Een kijk op de bank Dit is de bank PDF Inleiding Voor velen blijkt de wereld van de bank onbekend terrein. Wij kennen allemaal wel onze bank, waar we terecht kunnen voor diverse verrichtingen of krediet, maar wat gebeurt er feitelijk aan de andere kant van de balie? Wie daarover meer wil weten, vindt in dit dossier een algemeen overzicht van de belangrijkste aspecten van het beroep van bankier. - De geschiedenis van de bank. - De rol van de bankier in de economie en in de samenleving. - In hoeverre kan men het bankiersberoep bestempelen als een kunst? - Op welke manier draagt de banksector bij tot de geldschepping? - Wat zijn de belangrijkste producten en diensten die de bank aanbiedt? - Wat zijn de recente wijzigingen in de omgeving waarin bankiers hun beroep uitoefenen? - Wat zijn de vooruitzichten? Bij dit dossier horen: - een lexicon: woorden opgenomen in het lexicon staan schuin en vetjes gedrukt. - een bijlage met statistieken. - oefeningen: zie hiervoor de website www.abb-bvb.be 2 Inhoudstafel 1. De geschiedenis van het bankwezen ..................................................................................... 5 1.1. Waar komt het woord ‘bank’ vandaan? ............................................................................ 5 1.2. De Oudheid (tot 476 n. Chr.) ............................................................................................ 5 1.3. De Middeleeuwen (476-1453 n. Chr.) .............................................................................. 6 1.4. De Renaissance – begin 15e tot eind 16e eeuw ................................................................ 8 1.5. De 17e en 18e eeuw .......................................................................................................... 9 1.6. De negentiende eeuw: de gouden eeuw .......................................................................... 10 1.7. De twintigste eeuw (na de oorlog 1914-1918): de banksystemen ................................. 11 1.8. Van de Gemeenschappelijke markt tot de Economische en Monetaire Unie (EMU)..... 12 2. De rol van de banken in de economie ................................................................................. 14 2.1. De banken zijn financiële bemiddelaars ......................................................................... 14 2.2. Wettelijke definitie van de bank in België...................................................................... 15 2.2.1. Inzamelen van deposito’s....................................................................................... 16 2.2.2. Kredietverlening..................................................................................................... 17 2.2.3. De intrest ................................................................................................................ 17 2.2.4. De toegevoegde waarde van de intermediatie........................................................ 18 2.2.5. De omzetting of transformatie door de banken ...................................................... 18 2.3. De banken beheren de betalingssystemen....................................................................... 19 2.4. De banken bieden een zeer ruime waaier aan financiële diensten aan............................ 20 3. Waarom kan men het bankiersberoep als een ‘kunst’ bestempelen? .................................. 20 3.1. 3.1.1. Welke soorten van risico’s? ................................................................................... 20 3.1.2. Hoe kan een bankier de risico’s beheren?.............................................................. 22 3.2. 4. De risico’s correct inschatten en ze beheren................................................................... 20 Streven naar een juist evenwicht tussen soms tegenstrijdige vereisten .......................... 22 De geldschepping door de banken ...................................................................................... 24 3 4.1. Hoe verloopt de geldschepping door de banken? ........................................................... 24 4.2. Wat is de geldhoeveelheid? ............................................................................................ 24 4.3. Voorbeeld van girale geldschepping door de banken ..................................................... 25 4.4. De balans van de bank op het einde van elke fase in de geldschepping ......................... 27 4.5. De geldmultiplicator ....................................................................................................... 29 4.6. Remmen op de geldschepping door de banken............................................................... 29 4.7. Schema van de schepping van giraal geld door de banken............................................. 30 5. Belangrijkste diensten en producten van de banken ........................................................... 31 5.1. De zichtrekening en de betaalmiddelen .......................................................................... 31 5.2. Sparen en beleggen ......................................................................................................... 31 5.2.1. Het depositoboekje: een erg soepel instrument dat bijzonder geschikt is voor de kleine spaarder ....................................................................................................... 32 5.2.2. De termijnrekening: een gelddeposito voor een bepaalde periode......................... 33 5.2.3. De kasbon: een belegging op middellange termijn voor een duur van één tot vijf jaar.......................................................................................................................... 33 5.2.4. De obligatie: een belegging op lange termijn met stabiel rendement .................... 34 5.2.5. Het aandeel: een deelbewijs in een onderneming .................................................. 35 5.2.6. De gemeenschappelijke beleggingsfondsen en beveks: spreiding van de risico’s en een professioneel beheer, zelfs voor kleine bedragen ............................................ 36 5.2.7. Het effectendepot: de bank beheert de effecten van haar cliënten in alle veiligheid......................................................................................................................... 37 5.3. Kredieten......................................................................................................................... 37 5.3.1. Wat is krediet? ....................................................................................................... 37 5.3.2. Kredieten aan particulieren .................................................................................... 40 5.3.3. Kredieten aan ondernemingen................................................................................ 44 5.3.4. Krediet aan de overheid ......................................................................................... 47 5.4. 5.4.1. De overige bankdiensten en -producten.......................................................................... 49 Bancassurance of verzekeringsbankieren............................................................... 50 4 5.4.2. Vermogensbeheer en beleggingsadvies ................................................................. 50 5.4.3. Wissel- en arbitragetransacties – afgeleide instrumenten ...................................... 50 5.4.4. Diensten op en rond de kapitaalmarkt.................................................................... 51 5.4.5. Transacties op de markt van het overheidsschuldpapier ........................................ 52 5.4.6. Logistieke steun aan de buitenlandse handel ......................................................... 52 5.4.7. Verhuur van safes................................................................................................... 52 6. De gewijzigde omgeving waarin de bankier werkt ............................................................. 53 6.1. De desintermediatie ........................................................................................................ 53 6.2. De branchevervaging ...................................................................................................... 54 6.3. De deregulering............................................................................................................... 54 6.4. De technologische vooruitgang ...................................................................................... 55 6.5. De Europese financiële en monetaire integratie ............................................................. 55 7. Vooruitzichten voor het bankiersberoep ............................................................................. 56 7.1. De banken ontwikkelen steeds meer activiteiten buiten de klassieke intermediatie....... 56 7.2. De banken ontwikkelen alternatieve distributienetten .................................................... 56 7.3. De banken streven naar een optimale omvang: fusies en concentratie in de Belgische banksector ....................................................................................................................... 57 7.3.1. De fusies in de Belgische financiële sector ............................................................ 57 7.3.2. Samensteling van de belangrijkste bancassurance-groepen op de Belgische markt ...................................................................................................................... 58 5 1. DE GESCHIEDENIS VAN HET BANKWEZEN 1.1. Waar komt het woord ‘bank’ vandaan? Het woord ‘bank’ dateert uit de Middeleeuwen. Het is afgeleid van het Italiaanse ‘banca’, d.i. een houten bank waarop de toenmalige geldwisselaars hun activiteit uitoefenden. Nochtans bestonden al in het verste verleden bepaalde activiteiten waaraan we de naam ‘bankwezen’ kunnen geven. 1.2. De Oudheid (tot 476 n. Chr.) Mesopotamië en Babylonië Meer dan 3000 jaar v. Chr. is het ‘bankbedrijf’ religieus getint. De priesters: - ontvangen giften van mensen die de bescherming van de goden willen afkopen; - verzamelen enorme middelen door de opeenstapeling van kleine giften: graan, vee,…; - lenen aan handelaars en landbouwers: akkers, vee, slaven,…; - registreren deze transacties op kleitabletten. Doordat deze transacties in aantal toenamen, moesten normen worden vastgesteld voor de bankverrichtingen. Onder Hammoerabi (1955-1913 v. Chr.) wordt de eerste code (Code van Hammoerabi) opgesteld. Griekenland Het oude Griekenland is de bakermat van de belangrijke ontwikkelingen in het bankbedrijf. Eén munt voor elke stad: tot in de 5e eeuw v. Chr. slaat elke Griekse handelsstad haar eigen munt. Het bankbedrijf bleef beperkt tot de activiteit van de geldleners (trapezieten; bank = trapeza in het Grieks) en geldwisselaars (collubisten), die hun kramen opslaan op beurzen en markten. Eén munt voor heel het Middellandse Zeebekken: als gevolg van de uitbreiding van het Atheense rijk, die in de hand werd gewerkt door de bloei van de zeehandel, worden de obool en de drachme aangemunt, die de munt van heel het Middellandse Zeebekken worden. De eerste Griekse bankiers: de collubisten en trapezieten vestigen zich als handelaars en later als bankiers. Zij ontvangen deposito’s en verstrekken leningen. Tevens ontwikkelen ze een efficiënt betalingssysteem. De houder van een document dat bijvoorbeeld door een Atheense bank wordt uitgegeven, kan dankzij dit document een bepaalde geldsom afhalen van een cliënt van een bank in Sinope. Zo’n transactie veronderstelt dat voor iedere cliënt de boekhouding stipt wordt bijgehouden. De eerste openbare banken: in de 4e eeuw v. Chr. stichtten de oudgriekse stadstaten en steden de openbare banken, die de overheidsfondsen beheerden, de ontvangsten inden en de uitgaven betaalden. 6 Rome De Romeinen tonen, althans aanvankelijk, weinig belangstelling voor bankzaken: het is meer een volk van landbouwers dan van handelaars. Als gevolg van hun militaire veroveringen komen ze echter in contact met verscheidene mediterrane volkeren, wat aanleiding geeft tot handelsverkeer en problemen meebrengt zoals de omwisseling van munten, de inning en overdracht van de belastingen, de verzorging van de legers te velde. Op dat ogenblik ontstaan naar Grieks voorbeeld - privé-bankiers (‘argentarii’), die hun tafels (banca) op het Forum vestigen, maar zich na verloop van tijd vestigen in factorijen die de staat aan hen verhuurt. Hun activiteit is vooral op de interne markt afgestemd. - openbare banken (‘mensae’), die verspreid zijn over de provincies maar over een centrale kas in Rome beschikken. Hun taak bestaat in de inning van de belastingen, de uitgifte van geld en het toezicht op de wisselkoersen. Vanaf de 2e eeuw v. Chr. heerst een kapitalistische economie in Rome en gaat het zakenleven zich ontwikkelen. De inbreng van de Romeinen bestaat vooral in de solide juridische basis met betrekking tot deposito’s, leningen en financiële transacties. 1.3. De Middeleeuwen (476-1453 n. Chr.) Na de val van het Romeinse Rijk (395 n. Chr.) en het ontstaan van het West- en Oostromeinse Rijk, zien wij een verschillende evolutie: in Byzantium nemen de banken een hoge vlucht, maar in het Westen ontstaat een feodale samenleving. Door de dreiging van de grote volksverhuizingen in het noorden en de opmars van de islam in het zuiden zoeken de westerse volkeren massaal bescherming in de buurt van burchten en kloosters. In deze feodale samenleving is er weinig behoefte aan krediet. De bestaande munten zijn erg verschillend van aard. De geldwisselaar, de eerste middeleeuwse bankier Tegen de achtergrond van deze verscheidenheid aan munten verwerft de geldwisselaar zich een plaats. Vaak gaat het om oosterse handelaars, Syriërs genaamd, die hun intrek nemen in de grote steden in het Westen. Karel de Grote In 789 breidt Karel de Grote het verbod om geld tegen intrest uit te lenen uit tot de leken. De Syriërs verdwijnen van het toneel. 