natuur - WordPress.com

advertisement
NATUUR – AANPASSING AAN DE OMGEVING
Verschillende soorten leefmilieus of biotopen
Wat is een biotoop?
Een biotoop is een gebied met éénzelfde landschapstype waarin bepaalde dieren kunnen leven.
Binnen een biotoop kunnen habitats worden onderscheiden. Een habitat is de specifieke plaats
binnen een biotoop waar een organisme / dier leeft. Bijvoorbeeld in de biotoop bos is de bodem de
habitat van een regenworm.
Dit dier heeft zich aangepast
Dieren zijn aangepast aan hun habitat (= het gebied waarin ze leven) maar ze zijn ook aangepast aan
de omstandigheden om zich te beschermen tegen andere dieren en om aan voedsel te geraken.
Roofdieren en prooidieren:
Roofdieren, zoals een vos, kunnen door de plaats van hun ogen goed verte zien.
Prooidieren, zoals het konijn, hebben een minder ruim en wijd beeld maar hebben een
ruimer gezichtsveld. Zo kunnen ze veel beter zien wat er rond hen heen gebeurt en kunnen
ze een roofdier op tijd zien.
Tanden :
Vleeseters  knipkiezen om vlees te kunnen verscheuren (vb: leeuwen)
Planteneters plooikiezen om de taaie planten te kunnen fijnmalen (vb: zebra)
Alleseters  knobbelkiezen om zowel vlees als planten te kunnen malen en scheuren (vb: mens)
Snavels:
Kegelvormige snavel:
Dit gebruiken ze om zaadjes te
eten.
Haaksnavel:
Met deze snavel kunnen
roofvogels hun prooi
verscheuren.
Boorsnavel:
Een lange, smalle en beetje
gebogen snavel om mee in de
modder en de grond te boren.
Speervormige snavel:
Met deze snavel kunnen de
vogels pikken naar vissen in het
water.
Kromme snavel:
Vb een papegaai.
Pincentvormige snavel:
Deze snavel is erg handig om
insecten te vangen.
Zeefsnavel:
Met deze snavel haal je de
viezigheid weg en hou je de
lekkere waterdiertje over.
Deze plant heeft zich aangepast
Net als dieren zijn planten ook aangepast aan hun biotoop (= leefomgeving). Zo hebben planten die
in een waterrijke omgeving leven erg grote bladeren. Het maakt immers niet uit of ze veel water
verliezen door verdamping via hun bladeren, want er is water genoeg. Planten die dan weer in erg
droge gebieden staan, hebben eerder kleine bladeren. Voor hen is het belangrijk dat ze niet te veel
water verliezen door verdamping.
Een waterlelie leeft in het water en mag dus grote bladeren
hebben.
Dit heideplantje heeft piepkleine blaadjes. Het leeft in een droog
gebied waardoor het niet te veel water mag verliezen door
verdamping.
NATUUR – ETEN EN GEGETEN WORDEN
Een voedselketen
Een voedselketen laat zien hoe dieren in een biotoop
in relatie tot elkaar staan. Kortom: wie wordt
opgegeten door wie?
Elke voedselketen start bij de producenten (=
planten). De planten worden dan weer gegeten door
planteneters. Deze worden dan weer gegeten door
vleeseters. Als het dier dat bovenaan de voedselketen
staat, sterft wordt het ‘opgeruimd’ door schimmels,
bacteriën, … Die noemen we de opruimers. De resten
worden opgenomen in de bodem waar dan weer
planten opgroeien en zo is de keten rond.
Een voorbeeld: De veldmuis knabbelt van de maïsplant. De veldmuis wordt opgegeten door de slag.
De slang wordt dan weer opgepikt door de havik; Als de havik op zijn oude dag sterft, wordt hij
verteerd. De reststoffen van de ooit zo trotse havik komen in de bodem terecht waar de maïsplanten
sterk op groeien.
