EEN KIJK OP DE BANK

advertisement
Een kijk op de bank
Dit is de bank
PDF
Inleiding
Voor velen blijkt de wereld van de bank onbekend terrein. Wij kennen allemaal wel onze bank,
waar we terecht kunnen voor diverse verrichtingen of krediet, maar wat gebeurt er feitelijk aan
de andere kant van de balie?
Wie daarover meer wil weten, vindt in dit dossier een algemeen overzicht van de belangrijkste
aspecten van het beroep van bankier.
-
De geschiedenis van de bank.
-
De rol van de bankier in de economie en in de samenleving.
-
In hoeverre kan men het bankiersberoep bestempelen als een kunst?
-
Op welke manier draagt de banksector bij tot de geldschepping?
-
Wat zijn de belangrijkste producten en diensten die de bank aanbiedt?
-
Wat zijn de recente wijzigingen in de omgeving waarin bankiers hun beroep uitoefenen?
-
Wat zijn de vooruitzichten?
Bij dit dossier horen:
-
een lexicon: woorden opgenomen in het lexicon staan schuin en vetjes gedrukt.
-
een bijlage met statistieken.
-
oefeningen: zie hiervoor de website www.abb-bvb.be
2
Inhoudstafel
1.
De geschiedenis van het bankwezen ..................................................................................... 5
1.1.
Waar komt het woord ‘bank’ vandaan? ............................................................................ 5
1.2.
De Oudheid (tot 476 n. Chr.) ............................................................................................ 5
1.3.
De Middeleeuwen (476-1453 n. Chr.) .............................................................................. 6
1.4.
De Renaissance – begin 15e tot eind 16e eeuw ................................................................ 8
1.5.
De 17e en 18e eeuw .......................................................................................................... 9
1.6.
De negentiende eeuw: de gouden eeuw .......................................................................... 10
1.7.
De twintigste eeuw (na de oorlog 1914-1918): de banksystemen ................................. 11
1.8.
Van de Gemeenschappelijke markt tot de Economische en Monetaire Unie (EMU)..... 12
2.
De rol van de banken in de economie ................................................................................. 14
2.1.
De banken zijn financiële bemiddelaars ......................................................................... 14
2.2.
Wettelijke definitie van de bank in België...................................................................... 15
2.2.1.
Inzamelen van deposito’s....................................................................................... 16
2.2.2.
Kredietverlening..................................................................................................... 17
2.2.3.
De intrest ................................................................................................................ 17
2.2.4.
De toegevoegde waarde van de intermediatie........................................................ 18
2.2.5.
De omzetting of transformatie door de banken ...................................................... 18
2.3.
De banken beheren de betalingssystemen....................................................................... 19
2.4.
De banken bieden een zeer ruime waaier aan financiële diensten aan............................ 20
3.
Waarom kan men het bankiersberoep als een ‘kunst’ bestempelen? .................................. 20
3.1.
3.1.1.
Welke soorten van risico’s? ................................................................................... 20
3.1.2.
Hoe kan een bankier de risico’s beheren?.............................................................. 22
3.2.
4.
De risico’s correct inschatten en ze beheren................................................................... 20
Streven naar een juist evenwicht tussen soms tegenstrijdige vereisten .......................... 22
De geldschepping door de banken ...................................................................................... 24
3
4.1.
Hoe verloopt de geldschepping door de banken? ........................................................... 24
4.2.
Wat is de geldhoeveelheid? ............................................................................................ 24
4.3.
Voorbeeld van girale geldschepping door de banken ..................................................... 25
4.4.
De balans van de bank op het einde van elke fase in de geldschepping ......................... 27
4.5.
De geldmultiplicator ....................................................................................................... 29
4.6.
Remmen op de geldschepping door de banken............................................................... 29
4.7.
Schema van de schepping van giraal geld door de banken............................................. 30
5.
Belangrijkste diensten en producten van de banken ........................................................... 31
5.1.
De zichtrekening en de betaalmiddelen .......................................................................... 31
5.2.
Sparen en beleggen ......................................................................................................... 31
5.2.1.
Het depositoboekje: een erg soepel instrument dat bijzonder geschikt is voor de
kleine spaarder ....................................................................................................... 32
5.2.2.
De termijnrekening: een gelddeposito voor een bepaalde periode......................... 33
5.2.3.
De kasbon: een belegging op middellange termijn voor een duur van één tot vijf
jaar.......................................................................................................................... 33
5.2.4.
De obligatie: een belegging op lange termijn met stabiel rendement .................... 34
5.2.5.
Het aandeel: een deelbewijs in een onderneming .................................................. 35
5.2.6.
De gemeenschappelijke beleggingsfondsen en beveks: spreiding van de risico’s en
een professioneel beheer, zelfs voor kleine bedragen ............................................ 36
5.2.7.
Het effectendepot: de bank beheert de effecten van haar cliënten in alle veiligheid......................................................................................................................... 37
5.3.
Kredieten......................................................................................................................... 37
5.3.1.
Wat is krediet? ....................................................................................................... 37
5.3.2.
Kredieten aan particulieren .................................................................................... 40
5.3.3.
Kredieten aan ondernemingen................................................................................ 44
5.3.4.
Krediet aan de overheid ......................................................................................... 47
5.4.
5.4.1.
De overige bankdiensten en -producten.......................................................................... 49
Bancassurance of verzekeringsbankieren............................................................... 50
4
5.4.2.
Vermogensbeheer en beleggingsadvies ................................................................. 50
5.4.3.
Wissel- en arbitragetransacties – afgeleide instrumenten ...................................... 50
5.4.4.
Diensten op en rond de kapitaalmarkt.................................................................... 51
5.4.5.
Transacties op de markt van het overheidsschuldpapier ........................................ 52
5.4.6.
Logistieke steun aan de buitenlandse handel ......................................................... 52
5.4.7.
Verhuur van safes................................................................................................... 52
6.
De gewijzigde omgeving waarin de bankier werkt ............................................................. 53
6.1.
De desintermediatie ........................................................................................................ 53
6.2.
De branchevervaging ...................................................................................................... 54
6.3.
De deregulering............................................................................................................... 54
6.4.
De technologische vooruitgang ...................................................................................... 55
6.5.
De Europese financiële en monetaire integratie ............................................................. 55
7.
Vooruitzichten voor het bankiersberoep ............................................................................. 56
7.1.
De banken ontwikkelen steeds meer activiteiten buiten de klassieke intermediatie....... 56
7.2.
De banken ontwikkelen alternatieve distributienetten .................................................... 56
7.3.
De banken streven naar een optimale omvang: fusies en concentratie in de Belgische
banksector ....................................................................................................................... 57
7.3.1.
De fusies in de Belgische financiële sector ............................................................ 57
7.3.2.
Samensteling van de belangrijkste bancassurance-groepen op de Belgische
markt ...................................................................................................................... 58
5
1.
DE GESCHIEDENIS VAN HET BANKWEZEN
1.1.
Waar komt het woord ‘bank’ vandaan?
Het woord ‘bank’ dateert uit de Middeleeuwen. Het is afgeleid van het Italiaanse ‘banca’, d.i.
een houten bank waarop de toenmalige geldwisselaars hun activiteit uitoefenden. Nochtans
bestonden al in het verste verleden bepaalde activiteiten waaraan we de naam ‘bankwezen’
kunnen geven.
1.2.
De Oudheid (tot 476 n. Chr.)
Mesopotamië en Babylonië
Meer dan 3000 jaar v. Chr. is het ‘bankbedrijf’ religieus getint. De priesters:
- ontvangen giften van mensen die de bescherming van de goden willen afkopen;
- verzamelen enorme middelen door de opeenstapeling van kleine giften: graan, vee,…;
- lenen aan handelaars en landbouwers: akkers, vee, slaven,…;
- registreren deze transacties op kleitabletten.
Doordat deze transacties in aantal toenamen, moesten normen worden vastgesteld voor de
bankverrichtingen. Onder Hammoerabi (1955-1913 v. Chr.) wordt de eerste code (Code van
Hammoerabi) opgesteld.
Griekenland
Het oude Griekenland is de bakermat van de belangrijke ontwikkelingen in het bankbedrijf.
Eén munt voor elke stad: tot in de 5e eeuw v. Chr. slaat elke Griekse handelsstad haar eigen
munt. Het bankbedrijf bleef beperkt tot de activiteit van de geldleners (trapezieten; bank =
trapeza in het Grieks) en geldwisselaars (collubisten), die hun kramen opslaan op beurzen en
markten.
Eén munt voor heel het Middellandse Zeebekken: als gevolg van de uitbreiding van het
Atheense rijk, die in de hand werd gewerkt door de bloei van de zeehandel, worden de obool
en de drachme aangemunt, die de munt van heel het Middellandse Zeebekken worden.
De eerste Griekse bankiers: de collubisten en trapezieten vestigen zich als handelaars en later
als bankiers. Zij ontvangen deposito’s en verstrekken leningen. Tevens ontwikkelen ze een
efficiënt betalingssysteem. De houder van een document dat bijvoorbeeld door een Atheense
bank wordt uitgegeven, kan dankzij dit document een bepaalde geldsom afhalen van een cliënt
van een bank in Sinope. Zo’n transactie veronderstelt dat voor iedere cliënt de boekhouding
stipt wordt bijgehouden.
De eerste openbare banken: in de 4e eeuw v. Chr. stichtten de oudgriekse stadstaten en
steden de openbare banken, die de overheidsfondsen beheerden, de ontvangsten inden en de
uitgaven betaalden.
6
Rome
De Romeinen tonen, althans aanvankelijk, weinig belangstelling voor bankzaken: het is meer
een volk van landbouwers dan van handelaars. Als gevolg van hun militaire veroveringen
komen ze echter in contact met verscheidene mediterrane volkeren, wat aanleiding geeft tot
handelsverkeer en problemen meebrengt zoals de omwisseling van munten, de inning en
overdracht van de belastingen, de verzorging van de legers te velde.
Op dat ogenblik ontstaan naar Grieks voorbeeld
- privé-bankiers (‘argentarii’), die hun tafels (banca) op het Forum vestigen, maar zich na
verloop van tijd vestigen in factorijen die de staat aan hen verhuurt. Hun activiteit is vooral
op de interne markt afgestemd.
- openbare banken (‘mensae’), die verspreid zijn over de provincies maar over een centrale
kas in Rome beschikken. Hun taak bestaat in de inning van de belastingen, de uitgifte van
geld en het toezicht op de wisselkoersen.
Vanaf de 2e eeuw v. Chr. heerst een kapitalistische economie in Rome en gaat het zakenleven
zich ontwikkelen.
De inbreng van de Romeinen bestaat vooral in de solide juridische basis met betrekking tot
deposito’s, leningen en financiële transacties.
1.3.
De Middeleeuwen (476-1453 n. Chr.)
Na de val van het Romeinse Rijk (395 n. Chr.) en het ontstaan van het West- en Oostromeinse
Rijk, zien wij een verschillende evolutie: in Byzantium nemen de banken een hoge vlucht,
maar in het Westen ontstaat een feodale samenleving. Door de dreiging van de grote
volksverhuizingen in het noorden en de opmars van de islam in het zuiden zoeken de westerse
volkeren massaal bescherming in de buurt van burchten en kloosters. In deze feodale
samenleving is er weinig behoefte aan krediet. De bestaande munten zijn erg verschillend van
aard.
De geldwisselaar, de eerste middeleeuwse bankier
Tegen de achtergrond van deze verscheidenheid aan munten verwerft de geldwisselaar zich
een plaats. Vaak gaat het om oosterse handelaars, Syriërs genaamd, die hun intrek nemen in de
grote steden in het Westen.
Karel de Grote
In 789 breidt Karel de Grote het verbod om geld tegen intrest uit te lenen uit tot de leken. De
Syriërs verdwijnen van het toneel.
7
Na Karel de Grote: Joden en kloosters
Gedurende twee of drie eeuwen is men in het Westen voor krediet aangewezen op de Joden,
die zich specialiseren in de lening tegen onderpand, meer bepaald als gevolg van het door de
Kerk opgelegde verbod op lening tegen intrest, of op de kloosters, die de rol van bankier
vervullen op het platteland: ze ontvangen giften van gelovigen en deposito’s van privépersonen; in ruil daarvoor verstrekken ze landbouwleningen en nemen ze een waarborg op de
grond of deel in de winst die de kredietnemer heeft geboekt.
De Lombarden, de voorlopers van de wisselbrief en van het krediet
Vanaf de 10e eeuw hebben de Italiaanse zeevaarders zowel in het Byzantijnse rijk als in de
Arabische wereld vaste voet gekregen en er komen opnieuw munten in omloop. De
kruistochten, waarvan de eerste plaatsvond tussen 1096 en 1099, spelen een rol van betekenis
in de herleving van de handel tussen Oost en West.
Vanaf het midden van de 11e eeuw vestigen handelaars uit Venetië, Pisa en Genua,
Lombarden genaamd, handelskantoren in het Oosten en in Noord-Afrika. Dank zij hun flair
en kennis van de banktechniek, verwerven ze zich een internationale reputatie. Ze vestigen
wisselkantoren in Frankrijk, Vlaanderen en zelfs Engeland.
Van de 10e tot de 13e eeuw ontstaan een aantal steden langs de handelsas Nederlanden/Italië,
en de jaarmarkten in Champagne worden een plaats waar Italiaanse en Vlaamse handelaars
elkaar ontmoeten en waar betaalmiddelen ter financiering van de handel worden ontwikkeld.
Voor betalingen die contant gebeuren, moet de geldwisselaar, nu bankier genaamd, de
wisselkoers tussen munten van verschillende landen bepalen.
Voor betalingen op termijn ziet een nieuw betaalmiddel het licht: de ‘lettera di pagamento’,
een voorloper van onze wisselbrief. Dit is een schuldbekentenis waarbij bijvoorbeeld een
Italiaanse handelaar zich ertoe verbindt op een afgesproken datum het verschuldigde bedrag te
betalen aan een handelaar uit Antwerpen, ofwel op een volgende jaarmarkt, ofwel aan een
Italiaanse bankier, die dit bedrag moet overmaken aan de bankier van de handelaar uit
Antwerpen.
Dit vormt de aanzet tot een hoofdactiviteit van de bank, met name het krediet: dankzij het
krediet dat via de wisselbrief wordt verstrekt, doet de bank aan geldschepping.
De Lombarden financieren niet alleen de handel, maar verstrekken ook leningen aan
particulieren en aan de overheid. Ze hebben een grote politieke invloed en gebruiken die tegen
de Tempeliers.
De Tempeliers: een religieuze en militaire orde, met financiële activiteiten
De Tempelorde is een religieuze en militaire orde die werd gesticht ter bescherming van de
pelgrims. Ze werd in Jeruzalem gesticht in 1119 en vergaart veel rijkdom (losgelden en giften)
en vestigt ‘commanderijen’ overal in Europa.
8
De financiële activiteit van de Tempeliers is veelzijdig: financiers van de kruistochten, zichten termijndeposito’s, wisselverrichtingen, consignatiekas, dubbele boekhouding.
De Orde, die uitgroeit tot een echte staat in de staat, wordt in 1313 door de Paus verboden,
nadat Filips de Schone in 1307, op aanraden van de Lombarden, besloot de Orde in Frankrijk
op te heffen.
1.4.
De Renaissance – begin 15e tot eind 16e eeuw
Deze periode is rijk aan belangrijke historische gebeurtenissen: einde van de Honderdjarige
Oorlog, uitvinding van de boekdrukkunst, verovering van Byzantium door de Turken,
ontdekking van Amerika, godsdienstoorlogen. Deze gebeurtenissen hebben weliswaar invloed
op het bankbedrijf maar de markantste factor is de (her)opkomst van de openbare banken.