7 Na Karel de Grote: Joden en kloosters Gedurende twee of drie eeuwen is men in het Westen voor krediet aangewezen op de Joden, die zich specialiseren in de lening tegen onderpand, meer bepaald als gevolg van het door de Kerk opgelegde verbod op lening tegen intrest, of op de kloosters, die de rol van bankier vervullen op het platteland: ze ontvangen giften van gelovigen en deposito’s van privépersonen; in ruil daarvoor verstrekken ze landbouwleningen en nemen ze een waarborg op de grond of deel in de winst die de kredietnemer heeft geboekt. De Lombarden, de voorlopers van de wisselbrief en van het krediet Vanaf de 10e eeuw hebben de Italiaanse zeevaarders zowel in het Byzantijnse rijk als in de Arabische wereld vaste voet gekregen en er komen opnieuw munten in omloop. De kruistochten, waarvan de eerste plaatsvond tussen 1096 en 1099, spelen een rol van betekenis in de herleving van de handel tussen Oost en West. Vanaf het midden van de 11e eeuw vestigen handelaars uit Venetië, Pisa en Genua, Lombarden genaamd, handelskantoren in het Oosten en in Noord-Afrika. Dank zij hun flair en kennis van de banktechniek, verwerven ze zich een internationale reputatie. Ze vestigen wisselkantoren in Frankrijk, Vlaanderen en zelfs Engeland. Van de 10e tot de 13e eeuw ontstaan een aantal steden langs de handelsas Nederlanden/Italië, en de jaarmarkten in Champagne worden een plaats waar Italiaanse en Vlaamse handelaars elkaar ontmoeten en waar betaalmiddelen ter financiering van de handel worden ontwikkeld. Voor betalingen die contant gebeuren, moet de geldwisselaar, nu bankier genaamd, de wisselkoers tussen munten van verschillende landen bepalen. Voor betalingen op termijn ziet een nieuw betaalmiddel het licht: de ‘lettera di pagamento’, een voorloper van onze wisselbrief. Dit is een schuldbekentenis waarbij bijvoorbeeld een Italiaanse handelaar zich ertoe verbindt op een afgesproken datum het verschuldigde bedrag te betalen aan een handelaar uit Antwerpen, ofwel op een volgende jaarmarkt, ofwel aan een Italiaanse bankier, die dit bedrag moet overmaken aan de bankier van de handelaar uit Antwerpen. Dit vormt de aanzet tot een hoofdactiviteit van de bank, met name het krediet: dankzij het krediet dat via de wisselbrief wordt verstrekt, doet de bank aan geldschepping. De Lombarden financieren niet alleen de handel, maar verstrekken ook leningen aan particulieren en aan de overheid. Ze hebben een grote politieke invloed en gebruiken die tegen de Tempeliers. De Tempeliers: een religieuze en militaire orde, met financiële activiteiten De Tempelorde is een religieuze en militaire orde die werd gesticht ter bescherming van de pelgrims. Ze werd in Jeruzalem gesticht in 1119 en vergaart veel rijkdom (losgelden en giften) en vestigt ‘commanderijen’ overal in Europa. 8 De financiële activiteit van de Tempeliers is veelzijdig: financiers van de kruistochten, zichten termijndeposito’s, wisselverrichtingen, consignatiekas, dubbele boekhouding. De Orde, die uitgroeit tot een echte staat in de staat, wordt in 1313 door de Paus verboden, nadat Filips de Schone in 1307, op aanraden van de Lombarden, besloot de Orde in Frankrijk op te heffen. 1.4. De Renaissance – begin 15e tot eind 16e eeuw Deze periode is rijk aan belangrijke historische gebeurtenissen: einde van de Honderdjarige Oorlog, uitvinding van de boekdrukkunst, verovering van Byzantium door de Turken, ontdekking van Amerika, godsdienstoorlogen. Deze gebeurtenissen hebben weliswaar invloed op het bankbedrijf maar de markantste factor is de (her)opkomst van de openbare banken. De opkomst van de openbare banken De openbare banken zorgen voor de financiering van de steden via de uitgifte van leningen. De gezamenlijke schuldeisers worden deponenten die dankzij de toevloed van nieuwe deposito’s hun activa kunnen recupereren zonder dat ze de terugbetaling van de lening aan de bank hoeven af te wachten. Voorbeelden: de eerste openbare bank was de Taula di Canvi (tafel van de wissels), die in 1401 door het stadsbestuur van Barcelona werd opgericht om het monopolie van de joodse bankiers te doorbreken; in 1408 ziet in Genua de Casa di San Giorgio het licht. De eerste ‘banken van lening’ in Italië Dit zijn verenigingen van personen die in een geest van liefdadigheid samenwerken om te lenen aan de armen en de strijd aan te binden met de woekeraars. De leningen worden toegekend in de vorm van leningen tegen onderpand. Deze banken van lening werden vanaf 1428 opgericht door de franciskaner monniken, en kenden een stormachtig succes in Italië en bij ons na 1500. Verspreiding van de privé-banken over Europa Ondertussen behielden de privé-banken echter wel hun plaats of verspreidden ze zich over heel Europa. Ze richten zich niet alleen tot de cliënteel van handelaars en privé-personen, maar ook tot de industriëlen en de overheid, die steeds meer financiële middelen begeerden. Onder de privé-bankiers blijven de Italianen een eersterangsrol spelen met de families de Medici, Strozzi en Chigi; ze vinden navolging in Frankrijk (Jacques Coeur), Engeland (Sir Thomas Gresham) en Duitsland (de Fuggers). De eerste beurzen 9 De handelssuprematie van de Middellandse Zeelanden gaat verloren aan het einde van de 15e eeuw. De snelle groei van de handel in Noord-Europa leidt tot een behoefte aan permanente instellingen die dagelijkse transacties aankunnen (en niet langer periodieke zoals op de jaarmarkten): de ruil op de beurzen heeft niet alleen betrekking op de goederen, maar ook op wissels en vennootschapsaandelen. Uit de oprichting van de beurzen komt het fundamentele onderscheid tot uiting tussen: - de financiële markten: dit zijn plaatsen waar kopers en verkopers elkaar ontmoeten en zaken doen met elkaar; - de banken: zij onderhandelen, op eigen verantwoordelijkheid, met elk van de partijen afzonderlijk. Handelaars en bankiers blijven elkaar ontmoeten op de jaarmarkten. Na de terugval van de jaarmarkten in Champagne, nemen Brugge en Lyon de fakkel over. Op het einde van de vijftiende eeuw verliest Brugge, waar de haven verzandt, zijn plaats aan Antwerpen. De ontwikkeling van het zakenleven vereist een permanente activiteit en niet langer een periodieke, zoals op de jaarmarkten. In 1515 wordt in Antwerpen, op dat moment een zeer belangrijk internationaal handelscentrum, de eerste beurs opgericht, die vijfendertig jaar later Thomas Gresham als voorbeeld zal dienen voor de Royal Exchange in Londen. De constante bedreiging van sociale, politieke en religieuze onrust in de Spaanse Nederlanden op het einde van de 16e eeuw luidt de ondergang in van Antwerpen ten voordele van Amsterdam. 1.5. De 17e en 18e eeuw In de 17e en 18e eeuw wordt voor de Europese bank het tijdperk van de voorlopers afgesloten. Alle landen, zelfs die welke het katholieke geloof trouw zijn gebleven, hebben zich, weliswaar stilzwijgend, neergelegd bij de wettelijkheid van de intrestvoet. Nagenoeg overal worden tal van bankinstellingen opgericht. De staat heeft steeds meer aandacht voor de belangrijkste onder die instellingen. Lyon, Genua en Genève groeien uit tot bankcentra. De emissiebanken: het tumultueuze ontstaan van het papiergeld - De Bank van Venetië, die door de republiek Venetië rond 1637 werd gesticht, aanvaardt deposito’s die op een afgesproken tijdstip worden gestort en intrest opbrengen. De bank geeft aan elke deponent een certificaat dat een primitieve vorm van bancair geld is: het deposito kan vóór de vervaldag worden terugbetaald, niet voor het nominaal bedrag, maar voor de prijs waartegen een nieuwe deponent dit deposito wil overnemen. - De Bank van Amsterdam geeft vanaf de jaren 1640 aan haar deponenten certificaten af die verhandelbaar zijn volgens hetzelfde principe als bij de Bank van Venetië, maar die luiden in een rekenmunt, de ‘florin-banco’. - De in 1660 opgerichte Bank van Stockholm is opgezet volgens nieuwe regels: de deposito’s krijgen de vorm van certificaten, leveren intrest noch commissieloon op en 10 hebben geen precieze vervaldag. De certificaten zijn betaalbaar aan toonder voor hun nominaal bedrag. Deze certificaten groeien aldus uit tot echt papiergeld, dat even gemakkelijk te gebruiken is als metaalgeld. Ze worden in omloop gebracht na storting in contant geld of na een gewone schuldbekentenis. De Bank van Stockholm is de eerste bank ter wereld die geld in omloop brengt: ze kan liquide middelen in omloop brengen zonder vooraf deposito’s te moeten inzamelen. Doordat ze zich ertoe verplicht de biljetten contant terug te kopen, loopt ze een liquiditeitsrisico, want ze is verplicht haar voorraad metaalgeld aan te spreken zonder zekerheid te hebben omtrent een onmiddellijke aanvulling. - De Bank of England en het ontstaan van het chartaal geld Bij het begin van de 17e eeuw doet de Tower of London dienst als brandkluis voor de handelaars van de City, die, nadat Charles I in 1640 beslag had gelegd op hun metaalgeld, besloten hun liquiditeiten toe te vertrouwen aan professionelen, de goudsmeden (goldsmiths), tegen een voorschot ‘à fonds perdu’. De goudsmeden maken daarvan gebruik om zich om te vormen tot bankiers, en geven aan hun deponenten certificaten af, staan leningen toe aan de staat alsook aan industriëlen en handelaars, tegen overgave van wisselbrieven. Dankzij hen ontwikkelen de banktechnieken zich in twee richtingen: de certificaten worden onderverdeeld in gelijkwaardige coupures en het endossement van handelspapier wordt een courante praktijk. In 1694 zet het Parlement het licht op groen voor de oprichting van een emissiebank "The Governor and Company of the Bank of England", een privé-instelling met een beginkapitaal van 1.200.000 pond waarop het publiek heeft ingeschreven. Deze bank mocht deposito’s innen, biljetten aan toonder uitgeven met een vaste waarde die gelijk is aan een bepaald gewicht in edel metaal, en haar middelen aanwenden ter discontering van nationale of internationale wisselbrieven. In 1708 verwerft de Bank het monopolie voor de uitgifte van bankbiljetten voor Engeland en Wales. - Aan de vooravond van de 18e eeuw bestaan reeds alle instrumenten van de banktechniek: cheque, endossement, overschrijving, wissel, valutahandel, arbitrage… Vanaf dan is de geschiedenis van de bank verweven met het sociaal-economische gebeuren en schikt ze zich naar de omwentelingen als gevolg van de industriële revolutie en de tweede koloniale expansie. 1.6. De negentiende eeuw: de gouden eeuw In de geschiedenis van de bank komt de 19e eeuw naar voren als een periode van groei en stabiliteit. In navolging van Engeland, de Verenigde Staten en Frankrijk, gaan alle landen in de loop van de 19e eeuw de waarde van hun geld bepalen in edelmetaal of, wat op hetzelfde neerkomt, het gewicht, de benaming en de nominale waarde van het metaalgeld vastleggen. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van bankgeld, wat meebrengt dat een onderscheid tussen 11 het geld wordt gemaakt al naargelang de vorm: metaalgeld (de muntstukken), chartaal geld (de biljetten), giraal geld (de zichtrekeningen). Die periode, die duurt tot 1914, wordt gekenmerkt door vier grote stromingen: 1 de opkomst van uitgifte-instellingen: deze instellingen proberen de uitgifte van bankbiljetten in hun respectievelijke landen te monopoliseren. 2 de snelle groei van de zakenbanken: het gaat om bankinstellingen die geen bankbiljetten uitgeven noch deposito’s inzamelen, maar optreden als adviseurs, makelaars of mandatarissen bij grote particuliere of openbare leningen, bij het zoeken naar kapitaal voor belangrijke projecten ter financiering van ondernemingen, bij de notering ter beurze, de overname en fusie van ondernemingen… De zakenbanken zijn gestoeld op de handelshuizen (‘merchant banks’) en staan van meet af aan in het teken van de internationalisering. Hun kracht berust veeleer op de reputatie en het persoonlijke vermogen van hun bestuurders dan op het kapitaal dat ze ter beschikking hebben. 3 het ontstaan van de handelsbanken, ook gemengde banken genaamd: aanvankelijk legden ze zich toe op de werving van deposito’s en de financiering van commerciële activiteiten in de vorm van kredieten of van deelnemingen in het kapitaal van de ondernemingen. Het kapitaal van die banken is doorgaans ruim verspreid bij het publiek in de vorm van aandelen. 4 het ontstaan van para-bancaire instellingen: het gaat om spaarkassen, kredietcoöperaties, woningspaarkassen, … die tegemoet willen komen aan specifieke behoeften van de gewone cliënteel. 1.7. De twintigste eeuw (na de oorlog 1914-1918): de banksystemen Vóór de Eerste Wereldoorlog berustten de werking van de banken en hun rol in de wereld op een handvol strenge maar eenvoudige regels. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, was er geen enkel land dat eraan dacht de organisatie van de banken tot in het kleinste detail te regelen. In de loop van de 20e eeuw gaat men echter geleidelijk aan steeds meer spreken van ‘banksystemen’. Wat zijn de ontwikkelingen die de bank in de 20e en het begin van de 21e eeuw kenmerken? - Er is in de eerste plaats de evolutie van de betaalmiddelen: metaalgeld wordt vervangen door chartaal geld (biljetten), dat op zijn beurt plaats maakt voor giraal geld (rekeningtegoeden). 12 - De uitgifte-instellingen worden centrale banken, die bevoegd zijn om de banken bepaalde normen op te leggen. - De aanwezigheid van de staat als controlerende of toezichthoudende instantie. - De ontwikkeling van de economie heeft ook een invloed op het banksysteem in verschillende landen. - De ontwikkeling van de Gemeenschappelijke markt en van de Economische en Monetaire Unie (EMU), tenslotte, kenmerkt de evolutie van de Europese banken op het einde van de 20e en aan het begin van de 21e eeuw (zie 1.8). Universalisme of specialisering van de banken? - het universalisme, naar Duits model, steunt op drie criteria: - vrijheid van vestiging op heel het nationale grondgebied - uitvoering van het volledige gamma van bankverrichtingen, interventie op de financiële markten, duurzaam bezit van deelnemingen in het kapitaal van de ondernemingen - gelijke controle en zelfde dienstverlening voor banken, spaarkassen en coöperatieve vennootschappen. - de specialisering, die in België gestalte krijgt in de splitsing tussen bank en holding in 1935. Met het oog op de depositobescherming wordt aan de banken verbod opgelegd om als te riskant beschouwde deelnemingen in industriële ondernemingen in bezit te hebben. De universele bank raakt flink ingeburgerd in heel de kapitalistische wereld, al variëren het tempo en de procedure van land tot land. De technische ontwikkelingen en de internationalisatie Sedert 1940 heeft de technische vooruitgang onze wereld een ruimere dimensie gegeven. Het bankbedrijf evolueert momenteel in een internationaal kader, wat mogelijk wordt gemaakt door de vooruitgang in de transport- en telecommunicatiemiddelen. Het ontstaan van supranationale instanties – zoals de Bank voor Internationale Betalingen (BIB), de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling (IBHO), of het Internationaal Monetair Fonds (IMF) – is een indicatie van de mate waarin wetgevingen volgens internationale normen moeten worden uitgewerkt. 1.8. Van de Gemeenschappelijke markt tot de Economische en Monetaire Unie (EMU) We schrijven 8 mei 1945, het einde van de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Europa is een puinhoop. De vrees dat een dergelijk drama zich zou herhalen, doet bij politici de idee ontstaan een unie van Europese staten te creëren. De Verenigde Staten moedigen hen aan door middel van een ambitieus actieplan (het Marshallplan), maar eisen dat de Europese landen hun actie coördineren. 