Een voedselweb
Een voedselweb bestaat uit meerdere voedselketens die sommige delen gemeenschappelijk
hebben. De meeste voedselketens in een biotoop zijn op deze wijze met elkaar verweven. Dit komt
doordat de meeste organismen niet slechts één voedselbron aanspreken maar een min of meer
gevarieerd dieet hebben. Op hun beurt kunnen de organismen ook meer dan één andere soort tot
voedsel dienen.
NATUUR – INDELING VAN DE DIEREN
Dieren kun je in twee groepen verdelen. De ene groep heeft een wervelkolom, deze dieren noemen
we gewervelde dieren. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren zijn gewerveld. Hun
botten vormen het skelet. Het skelet zorgt voor de vorm, stevigheid en bescherming van hun
lichaam.
De andere groep is de groep van ongewervelde dieren: ze hebben geen wervelkolom. Deze dieren
hebben geen inwendig skelet, maar proberen zich op een andere manier te beschermen.
Weekdieren (zoals de slak) gebruiken bijvoorbeeld een schelp om hun zachte lijf te beschermen en
geleedpotigen (zoals de krab) worden beschermd door een harde schaal, die we uitwendig skelet (of
exoskelet) noemen.
Bacteriën zijn geen dieren. Ze vormen een heel aparte groep.
Dierlijke kenmerken
Ademhaling
Verschillende dieren ademen op een andere manier bijvoorbeeld met longen,
kieuwen, door de huid, met tracheeën,...
Voedsel
Planten kunnen hun eigen voedsel maken, maar dieren moeten op zoek naar hun
eten. Dieren die planten eten noemen we herbivoren. Dieren die andere dieren eten,
heten carnivoren (vleeseters).
Leefmilieu
Op elk leefmilieu leven andere dieren. De drie leefmilieus zijn in het water, in de lucht
en op het land.
Lichaamsdelen
Dieren zien er niet allemaal hetzelfde uit, je hebt verschillende soorten die zich van
elkaar kunnen onderscheiden door bijvoorbeeld het aantal poten, het hebben van een
skelet, een snavel of antennes,...
Warmbloedig
Warmbloedige dieren zijn dieren met een vaste lichaamstemperatuur. Die
temperatuur verandert niet bij warm of koud weer. Mensen zijn ook
warmbloedig: wij hebben een lichaamstemperatuur van 37°C .
Om de koude temperaturen in de winter te overleven hebben een aantal dieren een
plan. Sommige vogels trekken naar het zuiden en andere warmbloedige dieren
houden een winterrust of winterslaap. Zij brengen hun activiteiten in de winter op
een minimum om krachten te sparen. Dieren die een winterrust houden, zoals
dassen, eekhoorntjes en beren brengen hun lichaamstemperatuur een paar graden
naar beneden, worden vaak wakker en eten dan.
Koudbloedig
Koudbloedige dieren hebben een veranderlijke lichaamstemperatuur. Ze
nemen de temperatuur aan van de omgeving waarin ze leven. Zo komt het dat
zij in de zomer heel actief en levendig zijn en dat zij naar de winter toe loom lui
tot zelfs bewegingloos worden. Bij een zeer strenge winter zullen vele
koudbloedige dieren niet overleven.
Voortplanting
Ook de voortplanting is bij vele dieren verschillend. Zo zijn er dieren die eieren leggen
en andere baren hun kinderen levend. We noemen deze dieren dan ook
levendbarend.
Ongewervelden
De ongewervelde dieren worden onderverdeeld in 8 klassen:
wormen
spinnen
weekdieren
insecten
schaaldieren
stekelhuidigen
holtedieren
duizend- en
miljoenpoten
Gewervelden
De gewervelde dieren worden onderverdeeld in 5 klassen:
zoogdieren
Determineren
vogels
vissen
reptielen
amfibieën
NATUUR – INDELING VAN DE PLANTEN
Onderdelen van een plant en hun functie
De stengel zorgt voor vervoer.