De opkomst van de openbare banken
De openbare banken zorgen voor de financiering van de steden via de uitgifte van leningen. De
gezamenlijke schuldeisers worden deponenten die dankzij de toevloed van nieuwe deposito’s
hun activa kunnen recupereren zonder dat ze de terugbetaling van de lening aan de bank
hoeven af te wachten.
Voorbeelden: de eerste openbare bank was de Taula di Canvi (tafel van de wissels), die in
1401 door het stadsbestuur van Barcelona werd opgericht om het monopolie van de joodse
bankiers te doorbreken; in 1408 ziet in Genua de Casa di San Giorgio het licht.
De eerste ‘banken van lening’ in Italië
Dit zijn verenigingen van personen die in een geest van liefdadigheid samenwerken om te
lenen aan de armen en de strijd aan te binden met de woekeraars. De leningen worden
toegekend in de vorm van leningen tegen onderpand.
Deze banken van lening werden vanaf 1428 opgericht door de franciskaner monniken, en
kenden een stormachtig succes in Italië en bij ons na 1500.
Verspreiding van de privé-banken over Europa
Ondertussen behielden de privé-banken echter wel hun plaats of verspreidden ze zich over heel
Europa.
Ze richten zich niet alleen tot de cliënteel van handelaars en privé-personen, maar ook tot de
industriëlen en de overheid, die steeds meer financiële middelen begeerden.
Onder de privé-bankiers blijven de Italianen een eersterangsrol spelen met de families de
Medici, Strozzi en Chigi; ze vinden navolging in Frankrijk (Jacques Coeur), Engeland (Sir
Thomas Gresham) en Duitsland (de Fuggers).
De eerste beurzen
9
De handelssuprematie van de Middellandse Zeelanden gaat verloren aan het einde van de 15e
eeuw. De snelle groei van de handel in Noord-Europa leidt tot een behoefte aan permanente
instellingen die dagelijkse transacties aankunnen (en niet langer periodieke zoals op de
jaarmarkten): de ruil op de beurzen heeft niet alleen betrekking op de goederen, maar ook op
wissels en vennootschapsaandelen. Uit de oprichting van de beurzen komt het fundamentele
onderscheid tot uiting tussen:
-
de financiële markten: dit zijn plaatsen waar kopers en verkopers elkaar ontmoeten en
zaken doen met elkaar;
- de banken: zij onderhandelen, op eigen verantwoordelijkheid, met elk van de partijen
afzonderlijk.
Handelaars en bankiers blijven elkaar ontmoeten op de jaarmarkten. Na de terugval van de
jaarmarkten in Champagne, nemen Brugge en Lyon de fakkel over. Op het einde van de
vijftiende eeuw verliest Brugge, waar de haven verzandt, zijn plaats aan Antwerpen. De
ontwikkeling van het zakenleven vereist een permanente activiteit en niet langer een
periodieke, zoals op de jaarmarkten.
In 1515 wordt in Antwerpen, op dat moment een zeer belangrijk internationaal
handelscentrum, de eerste beurs opgericht, die vijfendertig jaar later Thomas Gresham als
voorbeeld zal dienen voor de Royal Exchange in Londen. De constante bedreiging van sociale,
politieke en religieuze onrust in de Spaanse Nederlanden op het einde van de 16e eeuw luidt de
ondergang in van Antwerpen ten voordele van Amsterdam.
1.5.
De 17e en 18e eeuw
In de 17e en 18e eeuw wordt voor de Europese bank het tijdperk van de voorlopers afgesloten.
Alle landen, zelfs die welke het katholieke geloof trouw zijn gebleven, hebben zich, weliswaar
stilzwijgend, neergelegd bij de wettelijkheid van de intrestvoet. Nagenoeg overal worden tal
van bankinstellingen opgericht. De staat heeft steeds meer aandacht voor de belangrijkste
onder die instellingen. Lyon, Genua en Genève groeien uit tot bankcentra.
De emissiebanken: het tumultueuze ontstaan van het papiergeld
-
De Bank van Venetië, die door de republiek Venetië rond 1637 werd gesticht, aanvaardt
deposito’s die op een afgesproken tijdstip worden gestort en intrest opbrengen. De bank
geeft aan elke deponent een certificaat dat een primitieve vorm van bancair geld is: het
deposito kan vóór de vervaldag worden terugbetaald, niet voor het nominaal bedrag, maar
voor de prijs waartegen een nieuwe deponent dit deposito wil overnemen.
-
De Bank van Amsterdam geeft vanaf de jaren 1640 aan haar deponenten certificaten af
die verhandelbaar zijn volgens hetzelfde principe als bij de Bank van Venetië, maar die
luiden in een rekenmunt, de ‘florin-banco’.
-
De in 1660 opgerichte Bank van Stockholm is opgezet volgens nieuwe regels: de
deposito’s krijgen de vorm van certificaten, leveren intrest noch commissieloon op en
10
hebben geen precieze vervaldag. De certificaten zijn betaalbaar aan toonder voor hun
nominaal bedrag. Deze certificaten groeien aldus uit tot echt papiergeld, dat even
gemakkelijk te gebruiken is als metaalgeld. Ze worden in omloop gebracht na storting in
contant geld of na een gewone schuldbekentenis.
De Bank van Stockholm is de eerste bank ter wereld die geld in omloop brengt: ze kan
liquide middelen in omloop brengen zonder vooraf deposito’s te moeten inzamelen.
Doordat ze zich ertoe verplicht de biljetten contant terug te kopen, loopt ze een
liquiditeitsrisico, want ze is verplicht haar voorraad metaalgeld aan te spreken zonder
zekerheid te hebben omtrent een onmiddellijke aanvulling.
-
De Bank of England en het ontstaan van het chartaal geld
Bij het begin van de 17e eeuw doet de Tower of London dienst als brandkluis voor de
handelaars van de City, die, nadat Charles I in 1640 beslag had gelegd op hun metaalgeld,
besloten hun liquiditeiten toe te vertrouwen aan professionelen, de goudsmeden
(goldsmiths), tegen een voorschot ‘à fonds perdu’.
De goudsmeden maken daarvan gebruik om zich om te vormen tot bankiers, en geven aan
hun deponenten certificaten af, staan leningen toe aan de staat alsook aan industriëlen en
handelaars, tegen overgave van wisselbrieven. Dankzij hen ontwikkelen de banktechnieken
zich in twee richtingen: de certificaten worden onderverdeeld in gelijkwaardige coupures
en het endossement van handelspapier wordt een courante praktijk.
In 1694 zet het Parlement het licht op groen voor de oprichting van een emissiebank "The
Governor and Company of the Bank of England", een privé-instelling met een
beginkapitaal van 1.200.000 pond waarop het publiek heeft ingeschreven. Deze bank
mocht deposito’s innen, biljetten aan toonder uitgeven met een vaste waarde die gelijk is
aan een bepaald gewicht in edel metaal, en haar middelen aanwenden ter discontering van
nationale of internationale wisselbrieven.
In 1708 verwerft de Bank het monopolie voor de uitgifte van bankbiljetten voor Engeland
en Wales.
-
Aan de vooravond van de 18e eeuw bestaan reeds alle instrumenten van de banktechniek:
cheque, endossement, overschrijving, wissel, valutahandel, arbitrage…
Vanaf dan is de geschiedenis van de bank verweven met het sociaal-economische gebeuren
en schikt ze zich naar de omwentelingen als gevolg van de industriële revolutie en de
tweede koloniale expansie.
1.6.
De negentiende eeuw: de gouden eeuw
In de geschiedenis van de bank komt de 19e eeuw naar voren als een periode van groei en
stabiliteit. In navolging van Engeland, de Verenigde Staten en Frankrijk, gaan alle landen in de
loop van de 19e eeuw de waarde van hun geld bepalen in edelmetaal of, wat op hetzelfde
neerkomt, het gewicht, de benaming en de nominale waarde van het metaalgeld vastleggen. Er
wordt steeds meer gebruik gemaakt van bankgeld, wat meebrengt dat een onderscheid tussen
11
het geld wordt gemaakt al naargelang de vorm: metaalgeld (de muntstukken), chartaal geld
(de biljetten), giraal geld (de zichtrekeningen).
Die periode, die duurt tot 1914, wordt gekenmerkt door vier grote stromingen:
1
de opkomst van uitgifte-instellingen: deze instellingen proberen de uitgifte van
bankbiljetten in hun respectievelijke landen te monopoliseren.
2 de snelle groei van de zakenbanken: het gaat om bankinstellingen die geen bankbiljetten
uitgeven noch deposito’s inzamelen, maar optreden als adviseurs, makelaars of
mandatarissen bij grote particuliere of openbare leningen, bij het zoeken naar kapitaal
voor belangrijke projecten ter financiering van ondernemingen, bij de notering ter beurze,
de overname en fusie van ondernemingen…
De zakenbanken zijn gestoeld op de handelshuizen (‘merchant banks’) en staan van meet
af aan in het teken van de internationalisering. Hun kracht berust veeleer op de reputatie
en het persoonlijke vermogen van hun bestuurders dan op het kapitaal dat ze ter
beschikking hebben.
3 het ontstaan van de handelsbanken, ook gemengde banken genaamd: aanvankelijk
legden ze zich toe op de werving van deposito’s en de financiering van commerciële
activiteiten in de vorm van kredieten of van deelnemingen in het kapitaal van de
ondernemingen. Het kapitaal van die banken is doorgaans ruim verspreid bij het publiek in
de vorm van aandelen.
4 het ontstaan van para-bancaire instellingen: het gaat om spaarkassen,
kredietcoöperaties, woningspaarkassen, … die tegemoet willen komen aan specifieke
behoeften van de gewone cliënteel.
1.7.
De twintigste eeuw (na de oorlog 1914-1918):
de banksystemen
Vóór de Eerste Wereldoorlog berustten de werking van de banken en hun rol in de wereld op
een handvol strenge maar eenvoudige regels. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, was
er geen enkel land dat eraan dacht de organisatie van de banken tot in het kleinste detail te
regelen. In de loop van de 20e eeuw gaat men echter geleidelijk aan steeds meer spreken van
‘banksystemen’.
Wat zijn de ontwikkelingen die de bank in de 20e en het begin van de 21e eeuw
kenmerken?
-
Er is in de eerste plaats de evolutie van de betaalmiddelen: metaalgeld wordt vervangen
door chartaal geld (biljetten), dat op zijn beurt plaats maakt voor giraal geld
(rekeningtegoeden).
12
-
De uitgifte-instellingen worden centrale banken, die bevoegd zijn om de banken bepaalde
normen op te leggen.
-
De aanwezigheid van de staat als controlerende of toezichthoudende instantie.
-
De ontwikkeling van de economie heeft ook een invloed op het banksysteem in
verschillende landen.
-
De ontwikkeling van de Gemeenschappelijke markt en van de Economische en
Monetaire Unie (EMU), tenslotte, kenmerkt de evolutie van de Europese banken op het
einde van de 20e en aan het begin van de 21e eeuw (zie 1.8).
Universalisme of specialisering van de banken?
-
het universalisme, naar Duits model, steunt op drie criteria:
- vrijheid van vestiging op heel het nationale grondgebied
- uitvoering van het volledige gamma van bankverrichtingen, interventie op de financiële
markten, duurzaam bezit van deelnemingen in het kapitaal van de ondernemingen
- gelijke controle en zelfde dienstverlening voor banken, spaarkassen en coöperatieve
vennootschappen.
-
de specialisering, die in België gestalte krijgt in de splitsing tussen bank en holding in
1935. Met het oog op de depositobescherming wordt aan de banken verbod opgelegd om
als te riskant beschouwde deelnemingen in industriële ondernemingen in bezit te hebben.
De universele bank raakt flink ingeburgerd in heel de kapitalistische wereld, al variëren het
tempo en de procedure van land tot land.
De technische ontwikkelingen en de internationalisatie
Sedert 1940 heeft de technische vooruitgang onze wereld een ruimere dimensie gegeven. Het
bankbedrijf evolueert momenteel in een internationaal kader, wat mogelijk wordt gemaakt door
de vooruitgang in de transport- en telecommunicatiemiddelen. Het ontstaan van supranationale
instanties – zoals de Bank voor Internationale Betalingen (BIB), de Internationale Bank voor
Herstel en Ontwikkeling (IBHO), of het Internationaal Monetair Fonds (IMF) – is een indicatie
van de mate waarin wetgevingen volgens internationale normen moeten worden uitgewerkt.
1.8.
Van de Gemeenschappelijke markt tot de Economische en
Monetaire Unie (EMU)
We schrijven 8 mei 1945, het einde van de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Europa is een
puinhoop. De vrees dat een dergelijk drama zich zou herhalen, doet bij politici de idee ontstaan
een unie van Europese staten te creëren. De Verenigde Staten moedigen hen aan door middel
van een ambitieus actieplan (het Marshallplan), maar eisen dat de Europese landen hun actie
coördineren.
1950: de Schuman-verklaring
13
Op 9 mei 1950, vijf jaar na de oorlog, stelt de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert
Schuman, voor de productie van steenkool en staal van Frankrijk en Duitsland samen te
brengen. Die productie zou onder een hoge supranationale autoriteit worden geplaatst. Het is
die gebeurtenis die van 9 mei de officiële dag van Europa heeft gemaakt. De landen van de
Benelux en Italië scharen zich achter het voorstel. Door op 18 april 1951 het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) te ondertekenen,
zullen die landen de Europese Zes vormen.
1957: de Verdragen van Rome
Op 25 maart 1957 ondertekenen de zes landen van het ‘Kleine Europa’ de twee Verdragen van
Rome tot oprichting van:
-
Euratom, voor het samenbrengen van de atoomproductie;
-
de Gemeenschappelijke markt, voor de vrije concurrentie tussen producten uit alle
sectoren van de economie.
1979: het Europees Monetair Stelsel (EMS), met als hoofddoel:
- de stabiliteit van de wisselkoersen tussen de munteenheden (door tussenkomst van de
centrale banken);
- de solidariteit van de lidstaten door de toekenning van
kredieten.
De belangrijkste vernieuwing is de invoering van de ECU (European Currency Unit), een
korf van Europese munteenheden waarvan de samenstelling de weerspiegeling is van het
aandeel van iedere lidstaat in de productie en de uitwisseling van goederen en diensten binnen
de Gemeenschap.
1986: de Europese Akte
In februari 1986 ondertekenen de lidstaten van de EEG een nieuw verdrag, de Europese Akte,
dat de weg naar een economische en monetaire unie opent.
1989: het Rapport-Delors
Het Rapport-Delors pleit voor een Europese economische en monetaire unie die in drie fases
moet worden gerealiseerd:
Fase I – 1990-1993: consolidering van de eenheidsmarkt en voorbereiding van het verdrag van
Maastricht
Fase II – 1994-1998: oprichting van het Europees Monetair Instituut, convergentie van de
economieën en meer samenwerking op monetair vlak
Fase III – 1999-2002: invoering van één Europese munt.
14
1992: het verdrag van Maastricht
Dat verdrag bepaalt onder meer dat de nationale munten zullen worden vervangen door een
gemeenschappelijke munteenheid voor de lidstaten die kunnen bewijzen dat ze zowel
economisch als financieel gezond zijn. Om dat na te gaan, worden convergentiecriteria
vastgelegd.
1998: Europese Raad van Brussel
- de landen van de eurozone worden vastgelegd: België, Duitsland, Finland Frankrijk, Ierland,
Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje (later zal Griekenland daar nog
bijkomen)
- oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB)
- 31 december 1998: aankondiging van de omrekeningskoersen.
