Het pedagogische klimaat binnen multiculturele lessen

advertisement
Het pedagogische
klimaat binnen
multiculturele lessen
bewegingsonderwijs
Naam:
Peter Veeneman
Klas:
4LF
Type opdracht:
Scriptie
Datum:
7 Mei 2013
Moduulcode:
HS3PRS-LV4001
Begeleider:
Herman Verveld
Hogeschool Windesheim – Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding
Samenvatting
De multiculturele samenleving in Nederland zorgt voor een grote diversiteit in leerlingen in het
onderwijs. Het onderwijs dient deze leerlingen te ondersteunen en te sturen in hun ontwikkeling, om
ze daardoor toe te rusten voor toetreding tot de Nederlandse maatschappij. In die ontwikkeling is
een onmiskenbare plek voor het bewegingsonderwijs weggelegd. Een pedagogisch klimaat is een
voorwaarde voor leerlingen om zich te kunnen ontwikkelen.
De kans is groot dat je als docent bewegingsonderwijs met multiculturele klassen aan het werk gaat.
In de praktijk van het bewegingsonderwijs ervaar ik een verschil als het gaat om het pedagogisch
klimaat in multiculturele klassen. Vanuit deze praktijkervaring en literatuurstudies is gekeken naar
mogelijk in te zetten didactische instrumenten in de multiculturele lessen bewegingsonderwijs om
daarmee het pedagogisch klimaat te kunnen beïnvloeden.
Bij het pedagogisch klimaat gaat het met name om het voorzien van leerlingen in de basisbehoeften
aan relaties, competentie en autonomie. De behoefte aan relaties gaat over drie relaties: relaties
tussen leerlingen onderling, relaties tussen leerlingen en docent(en) en relaties tussen leerlingen en
de context. Om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden dient het eerst beoordeeld te worden aan de
hand van het concept-analysekader of de klimaatschaal. Ook kun je positie nemen op de
metaforische toren van leeft’t.
Het beïnvloeden van het pedagogisch klimaat kan door enerzijds gebruik te maken van de sociale,
personale en/of didactische dimensie van de leraar als pedagoog en anderzijds door didactische
instrumenten te gebruiken die inspelen op de basisbehoeften van leerlingen aan competentie,
autonomie en relatie. Didactische instrumenten zijn onderwijshulpmiddelen die gecategoriseerd
worden in de metaforische torens van loopt’t, lukt’t en leeft’t.
Om het pedagogisch klimaat in multiculturele lessen bewegingsonderwijs te beïnvloeden kun je
verschillende didactische instrumenten gebruiken om de leerlingen te voorzien in de behoefte aan
competentie, autonomie en relatie. De behoefte aan relatie krijgt bij veel praktijkdocenten de
meeste aandacht. Deze relatie kan echter het meest effectief worden beïnvloed door als docent
gebruik te maken van de sociale en/of personale dimensie van de leraar als pedagoog.
2
Inhoudsopgave
Samenvatting............................................................................................................................................2
Inleiding ...................................................................................................................................... 5
1. Pedagogisch klimaat ....................................................................................................................8
1.1
Begripsverheldering ........................................................................................................8
1.2
Het belang van het pedagogisch klimaat ........................................................................9
1.3
Beïnvloeden van het pedagogisch klimaat .................................................................. 11
1.3.1
Analyse van het pedagogisch klimaat ............................................................. 11
1.3.2
Beoordeling `staat’ van het pedagogisch klimaat ........................................... 12
1.3.3
Mogelijkheden om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden......................... 12
2. Multiculturele klassen ............................................................................................................. 16
2.1
Huidige situatie omtrent multiculturele samenleving................................................. 16
2.2
De multiculturele klas .................................................................................................. 16
2.3
Kenmerken multiculturele klassen .............................................................................. 16
2.4
2.3.1
Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen ......................................... 16
2.3.2
Lesgeven aan multiculturele klassen .............................................................. 18
Beïnvloeden van het pedagogisch klimaat .................................................................. 20
2.4.1
Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen en het pedagogisch
klimaat ............................................................................................................ 21
2.4.2
Lesgeven aan multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat . 22
3. Didactische instrumenten ........................................................................................................ 24
3.1
Begripsverheldering ..................................................................................................... 24
3.2
Didactische instrumenten in het bewegingsonderwijs ............................................... 24
3.3
Inzet van didactische instrumenten in de les bewegingsonderwijs ter bevordering van
het pedagogisch klimaat .............................................................................................. 27
4. Gebruik van didactische instrumenten in multiculturele lessen bewegingsonderwijs ............ 31
4.1
In te zetten didactische instrumenten ter beïnvloeding van mogelijk leerling-gedrag in
multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat .................................... 31
4.2
In te zetten didactische instrumenten ter beïnvloeding van de kenmerken van het
lesgeven aan multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat............... 33
5. Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................... 36
5.1
Conclusies .................................................................................................................... 36
5.2
Aanbevelingen ............................................................................................................. 41
3
6.
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 42
Bijlage 1.
Concept-analysekader
Bijlage 2.
Vijf niveaus van welbevinden
Bijlage 3.
Klimaatschaal
4
Inleiding
In Nederland leven we in een multiculturele samenleving. Binnen het onderwijs zien we dan ook een
toename in diversiteit als het gaat om leerlingen met verschillende culturele achtergronden. Het
onderwijs heeft de taak om al deze leerlingen, met verschillende culturele achtergronden, toe te
rusten voor toetreding tot de Nederlandse maatschappij. Om deze toetreding mogelijk te maken
dienen leerlingen zich gedurende hun schoolcarrière te kunnen ontwikkelen. Bewegingsonderwijs
speelt een belangrijke rol in die ontwikkeling.
Voorwaardelijk voor de ontwikkeling van leerlingen is een pedagogisch klimaat. Binnen
multiculturele klassen komen verscheidene culturen samen. Om er als docent bewegingsonderwijs
voor te zorgen dat alle leerlingen zich op hun eigen manier kunnen ontwikkelen, dien je te zorgen
voor een veilige en prettige werksfeer.
Gezien de toename in diversiteit aan leerlingen wordt de kans steeds groter dat je als docent
bewegingsonderwijs met multiculturele klassen gaat werken. Dit onderzoek zal deze docenten
kunnen ondersteunen in hun lesgeefpraktijk. Daarnaast heb ik in de praktijk van het
bewegingsonderwijs als docent een verschil ervaren in het pedagogisch klimaat bij multiculturele
klassen en niet-multiculturele klassen. Dit verschil leek vooral te zitten in de relaties tussen leerlingen
onderling en tussen leerlingen en docent. Wanneer je als docent niet in deze relatie investeert, lijkt
het lastiger om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden. Zelf heb ik veel in deze relatie geïnvesteerd,
maar toch was ik op zoek naar andere manieren om het pedagogisch klimaat bij multiculturele lessen
bewegingsonderwijs te beïnvloeden. Met andere manieren doel ik op vaardigheden of instrumenten
die ik in kan zetten om het pedagogische klimaat bij deze multiculturele klassen te beïnvloeden.
Hierbij ging mijn interesse vooral uit naar didactisch in te zetten instrumenten tijdens de les
bewegingsonderwijs. Met kennis over mogelijk in te zetten didactische instrumenten in mijn
multiculturele les bewegingsonderwijs zal ik in staat zijn om het pedagogische klimaat in mijn
multiculturele lessen te beïnvloeden en wellicht te verbeteren. Naar aanleiding van deze
praktijkervaring ontstond bij mij de vraag hoe in de les bewegingsonderwijs het pedagogisch klimaat
binnen multiculturele klassen beïnvloed kan worden. Deze vraag is hieronder en op de volgende
pagina uitgewerkt in een doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen.
Doelstelling
Achterhalen welke didactische instrumenten je als docent in multiculturele lessen
bewegingsonderwijs in kunt zetten om het pedagogisch klimaat positief te beïnvloeden.
5
Onderzoeksvraag
Welke didactische instrumenten kan ik in mijn multiculturele lessen bewegingsonderwijs zodanig
inzetten dat het sociaal pedagogisch klimaat hier baat bij heeft?
Deelvragen
1) Wat is een pedagogisch klimaat en wat is het belang er van?
2) Hoe kun je een pedagogisch klimaat beïnvloeden?
3) Wat zijn multiculturele klassen en wat zijn kenmerken van het lesgeven aan multiculturele
klassen?
4) Hoe kan het pedagogisch klimaat in multiculturele klassen beïnvloed worden?
5) Wat zijn didactische instrumenten?
6) Welke didactische instrumenten kun je inzetten in de les bewegingsonderwijs om het
pedagogisch klimaat te beïnvloeden?
7) Welke didactische instrumenten kun je inzetten in multiculturele lessen bewegingsonderwijs
om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden?
Plan van aanpak
Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zal er gebruik gemaakt worden van een
literatuuronderzoek en empirisch onderzoek. Middels deze vormen van onderzoek zullen de
deelvragen beantwoord worden.
Het literatuuronderzoek zal vooral ingezet worden voor de deelvragen 1, 2, 3 en 5. In het empirisch
onderzoek worden conclusies getrokken door literatuur te koppelen en/of door eigen ervaringen te
koppelen aan de literatuur. Het empirisch onderzoek zal bestaan uit de deelvragen 3, 4, 5, 6 en 7.
Leeswijzer
Het eerste hoofdstuk staat in het teken van het pedagogisch klimaat. In dit hoofdstuk wordt het
begrip `pedagogisch klimaat’ verhelderd en het belang van het pedagogisch klimaat benoemd.
Vervolgens worden er mogelijkheden benoemd om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden.
In het tweede hoofdstuk leest u over multiculturele klassen. Hierin worden de huidige multiculturele
samenleving en de multiculturele klas beschreven. Daarna vindt u informatie over mogelijk leerlinggedrag in multiculturele klassen en kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen. Deze
facetten worden vervolgens gekoppeld aan het pedagogische klimaat.
Didactische instrumenten staan centraal in hoofdstuk 3, waarin dit begrip eerst verhelderd zal
worden. Didactische instrumenten worden daarna in het licht gezet van het beïnvloeden van het
pedagogische klimaat.
6
In het vierde en laatste hoofdstuk worden didactische instrumenten omschreven, die je als docent bij
multiculturele lessen bewegingsonderwijs in kunt zetten om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden.
Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen en
kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen.
Na hoofdstuk vier worden er in hoofdstuk vijf enkele conclusies getrokken en aanbevelingen
gegeven.
7
1. Pedagogisch klimaat
Dit hoofdstuk staat in het teken van het pedagogisch klimaat. Allereerst zal het begrip `pedagogisch
klimaat’ worden uitgelegd, vervolgens zal het belang van een pedagogisch klimaat worden besproken
en zullen er mogelijkheden worden benoemd over hoe je het pedagogisch klimaat kunt beïnvloeden.
1.1
Begripsverheldering
Het begrip `pedagogisch klimaat’ bestaat uit twee woorden. De woorden `pedagogisch’ en `klimaat’
hebben, afzonderlijk van elkaar, een verschillende betekenis. Prisma (2008) omschrijft het woord
`pedagogisch’ als opvoedkundig, terwijl het woord `klimaat’ als een gesteldheid wordt omschreven.
Opvoedkundig betekent kundigheid in ofwel goed zijn in het opvoeden. Een samenvoeging van beide
woorden zou volgens Jacobs en Ludérus (2007) een volgende betekenis geven van het begrip
`pedagogisch klimaat’: opvoedingsgesteldheid. Met de letterlijke vertaling van het begrip
`pedagogisch klimaat’ zijn we er nog niet. In de literatuur komen we verscheidene omschrijvingen
tegen.
Bij het pedagogisch klimaat gaat het om de sfeer waarin gewerkt wordt en om de wijze waarop de
schoolleiding, de docenten en de leerlingen met elkaar binnen de school omgaan (Van Parreren,
2005 in Jacobs en Ludérus, 2007). Deze omschrijving onderkent het belang van relaties tussen de
betrokkenen voor het pedagogisch klimaat. In een omschrijving van het schoolklimaat volgens
Veugelers en De Kat (in Jacobs en Ludérus, 2007) wordt het belang van relaties tussen betrokkenen
eveneens onderkend. ``Het begrip schoolklimaat duidt op de context waarin het leren en ontwikkelen
op school plaatsvindt. Het betreft de omgang tussen docenten en leerlingen maar ook tussen
leerlingen onderling. Een specifiek aspect van het schoolklimaat betreft de mate waarin er sprake is
van normoverschrijdend gedrag door leerlingen. De binnen de school geldende regels, de daarin
verankerde normen en waarden en de houdingen van de actoren binnen de school, worden
aangeduid met het begrip schoolklimaat’’ (Veugelers en De Kat, 1998 in Jacobs en Ludérus (2007, p.
7). Een andere omschrijving van het pedagogisch klimaat stelt dat de relatie tussen het kind en
opvoeder, en vice versa, gebaseerd is op vertrouwen. ``Bij de pedagogische atmosfeer gaat het van
de kant van het kind om vertrouwen in de opvoeder en van de kant van de opvoeder om vertrouwen
in het kind, om geduld, goedheid en beschikbaar zijn’’ (Van der Molen, 1994 in Jacobs en Ludérus,
2007, p. 7). Looy en Houterman benadrukken de rol van de school ten aanzien van het pedagogisch