Opwaarts wordt water met
mineralen vervoerd. Neerwaarts is
het vervoer van voedingstoffen in
water opgelost.
De wortels zuigen water en
mineralen op uit de grond en zorgen
voor vasthechting.
Bomen determineren
De bladeren vangen licht op. Ze
maken van water en
koolstofdioxide voedsel voor
zichzelf (glucose). Het restproduct,
zuurstof, scheiden ze terug af. ( =
fotosynthese)
NATUUR – WERKING VAN DE MENS
Ademhaling
Spijsvertering
In je mond wordt het voedsel fijngemalen en vermengd met
speeksel. Daarna gaat het door naar de slokdarm die het
fijngemalen eten verder naar beneden duwen tot aan de maag.
In de maag wordt het voedsel vermengd met maagsappen. De
elastische maagwand blijft ondertussen het voedsel verder
kneden tot het fijn genoeg is om door te reizen naar de dunne
darm. Hier worden de voedingsstoffen opgenomen in het
bloed.
In de dikke darm wordt het water en ander vocht uit de
onverteerbare resten gehaald. Vervolgens scheid je lichaam het
uit als uitwerpselen.
Bloedsomloop
Het hart werkt als een pomp. In de boezems komt bloed toe en uit de
kamers wordt bloed weggepompt. De rechterboezem ontvangt het
zuurstofarme bloed uit het lichaam via de lichaaamsader. De rechterkamer
duwt dit bloed naar de longen waar het opnieuw van zuurstof wordt
voorzien. Daarna wordt dat bloed naar de linkerboezem gestuurd en
vervolgens naar de linkerkamer. Van hieruit wordt het via de aorta naar
het lichaam gepompt.
Zintuigen
Het oog:
Lichtstralen komen door de lens ondersteboven op het netvlies terecht. De oogzenuw stuurt het
beeld naar de hersenen. Die hebben geleerd dat ze het andersom moet terugdraaien. Zo zie je het
voorwerp.
Het oor:
Buitenoor:
Geluiden worden opgevangen door de oorschelp.Via de gehoorgang worden ze naar het
trommelvlies geleid.
Middenoor:
Dit deel van het oor is gevuld met lucht. De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de luchtdruk langs
beide zijden van het trommelvlies gelijk blijft.
Binnenoor:
De geluidstrillingen worden via het slakkenhuis en de gehoorzenuw doorgestuurd naar de hersenen.
De neus:
De geur verspreidt zich door de lucht. Bij het ruiken komt die lucht boven in de neus langs speciale
haartjes. Die haartjes zijn de uiteinden van zenuwen. Je kunt het beste ruiken als je de lucht diep
opsnuift. De geurberichten gaan door de zenuwen naar de hersenen. Dan weten we wat we ruiken.
De smaak / tong:
De huid:
Je huid is gevoelig voor de aanrakingen van andere dingen. Je hele lichaam zit vol met cellen. De
cellen geven prikkels door aan je hersenen. Die zorgen ervoor dat je iets gaat doen. Als iets jeukt
weten je hersenen precies waar het jeukt, en ga je krabben.
Geraamte
Het geraamte heeft drie functies:
1) Bescherming van de organen
2) Verstevigen van het lichaam, steun
3) Aanhechting voor spieren
Spieren
Triceps trekt samen en laat de
voorarm zakken terwijl de
biceps ontspant.
Triceps ontspant en biceps
trekt samen om de bovenarm
op te tillen.