1950: de Schuman-verklaring 13 Op 9 mei 1950, vijf jaar na de oorlog, stelt de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, voor de productie van steenkool en staal van Frankrijk en Duitsland samen te brengen. Die productie zou onder een hoge supranationale autoriteit worden geplaatst. Het is die gebeurtenis die van 9 mei de officiële dag van Europa heeft gemaakt. De landen van de Benelux en Italië scharen zich achter het voorstel. Door op 18 april 1951 het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) te ondertekenen, zullen die landen de Europese Zes vormen. 1957: de Verdragen van Rome Op 25 maart 1957 ondertekenen de zes landen van het ‘Kleine Europa’ de twee Verdragen van Rome tot oprichting van: - Euratom, voor het samenbrengen van de atoomproductie; - de Gemeenschappelijke markt, voor de vrije concurrentie tussen producten uit alle sectoren van de economie. 1979: het Europees Monetair Stelsel (EMS), met als hoofddoel: - de stabiliteit van de wisselkoersen tussen de munteenheden (door tussenkomst van de centrale banken); - de solidariteit van de lidstaten door de toekenning van kredieten. De belangrijkste vernieuwing is de invoering van de ECU (European Currency Unit), een korf van Europese munteenheden waarvan de samenstelling de weerspiegeling is van het aandeel van iedere lidstaat in de productie en de uitwisseling van goederen en diensten binnen de Gemeenschap. 1986: de Europese Akte In februari 1986 ondertekenen de lidstaten van de EEG een nieuw verdrag, de Europese Akte, dat de weg naar een economische en monetaire unie opent. 1989: het Rapport-Delors Het Rapport-Delors pleit voor een Europese economische en monetaire unie die in drie fases moet worden gerealiseerd: Fase I – 1990-1993: consolidering van de eenheidsmarkt en voorbereiding van het verdrag van Maastricht Fase II – 1994-1998: oprichting van het Europees Monetair Instituut, convergentie van de economieën en meer samenwerking op monetair vlak Fase III – 1999-2002: invoering van één Europese munt. 14 1992: het verdrag van Maastricht Dat verdrag bepaalt onder meer dat de nationale munten zullen worden vervangen door een gemeenschappelijke munteenheid voor de lidstaten die kunnen bewijzen dat ze zowel economisch als financieel gezond zijn. Om dat na te gaan, worden convergentiecriteria vastgelegd. 1998: Europese Raad van Brussel - de landen van de eurozone worden vastgelegd: België, Duitsland, Finland Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje (later zal Griekenland daar nog bijkomen) - oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB) - 31 december 1998: aankondiging van de omrekeningskoersen. 1 januari 1999: derde fase van de Economische en Monetaire Unie Sedert 1 januari 1999 - is de euro de Europese eenheidsmunt geworden; de nationale munten van de elf (later twaalf) landen van Euroland zijn nog slechts onderverdelingen van de euro, en de gemeenschappelijke Europese munt heeft zijn intrede gedaan in de girale geldcirculatie; - het Eurosysteem, onder leiding van de Raad van Gouverneurs van de ECB, voert het gemeenschappelijke muntbeleid van de eurozone teneinde de prijsstabiliteit te handhaven. 2002: de eurobiljetten en euromuntstukken worden in omloop gebracht en de nationale munten worden uit de omloop genomen. 2. DE ROL VAN DE BANKEN IN DE ECONOMIE 2.1. De banken zijn financiële bemiddelaars De hoofdactiviteit van de banken bestaat erin op eigen risico als tussenpersoon op te treden tussen economische actoren met een teveel aan financiële middelen en zij die een financiering nodig hebben. De eersten lenen hun geld aan de bank, die dat gebruikt om de tweede categorie te financieren. De banken zamelen geld in in de vorm van deposito’s van hun cliënten: particulieren/gezinnen, ondernemingen. De banken zetten die deposito’s om in kredieten voor de financiering van de behoeften van particulieren/gezinnen, ondernemingen en de overheid. 15 Door de activiteit van de banken worden de middelen optimaal aangewend omdat vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd; de economie wordt aldus efficiënter. Tab. 1. Aandeel van de financiële diensten in de Belgische economie Tab. 2. Belangrijkheid van de banksector voor de Belgische economie Tab. 3. Internationale vergelijking van het belang van de banksector in de economie 2.2. Wettelijke definitie van de bank in België ‘Worden gedefinieerd als kredietinstellingen, de Belgische of buitenlandse ondernemingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening’. Dat is de definitie van een kredietinstelling (die we hier voorts ‘bank’ zullen noemen) uit de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. Met die wet werd de tweede Europese richtlijn coördinatie bankwezen van 15 december 1989 omgezet in Belgisch recht: die richtlijn voorziet in de enige vergunning en in de wederzijdse erkenning en het toezicht door het land van oorsprong voor alle kredietinstellingen uit de Europese Gemeenschap. Die definitie is van toepassing op alle Belgische en buitenlandse kredietinstellingen, ongeacht hoe ze hun activiteiten in België uitoefenen (via een dochterbedrijf, een bijkantoor, of via de vrije dienstverlening). De kredietinstellingen mogen naast de gewone depositowerving en kredietverlening evenwel ook nog andere activiteiten uitoefenen (zie kader). Eenvormig statuut voor alle kredietinstellingen Deze wet uniformeerde de verschillende statuten van de traditionele groepen van kredietinstellingen (banken, spaarbanken, openbare kredietinstellingen). Alle kredietinstellingen horen voortaan thuis in één enkel juridisch kader en het toezicht erop wordt uitgeoefend door dezelfde controleoverheden. Om die reden wordt in dit document de term ‘bank’ gebruikt ter aanduiding van alle kredietinstellingen. 16 Volgens de Europese richtlijnen mogen de in de Unie gevestigde banken op heel het Europese grondgebied de volgende activiteiten* ontplooien: - - in ontvangst nemen van deposito's; verstrekken van leningen (onder meer consumentenkrediet, hypothecair krediet, factoring met of zonder verhaal en financiering van handelstransacties); leasing; betalingsverrichtingen; uitgifte en beheer van betaalmiddelen, verlenen van garanties en stellen van borgtochten; transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten met betrekking tot: geldmarktinstrumenten, valuta's, financiële futures en opties; swaps en soortgelijke financieringsinstrumenten en effecten; deelnemingen aan effectenemissies en dienstverrichtingen in verband daarmee; advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichtingen op het gebied van fusie en overname van ondernemingen; bemiddeling op de interbankenmarkten, vermogensbeheer of –advisering; bewaarneming en beheer van effecten; commerciële inlichtingen; verhuur van safes. * Deze lijst is niet exhaustief. De kredietinstellingen mogen nog andere activiteiten ontplooien, maar daarvoor is de onderlinge erkenning evenwel niet van toepassing. 2.2.1. Inzamelen van deposito’s Cliënten die hun geld in alle veiligheid willen plaatsen en er naar eigen goeddunken wensen over te beschikken, kunnen het bij de bank ‘als deposito geven’. Op die manier lenen ze in zekere zin hun geld aan de bank. In ruil daarvoor krijgen ze van de bank ‘intresten’ of diverse diensten. Het geld dat de cliënten in deposito hebben gegeven, behoort niet toe aan de bank, want de deponenten kunnen op elk ogenblik hun tegoed opvragen. Er bestaan verschillende soorten van deposito’s, zoals bijvoorbeeld zichtdeposito’s, spaardeposito’s, termijndeposito’s, kasbons. Elke vorm van deposito heeft specifieke kenmerken inzake opvraging, intrestvergoeding, enz. De cliëntendeposito’s vormen de belangrijkste bron van werkmiddelen voor de banken, m.n. iets minder dan de helft ervan. Tab. 4. Door de banken bij de cliënten ingezamelde deposito’s Tab.5. Belangrijkste werkmiddelen van de banken 17 Tab.6. Structurele evolutie van de werkmiddelen en van de cliëntendeposito’s van de banken Tab.7. Van wie en in welke vorm nemen de banken in België deposito’s in ontvangst? 2.2.2. Kredietverlening De bank gebruikt het door haar cliënten gedeponeerde geld door het uit te lenen aan andere cliënten die het nodig hebben. Afzonderlijk beschouwd zou het geld van de duizenden spaarders geen economisch nut hebben. Het zou hun niets kunnen opbrengen. Door dit spaargeld bijeen te brengen kan de bank het omzetten in kredieten, teneinde tegemoet te komen aan de financiële behoeften van de kredietnemers - particulieren, ondernemingen of overheid in België en in het buitenland. Tab.8. Verdeling van de uitbetalingskredieten van de banken al naargelang de vorm Tab.9. Aan wie en in welke vorm verlenen de banken kredieten in België? Tab.10. De effectenportefeuille van de banken 2.2.3. De intrest De intrest is de prijs die de kredietgever aan de kredietnemer aanrekent voor de dienst die hij verleent. Die dienst bestaat erin hem gedurende een bepaalde periode een bedrag aan geld ter beschikking te stellen. De deponenten die hun geld aan de bank hebben toevertrouwd, hebben haar dit geld geleend. Dat betekent m.a.w. dat de bank bij hen geld heeft ontleend om het aan anderen te lenen. De bank betaalt hun een intrest op de geleende som. De intrest die de bank aan de deponent betaalt, wordt creditintrest genoemd (creditintrest) . Als de bank daarentegen een krediet verleent, is het zij die geld uitleent en dienen de kredietnemers haar een intrest te betalen. De intrest die de kredietnemer aan de bank betaalt, wordt debetintrest genoemd (debetintrest) . Het verschil tussen debet- en creditintrest heet ‘intrestmarge’. Die marge stelt de bank in staat haar kosten te dekken en het hoofd te bieden aan de risico’s die eigen zijn aan krediettransacties. 18 2.2.4. De toegevoegde waarde van de intermediatie • Financiële intermediatie zorgt voor een aanzienlijke toegevoegde waarde: - de bank zorgt ervoor dat het spaargeld van de deponenten opbrengt en kan hun dan ook een intrest geven of betaaldiensten aanbieden onder de kostprijs. - de bank zorgt voor de veiligheid van het gedeponeerde geld. - de kredietnemer hoeft geen kosten te maken om kapitaal te zoeken. - de kredietnemer kan rekenen op de vertrouwelijkheid van zijn bank. • Wat als er geen banken zouden zijn? Wat zouden de kleine spaarders doen? Waar zouden ze hun geld veilig kunnen beleggen ? Hoe zouden ze betrouwbare kredietnemers kunnen vinden die hun regelmatig intrest kunnen betalen ? En wat zouden de ondernemingen doen? Waar zouden ze de soms aanzienlijke bedragen vinden die ze nodig hebben om de ontwikkeling van hun activiteiten te financieren ? En bij wie zouden de - jonge en minder jonge - gezinnen moeten aankloppen, die een auto wensen te kopen of een huis willen bouwen maar die niet over de nodige middelen beschikken? 2.2.5. De omzetting of transformatie door de banken Het is uitzonderlijk dat deposito’s en kredieten perfect met elkaar overeenstemmen. Dat betekent m.a.w. dat de deposito’s moeten worden omgezet alvorens kredieten te worden. Die omzetting kan betrekking hebben op verscheidene aspecten: • de schaalomzetting bestaat erin kleine deposito’s te groeperen teneinde ‘grote’ kredieten aan te bieden: afzonderlijk beschouwd zouden de kleine deposito’s geen economisch nut hebben en zouden ze de spaarders niets kunnen opleveren. Door ze bijeen te brengen kan de bank dit spaargeld omzetten in kredieten teneinde tegemoet te komen aan de financiële behoeften van de kredietnemers. • de termijnomzetting bestaat erin kredieten op lange of middellange termijn te financieren met deposito’s op korte termijn. Vaak is de gemiddelde duur van de toegekende kredieten groter dan die van de deposito’s: een hypothecair krediet kan over 20 jaar lopen, zichtrekeningen kunnen daarentegen op elk ogenblik worden leeggehaald; een consumentenlening (bijvoorbeeld voor de aankoop van een wagen) heeft vaak een looptijd van verscheidene jaren, voor deposito’s op spaarboekjes bestaat er omzeggens geen vervaltermijn. De bank dient rekening te houden met de eisen van zowel de cliënt-deponent (over zijn geld kunnen blijven beschikken zonder risico te lopen) als de kredietnemer (kunnen 19 rekenen op een zekere financiering op lange termijn). Dat veronderstelt dat ze aanvaardt om een renterisico (zie 3.1.1.) te lopen. Voor een degelijke beheersing van dit risico is een erg professioneel beheer vereist. De technische benaming voor dit beheer is ‘Assets and Liabilities Management’ (activa- en passivabeheer). • de valuta-omzetting: omzetting van deposito’s uitgedrukt in een bepaalde munt in kredieten in een andere munt. 2.3. De banken beheren de betalingssystemen Tab.11. Gebruik van de verschillende betaalinstrumenten in België Tab.12. Gebruik van de betaalmiddelen in België De girale betalingen kenden een exponentiële groei, vooral sedert het einde van de jaren 60. De uitbetaling van de lonen door de ondernemingen en de overheid via storting op een zichtrekening heeft daartoe veel bijgedragen. De Belgische banken hebben steeds al een pioniersrol gespeeld wat het beheer van de betalingssystemen betreft, van bij de invoering van het gestructureerd rekeningnummer in 1971 tot het succes van de elektronische portemonnee Proton. België beschikt hiermee over een betalingssysteem dat in het buitenland vaak als een toonbeeld van efficiëntie en veiligheid wordt geprezen. Bovendien is het Belgische systeem één van de goedkoopste van Europa, zoals een studie van de Europese Commissie heeft uitgewezen. Het beheer van de betaalsystemen is een waarachtige industrie geworden, en de toegevoegde waarde ervan is voor de hele economie erg hoog. Vandaag de dag worden de betalingssystemen niet langer meer beschouwd als een loutere aanvulling bij de traditionele bankactiviteiten, zijnde de depositowerving en de kredietverlening. Omdat betalingen een complexe materie vormen, omdat de computerisering ervan sterk is doorgedreven en omdat de cliënten (zowel de ondernemingen als de particulieren) hoge eisen stellen, groeiden de organisatie en het beheer van betalingssystemen uit tot een volwaardige bankbedrijvigheid. Betalen is dus omzeggens een ‘industrietak’ geworden, met een internationale infrastructuur, grondstoffen, ‘fabrieken’, kostprijzen en tarieven. De Europese eenheidsmarkt werd op 1 januari 2002 werkelijkheid, dankzij de invoering van een eenheidsmunt, de euro, voor de 300 miljoen Europese burgers. Sindsdien werken de betalingssystemen niet langer in het kader van de kleine Belgische entiteit, maar wel in de schoot van een enige betalingszone, de Single European Payments Area (SEPA). Er blijven evenwel nog tal van belemmeringen over alvorens er van een werkelijk eenvormig Europees betalingssysteem zal kunnen worden gesproken. Er zijn praktische belemmeringen (verschillende technologieën en boekhoudsystemen), belemmeringen van wetgevende aard (de 20 betalingssystemen zijn geïntegreerd in de nationale wetgevingen – voor België, in het Burgerlijk Wetboek), en ook belemmeringen die te maken hebben met de betalingsgewoonten van de mensen (bij de Belgen is de overschrijving bv. het meest gebruikte betaalmiddel, voor de Fransen is dat de cheque). Nog een andere hinderpaal heeft te maken met de tarifering betreffende betaalsystemen, die niet in elk land op dezelfde manier wordt aangepakt. Meer weten? - Consulteer het dossier: ‘Het betalingsverkeer’ - Download de BVB-brochure ‘Achter de schermen van de betaalindustrie’. (zie www.abb-bvb.be) 2.4. De banken bieden een zeer ruime waaier aan financiële diensten aan Naast de deposito’s, de kredietverlening en het beheer van de betalingssystemen bieden de banken een zeer ruime waaier aan financiële diensten en producten aan (zie 5.4.). 