klimaat. ``De school moet een veilige plaats zijn, waar kinderen zich op hun gemak voelen, zichzelf
durven zijn, zich geaccepteerd weten, vertrouwen in zichzelf en anderen kunnen hebben’ ‘(Looy en
8
Houterman, 2004 in Jacobs en Ludérus, 2007, p. 7). De school wordt verantwoordelijk gesteld voor
het creëren van een pedagogisch klimaat, doordat het een veilige plaats moet zijn.
Jacobs en Ludérus (2007) beschrijven het pedagogisch klimaat als volgt: ``Het pedagogisch klimaat is
een omstandigheid waarin kinderen en jongeren zich kunnen ontwikkelen. Ontwikkelen kan als er
sprake is van `welbevinden’. Welbevinden komt voornamelijk naar voren binnen drie relaties: relaties
tussen leerlingen onderling, relaties tussen leerlingen en docent(en) en relaties tussen leerlingen en
de context’’ (Jacobs en Luderus, 2007, p. 8)
Naast de omschrijvingen van het pedagogisch klimaat in Jacobs en Ludérus (2007) komt van Eijkeren
(2005) ook met een interessante omschrijving van het pedagogische klimaat. Hij beschrijft drie
basisbehoeften, die nodig zijn voor het pedagogisch klimaat. Wanneer er rekening wordt gehouden
met de basisbehoeften van kinderen aan relaties, competentie en autonomie, dan kunnen kinderen
zich vrij ontwikkelen. Op een school met een goed pedagogisch klimaat worden kinderen op een
positieve manier uitgedaagd en gestimuleerd en zullen zij zich in hun mogelijkheden kunnen
ontwikkelen, doordat de kinderen worden voorzien in de drie basisbehoeften aan relaties,
competentie en autonomie. Deze drie basisbehoeften vormen dus een voorwaarde voor
ontwikkeling.
De benoemde omschrijvingen van het pedagogisch klimaat hebben allen betrekking op het
onderwijs. Aan de hand van deze omschrijvingen kom ik zelf tot een volgende omschrijving van het
pedagogisch klimaat:
Het pedagogisch klimaat is een sfeer waarin gewerkt wordt, waarin zowel docenten als leerlingen
zich prettig en veilig voelen en iedere leerling zich op zijn of haar eigen manier kan ontwikkelen.
Leerlingen moeten zich welbevinden. De ontwikkeling komt tot stand wanneer er rekening wordt
gehouden met de basisbehoeften van leerlingen aan relaties, competentie en autonomie. De
behoefte aan relaties gaat over drie relaties: relaties tussen leerlingen onderling, relaties tussen
leerlingen en docent(en) en relaties tussen leerlingen en de context. Deze relaties dienen
gebaseerd te zijn op vertrouwen en normen en waarden.
1.2
Het belang van het pedagogisch klimaat
Om te achterhalen wat het belang van het pedagogisch klimaat is, dient er eerst gekeken te worden
naar verschillende functies en doelstellingen van het onderwijs en de pedagogiek. Allereerst zal de
functie van het onderwijs worden beschreven. Vervolgens zal het doel van de pedagogiek worden
beschreven en aan de hand van deze doelstelling zal het belang van het pedagogisch klimaat
duidelijk worden.
9
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2006) heeft het over drie belangrijke functies
van het onderwijs. Onderwijs draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen, het zorgt
voor overdracht van maatschappelijke en culturele verworvenheden en het rust kinderen toe voor
participatie in de samenleving. Deze toerusting in de samenleving is een doel van het onderwijs.
Volgens Heij (2008) staat opvoeden, en het onderwijs daartoe, bij Gordijn in het teken van
individualiteitontwikkeling. Met individualiteit bedoelt Gordijn: ``een ontwikkeling van
zelfbewustwording omtrent zijn eigen unieke toerusting. Van het zich zelfbewust
worden als daadwerkelijk betrokken mens’’ (Gordijn, 1975 in Heij 2008, p. 21). Een andere
omschrijving van Heij van opvoeden is de volgende: ``Opvoeden zie we als het creëren van kansen en
mogelijkheden aan kinderen en jeugdigen, waaraan en waardoor zij zich kunnen ontwikkelen en
kunnen ontdekken wie en wat ze zijn, wat ze kunnen en wat ze willen’’ (Heij, 2006 in Jacobs en
Ludérus, 2007). Beide omschrijvingen van opvoeden geven aan, dat het bij opvoeden gaat om de
ontwikkeling van een individu of kind. Opvoeden geeft invulling aan de wijze waarop de doelstelling
van het onderwijs behaald dient te worden. Daarom moet opvoeden centraal staan in het onderwijs.
Het pedagogisch klimaat is van groot belang en lijkt zelfs voorwaardelijk te zijn voor de ontwikkeling
van kinderen. ``Binnen het pedagogisch klimaat is het de pedagogiek te doen om de ontwikkeling van
het kind in en door opvoeding en onderwijs. De pedagogiek wil de opvoeding- en onderwijspraktijk
verbeteren om met die verbeterde praktijk de ontwikkeling van de kinderen te stimuleren en tevens
het welbevinden van kinderen op een hoger peil te brengen’’’(Ijzendoorn, 2005 in Jacobs en Ludérus,
2007). Het citaat van Ijzendoorn onderstreept het belang van het pedagogisch klimaat, namelijk het
stimuleren van de ontwikkeling van kinderen en het op een hoger peil brengen van hun welbevinden.
Het belang van het pedagogisch klimaat zit hem ook in de voorwaardelijkheid van het pedagogisch
klimaat om je als kind te kunnen ontwikkelen. Van Eijkeren (2005) beschrijft, dat een kind zich alleen
positief kan ontwikkelen in een omgeving waarin het kind zich vertrouwd en veilig voelt. Het
volgende citaat geeft ook aan dat een pedagogisch klimaat een voorwaarde is voor de ontwikkeling
van kinderen: ``De school moet een veilige plaats zijn, waar kinderen zich op hun gemak voelen,
zichzelf durven zijn, zich geaccepteerd weten, vertrouwen in zichzelf en anderen kunnen hebben. Als
het daar aan schort, leren ze niet lekker, zien er tegenop om naar school te gaan, hun leerprestaties
blijven achter en het regent conflicten. Dat is niet goed voor de ontwikkeling en voor het welzijn van
kinderen’’(Looy en Houterman, 2004 in Jacobs en Ludérus, 2007). Zonder een pedagogisch klimaat
bestaat er een hele kleine kans of is er misschien wel helemaal geen kans voor kinderen om zicht te
kunnen ontwikkelen in het onderwijs.
10
Met behulp van de beschreven literatuur kan het belang van een pedagogisch klimaat als volgt
worden verklaard. Het belang van een pedagogisch klimaat ligt in de voorwaardelijke aanwezigheid
ervan om ontwikkeling bij kinderen te kunnen realiseren en daarmee de kinderen toe te kunnen
rusten tot participatie in de samenleving. Een pedagogisch klimaat draagt bij aan betere
leerprestaties, een positiever zelfbeeld en een gevoel van welbevinden bij zowel docent(en) als
leerlingen. Binnen het pedagogisch klimaat voelen docenten en leerlingen zich vertrouwd en prettig
en zijn er randvoorwaarden voor leerlingen om zich op hun eigen manier te kunnen ontwikkelen.
Hierbij wordt er rekening gehouden met de drie basisbehoeften aan relaties, competentie en
autonomie.
1.3 Beïnvloeden van het pedagogisch klimaat
1.3.1
Analyse van het pedagogisch klimaat
Om het pedagogische klimaat te kunnen beïnvloeden dient er eerst gekeken te worden naar de
`staat’ van het pedagogische klimaat. Aan de `staat’ van het pedagogisch klimaat kan vervolgens af
worden gelezen waarop beïnvloed kan worden. De `staat’ van het pedagogisch klimaat kan volgens
Jacobs en Ludérus (2007) het beste worden geanalyseerd door te kijken naar de mate van
welbevinden. Dit `welbevinden’ is eerder (in paragraaf 1.1 begripsverheldering) al naar voren
gekomen en zal nu toegelicht worden. ``Welbevinden is verbonden met zelfvertrouwen, een goed
gevoel van zelfwaarde en weerbaarheid. Het fundament is het in voeling zijn met zichzelf, het contact
hebben met de eigen gevoelens en ervaringen, fris en onvervormd’’ (Laevers, 2005 in Jacobs en
Ludérus, 2007, p. 15). Een meer relationele benadering van het begrip `welbevinden’ wordt door
Engels (2002) beschreven in Jacobs en Ludérus (2007). Daarin wordt het welbevinden op een school
omschreven als een uitdrukking van een positieve toestand van het gevoelsleven, wat het resultaat is
van een harmonie tussen een geheel van specifieke omgevingsfactoren enerzijds en de persoonlijke
behoeften en verwachtingen van leerlingen ten aanzien van de school anderzijds. Deze meer
relationele benadering van het begrip welbevinden is door Jacobs en Ludérus (2007) verder
uitgewerkt voor het onderwijs en schoolsituaties in drie relaties. De eerder benoemde relaties tussen
leerlingen onderling, leerlingen en docent(en) en leerlingen en de context zullen, volgens Jacobs en
Ludérus (2007), aan de hand van een concept-analysekader bekeken moeten worden om het niveau
van welbevinden van de klas, een individu of groepje leerlingen te kunnen beoordelen en daarmee
de `staat’ van het pedagogisch klimaat te kunnen beoordelen. Het concept-analysekader is door
Jacobs en Ludérus (2007) uitgewerkt voor het onderwijs en voor schoolsituaties en is daardoor ook
van toepassing op het bewegingsonderwijs. In het kader van dit onderzoek en voor het mogelijke
gebruik van het concept-analyserkader voor vakcollega’s wil ik u voor dit concept-analysekader
verwijzen naar de bijlagen.
11
1.3.2
Beoordeling `staat’ van het pedagogisch klimaat
Door invulling van het concept-analysekader (zie bijlage 1) wordt duidelijk hoe de verschillende
relaties zijn. Middels het invullen van dit concept-analysekader kan er op de drie relaties gescoord
worden. Deze scores op alle drie de relaties geven, volgens Jacobs en Ludérus (2007), een
totaalindruk en deze totaalindruk wordt gerelateerd aan het niveau van welbevinden. De `staat’ van
het pedagogisch klimaat kan dan ook wel worden weergegeven middels een gescoord niveau van
welbevinden. Om te kunnen beoordelen welk niveau van welbevinden van toepassing is, maken
Jacobs en Ludérus (2007) gebruik van een door Leavers geconstrueerde schaal voor vijf niveaus van
welbevinden. Voor deze schaal wil ik u verwijzen naar bijlage 2. Met het ingevulde conceptanalysekader achterhaal je op welk niveau van welbevinden een klas, leerling of groepje leerlingen
zich kunnen bevinden. Vervolgens kun je in het concept-analysekader achterhalen welke aspecten
binnen de drie relaties verbeterd kunnen worden om het pedagogisch klimaat te verbeteren en
daarmee het welbevinden en de ontwikkelkansen van leerlingen te vergroten (Jacobs en Ludérus,
2007).
Een andere manier om het niveau van welbevinden van een klas te beoordelen is door gebruik te
maken van een door Jeninga (2004) ontwikkelde klimaatschaal. Voor deze klimaatschaal wil ik u
verwijzen naar bijlage 3. Deze klimaatschaal bevat een lijst met vragen, die voor zowel docent als
leerling in zijn te vullen. Uiteindelijk wordt ook bij deze klimaatbeoordeling een score behaald. In het
geval van de klimaatschaal van Jeninga (2004) geldt, dat hoe hoger de score is, hoe hoger het
welbevinden is en hoe beter het pedagogisch klimaat is.
1.3.3
Mogelijkheden om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden
In paragraaf 1.3.1 werd beschreven dat, voordat je wilt gaan beïnvloeden op het pedagogisch
klimaat, je middels een analyse en beoordeling de staat van het pedagogisch klimaat moet
achterhalen. Daarmee achterhaal je op welke aspecten je dient te beïnvloeden om het pedagogisch
klimaat te verbeteren en daarmee het welbevinden en de ontwikkelingskansen van leerlingen te
vergroten. In de beïnvloeding van het pedagogisch klimaat is een rol weggelegd voor zowel de
docent als de leerling. ``Uiteraard bedoelen we niet dat iets doen aan het welbevinden staat voor
direct alles aan die leerlingen aanpassen of die leerlingen hun zin geven en alles te doen wat ze
vragen. Leerlingen hebben zelf een actieve rol. De docenten helpen de leerlingen daarbij in het krijgen
van zelfvertrouwen, in het onderkennen en uiten van gevoelens, in het leren omgaan met andere
leerlingen, in het ervaren van succes, in het ontwikkelen van als zijn talenten enzovoorts’’ (Jacobs en
Ludérus, 2007, p. 17). Docenten hebben dus een helpende en ondersteunende rol en zij moeten de
leerlingen kansen en mogelijkheden bieden om zich te kunnen ontwikkelen.
12
De manier waarop leerlingen vervolgens met die kansen en mogelijkheden omgaan, is afhankelijk
van de motivatie van leerlingen. De motivatie van leerlingen kan extrinsiek of intrinsiek zijn.
Extrinsieke motivatie houdt in, dat leerlingen leren of werken om daarmee een doel te behalen
welke buiten het leren of werken zelf ligt (Ryan en Deci, 2008). Er wordt gewerkt voor een beloning
in de vorm van bijvoorbeeld cijfers. Daar tegenover staat intrinsieke motivatie, wat wordt
gekenmerkt door het feit dat leren of werken tot stand komt doordat het interessant of leuk is (Ryan
en Deci, 2008). Franzen (2008, p.195) omschrijft intrinsieke motivatie als volgt: ``Een intrinsiek
gemotiveerde persoon doet iets voor zijn eigen plezier of gevoelde uitdaging, meer dan voor de
aansporing door anderen of de in het vooruitzicht gestelde beloning – in welke vorm dan ook’’. In hun
eigen benadering zeggen Ryan en Deci (2008) dat intrinsieke motivatie drie basisbehoeften
veronderstelt. Dit zijn de behoeften aan competentie,
autonomie en verbondenheid. Deze theorie wordt ook wel
aangeduid als de zelf-determinatie-theorie. Van Eijkeren
(2005) gaf in zijn omschrijving van het pedagogisch klimaat
(paragraaf 1.1) al aan, dat deze drie basisbehoeften nodig
zijn voor het pedagogisch klimaat. Hij stelde dat kinderen
zich vrij ontwikkelen als zij in de drie benoemde
basisbehoeften worden voorzien.
Figuur 1. Zelfdeterminatietheorie
Als docent kun je het pedagogisch klimaat dan ook beïnvloeden door de leerlingen te voorzien in hun
behoeften aan autonomie, competentie en relaties. Autonomie staat voor onafhankelijkheid en het
verlenen van verantwoordelijkheid aan de leerling en competentie staat voor kennis en
vaardigheden. ``Vergroting van de competentie die gepaard gaat met (positieve)
competentiebeleving zijn noodzakelijke voorwaarden om tot (positieve) identiteitsontwikkeling te
komen” (Heij, 2006, p.344). Verbondenheid staat voor relatie. Een goede relatie met de leerling is
hierin essentieel. De zojuist genoemde basisbehoeften gelden onverminderd voor het
bewegingsonderwijs (Heij, 2008).
Een andere mogelijkheid om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden wordt geboden door Vriens
(1995, in Jacobs en Ludérus, 2007). ``Na het analyseren moeten er aanknopingspunten zijn voor de
docent om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden. Een kader geschreven door Vriens (1995) is
bruikbaar voor docenten om de beïnvloeding te concretiseren. Vriens onderscheidt in de
pedagogische benadering drie dimensies:

De leraar als pedagoog; de sociale dimensie

De leraar als pedagoog; de didactische dimensie

De leraar als pedagoog; de personale dimensie’’ (Jacobs en Ludérus, 2007, p. 14).
13
De drie dimensies zijn te koppelen aan de drie basisbehoeften aan competentie, autonomie en
relaties. Zodoende kunnen de drie dimensies een invulling geven aan de manier waarop leerlingen
kunnen worden voorzien in de drie basisbehoeften.
Binnen de sociale dimensie gaat het om de taak van het onderwijs om een besef van sociale
verantwoordelijkheid te leveren. Dit besef kan worden gerealiseerd, doordat de docent op sociaal
gebied kan organiseren en structureren. De docent dient normen en waarden vast te leggen om
daarmee het dagelijkse klassengebeuren geordend te laten verlopen. Centraal hierin staan de
omgangsregels die de interacties sturen (Jacobs en Ludérus, 2007). ``In deze sociale dimensie is de
leerkracht op de eerste plaats representant van de waarden en normen van de schoolcultuur en
bewaker van de regels van de klassengemeenschap waaraan hij leiding geeft. In deze functie draagt
de leraar bij aan de vorming van het pedagogisch klimaat. Hij organiseert de omgangssituatie,
bewaakt de omgangsregels en legt het belang van waarden en normen uit waar dat nodig is’’ (Jacobs
en Ludérus, 2007, p. 14). Hierin komt de behoefte van leerlingen aan relaties terug. Leerlingen
kunnen in deze behoefte voorzien worden door als docent bepaalde normen en waarden vast te
leggen en deze te bewaken in je les. Kolman (2003) onderstreept het belang van het maken van vaste
regels en afspraken. Het opstellen van gedragsregels kan door de docent in samenspraak met
leerlingen gedaan worden.
De didactische dimensie van de leraar als pedagoog lijkt gekoppeld te kunnen worden aan de
behoefte van leerlingen aan competentie. Binnen de didactische dimensie gaat het er om, dat je als
docent oog hebt voor de vormende (meer) waarden van de leerstof en van de eigen activiteiten van
de leerling om zich deze leerstof op zinvolle wijze eigen te maken (Jacobs en Ludérus, 2007). ``Als het
gaat om het kennisverwervingproces dan moet de docent onderhandelen met de leerling, de gekozen
weg dient aan te sluiten bij de `belevingswereld van de leerling’. Uiteraard dient de docent de `ruimte’
waarin onderhandeld wordt te bepalen’’ (Jacobs en Ludérus, 2007, p. 15). Overeenkomsten met de
omschrijving van de didactische dimensie zijn te vinden in de theorie over de zone van naaste
ontwikkeling. Vygotsky beschrijft in Valcke (2007) in zijn theorie over de zone van naaste
ontwikkeling hoe er aan de competentiebehoefte voldaan kan worden. Deze theorie gaat er vanuit
dat leerdoelen binnen het bereik van kinderen moeten liggen, maar dat er wel moeite moet worden
gedaan om de leerdoelen te behalen. ``Het is de afstand tussen het actuele ontwikkelingsniveau,
waarbij de lerende zelfstandig problemen op kan lossen, en het potentiële niveau waardoor de
lerende problemen kan oplossen met hulp van andere kinderen en/of of een volwassene” (Vygotsky in
Valcke, 2007, p. 187). Met de theorie over de zone van naaste ontwikkeling wordt de behoefte aan
competentie gekoppeld aan de didactische dimensie van de docent als pedagoog.
14
De personale dimensie van de leraar als pedagoog is vooral te koppelen aan de behoefte aan
autonomie. Binnen de personale dimensie gaat erom dat er in positieve zin sprake moet zijn van
persoonlijk contact en nabijheid, onderling respect en vertrouwen, engagement en liefde, om ervoor
te kunnen zorgen dat de begeleiding, hulp en identificatie van de leerkracht en identificatie van de
leerling plaats kan vinden (Jacobs en Ludérus, 2007). ``In het vormingsproces van de leerling is
identificatie noodzakelijkerwijze een tweezijdig proces van elkaar vertrouwen geven en dit
vertrouwen ook waarmaken. In dit geheel neemt de leerling op eigen wijze essentiële waarden en
normen over als oriëntaties voor het eigen leven en bepaalt daarmee hoe zij zelf in de wereld staan’’
(Jacobs en Ludérus, 2007, p. 15). De relatie tussen docent en leerling wordt in de personale dimensie
beschreven als een voorwaarde voor de leerling om een eigen identificatie te verkrijgen. Hierin heb
je als docent een voorbeeldfunctie in de manier waarop je omgaat met normen en waarden. Deze
eigen identificatie is nodig voor het eigen verantwoordelijk leven. Daarmee kan de koppeling
gemaakt worden naar de behoefte aan autonomie. De leerling moet het gevoel krijgen bepaalde
dingen zelf te kunnen. Daarvoor dient de leerling zelf een interpretatie aan door de docent gestelde
normen en waarden te geven. De docent dient in dit kader te zorgen voor een goede relatie en moet
de leerling ruimte en ondersteuning bieden om tot een eigen identificatie te laten komen.
Samenvattend kan geconcludeerd worden, dat je als docent verschillende mogelijkheden hebt om
het pedagogisch klimaat te beïnvloeden. Na een analyse en beoordeling van het pedagogisch klimaat
wordt duidelijk waarop beïnvloed dient te worden. Vervolgens kun je de wijze van beïnvloeden
hanteren op drie mogelijkheden:

de sociale dimensie; waarmee je onder andere in zou kunnen spelen op de behoefte aan
relaties

de didactische dimensie; waarmee je onder andere in zou kunnen spelen op de behoefte aan
competentie

de personale dimensie; waarmee je onder andere in zou kunnen spelen op de behoefte aan
autonomie
Duidelijk moge zijn, dat de keuze uit deze mogelijkheden afhankelijk is van de staat van het
pedagogisch klimaat. Een goed hulpmiddel bij het beïnvloeden van het pedagogisch klimaat, kan een
lesvoorbereidingsformulier zijn(Jacobs en Ludérus, 2007). Daarnaast hebben de drie
beïnvloedingsmogelijkheden een zeer nauw verband met elkaar. De drie dimensies en de drie
basisbehoeften worden in dit verslag onderscheiden, maar in de praktijk is die scheiding niet altijd
even duidelijk (Jacobs en Ludérus, 2007).
15
2 Multiculturele klassen
In dit hoofdstuk zal nader in worden gegaan op wat een multiculturele klas is en in hoeverre dit in
Nederland voorkomt. Er zal worden gekeken naar wat kenmerkend is voor het lesgeven aan
multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat. Deze verschillen zullen vervolgens
gekoppeld worden aan eventuele gevolgen voor het pedagogisch klimaat.
2.1
Huidige situatie omtrent multiculturele samenleving
In Nederland komen vele verschillende culturen samen. Mensen met diverse etnische en culturele
achtergronden maken ons samenleving multicultureel. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de
Statistiek blijkt, dat het aandeel allochtonen onder de jeugd groter is dan onder de totale bevolking.
Ruim één van de vijf jongeren onder de 25 jaar was in 2002 allochtoon (Centraal Bureau voor de
Statistiek, 2003). Om preciezer te staan komt het aandeel allochtonen onder jongeren te liggen op
22% in 2002. Hierbij behoort de meerderheid van deze groep tot een niet-westerse herkomstgroep
(Centraal Bureau voor de Statistiek, 2003). Van Doodewaard (2009) geeft op basis van het Jaarboek
onderwijs in cijfers 2009 aan, dat in de vier grote steden 44 procent van de scholen voor voortgezet
onderwijs een multiculturele samenleving heeft.
2.2
De multiculturele klas
``Nederland, het land van de verschillende culturen. Het onderwijs, met het groeiende aantal
multiculturele klassen, als dé ontmoetingsplaats. Jongeren die thuis een andere opvoeding krijgen,
andere normen en waarden leren, een bepaald geloof meekrijgen en een andere taal leren spreken.
Al deze verschillende jongeren zitten allemaal bij elkaar op school, in één klas’’ (Koraichi, 2009, p.
14). Met dit citaat geeft Koraichi een omschrijving of typering van de multiculturele klas. Een plaats
waar leerlingen uit verschillende culturen samen komen en waar er gezamenlijk met hulp van
docenten tot ontwikkeling gekomen dient te worden met het uiteindelijke doel om toe te kunnen
treden tot de samenleving.
2.3
Kenmerken multiculturele klassen
2.3.1
Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen
De leerlingen in multiculturele krijgen van huis uit vaak andere normen en waarden mee dan dat zij
op school krijgen aangeleerd of in de huidige maatschappij toe dienen te passen. De niet-westerse
allochtone kinderen groeien, volgens van Doodewaard (2009) vaak op in minimaal twee en soms wel
drie verschillende milieus. Allemaal hebben ze in ieder geval te maken met het milieu van thuis en in
het onderwijs, maar vaak hebben ze ook te maken met het milieu van de buurt. De verschillen die
16
deze niet-westerse allochtone kinderen in deze milieus ervaren, kunnen tot spanningen leiden in alle
drie de milieus(Van Doodewaard, 2009). Dit kan gevolgen hebben voor de ontwikkeling van de
identiteit van het kind. Zo kan, volgens Spiecker en Steutel (2003) de opvoeding vanuit het
thuismilieu leiden tot de vorming van een zelfbeeld, dat niet aansluit bij het zelfbeeld waarop
westerse democratieën zijn gebouwd. Eldering (2006) onderstreept deze opvatting en stelt vast dat
er een groot verschil is tussen de opvoeding op Nederlandse scholen en de opvoeding die nietwesterse allochtone kinderen van huis uit krijgen. Daarbij kan voor veel van deze allochtone kinderen
het buurtmilieu ook van invloed zijn op de ontwikkeling van hun identiteit. Binnen multiculturele
klassen is de kans dan ook groot, dat niet-westerse allochtone kinderen problemen krijgen met het
ontwikkelen van hun identiteit. Autochtone kinderen bevinden zich niet in deze situatie en zullen dan
ook minder problemen ervaren in het ontwikkelen van hun identiteit.
Het verschil in de opvoedingswijzen keert niet alleen terug bij de identiteitsontwikkeling van nietwesterse allochtone kinderen. Bij niet-westerse allochtone kinderen is de opvoeding nauw
verbonden met de aangehangen religie van de ouders (Eldering, 2007). Deze nauwe verbondenheid
komt, volgens Eldering, vooral voor als het gaat om de islamitische opvoeding rondom de erecode.
``De erecode vraagt om een sterk, soms overdreven gevoel van mannelijkheid, dat zich uit in fysieke
moed, agressiviteit, viriliteit en macht over meisjes en vrouwen. Buiten het gezin streven mannen
ernaar om publieke eer te vestigen en te handhaven en binnen het gezin door bescherming aan de
vrouwen en meisjes te bieden. De vrouwen en meisjes moeten zich daartoe kuis, bescheiden,
gehoorzaam ,respectvol en dienstbaar opstellen. Hun gedrag mag geen aanleiding tot roddel geven’’
(Eldering, 2007, p. 198). De erecode is voor veel van deze niet-westerse allochtone kinderen van
groot belang en we zien dit ook terug in een opvatting over bewegen. Zo geeft Eldering (2007) ook
aan, dat het `echt-man-zijn’ in de cultuur van de landen rond de Middellandse Zee staat voor
mannelijke fysieke moed volgens het eer- en bescheidenheidsysteem waarin de jongeren worden
opgevoed. De nauwe verbondenheid tussen opvoeding en religie keert ook terug binnen de
mogelijkheden voor islamitische meisjes om samen met jongens te sporten. ``In het
bewegingsonderwijs speelt het tentoonstellen van het lichaam en de lichamelijkheid een grote rol wat
voor islamitische meisjes lastig kan zijn’’ (Van Doodewaard, 2009, p. 12).
De invloed van verschillende opvattingen over opvoeden zien we bij niet-westerse allochtone
leerlingen terug in de identiteitsontwikkeling, maar ook in manier waarop er met de erecode wordt
omgegaan. Dit kan bij islamitische meisjes leiden tot geringe deelname aan de lessen
bewegingsonderwijs en bij de jongens kan dit leiden tot prestatiedrang en zelfs agressiviteit.
17
In het onderzoek van Doodewaard (2009) wordt er ook gesproken over `machogedrag’ bij allochtone
leerlingen. ``De docenten uit dit onderzoek geven aan dat sommige allochtone leerlingen: ‘moeite
hebben met hiërarchie en baas’’ (Doodewaard, 2009, p. 11). Machogedrag wordt genoemd als
gedragsbeschrijving van allochtone leerlingen. Dit lijkt vooral veroorzaakt te worden door het
temperament in het karakter van deze leerlingen. Dit kan echter ook veroorzaakt worden door de
eerder benoemde erecode. Het `echt-man-zijn’ kan, volgens Eldering (2007), worden bereikt door
mannelijke fysieke moed te tonen volgens het eer- en bescheidenheidsysteem. Binnen de
Marokkaanse cultuur is het machogedrag ook bekend. ``De Marokkaanse cultuur is ook volgens Geert
Hofstede mannelijk – net als bijvoorbeeld de Amerikaanse of Spaanse cultuur. Over een masculiene
cultuur zegt hij: materieel succes is belangrijk, net als winnen. Mannen moeten assertief, ambitieus
en stoer zijn. Ze minachten wat `zacht’ is (compromis, zorg, empathie), zijn verbaal en luidruchtig, en
hebben de neiging andere te bekritiseren. Ze zijn prestatiegericht en geven bij fouten snel andere de
schuld’’ (Luyten, n.d.) Overigens blijkt uit eigen praktijkervaringen, dat dit machogedrag zich vooral
voordoet bij jongens en niet of in veel mindere mate bij meisjes.
2.3.2
Lesgeven aan multiculturele klassen
Uit het onderzoek van Doodewaard (2009) blijkt, dat de relatie tussen de docent en de allochtone
leerling van groot belang wordt geacht door docenten, die lesgeven aan multiculturele klassen. ``Alle
docenten geven aan dat het erg belangrijk is om een band op te bouwen met elke leerling en voor de
meeste docenten geldt dit juist voor leerlingen met een allochtone achtergrond’’ (Doodewaard, 2009,
p. 11). In mijn eigen praktijkervaringen in het lesgeven aan multiculturele klassen ervaar ik hetzelfde.
Om allochtone leerlingen in een leerproces te kunnen krijgen, is een goede verstandhouding met de
leerling een voorwaarde.
Om een goede verstandhouding met de leerling te verkrijgen dien je kennis te vergaren over de
wereld van de allochtone leerling. Het is belangrijk om de normen en waarden vanuit hun culturele
en religieuze achtergrond te leren kennen om hun gedrag te leren begrijpen. Je zult dus in contact
met de leerling moeten komen. Dit kan op velerlei manieren. Zelf maak ik contact door aan het begin
en einde van de les bij de deur te gaan staan om zo een gesprekje met de leerlingen aan te kunnen
gaan of om ze te begroeten. Je kunt de leerlingen ook betrekken bij bepaalde activiteitenkeuzes om
zodoende makkelijk in contact te komen met de leerling. Het zelf deelnemen aan activiteiten kan ook
helpen in het maken van contact met leerlingen. Door kennis over en begrip voor de allochtone
leerling te verkrijgen kun je ze beter ondersteunen in hun identiteitsontwikkeling, maar dit is ook van
belang voor de werksfeer, ofwel het pedagogisch klimaat, in de multiculturele klas.
18
Naast een goede docent-leerling relatie is het bij multiculturele leerlingen van belang om ze positief
en respectvol te benaderen. Dit kan makkelijker wanneer de relatie docent-leerling goed is. Deze
positieve en respectvolle benadering staat centraal bij wat door Gay (2006 in Van Doodewaard,
2009) `cultureel responsief lesgeven’ wordt genoemd. Wanneer je allochtone leerlingen positief en
respectvol benadert, zul je veel minder vaak in machtsconflicten terechtkomen (Van Doodewaard,
2009). Dit zal het pedagogisch klimaat op een positieve manier kunnen ondersteunen. Een andere
manier om het pedagogisch klimaat op een positieve manier te ondersteunen is het stellen en
bekrachtigen van duidelijke regels bij het ``managen en monitoren van leerling-gedrag’’. Dit speelt,
volgens onderzoek van Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk (2006), bij diverse vakdocenten
in Nederlandse multiculturele klassen de belangrijkste rol in het hanteren van het
klassenmanagement. Klassenmanagement wil ik in dit kader vergelijken met het pedagogisch
klimaat.
Daarnaast blijkt er bij lesgeven aan multiculturele klassen voor zowel docenten als leerlingen een
voorkeur voor een doceerstijl te bestaan. Den Brok (2008) doet verslag van een onderzoek onder
docenten die lesgeven aan multiculturele klassen van het voortgezet onderwijs. ``Zowel onder de
betrokken leerlingen als docenten blijkt een grote voorkeur te bestaan voor docentstijlen waarin van
de docent een grote betrokkenheid en relatief veel invloed wordt gevraagd’’ (Van Doodewaard, 2009,
p. 9).
Herman Verveld pleit in zijn tweedelige artikel Samen vorm geven aan een netwerk rondom bewegen
voor betekenisvolle activiteiten om in samenwerking met Rotterdam Vakman Stad oplossingen te
zoeken voor sociaal-culturele problemen in de wijken en met name de scholen. Dit pleidooi is
gebaseerd op de visie van Rotterdam Vakman Stad, waarin interesse de rode draad vormt. ``Het
onderwijs heeft de afgelopen decennia steeds gelaveerd tussen de meer gelijkmakende weg van
bijvoorbeeld de Middenschool (daar waar “de smalle weegbree bloeit”3) en de weg die juist de
verschillen wil benadrukken, zoals dat bijvoorbeeld in het constructivistisch leren wordt aangezet. Dit
heeft eerst geleid tot invoering van de Basisvorming (die een langzame dood is gestorven) en daarna
tot het competentiegericht en vraaggestuurde (beroeps)onderwijs (dat nu ook op forse kritiek mag
rekenen)’’ (Verveld, 2011, p. 3). Waar de didactiek van de Basisvorming, de competentiegerichte en
vraaggestuurde didactiek niet tot gewenste succes leidden, zal de didactiek meer gevormd moeten
worden op basis van interesse. Bij het aanbieden van betekenisvolle activiteiten worden activiteiten
zo ingericht, dat het voor leerlingen interessant wordt om zelf op zoek te gaan naar oplossingen voor
bewegingsproblemen. Betekenisvolle activiteiten moeten volgens Verveld (2011) gevormd worden
op basis van het Aktiviteitsdenken. Het Aktiviteitsdenken kenmerkt zich doordat er gekeken dient te
19
worden naar de wijze waarop bewegingsgedrag gerealiseerd kan worden in de activiteiten in een
specifieke context. De activiteit of context moet het bewegingsgedrag als het ware uitlokken.
Daarmee gaat de aandacht van het bewegingsgedrag naar het feitelijk gebeuren en niet naar
menselijke breinen of vastgelegde modellen.
2.4
Beïnvloeden van het pedagogisch klimaat in de multiculturele klas
In paragraaf 2.3 werden mogelijk leerling-gedrag van leerlingen in multiculturele klassen beschreven,
maar ook werd besproken wat kenmerkend is voor het lesgeven aan multiculturele klassen. In deze
paragraaf zullen deze beschrijvingen van mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen en van de
kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen kort worden benoemd en wordt er getracht
een koppeling te maken met het concept-analysekader van Jacobs en Ludérus.
Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen:

