Nota Effectieve Onderzoekstijd

advertisement
NOTA EFFECTIEVE ONDERZOEKSTIJD
Auteur: Vrouw & Universiteit
Voorgelegd aan de Diversiteitsraad op 11 december 2014
CONTEXT:
De universiteit kampt momenteel met een acuut gebrek aan vrouwelijke personeelsleden op
de hogere academische ladders, waardoor het vooropgestelde quotum van 1/3 vrouwen in
vele bestuurs- of beleidsorganen niet bereikt wordt. Zo is er momenteel een
ondervertegenwoordiging van vrouwen in onder meer de beoordelings- en
benoemingscommissies, en in de daaraan verbonden zoekcommissies. De actieve leden van de
diversiteitsraad hebben eerder al voorstellen gedaan om aan dit probleem tegemoet te
komen, die reeds zijn opgenomen in het genderplan van de universiteit, waaronder:




Een rapportering en verantwoording door de voorzitter van de commissies voor
gevallen waarin het vooropgestelde quotum van 1/3 vrouwelijke kandidaten voor een
vacature door de zoekcommissies niet bereikt wordt.
Het aanstellen van een genderspits voor elke commissie.
Het geven van een training rond implicit bias aan de commissies.
Het gebruik van een checklist diversiteit om de beslissingen te screenen of
gendersensitiviteit.
Deze voorstellen worden gesteund door de Werkgroep Vrouw en Universiteit, maar geven een
commissie weinig inzage in de aspecten die mogelijk van invloed zijn op de
onderzoeksoutput die men gedurende de academische loopbaan genereert. Dit bemoeilijkt
een accurate en eerlijke vergelijking van de verschillende dossiers die binnen een commissie op
tafel liggen. Daarom willen wij in deze nota een bijkomende maatregel voorstellen, namelijk
het in rekening brengen van de ‘effectieve onderzoekstijd’ bij het nemen van beslissingen
omtrent de aanstelling, inschaling en bevordering van academisch personeel.
WAT IS EFFECTIEVE ONDERZOEKSTIJD?
‘Effectieve onderzoekstijd’ omvat de tijd dat iemand als onderzoek(st)er tewerkgesteld is
minus de tijd die de onderzoek(st)er in haar/zijn takenpakket moet besteden aan
management - of onderwijstaken, periodes van ziekte, moederschapsverlof en
ouderschapsverlof of een eventuele (vrijwillige of onvrijwillige) deeltijdse tewerkstelling, al dan
niet gekoppeld aan een cumulatie van diverse functies, binnen of buiten de universiteit,
waarbinnen men complementaire competenties opbouwt. Een expliciete opname van een
maat voor effectieve onderzoekstijd maakt het mogelijk om de onderzoeksoutput in termen
van kwantiteit en kwaliteit van mensen met een lineair academisch traject in een voltijds
tewerkstellingsstatuut op een meer accurate manier te vergelijken met de output van mensen
in een traject met onderbrekingen of een meer gefragmenteerde, professionele loopbaan.
Onder die laatste categorie vallen dan bijvoorbeeld zij-instromers die tewerkgesteld geweest
zijn in instellingen buiten de universiteit. Het criterium ‘effectieve onderzoekstijd’ geeft dus
met name een indicatie van de tijd die daadwerkelijk beschikbaar is voor de onderzoeker
om onderzoek te verrichten. Het vormt een objectieve weergave van zijn/haar
productiviteit, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden.
WANNEER TOEPASSEN?
Het criterium zou in rekening genomen moeten worden bij evaluatie van "past
performance". Dergelijke evaluatie gebeurt bijvoorbeeld op het moment van
loopbaanbeslissingen zoals selectie, promotie, bepaling van deadlines, verlenging van
specifieke termijnen of bij het evalueren van aanvragen voor financiering van onderzoek.