3. WAAROM KAN MEN HET BANKIERSBEROEP ALS EEN ‘KUNST’ BESTEMPELEN? 3.1. De risico’s correct inschatten en ze beheren Aan een krediet is altijd een bepaalde risicograad verbonden. Een bank kan de risico’s verbonden aan een krediet nooit geheel uitsluiten, maar door die correct in te schatten kan de bank ze wel beheren (bv. er een dekking voor zoeken indien ze té groot zijn). De kunst van de bankier bestaat erin de kredietrisico’s correct te beheren zonder te raken aan de veiligheid van de deposito’s: dat is een absolute vereiste! 3.1.1. Welke soorten van risico’s? De banken worden geconfronteerd met zes grote categorieën van risico’s: • het kredietrisico De bankier moet rekening houden met het risico dat bepaalde kredietnemers niet terugbetalen. Wanneer een bank krediet verleent, stelt ze een daad van vertrouwen ten aanzien van de debiteur. Krediet staat of valt met vertrouwen: de bank neemt aan dat de 21 lening achteraf zal worden terugbetaald, maar absolute zekerheid dat de debiteur zal terugbetalen binnen de gestelde termijn heeft ze nooit. Het kredietrisico is het risico op insolventie van de debiteur. De bank dient dus oog te hebben voor de solvabiliteit van haar cliënt. Iemand wordt als solvabel beschouwd als de bank op basis van het ingediende dossier tot de slotsom kan komen dat de betrokkene zijn verplichtingen zal nakomen. Dat betekent dat de begunstigde van het krediet de geleende sommen én de intrest zal kunnen terugbetalen, uiteraard overeenkomstig de in de kredietovereenkomst vastgestelde voorwaarden. Een correcte inschatting van het kredietrisico vergt een grondige kennis van de ondernemingen en bedrijfsleiders alsook van de economische omgeving. • het intrestrisico De bankier moet ook rekening houden met de soms bruuske en onverwachte wijziging van de rentetarieven. Aangezien hij meestal op korte termijn ontleent en op middellange of lange termijn leent, is er dus een omzetting van termijn tussen de ontvangen deposito’s en de toegekende kredieten. Als hij niet oplet, kan een wijziging van de rentevoeten hem duur te staan komen. De kunst van het bankieren bestaat erin te zorgen voor een juist evenwicht tussen de duurtijd van de ontvangen deposito’s en die van de toegekende kredieten. Voorbeeld De bank financiert een lening op 5 jaar tegen 8% via deposito’s op 3 maanden tegen 6%. Theoretisch kan de bank ‘rond komen’ met een marge van 2%. Maar aan het einde van elke periode van drie maanden moet ze haar deposito’s hernieuwen. Als de intrest van de deposito’s op korte termijn om welke reden ook gaat stijgen tot 8%, gaat haar winstmarge verloren. Als de kortetermijnrente meer dan 8 % gaat bedragen, verliest de bank geld. • het wisselrisico Een bankier moet ook rekening houden met het risico van waardeverandering als gevolg van een gewijzigde wisselkoers. Dit risico is erg groot als verschillende munten ten opzichte van elkaar gaan zweven. De bankiers hebben een aantal financiële instrumenten ontwikkeld om zich in te dekken tegen het wisselrisico (swaps, termijntransacties, enz.). • het liquiditeitsrisico Een bankier moet in staat zijn de door hem ingezamelde deposito’s terug te betalen. Hij kan worden geconfronteerd met het risico van een gebrek aan liquide middelen. Als hij plots activa moet vrijmaken of geld lenen op de markt of bij de Nationale Bank om dit probleem op te lossen, kan het zijn dat daarbij verlies wordt geleden. Als hij daarentegen te veel liquide middelen behoudt, lijdt hij een inkomensverlies. • het marktrisico 22 Een bank kan een deel van haar deposito’s plaatsen in de vorm van effecten, aandelen of obligaties. De waarde van die effecten varieert op de markt. In dat opzicht zijn er minder risico’s verbonden aan obligaties dan aan aandelen. • Het operationele risico Het operationele risico is het risico dat voortspruit uit tekortkomingen bij het intern toezicht of in de werking van de bank, wat aanleiding kan geven tot vergissingen, fraude, computerpannes, enz. 3.1.2. Hoe kan een bankier de risico’s beheren? - door ze correct in te schatten: goede dossieranalyse, kennis van de onderneming en van de sector, regelmatige follow-up; - door ze te diversifiëren: geografisch en per sector; - door ervoor te zorgen dat ze op de markt worden gedekt middels aangepaste instrumenten (bv. d.m.v. afgeleide producten); - door in de intrest een marge in te calculeren die verlies moet opvangen; - door te voorzien in een passend eigen vermogen (Cooke-ratio’s). Het eigen vermogen van de bank Dankzij een voorzichtig beheer moet de bank in staat zijn het hoofd te bieden aan de risico’s. In het erg onwaarschijnlijke maar niettemin steeds mogelijke geval dat een aanzienlijk verlies wordt geleden, biedt het eigen vermogen van de bank een bijkomende veiligheidsmarge. Het eigen vermogen wordt aangebracht door de aandeelhouders en de gereserveerde winst en dient als een soort ‘buffer’. Dankzij het eigen vermogen kunnen de deponenten en schuldeisers hun geld terugkrijgen in geval van grote moeilijkheden. Over het algemeen worden de achtergestelde leningen gelijkgesteld met het eigen vermogen. Bij een faillissement zullen ze pas na de overige schuldvorderingen worden terugbetaald. 3.2. Streven naar een juist evenwicht tussen soms tegenstrijdige vereisten Het bankiersberoep maakt dat men te maken heeft met een groot aantal partners. De kunst van het bankieren bestaat er ook in een redelijk compromis te vinden tussen de soms tegenstrijdige vereisten van die partners: 23 • veiligheid voor de deponenten: die eisen een absolute veiligheid en een zo hoog mogelijk rendement voor hun spaargeld • efficiëntie voor de kredietnemers, die de aan het krediet verbonden kosten willen beperken • de rendabiliteit voor de aandeelhouders, die een correcte opbrengst van hun investering verwachten. 24 4. DE GELDSCHEPPING DOOR DE BANKEN 4.1. Hoe verloopt de geldschepping door de banken? Via kredietverlening en de inzameling van zichtdeposito’s dragen de banken bij tot de geldschepping: ze scheppen giraal geld. Wanneer banken krediet verlenen doen ze aan geldschepping. De centrale bank leent geld aan de handelsbanken, onder meer in functie van de benodigde hoeveelheid biljetten, en die banken lenen op hun beurt aan hun cliënteel. Die cliënteel deponeert een deel van het geleende geld opnieuw bij de bank, en met die deposito’s kunnen nieuwe kredieten worden verleend. Dat multiplicator-effect ligt ten grondslag aan de geldschepping door de banken. De verhouding tussen de uiteindelijke geldmassa en de aanvankelijke geldmassa wordt geldmultiplicator genoemd. Wanneer de banken deposito’s van hun cliënten in ontvangst nemen, moeten ze in staat zijn in te gaan op mogelijke aanvragen tot geldopvraging van die cliënteel. Dankzij de wet van de grote getallen kunnen de banken echter zien dat een groot deel van de ontvangen deposito’s ongebruikt blijft. Zo kunnen ze kredieten toekennen en toch genoeg overhouden om te voldoen aan de geldopvragingen van hun cliënten. Het daartoe bestemde deel wordt ‘reservecoëfficiënt’ genoemd. 4.2. Wat is de geldhoeveelheid? De geldhoeveelheid bestaat thans uit muntstukken, biljetten en in een toenemende mate, ook uit deposito’s bij de handelsbanken. Maar ook andere tegoeden van ondernemingen en van particulieren bij de handelsbanken (bv. spaardeposito’s) kunnen vrij snel en zonder grote kosten worden omgezet in betaalmiddelen (men zegt dan dat ze liquide zijn). Er worden dan ook ruimere ‘geldhoeveelheden’ gedefinieerd. M1 = de geldhoeveelheid in de strikte zin, dit zijn de biljetten en de muntstukken, de zichtdeposito’s en de tegoeden die op een ‘elektronische portemonnee’ staan (van het type Proton). M2 = M1 + alle spaardeposito’s en termijndeposito’s met een looptijd van hoogstens twee jaar. M3 = M2 + verscheidene andere bankpassiva op korte termijn. Uit een historische analyse blijkt dat M3 het meest passende monetaire aggregaat is om als leidraad te dienen bij het voeren van het muntbeleid. Geldhoeveelheid in de eurozone op 31.03.2002 25 (in miljarden euro) Muntstukken en biljetten (chartaal geld) Zichtdeposito’s (giraal geld) 252 + 1.917 --------------------2.169 M1 + 2.491 Spaardeposito’s en andere deposito’s op korte termijn M2 --------------------4.660 Effecten op korte termijn + 799 M3 -------------------5.499 Bron: Nationale Bank van België. 4.3. Voorbeeld van girale geldschepping door de banken 1e fase De h. Janssens heeft een incasso van 20.000 euro. Daarvan geeft hij 10.000 als deposito aan de bank. De overige 10.000 bewaart hij in de vorm van biljetten. • De geldhoeveelheid is dus 20.000 euro, d.i. - 10.000 euro die de h. Janssens in de vorm van biljetten bewaart en - 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens. • De balans van de bank op het einde van de eerste fase (zie hierna 4.4.) 2e fase De bank bewaart 10 % van die deposito’s in biljetten met het oog op geldafhalingen, d.i. 1.000 euro. Met het overschot kan ze dus een lening van 9.000 euro aan de h. Pieters financieren, die 4.500 EUR als deposito aan de bank geeft en de overige 4.500 EUR onder de vorm van biljetten bij zich houdt. • De geldhoeveelheid bedraagt dan 29.000 euro, d.i. - 10.000 euro aan biljetten bij de h. Janssens, - 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens, - 4.500 euro aan biljetten bij de h. Pieters, en - 4.500 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Pieters. • De balans van de bank op het einde van de tweede fase (zie hierna 4.4.) 3e fase 26 10 % van het deposito van de h. Pieters moet in de vorm van biljetten worden bewaard. 90 % of 4.050 euro kan dus opnieuw voor een lening worden gebruikt. De heer Vandamme, aan wie deze nieuwe lening wordt toegekend, laat 2.025 euro op zijn rekening en haalt 2.025 euro aan biljetten af. • De geldhoeveelheid bedraagt nu 33.050 euro: - 10.000 euro aan biljetten bij de h. Janssens, - 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens, - 4.500 euro aan biljetten bij de h. Pieters, - 4.500 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Pieters, - 2.025 euro aan biljetten bij de h. Vandamme, en - 2.025 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Vandamme. • De balans van de bank op het einde van de derde fase (zie hierna 4.4.) Laatste fase Die verrichting kan voor elk deposito en elk krediet telkens worden herhaald. Zoals men echter kan zien, worden de bedragen telkens kleiner. Dit proces komt ten einde wanneer het bedrag aan kredieten maximaal wordt, m.a.w. wanneer de biljetten die de bank in haar bezit houdt, slechts nog een fractie bedragen van de deposito’s gelijk aan de reservecoëfficiënt. • Uiteindelijk zal de geldhoeveelheid gelijk zijn aan 36.362 euro, waarvan - 18.181 euro in de vorm van biljetten, en - 18.181 euro in de vorm van bankdeposito’s. Het volume aan biljetten dat de bank ter beschikking houdt met het oog op geldafhalingen bedraagt 1.819 euro, d.i. 10 % van de deposito’s. In deze fase kan de bank geen nieuwe kredieten meer toestaan zonder onder haar reservecoëfficiënt te gaan. • De balans van de bank op het einde van de laatste fase (zie hierna 4.4.) Conclusie • De geldhoeveelheid is dus toegenomen. Aanvankelijk bedroeg het volume aan biljetten 20.000 euro, en de totale hoeveelheid is 36.362 euro. De verhouding tussen de aanvankelijke hoeveelheid en de eindhoeveelheid wordt geldmultiplicator genoemd (zie 4.5.). 27 4.4. De balans van de bank op het einde van elke fase in de geldschepping Eerste fase de h. Janssens bezit 20.000 euro aan biljetten en geeft 10.000 euro als deposito aan de bank BALANS VAN DE BANK ACTIVA PASSIVA Biljetten 10.000 Deposito’s 10.000 Geldhoeveelheid = biljetten bij de h. Janssens 10.000 euro deposito’s van de h. Janssens bij de bank 10.000 euro TOTAAL 20.000 euro Tweede fase De bank leent 9.000 euro aan de h. Pieters De bank leent slechts 9.000 euro, want ze moet een reserve aan biljetten (10 % in dit voorbeeld) hebben om te kunnen voldoen aan eventuele vragen tot geldafhaling. Met het overschot kan ze dus een lening van 9.000 euro aan de h. Pieters financieren, die 4.500 EUR als deposito aan de bank geeft en de overige 4.500 EUR onder de vorm van biljetten bij zich houdt. BALANS VAN DE BANK ACTIVA PASSIVA Biljetten 5.500 Kredieten 9.000 Deposito’s Geldhoeveelheid = biljetten bij de h. Janssens deposito’s van de h. Janssens 14.500 10.000 euro 10.000 euro biljetten bij de h. Pieters: deposito’s van de h. Pieters 4.500 euro 4.500 euro TOTAAL : 29.000 euro 28 Derde fase Van het deposito van de h. Pieters leent de bank nu 4.050 EUR aan de h. Vandamme, die hiervan 2.025 EUR als deposito geeft aan de bank. De bank leent slechts 4.050 EUR, omdat ze opnieuw een reserve aan biljetten (10%) moet houden. BALANS VAN DE BANK ACTIVA PASSIVA Biljetten 3.475 Kredieten 13.050 Deposito’s 16.525 Geldhoeveelheid = Deposito van de h. Janssens Biljetten bij de h. Janssens 10.000 euro 10.000 euro Biljetten bij de h. Pieters 4.500 euro Deposito van de h. Pieters 4.500 euro Biljetten bij de h. Vandamme Deposito van de h. Vandamme 2.025 euro 2.025 euro TOTAAL : 33.050 euro Laatste fase De bank beschikt over geen kredietmogelijkheden meer BALANS VAN DE BANK ACTIVA PASSIVA Biljetten 1.819 Kredieten 16.362 Geldhoeveelheid = Biljetten in omloop Deposito’s TOTAAL Deposito’s 18.181 18.181 euro 18.181 euro 36.362 euro 29 4.5. De geldmultiplicator Op basis van een basisgeldbedrag (B) van 20.000 euro, komt men tot een geldhoeveelheid (M) van 36.362 euro. Via het mechanisme van het bankkrediet is er dus sprake van geldmultiplicatie. De waarde van de multiplicator (k) wordt bepaald enerzijds door een deel van de reservecoëfficiënt (r) van de banken en anderzijds door het gedeelte aan liquide middelen dat de particulieren in de vorm van biljetten in bezit willen houden (b). M=kB In ons voorbeeld : en 1 k = ______________ 1 - (1-r) (1-b) B = 20.000; r = 0,1; b = 0,5 k = 1/ 1 - (0,9)*(0,5) = 1/0,55 = 1,8181 M = kB = 20.000 * 1,8181 = 36.362 4.6. Remmen op de geldschepping door de banken Zoals we hiervoor hebben gezien, kan geld niet onbeperkt worden gemultipliceerd. De reservecoëfficiënt en het aandeel biljetten in het bezit van de economische actoren zijn remmen op de geldschepping. Hoe hoger die zijn, hoe minder geldschepping er is door het mechanisme van het bankkrediet. Met het oog op een betere controle op de geldschepping kan de centrale bank verplichte reserves opleggen aan de banken. In dat geval moeten de banken een deel van hun deposito’s bij de centrale bank deponeren. Via een verhoging van de reservecoëfficiënt remt de centrale bank op die manier de geldschepping af. Via een verlaging van die coëfficiënt vergemakkelijkt ze de kredietverrichtingen door de banken en stimuleert ze de geldschepping. 