Problemen in identiteitsontwikkeling (Spiecker en Steutel, 2003)

Rol van de culturele en/of religieuze achtergrond bij jongens kan leiden tot :
- prestatiedrang en fouten aan anderen toeschrijven(Luyten, n.d.)
- agressiviteit (Eldering, 2007)
- machogedrag, moeite met hiërarchie, macht over meisjes(Eldering, 2007; Luyten, n.d.)

Rol van de culturele en/of religieuze achtergrond bij meisjes kan leiden tot:
- Een bescheiden, gehoorzame, respectvolle en dienstbare opstelling (Eldering,2007)
- Lastige of geen deelname in bewegingsonderwijs (Van Doodewaard, 2009)
Lesgeven aan multiculturele klassen kenmerkt zich door:

Relatie docent-leerling (Van Doodewaard, 2009)

Cultureel responsief lesgeven (Gay 2006, in van Doodewaard, 2009)

Het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het ``managen en monitoren van
leerling-gedrag’’ (Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk, 2006)

Docentstijlen waarin van de docent een grote betrokkenheid en relatief veel invloed wordt
gevraagd’’ (Van Doodewaard, 2009)

Betekenisvolle activiteiten (Verveld, 2011)
Aan de hand van bovenstaand gegevens wordt er op twee manieren naar het concept-analysekader
gekeken. Enerzijds wordt om het mogelijke leerling-gedrag in multiculturele klassen in het concept-
20
analysekader geplaatst en anderzijds worden de kenmerken van het lesgeven aan multiculturele
klassen het concept-analysekader geplaatst.
2.4.1
Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen en het pedagogisch klimaat
De mogelijke problemen van allochtone leerlingen met hun identiteitsontwikkeling vallen onder te
brengen onder de relatie docent-leerling. In dit kader (zie bijlage 1. Concept-analysekader) wordt
gesproken over mogelijkheden die de docent door zijn persoonlijkheid aan de leerling kan bieden.
Hierin gaat het over de mogelijkheid of onmogelijkheid voor de leerling om tot identificatie te
komen, het wel of niet weergeven van de mening van de docent ten aanzien van standpunten en het
wel of niet gebruiken van voorkomende situaties om te bespreken. Om het pedagogisch klimaat in
multiculturele klassen te beïnvloeden zul je als docent hierin belangrijke keuzes moeten maken en
vooral gebruik moeten maken van beïnvloedingsmogelijkheden vanuit de personale dimensie van de
leraar als pedagoog (Jacobs en Ludérus, 2007).
Mogelijke gedragingen van allochtone jongens als prestatiedrang, fouten aan anderen toeschrijven,
agressiviteit, machogedrag, moeite met hiërarchie en macht over meisjes zijn gedragingen die vallen
te verklaren aan de hand van de culturele en/of religieuze achtergrond van de leerling. Deze
gedragingen zijn lastig in te kaderen in het concept-analysekader. Deze gedragingen kunnen zich
namelijk in alle drie de relaties voordoen. Om deze gedragingen te begrijpen en er beter op in te
kunnen spelen ten faveure van het pedagogische klimaat, zul je als docent vooral moeten investeren
in de relatie docent-leerling. Wanneer deze relatie goed is, kun je de benoemde gedragingen beter
beïnvloeden. Om te investeren in de relatie- docent- leerling zul je vooral gebruik moeten maken van
de sociale en personale dimensie. Vervolgens kun je het gedrag beter beïnvloeden middels gebruik te
maken van de didactische dimensie.
Ook de mogelijke gedragingen van allochtone meisjes zijn lastig in te kaderen in het conceptanalysekader. De bescheiden, gehoorzame, respectvolle en dienstbare opstelling van deze meisjes
valt in de praktijk terug te zien in alle drie de relaties. Uit eigen praktijkervaringen is te zien, dat de
meisjes dit gedrag laten zien ten aan zien van medeleerlingen, docent en de context. Zo zijn de
meeste van deze meisjes erg respectvol jegens mij en vormen zij nimmer een storende factor in de
les. Dit zie ik ook bij hun gedrag jegens medeleerlingen. Richting jongens vertonen deze meisjes heel
bescheiden, misschien zelfs wel onderdanig gedrag. De meisjes gaan zorgvuldig met de context om
en zijn vaak bereid om te helpen bij het op- en afbouwen van beweegarrangementen. Gevolgen voor
het pedagogisch klimaat kunnen zich echter wel opdoen in deze situatie. De meisjes kunnen namelijk
geen actieve deelname gaan vertonen, wat kan leiden tot minder zelfvertrouwen en misschien zelfs
21
wel minder vertrouwen en respect van andere leerlingen. Voor de docent is het dan ook van belang
om deze meisjes zoveel mogelijk te betrekken bij activiteiten en hun toegevoegde waarde aan de
klas kenbaar te maken. Dit vraagt vooral om het gebruik van beïnvloedingsmogelijkheden uit de
sociale en didactische dimensie.
Het is lastig om mogelijke gedragingen van allochtone leerlingen in het concept-analyse kader te
plaatsen. Hun gedragingen kunnen namelijk in alle drie de relaties voorkomen. Wel is duidelijk, dat
de gedragingen een invloed kunnen hebben op het pedagogisch klimaat. Om het best op deze
gedragingen te kunnen beïnvloeden dient er een goede relatie tussen docent en leerling te zijn.
Hierin draait het met name om het gebruik van de sociale en personale dimensie van docent als
pedagoog. De relatie docent-leerling is een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de
didactische dimensie. In hoofdstuk 4 zal getracht worden om didactische instrumenten af te
stemmen op dit gedrag om daarmee een positieve wending te kunnen geven aan het pedagogisch
klimaat.
2.4.2
Lesgeven aan multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat
Met betrekking tot het lesgeven aan multiculturele klassen wordt er vooral een vertrekpunt
genomen vanuit het handelen van de docent. Zo toont het onderzoek van Doodewaard (2009) aan
dat vele vakdocenten, die lesgeven aan multiculturele klassen, veel investeren in de relatie docentleerling. Deze investering vindt plaats met de achterliggende gedachte, dat het kennen en begrijpen
van de achtergrond van leerlingen zal leiden tot beter begrip voor hun gedrag en vice versa.
Daarmee wordt deze relatie, waarbij je als docent vooral gebruik moet maken van de sociale en
personale dimensie, als een belangrijk onderdeel gezien in het creëren en handhaven van een
pedagogisch klimaat.
Het cultureel responsief lesgeven (Gay, 2006 in van Doodewaard, 2009) wordt gekenmerkt door een
positieve en respectvolle benadering, vooral als het gaat om de allochtone leerlingen. Deze wijze van
lesgeven ondersteunt de docent in het voorkomen van en handelen bij machtsconflicten. Ook hier
lijkt het vooral te gaan om de relatie docent-leerling. De sociale dimensie van de leraar als pedagoog
speelt hierbij een centrale rol, maar het zou mooi zijn als de leerlingen onderling ook op een
respectvolle en positieve wijze elkaar kunnen benaderen. Dit laatste kun je bereiken door gebruik te
maken van de didactische dimensie. Daarover meer in hoofdstuk 4.
Een andere belangrijke bijdrage aan het creëren en handhaven van een pedagogisch klimaat in
multiculturele klassen is het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het ``managen en
monitoren van leerling-gedrag’’ (Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk, 2006). Hierbij gaat het
22
om de relatie docent-leerling en leerling-context. Als docent zul je vooral gebruik moeten maken van
de sociale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog om pedagogisch klimaat te
beïnvloeden.
Uit het onderzoek van Doodewaard (2009) blijkt dat er in multiculturele klassen met een goed
pedagogisch klimaat een voorkeur lijkt te bestaan voor een docentstijl, waarbij een grote
betrokkenheid en relatief veel invloed van de docent wordt gevraagd. De grote betrokkenheid duidt
duidelijk op de relatie tussen docent en leerling, maar de relatief grote invloedvraag valt vooral in te
kaderen in de relatie tussen leerlingen onderling en de leerling en de context. Uit eigen
praktijkervaringen blijkt, dat leerlingen veel behoefte hebben aan duidelijkheid en structuur en dat je
daar veel invloed op moet uitoefenen als docent. Deze duidelijkheid en structuur keert voornamelijk
terug in de didactische dimensie van de leraar als pedagoog.
Tot slot is er het pleidooi van Herman Verveld (2011) om de didactiek in multiculturele lessen
bewegingsonderwijs te baseren op betekenisvolle activiteiten. De eerdere didactiek van de
Basisvorming, de competentiegerichte en vraaggestuurde didactiek leidden in het verleden niet tot
gewenste resultaten. De competentiegerichte didactiek zal in multiculturele klassen kunnen leiden
tot een nog grotere prestatiedrang en meer machogedrag bij jongens. De vraaggestuurde didactiek
zal in multiculturele klassen alleen maar voor meer vragen zorgen, aangezien er juist in deze klassen
een grote behoefte aan structuur en duidelijkheid is. De aansluiting van de didactiek op
multiculturele klassen wordt nu gezocht in de interesses van de leerlingen. Activiteiten dienen zo
ingericht te worden, dat het voor allochtone kinderen interessant wordt op zelf een oplossing voor
een bewegingsprobleem te zoeken. Hierbij zul je als docent vooral gebruik moeten maken van de
didactische dimensie van de leraar als pedagoog.
Ook de kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen zijn lastig in te plaatsen en vallen
vaak in meerdere relaties van het concept-analysekader te plaatsen. Wel is duidelijk geworden, dat
het lesgeven aan multiculturele klassen voornamelijk gekenmerkt wordt door de relatie tussen
docent en leerling. Voor alle kenmerken zijn dimensies van de leraar als pedagoog aangewezen als
inspiratiebron voor mogelijkheden om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden.
De mogelijke gedraging van leerlingen in multiculturele klassen en de kenmerken van lesgeven aan
multiculturele klassen zullen in hoofdstuk 4 terugkeren. In dat hoofdstuk zullen didactische
instrumenten besproken worden, die het mogelijk leerling-gedrag en de kenmerken van het lesgeven
aan multiculturele klassen op een dusdanige wijze kunnen beïnvloeden dat het pedagogisch klimaat
er baat bij heeft.
23
3 Didactische instrumenten
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op twee vragen; wat zijn didactische instrumenten?; en
welke didactische instrumenten kun je inzetten in de les bewegingsonderwijs om het pedagogisch
klimaat te beïnvloeden? Met deze informatie kan er in hoofdstuk 4 bekeken worden welke
didactische instrumenten ingezet kunnen worden in de multiculturele les bewegingsonderwijs om
daar het pedagogisch klimaat mee te beïnvloeden.
3.1
Begripsverheldering
Allereerst is het wenselijk om het begrip didactische instrumenten uit te leggen. Het begrip bestaat
uit twee woorden, namelijk didactische en instrumenten. Het woord didactische is een afgeleide van
didactiek wat in Wolters’ Woordenboeken (1992) wordt omschreven als, ``kunst of methode van het
onderwijzen’’(Wolters’ Woordenboeken, 1992, p. 281). Het woord instrumenten kan meerdere
betekenissen hebben. ``1 (genees- of natuurkundig) werktuig; toestel; gereedschap; 2
muziekinstrument;……..3 persoon, door een hogere macht geroepen tot een groot doel; 4 middel,
hulpmiddel….’’ (Wolters’ Woordenboeken, 1992, p. 522). In het kader van de didactiek en dit
onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van de vierde betekenis van het woord instrumenten. Een
samenvoeging van beide woorden maakt dat het begrip didactische instrumenten kan worden
omschreven en gebruikt als onderwijshulpmiddelen. Didactische instrumenten zijn hulpmiddelen ter
ondersteuning van het geven van onderwijs. In het kader van deze opdracht zullen de didactische
instrumenten in het licht komen te staan van het bewegingsonderwijs.
3.2
Didactische instrumenten in het bewegingsonderwijs
De term bewegingsonderwijs wordt vooral gebruikt op basis van een relationele visie op bewegen.
Deze visie wordt gekenmerkt door de onlosmakelijke verbondenheid tussen de mens en de wereld.
(Heij, 2006) De wereld bestaat daarbij uit de ander(en) en het andere. Het andere is alles op de
wereld behalve de medemensen, want dat zijn de anderen. De mens verleent betekenis aan de
wereld, maar krijgt zelf ook betekenis door de betrokkenheid op de ander(en) en het andere. De
verbondenheid tussen de mens en de wereld wordt door Gordijn ook wel aangeduid met het begrip
‘dialoog’. Door de dialoog aan te gaan met de ander(en) en het andere, ontstaan er betekenisvolle
relaties tussen de mens en de wereld, de zogenaamde ‘om te’ relaties. Als voorbeeld uit het
bewegingsonderwijs: touwen zijn voor kinderen om aan te zwaaien of in te klimmen en ballen zijn er
om mee te rollen of samen met andere kinderen mee over en samen te spelen.
24
De mens staat dus altijd in relatie tot de ander(en) of het andere. Deze filosofische benadering wijst
de term lichamelijke opvoeding dan ook af en dat verklaart deels de keuze voor de term
bewegingsonderwijs. ``Bij het waarnemen van de kinderen in de gymnastiekles moet u eens proberen
hen te zien als bewegende lichamen. Dat lukt eenvoudig niet. Het zijn niet de lichamen die lopen,
springen, werpen. Het zijn kinderen die bezig zijn met iets” (Gordijn in Heij, 2006, p. 170). Het citaat
van Gordijn geeft aan, dat er onderwijs in bewegen plaatsvindt en dat verklaart voor het andere deel
de keuze voor de term bewegingsonderwijs.
Het bewegingsonderwijs kent twee constituerende kenmerken (Heij, 2006, fig. op p. 175)
1. Bewegingsonderwijs als pedagogische activiteit (onderwijs als deel van de opvoeding)
2. Bewegingsonderwijs als beïnvloeden van bewegen
Met betrekking tot het pedagogisch verantwoord ontwerpen van bewegingsonderwijs zegt Heij
(2006), dat het succes van bewegingsonderwijs afhangt van de mate waarin leerlingen voorzien
worden in de behoeften aan competentie, autonomie en relatie. Deze drie basisbehoeften voor
intrinsieke motivatie zagen we eerder al bij van Eijkeren (2005) als noodzakelijke aspecten voor het
pedagogische klimaat. Dat leidt ertoe dat didactische instrumenten in het bewegingsonderwijs vooral
ingezet dienen te worden om leerlingen in deze drie basisbehoeften te voorzien.
Als we meer naar de praktijk van het bewegingsonderwijs gaan kijken, dan kan de didactiek van het
bewegingsonderwijs als een soort ontdekkingsreis worden gezien (Berkel van, et al., 2010). Van
Berkel (et al., 2010) gebruikt het woord ontdekkingsreis als metafoor die meer gericht is op hoe de
kinderen leren, dan op wat de leerkracht doet. In deze metafoor maken ze gebruik van een
`landkaart’ als didactisch hulpmiddel voor de reisleider, ofwel de docent. Afhankelijk van de te
bereiken doelstellingen bepaalt de docent de route in samenspraak met de leerlingen. Deze
`landkaart’ kan door docenten worden gebruikt als zij `de weg kwijt zijn’ of als een lesgeefprobleem
om een oplossing vraagt (Berkel van, et al., 2010). Maar de docenten kunnen in het landschap,
waarin zij met de leerlingen bewegen, niet alles overzien. Daarom beschrijft van Berkel (et al., 2010)
drie lesgevende doelen als uitkijktorens op het landschap. Deze drie lesgevende doelen worden door
van Berkel (et al., 2010) als volgt omschreven:
1. Optimaliseren van een bewegingsactiviteit
2. Ontplooien van een bewegingsperspectief
3. Organiseren van een bewegingsles
Bij het optimaliseren van een bewegingsactiviteit gaat over het begeleiden van bewegingsgedrag van
kinderen zodat de kinderen beter leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten.
25
Bij het ontplooien van een bewegingsperspectief gaat het over de wijze waarop een kind de situatie
doet. Het gaat voor de docent om het geven van aandacht aan de beleving van kinderen zodat de
kinderen hun eigen leermogelijkheden leren waarderen en behouden en hiervan genieten.
Bij het organiseren van een bewegingsles gaat het om het inrichten, instrueren en organiseren van
een les bewegingsonderwijs zodat de kinderen met anderen kunnen deelnemen aan
bewegingssituaties (Berkel van, et al., 2010). Vervolgens geeft van Berkel (et al., 2010) drie
metaforen voor deze drie lesgevende doelen. Zo wordt met de metafoor `loopt’t’ verwezen naar het
organiseren van een bewegingsles; met de metafoor `lukt’t’ wordt verwezen naar het optimaliseren
van een bewegingsactiviteit en met de metafoor `leeft’t’ wordt verwezen naar het ontplooien van
een bewegingsperspectief. Zodoende zijn er drie metaforische torens in een metaforisch landschap
neergezet, die de docent handvatten geven in het inzetten van didactische instrumenten in de les
bewegingsonderwijs. Door als docent vanuit de verschillende torens op het landschap te kijken, zul je
beter in staat zijn om je didactische instrumenten effectief toe te kunnen passen.
Wanneer je vanaf de loopt’t-toren naar beneden kijkt, krijg je onder andere zicht op de
organisatievormen, maar kun je ook zien of de leerlingen jouw instructie hebben begrepen middels
de uitvoering van een bewegingsactiviteit. Het naleven van regelingen wordt vanaf deze toren ook
zichtbaar. Het gaat vooral om de benodigde didactische instrumenten om een bewegingsactiviteit te
organiseren of door leerlingen zelf te laten organiseren. Met dit laatste punt kun je inspelen op de
behoefte van leerlingen aan autonomie. Daarnaast valt er een koppeling te maken met de sociale
dimensie van de leraar pedagoog. ``Hij organiseert de omgangssituatie, bewaakt de omgangsregels
en legt het belang van waarden en normen uit waar dat nodig is’’ (Jacobs en Ludérus, 2007, p. 14). Bij
het organiseren van een bewegingsactiviteit is een instructie van groot belang. In die instructie kun je
de sociale dimensie van de leraar als pedagoog goed uiting geven door bepaalde omgangsregels met
de leerlingen op te stellen als het gaat over de les of een bewegingsactiviteit.
Vanaf de lukt’t-toren is goed te zien of leerlingen succes boeken en beter worden in de
bewegingsactiviteit. Je kunt zien of de activiteit aansluit bij het bewegingsniveau van de leerling. ``De
lukt’t-toren wordt ook wel de methodiek-toren genoemd’’ (Berkel van, et al., 2010, p. 212). Je zult als
docent didactische instrumenten in moeten zetten om activiteiten op maat aan te bieden en op maat
te houden voor de leerling. De behoefte aan competentie keert hierin nadrukkelijk terug en ook kan
er een koppeling worden gemaakt naar de mogelijke beïnvloedingsstrategie van de didactische
dimensie van de leraar als pedagoog. Deze didactische dimensie stelt, dat je als docent oog moet
hebben voor de vormende (meer) waarden van de leerstof en van de eigen activiteiten van de
leerling om zich deze leerstof op zinvolle wijze eigen te maken (Jacobs en Ludérus, 2007).
26
De leeft’t-toren biedt de docent de mogelijkheid om te kijken naar persoonlijke verschillen tussen
leerlingen (Berkel van, et al., 2010). Hierin staat de belevingswereld van ieder uniek kind centraal.
Vanaf deze toren kun je als docent duidelijk zien hoe leerlingen de activiteit beleven en hoe hun
wijze van deelnemen is. ``Op grond van de theorie van Stevens worden we vanaf de leeft’t-toren drie
levens-elementen gewaar:
1. Competenties
2. Authenticiteit (autonomie)
3. Relaties (betrokkenheid)
(Berkel van, et al., 2010, p. 214).
Vanaf de leeft’t-toren verkrijg je als docent een duidelijk inzicht in de wijze waarop leerlingen in de
drie basisbehoeften worden voorzien. Je kunt vanaf deze toren voor een deel het pedagogisch
klimaat beoordelen. De relaties tussen leerlingen onderling en tussen de leerling en de context zijn
zo goed te beoordelen volgens het concept-analysekader van Jacobs en Ludérus (2007). vanaf deze
toren kun je eveneens beoordelen welke van de drie beïnvloedingstrategieën je toe kunt passen. Als
didactisch instrument kun je hier als docent gebruik maken van de personale dimensie van de leraar
als pedagoog. Om de beleving van de leerlingen te vergroten en het wederzijdse vertrouwen te
vergroten zou je kunnen beslissen om zelf deel te nemen aan de activiteit. Hierdoor zullen leerlingen
jou als voorbeeld nemen en dat helpt ze wellicht in het verlenen van betekenissen aan bepaalde
normen en waarden, ofwel in hun identiteitsontwikkeling.
Didactische instrumenten kun je het beste inzetten door vanaf de drie torens te beoordelen welke
didactische instrumenten je in gaat zetten. Hierdoor kun je gerichter kijken naar de les
bewegingsonderwijs en doeltreffender beïnvloeden.
3.3
Inzet van didactische instrumenten in de les bewegingsonderwijs ter bevordering van het
pedagogisch klimaat
Om te beoordelen welke didactische instrumenten je als docent in kunt zetten tijdens de les
bewegingsonderwijs om het pedagogische klimaat te beïnvloeden, dienen we eerst weer te kijken
naar de omschrijving van het pedagogisch klimaat.
Het pedagogisch klimaat is een sfeer waarin gewerkt wordt, waarin zowel docenten als
leerlingen zich prettig en veilig voelen en iedere leerling zich op zijn of haar eigen manier kan
ontwikkelen. Leerlingen moeten zich welbevinden. De ontwikkeling komt tot stand wanneer
er rekening wordt gehouden met de basisbehoeften van leerlingen aan relaties, competentie
en autonomie. De behoefte aan relaties gaat over drie relaties: relaties tussen leerlingen
onderling, relaties tussen leerlingen en docent(en) en relaties tussen leerlingen en de
context. Deze relaties dienen gebaseerd te zijn op vertrouwen en normen en waarden.
27
In paragraaf 1.3.3 werden eerder al mogelijkheden benoemd om het pedagogische klimaat te
beïnvloeden. Uit de omschrijving van het pedagogisch klimaat en de informatie uit paragraaf 1.3.3
wordt duidelijk dat er door een docent bewegingsonderwijs op de behoeften aan competentie,
autonomie en relaties moet worden beïnvloed om het pedagogisch klimaat positief te beïnvloeden.
Met name de behoefte aan relaties is hierin erg belangrijk. Didactische instrumenten bieden
handvaten om te beïnvloeden op de behoeften aan competentie, autonomie en relaties. Daarnaast
boden Jacobs en Ludérus (2007) mogelijke beïnvloedingstrategieën in de vorm van de sociale,
personale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog. Met deze informatie kom ik tot een
volgend schema:
Figuur 2.
Beïnvloedingsmogelijkheden voor het pedagogisch klimaat
Het schema op voorgaande de pagina bevat nogal wat pijlen en kan onoverzichtelijk overkomen.