Het expliciteren van effectieve onderzoekstijd heeft diverse voordelen. Het laat een commissie
toe om een correcte inschatting te maken van de onderzoeksperformantie. Als productiviteit
enkel als "output" wordt geëvalueerd, maakt men de (foute) assumptie dat iedereen
(potentieel) over evenveel onderzoekstijd beschikt. De definitie van productiviteit is echter
"output/input". Door het in rekening brengen van de inputzijde van de vergelijking, krijgt
met een meer accuraat beeld van de productiviteit op vlak van onderzoek.
WAAR WORDT DIT SYSTEEM AL TOEGEPAST?
Meerdere universiteiten en onderzoeksinstellingen houden vandaag al rekening met
verschillende persoonlijke en professionele omstandigheden die de nuttige onderzoekstijd
inperken. Momenteel wordt het criterium al toegepast door het NWO (Nederland), o.a. bij
beursaanvragen, en bij ERC grants. Het is aan te bevelen om hierrond op Europees niveau
overeenstemming tussen de onderzoeksinstellingen te realiseren. Het voorstel rond de
invoering van effectieve onderzoekstijd mag niet los gezien worden van een aantal andere
maatregelen die een positieve impact kunnen hebben op de genderindex. Het maakt deel uit
van het streven naar een diverse samenstelling van het ZAP-kader dat gevormd wordt op basis
van excellentie.
1
DISCUSSIEPUNTEN:
CONCRETE UITWERKING
Het opnemen van effectieve onderzoekstijd in individuele dossiers kan op twee verschillende
manieren uitgewerkt worden. Ten eerste kan men een inschatting van de verdeling van de tijd
in termen van onderzoek en andere taken laten optekenen in het dossier, eventueel
ondersteund met referenties van personen die de inschatting van de kandidaat kunnen
verifiëren. Merk op dat men door het expliciteren van de onderzoekstijd ook inzicht verwerft in
de competenties die daarnaast op het vlak van onderwijs, beleid en praktijkervaring mee
werden opgebouwd en die op dat vlak een voordeel kunnen opleveren.
Een tweede stap zou de berekening van een ratio kunnen zijn, waarin zowel de input als de
outputzijde worden meegenomen. De input kan op verschillende wijzen beschouwd
worden. Men zou bijvoorbeeld aantal publicaties of ontvangen financiering als input kunnen
nemen. Concreet berekent men dus voor het bepalen van de ratio het aantal A1 publicaties
per VTE ZAP. In het ander geval kan men bijvoorbeeld het aantal publicaties en doctoraten
per 100000€ ontvangen projectfinanciering in de inputzijde steken.
Geen van beide systemen is zaligmakend. Er bestaan immers grote culturele verschillen tussen
faculteiten in de manier waarop er met publicaties en auteursschappen voor publicaties wordt
omgegaan. Daar waar in de ene faculteit een ZAP lid veronderstelt wordt van op zelfstandige
basis manuscripten te schrijven als eerste auteur, werken onderzoekers in andere faculteiten
meer op groepsniveau en is de inspanning die geleverd wordt per hoofd wellicht niet recht
evenredig met de inspanning die geleverd wordt door een ZAP lid dat autonoom publiceert. Er
zijn ook grote verschillen in de afspraken rond wie kwalificeert als auteur en welke bijdrage
daarvoor geleverd dient te worden. Het puur kwantitatief uitdrukken van de ratio leidt dus met
andere woorden tot een scheeftrekking. Hetzelfde zou kunnen gezegd worden over het
binnenhalen van financiële middelen. Ook daar zijn er verschillen tussen faculteiten en
onderzoeksgroepen onderling, die niet altijd lineair geassocieerd kunnen worden met
excellentie. Er spelen immers allerhande markt- en andere mechanismes, waaronder de
populariteit van bepaalde thema’s en onderzoeksdomeinen, binnen het huidige maatschappelijk
discours. Bovendien is het aantrekken en tewerkstellen van excellente doctoraatsstudenten
niet altijd rechtstreeks gekoppeld aan financiële middelen gegenereerd door een promoter. Het
bepalen van een billijke formule is dus geen eenvoudige opdracht.