30 4.7. Schema van de schepping van giraal geld door de banken Basisgeld Janssens 20.000 Liq. middelen Janssens 10.000 Bankdeposito Janssens 10.000 Liq. middelen Bank 1.000 Krediet Pieters 9.000 Liq. middelen Pieters 4.500 Bankdeposito Pieters 4.500 Liq middelen Bank 450 Krediet Vandamme 4.050 Liq. middelen Vandamme 2.025 Bankdeposito Vandamme 2.025 Liq. middelen Bank enz. Krediet X enz. 31 5. BELANGRIJKSTE DIENSTEN EN PRODUCTEN VAN DE BANKEN 5.1. De zichtrekening en de betaalmiddelen Banken beheren de zichtrekeningen van hun cliënten. Vanop die zichtrekeningen vertrekken de betalingen, die vandaag de dag steeds minder met cash geld gebeuren. Girale betaalmiddelen (overschrijvingen, domiciliëringen, doorlopende opdrachten) en elektronische betaalmiddelen (debetkaarten, Protonkaarten, Phone Banking, Self Banking, PC Banking, Internet Banking) worden steeds meer gebruikt. Meer weten? • Consulteer het dossier: ‘Het betalingsverkeer’ • Zie de BVB-brochure ‘Achter de schermen van de betaalindustrie’ 5.2. Sparen en beleggen Tab. 4. Door de banken bij de cliënten ingezamelde deposito’s Banken hebben verschillende oplossingen in de aanbieding om geld te sparen of te beleggen dat niemand onmiddellijk uitgeeft. De belangrijkste vormen, waarmee een groot aantal spaarders te maken hebben, zijn: het depositoboekje, de termijnrekening, de kasbon, de obligatie, het aandeel, de collectieve beleggingsfondsen, de beveks (beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal) en de effectenrekening. Meer weten? • Zie de BVB-brochure ‘De beleggingsinstrumenten’. 32 5.2.1. Het depositoboekje: een erg soepel instrument dat bijzonder geschikt is voor de kleine spaarder • Wat is een depositoboekje? Het depositoboekje, ook ‘spaarboekje of spaarrekening’ of ‘spaardepositoboekje’ genoemd, dient voor het spaargeld dat wordt gedeponeerd zonder bepaalde duur. Het is bijzonder geschikt voor het sparen van geld dat niet bestemd is voor een onmiddellijke uitgave, maar dat snel ter beschikking staat en toch rendement biedt. Het is een fiscaal aantrekkelijk product: per gezin is er een belastingvrijstelling op de intrest tot een bedrag van 1.500 euro (aanslagjaar 2004). Die vrijstelling geldt echter alleen voor de gereglementeerde spaardeposito’s, die verplicht in overeenstemming met de geldende reglementering moeten zijn, meer bepaald inzake de vergoeding, die niet meer mag bedragen dan een bij koninklijk besluit vastgestelde maximumrente. • Varianten Bepaalde banken hebben spaarrekeningen ‘met hoog rendement’ of nietgereglementeerde spaarrekeningen ontwikkeld: hier ligt de vergoeding hoger dan het toegestane maximum voor de gereglementeerde spaardeposito’s. Aangezien die spaarboekjes niet beantwoorden aan de wetsbepalingen die in acht moeten worden genomen opdat de intrest vrijgesteld is van roerende voorheffing, geldt voor hen een roerende voorheffing van 15 %. Het succes van deze rekeningen hangt af van het peil van de rentetarieven. • Vergoeding De vergoeding op een depositoboekje bestaat uit twee elementen: 1° een basisrente: de maximale basisrente wordt bij koninklijk besluit bepaald; 2° een premie: de premie die wordt opgeteld bij de basisrente mag niet hoger zijn dan 50 % van de maximumbasisrente; er zijn twee soorten premies, die echter niet kunnen worden gecumuleerd: - een aangroeipremie: de groeipremie wordt bij de basisrente opgeteld voor alle nieuwe stortingen die op eenzelfde rekening ingeschreven blijven gedurende minstens zes maand; - een getrouwheidspremie: deze premie wordt bij de basisrente opgeteld voor alle deposito’s die minstens gedurende twaalf opeenvolgende maanden op de rekening blijven. Ter wille van de transparantie inzake de berekening van de premies heeft de BVB ter intentie van haar leden een aanbeveling uitgewerkt Æ zie www.abb-bvb.be. 33 5.2.2. De termijnrekening: een gelddeposito voor een bepaalde periode • Wat is een termijnrekening? De termijnrekening behoort tot de groep van de spaarrekeningen. Het grootste onderscheid in vergelijking met het gewone deposito- of spaarboekje is dat het geld voor een bepaalde periode, de ‘termijn’ genoemd, wordt geblokkeerd. Over het algemeen is die termijn kort: 14 dagen, één maand, één kwartaal, een half jaar, soms één jaar. • Varianten Er bestaan tal van varianten op de termijnrekening, meer bepaald afhankelijk van de gekozen termijn en het vereiste minimumbedrag. • Vergoeding Als tegenprestatie voor de terbeschikkingstelling van het geld heeft de spaarder recht op een gewaarborgde intrest gedurende de volledige looptijd van de belegging, in tegenstelling tot het spaarboekje. De intrest, die over het algemeen hoger is al naar gelang de termijn en het belegde bedrag, wordt hoofdzakelijk bepaald door de marktrente en is dus vaak aan fluctuaties onderhevig. In principe wordt de intrest op de vervaldatum betaald. 5.2.3. De kasbon: een belegging op middellange termijn voor een duur van één tot vijf jaar • Wat is een kasbon? Een kasbon is een soort van obligatie uitgegeven door een bank, met een duur die meestal begrepen is tussen één en vijf jaar. Een kasbon geldt als bewijs van schuld van de kredietnemer (de bank die de kasbon uitgeeft) ten opzichte van de kredietgever (de belegger die de kasbon koopt). Een kasbon is een schuldbewijs aan toonder, wat betekent dat wie de kasbon in bezit heeft, verondersteld wordt er eigenaar van te zijn. Steeds vaker vragen beleggers hun kasbons op een effectenrekening te deponeren. Zo worden die bons volledig gedematerialiseerde effecten: ze zijn dan niet langer aan toonder vermits ze op girale wijze zijn ingeschreven op de effectenrekening van de betrokken persoon. Een kasbon wordt uitgegeven in coupures van minimum 250 euro. Normaal gezien bestaat een kasbon uit een mantel en een blad met coupons. De coupons staan voor de intrest en kunnen jaarlijks worden losgeknipt. Er dient een roerende voorheffing van 15 % te worden betaald. De mantel vermeldt het geleende kapitaal. Wanneer de kasbon vervalt, wordt de geleende som terugbetaald tegen overhandiging van de mantel. 34 • Varianten Op basis van de traditionele kasbon zijn tal van varianten gecreëerd. Voorbeelden: - kapitalisatiebons: de gekapitaliseerde intrest wordt pas op de vervaldag van de bon betaald. - bons met periodieke stortingen: de intresten zijn maandelijks of driemaandelijks betaalbaar. - scharnierbons: hier zijn verscheidene vervaltermijnen mogelijk. • Vergoeding De intrest van kasbons wordt vastgesteld bij de uitgifte en is afhankelijk van het soort belegging en de duur ervan. Ze kunnen worden gekapitaliseerd of periodiek uitbetaald, al dan niet met een coupon. 5.2.4. De obligatie: een belegging op lange termijn met stabiel rendement • Wat is een obligatie? Algemeen beschouwd is een obligatie een schuldbewijs vanwege de emittent. Een obligatie vertegenwoordigt een deel in een lening op lange termijn waarvoor de obligatiehouder intrest ontvangt. Een obligatie is een effect met een vaste nominale waarde en over het algemeen een vaste intrest en een vervaldatum die bij de uitgifte wordt vastgesteld. De emittent verbindt zich tot het betalen van de intrest op regelmatige tijdstippen (meestal één keer per jaar) en het terugbetalen van het kapitaal op de vervaldag. Een obligatie kan worden uitgegeven door privé-ondernemingen, de overheid (bijvoorbeeld de Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de steden, de intercommunales, enz.) alsook door internationale of supranationale instellingen. De uitgifte van obligaties bestaat uit het in omloop brengen van die obligaties bij het publiek door ze tegen betaling van een vastgestelde som, de uitgifteprijs, aan te bieden. Het kan gaan om een uitgifte a pari (aan nominale waarde), beneden of boven pari; het verschil vormt de uitgiftepremie. Een obligatie is verhandelbaar op de beurs. • Varianten De door de privé-sector uitgegeven obligaties of “corporate bonds”: ondernemingen die werkmiddelen nodig hebben, kunnen obligaties uitgeven: net zoals bij staatsobligaties gaat het om effecten aan toonder die recht geven op een intrest berekend op de nominale waarde 35 en betaalbaar op vastgestelde vervaldata. Gewone obligaties hebben een vaste duur en een onveranderlijke rentevoet gedurende de gehele periode. Er bestaan echter ook variaties op de gewone obligaties: converteerbare obligaties, obligaties met warrants, nulcouponobligaties, geïndexeerde obligaties, enz. De door de overheid uitgegeven obligaties (bijvoorbeeld de Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de steden, de intercommunales, enz.): zoals elke huishouding heeft de Staat geld nodig om zijn dagelijkse uitgaven te betalen en zijn schulden samen met de intrest af te lossen. Aangezien de belastingen niet voldoende zijn om die uitgaven te dekken, schrijft de overheid ook leningen uit bij het publiek. De klassieke publieke staatsleningen werden tot 1995 uitgegeven. Zij waren vooral voor particulieren bestemd maar zijn ook in handen van financiële instellingen. Sedert 1995 en de reorganisatie van de producten op middellange en lange termijn aangeboden door de Schatkist (OLO voor beroepskringen, staatsbons voor particulieren) zijn er geen nieuwe staatsleningen meer uitgegeven. De obligaties van internationale of supranationale instellingen : die instellingen doen vaak een beroep op de kapitaalmarkt om een project te financieren. De bekendste van dat soort emittenten zijn onder andere de Wereldbank en de Europese Investeringsbank. • Vergoeding De gewone obligatie (meest voorkomende geval) geeft recht op een intrest die bij de uitgifte wordt bepaald en gelijk is aan een bepaald percentage van de nominale waarde. Die intrest moet jaarlijks op een vastgestelde datum worden betaald en hangt in geen enkel opzicht af van de resultaten van de onderneming die de obligatie heeft uitgegeven. Op het blad met coupons dat aan de obligatie is vastgemaakt, vermeldt iedere coupon de som en de datum waarop die intrest moet worden betaald. Op de vervaldag van de coupon knipt de houder de coupon af en legt die aan een financiële instelling voor. De terugbetaling van de obligatie kan soms boven pari van de nominale waarde gebeuren en in dat geval vormt het verschil een terugbetalingspremie voor de obligatiehouder. 5.2.5. Het aandeel: een deelbewijs in een onderneming • Wat is een aandeel? Een aandeel is een eigendomsbewijs dat een deel in het kapitaal van een onderneming vertegenwoordigt. Wie een aandeel van een onderneming koopt, zorgt voor kapitaalinbreng in dit bedrijf en wordt dus ‘aandeelhouder’. Via de uitgifte van verscheidene aandelen wordt het kapitaal verspreid over een aantal eigenaars, mede-eigenaars genoemd, die recht hebben op een deel in de winst van het bedrijf. Dit deel van de winst wordt in vele gevallen jaarlijks aan de aandeelhouders uitbetaald in de vorm van ‘dividenden’. • Varianten 36 De aandelen (ook maatschappelijke aandelen genoemd) kunnen: - aandelen op naam of aan toonder zijn - met of zonder waardeaanduiding - gewone aandelen zijn of preferente aandelen (wanneer ze recht geven op voorrang bij de winstverdeling of bij de verdeling van het maatschappelijk vermogen) - met of zonder stemrecht bij de algemene vergaderingen van de aandeelhouders. • Vergoeding Het dividend: vertegenwoordigt een deel van de winst van een onderneming dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders naar rato van het aantal aandelen dat ze bezitten. 5.2.6. De gemeenschappelijke beleggingsfondsen en beveks: spreiding van de risico’s en een professioneel beheer, zelfs voor kleine bedragen • Wat is een instelling voor collectieve belegging (ICB)? Een ICB is een instelling voor het beheer van het spaargeld dat gemeenschappelijk door individuele beleggers wordt ingebracht. De bij het grote publiek meest gekende ICB’s zijn de gemeenschappelijke beleggingsfondsen en de beveks (beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal). De Franse afkorting ‘sicav’ is ook ingeburgerd. • Wat is een gemeenschappelijk beleggingsfonds? Een gemeenschappelijk beleggingsfonds is een collectieve portefeuille die vooral bestaat uit aandelen die zijn samengebracht dankzij de kapitaalinbreng van de deelnemers. Dit fonds is een onverdeelde massa en wordt beheerd door specialisten voor rekening van de eigenaars van de aandelen. Voorbeeld: de pensioenspaarfondsen. • Wat is een bevek? Bevek is de afkorting van beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal: - het is een beleggingsvennootschap: het doel ervan is te beleggen in financiële producten: aandelen, obligaties, schatkistbons, vastgoedcertificaten, enz. Wie een aandeel in een bevek koopt, koopt een korf van producten. - het is een vennootschap met veranderlijk kapitaal: wanneer een spaarder een aandeel van een bevek koopt, verhogen de beheerders het kapitaal van de vennootschap evenredig: de nieuwe inbreng wordt rechtstreeks belegd in de producten waarin de bevek gespecialiseerd is. Wanneer een spaarder een aandeel van een bevek koopt, wordt het kapitaal ervan verhoogd en omgekeerd wordt het kapitaal verlaagd, als hij een aandeel afstaat. 37 Momenteel zijn beveks één van de meest begeerde beleggingsinstrumenten voor de Belgische spaarders. • De inventariswaarde van een bevek De waarde van een bevek varieert al naargelang de waarde van de producten waarin de bevek heeft belegd: dit is de inventariswaarde. Het is tegen die inventariswaarde dat men in een bevek kan instappen (aankoop van deelbewijzen) of dat men er kan uitstappen (verkoop van deelbewijzen). Varianten Er bestaan erg veel varianten van beveks, onder meer al naargelang de soort van waarden waarin de bevek belegt. 5.2.7. Het effectendepot: de bank beheert de effecten van haar cliënten in alle veiligheid Een cliënt die gemakshalve zijn effecten niet thuis of in een kluis bij de bank wenst te bewaren, kan ze bij zijn bank in effectendepot geven. De bank zorgt voor het beheer van het effectendepot en de eigenaar hoeft er niet naar om te kijken. Coupons en dividenden worden rechtstreeks op de rekening van de cliënt gestort. Voor elke beweging op een effect ontvangt de cliënt van de bank een gedetailleerd overzicht van de verrichtingen (aankoop, verkoop, uitbetaling van intrest). 