1 januari 1999: derde fase van de Economische en Monetaire Unie
Sedert 1 januari 1999
-
is de euro de Europese eenheidsmunt geworden; de nationale munten van de elf (later
twaalf) landen van Euroland zijn nog slechts onderverdelingen van de euro, en de
gemeenschappelijke Europese munt heeft zijn intrede gedaan in de girale geldcirculatie;
-
het Eurosysteem, onder leiding van de Raad van Gouverneurs van de ECB, voert het
gemeenschappelijke muntbeleid van de eurozone teneinde de prijsstabiliteit te
handhaven.
2002: de eurobiljetten en euromuntstukken worden in omloop gebracht en de nationale
munten worden uit de omloop genomen.
2.
DE ROL VAN DE BANKEN IN DE ECONOMIE
2.1.
De banken zijn financiële bemiddelaars
De hoofdactiviteit van de banken bestaat erin op eigen risico als tussenpersoon op te treden
tussen economische actoren met een teveel aan financiële middelen en zij die een financiering
nodig hebben.
De eersten lenen hun geld aan de bank, die dat gebruikt om de tweede categorie te financieren.
De banken zamelen geld in in de vorm van deposito’s van hun cliënten:
particulieren/gezinnen, ondernemingen.
De banken zetten die deposito’s om in kredieten voor de financiering van de behoeften van
particulieren/gezinnen, ondernemingen en de overheid.
15
Door de activiteit van de banken worden de middelen optimaal aangewend omdat vraag en
aanbod op elkaar worden afgestemd; de economie wordt aldus efficiënter.
Tab. 1.
Aandeel van de financiële diensten in de Belgische economie
Tab. 2.
Belangrijkheid van de banksector voor de Belgische economie
Tab. 3.
Internationale vergelijking van het belang van de banksector in de
economie
2.2.
Wettelijke definitie van de bank in België
‘Worden gedefinieerd als kredietinstellingen, de Belgische of buitenlandse
ondernemingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst
nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van
kredieten voor eigen rekening’.
Dat is de definitie van een kredietinstelling (die we hier voorts ‘bank’ zullen noemen) uit de
wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
Met die wet werd de tweede Europese richtlijn coördinatie bankwezen van 15 december 1989
omgezet in Belgisch recht: die richtlijn voorziet in de enige vergunning en in de wederzijdse
erkenning en het toezicht door het land van oorsprong voor alle kredietinstellingen uit de
Europese Gemeenschap.
Die definitie is van toepassing op alle Belgische en buitenlandse kredietinstellingen, ongeacht
hoe ze hun activiteiten in België uitoefenen (via een dochterbedrijf, een bijkantoor, of via de
vrije dienstverlening).
De kredietinstellingen mogen naast de gewone depositowerving en kredietverlening evenwel
ook nog andere activiteiten uitoefenen (zie kader).
Eenvormig statuut voor alle kredietinstellingen
Deze wet uniformeerde de verschillende statuten van de traditionele groepen van
kredietinstellingen (banken, spaarbanken, openbare kredietinstellingen). Alle
kredietinstellingen horen voortaan thuis in één enkel juridisch kader en het toezicht erop wordt
uitgeoefend door dezelfde controleoverheden.
Om die reden wordt in dit document de term ‘bank’ gebruikt ter aanduiding van alle
kredietinstellingen.
16
Volgens de Europese richtlijnen mogen de in de Unie gevestigde banken op heel het Europese
grondgebied de volgende activiteiten* ontplooien:
-
-
in ontvangst nemen van deposito's;
verstrekken van leningen (onder meer consumentenkrediet, hypothecair krediet, factoring
met of zonder verhaal en financiering van handelstransacties);
leasing;
betalingsverrichtingen;
uitgifte en beheer van betaalmiddelen, verlenen van garanties en stellen van borgtochten;
transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten met betrekking tot:
geldmarktinstrumenten, valuta's, financiële futures en opties;
swaps en soortgelijke financieringsinstrumenten en effecten;
deelnemingen aan effectenemissies en dienstverrichtingen in verband daarmee;
advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee
samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichtingen op het gebied
van fusie en overname van ondernemingen;
bemiddeling op de interbankenmarkten, vermogensbeheer of –advisering;
bewaarneming en beheer van effecten;
commerciële inlichtingen;
verhuur van safes.
* Deze lijst is niet exhaustief. De kredietinstellingen mogen nog andere activiteiten ontplooien,
maar daarvoor is de onderlinge erkenning evenwel niet van toepassing.
2.2.1. Inzamelen van deposito’s
Cliënten die hun geld in alle veiligheid willen plaatsen en er naar eigen goeddunken wensen
over te beschikken, kunnen het bij de bank ‘als deposito geven’. Op die manier lenen ze in
zekere zin hun geld aan de bank. In ruil daarvoor krijgen ze van de bank ‘intresten’ of diverse
diensten. Het geld dat de cliënten in deposito hebben gegeven, behoort niet toe aan de bank,
want de deponenten kunnen op elk ogenblik hun tegoed opvragen.
Er bestaan verschillende soorten van deposito’s, zoals bijvoorbeeld zichtdeposito’s,
spaardeposito’s, termijndeposito’s, kasbons. Elke vorm van deposito heeft specifieke
kenmerken inzake opvraging, intrestvergoeding, enz.
De cliëntendeposito’s vormen de belangrijkste bron van werkmiddelen voor de banken, m.n.
iets minder dan de helft ervan.
Tab. 4.
Door de banken bij de cliënten ingezamelde deposito’s
Tab.5.
Belangrijkste werkmiddelen van de banken
17
Tab.6.
Structurele evolutie van de werkmiddelen en van de cliëntendeposito’s
van de banken
Tab.7.
Van wie en in welke vorm nemen de banken in België deposito’s in
ontvangst?
2.2.2. Kredietverlening
De bank gebruikt het door haar cliënten gedeponeerde geld door het uit te lenen aan andere
cliënten die het nodig hebben. Afzonderlijk beschouwd zou het geld van de duizenden
spaarders geen economisch nut hebben. Het zou hun niets kunnen opbrengen. Door dit
spaargeld bijeen te brengen kan de bank het omzetten in kredieten, teneinde tegemoet te komen
aan de financiële behoeften van de kredietnemers - particulieren, ondernemingen of overheid in België en in het buitenland.
Tab.8.
Verdeling van de uitbetalingskredieten van de banken al naargelang de
vorm
Tab.9.
Aan wie en in welke vorm verlenen de banken kredieten in België?
Tab.10.
De effectenportefeuille van de banken
2.2.3. De intrest
De intrest is de prijs die de kredietgever aan de kredietnemer aanrekent voor de dienst
die hij verleent. Die dienst bestaat erin hem gedurende een bepaalde periode een bedrag
aan geld ter beschikking te stellen.
De deponenten die hun geld aan de bank hebben toevertrouwd, hebben haar dit geld geleend.
Dat betekent m.a.w. dat de bank bij hen geld heeft ontleend om het aan anderen te lenen. De
bank betaalt hun een intrest op de geleende som. De intrest die de bank aan de deponent
betaalt, wordt creditintrest genoemd (creditintrest) .
Als de bank daarentegen een krediet verleent, is het zij die geld uitleent en dienen de
kredietnemers haar een intrest te betalen. De intrest die de kredietnemer aan de bank betaalt,
wordt debetintrest genoemd (debetintrest) .
Het verschil tussen debet- en creditintrest heet ‘intrestmarge’. Die marge stelt de bank in staat
haar kosten te dekken en het hoofd te bieden aan de risico’s die eigen zijn aan
krediettransacties.
18
2.2.4. De toegevoegde waarde van de intermediatie
•
Financiële intermediatie zorgt voor een aanzienlijke toegevoegde waarde:
- de bank zorgt ervoor dat het spaargeld van de deponenten opbrengt en kan hun dan
ook een intrest geven of betaaldiensten aanbieden onder de kostprijs.
- de bank zorgt voor de veiligheid van het gedeponeerde geld.
- de kredietnemer hoeft geen kosten te maken om kapitaal te zoeken.
- de kredietnemer kan rekenen op de vertrouwelijkheid van zijn bank.
•
Wat als er geen banken zouden zijn?
Wat zouden de kleine spaarders doen?
Waar zouden ze hun geld veilig kunnen beleggen ? Hoe zouden ze betrouwbare
kredietnemers kunnen vinden die hun regelmatig intrest kunnen betalen ?
En wat zouden de ondernemingen doen?
Waar zouden ze de soms aanzienlijke bedragen vinden die ze nodig hebben om de
ontwikkeling van hun activiteiten te financieren ?
En bij wie zouden de - jonge en minder jonge - gezinnen moeten aankloppen, die een
auto wensen te kopen of een huis willen bouwen maar die niet over de nodige middelen
beschikken?
2.2.5. De omzetting of transformatie door de banken
Het is uitzonderlijk dat deposito’s en kredieten perfect met elkaar overeenstemmen. Dat
betekent m.a.w. dat de deposito’s moeten worden omgezet alvorens kredieten te worden.
Die omzetting kan betrekking hebben op verscheidene aspecten:
•
de schaalomzetting bestaat erin kleine deposito’s te groeperen teneinde ‘grote’ kredieten
aan te bieden: afzonderlijk beschouwd zouden de kleine deposito’s geen economisch nut
hebben en zouden ze de spaarders niets kunnen opleveren. Door ze bijeen te brengen kan
de bank dit spaargeld omzetten in kredieten teneinde tegemoet te komen aan de financiële
behoeften van de kredietnemers.
•
de termijnomzetting bestaat erin kredieten op lange of middellange termijn te financieren
met deposito’s op korte termijn. Vaak is de gemiddelde duur van de toegekende kredieten
groter dan die van de deposito’s: een hypothecair krediet kan over 20 jaar lopen,
zichtrekeningen kunnen daarentegen op elk ogenblik worden leeggehaald; een
consumentenlening (bijvoorbeeld voor de aankoop van een wagen) heeft vaak een looptijd
van verscheidene jaren, voor deposito’s op spaarboekjes bestaat er omzeggens geen
vervaltermijn.
De bank dient rekening te houden met de eisen van zowel de cliënt-deponent (over zijn
geld kunnen blijven beschikken zonder risico te lopen) als de kredietnemer (kunnen
19
rekenen op een zekere financiering op lange termijn). Dat veronderstelt dat ze aanvaardt
om een renterisico (zie 3.1.1.) te lopen. Voor een degelijke beheersing van dit risico is een
erg professioneel beheer vereist. De technische benaming voor dit beheer is ‘Assets and
Liabilities Management’ (activa- en passivabeheer).
•
de valuta-omzetting: omzetting van deposito’s uitgedrukt in een bepaalde munt in
kredieten in een andere munt.
2.3.
De banken beheren de betalingssystemen
Tab.11.
Gebruik van de verschillende betaalinstrumenten in België
Tab.12.
Gebruik van de betaalmiddelen in België
De girale betalingen kenden een exponentiële groei, vooral sedert het einde van de jaren 60. De
uitbetaling van de lonen door de ondernemingen en de overheid via storting op een
zichtrekening heeft daartoe veel bijgedragen.
De Belgische banken hebben steeds al een pioniersrol gespeeld wat het beheer van de
betalingssystemen betreft, van bij de invoering van het gestructureerd rekeningnummer in
1971 tot het succes van de elektronische portemonnee Proton.
België beschikt hiermee over een betalingssysteem dat in het buitenland vaak als een toonbeeld
van efficiëntie en veiligheid wordt geprezen. Bovendien is het Belgische systeem één van de
goedkoopste van Europa, zoals een studie van de Europese Commissie heeft uitgewezen.
Het beheer van de betaalsystemen is een waarachtige industrie geworden, en de
toegevoegde waarde ervan is voor de hele economie erg hoog.
Vandaag de dag worden de betalingssystemen niet langer meer beschouwd als een loutere
aanvulling bij de traditionele bankactiviteiten, zijnde de depositowerving en de
kredietverlening.
Omdat betalingen een complexe materie vormen, omdat de computerisering ervan sterk is
doorgedreven en omdat de cliënten (zowel de ondernemingen als de particulieren) hoge eisen
stellen, groeiden de organisatie en het beheer van betalingssystemen uit tot een volwaardige
bankbedrijvigheid. Betalen is dus omzeggens een ‘industrietak’ geworden, met een
internationale infrastructuur, grondstoffen, ‘fabrieken’, kostprijzen en tarieven.
De Europese eenheidsmarkt werd op 1 januari 2002 werkelijkheid, dankzij de invoering van
een eenheidsmunt, de euro, voor de 300 miljoen Europese burgers. Sindsdien werken de
betalingssystemen niet langer in het kader van de kleine Belgische entiteit, maar wel in de
schoot van een enige betalingszone, de Single European Payments Area (SEPA).
Er blijven evenwel nog tal van belemmeringen over alvorens er van een werkelijk eenvormig
Europees betalingssysteem zal kunnen worden gesproken. Er zijn praktische belemmeringen
(verschillende technologieën en boekhoudsystemen), belemmeringen van wetgevende aard (de
20
betalingssystemen zijn geïntegreerd in de nationale wetgevingen – voor België, in het
Burgerlijk Wetboek), en ook belemmeringen die te maken hebben met de betalingsgewoonten
van de mensen (bij de Belgen is de overschrijving bv. het meest gebruikte betaalmiddel, voor
de Fransen is dat de cheque). Nog een andere hinderpaal heeft te maken met de tarifering
betreffende betaalsystemen, die niet in elk land op dezelfde manier wordt aangepakt.
Meer weten?
-
Consulteer het dossier: ‘Het betalingsverkeer’
-
Download de BVB-brochure ‘Achter de schermen van de betaalindustrie’. (zie
www.abb-bvb.be)
2.4.
De banken bieden een zeer ruime waaier aan financiële
diensten aan
Naast de deposito’s, de kredietverlening en het beheer van de betalingssystemen bieden de
banken een zeer ruime waaier aan financiële diensten en producten aan (zie 5.4.).
3.
WAAROM KAN MEN HET BANKIERSBEROEP ALS
EEN ‘KUNST’ BESTEMPELEN?
3.1.
De risico’s correct inschatten en ze beheren
Aan een krediet is altijd een bepaalde risicograad verbonden. Een bank kan de risico’s
verbonden aan een krediet nooit geheel uitsluiten, maar door die correct in te schatten kan de
bank ze wel beheren (bv. er een dekking voor zoeken indien ze té groot zijn).
De kunst van de bankier bestaat erin de kredietrisico’s correct te beheren zonder te
raken aan de veiligheid van de deposito’s: dat is een absolute vereiste!
3.1.1. Welke soorten van risico’s?
De banken worden geconfronteerd met zes grote categorieën van risico’s:
•
het kredietrisico
De bankier moet rekening houden met het risico dat bepaalde kredietnemers niet
terugbetalen. Wanneer een bank krediet verleent, stelt ze een daad van vertrouwen ten
aanzien van de debiteur. Krediet staat of valt met vertrouwen: de bank neemt aan dat de
21
lening achteraf zal worden terugbetaald, maar absolute zekerheid dat de debiteur zal
terugbetalen binnen de gestelde termijn heeft ze nooit.
Het kredietrisico is het risico op insolventie van de debiteur.
De bank dient dus oog te hebben voor de solvabiliteit van haar cliënt. Iemand wordt als
solvabel beschouwd als de bank op basis van het ingediende dossier tot de slotsom kan
komen dat de betrokkene zijn verplichtingen zal nakomen. Dat betekent dat de begunstigde
van het krediet de geleende sommen én de intrest zal kunnen terugbetalen, uiteraard
overeenkomstig de in de kredietovereenkomst vastgestelde voorwaarden.
Een correcte inschatting van het kredietrisico vergt een grondige kennis van de
ondernemingen en bedrijfsleiders alsook van de economische omgeving.