Ouder worden
Doorheen ons leven groeien en veranderen we. We doorlopen in ons leven verschillende
levensstadia:
- baby
- peuter
- kleuter
- kind
- puber
- volwassene
- bejaarde
0 – 1,5 jaar
1,5 – 4 jaar
4 – 6 jaar
6 – 12 jaar
12 – 18 jaar
18 – 65 jaar
65 - … jaar
NATUUR – VOORTPLANTING
Planten
Veel bloemen hebben gekleurde bloemblaadjes en ruiken erg lekker. Met die mooie kleuren en
lekkere geurtjes proberen ze insecten te lokken. Deze insecten zorgen er voor dat de plant zich kan
voortplanten. In bloemen zitten meeldraden en een of meer stampers. De meeldraden zijn
mannelijke voortplantingsorganen en stampers zijn vrouwelijke voortplantingsorganen. Het
stuifmeel dat de insecten verplaatsen komt van de meeldraden. De plant is bevrucht als het
stuifmeel in contact komt met de stamper. Een deel van de stamper heet het vruchtbeginsel. Dit
kan uiteindelijk veranderen in een vrucht. In een vrucht worden de zaden rijp. Er zijn ook bloemen,
waar de wind zorgt voor de bevruchting. Die bloemen missen de mooie kleuren. Ze ruiken trouwens
ook niet lekker.
Dieren
Levendbarend:
In het woord zoogdieren, zit het woord ‘zogen’. Dit wil zeggen dat net als bij de mens, deze dieren
hun jongen levend baren. Het vrouwelijk dier zet het jong op de wereld en voorziet het van melk en
voedsel.
Eieren:
Vogels, reptielen, vissen, amfibieën en de ongewervelde dieren leggen eieren. Dit wil zeggen dat het
jong zich ontwikkeld in een ei. Eens het jong groot en sterk genoeg is, komt het uit het ei.
Mensen
Na de geslachtsgemeenschap zwemmen miljoenen zaadcellen door de vagina naar de baarmoeder.
Als een zaadcel een rijpe eicel binnendringt, versmelten ze met elkaar. Dit noemen we de
bevruchting. De eicel is veel groter dan de zaadcellen. Ze bevat de informatie die de baby van mama
kan krijgen. Er zit ook reservevoedsel in voor de eerste dagen na de bevruchting. Zaadcellen bestaan
uit een kop en een staart. De staart zorgt ervoor dat de zaadcel erg beweeglijk is. Zaadcellen zijn
immers topzwemmers. In de kop van de zaadcel zit informatie voor de kenmerken die de baby van
papa krijgt.
1 = baarmoederhals
2 = placenta
3 = vruchtwater
4 = navelstreng
5 = baarmoederwand
NATUUR – DE AARDE, DE ZON EN DE MAAN
Dag en nacht en de seizoenen
De aarde draait om zijn eigen as en rond de zon.
De aarde draait in tegenwijzerzin rond haar eigen as. Hiervoor heeft ze 24 uur de tijd nodig, wat wij 1
dag noemen. Doordat de aarde draait gebeuren er 2 dingen bij ons:
- het wordt dag en nacht
- het wordt warmer en kouder  de seizoenen
De aarde draait ook in tegenwijzerzin rond de zon. Hiervoor heeft ze 365 dagen de tijd nodig, wat wij
1 jaar noemen. Eigenlijk draait de aarde zelfs nog net iets sneller dan een jaar rond de zon, zo'n
vierde van een dag. Daarom wordt er elke 4 jaar een schrikkeljaar gehouden: dit is een jaar met een
extra dag, namelijk 29 februari, dan telt het jaar 366 dagen.
De getijden
De aarde en de maan. Waarvoor zorgt de aantrekkingskracht van de maan? Wel, stel je even voor
dat de hele aarde volledig uit water zou bestaan, dan zal het water in een bult komen te staan aan de
kant waar de maan zich bevindt. Dit noemen we de vloed.
Doordat de aarde draait rond zijn as (1omwenteling is een dag), verandert de plaats op aarde waar
zich die bult bevindt dus constant. Op een bepaald moment raak je dan ook aan de zijkanten van de
aarde met relatief weinig water. Dit zijn plaatsen waar er eb is.