5.3. Kredieten 5.3.1. Wat is krediet? Tab.8. Verdeling van de uitbetalingskredieten van de banken al naargelang de vorm Tab.9. Aan wie en in welke vorm verlenen de banken kredieten in België? • Algemeen beschouwd 38 Een krediet is de terbeschikkingstelling van goederen of van geldelijke bedragen die pas later zullen worden betaald of terugbetaald. • De banken zijn de grootste kredietverstrekkers De banken groeperen de deposito’s die bij hun cliënten zijn ingezameld, en vormen ze om tot kredieten die over het algemeen voor grotere bedragen en langere termijnen zijn. Maar ook ondernemingen kunnen kredieten toekennen. Voorbeeld: bij een verkoop op termijn sluiten de handelaar en de leverancier een overeenkomst waarin wordt bepaald dat de geleverde goederen op een latere datum zullen worden betaald. • Het bankkrediet Dit is een overeenkomst tussen een bankier en een cliënt waarbij eerstgenoemde (de kredietgever) bereid is aan de tweede (de kredietnemer) een bepaald bedrag toe te staan dat later zal worden terugbetaald op het overeengekomen tijdstip en mits een overeengekomen intrest wordt betaald. De begunstigde van het krediet betaalt dus terug: - het nominaal bedrag van de lening - vermeerderd met de door de bank geïnde intrest, d.i. de vergoeding voor de kredietgever. • De economische rol van het krediet: krediet is de motor van de economie In een markteconomie heeft het krediet een centrale rol. Zonder toegang tot het krediet zou het voor gezinnen, ondernemingen of de overheid onmogelijk zijn bepaalde aankopen of investeringen te doen. Inderdaad, dankzij het krediet: • - kan een particulier bijvoorbeeld onvoorziene uitgaven doen (krediet op afbetaling of consumentenkrediet) of ook uitgaven die zijn huidige financiële mogelijkheden te boven gaan (hypothecair krediet). - kan een handelaar of bedrijfsleider bijvoorbeeld investeren in moderne machines, nieuwe productie-eenheden oprichten, goederen aankopen die hijzelf nog moet betalen, zijn producten uitvoeren naar het buitenland (kredieten aan ondernemingen, investeringskredieten, kredieten voor buitenlandse handel). - kan de overheid wegen aanleggen, klinieken bouwen, restauratiewerken uitvoeren, enz. Essentieel element: het kredietrisico! 39 Wanneer een bank een krediet verleent, stelt ze een daad van vertrouwen. Ze gaat ervan uit dat de kredietnemer kan terugbetalen. Er is echter een risico dat hij niet zal terugbetalen. De analyse van het kredietrisico is het essentieel element in elke kredietverlening.(zie ook punt 3.1. ) • Waarom worden waarborgen gevraagd bij kredieten? De waarborgen zijn bedoeld om het risico te verminderen doordat de bank meer verhaalmiddelen heeft of bij voorrang wordt terugbetaald uit de opbrengst van de tegeldemaking van bepaalde goederen. • Talrijke vormen van krediet Er is niet één vorm van krediet, maar wel tal van mogelijkheden. Telkens zal de bankier zoeken naar een vorm van krediet die het best tegemoet komt aan de behoeften van de cliënt. De talrijke vormen van bankkrediet kunnen worden onderverdeeld al naargelang: - hun looptijd: korte termijn (tot 1 jaar), middellange (van 1 tot 3 of 5 jaar) of lange termijn (meer dan 5 jaar)het gebruik: professioneel of privé-gebruik - hun doel - hun geografische bestemming - de aard van de dienst voor de kredietnemer - de aard van de kredietnemer: kredieten aan particulieren, kredieten aan ondernemingen en kredieten aan de overheid; dit is het onderscheid dat wij hier maken. 40 5.3.2. Kredieten aan particulieren Tab.30. Evolutie van het consumentenkrediet en het hypothecair krediet Tab.31. Het consumentenkrediet in België al naargelang de kredietverstrekkers 5.3.2.1. Consumentenkrediet Het krediet is voor een grote meerderheid van de consumenten een courante betalingswijze geworden. Het consumentenkrediet (ook wel verbruikskrediet of consumptiekrediet genoemd) groepeert alle kredietcontracten voor privé-gebruik (excl. de hypothecaire kredieten). In België zijn er vandaag ongeveer vier miljoen consumentenkrediet-contracten: dat geeft een aardig idee van het belang van het consumentenkrediet in het leven van alle dag. Een persoon kan gebruik maken van een consumentenkrediet, bijvoorbeeld: - om een concreet project te verwezenlijken: aankoop of verwerving van een goed (een auto, een computer, meubelen…) of een dienst (herstelling van het dak, tuininrichting, …) - om zijn leefomstandigheden te verbeteren: het comfort van de woning verhogen - bij bepaalde heuglijke gebeurtenissen (een huwelijk, een geboorte, een communie of feest van de vrijzinnige jeugd, …) of minder heuglijke gebeurtenissen (een ongeval, een ziekte, een overlijden, …). Bij het consumentenkrediet horen twee grote kredietcategorieën: - de kredietopening - de verrichtingen op afbetaling: * de lening op afbetaling * de verkoop op afbetaling * de leasing. De wettelijke bepalingen betreffende het consumentenkrediet beogen voornamelijk de consument te beschermen tegen zichzelf (overmatige schuldenlast) en tegen kredietverleners die misbruik zouden kunnen maken van zijn naïviteit of zijn gebrek aan financiële middelen. De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet vormt de basis voor de Belgische regelgeving inzake het consumentenkrediet. Die wet werd al vele malen gewijzigd; nieuwe reglementeringen in een Europese context verplichtten de Belgische wetgever ertoe nieuwe bepalingen uit te vaardigen om de consument te beschermen. 41 Die wet werd nog recentelijk gewijzigd door de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Bovendien heeft ook de wet van 10 augustus 2001 betreffende de centrale voor kredieten aan particulieren een invloed op het verlenen van consumentenkredieten. Zij voerde immers een positief luik in in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België (zie 5.3.2.3.) (de consumentenkredieten worden in die Centrale geregistreerd vanaf de datum waarop ze worden toegestaan), naast het negatieve luik (vermelding van de eventuele betalingsachterstallen). De verschillende vormen van consumentenkrediet 1) De kredietopening: voor onvoorziene uitgaven of om een tijdelijk geldgebrek op te vangen De uitgebreide inkomsten van een gezin of een handelaar stemmen in de tijd niet noodzakelijk overeen met de grote uitgaven, zoals verzekeringspremies, verwarmingskosten, enz. Ook bestaat steeds de mogelijkheid van een onvoorziene uitgave. Met het oog op een soepeler beheer van de uitgaven kan de bank de begunstigde toestaan om op zijn zichtrekening meer op te nemen dan zijn saldo, en dit ten belope van een vooraf bepaald grensbedrag. De kredietopening is een financiële reserve die een bank ter beschikking stelt van haar cliënt, al dan niet met toekenning van een kredietkaart, en voor een bepaalde of onbepaalde termijn. De intrest dient steeds periodiek te worden terugbetaald. Wat de terugbetaling van het kapitaal betreft bestaan er verscheidene formules. Voorbeeld: de bank stelt u een bedrag van 5.000 euro ter beschikking dat u naar eigen goeddunken kunt gebruiken. Wanneer u de geleende som hebt terugbetaald, kunt u opnieuw beschikken over 5.000 euro. Een kredietopening is een soepele en eenvoudige vorm van krediet die steeds meer wordt gebruikt. Voorzichtigheid is echter geboden want geld ‘verdwijnt als sneeuw voor de zon’! 2) De verrichtingen op afbetaling Soms staan de gezinnen voor aanzienlijke uitgaven die ze over een bepaalde periode wensen te spreiden, bijvoorbeeld de aankoop van een wagen, de uitvoering van werken in hun woning, de aanschaf van nieuwe meubelen, de organisatie van een huwelijksreceptie, de aankoop van een PC, enz. Het consumentenkrediet biedt financieringsformules die daarvoor zijn geschikt. De kredietnemer betaalt zijn lening terug via constante maandelijkse afbetalingen die bestaan uit een gedeelte van het kapitaal en de intrest. Met een verrichting op afbetaling wordt een aanzienlijke uitgave bijgevolg ‘maandelijks’ gespreid. 42 • De lening op afbetaling Met een door de bank toegestane lening op afbetaling krijgt de consument de beschikking over een som geld, ofwel voor een niet nader beschreven doelstelling, ofwel om de aankoop van een goed of een dienst te financieren. Zo’n lening wordt voor een bepaalde duur toegestaan aan de consument, die zich ertoe verplicht terug te betalen via periodieke stortingen, meestal maandelijks. • De verkoop op afbetaling De verkoop op afbetaling wordt aan de consument voorgesteld om een goed aan te kopen (auto, huishoudtoestellen, meubelen, …) of om er een dienst mee te betalen. De consument leent enkel het benodigde bedrag. Hij moet een voorschot van minstens 15 % van de aankoopprijs betalen (persoonlijke inbreng) wanneer het contract wordt getekend. De rest wordt gefinancierd en moet worden terugbetaald via periodieke, doorgaans maandelijkse, stortingen. Deze vorm van krediet wordt veel toegepast in bepaalde sectoren, zoals voor de verkoop van wagens. De consument betaalt de maandelijkse terugbetalingen aan de verkoper. • De leasing of financieringshuur Met leasing kan de consument voor een bepaalde termijn een roerend goed huren (een PC, vaak een auto… ). Na afloop van die termijn kan hij dat goed aankopen tegen de prijs die werd bepaald toen het contract werd afgesloten. Het huurgeld is doorgaans maandelijks betaalbaar. Voor elke kredietvorm (lening, verkoop op afbetaling, leasing) beperkt de wet de maximale duur van de terugbetaling in functie van het ontleende bedrag (zie tabel). Ontleende bedrag 200 tot 500 euro > dan 500 > dan 2.500 > dan 3.700 > dan 5.600 > dan 7.500 > dan 10.000 > dan 15.000 > dan 20.000 > dan 37.000 tot tot tot tot tot tot tot tot euro 2.500 3.700 5.600 7.500 10.000 15.000 20.000 37.000 euro euro euro euro euro euro euro euro Maximale duur van de terugbetaling 18 maand (= 1 jaar ½) 24 maand (= 2 jaar) 30 maand (= 2 jaar ½) 36 maand (= 3 jaar) 42 maand (= 3 jaar ½) 48 maand (= 4 jaar) 60 maand (= 5 jaar) 84 maand (= 7 jaar) 120 maand (= 10 jaar) 240 maand (= 20 jaar) Meer weten? Zie de ‘Consumentenkredietgids’ van de Beroepsvereniging van het Krediet. (www.upcbvk.be) 43 5.3.2.2. Hypothecair krediet Tab. 32. Woonkrediet al naargelang de kredietverstrekkers Een hypothecair krediet of een hypothecaire lening is een krediet op lange termijn gewaarborgd door een hypotheek. Zo’n krediet of lening is bestemd voor natuurlijke personen die een woning wensen te bouwen, aan te kopen of om te bouwen. Deze vorm van krediet is wellicht het beste voorbeeld van de vertrouwensrelatie die tot stand kan komen tussen een particuliere cliënt en zijn bankier. Vaak gaat het om de belangrijkste aankoop in een mensenleven, met name de aankoop van een woning. Afhankelijk van de marktsituatie stellen de banken twee grote soorten van hypothecair krediet voor: met een vaste rentevoet gedurende de volledige looptijd van de terugbetaling of met een variabele rentevoet die de evolutie volgt van de basisrente voor geld. Uiteraard bestaan er tal van varianten op beide mogelijkheden: een vaste rentevoet gedurende een bepaalde periode en een variabele rentevoet gedurende een andere periode, vaststelling van een plafondrente die de kredietnemer beschermt tegen grote fluctuaties, enz. Iedereen kan een hypothecaire lening op maat vinden. 5.3.2.3. De Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België In België werd een Centrale voor Kredieten aan Particulieren opgericht met de bedoeling de overmatige schuldenlast bij particulieren te bestrijden. Sedert 1 juni 2003 registreert de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP) van de Nationale Bank van België: - aan de ene kant informatie betreffende alle consumentenkredieten en hypothecaire kredieten die zijn aangegaan door natuurlijke personen voor privé-doeleinden (positieve centrale). De geregistreerde gegevens worden aan de CKP meegedeeld door de kredietgevers (banken, verzekeringsmaatschappijen, financieringsondernemingen, enz.). Zij moeten de CKP altijd raadplegen alvorens ze een nieuw krediet toestaan, teneinde de solvabiliteit van de kredietnemer beter te kunnen evalueren. - en anderzijds de betalingsachterstallen betreffende die kredieten (negatieve centrale). Vóór 1 juni 2003 beperkte de registratie in de CKP zich enkel tot informatie over betalingsachterstallen. Meer weten? Zie de site van de Nationale Bank van België (http://www.bnb.be) 44 5.3.3. Kredieten aan ondernemingen (a) Kredieten aan ondernemingen op korte termijn • Het voorschot op vaste termijn of straight loan: voorschot dat in één keer terugbetaalbaar is Het voorschot op vaste termijn of straight loan is een rekeningvoorschot op korte termijn van een vast bedrag voor een bepaalde termijn en waarop een vooraf afgesproken rente wordt berekend (die doorgaans lager is dan de intrest van het kaskrediet). Dit is een eenvoudige kredietvorm die toegankelijk is voor steeds meer ondernemingen en veel succes heeft gekend (en nog steeds kent). • Het discontokrediet: aankoop van een wissel tegen de nominale waarde verminderd met de discontokosten Bij een discontokrediet draagt de bank geld over of wordt een rekening gecrediteerd tegen de overdracht van eigendom van niet vervallen handelspapier. Die overdracht gebeurt via endossement van de effecten. Het door de bank overgedragen bedrag stemt overeen met de nominale waarde van het effect verminderd met de intrest berekend op de vervaldag en een provisie (discontokosten). Er was een sterke concurrentie tussen het discontokrediet en het voorschot op vaste termijn, omdat beide vormen van krediet aan dezelfde behoefte tegemoet komen: een bepaald bedrag gedurende een bepaalde periode tegen een vaste rentevoet. Het discontokrediet is echter 2 tot 3 % duurder dan een voorschot op vaste termijn. • Het kaskrediet of voorschot in rekening-courant: een kredietlijn die op elk ogenblik kan worden opgenomen en terugbetaald Een kaskrediet is een krediet in rekening-courant waarbij de bank erin toestemt dat de gecrediteerde op zijn rekening-courant een debetstand heeft tot een bepaald bedrag (het plafondbedrag of het toegestane krediet). Dit krediet wordt over het algemeen toegekend voor een onbepaalde duur, maar met de mogelijkheid voor de bank om een einde aan het krediet te maken mits een vooropzegging wordt gegeven van twee weken tot enkele maanden. De kredietnemer beslist in welke mate hij gebruik zal maken van het krediet waarover hij kan beschikken. De intrest is alleen verschuldigd voor de periode waarin het krediet wordt gebruikt. De intrestvoet van het kaskrediet bestaat uit: - een basisintrest die varieert al naargelang de rentevoet op de geldmarkt; - een variabele marge al naargelang de solvabiliteit van de cliënt en de omvang van het 45 krediet; - een provisie als vergoeding voor de bank die het krediet ter beschikking stelt; die provisie is steeds verschuldigd, ongeacht of het krediet al dan niet wordt gebruikt. Daarbij komen nog de dossierkosten en de kosten voor eventuele verlenging. Deze vorm van krediet wordt als duur beschouwd, d.w.z. 3 tot 6 % duurder dan een voorschot op vaste termijn. Dat is het gevolg niet alleen van de hoge basisintrest en de provisie die