•
het intrestrisico
De bankier moet ook rekening houden met de soms bruuske en onverwachte wijziging van
de rentetarieven. Aangezien hij meestal op korte termijn ontleent en op middellange of
lange termijn leent, is er dus een omzetting van termijn tussen de ontvangen deposito’s en
de toegekende kredieten. Als hij niet oplet, kan een wijziging van de rentevoeten hem duur
te staan komen.
De kunst van het bankieren bestaat erin te zorgen voor een juist evenwicht tussen de
duurtijd van de ontvangen deposito’s en die van de toegekende kredieten.
Voorbeeld
De bank financiert een lening op 5 jaar tegen 8% via deposito’s op 3 maanden tegen 6%.
Theoretisch kan de bank ‘rond komen’ met een marge van 2%. Maar aan het einde van
elke periode van drie maanden moet ze haar deposito’s hernieuwen. Als de intrest van de
deposito’s op korte termijn om welke reden ook gaat stijgen tot 8%, gaat haar winstmarge
verloren. Als de kortetermijnrente meer dan 8 % gaat bedragen, verliest de bank geld.
•
het wisselrisico
Een bankier moet ook rekening houden met het risico van waardeverandering als gevolg
van een gewijzigde wisselkoers.
Dit risico is erg groot als verschillende munten ten opzichte van elkaar gaan zweven. De
bankiers hebben een aantal financiële instrumenten ontwikkeld om zich in te dekken tegen
het wisselrisico (swaps, termijntransacties, enz.).
•
het liquiditeitsrisico
Een bankier moet in staat zijn de door hem ingezamelde deposito’s terug te betalen. Hij
kan worden geconfronteerd met het risico van een gebrek aan liquide middelen. Als hij
plots activa moet vrijmaken of geld lenen op de markt of bij de Nationale Bank om dit
probleem op te lossen, kan het zijn dat daarbij verlies wordt geleden. Als hij daarentegen te
veel liquide middelen behoudt, lijdt hij een inkomensverlies.
•
het marktrisico
22
Een bank kan een deel van haar deposito’s plaatsen in de vorm van effecten, aandelen of
obligaties. De waarde van die effecten varieert op de markt.
In dat opzicht zijn er minder risico’s verbonden aan obligaties dan aan aandelen.
•
Het operationele risico
Het operationele risico is het risico dat voortspruit uit tekortkomingen bij het intern
toezicht of in de werking van de bank, wat aanleiding kan geven tot vergissingen, fraude,
computerpannes, enz.
3.1.2. Hoe kan een bankier de risico’s beheren?
-
door ze correct in te schatten: goede dossieranalyse, kennis van de onderneming en van
de sector, regelmatige follow-up;
-
door ze te diversifiëren: geografisch en per sector;
-
door ervoor te zorgen dat ze op de markt worden gedekt middels aangepaste instrumenten
(bv. d.m.v. afgeleide producten);
-
door in de intrest een marge in te calculeren die verlies moet opvangen;
-
door te voorzien in een passend eigen vermogen (Cooke-ratio’s).
Het eigen vermogen van de bank
Dankzij een voorzichtig beheer moet de bank in staat zijn het hoofd te bieden aan de risico’s.
In het erg onwaarschijnlijke maar niettemin steeds mogelijke geval dat een aanzienlijk verlies
wordt geleden, biedt het eigen vermogen van de bank een bijkomende veiligheidsmarge. Het
eigen vermogen wordt aangebracht door de aandeelhouders en de gereserveerde winst en
dient als een soort ‘buffer’. Dankzij het eigen vermogen kunnen de deponenten en
schuldeisers hun geld terugkrijgen in geval van grote moeilijkheden. Over het algemeen
worden de achtergestelde leningen gelijkgesteld met het eigen vermogen. Bij een
faillissement zullen ze pas na de overige schuldvorderingen worden terugbetaald.
3.2.
Streven naar een juist evenwicht tussen soms tegenstrijdige
vereisten
Het bankiersberoep maakt dat men te maken heeft met een groot aantal partners.
De kunst van het bankieren bestaat er ook in een redelijk compromis te
vinden tussen de soms tegenstrijdige vereisten van die partners:
23
•
veiligheid voor de deponenten: die eisen een absolute veiligheid en een zo hoog mogelijk
rendement voor hun spaargeld
•
efficiëntie voor de kredietnemers, die de aan het krediet verbonden kosten willen
beperken
•
de rendabiliteit voor de aandeelhouders, die een correcte opbrengst van hun investering
verwachten.
24
4.
DE GELDSCHEPPING DOOR DE BANKEN
4.1.
Hoe verloopt de geldschepping door de banken?
Via kredietverlening en de inzameling van zichtdeposito’s dragen de banken bij tot de
geldschepping: ze scheppen giraal geld.
Wanneer banken krediet verlenen doen ze aan geldschepping. De centrale bank leent geld aan
de handelsbanken, onder meer in functie van de benodigde hoeveelheid biljetten, en die banken
lenen op hun beurt aan hun cliënteel. Die cliënteel deponeert een deel van het geleende geld
opnieuw bij de bank, en met die deposito’s kunnen nieuwe kredieten worden verleend. Dat
multiplicator-effect ligt ten grondslag aan de geldschepping door de banken. De verhouding
tussen de uiteindelijke geldmassa en de aanvankelijke geldmassa wordt geldmultiplicator
genoemd.
Wanneer de banken deposito’s van hun cliënten in ontvangst nemen, moeten ze in staat zijn in
te gaan op mogelijke aanvragen tot geldopvraging van die cliënteel. Dankzij de wet van de
grote getallen kunnen de banken echter zien dat een groot deel van de ontvangen deposito’s
ongebruikt blijft. Zo kunnen ze kredieten toekennen en toch genoeg overhouden om te voldoen
aan de geldopvragingen van hun cliënten. Het daartoe bestemde deel wordt
‘reservecoëfficiënt’ genoemd.
4.2.
Wat is de geldhoeveelheid?
De geldhoeveelheid bestaat thans uit muntstukken, biljetten en in een toenemende mate, ook
uit deposito’s bij de handelsbanken.
Maar ook andere tegoeden van ondernemingen en van particulieren bij de handelsbanken (bv.
spaardeposito’s) kunnen vrij snel en zonder grote kosten worden omgezet in betaalmiddelen
(men zegt dan dat ze liquide zijn). Er worden dan ook ruimere ‘geldhoeveelheden’
gedefinieerd.
M1 = de geldhoeveelheid in de strikte zin, dit zijn de biljetten en de muntstukken, de
zichtdeposito’s en de tegoeden die op een ‘elektronische portemonnee’ staan (van het type
Proton).
M2 = M1 + alle spaardeposito’s en termijndeposito’s met een looptijd van hoogstens twee jaar.
M3 = M2 + verscheidene andere bankpassiva op korte termijn. Uit een historische analyse
blijkt dat M3 het meest passende monetaire aggregaat is om als leidraad te dienen bij het
voeren van het muntbeleid.
Geldhoeveelheid
in de eurozone op 31.03.2002
25
(in miljarden euro)
Muntstukken en biljetten (chartaal geld)
Zichtdeposito’s (giraal geld)
252
+ 1.917
--------------------2.169
M1
+ 2.491
Spaardeposito’s en andere deposito’s op korte termijn
M2
--------------------4.660
Effecten op korte termijn
+ 799
M3
-------------------5.499
Bron: Nationale Bank van België.
4.3.
Voorbeeld van girale geldschepping door de banken
1e fase
De h. Janssens heeft een incasso van 20.000 euro.
Daarvan geeft hij 10.000 als deposito aan de bank. De overige 10.000 bewaart hij in de vorm
van biljetten.
•
De geldhoeveelheid is dus 20.000 euro, d.i.
- 10.000 euro die de h. Janssens in de vorm van biljetten bewaart en
- 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens.
•
De balans van de bank op het einde van de eerste fase (zie hierna 4.4.)
2e fase
De bank bewaart 10 % van die deposito’s in biljetten met het oog op geldafhalingen, d.i. 1.000
euro. Met het overschot kan ze dus een lening van 9.000 euro aan de h. Pieters financieren, die
4.500 EUR als deposito aan de bank geeft en de overige 4.500 EUR onder de vorm van
biljetten bij zich houdt.
•
De geldhoeveelheid bedraagt dan 29.000 euro, d.i.
- 10.000 euro aan biljetten bij de h. Janssens,
- 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens,
- 4.500 euro aan biljetten bij de h. Pieters, en
- 4.500 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Pieters.
•
De balans van de bank op het einde van de tweede fase (zie hierna 4.4.)
3e fase
26
10 % van het deposito van de h. Pieters moet in de vorm van biljetten worden bewaard. 90 %
of 4.050 euro kan dus opnieuw voor een lening worden gebruikt. De heer Vandamme, aan wie
deze nieuwe lening wordt toegekend, laat 2.025 euro op zijn rekening en haalt 2.025 euro aan
biljetten af.
•
De geldhoeveelheid bedraagt nu 33.050 euro:
- 10.000 euro aan biljetten bij de h. Janssens,
- 10.000 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Janssens,
- 4.500 euro aan biljetten bij de h. Pieters,
- 4.500 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Pieters,
- 2.025 euro aan biljetten bij de h. Vandamme, en
- 2.025 euro aan deposito’s op de bankrekening van de h. Vandamme.
•
De balans van de bank op het einde van de derde fase (zie hierna 4.4.)
Laatste fase
Die verrichting kan voor elk deposito en elk krediet telkens worden herhaald. Zoals men echter
kan zien, worden de bedragen telkens kleiner. Dit proces komt ten einde wanneer het bedrag
aan kredieten maximaal wordt, m.a.w. wanneer de biljetten die de bank in haar bezit houdt,
slechts nog een fractie bedragen van de deposito’s gelijk aan de reservecoëfficiënt.
•
Uiteindelijk zal de geldhoeveelheid gelijk zijn aan 36.362 euro, waarvan
- 18.181 euro in de vorm van biljetten, en
- 18.181 euro in de vorm van bankdeposito’s.
Het volume aan biljetten dat de bank ter beschikking houdt met het oog op geldafhalingen
bedraagt 1.819 euro, d.i. 10 % van de deposito’s. In deze fase kan de bank geen nieuwe
kredieten meer toestaan zonder onder haar reservecoëfficiënt te gaan.
•
De balans van de bank op het einde van de laatste fase (zie hierna 4.4.)
Conclusie
•
De geldhoeveelheid is dus toegenomen. Aanvankelijk bedroeg het volume aan biljetten
20.000 euro, en de totale hoeveelheid is 36.362 euro. De verhouding tussen de
aanvankelijke hoeveelheid en de eindhoeveelheid wordt geldmultiplicator genoemd (zie
4.5.).
27
4.4.
De balans van de bank op het einde van elke fase in de
geldschepping
Eerste fase
de h. Janssens bezit 20.000 euro aan biljetten en geeft 10.000 euro als deposito aan de
bank
BALANS VAN DE BANK
ACTIVA
PASSIVA
Biljetten
10.000
Deposito’s
10.000
Geldhoeveelheid = biljetten bij de h. Janssens
10.000 euro
deposito’s van de h. Janssens bij de bank
10.000 euro
TOTAAL
20.000 euro
Tweede fase
De bank leent 9.000 euro aan de h. Pieters
De bank leent slechts 9.000 euro, want ze moet een reserve aan biljetten (10 % in dit
voorbeeld) hebben om te kunnen voldoen aan eventuele vragen tot geldafhaling. Met het
overschot kan ze dus een lening van 9.000 euro aan de h. Pieters financieren, die 4.500 EUR
als deposito aan de bank geeft en de overige 4.500 EUR onder de vorm van biljetten bij zich
houdt.
BALANS VAN DE BANK
ACTIVA
PASSIVA
Biljetten
5.500
Kredieten
9.000
Deposito’s
Geldhoeveelheid = biljetten bij de h. Janssens
deposito’s van de h. Janssens
14.500
10.000 euro
10.000 euro
biljetten bij de h. Pieters:
deposito’s van de h. Pieters
4.500 euro
4.500 euro
TOTAAL :
29.000 euro
28
Derde fase
Van het deposito van de h. Pieters leent de bank nu 4.050 EUR aan de h. Vandamme, die
hiervan 2.025 EUR als deposito geeft aan de bank. De bank leent slechts 4.050 EUR, omdat ze
opnieuw een reserve aan biljetten (10%) moet houden.
BALANS VAN DE BANK
ACTIVA
PASSIVA
Biljetten
3.475
Kredieten
13.050
Deposito’s
16.525
Geldhoeveelheid = Deposito van de h. Janssens
Biljetten bij de h. Janssens
10.000 euro
10.000 euro
Biljetten bij de h. Pieters 4.500 euro
Deposito van de h. Pieters
4.500 euro
Biljetten bij de h. Vandamme
Deposito van de h. Vandamme
2.025 euro
2.025 euro
TOTAAL :
33.050 euro
Laatste fase
De bank beschikt over geen kredietmogelijkheden meer
BALANS VAN DE BANK
ACTIVA
PASSIVA
Biljetten
1.819
Kredieten
16.362
Geldhoeveelheid = Biljetten in omloop
Deposito’s
TOTAAL
Deposito’s
18.181
18.181 euro
18.181 euro
36.362 euro
29
4.5.
De geldmultiplicator
Op basis van een basisgeldbedrag (B) van 20.000 euro, komt men tot een geldhoeveelheid (M)
van 36.362 euro. Via het mechanisme van het bankkrediet is er dus sprake van
geldmultiplicatie. De waarde van de multiplicator (k) wordt bepaald enerzijds door een deel
van de reservecoëfficiënt (r) van de banken en anderzijds door het gedeelte aan liquide
middelen dat de particulieren in de vorm van biljetten in bezit willen houden (b).
M=kB
In ons voorbeeld :
en
1
k = ______________
1 - (1-r) (1-b)
B = 20.000; r = 0,1; b = 0,5
k = 1/ 1 - (0,9)*(0,5) = 1/0,55 = 1,8181
M = kB = 20.000 * 1,8181 = 36.362
4.6.
Remmen op de geldschepping door de banken
Zoals we hiervoor hebben gezien, kan geld niet onbeperkt worden gemultipliceerd. De
reservecoëfficiënt en het aandeel biljetten in het bezit van de economische actoren zijn
remmen op de geldschepping. Hoe hoger die zijn, hoe minder geldschepping er is door het
mechanisme van het bankkrediet.
Met het oog op een betere controle op de geldschepping kan de centrale bank verplichte
reserves opleggen aan de banken. In dat geval moeten de banken een deel van hun deposito’s
bij de centrale bank deponeren. Via een verhoging van de reservecoëfficiënt remt de centrale
bank op die manier de geldschepping af. Via een verlaging van die coëfficiënt vergemakkelijkt
ze de kredietverrichtingen door de banken en stimuleert ze de geldschepping.
30
4.7.
Schema van de schepping van giraal geld door de banken
Basisgeld
Janssens
20.000
Liq. middelen
Janssens
10.000
Bankdeposito
Janssens
10.000
Liq. middelen
Bank
1.000
Krediet Pieters
9.000
Liq. middelen
Pieters 4.500
Bankdeposito
Pieters
4.500
Liq middelen
Bank
450
Krediet Vandamme
4.050
Liq. middelen
Vandamme
2.025
Bankdeposito
Vandamme
2.025
Liq. middelen
Bank
enz.
Krediet X
enz.
31
5.
BELANGRIJKSTE DIENSTEN EN PRODUCTEN VAN
DE BANKEN
5.1.
De zichtrekening en de betaalmiddelen
Banken beheren de zichtrekeningen van hun cliënten. Vanop die zichtrekeningen vertrekken de
betalingen, die vandaag de dag steeds minder met cash geld gebeuren. Girale betaalmiddelen
(overschrijvingen, domiciliëringen, doorlopende opdrachten) en elektronische
betaalmiddelen (debetkaarten, Protonkaarten, Phone Banking, Self Banking, PC Banking,
Internet Banking) worden steeds meer gebruikt.