Enige toelichting is daarom noodzakelijk.
28
In het schema gaat het voornamelijk over de beïnvloedingsmogelijkheden die een docent
bewegingsonderwijs heeft om het pedagogisch klimaat positief te kunnen beïnvloeden. Om een
pedagogisch klimaat te creëren moeten leerlingen worden voorzien in de basisbehoeften aan
competentie, autonomie en relaties. Dit wordt in figuur 2. duidelijk omschreven in het vetgedrukte,
centraal liggende vlak. Bij de behoefte aan relaties gaat het over de relaties tussen docent en
leerling, de relatie tussen leerlingen onderling en de relatie tussen de leerling en de context.
Om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden, dien je het eerst te analyseren en daardoor kun je
achterhalen waarop vooral beïnvloed dient te worden. Er zijn twee mogelijkheden om het
pedagogisch klimaat te analyseren. Dit kan enerzijds door gebruik te maken van het conceptanalysekader (Jacobs en Ludérus, 2007) waarin de drie relaties, zoals net benoemd, worden
geanalyseerd. Anderzijds kan het pedagogisch klimaat beoordeeld worden vanuit de metaforische
leeft’t-toren. Door vanaf deze toren te kijken, verkrijg je als docent inzicht in de belevingswereld van
de leerlingen, maar vooral in de wijze waarop leerlingen worden voorzien in de drie basisbehoeften
(Berkel van, et al., 2010, p. 214).
Wanneer het pedagogisch klimaat wordt geanalyseerd en beoordeeld middels het conceptanalysekader, dan zullen de beïnvloedingen op één of meerdere van de drie relaties gedaan moeten
worden. Beïnvloedingsmogelijkheden liggen dan vooral in de sociale, personale en didactische
dimensie van de leraar als pedagoog. Hiervoor kan dan ook gebruik gemaakt worden van didactische
instrumenten, maar om de drie relaties beïnvloeden lijkt vooral ingezet te moeten worden op de
sociale en personale dimensie van de leraar als pedagoog. Zo kan bijvoorbeeld in de praktijk blijken
dat de relatie tussen leerlingen onderling slecht scoort na het gebruik van het concept-analysekader.
Er is weinig onderling respect en vertrouwen en nagenoeg geen behulpzaamheid. Dit uit zich
regelmatig in conflicten of ruzies. Als docent kun je in dit geval met name gebruik maken van de
sociale en personale dimensie van de leraar als pedagoog. Kijkend naar de sociale dimensie dan zul je
vooral in moeten zetten op omgangsregels binnen de klas. Je kunt een gesprek met de klas aangaan
en daarin de omgangsregels bepalen in samenspraak met de leerlingen. Hierdoor leg je bepaalde
normen en waarden vast waaraan leerlingen zich moeten hechten. Vervolgens dien je als docent ook
deze normen, waarden en omgangsregels te bekrachtigen en te controleren. Het bekrachtigen kan
door gebruik te maken van de personale dimensie van de leraar als pedagoog. Dit doe je in de
praktijk door zelf mee te doen aan activiteiten. Hierdoor kun je een voorbeeldfunctie tonen en
kunnen leerlingen jouw gedrag gaan kopiëren.
Wanneer je het pedagogisch klimaat analyseert en beoordeeld vanuit de metaforische leeft’t-toren
kun je achterhalen op welke basisbehoeften je vooral dient te beïnvloeden. Voor het beïnvloeden
van deze basisbehoeften lenen didactische instrumenten zich uitstekend. Met name de behoeften
29
aan competentie en autonomie kunnen goed beïnvloed worden middels didactische instrumenten.
Om de behoefte aan relatie te beïnvloeden kan je didactische instrumenten inzetten, maar zul je dus
met name in moeten zetten op de sociale en personale dimensie van de leraar als pedagoog.
Afhankelijk van de competentie waarop je als docent bewegingsonderwijs wilt beïnvloeden, kun je
meerdere didactische instrumenten inzetten. Deze didactische instrumenten worden in het schema
gekleurd weergegeven en onderverdeeld in de drie eerder benoemde metaforische torens van
loopt’t, lukt’t en leeft’t. Vervolgens worden deze didactische instrumenten met een gekleurde pijl
gerelateerd aan de basisbehoeften aan competentie, autonomie en relaties. Voor het gebruik van
didactische instrumenten kijken we naar een volgend voorbeeld van hoogspringen. Aan een groep
van tien leerlingen wordt hoogspringen op één situatie aangeboden. Daarbij dreigt één leerling
buiten de boot te vallen, omdat deze leerling niet meer over de lijn heen kan komen. Je neemt dit
waar en concludeert dat deze leerling niet meer in de behoefte aan competentie wordt voorzien. Om
dit bij deze leerling wel voor elkaar te krijgen, kun je gebruik maken van didactische instrumenten
binnen de categorie lukt’t. In figuur 2. staat vermeld dat je binnen deze categorie gebruik kunt
maken van leerhulp en differentiatie om leerlingen in de behoefte aan competentie te voorzien. In
het geval van de leerling bij het hoogspringen kun je differentiatie aanbieden door een tweede
arrangement op te bouwen, waarbij de leerling de kans krijgt om wel over het lijntje heen te komen.
Tot zover de toelichting op figuur 2. De informatie over didactische instrumenten zal in het volgende
hoofdstuk gekoppeld worden aan de multiculturele klas en de kenmerken daarvan.
30
4 Gebruik van didactische instrumenten in multiculturele lessen
bewegingsonderwijs
In het vorige hoofdstuk is uitgelegd hoe het pedagogisch klimaat beïnvloed kan worden en welke
didactische instrumenten hierbij kunnen ondersteunen. Naast de didactische instrumenten,
waarmee je de basisbehoeften aan competentie, autonomie en relatie kan beïnvloeden, is het van
belang om gebruik te maken van de sociale en personale dimensie van de leraar als pedagoog om
leerlingen in hun behoeften aan relaties te kunnen voorzien.
In dit hoofdstuk zal op basis van de informatie uit voorgaande hoofdstukken een koppeling worden
gemaakt tussen het beïnvloeden van een pedagogisch klimaat en het lesgeven aan multiculturele
klassen. In eerste instantie wordt er gekeken naar de in te zetten didactische instrumenten die het
mogelijke leerling-gedrag in multiculturele klassen kunnen beïnvloeden om daarmee het
pedagogisch klimaat te verbeteren.
Vervolgens zal er gekeken worden naar de in te zetten didactische instrumenten die de kenmerken
van het lesgeven aan multiculturele klassen kunnen beïnvloeden om daarmee het pedagogisch
klimaat te verbeteren.
4.1
In te zetten didactische instrumenten ter beïnvloeding van mogelijk leerling-gedrag in
multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat
Leerlingen in multiculturele klassen kunnen te maken krijgen met problemen omtrent hun
identiteitsontwikkeling (Spiecker en Steutel, 2003). Deze problemen kunnen middels het conceptanalysekader geplaatst worden onder de relatie tussen docent en leerling (zie bijlage 1). Om te
kunnen beïnvloeden op deze problemen zal er vooral gebruik gemaakt moeten worden van de
personale dimensie van de leraar als pedagoog. Daarin wordt beschreven dat de relatie tussen
docent en leerling een voorwaarde voor de leerling vormt om een eigen identificatie te verkrijgen.
Als docent kun je de leerling hierin ondersteunen door te laten zien hoe jij omgaat met normen en
waarden. Als docent heb je voor deze leerlingen een belangrijke voorbeeldfunctie. Didactische
instrumenten die je hiervoor in zou kunnen zetten liggen vooral op het gebied van leeft’t. Als we
kijken naar figuur 2 op pagina 26 dan kunnen we concluderen dat het zelf meedoen aan een activiteit
en daardoor te laten zien hoe je omgaat met normen en waarden een didactisch instrument kan zijn
om dit probleem van de leerling te verhelpen.
Naast problemen in de identiteitsontwikkeling kunnen jongens uit multiculturele klassen, door de
invloed van hun culturele en/of religieuze achtergrond, gedragingen vertonen wat zich kan uiten in
31
een enorme prestatiedrang, het aan anderen toeschrijven van fouten, agressiviteit, machogedrag,
moeite hebben met hiërarchie en macht willen hebben over meisjes. Deze gedragingen vallen binnen
het concept-analysekader onder te brengen onder alle drie de relaties en dat maakt de keuze tussen
de dimensies van de leraar als pedagoog lastig. Eerder werd al vermeld, dat een goede relatie tussen
docent en leerling voor meer begrip van elkaar kan zorgen en dat het gedrag daardoor beter te
beïnvloeden wordt. De sociale en personale dimensie van de leraar als pedagoog zullen vooral
ingezet moeten worden om deze relatie tot stand te brengen of te verbeteren.
Vervolgens kan er gekeken worden naar mogelijk in te zetten didactische instrumenten. Uit figuur 2
op pagina 26 blijkt, dat de metaforische toren van loopt’t een uitkomst kan bieden voor gedragingen
ten gevolge van prestatiedrang, het toeschrijven van fouten aan anderen en het machogedrag. Bij de
loopt’t-toren gaat het over organisatievormen en regelingen. Als docent kun je ervoor kiezen om een
activiteit aan te bieden waarin winnen en verliezen niet van belang is. Daarmee kun je de
prestatiedrang, het machogedrag en het toeschrijven van fouten anderen beïnvloeden. De moeite
met hiërarchie kan tot machtsconflicten leiden. Wanneer je allochtone leerlingen positief en
respectvol benadert, zul je veel minder vaak in machtsconflicten terechtkomen (Van Doodewaard,
2009). Een positieve en respectvolle benadering kan naar didactische instrumenten vertaald worden
middels de metaforische lukt’t toren waarin complimenten als didactisch instrument worden
benoemd. Door de leerling te complimenteren kunnen machtsconflicten voorkomen worden. Het
hebben van macht over meisjes zal in didactische instrumenten vertaald kunnen worden middels de
metaforische loopt’t toren. Daarin wordt duidelijk dat omgangsregelingen een didactisch instrument
vormen en deze omgangsregelingen kun je zelf in samenspraak met de leerlingen kenbaar maken
aan de klas.
Meisjes in multiculturele klassen kunnen gedragingen vertonen welke zich kunnen uiten in geringe
tot geen deelname aan de les bewegingsonderwijs. Ook kunnen zij een bescheiden, gehoorzame,
respectvolle en dienstbare opstelling hebben. Deze laatste gedragingen zijn gedragingen waar iedere
docent van droomt, maar ze kunnen van invloed zijn op het pedagogisch klimaat. De opstelling van
meisjes kan ertoe leiden, dat de meiden niet naar hun mogelijkheden ontwikkelen. Daarmee wordt
een belangrijke ontwikkeling van het zelfvertrouwen ondermijnd. Ditzelfde geldt voor de
gedragingen als het niet of gering deelnemen aan de lessen bewegingsonderwijs. Voor de docent is
het dan van belang om deze meisjes zoveel mogelijk te betrekken bij activiteiten en hun toegevoegde
waarde aan de klas kenbaar te maken. Dit vraagt om het gebruik van de sociale dimensie van de
leraar als pedagoog, maar ook om de inzet van didactische instrumenten. Voor wat betreft de
32
didactische instrumenten zal vooral naar loopt’t moeten worden gekeken en dan met name naar de
groepssamenstelling (alleen meisjes bij elkaar) en omgangsregelingen.
4.2
In te zetten didactische instrumenten ter beïnvloeding van de kenmerken van het lesgeven
aan multiculturele klassen in relatie tot het pedagogisch klimaat
Het lesgeven aan multiculturele klassen wordt gekenmerkt door de volgende vijf punten:

Relatie docent-leerling (Van Doodewaard, 2009)

Cultureel responsief lesgeven (Gay 2006, in van Doodewaard, 2009)

Het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het ``managen en monitoren van
leerling-gedrag’’ (Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk, 2006)

Docentstijlen waarin van de docent een grote betrokkenheid en relatief veel invloed wordt
gevraagd’’ (Van Doodewaard, 2009)

Betekenisvolle activiteiten (Verveld, 2011)
Deze kenmerken zijn beïnvloedingstrategieën, die door docenten die lesgeven aan multiculturele
klassen worden ingezet om het pedagogische klimaat in multiculturele klassen te handhaven of te
beïnvloeden. De bovenste vier beïnvloedingstrategieën kwamen naar voren uit onderzoeken van
Doodewaard (2009) en Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk (2006). De laatste
beïnvloedingstrategie is een pleidooi van Herman Verveld (2011) om betekenisvolle activiteiten aan
te bieden om daarmee sociaal-culturele problemen in het onderwijs op te lossen. Er zal nu getracht
worden om deze beïnvloedingstrategieën een plek te geven in figuur 2 (p. 26) en daarmee te
achterhalen welke didactische instrumenten bruikbaar zijn om het pedagogisch klimaat in de
multiculturele lessen bewegingsonderwijs te handhaven of te verbeteren.
De relatie tussen docent en leerling blijkt, volgens onderzoek van Doodewaard (2009), door veel
docenten die lesgeven aan multiculturele klassen als zeer belangrijk te worden ervaren. Deze
docenten investeren veel in de relatie docent-leerling. Om in deze relatie te investeren dien je als
docent voornamelijk gebruik te maken van de sociale en personale dimensie van de leraar als
pedagoog. Didactische instrumenten, die ingezet kunnen worden om deze relatie te beïnvloeden,
kunnen gevonden worden in de metaforische leeft’t-toren. Door zelf mee te doen aan activiteiten
kun je de relatie met een leerling op een dusdanige manier beïnvloeden, dat het pedagogische
klimaat er baat bij heeft. Ook kun je de leeft’t toren gebruiken om het didactische instrument van het
meehelpen in bedenken van vernieuwende activiteiten toepassen.
33
Het cultureel responsief lesgeven kenmerkt zich door een respectvolle en positieve benadering van
leerlingen. Deze wijze van lesgeven ondersteunt de docent in het voorkomen van en handelen bij
machtsconflicten en werd eerder al gerelateerd aan het didactische instrument van het geven van
complimenten. Dit komt voort uit de metaforische toren van lukt’t. Binnen het cultureel responsief
lesgeven lijkt het vooral te gaan om de relatie docent-leerling. De sociale dimensie van de leraar als
pedagoog speelt hierbij een centrale rol, maar het zou mooi zijn als de leerlingen onderling ook op
een respectvolle en positieve wijze elkaar kunnen benaderen. Dit kun je bereiken door didactische
instrumenten in te zetten vanuit de metaforische torens van loopt’t en lukt’t. Vanuit de loopt’t-toren
kun als docent inzetten op bepaalde omgangsregelingen. Je kunt leerlingen hierbij goed betrekken.
Vanuit de lukt’t toren kun je als docent inzetten op een grote slagingskans binnen de activiteit, door
de activiteit op het niveau van de leerling af te stemmen.
Bij het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het ``managen en monitoren van leerlinggedrag’’ lijkt het vooral om de relatie docent-leerling en leerling-context te gaan. Als docent zul je
vooral gebruik moeten maken van de sociale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog om
pedagogisch klimaat te beïnvloeden. Daarnaast onderstreept Kolman (2003) het belang van het
maken van vaste regels en afspraken. Het opstellen van gedragsregels kan door de docent in
samenspraak met leerlingen gedaan worden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het
didactische instrument omtrent regelingen vanuit de metaforische loopt’t-toren.
Een mogelijkheid om te beïnvloeden op de docentstijl, waarin van de docent een grote
betrokkenheid en relatief veel invloed wordt gevraagd, kan met name gevonden worden in de
sociale dimensie van de leraar als pedagoog. De grote betrokkenheid is in didactische instrumenten
te vertalen in het zelf meedoen aan de activiteit volgens de metaforische toren van leeft’t. Daarnaast
is de vraag naar veel invloed ook te vertalen naar de didactische instrumenten. Uit eigen
praktijkervaringen blijkt, dat leerlingen veel behoefte hebben aan duidelijkheid en structuur en dat je
daar veel invloed op moet uitoefenen als docent. Deze duidelijkheid en structuur kun je de leerlingen
bieden door vooral gebruik te maken van de metaforische toren van loopt’t. Daarin wordt duidelijk,
dat je regelingen moet treffen en een organisatievorm moet kiezen. De keuzes voor bepaalde
regelingen en organisatievormen bieden voor de leerlingen structuur en duidelijkheid en daarmee
toon je eveneens veel invloed.
Het pleidooi van Herman Verveld (2011) om de didactiek in multiculturele lessen
bewegingsonderwijs te baseren op betekenisvolle activiteiten is te relateren aan verschillende
didactische instrumenten. Het gaat erom dat activiteiten dienen aansluiten op de belevingswereld en
34
interesse van de leerling. Hierbij gaat het over de activiteitskeuze, maar vooral ook het uitlokken van
bewegingsgedrag. Bij de activiteitskeuze kun je didactische instrumenten uit de metaforische torens
van loopt’t en leeft’t gebruiken. Vanuit de loopt’t-toren kun je kiezen voor een bepaalde
organisatievorm en vanuit de leeft’t-toren kun je ervoor kiezen om zelf of samen een vernieuwende
activiteit te introduceren of te ontwerpen. Daarmee wordt er ingespeeld op de belevingswereld en
interesse van de leerling. Bij het uitlokken van bewegingsgedrag kun je gebruik maken van
didactische instrumenten vanuit de lukt’t- toren en leeft’t-toren. Door differentiatie toe te passen en
daarmee activiteiten op het niveau van de leerling te houden, kunnen leerling uitgedaagd blijven om
te bewegen. Ook kunnen de leerlingen zelf differentiatie toe leren passen en daarmee wordt een
schakeling tussen de loopt’t-toren en lukt’t-toren gemaakt. Het gaat dan namelijk ook over het zelf
leren organiseren van een bewegingsactiviteit. Vanuit de leeft’t-toren kan bewegingsgedrag uitgelokt
worden door samen met de leerling of de leerling alleen een vernieuwende activiteit te laten
bedenken en uit laten voeren. Wanneer je de leerling dit alleen laat doen, wordt er wederom een
schakeling tussen twee torens gemaakt, namelijk tussen die van loopt’t en leeft’t.
35
5 Conclusies en aanbevelingen
In dit laatste hoofdstuk zullen enkele conclusies en daaruit voortvloeiende aanbeveling worden
gegeven. In de conclusie zal er een antwoord worden gegeven op de deelvragen en de
onderzoeksvraag. Daarna zullen er enkele aanbeveling gedaan worden.
5.1
Conclusies
In dit onderzoek stond de vraag centraal welke didactische instrumenten ik in mijn multiculturele
lessen bewegingsonderwijs in kan zetten, zodanig dat het sociaal pedagogisch klimaat hier baat bij
heeft. Om een antwoord op de vraag te krijgen heb ik eerst de deelvragen beantwoord. Bij de eerste
deelvraag ging het over de betekenis en het belang van een pedagogisch klimaat. Na het raadplegen
van diverse bronnen kwam ik tot de volgende omschrijving van het pedagogisch klimaat:
het pedagogisch klimaat is een sfeer waarin gewerkt wordt, waarin zowel docenten als leerlingen
zich prettig en veilig voelen en iedere leerling zich op zijn of haar eigen manier kan ontwikkelen.
Leerlingen moeten zich welbevinden. De ontwikkeling komt tot stand wanneer er rekening wordt
gehouden met de basisbehoeften van leerlingen aan relaties, competentie en autonomie. De
behoefte aan relaties gaat over drie relaties: relaties tussen leerlingen onderling, relaties tussen
leerlingen en docent(en) en relaties tussen leerlingen en de context. Deze relaties dienen gebaseerd
te zijn op vertrouwen en normen en waarden.
Het belang van het pedagogisch klimaat bleek te liggen in de voorwaardelijke aanwezigheid ervan om
ontwikkeling bij kinderen te kunnen realiseren en daarmee de kinderen toe te kunnen rusten tot
participatie in de samenleving. Het pedagogisch klimaat zorgt in de ontwikkeling van kinderen voor
betere leerprestaties, een positiever zelfbeeld en een gevoel van welbevinden bij zowel docent(en)
als leerlingen.
Het beïnvloeden van het pedagogisch klimaat kan pas, zodra het pedagogisch klimaat is geanalyseerd
en beoordeeld. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het concept-analysekader, ontwikkeld
door Jacobs en Luderus (2007), waarin gekeken wordt naar de relaties tussen docent en leerling,
leerlingen onderling en leerling en de context. Later in het onderzoek (paragraaf 3.2) bleek dat het
pedagogisch klimaat ook geanalyseerd en beoordeeld kan worden door vanaf de metaforische toren
leef’t te kijken naar hoe leerlingen worden voorzien in hun behoeften aan competentie, autonomie
en relaties. Met de beoordeling van het pedagogisch klimaat volgens het concept-analysekader kon
er beïnvloed worden op de zojuist benoemde drie relaties. Beïnvloedingsmogelijkheden werden
gevonden in de sociale, personale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog.
36
De multiculturele klas wordt duidelijk omschreven door Karoichi (2009). Zij stelt dat de multiculturele
klas een plek is waar jongeren, die thuis een andere opvoeding krijgen en andere normen en
waarden aangeleerd krijgen, samenkomen in een school, in één klas.
Binnen het lesgeven aan multiculturele klassen kan je als docent met verschillende gedragingen te
maken krijgen. Mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen kan zich uiten in problemen met de
identiteitsontwikkeling; gedragingen van jongens als prestatiedrang, fouten aan anderen
toeschrijven, agressiviteit, machogedrag, moeite hebben met hiërarchie en macht hebben over
meisjes; gedragingen van meisjes als in geringe tot geen deelname in het bewegingsonderwijs en/of
in een bescheiden, gehoorzame, respectvolle en dienstbare opstelling. Uit onderzoeken van
Doodewaard (2009) en Wubbels, den Brok, Veldman en van Tartwijk (2006) kwamen verschillende
kenmerken naar voren van het lesgeven aan multiculturele klassen. Dit waren de relatie docentleerling, het cultureel responsief lesgeven, het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het
managen en monitoren van leerling-gedrag en een voorkeur vanuit zowel docent als leerlingen voor
een docentstijl waarin van de docent een grote betrokkenheid en relatief veel invloed wordt
gevraagd. Daarnaast is er het pleidooi van Herman Verveld (2011) voor het belang van betekenisvolle
activiteiten om daarmee een oplossing door sociaal-culturele problemen in de wijk en het onderwijs
te vinden.
Een onderscheid is gemaakt met betrekking tot het mogelijke leerling-gedrag in multiculturele
klassen en het kenmerkende van het lesgeven aan multiculturele klassen.
Het beïnvloeden van mogelijk leerling-gedrag in multiculturele klassen kan, middels het toepassen
van de sociale, personale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog, op de volgende
manieren:
-
problemen met de identiteitsontwikkeling; personale dimensie
-
gedragingen van jongens als prestatiedrang, fouten aan anderen toeschrijven, agressiviteit,
machogedrag, moeite hebben met hiërarchie en macht hebben over meisjes; in het begin
voor de sociale en personale dimensie en later de didactische dimensie
-
gedragingen van meisjes als in geringe tot geen deelname in het bewegingsonderwijs en/of
in een bescheiden, gehoorzame, respectvolle en dienstbare opstelling; sociale en didactische
dimensie
Het is lastig om mogelijke gedragingen van allochtone leerlingen in het concept-analyse kader te
plaatsen. Hun gedragingen kunnen namelijk in alle drie de relaties voorkomen. Om het best op deze
gedragingen te kunnen beïnvloeden dient er een goede relatie tussen docent en leerling te zijn.
Hierin draait het met name om het gebruik van de sociale en personale dimensie van docent als
pedagoog.
37
Het beïnvloeden van de kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen kan, middels het
toepassen van de sociale, personale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog, op de
volgende manieren:
-
Relatie docent –leerling; sociale en personale dimensie
-
Cultureel responsief lesgeven; sociale dimensie en didactische dimensie
-
Het stellen en bekrachtigen van duidelijke regels bij het managen en monitoren van leerlinggedrag; sociale en didactische dimensie
-
Voorkeur voor docentstijl waarbij een grote betrokkenheid en relatief veel invloed van de
docent wordt gevraagd; sociale en didactische dimensie
-
Betekenisvolle activiteiten; didactische dimensie
Ook de kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen zijn lastig in het conceptanalysekader te plaatsen en vallen vaak in meerdere relaties van te plaatsen. Wel is duidelijk
geworden, dat het lesgeven aan multiculturele klassen voornamelijk gekenmerkt wordt door de
relatie tussen docent en leerling.
Naast de sociale, personale en didactische dimensie van de leraar als pedagoog kan het pedagogisch
klimaat ook op een andere manier beïnvloed worden. Didactische instrumenten bieden deze
mogelijkheid. Didactische instrumenten kunnen worden omschreven als onderwijshulpmiddelen en
worden gebruikt ter ondersteuning van het geven van onderwijs. Didactische instrumenten bieden
handvatten om te beïnvloeden op de behoeften aan competentie, autonomie en relaties.
In de les bewegingsonderwijs kunnen didactische instrumenten worden ingezet om het pedagogische
klimaat te beïnvloeden. Van Berkel (et al., 2010) beschrijft drie lesgevende doelen als metaforische
uitkijktorens op de les bewegingsonderwijs. Met de metaforische toren loopt’t wordt verwezen naar
het organiseren van een bewegingsles; met de metaforische toren lukt’t wordt verwezen naar het
optimaliseren van een bewegingsactiviteit en met de metaforische toren leeft’t wordt verwezen naar
het ontplooien van een bewegingsperspectief. Uit figuur 2 (p. 26) blijkt, dat op de drie
basisbehoeften beïnvloed kan worden middels verschillende didactische instrumenten.