NATUUR – WEER EN KLIMAAT
Weerselementen
Weer is dat wat we buiten aan de lucht merken. Het bestaat uit 5 elementen:
- temperatuur, wind, luchtdruk, bewolking en neerslag.
Weerselementen meten we met een pluviometer(regen), barometer(luchtdruk),
thermometer(temperatuur) en een windwijzer en windsnelheidsmeter.
Weer vs Klimaat
Klimaat is het gemiddelde weer op een bepaalde plaats op de wereld gedurende 30 jaar. Er zijn
soorten klimaten: tropisch klimaat, landklimaat, zeeklimaat, woestijnklimaat, poolklimaat, …
Klimaattypes en hun kenmerken
het
ze leven aan. Denk maar aan:
- kledij
- huizen
- gewassen en geteelde dieren
- leefritmes (siësta, donkere en lichte uren)
Mensen
passen
zich aan
klimaat
waarin
NATUUR – MILIEU
Milieuvervuiling en de gevolgen
Milieuvervuiling is de aantasting van het milieu door de mens, zoals de vervuiling van de lucht
(luchtvervuiling), water (watervervuiling) en grond (grondvervuiling). Milieuvervuiling zorgt voor
beschadiging van de natuur en voor aantasting van het leefgebied van dieren. Het ene soort
vervuiling zorgt vaak ook voor een ander soort vervuiling. Luchtvervuiling kan bijvoorbeeld ook
grondvervuiling veroorzaken.
De oorzaak van luchtvervuiling is bijvoorbeeld CO2 uitstoot, asbest, smog en zure regen. CO2-uitstoot
komt uit de uitlaat van auto's. Er komen dan giftige stoffen uit de uitlaat. Dat vervuilt de natuur en er
kan een gat in de ozonlaag komen. Een ozonlaag is de laag die om de aarde zit. Hierdoor kunnen wij
op aarde leven. Er zit bijvoorbeeld zuurstof in, en hij beschermt ons tegen de zon. Hierdoor wordt
het warmer op aarde en smelten de ijskappen van de Noordpool. Zure regen komt doordat er
giftige stoffen in de lucht komen. Als het regent worden die giftige stoffen opgenomen in de regen en
vallen naar beneden. Zure regen zorgt voor zure grond en kan bij veel zure regen zelfs zorgen voor
het massaal doodgaan van planten.
Vervuiling van het water gebeurt door bijvoorbeeld fabrieken die vervuild water lozen in sloten,
rivieren of meren en mensen die afval in het water gooien. Door het vuil in het water wordt veel van
wat in het water leeft, zoals vissen, ziek of gaan zelfs dood. Dieren die van die vissen leven krijgen
de giftige stoffen ook binnen via de vissen en worden ook ziek of gaan dood.
Grondvervuiling, planten nemen de giftige stoffen op via hun wortels. Mensen en dieren eten
hiervan en worden hiervan ziek. Vervuiling van de grond kan dus zorgen voor het sterven van
planten, maar ook dieren en mensen. Regen die door vervuilde grond sijpelt, neemt giftige stoffen
mee en dat komt uiteindelijk in het grondwater.
Milieuvriendelijke energie
Er zijn verschillende manieren waarop groene stroom opgewekt kan worden: met behulp van:
- Aardwarmte: elektriciteit opwekken door middel van aardwarmte
- Biomassa: het verbranden van plantaardig materiaal zoals snoeiafval of afvalhout uit de bouw of
industrie, of het vergisten van plantaardige materiaal zoals mest
- Waterkracht: waterturbines, werken bij een sluis in een rivier, golfslagenergie,getijdenenergie
- Windenergie: met windturbines
- Zonne-energie, zonnestroom: elektriciteit uit zonlicht
- Windmolens
DE OVERHEID EN MILIEUVREINDELIJKHEID
De overheid probeert mensen aan te sporen na te denken over het milieu door onder andere mee te
werken aan energieprijzen en reclamecampagnes.
Download