Meer weten?
•
Consulteer het dossier: ‘Het betalingsverkeer’
•
Zie de BVB-brochure ‘Achter de schermen van de betaalindustrie’
5.2.
Sparen en beleggen
Tab. 4.
Door de banken bij de cliënten ingezamelde deposito’s
Banken hebben verschillende oplossingen in de aanbieding om geld te sparen of te beleggen
dat niemand onmiddellijk uitgeeft. De belangrijkste vormen, waarmee een groot aantal
spaarders te maken hebben, zijn: het depositoboekje, de termijnrekening, de kasbon, de
obligatie, het aandeel, de collectieve beleggingsfondsen, de beveks
(beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal) en de effectenrekening.
Meer weten?
•
Zie de BVB-brochure ‘De beleggingsinstrumenten’.
32
5.2.1. Het depositoboekje: een erg soepel instrument dat bijzonder
geschikt is voor de kleine spaarder
•
Wat is een depositoboekje?
Het depositoboekje, ook ‘spaarboekje of spaarrekening’ of ‘spaardepositoboekje’ genoemd,
dient voor het spaargeld dat wordt gedeponeerd zonder bepaalde duur. Het is bijzonder
geschikt voor het sparen van geld dat niet bestemd is voor een onmiddellijke uitgave, maar
dat snel ter beschikking staat en toch rendement biedt.
Het is een fiscaal aantrekkelijk product: per gezin is er een belastingvrijstelling op de intrest
tot een bedrag van 1.500 euro (aanslagjaar 2004). Die vrijstelling geldt echter alleen voor de
gereglementeerde spaardeposito’s, die verplicht in overeenstemming met de geldende
reglementering moeten zijn, meer bepaald inzake de vergoeding, die niet meer mag
bedragen dan een bij koninklijk besluit vastgestelde maximumrente.
•
Varianten
Bepaalde banken hebben spaarrekeningen ‘met hoog rendement’ of nietgereglementeerde spaarrekeningen ontwikkeld: hier ligt de vergoeding hoger dan het
toegestane maximum voor de gereglementeerde spaardeposito’s. Aangezien die
spaarboekjes niet beantwoorden aan de wetsbepalingen die in acht moeten worden genomen
opdat de intrest vrijgesteld is van roerende voorheffing, geldt voor hen een roerende
voorheffing van 15 %. Het succes van deze rekeningen hangt af van het peil van de
rentetarieven.
•
Vergoeding
De vergoeding op een depositoboekje bestaat uit twee elementen:
1° een basisrente: de maximale basisrente wordt bij koninklijk besluit bepaald;
2° een premie: de premie die wordt opgeteld bij de basisrente mag niet hoger zijn dan 50 %
van de maximumbasisrente; er zijn twee soorten premies, die echter niet kunnen worden
gecumuleerd:
- een aangroeipremie: de groeipremie wordt bij de basisrente opgeteld voor alle nieuwe
stortingen die op eenzelfde rekening ingeschreven blijven gedurende minstens zes maand;
- een getrouwheidspremie: deze premie wordt bij de basisrente opgeteld voor alle
deposito’s die minstens gedurende twaalf opeenvolgende maanden op de rekening blijven.
Ter wille van de transparantie inzake de berekening van de premies heeft de BVB ter
intentie van haar leden een aanbeveling uitgewerkt Æ zie www.abb-bvb.be.
33
5.2.2. De termijnrekening: een gelddeposito voor een bepaalde periode
•
Wat is een termijnrekening?
De termijnrekening behoort tot de groep van de spaarrekeningen. Het grootste onderscheid
in vergelijking met het gewone deposito- of spaarboekje is dat het geld voor een bepaalde
periode, de ‘termijn’ genoemd, wordt geblokkeerd. Over het algemeen is die termijn kort:
14 dagen, één maand, één kwartaal, een half jaar, soms één jaar.
•
Varianten
Er bestaan tal van varianten op de termijnrekening, meer bepaald afhankelijk van de
gekozen termijn en het vereiste minimumbedrag.
•
Vergoeding
Als tegenprestatie voor de terbeschikkingstelling van het geld heeft de spaarder recht op een
gewaarborgde intrest gedurende de volledige looptijd van de belegging, in tegenstelling tot
het spaarboekje. De intrest, die over het algemeen hoger is al naar gelang de termijn en het
belegde bedrag, wordt hoofdzakelijk bepaald door de marktrente en is dus vaak aan
fluctuaties onderhevig. In principe wordt de intrest op de vervaldatum betaald.
5.2.3. De kasbon: een belegging op middellange termijn voor een duur van
één tot vijf jaar
•
Wat is een kasbon?
Een kasbon is een soort van obligatie uitgegeven door een bank, met een duur die meestal
begrepen is tussen één en vijf jaar. Een kasbon geldt als bewijs van schuld van de
kredietnemer (de bank die de kasbon uitgeeft) ten opzichte van de kredietgever (de belegger
die de kasbon koopt). Een kasbon is een schuldbewijs aan toonder, wat betekent dat wie de
kasbon in bezit heeft, verondersteld wordt er eigenaar van te zijn.
Steeds vaker vragen beleggers hun kasbons op een effectenrekening te deponeren. Zo
worden die bons volledig gedematerialiseerde effecten: ze zijn dan niet langer aan toonder
vermits ze op girale wijze zijn ingeschreven op de effectenrekening van de betrokken
persoon.
Een kasbon wordt uitgegeven in coupures van minimum 250 euro.
Normaal gezien bestaat een kasbon uit een mantel en een blad met coupons.
De coupons staan voor de intrest en kunnen jaarlijks worden losgeknipt. Er dient een
roerende voorheffing van 15 % te worden betaald.
De mantel vermeldt het geleende kapitaal. Wanneer de kasbon vervalt, wordt de geleende
som terugbetaald tegen overhandiging van de mantel.
34
•
Varianten
Op basis van de traditionele kasbon zijn tal van varianten gecreëerd.
Voorbeelden:
- kapitalisatiebons: de gekapitaliseerde intrest wordt pas op de vervaldag van de bon
betaald.
- bons met periodieke stortingen: de intresten zijn maandelijks of driemaandelijks
betaalbaar.
- scharnierbons: hier zijn verscheidene vervaltermijnen mogelijk.
•
Vergoeding
De intrest van kasbons wordt vastgesteld bij de uitgifte en is afhankelijk van het soort
belegging en de duur ervan. Ze kunnen worden gekapitaliseerd of periodiek uitbetaald, al
dan niet met een coupon.
5.2.4. De obligatie: een belegging op lange termijn met stabiel rendement
•
Wat is een obligatie?
Algemeen beschouwd is een obligatie een schuldbewijs vanwege de emittent. Een obligatie
vertegenwoordigt een deel in een lening op lange termijn waarvoor de obligatiehouder
intrest ontvangt.
Een obligatie is een effect met een vaste nominale waarde en over het algemeen een vaste
intrest en een vervaldatum die bij de uitgifte wordt vastgesteld. De emittent verbindt zich
tot het betalen van de intrest op regelmatige tijdstippen (meestal één keer per jaar) en het
terugbetalen van het kapitaal op de vervaldag. Een obligatie kan worden uitgegeven door
privé-ondernemingen, de overheid (bijvoorbeeld de Staat, de gewesten, de
gemeenschappen, de provincies, de steden, de intercommunales, enz.) alsook door
internationale of supranationale instellingen.
De uitgifte van obligaties bestaat uit het in omloop brengen van die obligaties bij het
publiek door ze tegen betaling van een vastgestelde som, de uitgifteprijs, aan te bieden. Het
kan gaan om een uitgifte a pari (aan nominale waarde), beneden of boven pari; het verschil
vormt de uitgiftepremie.
Een obligatie is verhandelbaar op de beurs.
•
Varianten
De door de privé-sector uitgegeven obligaties of “corporate bonds”: ondernemingen die
werkmiddelen nodig hebben, kunnen obligaties uitgeven: net zoals bij staatsobligaties gaat
het om effecten aan toonder die recht geven op een intrest berekend op de nominale waarde
35
en betaalbaar op vastgestelde vervaldata. Gewone obligaties hebben een vaste duur en een
onveranderlijke rentevoet gedurende de gehele periode. Er bestaan echter ook variaties op
de gewone obligaties: converteerbare obligaties, obligaties met warrants, nulcouponobligaties, geïndexeerde obligaties, enz.
De door de overheid uitgegeven obligaties (bijvoorbeeld de Staat, de gewesten, de
gemeenschappen, de provincies, de steden, de intercommunales, enz.): zoals elke
huishouding heeft de Staat geld nodig om zijn dagelijkse uitgaven te betalen en zijn
schulden samen met de intrest af te lossen. Aangezien de belastingen niet voldoende zijn
om die uitgaven te dekken, schrijft de overheid ook leningen uit bij het publiek. De
klassieke publieke staatsleningen werden tot 1995 uitgegeven. Zij waren vooral voor
particulieren bestemd maar zijn ook in handen van financiële instellingen.
Sedert 1995 en de reorganisatie van de producten op middellange en lange termijn
aangeboden door de Schatkist (OLO voor beroepskringen, staatsbons voor particulieren)
zijn er geen nieuwe staatsleningen meer uitgegeven.
De obligaties van internationale of supranationale instellingen : die instellingen doen vaak
een beroep op de kapitaalmarkt om een project te financieren. De bekendste van dat soort
emittenten zijn onder andere de Wereldbank en de Europese Investeringsbank.
•
Vergoeding
De gewone obligatie (meest voorkomende geval) geeft recht op een intrest die bij de
uitgifte wordt bepaald en gelijk is aan een bepaald percentage van de nominale waarde. Die
intrest moet jaarlijks op een vastgestelde datum worden betaald en hangt in geen enkel
opzicht af van de resultaten van de onderneming die de obligatie heeft uitgegeven.
Op het blad met coupons dat aan de obligatie is vastgemaakt, vermeldt iedere coupon de
som en de datum waarop die intrest moet worden betaald. Op de vervaldag van de coupon
knipt de houder de coupon af en legt die aan een financiële instelling voor.
De terugbetaling van de obligatie kan soms boven pari van de nominale waarde gebeuren
en in dat geval vormt het verschil een terugbetalingspremie voor de obligatiehouder.
5.2.5. Het aandeel: een deelbewijs in een onderneming
•
Wat is een aandeel?
Een aandeel is een eigendomsbewijs dat een deel in het kapitaal van een onderneming
vertegenwoordigt. Wie een aandeel van een onderneming koopt, zorgt voor
kapitaalinbreng in dit bedrijf en wordt dus ‘aandeelhouder’.
Via de uitgifte van verscheidene aandelen wordt het kapitaal verspreid over een aantal
eigenaars, mede-eigenaars genoemd, die recht hebben op een deel in de winst van het
bedrijf. Dit deel van de winst wordt in vele gevallen jaarlijks aan de aandeelhouders
uitbetaald in de vorm van ‘dividenden’.
•
Varianten
36
De aandelen (ook maatschappelijke aandelen genoemd) kunnen:
- aandelen op naam of aan toonder zijn
- met of zonder waardeaanduiding
- gewone aandelen zijn of preferente aandelen (wanneer ze recht geven op voorrang bij de
winstverdeling of bij de verdeling van het maatschappelijk vermogen)
- met of zonder stemrecht bij de algemene vergaderingen van de aandeelhouders.
•
Vergoeding
Het dividend: vertegenwoordigt een deel van de winst van een onderneming dat wordt
uitgekeerd aan de aandeelhouders naar rato van het aantal aandelen dat ze bezitten.
5.2.6. De gemeenschappelijke beleggingsfondsen en beveks: spreiding van
de risico’s en een professioneel beheer, zelfs voor kleine bedragen
•
Wat is een instelling voor collectieve belegging (ICB)?
Een ICB is een instelling voor het beheer van het spaargeld dat gemeenschappelijk door
individuele beleggers wordt ingebracht. De bij het grote publiek meest gekende ICB’s zijn
de gemeenschappelijke beleggingsfondsen en de beveks (beleggingsvennootschappen met
veranderlijk kapitaal). De Franse afkorting ‘sicav’ is ook ingeburgerd.
•
Wat is een gemeenschappelijk beleggingsfonds?
Een gemeenschappelijk beleggingsfonds is een collectieve portefeuille die vooral bestaat
uit aandelen die zijn samengebracht dankzij de kapitaalinbreng van de deelnemers. Dit
fonds is een onverdeelde massa en wordt beheerd door specialisten voor rekening van de
eigenaars van de aandelen.
Voorbeeld: de pensioenspaarfondsen.
•
Wat is een bevek?
Bevek is de afkorting van beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal:
-
het is een beleggingsvennootschap: het doel ervan is te beleggen in financiële
producten: aandelen, obligaties, schatkistbons, vastgoedcertificaten, enz. Wie een
aandeel in een bevek koopt, koopt een korf van producten.
-
het is een vennootschap met veranderlijk kapitaal: wanneer een spaarder een aandeel
van een bevek koopt, verhogen de beheerders het kapitaal van de vennootschap
evenredig: de nieuwe inbreng wordt rechtstreeks belegd in de producten waarin de
bevek gespecialiseerd is. Wanneer een spaarder een aandeel van een bevek koopt,
wordt het kapitaal ervan verhoogd en omgekeerd wordt het kapitaal verlaagd, als hij
een aandeel afstaat.
37
Momenteel zijn beveks één van de meest begeerde beleggingsinstrumenten voor de
Belgische spaarders.
•
De inventariswaarde van een bevek
De waarde van een bevek varieert al naargelang de waarde van de producten waarin de
bevek heeft belegd: dit is de inventariswaarde. Het is tegen die inventariswaarde dat men
in een bevek kan instappen (aankoop van deelbewijzen) of dat men er kan uitstappen
(verkoop van deelbewijzen).
Varianten
Er bestaan erg veel varianten van beveks, onder meer al naargelang de soort van waarden
waarin de bevek belegt.
5.2.7. Het effectendepot: de bank beheert de effecten van haar cliënten in
alle veiligheid
Een cliënt die gemakshalve zijn effecten niet thuis of in een kluis bij de bank wenst te
bewaren, kan ze bij zijn bank in effectendepot geven.
De bank zorgt voor het beheer van het effectendepot en de eigenaar hoeft er niet naar om te
kijken. Coupons en dividenden worden rechtstreeks op de rekening van de cliënt gestort.
Voor elke beweging op een effect ontvangt de cliënt van de bank een gedetailleerd
overzicht van de verrichtingen (aankoop, verkoop, uitbetaling van intrest).
5.3.
Kredieten
5.3.1. Wat is krediet?
Tab.8.
Verdeling van de uitbetalingskredieten van de banken al naargelang
de vorm
Tab.9.
Aan wie en in welke vorm verlenen de banken kredieten in België?
•
Algemeen beschouwd
38
Een krediet is de terbeschikkingstelling van goederen of van geldelijke bedragen die pas
later zullen worden betaald of terugbetaald.
•
De banken zijn de grootste kredietverstrekkers
De banken groeperen de deposito’s die bij hun cliënten zijn ingezameld, en vormen ze
om tot kredieten die over het algemeen voor grotere bedragen en langere termijnen
zijn.
Maar ook ondernemingen kunnen kredieten toekennen.
Voorbeeld: bij een verkoop op termijn sluiten de handelaar en de leverancier een
overeenkomst waarin wordt bepaald dat de geleverde goederen op een latere datum zullen
worden betaald.
•
Het bankkrediet
Dit is een overeenkomst tussen een bankier en een cliënt waarbij eerstgenoemde (de
kredietgever) bereid is aan de tweede (de kredietnemer) een bepaald bedrag toe te staan dat
later zal worden terugbetaald op het overeengekomen tijdstip en mits een overeengekomen
intrest wordt betaald.