-
Behoefte aan competentie >
Lukt’t>
Leerhulp: vraag / tip / compliment
Lukt’t>
Activiteiten op bewegingsniveau van de
leerling door middel van differentiatie
-
Behoefte aan autonomie>
Leeft’t>
Zelf een nieuwe activiteit bedenken
Loopt’t>
Organisatievorm: zelfstandig werken
Lukt’t>
Activiteiten op bewegingsniveau van de
leerling door zelf te differentiëren
Leeft’t>
Zelf een nieuwe activiteit bedenken
38
-
Behoefte aan relatie>
Loopt’t>
Regelingen: omgangsregelingen treffen
Loopt’t>
Organisatievorm: groepssamenstellingen
Leeft’t>
Zelf deelnemen als docent zijnde
Met name de behoeften aan competentie en autonomie kunnen goed beïnvloed worden middels
didactische instrumenten. Om de behoefte aan relatie te beïnvloeden kan je didactische
instrumenten inzetten, maar zul je dus met name in moeten zetten op de sociale en personale
dimensie van de leraar als pedagoog.
Met het beantwoorden van de deelvragen zijn we aangekomen bij het beantwoorden van de
onderzoeksvraag. Welke didactische instrumenten kan ik inzetten in mijn multiculturele lessen
bewegingsonderwijs om het pedagogisch klimaat te beïnvloeden? Om deze vraag te beantwoorden
schets ik twee kaders; een kader om mogelijk leerling-gedrag in multiculturele lessen
bewegingsonderwijs te beïnvloeden in relatie tot het pedagogisch klimaat en een kader om de
kenmerken van het lesgeven aan multiculturele klassen in het bewegingsonderwijs te beïnvloeden in
relatie tot het pedagogisch klimaat. In deze kaders wil ik ook de sociale en personale dimensie van de
leraar als pedagoog betrekken. De didactische dimensie van de leraar als pedagoog krijgt vorm
middels de didactische instrumenten.
Beïnvloeding mogelijk leerling-gedrag in het bewegingsonderwijs in relatie tot het pedagogisch klimaat
Gedrag:
Didactisch in te zetten instrument:
Inspelen op:
Te gebruiken
dimensie van
de leraar als
pedagoog
Problemen met
identiteitsontwikkeling
Bij jongens:
Prestatiedrang,
foutentoeschrijving aan
anderen en machogedrag
Leeft’t – Zelf meedoen als
docent zijnde
Behoefte aan
autonomie en relatie
Personale
Loopt’t – Organisatievorm waarin het
Behoefte aan relatie
belang van winnen of verliezen
minimaal is
Loopt’t – Regelingen waarin aandacht is
voor de omgang met elkaar en voor de
activiteit
Eerst sociaal
en personaal.
Later
didactisch
Moeite met hiërarchie
Lukt’t – Complimenten geven
Behoefte aan relatie
,,
,,
Macht over meisjes
willen hebben
Loopt’t – Regelingen: duidelijke
omgangsregelingen met de leerlingen
treffen
Behoefte aan relatie
,,
,,
Bij meisjes:
Geen tot geringe
deelname aan de les
Opstelling
Loopt’t – Organisatievorm:
Behoefte aan relatie
groepssamenstelling met alleen meisjes
Loopt’t – Regelingen:
omgangsregelingen treffen
Behoefte aan
Lukt’t – Activiteiten op niveau van lln
competentie
Sociale
Sociale
39
Beïnvloeding kenmerken van lesgeven aan multiculturele klassen in het bewegingsonderwijs in relatie tot
het pedagogisch klimaat
Kenmerken
lesgeven
van
het Didactisch in te zetten instrument:
Inspelen op:
Te gebruiken
dimensie van
de leraar als
pedagoog
Leeft’t – Zelf meedoen aan activiteiten
Leeft’t – Meehelpen in bedenken van
vernieuwende activiteiten
Het cultureel responsief Lukt’t – Leerhulp: geven van
lesgeven
complimenten
Loopt’t – Regelingen:
omgangsregelingen om leerlingen ook
met elkaar op positieve en respectvolle
wijze om te leren
Lukt’t – Activiteit zo op niveau van lln
afstemmen, dat er een grote
slagingskans is om leerlingen elkaar zo
positief te laten benaderen
Het stellen en
Loopt’t - Regelingen waarin aandacht is
bekrachtigen van
voor de omgang met elkaar en voor de
duidelijke regels bij het activiteit
managen en monitoren
van leerling-gedrag
Behoefte aan relatie
Sociale en
personale
Behoefte aan relatie
Sociale
Behoefte aan relatie
Sociale
Voorkeur voor
docentstijl met grote
betrokkenheid en veel
invloed
Behoefte aan relatie
Sociale
Behoefte aan
competentie,
autonomie en relatie
Sociale
Relatie docent leerling
Betekenisvolle
activiteiten
Loopt’t – Regelingen: duidelijke
regelingen opstellen voor de behoefte
aan duidelijkheid en structuur
Loopt’t – Organisatievorm: duidelijk
uitleggen voor de behoefte aan
duidelijkheid en structuur
Loopt’t – Organisatievorm:
activiteitskeuze
Lukt’t – Activiteit op niveau lln door
differentiatie en zo lln uit te blijven
dagen
Leeft’t – Samen met lln een
vernieuwende activiteit bedenken
Loopt’t /Lukt’t – Leerling zelf leren
differentiëren
Loopt’t / Leeft’t – Leerling zelf
vernieuwende activiteit laten bedenken
Uit praktijkervaringen van vakdocenten (Van Doodewaard, 2009 en Wubbels, den Brok, Veldman en
van Tartwijk, 2006) en bovenstaand schema blijkt, dat er in de praktijk veel aandacht is voor de
behoefte aan relatie bij leerlingen in multiculturele klassen. Hierbij lijkt vooral de relatie tussen
docent en leerling van belang te zijn voor het pedagogisch klimaat.
40
5.2
Aanbevelingen
Om een pedagogisch klimaat bij multiculturele klassen op een positieve manier te kunnen
beïnvloeden, dient er vooral aandacht te zijn voor de relatie tussen docent en leerling. Didactische
instrumenten lijken het pedagogisch klimaat positief te kunnen beïnvloeden doordat zij in kunnen
spelen op de behoeften van leerlingen aan competentie, autonomie en relaties. Zie hiervoor de
schema’s op de pagina’s 36 en 37. Het is dan ook wijselijk om als docent bewegingsonderwijs veel in
deze relatie te investeren.
De behoefte aan relatie is lastiger om met alleen didactische instrumenten te beïnvloeden.
Leerlingen kunnen middels didactische instrumenten in deze behoefte worden voorzien, maar zoals
eerder werd vermeld hebben de drie dimensies van de leraar als pedagoog een zeer nauw verband
met elkaar. De drie dimensies van de leraar als pedagoog en de drie relaties worden onderscheiden,
maar in de praktijk is die scheiding niet altijd even duidelijk (Jacobs en Ludérus, 2007). Daarom is van
belang om deze relaties ook, en misschien wel voornamelijk, te beïnvloeden middels de sociale en
personale dimensie van de leraar als pedagoog.
Als u het pedagogisch klimaat binnen uw (multiculturele) klas wilt beïnvloeden, dan raad ik u aan om
gebruik te maken van het concept-analysekader (Jacobs en Ludérus, 2007), zie hiervoor bijlage 1 of
van de klimaatschaal, zie hiervoor bijlage 3. U dient ook plaats te nemen op de metaforische leeft’t
toren, om van daaruit te kunnen beoordelen hoe de leerlingen worden voorzien in de behoeften aan
competentie, autonomie en relatie. Hierdoor verkrijgt u een inzicht over de staat van het
pedagogisch klimaat en wordt het inzichtelijk waarop beïnvloed kan worden.
41
6 Literatuurlijst
Berkel, M. van., Danes, H. Dijk, S. van., Geleijnse, J. Hazelebach, C. Hofman, N. et al (2010).
Perspectieven op bewegen: Didactiek bewegingsonderwijs voor de basisschool. De Meern:
Publicatiefonds ’t Web
Centraal Bureau voor de statistiek (2003). Jeugd 2003, cijfers en feiten. Van http://ww.cbs.nl
Den Brok, P.(2008). De regisseurs van multiculturele klassen. Lichamelijke Opvoeding, 96 (10), pp.6-8.
Doodewaard, C. van (2009). Bewegingsonderwijs in multiculturele klassen. Lichamelijk Opvoeding, 97
(10), pp. 9-13.
Eldering, L. (2006). Cultuur en opvoeding: Interculturele pedagogiek vanuit ecologisch perspectief.
Rotterdam: Lemniscaat.
Eldering, L. (2007). Islam en opvoeding. In W. Koops., B. Levering, M. de Winter (Eds.). Het kind als
beschaving. Een moderne antropologie van het kind. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Eijkeren, M. van (2005). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Baarn: HB uitgevers.
Franzen, G. (2008). Motivatie: denken over drijfveren sinds Darwin. Amsterdam: Boom onderwijs
Heij, P. (2006). Grondslagen van ‘verantwoord’ bewegingsonderwijs: Filosofische en pedagogische
doordenking van relationeel gefundeerd bewegingsonderwijs. Buddel: Damon [Dissertatie].
Heij, P. (2008). Rebellen tegen pedagogisch geweld: Inspiratiebronnen en uitgangspunten van
‘verantwoord’ (bewegings) onderwijs. Zwolle: Chr. Hogeschool Windesheim.
Jacobs, F. & Ludérus, A. (2007). Het belang van het pedagogisch klimaat voor de praktijk van het
bewegingsonderwijs. Lichamelijke Opvoeding, 95 (5), pp. 6-16
Jeninga, J. (2004). Professioneel omgaan met gedragsproblemen: Praktijkboek voor het primair
onderwijs. Baarn, HB uitgevers.
Kolman, R. (2003). Actief leren bewegen, didactiek en praktijk. Baarn: HB uitgevers
Karoichi, N. (2009). De multiculturele klas. Lichamelijke Opvoeding, 97 (10), pp. 13-17
Luyten, M. (n.d.) Wie is er bang voor cultuur? Gevonden op 4 mei 2013, op
http://www.waterlandstichting.nl/index.php?p=artikelen&s=bekijken&id=1198
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2006). Kerndoelen primair onderwijs. Den Haag:
DeltahHage
Prisma (2008). Handwoordenboek Nederlands. Utrecht: Het Spectrum
Ryan, R.M. en Deci, E.L. (2000). `Intrinsic and extrinsic motivations: Classic definitions and new
directions’. In Comtemporary Educational Psychology, 2000, nr. 25, pp. 54 -67.
Spiecker,B. & Steutel, J. (2003). Zelfconcept en maatschappelijke integratie. Pedagogiek , 23 (4), pp.
318-329.
42
Valcke, M. (2007). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap: Een inleiding voor ontwikkelaars van
instructie en voor toekomstige leerkrachten. Gent: Academia Press
Wolters’ Woordenboeken(1992). Handwoordenboek Nederlands. Groningen: Koenen, M. J. &
Drewes, J. B.
Wubbels, T, Brekelmans, M, den Brok, P & van Tartwijk, J (2008). An interpersonal perspective on
classroom management in Secondary Classrooms in the Netherlands. In Handbook of
Classroom Management: Research, Practice, and Contemporary Issues. ( pp. 1161-1191).
Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Verveld, H (2011). Samen vorm geven aan het netwerk rondom bewegen. ’t Web/Netwerk rondom
bewegen 02-2011
43
Bijlage 1
Conceptanalysekader
(Jacobs en Ludérus, 2007, p. 16)
Relatie leerlingen onderling
Relatie leerling - docent
Om ten aanzien van de tegenstellingen op dit analyseformulier
te scoren moeten de tegenstellingen worden beschouwd als
een continuüm.
Om ten aanzien van de tegenstellingen op dit analysefor- mulier te
scoren moeten de tegenstellingen worden beschouwd als een
continuüm.
Er is in de omgang van de leerlingen onderling sprake van:
Er is in de omgang van de leerlingen en de docent sprake van:
Respect
Vertrouwen
Interesse
Behulpzaamheid
Positieve instelling
Verbondenheid
Geen pestgedrag
Geen ruzies en/of
conflicten
Respect
Vertrouwen
Interesse
Behulpzaamheid
Positieve instelling
Verbondenheid
Geen pestgedrag
Geen ruzies en/of
conflicten
Geen respect
Wantrouwen
Desinteresse
Geen behulpzaamheid
Negatieve instelling
Geen verbondenheid
Pestgedrag
Ruzies en/of conflicten
Geen respect
Wantrouwen
Desinteresse
Geen behulpzaamheid
Negatieve instelling
Geen verbondenheid
Pestgedrag
Ruzies en/of conflicten
Relatie leerling -context
Docent geeft door zijn/haar didactische keuze de leerlingen in de relatie:
De omgang van de leerling met de context staat niet op
zichzelf. Bijvoorbeeld de docent heeft door de keuzes die hij/zij
maakt grote invloed op de context dus op de relatie tussen de
leerling en de context. Maar ook onderlinge relaties tussen
leerlingen en die tussen de leerkracht en de leerlingen bepalen
mede de context. Een belangrijke spil in dit veld is de docent
met zijn/haar vakinhoudelijke en didactische professionaliteit.
Hieruit blijkt onder andere de:
Structuur
Duidelijkheid
Regelmatig aandacht
Complimenten
Feedback op leer-en ontwikkelproces
Heldere structuur in de
onderwijsactiviteiten
Goede arrangementen
Ingaan op verschillen tussen
leerlingen
Actieve betrokkenheid van de
leerlingen
Uitdagende leer- en
ontwikkelomgeving
Samenwerken wordt gestimuleerd
Verantwoordelijkheid wordt
gestimuleerd
Zelfstandigheid wordt gestimuleerd
Geen heldere
structuur
Geen goed arrangement
Niet ingaan op
verschillen
Geen actieve
betrokkenheid
Geen uitdagende
omgeving
Samenwerking niet
gestimuleerd
Verantwoordelijkheid
niet gestimuleerd
Zelfstandigheid niet
gestimuleerd
Geen structuur
Onduidelijkheid
Geen aandacht
Kritiek (negatief)
Geen feedback
Docent geeft door persoonlijkheid de leerlingen in deze relatie:
Mogelijkheid tot identificatie
Zijn /haar mening ten aanzien
van standpunten weer
Gebruikt voorkomende situaties
om te bespreken
Geen mogelijkheid
Mening niet weergeven
Gebruikt situaties niet
Bovenstaande kaders zijn ontwikkeld door Jacobs en Ludérus (2007) en vormen een conceptanalyse.
Het is namelijk nog getoetst in de praktijk.
44
Bijlage 2
Vijf niveaus van welbevinden (Leary, 2005 in Jacobs en Ludérus, 2007, p. 16)
Niveau
Welbevinden
Signalen
1
Uitgesproken laag
2
Laag
3
Matig
4
Hoog
5
Uitgesproken hoog
De leerling vertoont duidelijke signalen van onbehagen:
• kijkt angstig / verdrietig / bedrukt
• kijkt boos of is zelfs woedend
• is lichamelijk gespannen
• reageert niet op de omgeving, ontwijkt contacten, trekt zich terug
• huilen staat de leerling nader of huilt echt.
De lichaamshouding, mimiek en handelingen geven aan dat het kind zich niet
goed voelt. De signalen zijn echter minder uitgesproken dan bij niveau 1 en
het onbehagen wordt niet gedurende de hele tijd uitgedrukt.
De leerling geeft een ‘onbewogen’ indruk, het heeft een neutrale houding. Er
zijn geen signalen van verdriet of angst of plezier, van behagen of onbehagen.
Gelaat en lichaamshouding tonen weinig of geen emotie.
De leerling vertoont signalen van voldoening (zie niveau 5). De signalen van
zich goed voelen zijn echter niet de hele tijd met grote intensiteit aanwezig.
Gedurende de observatietijd zijn er uitgesproken signalen van behagen, zich
op en top voelen, met volle teugen genieten:
• blij en opgewekt zijn: (glim)lachen, glunderen, roepen van plezier
• spontaan zijn, zichzelf zijn, expressief zijn
• ontspannen zijn, vertoont geen signalen van stress of angst
• zich openstellen, zich door de omgeving laten aanspreken
• levenslustig zijn, een stralende blik hebben, energiek reageren
• zelfverzekerdheid en zelfvertrouwen uitstralen.
45
Bijlage 3
Klimaatschaal
(Jeninga, 2004, p. 288 en 289)
46
47
Download