op het plafondbedrag wordt ingehouden, maar ook van de waardeschommelingen (debet op de dag ervoor en credit op de dag erna). Dit krediet biedt daarentegen wel veel soepelheid aan de kredietnemer. (b) De kredieten op middellange en lange termijn ter financiering van investeringen Een investering is voor een bedrijf een verbintenis op lange termijn en vaak zijn daarvoor financiële middelen nodig die aanzienlijk zijn in vergelijking met die waarover de onderneming beschikt. Voor de onderneming heeft een investering te maken met zekerheid - de betaling van de investeringskosten - en met een verwachting - een toevloed aan inkomsten die het mogelijk moet maken winst te boeken. Als een onderneming beslist om te investeren, neemt ze soms grote risico’s op zich en de bankier deelt in deze risico’s, als hij de operatie financiert. • Het investeringskrediet Een investeringskrediet is een lening op lange termijn die de bank toekent om de onderneming in staat te stellen welomschreven investeringen te doen. Het investeringskrediet wordt opgebruikt naarmate de investering wordt gedaan. De terugbetaling van het kapitaal gebeurt in afzonderlijke schijven volgens een vaste planning. Meestal gaat het om een vaste rentevoet met een vijfjaarlijkse herzieningsclausule, wat betekent dat de rentevoet om de vijf jaar aan de marktvoorwaarden wordt aangepast. De intresten worden berekend op het nog verschuldigde saldo. De lasten verminderen naarmate de vervaldagen elkaar opvolgen. • Leasing of financieringshuur Hierbij gaat het niet meer om een lening toegekend aan de onderneming die het materieel aankoopt, maar wel, wat de leasingmaatschappij betreft, om de aankoop van de uitrusting, die vervolgens aan de investeerder wordt verhuurd voor een duur gelijk aan de maximum economische levensduur van het goed. Op de vervaldag kan de leasingnemer een optie nemen waardoor hij het materieel kan aankopen tegen 3 tot 5 % van de oorspronkelijke waarde. Het basisidee van een leasing is dus de mogelijkheid voor de onderneming om gebruik te maken van materieel of een gebouw te betrekken zonder eigenaar ervan te zijn. 46 (c) Kredieten voor buitenlandse handel Over het algemeen zijn grootbanken actief op het gebied van buitenlandse handel. Ze zijn betrokken bij de financiering van de buitenlandse handel op korte en lange termijn, maar dit omvat ook andere zaken zoals valutatransacties en internationale betalingen. • Het acceptkrediet Een bankaccept is een wissel die op een bank wordt getrokken en door haar wordt aanvaard. Het bankaccept is een kredietinstrument voor de financiering van in- en uitvoer. Het acceptkrediet is een overeenkomst waarbij de bank de begunstigde de toestemming geeft om wissels op de bank te trekken of door zijn leveranciers te laten trekken, en zich ertoe verbindt die wissels ten belope van een bepaald bedrag te aanvaarden. De begunstigde verbindt zich ertoe de bedragen nodig voor de betaling van de wissels ter beschikking te stellen op de vervaldatum. In principe leent de bank dus geen geld, maar staat ze borg voor de betaling van het effect. Een wissel die op een bank wordt getrokken en door haar wordt aanvaard, kan gemakkelijk worden gedisconteerd tegen doorgaans gunstige voorwaarden. De bank die het krediet verstrekt en dus de wissel aanvaardt, zorgt in vele gevallen ervoor dat de wissel wordt verhandeld of gedisconteerd. • Het documentair krediet Het documentair krediet is een vorm van krediet waarbij een bankier optreedt als mandataris van zijn cliënt-invoerder en zich ten opzichte van een buitenlandse leverancier ertoe verbindt de prijs te betalen van de door zijn cliënt aangekochte goederen, of een wissel te aanvaarden voor een overeenstemmend bedrag, tegen overlegging van bepaalde documenten die daarop betrekking hebben. Over het algemeen gaat het daarbij om het bewijs van eigendom van de goederen of op zijn minst om een bewijs van hun verzending. Als de invoerder van goederen aan zijn bankier vraagt om een documentair krediet ten gunste van de verkoper te openen, heeft hij de zekerheid dat zijn aankoop niet zal worden betaald zonder overlegging van de eigendomsdocumenten of de stukken waaruit blijkt dat de goederen zijn verzonden, opgemaakt op de wijze die hijzelf heeft aangeduid en overeenkomstig de met de verkoper bedongen voorwaarden. De verkoper krijgt een garantie inzake de betaling van zijn schuldvordering als hij door overlegging van de vereiste documenten aantoont dat hij zijn contractuele verplichtingen heeft nageleefd. De techniek van het documentair krediet biedt een oplossing voor grote financieringsproblemen waarmee invoerders van goederen kunnen worden geconfronteerd. 47 5.3.4. Krediet aan de overheid Tab. 33. De kredieten aan de Belgische overheid, naar de vorm en de munt Tab. 34. Omvang van de bankkredieten aan de overheidssector: internationale vergelijking Tab. 35. De kredieten aan de Belgische overheid binnen de totale kredieten aan de Belgische economie Net zoals elke privé-persoon of elke onderneming heeft de Staat financiële behoeften: de verkeersinfrastructuur moet worden aangelegd en onderhouden (wegennet, spoorwegen, waterwegen), er moet worden gezorgd voor kwaliteitsonderwijs, er is behoefte aan een degelijke gezondheidszorg, de openbare orde moet worden gehandhaafd, enz. De middelen waarover de Staat beschikt, worden voor een deel betrokken uit de directe en indirecte belastingen en voor een deel uit leningen die in België en in het buitenland worden aangegaan. In feite zijn die leningen uitgestelde belastingen, aangezien ze ooit eens moeten worden terugbetaald en ondertussen intresten erop moeten worden betaald. De Staat doet dus rechtstreeks een beroep op: - de spaarders, zowel ondernemingen als particulieren; - de institutionele beleggers, verzekeraars, collectieve beleggingsfondsen, pensioenfondsen; - de financiële bemiddelaars, meer bepaald de banken. De sanering van de overheidsfinanciën de jongste jaren verminderde evenwel de financieringsbehoeften van de Belgische overheid. Bovendien streefde de Schatkist naar een grotere spreiding van de overheidsschuld, wat de overheid ertoe heeft aangezet een groter deel van haar schuld te beleggen buiten de Belgische banksector om. De invoering van de euro aanvang 1999 heeft de belangstelling van buitenlandse beleggers voor effecten uitgegeven door de Belgische Staat nog aangewakkerd. Sedert meer dan vijf jaar vermindert de kredietverlening van de banken aan de overheid van jaar tot jaar. Van juni 2001 tot juni 2002 werd een daling met 13 % opgetekend. Op welke wijze zijn de banken betrokken bij de financiering van de overheid? De banken verstrekken aan de Belgische overheid kredieten • vooral in de vorm van effecten: schatkistcertificaten en obligaties (OLO’s, Staatsbons) • in de vorm van rechtstreeks krediet, in veel mindere mate. 48 (a) De Schatkistcertificaten Voor de financiering op korte termijn wordt vooral gebruik gemaakt van Schatkistcertificaten, waarop meestal door de institutionele beleggers wordt ingeschreven. Sedert de hervorming van de markt van het overheidsschuldpapier in 1991 zijn de Schatkistcertificaten volledig gestandaardiseerd en gedematerialiseerd. De uitgifte van Schatkistcertificaten op de primaire markt gebeurt via een aanbestedingsprocedure. Deelnemen aan die procedure kan rechtstreeks of via een Primary Dealer. (b) Obligaties • De OLO’s De belangrijkste vorm van financiering zijn de lineaire obligaties (OLO, wat staat voor ‘obligation linéaire/lineaire obligatie’). Dit zijn obligaties op middellange en lange termijn. Zoals voor de Schatkistcertificaten verloopt de uitgifte eveneens via een aanbestedingsprocedure. Dit product richt zich voornamelijk tot de professionele beleggers, gelet op de hoge bedragen van de aanbestedingen. • De Staatsbons Deze beleggingsvorm wordt door de Belgische Staat voorgesteld aan niet-professionele beleggers. Het gaat om effecten met vaste opbrengst en jaarlijkse coupon, die in heel wat opzichten gelijken op de kasbon. De Schatkist geeft vier maal per jaar Staatsbons uit (maart, juni, september en december); die bons worden geplaatst via een panel van plaatsingsinstellingen erkend door de minister van Financiën. De particulier kan Staatsbons kopen op de primaire markt, bij de inschrijvingen, of op de secundaire markt, onder meer bij de banken. De Staatsbons worden elke dag genoteerd op de Beurs van Brussel en hun koers wordt gepubliceerd in de meeste kranten. • De traditionele leningen (pro memorie) Voor de financiering op lange termijn kan de Staat gebruik maken van de klassieke staatsleningen, die tot 1995 werden uitgeschreven. Sedert de herschikking van het gamma instrumenten op middellange en lange termijn (enerzijds de OLO’s voor professionelen en anderzijds de Staatsbons voor particulieren) zijn er geen nieuwe leningen meer uitgeschreven. 49 De laatste 14 klassieke leningen kregen de bijnaam ‘Philippe’ (voornaam van de toenmalige minister van Financiën). (c) De overige kredieten Benevens de kredieten die de banken aan de Belgische overheid verstrekken in de vorm van effecten, is er ook een aanzienlijk bedrag aan uitbetalingskredieten die de banken rechtstreeks aan de Staat verlenen. Meer weten? Een gedetailleerde beschrijving van de producten die de Thesaurie op de markt brengt voor het beheer van de Staatsschuld vindt u op de website : http://treasury.fgov.be/interdette 5.4. De overige bankdiensten en -producten De banken doen nog wat anders dan geld lenen en ontlenen en dan de betalingssystemen beheren. Zij voeren nog tal van andere activiteiten uit en bieden hun cliënten een grote waaier andere diensten aan. Teneinde het hoofd te bieden aan de voortdurende inkrimping van hun rente- of intrestmarge en aan hun cliënten een gamma van financiële producten aan te bieden dat zoveel mogelijk beantwoordt aan hun behoeften, leggen de banken meer de nadruk op andere categorieën van verrichtingen, zoals: - de bancassurance of het verzekeringsbankieren de commercialisering van deelbewijzen van ICB’s vermogensbeheer en beleggingsadvies wisseltransacties en afgeleide instrumenten effectentransacties en -diensten op en rond de kapitaalmarkt transacties op de markt van het overheidsschuldpapier logistieke steun aan de buitenlandse handel verhuur van safes. Het belangrijkste kenmerk van die transacties is dat ze worden vergoed door provisies. Deze transacties worden niet opgenomen in de balans van de banken en daarom vallen ze onder de categorie ‘buiten-balansactiviteiten’. De buiten-balansactiviteiten van de banken hebben in de loop van de twee jongste decennia een belangrijke groei gekend. Tab. 36. De buiten-balansactiviteiten van de banken 50 5.4.1. Bancassurance of verzekeringsbankieren De jongste jaren hebben bepaalde banken een strategie inzake bancassurance of verzekeringsbankieren ontwikkeld, die erin bestaat dat verzekeringsproducten via hun eigen distributiekanalen worden verkocht, ongeacht of de producten worden aangeboden door verzekeringsmaatschappijen die al dan niet tot de bankgroep behoren. De bancassurance-bedrijvigheid concentreerde zich aanvankelijk rond de klassieke levensverzekeringsproducten (tak 21: klassieke levensverzekering, en tak 23: levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds); bovendien hebben de banken ook een plaats verworven op de markt van de groepsverzekeringen. In de tak ‘niet-leven’ hebben ze daarentegen de rol van de makelaars meer bevoorrecht, ofschoon sommige banken toch ook hun eigen schadeverzekeraars hebben opgericht om producten zoals autoverzekeringen en woningverzekeringen te verkopen. Vanaf 1997 kwam in de schoot van de Belgische financiële sector een ruime concentratiegolf op gang, waarbij er toenaderingen waren tussen banken en verzekeringsmaatschappijen. Die golf van fusies en acquisities resulteerde in de vorming van doorgaans grensoverschrijdende financiële conglomeraten. Die bankverzekeringsgroepen bieden hun financiële diensten aan langs diverse kanalen (eigen kantoren, makelaars, agenten, maar ook via afstandsbankieren, call centers en internet). De vijf belangrijkste groepen op de Belgische markt van vandaag zijn Fortis, Dexia, KBC, ING en AXA. 5.4.2. Vermogensbeheer en beleggingsadvies Het vermogensbeheer, ook wel private banking genoemd, heeft tot doel de cliënt te helpen bij de uitwerking van een strategie om zijn hoofddoeleinden inzake vermogen te verwezenlijken: uitbreiding en beheer van zijn kapitaal teneinde zijn projecten te kunnen uitvoeren, zorgen voor financiële zekerheid, de overdracht van zijn goederen regelen. 5.4.3. Wissel- en arbitragetransacties – afgeleide instrumenten De banken hebben een belangrijke activiteit ontwikkeld inzake wissel- en arbitrage transacties, en methodes uitgewerkt ter dekking van de wisselrisico’s die eraan zijn verbonden, meer bepaald met behulp van afgeleide instrumenten. Bij een wisseltransactie wisselt de bank een bepaalde hoeveelheid van de ene munt uit tegen een hoeveelheid van een andere munt op basis van een prijs die de wisselkoers L wordt genoemd. De bank voert wisseltransacties uit voor haar cliënten, zowel particulieren als ondernemingen, die valuta’s wensen aan te kopen of te verkopen, en voor ondernemingen die overdrachten in valuta’s wensen uit te voeren of te ontvangen. 51 De wisselmarkt is het geheel van transacties door professionelen, zowel op de wisselbeurzen als via mondelinge of schriftelijke contacten buiten de beurs door gespecialiseerde instellingen op het gebied van valutahandel. Het wisselrisico is het risico op waardeverandering als gevolg van een fluctuatie van de wisselkoers. Dit risico is bijzonder hoog wanneer verscheidene munten gaan zweven. Om dit wisselrisico te beperken kan de bankier zijn toevlucht nemen tot verscheidene methodes, zoals bijvoorbeeld : - uitsluitend in euro’s aankopen of verkopen, zodat er geen wisselrisico bestaat; - proberen om een compensatie te vinden voor risico’s door te zoeken naar een evenwicht tussen schuldvorderingen en schulden in elk van de valuta’s; - zich indekken op termijn; - een verzekering tegen wisselrisico’s aangaan; - inschrijven op een valuta-optie ; gebruik maken van swaps . De banken hebben een aantal afgeleide financiële instrumenten ontwikkeld die het mogelijk maken zich in te dekken tegen het wisselrisico. Met de komst van de euro hebben de wisseltransacties natuurlijk een kleinere plaats gekregen in de activiteiten van de banken. 