De begunstigde van het krediet betaalt dus terug:
- het nominaal bedrag van de lening
- vermeerderd met de door de bank geïnde intrest, d.i. de vergoeding voor de
kredietgever.
•
De economische rol van het krediet: krediet is de motor van de economie
In een markteconomie heeft het krediet een centrale rol.
Zonder toegang tot het krediet zou het voor gezinnen, ondernemingen of de overheid
onmogelijk zijn bepaalde aankopen of investeringen te doen.
Inderdaad, dankzij het krediet:
•
-
kan een particulier bijvoorbeeld onvoorziene uitgaven doen (krediet op afbetaling of
consumentenkrediet) of ook uitgaven die zijn huidige financiële mogelijkheden te
boven gaan (hypothecair krediet).
-
kan een handelaar of bedrijfsleider bijvoorbeeld investeren in moderne machines,
nieuwe productie-eenheden oprichten, goederen aankopen die hijzelf nog moet betalen,
zijn producten uitvoeren naar het buitenland (kredieten aan ondernemingen,
investeringskredieten, kredieten voor buitenlandse handel).
-
kan de overheid wegen aanleggen, klinieken bouwen, restauratiewerken uitvoeren,
enz.
Essentieel element: het kredietrisico!
39
Wanneer een bank een krediet verleent, stelt ze een daad van vertrouwen. Ze gaat ervan uit
dat de kredietnemer kan terugbetalen. Er is echter een risico dat hij niet zal terugbetalen.
De analyse van het kredietrisico is het essentieel element in elke kredietverlening.(zie ook
punt 3.1. )
•
Waarom worden waarborgen gevraagd bij kredieten?
De waarborgen zijn bedoeld om het risico te verminderen doordat de bank meer
verhaalmiddelen heeft of bij voorrang wordt terugbetaald uit de opbrengst van de
tegeldemaking van bepaalde goederen.
•
Talrijke vormen van krediet
Er is niet één vorm van krediet, maar wel tal van mogelijkheden. Telkens zal de bankier
zoeken naar een vorm van krediet die het best tegemoet komt aan de behoeften van de
cliënt. De talrijke vormen van bankkrediet kunnen worden onderverdeeld al naargelang:
-
hun looptijd: korte termijn (tot 1 jaar), middellange (van 1 tot 3 of 5 jaar) of lange
termijn (meer dan 5 jaar)het gebruik: professioneel of privé-gebruik
-
hun doel
-
hun geografische bestemming
-
de aard van de dienst voor de kredietnemer
-
de aard van de kredietnemer: kredieten aan particulieren, kredieten aan ondernemingen
en kredieten aan de overheid; dit is het onderscheid dat wij hier maken.
40
5.3.2. Kredieten aan particulieren
Tab.30.
Evolutie van het consumentenkrediet en het hypothecair krediet
Tab.31.
Het consumentenkrediet in België al naargelang de kredietverstrekkers
5.3.2.1. Consumentenkrediet
Het krediet is voor een grote meerderheid van de consumenten een courante betalingswijze
geworden. Het consumentenkrediet (ook wel verbruikskrediet of consumptiekrediet genoemd)
groepeert alle kredietcontracten voor privé-gebruik (excl. de hypothecaire kredieten).
In België zijn er vandaag ongeveer vier miljoen consumentenkrediet-contracten: dat geeft een
aardig idee van het belang van het consumentenkrediet in het leven van alle dag.
Een persoon kan gebruik maken van een consumentenkrediet, bijvoorbeeld:
-
om een concreet project te verwezenlijken: aankoop of verwerving van een goed (een auto,
een computer, meubelen…) of een dienst (herstelling van het dak, tuininrichting, …)
-
om zijn leefomstandigheden te verbeteren: het comfort van de woning verhogen
-
bij bepaalde heuglijke gebeurtenissen (een huwelijk, een geboorte, een communie of feest
van de vrijzinnige jeugd, …) of minder heuglijke gebeurtenissen (een ongeval, een ziekte,
een overlijden, …).
Bij het consumentenkrediet horen twee grote kredietcategorieën:
-
de kredietopening
-
de verrichtingen op afbetaling:
* de lening op afbetaling
* de verkoop op afbetaling
* de leasing.
De wettelijke bepalingen betreffende het consumentenkrediet beogen voornamelijk de
consument te beschermen tegen zichzelf (overmatige schuldenlast) en tegen kredietverleners
die misbruik zouden kunnen maken van zijn naïviteit of zijn gebrek aan financiële middelen.
De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet vormt de basis voor de Belgische
regelgeving inzake het consumentenkrediet. Die wet werd al vele malen gewijzigd; nieuwe
reglementeringen in een Europese context verplichtten de Belgische wetgever ertoe nieuwe
bepalingen uit te vaardigen om de consument te beschermen.
41
Die wet werd nog recentelijk gewijzigd door de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de
wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
Bovendien heeft ook de wet van 10 augustus 2001 betreffende de centrale voor kredieten
aan particulieren een invloed op het verlenen van consumentenkredieten. Zij voerde immers
een positief luik in in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank
van België (zie 5.3.2.3.) (de consumentenkredieten worden in die Centrale geregistreerd vanaf
de datum waarop ze worden toegestaan), naast het negatieve luik (vermelding van de eventuele
betalingsachterstallen).
De verschillende vormen van consumentenkrediet
1) De kredietopening: voor onvoorziene uitgaven of om een tijdelijk geldgebrek op te
vangen
De uitgebreide inkomsten van een gezin of een handelaar stemmen in de tijd niet noodzakelijk
overeen met de grote uitgaven, zoals verzekeringspremies, verwarmingskosten, enz. Ook
bestaat steeds de mogelijkheid van een onvoorziene uitgave. Met het oog op een soepeler
beheer van de uitgaven kan de bank de begunstigde toestaan om op zijn zichtrekening meer op
te nemen dan zijn saldo, en dit ten belope van een vooraf bepaald grensbedrag.
De kredietopening is een financiële reserve die een bank ter beschikking stelt van haar
cliënt, al dan niet met toekenning van een kredietkaart, en voor een bepaalde of
onbepaalde termijn.
De intrest dient steeds periodiek te worden terugbetaald. Wat de terugbetaling van het kapitaal
betreft bestaan er verscheidene formules.
Voorbeeld: de bank stelt u een bedrag van 5.000 euro ter beschikking dat u naar eigen
goeddunken kunt gebruiken. Wanneer u de geleende som hebt terugbetaald, kunt u opnieuw
beschikken over 5.000 euro.
Een kredietopening is een soepele en eenvoudige vorm van krediet die steeds meer wordt
gebruikt. Voorzichtigheid is echter geboden want geld ‘verdwijnt als sneeuw voor de zon’!
2) De verrichtingen op afbetaling
Soms staan de gezinnen voor aanzienlijke uitgaven die ze over een bepaalde periode wensen te
spreiden, bijvoorbeeld de aankoop van een wagen, de uitvoering van werken in hun woning, de
aanschaf van nieuwe meubelen, de organisatie van een huwelijksreceptie, de aankoop van
een PC, enz. Het consumentenkrediet biedt financieringsformules die daarvoor zijn geschikt.
De kredietnemer betaalt zijn lening terug via constante maandelijkse afbetalingen die bestaan
uit een gedeelte van het kapitaal en de intrest. Met een verrichting op afbetaling wordt een
aanzienlijke uitgave bijgevolg ‘maandelijks’ gespreid.
42
•
De lening op afbetaling
Met een door de bank toegestane lening op afbetaling krijgt de consument de beschikking over
een som geld, ofwel voor een niet nader beschreven doelstelling, ofwel om de aankoop van
een goed of een dienst te financieren. Zo’n lening wordt voor een bepaalde duur toegestaan aan
de consument, die zich ertoe verplicht terug te betalen via periodieke stortingen, meestal
maandelijks.
•
De verkoop op afbetaling
De verkoop op afbetaling wordt aan de consument voorgesteld om een goed aan te kopen
(auto, huishoudtoestellen, meubelen, …) of om er een dienst mee te betalen. De consument
leent enkel het benodigde bedrag. Hij moet een voorschot van minstens 15 % van de
aankoopprijs betalen (persoonlijke inbreng) wanneer het contract wordt getekend. De rest
wordt gefinancierd en moet worden terugbetaald via periodieke, doorgaans maandelijkse,
stortingen.
Deze vorm van krediet wordt veel toegepast in bepaalde sectoren, zoals voor de verkoop van
wagens. De consument betaalt de maandelijkse terugbetalingen aan de verkoper.
•
De leasing of financieringshuur
Met leasing kan de consument voor een bepaalde termijn een roerend goed huren (een PC,
vaak een auto… ). Na afloop van die termijn kan hij dat goed aankopen tegen de prijs die werd
bepaald toen het contract werd afgesloten. Het huurgeld is doorgaans maandelijks betaalbaar.
Voor elke kredietvorm (lening, verkoop op afbetaling, leasing) beperkt de wet de maximale
duur van de terugbetaling in functie van het ontleende bedrag (zie tabel).
Ontleende bedrag
200 tot 500 euro
> dan
500
> dan
2.500
> dan
3.700
> dan
5.600
> dan
7.500
> dan
10.000
> dan
15.000
> dan
20.000
> dan
37.000
tot
tot
tot
tot
tot
tot
tot
tot
euro
2.500
3.700
5.600
7.500
10.000
15.000
20.000
37.000
euro
euro
euro
euro
euro
euro
euro
euro
Maximale duur van de
terugbetaling
18
maand (= 1 jaar ½)
24
maand (= 2 jaar)
30
maand (= 2 jaar ½)
36
maand (= 3 jaar)
42
maand (= 3 jaar ½)
48
maand (= 4 jaar)
60
maand (= 5 jaar)
84
maand (= 7 jaar)
120
maand (= 10 jaar)
240
maand (= 20 jaar)
Meer weten?
Zie de ‘Consumentenkredietgids’ van de Beroepsvereniging van het Krediet. (www.upcbvk.be)
43
5.3.2.2. Hypothecair krediet
Tab. 32.
Woonkrediet al naargelang de kredietverstrekkers
Een hypothecair krediet of een hypothecaire lening is een krediet op lange termijn
gewaarborgd door een hypotheek. Zo’n krediet of lening is bestemd voor natuurlijke personen
die een woning wensen te bouwen, aan te kopen of om te bouwen.
Deze vorm van krediet is wellicht het beste voorbeeld van de vertrouwensrelatie die tot stand
kan komen tussen een particuliere cliënt en zijn bankier. Vaak gaat het om de belangrijkste
aankoop in een mensenleven, met name de aankoop van een woning.
Afhankelijk van de marktsituatie stellen de banken twee grote soorten van hypothecair krediet
voor: met een vaste rentevoet gedurende de volledige looptijd van de terugbetaling of met een
variabele rentevoet die de evolutie volgt van de basisrente voor geld. Uiteraard bestaan er tal
van varianten op beide mogelijkheden: een vaste rentevoet gedurende een bepaalde periode en
een variabele rentevoet gedurende een andere periode, vaststelling van een plafondrente die de
kredietnemer beschermt tegen grote fluctuaties, enz. Iedereen kan een hypothecaire lening op
maat vinden.
5.3.2.3. De Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België
In België werd een Centrale voor Kredieten aan Particulieren opgericht met de bedoeling de
overmatige schuldenlast bij particulieren te bestrijden.
Sedert 1 juni 2003 registreert de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP) van de
Nationale Bank van België:
- aan de ene kant informatie betreffende alle consumentenkredieten en hypothecaire kredieten
die zijn aangegaan door natuurlijke personen voor privé-doeleinden (positieve centrale). De
geregistreerde gegevens worden aan de CKP meegedeeld door de kredietgevers (banken,
verzekeringsmaatschappijen, financieringsondernemingen, enz.). Zij moeten de CKP altijd
raadplegen alvorens ze een nieuw krediet toestaan, teneinde de solvabiliteit van de
kredietnemer beter te kunnen evalueren.
- en anderzijds de betalingsachterstallen betreffende die kredieten (negatieve centrale). Vóór 1
juni 2003 beperkte de registratie in de CKP zich enkel tot informatie over
betalingsachterstallen.
Meer weten?
Zie de site van de Nationale Bank van België (http://www.bnb.be)
44
5.3.3. Kredieten aan ondernemingen
(a) Kredieten aan ondernemingen op korte termijn
•
Het voorschot op vaste termijn of straight loan: voorschot dat in één keer
terugbetaalbaar is
Het voorschot op vaste termijn of straight loan is een rekeningvoorschot op korte termijn
van een vast bedrag voor een bepaalde termijn en waarop een vooraf afgesproken rente
wordt berekend (die doorgaans lager is dan de intrest van het kaskrediet).
Dit is een eenvoudige kredietvorm die toegankelijk is voor steeds meer ondernemingen en
veel succes heeft gekend (en nog steeds kent).
•
Het discontokrediet: aankoop van een wissel tegen de nominale waarde verminderd
met de discontokosten
Bij een discontokrediet draagt de bank geld over of wordt een rekening gecrediteerd tegen
de overdracht van eigendom van niet vervallen handelspapier. Die overdracht gebeurt via
endossement van de effecten.
Het door de bank overgedragen bedrag stemt overeen met de nominale waarde van het
effect verminderd met de intrest berekend op de vervaldag en een provisie
(discontokosten).
Er was een sterke concurrentie tussen het discontokrediet en het voorschot op vaste
termijn, omdat beide vormen van krediet aan dezelfde behoefte tegemoet komen: een
bepaald bedrag gedurende een bepaalde periode tegen een vaste rentevoet. Het
discontokrediet is echter 2 tot 3 % duurder dan een voorschot op vaste termijn.
•
Het kaskrediet of voorschot in rekening-courant: een kredietlijn die op elk ogenblik
kan worden opgenomen en terugbetaald
Een kaskrediet is een krediet in rekening-courant waarbij de bank erin toestemt dat de
gecrediteerde op zijn rekening-courant een debetstand heeft tot een bepaald bedrag (het
plafondbedrag of het toegestane krediet). Dit krediet wordt over het algemeen toegekend
voor een onbepaalde duur, maar met de mogelijkheid voor de bank om een einde aan het
krediet te maken mits een vooropzegging wordt gegeven van twee weken tot enkele
maanden.
De kredietnemer beslist in welke mate hij gebruik zal maken van het krediet waarover hij
kan beschikken. De intrest is alleen verschuldigd voor de periode waarin het krediet wordt
gebruikt.
De intrestvoet van het kaskrediet bestaat uit:
- een basisintrest die varieert al naargelang de rentevoet op de geldmarkt;
- een variabele marge al naargelang de solvabiliteit van de cliënt en de omvang van het
45
krediet;
- een provisie als vergoeding voor de bank die het krediet ter beschikking stelt; die
provisie is steeds verschuldigd, ongeacht of het krediet al dan niet wordt gebruikt.
Daarbij komen nog de dossierkosten en de kosten voor eventuele verlenging.
Deze vorm van krediet wordt als duur beschouwd, d.w.z. 3 tot 6 % duurder dan een
voorschot op vaste termijn. Dat is het gevolg niet alleen van de hoge basisintrest en de
provisie die op het plafondbedrag wordt ingehouden, maar ook van de
waardeschommelingen (debet op de dag ervoor en credit op de dag erna).
Dit krediet biedt daarentegen wel veel soepelheid aan de kredietnemer.
(b) De kredieten op middellange en lange termijn ter financiering van investeringen
Een investering is voor een bedrijf een verbintenis op lange termijn en vaak zijn daarvoor
financiële middelen nodig die aanzienlijk zijn in vergelijking met die waarover de
onderneming beschikt.