De werkgroep Vrouw en Universiteit spreekt zich momenteel niet uit in een bepaalde richting
voor wat betreft het bepalen van een eventuele ratio. Daarover dient een breder debat op gang
getrokken te worden.
BEPALEN VAN STARTPUNT EN INSCHALINGSNIVEAU
Een andere discussie die nog gevoerd moet worden is het startpunt dat in rekening wordt
genomen voor het bepalen van bijvoorbeeld het inschalingsniveau van een ZAP lid dat
instroomt. In het kader van loopbaanbeslissingen, persoonsgebonden financiering of zelfs
projectfinanciering neemt men vaak impliciet het aantal jaren sinds het behalen van of
starten van het doctoraat als referentiepunt, maar houdt men nog te weinig rekening met de
grote verschillen voor wat betreft het regime dat mensen doorlopen en het moment waarop ze
2
in onderzoek instappen. Wanneer men de lengte van de loopbaan als referentiepunt
neemt, zou de berekening van de inputzijde van de productiviteitsvergelijking opnieuw
rekening moeten houden met de werkelijke onderzoekstijd die een kandidaat ter
beschikking heeft gehad. Deze wordt in elk geval beïnvloed door de feitelijke verdeling van
de totale opdracht onderzoek, onderwijs en dienstverlening.
Grotere onderwijsopdrachten en het uitoefenen van zware (interne) dienstverlenende taken
doen de beschikbare onderzoekstijd significant afnemen. Dit leidt vaak tot een situatie waarin
het doctoraat later wordt opgeleverd, maar waarin een aantal andere competenties die van
belang zijn in het uitvoeren van een ZAP functie al voor een stuk verworven zijn. Wil men de
omvang van een onderwijstaak formaliseren bij het bepalen van het percentage, dan kan men
h e t aantal studiepunten en aantal studenten in rekening brengen. Voor het berekenen van
de omvang van een dienstverlenende taak is er momenteel geen equivalent. Voor
dienstverlenende activiteiten van enige omvang is er in sommige gevallen wel een compensatie
voor bijvoorbeeld lesopdrachten. Dit zou men mee in overweging moeten nemen in het
bekijken van de onderzoeksoutput.
De werkgroep Vrouw en Universiteit spreekt zich momenteel niet uit over de manier waarop dit
moet worden geformaliseerd, maar is voorstander van het meenemen van onderwijsbelasting
en beleid/dienstverlenende taken in het bepalen van de effectieve onderzoekstijd.
INVLOED VAN PERSOONLIJKE FACTOREN
Naast balans van de verschillende componenten in de totale opdracht van een Z AP-lid, zijn
er een aantal andere persoonlijke factoren die de beschikbare onderzoekstijd beïnvloeden.
We denken hierbij aan thematische verloven (palliatief verlof, verlof voor medische bijstand
en ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof, borstvoedingsverlof,....). Verder is de effectieve
onderzoekstijd ook onderhevig aan het vrijwillig of onvrijwillig deeltijds werken. Hieraan
gekoppeld is de problematiek van het cumuleren van ZAP taken of onderzoekstaken in een
deeltijds statuut (vaak 10 of 20 percent) met andere jobinvullingen die ook van invloed kunnen
zijn op de onderzoeksoutput. Het niet in rekening brengen van de feitelijk beschikbare
onderzoekstijd heeft als risico dat het opnemen van thematische verloven in de praktijk wordt
ontmoedigd voor academici. In theorie kan men het wel opnemen, maar wanneer men in
competitie komt met collega's die geen verloven opnemen, zal de vergelijking van ‘past
performance’ -bij gebrek aan een berekening van de effectief beschikbare onderzoekstijdsteeds in het nadeel zijn van diegene die gebruik maakte van een thematisch verlof. Heel wat
mensen komen hierdoor op bepaalde momenten voor verscheurende keuzes te staan. Analoog
worden deeltijds werken en het opnemen van een grote onderwijsopdracht of dienstverlenende
taak vaak gepercipieerd als "academische zelfmoord". Het voorstel van het berekenen van de
‘effectieve onderzoekstijd’ is een poging om ook aan dit probleem tegemoet te komen.