5.4.4. Diensten op en rond de kapitaalmarkt Op de kapitaalmarkt treden de banken op als bemiddelaars voor de beursverrichtingen van cliënten en verstrekken zij advies inzake effectentransacties. De deposito’s buiten beschouwing gelaten, bieden de banken aan hun cliënten beleggingen in aandelen en obligaties aan. De cliënten kunnen aan de bank hun beursorders doorgeven en de bank ziet erop toe dat ze worden uitgevoerd. De bankspecialisten helpen de cliënten met advies. De bank zorgt ook voor de bewaring van effecten (zie ook effectendepot, punt 5.2.7.) Aan de cliënten met een effectenportefeuille biedt de bank ook als dienst de open bewaargeving aan, die bestaat uit de materiële bewaring van effecten, maar ook uit een aantal beheersverrichtingen: incasso van de coupons bij de effecten, uitwisseling van effecten, inschrijvingen, enz. De banken spelen eveneens een belangrijke rol rond de kapitaalmarkt, meer bepaald bij de uitgifte van effecten, de beursnotering, de markt van de afgeleide effecten (bijvoorbeeld Belfox), de markt van de euro-obligaties, het beheer en de commercialisering van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, enz. 52 5.4.5. Transacties op de markt van het overheidsschuldpapier De banken voeren een groot aantal transacties uit op de markt van het overheidsschuldpapier, zowel voor eigen rekening als voor rekening van hun cliënten. Samen met de modernisering van de markt van het overheidsschuldpapier kwamen er op korte termijn grote secundaire markten tot stand voor lineaire obligaties en Schatkistcertificaten, wat de banken ertoe aanzette om hun activiteiten op dat gebied aan te passen. 5.4.6. Logistieke steun aan de buitenlandse handel Banken verlenen technische dienstverlening bij de activiteiten van buitenlandse handel van hun cliënten. • Banken brengen hun kennis aan in de financieringstechnieken voor grote export. Door originele financieringsmethodes te leveren, kunnen ze bijdragen aan het succes van bestekken, vooral in het zeer competitieve veld van export van uitrustingsgoederen. • Banken werken mee aan internationale financieringsprojecten van hun cliënten. ze komen in die projecten als financieel adviseurs tussen maar ook in het kader van cofinanciering samen met multilaterale organisaties. Het internationale netwerk dat verscheidene Belgische banken hebben uitgebouwd, is een grote troef bij financiële constructies voor projecten in sectoren zoals energie, telecommunicatie, enz. Bepaalde banken zijn ook actief in de financiering van de internationale handel in grondstoffen (metalen, petroleum, katoen, koffie, suiker, cacao, enz.). 5.4.7. Verhuur van safes In de meeste banken kan een safe worden gehuurd. Op die manier hebben de cliënten de mogelijkheid om waardevolle documenten, juwelen en andere zaken van waarde te beschermen tegen diefstal en brand. 53 6. DE GEWIJZIGDE OMGEVING WAARIN DE BANKIER WERKT Als gevolg van verscheidene oorzaken onderging het economisch, institutioneel en wettelijk kader waarin de banksector werkt tijdens de jongste jaren een ingrijpende wijziging. 6.1. De desintermediatie Tab. 37. Evolutie van de cliëntendeposito’s, de in België verspreide ICB’s en de Tak 21- en Tak 23-producten. Desintermediatie betekent dat de klassieke intermediatierol van de banken (deposito’s inzamelen, kredieten verlenen) minder belangrijk wordt. Desintermediatie ontstaat wanneer een toenemend deel van het spaargeld niet meer als deposito bij de banken terechtkomt, maar wordt geplaatst in effecten die de ondernemingen rechtstreeks op de kapitaalmarkten uitgeven, in plaats van geld te lenen bij hun bankier. Men spreekt ook van een ‘marktmodel’: de werkmiddelen worden ingezameld via de markt en vervolgens gekanaliseerd naar ondernemingen of overheidsorganen die behoefte hebben aan kapitaal. De desintermediatie nam toe met de openstelling en modernisering van de financiële markten en wordt nog groter onder invloed van de eenmaking van de Europese financiële markten. Wat zijn de gevolgen van de desintermediatie voor de banken? • De aard van hun activiteiten evolueert: in het marktmodel is er steeds minder plaats voor de klassieke rol van banken op het gebied van intermediatie en transformatie. Ze staan echter evenwel niet volledig buiten spel: bij de meeste financiële verrichtingen komen er nog steeds banken aan te pas. Hun kennis van de markten stelt hen in staat kredietnemers en kredietgevers bijeen te brengen. Voorbeelden: de banken spelen een belangrijke rol in de commercialisering en het beheer van instellingen voor collectieve belegging (ICB); zij hebben rechtstreeks toegang tot de beurs; zij ontwikkelen hun buiten-balansactiviteiten. • De samenstelling van hun inkomsten verandert eveneens: doordat de banken geen rol meer spelen op het gebied van intermediatie en transformatie, verdwijnt een deel van hun inkomsten uit intermediatie. De banken proberen nieuwe bronnen van inkomsten te vinden door meer provisiegebonden activiteiten te ontplooien (fee business). 54 Tab. 39. 6.2. Samenstelling van de inkomsten van de banken naar Belgisch recht De branchevervaging Branchevervaging betekent dat alle financiële instellingen alle financiële activiteiten vrij mogen uitoefenen. Vroeger was de markt erg verdeeld: de spaarbanken waren gespecialiseerd op het gebied van hypothecair krediet, de zakenbanken op het gebied van krediet aan de ondernemingen en de beursmakelaars hielden zich alleen bezig met beursverrichtingen. Nu doet iedereen alles. Dankzij het enig bankstatuut dat in 1993 werd ingevoerd (zie hoofdstuk 2.0.) mogen alle kredietinstellingen dezelfde activiteiten uitvoeren en dezelfde financiële diensten aanbieden. Dat betekent dat er veel meer spelers actief zijn en dat er dus meer concurrentie is. 6.3. De deregulering De prudentiële controle op de banken blijft weliswaar erg streng, maar vanaf het eind van de jaren ’70 zijn de banken ontslagen van een aantal reglementen en beperkingen die hun actiemogelijkheden beperkten. Dat resulteerde in meer efficiëntie, maar ook meer onderlinge concurrentie. De Belgische financiële sector ondergaat een belangrijke dereguleringsbeweging. Voorbeelden: • de liberalisering van de overheidsfinanciering: segmenten van de financiële markt werden opengesteld voor niet-bancaire beleggers uit binnen- en buitenland. • de mogelijkheid die de banken kregen om aandelen te bezitten van andere ondernemingen (bv. verzekeringsmaatschappijen) en om daarin ook deelnemingen aan te houden. • de opzegging van de afspraken inzake intresten. In de nasleep van de crisis van de jaren dertig had de overheid de banken ertoe aangemoedigd hun onderlinge concurrentie inzake creditintresten te beperken (dit zijn de tarieven voor de spaarders). Een te hevige concurrentie kon bepaalde banken ertoe verleiden onredelijke tarieven aan te bieden, met van de weeromstuit zeer risicovolle beleggingen die hun solvabiliteit konden bedreigen. Die afspraken werden opgezegd onder druk van de Europese Unie. De creditrentetarieven zijn vandaag dus ‘gedereguleerd’, m.a.w. ze worden door het spel van de concurrentie gevormd. De overheid wendt andere middelen aan om de solvabiliteit van de banken te vrijwaren. 55 6.4. De technologische vooruitgang De revolutionaire vooruitgang op het stuk van de informatie- en telecommunicatietechnologieën maakt de informatie goedkoper en zorgt ervoor dat ze sneller wordt verspreid. Het gevolg daarvan is een toenemende mondialisering van de markten en een grotere mobiliteit van het kapitaal en de cliënten. De technologische vooruitgang stimuleert financiële vernieuwing en de ontwikkeling van ingewikkelder producten. Tegelijk knaagt hij echter ook aan het voordeel dat de banken in hun belangrijkste functies genieten. 6.5. De Europese financiële en monetaire integratie De Economische en Monetaire Unie heeft tot nu toe al geleid tot grondige wijzigingen in de structuur van de financiële markten. De EMU heeft de markt verruimd: • de geldmarkt is vandaag al helemaal geïntegreerd. Mede door het eengemaakte monetair beleid stelt dat de banken (en de overige ondernemingen) in staat hun liquiditeiten veel doeltreffender te beheren; • dankzij de euro bieden de obligatiemarkten zowel aan de overheid als aan de ondernemingen een veel ruimere waaier aan financieringsmogelijkheden; • op de aandelenmarkt zorgt de Europese integratie voor een heel ander beleggersperspectief: een beleggingsstrategie met landelijke inslag ruimde de baan voor een veel meer op economische sectoren gerichte strategie. De EMU heeft de concurrentie nog doen toenemen: de Belgische banken moeten in toenemende mate het hoofd bieden aan de concurrentie van buitenlandse instellingen, aangezien een van de laatste ‘natuurlijke beschermingsvoordelen’, namelijk het bestaan van verschillende nationale munten, is weggevallen. De invoering van de euro was een belangrijke stap in de Europese financiële integratie, wat nog niet betekent dat de echte geïntegreerde markt voor financiële diensten reeds een verworven feit is. De Europese Commissie wil tegen 2005 een Eenheidsmarkt voor financiële diensten gerealiseerd zien. Alvorens die doelstelling bereikt zal zijn is er nog heel wat werk aan de winkel. Er zijn nog vele hinderpalen op de weg naar een geïntegreerde Europese productie-entiteit: de belastingsregels en –praktijken zijn zeer verscheiden, de mobiliteit van de werknemers is beperkt, er is een gebrek aan harmonisatie inzake regelgeving en toezicht, er zijn grote verschillen in marktpraktijken en cultuur… 56 7. VOORUITZICHTEN VOOR HET BANKIERSBEROEP 7.1. De banken ontwikkelen steeds meer activiteiten buiten de klassieke intermediatie Als gevolg van de desintermediatie oefenen de banken in mindere mate hun basisberoep van financiële bemiddelaar uit. Ze ontwikkelen nieuwe, minder traditionele activiteiten die beantwoorden aan de behoeften van de cliënten en rekening houden met de marktontwikkelingen. Op die manier vinden de banken nieuwe bronnen van inkomsten buiten de klassieke intermediatie. Enkele voorbeelden: - ontwikkeling van nieuwe producten en diensten voor de cliënten - activiteiten op de financiële markten - activiteiten inzake risicobeheer - activiteiten inzake het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen - activiteiten inzake verzekeringsbankieren (bancassurance). 7.2. De banken ontwikkelen alternatieve distributienetten De jongste jaren kenden nieuwe distributiekanalen alsmaar meer succes en dat zal ook in de toekomst zo blijven. • telefoonbankieren en PC-bankieren geraakten al snel ingeburgerd bij de particulieren, vooral bij de jongeren maar ook bij ondernemingen, dankzij Isabel, het interbankensysteem voor elektronische betalingen. • de Proton-kaart veroverde al snel een plaats onder de betaalmiddelen en zette de poort open voor de kaarten van het type ‘stored value’. Dankzij het veralgemeend gebruik van de intelligente telefoon zal het in de toekomst mogelijk zijn de Proton-kaart thuis op te laden. In een verder afgelegen toekomst zal het met een dergelijke kaart mogelijk zijn de Proton-chip zelf thuis op te laden met behulp van een PC en zullen aankopen via Internet contant kunnen worden betaald. • Bankieren op het Internet staat nu nog in de kinderschoenen maar zal in de toekomst een steeds grotere rol gaan spelen, niet alleen voor betalingen, maar ook voor een aantal andere aspecten van het bankbedrijf, zoals kredietverlening, spaarproducten of beleggingen. Het zal mogelijk worden ‘virtuele’ banken op te richten. De nieuwe distributiekanalen zullen een weerslag hebben op de activiteiten van het kantorennet: voor een toenemend aantal verrichtingen wordt geen beroep meer gedaan op de kantoren. 57 7.3. De banken streven naar een optimale omvang: fusies en concentratie in de Belgische banksector De openstelling van de Europese markten en de technologische vooruitgang hebben gevolgen voor de optimale omvang van de banken. Blijkbaar zijn de banken nogmaals aan schaalvergroting toe: bepaalde activiteiten vereisen een minimumomvang (bijvoorbeeld de diensten aan multinationale ondernemingen). 7.3.1. De fusies in de Belgische financiële sector Alle fusie- en concentratiebewegingen, samenwerkingsverbanden, privatiseringen, enz. die de jongste jaren de Belgische financiële sector (maar ook die van andere landen) hebben gekenmerkt, wijzen er duidelijk op dat de banken streven naar een omvang die hen in staat stelt de Europese en technologische uitdagingen aan te gaan. In tien jaar tijd is de fysionomie van de Belgische banksector volledig veranderd. Die metamorfose blijkt nog het best uit een vergelijking van de klassementen van de tien of vijftien belangrijkste banken wat de cliëntendeposito’s betreft. In de lijst van vandaag prijkt haast geen enkele naam meer van de banken die daarin tien jaar geleden voorkwamen. Klassement van de 15 eerste banken op grond van de cliëntendeposito’s 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1990 Generale Bank Gemeentekrediet ASLK Bank Brussel Lambert Kredietbank CERA 7. Krediet aan de Nijverheid 8. BAC Spaarbank 9. Spaarbank AN-HYP 10. Ippa Bank 11. HSA 12. Paribas Bank België 13. Crédit Général S.A. de Banque 14. Nationale Kas voor Beroepskrediet 15. Spaarbank Argenta 1. 2. 3. 4. 5. 6. 2001 Fortis Bank KBC Bank Dexia Bank Bank Brussel Lambert (2003:ING Bank) Artesia Bank (1.4.2002 Î Dexia) Bacob Bank (1.4.2002 Î Dexia) 7. Spaarbank Argenta 8. AXA Bank Belgium 9. Centea 10. CBC Banque 11. The Bank of New York 12. Bank van De Post 13. Landbouwkrediet 14. Fortis Bank Asia 15. Deutsche Bank NV Bron : Berekeningen van de BVB op basis van de gegevens van de gepubliceerde jaarrekeningen Gedurende vele jaren waren er een achttal ‘grote instellingen’ die de Belgische markt onder elkaar opdeelden; maar al zeer snel kwam het tot toenaderingen onder de topbanken, waardoor de concentratiegraad verhoogde. De vier belangrijkste bankgroepen vertegenwoordigen vandaag 76 % van de cliëntendeposito’s en 79 % van de bankkredieten aan de Belgische ondernemingen en gezinnen. 58 Vanaf 1997 zorgde de concentratiebeweging in de Belgische financiële sector voor een toenadering tussen banken en verzekeringsmaatschappijen. De banken mochten deelnemingen in verzekeringsmaatschappijen aanhouden, iets wat hen tot vóór de wet van 22 maart 1993 op het statuut van de kredietinstellingen verboden was. Door die golf van fusies en acquisities ontstonden er financiële conglomeraten, doorgaans van grensoverschrijdende aard. Die groepen van bankverzekeraars of verzekeringsbankiers bieden tal van financiële diensten aan via diverse distributiekanalen (eigen kantoren, makelaars, agenten, maar ook via afstandsbankieren, call centers en internet). Ziehier de vijf belangrijkste groepen die vandaag in België op dit vlak actief zijn: Fortis, Dexia, KBC, ING en AXA. 7.3.2. Samensteling van de belangrijkste bancassurance-groepen op de Belgische markt Fortis Fortis Bank (Generale Bank + ASLK BanK + Crédit à l’Industrie) Bank van De Post Belgolaise Dexia Dexia Bank (Gemeentekrediet) Artesia Banking Corporation Bacob Bank Landbouwkrediet Eural Parfibank KBC KBC Bank (Kredietbank + CERA) Centea (HSA+Spaarkrediet) CBC Banque (Crédit Général) Antwerpse Diamantbank Krefima ING-België ING België (BBL) Dipo De Vaderlandsche Spaarbank Axa-Royale Belge Axa Bank (Anhyp+Ippa) Bron : NBB.