Voor de onderneming heeft een investering te maken met zekerheid - de betaling van de
investeringskosten - en met een verwachting - een toevloed aan inkomsten die het mogelijk
moet maken winst te boeken. Als een onderneming beslist om te investeren, neemt ze soms
grote risico’s op zich en de bankier deelt in deze risico’s, als hij de operatie financiert.
•
Het investeringskrediet
Een investeringskrediet is een lening op lange termijn die de bank toekent om de onderneming
in staat te stellen welomschreven investeringen te doen. Het investeringskrediet wordt
opgebruikt naarmate de investering wordt gedaan. De terugbetaling van het kapitaal gebeurt in
afzonderlijke schijven volgens een vaste planning.
Meestal gaat het om een vaste rentevoet met een vijfjaarlijkse herzieningsclausule, wat
betekent dat de rentevoet om de vijf jaar aan de marktvoorwaarden wordt aangepast. De
intresten worden berekend op het nog verschuldigde saldo. De lasten verminderen naarmate de
vervaldagen elkaar opvolgen.
•
Leasing of financieringshuur
Hierbij gaat het niet meer om een lening toegekend aan de onderneming die het materieel
aankoopt, maar wel, wat de leasingmaatschappij betreft, om de aankoop van de uitrusting, die
vervolgens aan de investeerder wordt verhuurd voor een duur gelijk aan de maximum
economische levensduur van het goed. Op de vervaldag kan de leasingnemer een optie nemen
waardoor hij het materieel kan aankopen tegen 3 tot 5 % van de oorspronkelijke waarde.
Het basisidee van een leasing is dus de mogelijkheid voor de onderneming om gebruik te
maken van materieel of een gebouw te betrekken zonder eigenaar ervan te zijn.
46
(c) Kredieten voor buitenlandse handel
Over het algemeen zijn grootbanken actief op het gebied van buitenlandse handel. Ze zijn
betrokken bij de financiering van de buitenlandse handel op korte en lange termijn, maar dit
omvat ook andere zaken zoals valutatransacties en internationale betalingen.
•
Het acceptkrediet
Een bankaccept is een wissel die op een bank wordt getrokken en door haar wordt aanvaard.
Het bankaccept is een kredietinstrument voor de financiering van in- en uitvoer.
Het acceptkrediet is een overeenkomst waarbij de bank de begunstigde de toestemming geeft
om wissels op de bank te trekken of door zijn leveranciers te laten trekken, en zich ertoe
verbindt die wissels ten belope van een bepaald bedrag te aanvaarden.
De begunstigde verbindt zich ertoe de bedragen nodig voor de betaling van de wissels ter
beschikking te stellen op de vervaldatum. In principe leent de bank dus geen geld, maar staat
ze borg voor de betaling van het effect. Een wissel die op een bank wordt getrokken en door
haar wordt aanvaard, kan gemakkelijk worden gedisconteerd tegen doorgaans gunstige
voorwaarden.
De bank die het krediet verstrekt en dus de wissel aanvaardt, zorgt in vele gevallen ervoor dat
de wissel wordt verhandeld of gedisconteerd.
•
Het documentair krediet
Het documentair krediet is een vorm van krediet waarbij een bankier optreedt als mandataris
van zijn cliënt-invoerder en zich ten opzichte van een buitenlandse leverancier ertoe verbindt
de prijs te betalen van de door zijn cliënt aangekochte goederen, of een wissel te aanvaarden
voor een overeenstemmend bedrag, tegen overlegging van bepaalde documenten die daarop
betrekking hebben. Over het algemeen gaat het daarbij om het bewijs van eigendom van de
goederen of op zijn minst om een bewijs van hun verzending.
Als de invoerder van goederen aan zijn bankier vraagt om een documentair krediet ten gunste
van de verkoper te openen, heeft hij de zekerheid dat zijn aankoop niet zal worden betaald
zonder overlegging van de eigendomsdocumenten of de stukken waaruit blijkt dat de goederen
zijn verzonden, opgemaakt op de wijze die hijzelf heeft aangeduid en overeenkomstig de met
de verkoper bedongen voorwaarden.
De verkoper krijgt een garantie inzake de betaling van zijn schuldvordering als hij door
overlegging van de vereiste documenten aantoont dat hij zijn contractuele verplichtingen heeft
nageleefd.
De techniek van het documentair krediet biedt een oplossing voor grote
financieringsproblemen waarmee invoerders van goederen kunnen worden geconfronteerd.
47
5.3.4. Krediet aan de overheid
Tab. 33.
De kredieten aan de Belgische overheid, naar de vorm en de munt
Tab. 34.
Omvang van de bankkredieten aan de overheidssector:
internationale vergelijking
Tab. 35.
De kredieten aan de Belgische overheid binnen de totale kredieten
aan de Belgische economie
Net zoals elke privé-persoon of elke onderneming heeft de Staat financiële behoeften: de
verkeersinfrastructuur moet worden aangelegd en onderhouden (wegennet, spoorwegen,
waterwegen), er moet worden gezorgd voor kwaliteitsonderwijs, er is behoefte aan een
degelijke gezondheidszorg, de openbare orde moet worden gehandhaafd, enz.
De middelen waarover de Staat beschikt, worden voor een deel betrokken uit de directe en
indirecte belastingen en voor een deel uit leningen die in België en in het buitenland worden
aangegaan. In feite zijn die leningen uitgestelde belastingen, aangezien ze ooit eens moeten
worden terugbetaald en ondertussen intresten erop moeten worden betaald.
De Staat doet dus rechtstreeks een beroep op:
- de spaarders, zowel ondernemingen als particulieren;
- de institutionele beleggers, verzekeraars, collectieve beleggingsfondsen,
pensioenfondsen;
- de financiële bemiddelaars, meer bepaald de banken.
De sanering van de overheidsfinanciën de jongste jaren verminderde evenwel de
financieringsbehoeften van de Belgische overheid. Bovendien streefde de Schatkist naar een
grotere spreiding van de overheidsschuld, wat de overheid ertoe heeft aangezet een groter deel
van haar schuld te beleggen buiten de Belgische banksector om. De invoering van de euro
aanvang 1999 heeft de belangstelling van buitenlandse beleggers voor effecten uitgegeven
door de Belgische Staat nog aangewakkerd.
Sedert meer dan vijf jaar vermindert de kredietverlening van de banken aan de overheid van
jaar tot jaar. Van juni 2001 tot juni 2002 werd een daling met 13 % opgetekend.
Op welke wijze zijn de banken betrokken bij de financiering van de overheid?
De banken verstrekken aan de Belgische overheid kredieten
•
vooral in de vorm van effecten: schatkistcertificaten en obligaties (OLO’s, Staatsbons)
•
in de vorm van rechtstreeks krediet, in veel mindere mate.
48
(a) De Schatkistcertificaten
Voor de financiering op korte termijn wordt vooral gebruik gemaakt van Schatkistcertificaten,
waarop meestal door de institutionele beleggers wordt ingeschreven.
Sedert de hervorming van de markt van het overheidsschuldpapier in 1991 zijn de
Schatkistcertificaten volledig gestandaardiseerd en gedematerialiseerd.
De uitgifte van Schatkistcertificaten op de primaire markt gebeurt via een
aanbestedingsprocedure. Deelnemen aan die procedure kan rechtstreeks of via een Primary
Dealer.
(b) Obligaties
•
De OLO’s
De belangrijkste vorm van financiering zijn de lineaire obligaties (OLO, wat staat voor
‘obligation linéaire/lineaire obligatie’). Dit zijn obligaties op middellange en lange termijn.
Zoals voor de Schatkistcertificaten verloopt de uitgifte eveneens via een
aanbestedingsprocedure.
Dit product richt zich voornamelijk tot de professionele beleggers, gelet op de hoge
bedragen van de aanbestedingen.
•
De Staatsbons
Deze beleggingsvorm wordt door de Belgische Staat voorgesteld aan niet-professionele
beleggers. Het gaat om effecten met vaste opbrengst en jaarlijkse coupon, die in heel wat
opzichten gelijken op de kasbon.
De Schatkist geeft vier maal per jaar Staatsbons uit (maart, juni, september en december);
die bons worden geplaatst via een panel van plaatsingsinstellingen erkend door de minister
van Financiën.
De particulier kan Staatsbons kopen op de primaire markt, bij de inschrijvingen, of op de
secundaire markt, onder meer bij de banken. De Staatsbons worden elke dag genoteerd op
de Beurs van Brussel en hun koers wordt gepubliceerd in de meeste kranten.
•
De traditionele leningen (pro memorie)
Voor de financiering op lange termijn kan de Staat gebruik maken van de klassieke
staatsleningen, die tot 1995 werden uitgeschreven. Sedert de herschikking van het gamma
instrumenten op middellange en lange termijn (enerzijds de OLO’s voor professionelen en
anderzijds de Staatsbons voor particulieren) zijn er geen nieuwe leningen meer
uitgeschreven.
49
De laatste 14 klassieke leningen kregen de bijnaam ‘Philippe’ (voornaam van de
toenmalige minister van Financiën).
(c) De overige kredieten
Benevens de kredieten die de banken aan de Belgische overheid verstrekken in de vorm van
effecten, is er ook een aanzienlijk bedrag aan uitbetalingskredieten die de banken rechtstreeks
aan de Staat verlenen.
Meer weten?
Een gedetailleerde beschrijving van de producten die de Thesaurie op de markt brengt
voor het beheer van de Staatsschuld vindt u op de website : http://treasury.fgov.be/interdette
5.4.
De overige bankdiensten en -producten
De banken doen nog wat anders dan geld lenen en ontlenen en dan de betalingssystemen
beheren. Zij voeren nog tal van andere activiteiten uit en bieden hun cliënten een grote waaier
andere diensten aan.
Teneinde het hoofd te bieden aan de voortdurende inkrimping van hun rente- of intrestmarge
en aan hun cliënten een gamma van financiële producten aan te bieden dat zoveel mogelijk
beantwoordt aan hun behoeften, leggen de banken meer de nadruk op andere categorieën van
verrichtingen, zoals:
-
de bancassurance of het verzekeringsbankieren
de commercialisering van deelbewijzen van ICB’s
vermogensbeheer en beleggingsadvies
wisseltransacties en afgeleide instrumenten
effectentransacties en -diensten op en rond de kapitaalmarkt
transacties op de markt van het overheidsschuldpapier
logistieke steun aan de buitenlandse handel
verhuur van safes.
Het belangrijkste kenmerk van die transacties is dat ze worden vergoed door provisies. Deze
transacties worden niet opgenomen in de balans van de banken en daarom vallen ze onder de
categorie ‘buiten-balansactiviteiten’.
De buiten-balansactiviteiten van de banken hebben in de loop van de twee jongste decennia
een belangrijke groei gekend.
Tab. 36.
De buiten-balansactiviteiten van de banken
50
5.4.1. Bancassurance of verzekeringsbankieren
De jongste jaren hebben bepaalde banken een strategie inzake bancassurance of
verzekeringsbankieren ontwikkeld, die erin bestaat dat verzekeringsproducten via hun eigen
distributiekanalen worden verkocht, ongeacht of de producten worden aangeboden door
verzekeringsmaatschappijen die al dan niet tot de bankgroep behoren.
De bancassurance-bedrijvigheid concentreerde zich aanvankelijk rond de klassieke
levensverzekeringsproducten (tak 21: klassieke levensverzekering, en tak 23:
levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds); bovendien hebben de banken ook een
plaats verworven op de markt van de groepsverzekeringen. In de tak ‘niet-leven’ hebben ze
daarentegen de rol van de makelaars meer bevoorrecht, ofschoon sommige banken toch ook
hun eigen schadeverzekeraars hebben opgericht om producten zoals autoverzekeringen en
woningverzekeringen te verkopen.
Vanaf 1997 kwam in de schoot van de Belgische financiële sector een ruime concentratiegolf
op gang, waarbij er toenaderingen waren tussen banken en verzekeringsmaatschappijen. Die
golf van fusies en acquisities resulteerde in de vorming van doorgaans grensoverschrijdende
financiële conglomeraten.
Die bankverzekeringsgroepen bieden hun financiële diensten aan langs diverse kanalen (eigen
kantoren, makelaars, agenten, maar ook via afstandsbankieren, call centers en internet).
De vijf belangrijkste groepen op de Belgische markt van vandaag zijn Fortis, Dexia, KBC,
ING en AXA.
5.4.2. Vermogensbeheer en beleggingsadvies
Het vermogensbeheer, ook wel private banking genoemd, heeft tot doel de cliënt te helpen
bij de uitwerking van een strategie om zijn hoofddoeleinden inzake vermogen te
verwezenlijken: uitbreiding en beheer van zijn kapitaal teneinde zijn projecten te kunnen
uitvoeren, zorgen voor financiële zekerheid, de overdracht van zijn goederen regelen.
5.4.3. Wissel- en arbitragetransacties – afgeleide instrumenten
De banken hebben een belangrijke activiteit ontwikkeld inzake wissel- en arbitrage transacties,
en methodes uitgewerkt ter dekking van de wisselrisico’s die eraan zijn verbonden, meer
bepaald met behulp van afgeleide instrumenten.
Bij een wisseltransactie wisselt de bank een bepaalde hoeveelheid van de ene munt uit tegen
een hoeveelheid van een andere munt op basis van een prijs die de wisselkoers L wordt
genoemd. De bank voert wisseltransacties uit voor haar cliënten, zowel particulieren als
ondernemingen, die valuta’s wensen aan te kopen of te verkopen, en voor ondernemingen die
overdrachten in valuta’s wensen uit te voeren of te ontvangen.
51
De wisselmarkt is het geheel van transacties door professionelen, zowel op de wisselbeurzen
als via mondelinge of schriftelijke contacten buiten de beurs door gespecialiseerde instellingen
op het gebied van valutahandel.
Het wisselrisico is het risico op waardeverandering als gevolg van een fluctuatie van de
wisselkoers. Dit risico is bijzonder hoog wanneer verscheidene munten gaan zweven.
Om dit wisselrisico te beperken kan de bankier zijn toevlucht nemen tot verscheidene
methodes, zoals bijvoorbeeld :
- uitsluitend in euro’s aankopen of verkopen, zodat er geen wisselrisico bestaat;
- proberen om een compensatie te vinden voor risico’s door te zoeken naar een evenwicht
tussen schuldvorderingen en schulden in elk van de valuta’s;
- zich indekken op termijn;
- een verzekering tegen wisselrisico’s aangaan;
- inschrijven op een valuta-optie ; gebruik maken van swaps .
De banken hebben een aantal afgeleide financiële instrumenten ontwikkeld die het mogelijk
maken zich in te dekken tegen het wisselrisico.
Met de komst van de euro hebben de wisseltransacties natuurlijk een kleinere plaats gekregen
in de activiteiten van de banken.
5.4.4. Diensten op en rond de kapitaalmarkt
Op de kapitaalmarkt treden de banken op als bemiddelaars voor de beursverrichtingen
van cliënten en verstrekken zij advies inzake effectentransacties.
De deposito’s buiten beschouwing gelaten, bieden de banken aan hun cliënten beleggingen in
aandelen en obligaties aan. De cliënten kunnen aan de bank hun beursorders doorgeven en de
bank ziet erop toe dat ze worden uitgevoerd. De bankspecialisten helpen de cliënten met
advies.
De bank zorgt ook voor de bewaring van effecten (zie ook effectendepot, punt 5.2.7.)
Aan de cliënten met een effectenportefeuille biedt de bank ook als dienst de open
bewaargeving aan, die bestaat uit de materiële bewaring van effecten, maar ook uit een aantal
beheersverrichtingen: incasso van de coupons bij de effecten, uitwisseling van effecten,
inschrijvingen, enz.