3
UITGEWERKT VOORBEELD
CV:
1. Sept.1997-Sept. 2001: Gezinsbond
2. Oct. 2001-2002:
Zelfstudiecentrum Faculteit Geneeskunde
Belgian Centre for Evidence-Based Medicine (CEBAM) KU Leuven
Oct. 2003 START PHD PROJECT
3. Oct. 2003-Sept. 2007: CEBAM
4. Sept. 2007-December 2007: Maternity leave
5. Jan. 2008-March 2008: CEBAM
6. April 2008-Oct. 2008:
CEBAM
Belspo (programmatorische overheidsdienst wetenschapsbeleid)
7. Nov. 2008-Jan. 2009: Research fellowship Australia
Jan 2009 DEFENSE PHD
8. Feb. 2009-April 2009: Maternity leave
9. May 2009-Dec. 2009: Research fellowship Australia
10. Jan 2010-Augustus 2010: post-doc with teaching assignment
Faculty of psychology and education
11. September 2010-December 2010: Maternity leave
12. Jan. 2011-sept. 2013: post-doc with teaching assignment
Faculty of psychology and education
13. Oct. 2013-dec. 2014: Tenure track
Methodology of Educ. Sciences Research group
Education, Culture and Society research group
Voorbeeld 1: Effectieve onderzoekstijd zonder rekening te houden met onderwijs- en
beleidstaken
INPUT
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
EF=0
EF=12 maanden * 0,5
START PHD
EF=48 maanden
EF=0
EF=3 maanden
EF=7 maanden * 0,4
EF= 3 maanden
DEFENSE PHD
EF=0
EF=8 maanden
EF=8 maanden
EF=0
EF=33 maanden
EF=15 maanden
Totaal: 126,8 onderzoeksmaanden=10,57 jaar onderzoektijd
4
100%
50%
50%
100%
100%
100%
40%
80%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
50%
50%
Voorbeeld 2: Effectieve onderzoekstijd rekening houdend met onderwijs-,
beleidstaken en dienstverlening (externen)
INPUT
1.
EF=0
2.
EF=12 maanden * 0,5  0.35 onderzoek, 0.65 dienstverlening
START PHD
3.
EF=48 maanden
 0.35 onderzoek, 0.65 dienstverlening
4.
EF=0
5.
EF=3 maanden
 0.35 onderzoek, 0.65 dienstverlening
6.
EF=7 maanden * 0,4  0.35 onderzoek, 0.65 dienstverlening
7.
EF= 3 maanden
 1 onderzoek
DEFENSE PHD
8.
EF=0
9.
EF=8 maanden
 1 onderzoek
10.
EF=8 maanden
 0.80 onderzoek, 0.20 onderwijs
11.
EF=0
12.
EF=33 maanden
0.80 onderzoek, 0.20 onderwijs
13.
EF=15 maanden
 0.50 onderz., 0.40 onderw., 0.10 beleid
2,1
16,8
1,05
0,98
3
8
6,4
26,4
7,5
Totaal: 72,23 onderzoeksmaanden= 6,02 jaar onderzoektijd
OUTPUT
Aantal A1 publicaties dec. 2014 (geen rekening gehouden met boeken en andere
publicaties)
Eerste auteur
24 publicaties
Laatste auteur
4 publicaties
Andere
11 publicaties
Verworven financiering hoofdpromoter dec. 2014: 224.947,37 EUR
Aanwerving in vast dienstverband in Oct. 2018 op 45 jarige leeftijd.
5
Download