De banken spelen eveneens een belangrijke rol rond de kapitaalmarkt, meer bepaald bij de
uitgifte van effecten, de beursnotering, de markt van de afgeleide effecten (bijvoorbeeld
Belfox), de markt van de euro-obligaties, het beheer en de commercialisering van
gemeenschappelijke beleggingsfondsen, enz.
52
5.4.5. Transacties op de markt van het overheidsschuldpapier
De banken voeren een groot aantal transacties uit op de markt van het overheidsschuldpapier,
zowel voor eigen rekening als voor rekening van hun cliënten.
Samen met de modernisering van de markt van het overheidsschuldpapier kwamen er op korte
termijn grote secundaire markten tot stand voor lineaire obligaties en Schatkistcertificaten,
wat de banken ertoe aanzette om hun activiteiten op dat gebied aan te passen.
5.4.6. Logistieke steun aan de buitenlandse handel
Banken verlenen technische dienstverlening bij de activiteiten van buitenlandse handel van hun
cliënten.
•
Banken brengen hun kennis aan in de financieringstechnieken voor grote export.
Door originele financieringsmethodes te leveren, kunnen ze bijdragen aan het succes van
bestekken, vooral in het zeer competitieve veld van export van uitrustingsgoederen.
•
Banken werken mee aan internationale financieringsprojecten van hun cliënten. ze
komen in die projecten als financieel adviseurs tussen maar ook in het kader van
cofinanciering samen met multilaterale organisaties. Het internationale netwerk dat
verscheidene Belgische banken hebben uitgebouwd, is een grote troef bij financiële
constructies voor projecten in sectoren zoals energie, telecommunicatie, enz.
Bepaalde banken zijn ook actief in de financiering van de internationale handel in
grondstoffen (metalen, petroleum, katoen, koffie, suiker, cacao, enz.).
5.4.7. Verhuur van safes
In de meeste banken kan een safe worden gehuurd. Op die manier hebben de cliënten de
mogelijkheid om waardevolle documenten, juwelen en andere zaken van waarde te
beschermen tegen diefstal en brand.
53
6.
DE GEWIJZIGDE OMGEVING WAARIN DE BANKIER
WERKT
Als gevolg van verscheidene oorzaken onderging het economisch, institutioneel en wettelijk
kader waarin de banksector werkt tijdens de jongste jaren een ingrijpende wijziging.
6.1.
De desintermediatie
Tab. 37.
Evolutie van de cliëntendeposito’s, de in België verspreide ICB’s en
de Tak 21- en Tak 23-producten.
Desintermediatie betekent dat de klassieke intermediatierol van de banken (deposito’s
inzamelen, kredieten verlenen) minder belangrijk wordt. Desintermediatie ontstaat
wanneer een toenemend deel van het spaargeld niet meer als deposito bij de banken
terechtkomt, maar wordt geplaatst in effecten die de ondernemingen rechtstreeks op de
kapitaalmarkten uitgeven, in plaats van geld te lenen bij hun bankier.
Men spreekt ook van een ‘marktmodel’: de werkmiddelen worden ingezameld via de markt
en vervolgens gekanaliseerd naar ondernemingen of overheidsorganen die behoefte hebben aan
kapitaal.
De desintermediatie nam toe met de openstelling en modernisering van de financiële markten
en wordt nog groter onder invloed van de eenmaking van de Europese financiële markten.
Wat zijn de gevolgen van de desintermediatie voor de banken?
•
De aard van hun activiteiten evolueert: in het marktmodel is er steeds minder plaats voor
de klassieke rol van banken op het gebied van intermediatie en transformatie. Ze staan
echter evenwel niet volledig buiten spel: bij de meeste financiële verrichtingen komen er
nog steeds banken aan te pas. Hun kennis van de markten stelt hen in staat kredietnemers en
kredietgevers bijeen te brengen.
Voorbeelden: de banken spelen een belangrijke rol in de commercialisering en het beheer
van instellingen voor collectieve belegging (ICB); zij hebben rechtstreeks toegang tot de
beurs; zij ontwikkelen hun buiten-balansactiviteiten.
•
De samenstelling van hun inkomsten verandert eveneens: doordat de banken geen rol
meer spelen op het gebied van intermediatie en transformatie, verdwijnt een deel van hun
inkomsten uit intermediatie. De banken proberen nieuwe bronnen van inkomsten te vinden
door meer provisiegebonden activiteiten te ontplooien (fee business).
54
Tab. 39.
6.2.
Samenstelling van de inkomsten van de banken naar Belgisch recht
De branchevervaging
Branchevervaging betekent dat alle financiële instellingen alle financiële activiteiten vrij
mogen uitoefenen. Vroeger was de markt erg verdeeld: de spaarbanken waren gespecialiseerd
op het gebied van hypothecair krediet, de zakenbanken op het gebied van krediet aan de
ondernemingen en de beursmakelaars hielden zich alleen bezig met beursverrichtingen.
Nu doet iedereen alles. Dankzij het enig bankstatuut dat in 1993 werd ingevoerd (zie hoofdstuk
2.0.) mogen alle kredietinstellingen dezelfde activiteiten uitvoeren en dezelfde financiële
diensten aanbieden. Dat betekent dat er veel meer spelers actief zijn en dat er dus meer
concurrentie is.
6.3.
De deregulering
De prudentiële controle op de banken blijft weliswaar erg streng, maar vanaf het eind van de
jaren ’70 zijn de banken ontslagen van een aantal reglementen en beperkingen die hun
actiemogelijkheden beperkten. Dat resulteerde in meer efficiëntie, maar ook meer onderlinge
concurrentie.
De Belgische financiële sector ondergaat een belangrijke dereguleringsbeweging.
Voorbeelden:
•
de liberalisering van de overheidsfinanciering: segmenten van de financiële markt werden
opengesteld voor niet-bancaire beleggers uit binnen- en buitenland.
•
de mogelijkheid die de banken kregen om aandelen te bezitten van andere ondernemingen
(bv. verzekeringsmaatschappijen) en om daarin ook deelnemingen aan te houden.
•
de opzegging van de afspraken inzake intresten. In de nasleep van de crisis van de jaren
dertig had de overheid de banken ertoe aangemoedigd hun onderlinge concurrentie inzake
creditintresten te beperken (dit zijn de tarieven voor de spaarders). Een te hevige
concurrentie kon bepaalde banken ertoe verleiden onredelijke tarieven aan te bieden, met
van de weeromstuit zeer risicovolle beleggingen die hun solvabiliteit konden bedreigen.
Die afspraken werden opgezegd onder druk van de Europese Unie. De creditrentetarieven
zijn vandaag dus ‘gedereguleerd’, m.a.w. ze worden door het spel van de concurrentie
gevormd. De overheid wendt andere middelen aan om de solvabiliteit van de banken te
vrijwaren.
55
6.4.
De technologische vooruitgang
De revolutionaire vooruitgang op het stuk van de informatie- en
telecommunicatietechnologieën maakt de informatie goedkoper en zorgt ervoor dat ze sneller
wordt verspreid. Het gevolg daarvan is een toenemende mondialisering van de markten en een
grotere mobiliteit van het kapitaal en de cliënten. De technologische vooruitgang stimuleert
financiële vernieuwing en de ontwikkeling van ingewikkelder producten. Tegelijk knaagt hij
echter ook aan het voordeel dat de banken in hun belangrijkste functies genieten.
6.5.
De Europese financiële en monetaire integratie
De Economische en Monetaire Unie heeft tot nu toe al geleid tot grondige wijzigingen in de
structuur van de financiële markten.
De EMU heeft de markt verruimd:
•
de geldmarkt is vandaag al helemaal geïntegreerd. Mede door het eengemaakte monetair
beleid stelt dat de banken (en de overige ondernemingen) in staat hun liquiditeiten veel
doeltreffender te beheren;
•
dankzij de euro bieden de obligatiemarkten zowel aan de overheid als aan de
ondernemingen een veel ruimere waaier aan financieringsmogelijkheden;
•
op de aandelenmarkt zorgt de Europese integratie voor een heel ander
beleggersperspectief: een beleggingsstrategie met landelijke inslag ruimde de baan voor
een veel meer op economische sectoren gerichte strategie.
De EMU heeft de concurrentie nog doen toenemen: de Belgische banken moeten in
toenemende mate het hoofd bieden aan de concurrentie van buitenlandse instellingen,
aangezien een van de laatste ‘natuurlijke beschermingsvoordelen’, namelijk het bestaan van
verschillende nationale munten, is weggevallen.
De invoering van de euro was een belangrijke stap in de Europese financiële integratie, wat
nog niet betekent dat de echte geïntegreerde markt voor financiële diensten reeds een
verworven feit is. De Europese Commissie wil tegen 2005 een Eenheidsmarkt voor financiële
diensten gerealiseerd zien.
Alvorens die doelstelling bereikt zal zijn is er nog heel wat werk aan de winkel. Er zijn nog
vele hinderpalen op de weg naar een geïntegreerde Europese productie-entiteit: de
belastingsregels en –praktijken zijn zeer verscheiden, de mobiliteit van de werknemers is
beperkt, er is een gebrek aan harmonisatie inzake regelgeving en toezicht, er zijn grote
verschillen in marktpraktijken en cultuur…
56
7.
VOORUITZICHTEN VOOR HET BANKIERSBEROEP
7.1.
De banken ontwikkelen steeds meer activiteiten buiten de
klassieke intermediatie
Als gevolg van de desintermediatie oefenen de banken in mindere mate hun basisberoep van
financiële bemiddelaar uit. Ze ontwikkelen nieuwe, minder traditionele activiteiten die
beantwoorden aan de behoeften van de cliënten en rekening houden met de
marktontwikkelingen. Op die manier vinden de banken nieuwe bronnen van inkomsten buiten
de klassieke intermediatie.
Enkele voorbeelden:
- ontwikkeling van nieuwe producten en diensten voor de cliënten
- activiteiten op de financiële markten
- activiteiten inzake risicobeheer
- activiteiten inzake het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen
- activiteiten inzake verzekeringsbankieren (bancassurance).
7.2.
De banken ontwikkelen alternatieve distributienetten
De jongste jaren kenden nieuwe distributiekanalen alsmaar meer succes en dat zal ook in de
toekomst zo blijven.
•
telefoonbankieren en PC-bankieren geraakten al snel ingeburgerd bij de particulieren,
vooral bij de jongeren maar ook bij ondernemingen, dankzij Isabel, het interbankensysteem
voor elektronische betalingen.
•
de Proton-kaart veroverde al snel een plaats onder de betaalmiddelen en zette de poort
open voor de kaarten van het type ‘stored value’.
Dankzij het veralgemeend gebruik van de intelligente telefoon zal het in de toekomst
mogelijk zijn de Proton-kaart thuis op te laden. In een verder afgelegen toekomst zal het
met een dergelijke kaart mogelijk zijn de Proton-chip zelf thuis op te laden met behulp van
een PC en zullen aankopen via Internet contant kunnen worden betaald.
•
Bankieren op het Internet staat nu nog in de kinderschoenen maar zal in de toekomst een
steeds grotere rol gaan spelen, niet alleen voor betalingen, maar ook voor een aantal andere
aspecten van het bankbedrijf, zoals kredietverlening, spaarproducten of beleggingen. Het
zal mogelijk worden ‘virtuele’ banken op te richten.
De nieuwe distributiekanalen zullen een weerslag hebben op de activiteiten van het
kantorennet: voor een toenemend aantal verrichtingen wordt geen beroep meer gedaan op de
kantoren.
57
7.3.
De banken streven naar een optimale omvang: fusies en
concentratie in de Belgische banksector
De openstelling van de Europese markten en de technologische vooruitgang hebben gevolgen
voor de optimale omvang van de banken. Blijkbaar zijn de banken nogmaals aan
schaalvergroting toe: bepaalde activiteiten vereisen een minimumomvang (bijvoorbeeld de
diensten aan multinationale ondernemingen).
7.3.1. De fusies in de Belgische financiële sector
Alle fusie- en concentratiebewegingen, samenwerkingsverbanden, privatiseringen, enz. die de
jongste jaren de Belgische financiële sector (maar ook die van andere landen) hebben
gekenmerkt, wijzen er duidelijk op dat de banken streven naar een omvang die hen in staat stelt
de Europese en technologische uitdagingen aan te gaan.
In tien jaar tijd is de fysionomie van de Belgische banksector volledig veranderd. Die
metamorfose blijkt nog het best uit een vergelijking van de klassementen van de tien of vijftien
belangrijkste banken wat de cliëntendeposito’s betreft. In de lijst van vandaag prijkt haast geen
enkele naam meer van de banken die daarin tien jaar geleden voorkwamen.
Klassement van de 15 eerste banken op grond van de cliëntendeposito’s
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1990
Generale Bank
Gemeentekrediet
ASLK
Bank Brussel Lambert
Kredietbank
CERA
7. Krediet aan de Nijverheid
8. BAC Spaarbank
9. Spaarbank AN-HYP
10. Ippa Bank
11. HSA
12. Paribas Bank België
13. Crédit Général S.A. de Banque
14. Nationale Kas voor Beroepskrediet
15. Spaarbank Argenta
1.
2.
3.
4.
5.
6.
2001
Fortis Bank
KBC Bank
Dexia Bank
Bank Brussel Lambert (2003:ING Bank)
Artesia Bank (1.4.2002 Î Dexia)
Bacob Bank (1.4.2002 Î Dexia)
7. Spaarbank Argenta
8. AXA Bank Belgium
9. Centea
10. CBC Banque
11. The Bank of New York
12. Bank van De Post
13. Landbouwkrediet
14. Fortis Bank Asia
15. Deutsche Bank NV
Bron : Berekeningen van de BVB op basis van de gegevens van de gepubliceerde jaarrekeningen
Gedurende vele jaren waren er een achttal ‘grote instellingen’ die de Belgische markt onder
elkaar opdeelden; maar al zeer snel kwam het tot toenaderingen onder de topbanken, waardoor
de concentratiegraad verhoogde. De vier belangrijkste bankgroepen vertegenwoordigen
vandaag 76 % van de cliëntendeposito’s en 79 % van de bankkredieten aan de Belgische
ondernemingen en gezinnen.
58
Vanaf 1997 zorgde de concentratiebeweging in de Belgische financiële sector voor een
toenadering tussen banken en verzekeringsmaatschappijen. De banken mochten deelnemingen
in verzekeringsmaatschappijen aanhouden, iets wat hen tot vóór de wet van 22 maart 1993 op
het statuut van de kredietinstellingen verboden was.
Door die golf van fusies en acquisities ontstonden er financiële conglomeraten, doorgaans
van grensoverschrijdende aard.
Die groepen van bankverzekeraars of verzekeringsbankiers bieden tal van financiële diensten
aan via diverse distributiekanalen (eigen kantoren, makelaars, agenten, maar ook via
afstandsbankieren, call centers en internet).
Ziehier de vijf belangrijkste groepen die vandaag in België op dit vlak actief zijn: Fortis,
Dexia, KBC, ING en AXA.
7.3.2. Samensteling van de belangrijkste bancassurance-groepen op de
Belgische markt
Fortis
Fortis Bank (Generale Bank + ASLK BanK + Crédit à l’Industrie)
Bank van De Post
Belgolaise
Dexia
Dexia Bank (Gemeentekrediet)
Artesia Banking Corporation
Bacob Bank
Landbouwkrediet
Eural
Parfibank
KBC
KBC Bank (Kredietbank + CERA)
Centea (HSA+Spaarkrediet)
CBC Banque (Crédit Général)
Antwerpse Diamantbank
Krefima
ING-België
ING België (BBL)
Dipo
De Vaderlandsche Spaarbank
Axa-Royale Belge
Axa Bank (Anhyp+Ippa)
Bron : NBB.
Download