Leren en ontwikkelen in een internationaal perspectief Programma Leren en Ontwikkelen Rijk André Vaughan September 2016 Inhoudsopgave Voorwoord 3 1 Bevindingen en aanbevelingen 4 2 Interviews 13 2.1 Nationale Academie Crisisbeheersing (NAC) 14 2.2 Prorail 16 2.3 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) 17 2.4 Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (Rafeb) 21 2.5 Instituut Defensie Leergangen (IDL) 24 2.6 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) 26 2.7 Leer- en ontwikkelplein (OCW, SZW, VWS) 28 2.8 Politieacademie 29 2.9 PBLQ 32 2.10 Rijkswaterstaat (RWS) 34 2.11 Defensie 36 2.12 Algemene Bestuursdienst (ABD) 37 2.13 Academie Overheidsjuristen en Wetgeving 39 2.14 Academie voor Overheidscommunicatie 41 2.15 Studiecentrum Rechtspleging (SSR) 43 2.16 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) 46 2.17 Belastingdienstacademie 48 2.18 Academie voor Toezicht 50 2.19 Clingendael 51 3 Verslag van de bijeenkomst 29 augustus 53 4 Interviewvragen 55 2 Voorwoord Binnen het Rijk wordt er veel aandacht besteed aan leren en ontwikkelen (L&O). Het ontstaan en de groei van de Rijkscampus als gemeenschap van de leer-en ontwikkelorganisaties en - professionals laten zien dat leren en ontwikkelen rijksbreed op de agenda staat. Daarbij is het kennismaken met elkaars praktijk een voorwaarde om van elkaar te leren en van elkaar te profiteren bij samenwerking. Om in kaart te brengen wat er rijksbreed aan L&O-activiteiten plaatsvindt van en aan het buitenland, heeft André Vaughan namens het Programma Leren & Ontwikkelen Rijk in de zomer van 2016 een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Hij heeft 22 verschillende rijkscampus-organisaties en 3 organisaties die de overheid als belangrijke klant hebben, gesproken over hun internationale leer- en ontwikkelactiviteiten. We waren benieuwd naar de omvang, de aard, de trends en opvattingen over relevantie van internationale L&O activiteiten. Deze bundel bevat de gespreksverslagen en de bevindingen en aanbevelingen van het onderzoek. Alvorens de gespreksverslagen te publiceren, zijn ze ter aanvulling en verbetering naar alle gesprekspartners toegestuurd. L&O-professionals en de verschillende L&O-organisaties en academies van de rijksoverheid kunnen veel van elkaar leren. Ook kan niet onderschat worden hoeveel profijt men kan hebben van internationale leer- en ontwikkelactiviteiten. Deze bundel poogt aan beide componenten tegemoet te komen door te onderstrepen hoe L&O-professionals van elkaars internationale activiteiten kunnen leren en elkaar hierin kunnen inspireren. Deze bundel geeft inzicht in wat de verschillende partijen op L&O-gebied internationaal ondernemen en laat ook zien wat er geleerd kan worden van organisaties die kennis verwerven uit internationale samenwerking. De doelgroep van deze bundel bestaat mensen die zich bezighouden met Leren & Ontwikkelen binnen het rijk en allen die geïnteresseerd zijn in internationale samenwerking op L&O-gebied. Wij hopen dat deze bundel bijdraagt aan de versterking van internationale L&O-activiteiten en weergeeft welke partijen uw organisatie kunnen inspireren op het gebied van internationale samenwerking. Voor vragen of suggesties voor verbetering kunt u bij het programma Leren en Ontwikkelen Rijk terecht. Programma Leren en Ontwikkelen Rijk Birgit Dewez, Joke Koopmans en Ellen de Vries 3 1. Bevindingen en aanbevelingen Dit onderzoek naar de internationale leer- en ontwikkelactiviteiten van de organisaties op de Rijkscampus heeft plaatsgevonden in de zomer van 2016. Het onderzoek heeft als doel om een helder beeld te krijgen van wat “wij” leren aan het buitenland en leren van het buitenland, waarom wij dit doen, hoe het georganiseerd is en hoe het wordt gefinancierd. Ook heeft het als doel om uit te lichten wat goed werkt en wat niet zo goed en de strategie die daarbij wordt gevolgd in kaart te brengen. We hopen dat de partijen die de Rijkscampus vormen door dit onderzoek kunnen leren van elkaars praktijken en van het gesprek daarover. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met 37 mensen van 25 organisaties. Hierbij is gebruik gemaakt van de ‘sneeuwbalmethode’: er is gestart met enkele organisaties waarvan we veronderstelde dat zijn internationaal actief zijn; zij verwezen weer door naar anderen die dat ook zijn (of dat niet zijn, zoals uit sommige gesprekken bleek). Het overzicht is niet compleet: het L&Ospeelveld bij het Rijk is groot, er zijn ongetwijfeld organisaties die internationaal zeer actief zijn waarmee niet gesproken is. Toch heeft het onderzoek een grote variëteit aan praktijken zichtbaar gemaakt die stof tot nadenken geeft. Naast 22 gesprekken met organisaties van de Rijkscampus, hebben er gesprekken plaatsgevonden met drie organisaties van buiten de overheid: PBLQ, de NSOB en Clingendael. Zij maken geen deel uit van de Rijkscampus, maar hun belangrijkste klantengroep wordt gevormd door overheden. Clingendael richt zich daarbij specifiek op internationale verhoudingen. We waren benieuwd naar de internationale activiteiten die zij voor de Nederlandse overheid en voor de overheden van andere landen organiseren. Analyse Het gaat om een kwalitatief onderzoek; u zult in deze analyse en in de gespreksverslagen geen cijfers terugvinden. Wel is er sprake van een aantal rode lijnen en van opvallende uitzonderingen. In onderstaand overzicht vindt u een beschrijving van de trends en de opvallende zaken en in een aantal gevallen een persoonlijke duiding. De details per organisatie kunt u teruglezen in de gespreksverslagen. Een divers beeld De mate waarin en de manier waarop de organisaties op de Rijkscampus internationaal actief zijn, zijn erg verschillend. Er zijn academies of L&O-afdelingen die geen internationale activiteiten hebben en ook geen zicht hebben op internationale activiteiten in de lijn (in deze gevallen is er een scheiding tussen ‘corporate’ L&O die belegd is bij bij de academie of L&O- afdeling en functiegerichte L&O die, inclusief budget, in de lijn is belegd). Het andere uiterste bestaat uit dienstonderdelen met een goed uitgewerkte internationale L&Ostrategie, die in lijn is met de (internationale) strategie van de organisatie, die deze strategie doelmatig uitvoeren en die fungeren als single point of contact voor alle internationale L&Oactiviteiten van de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de Stafafdeling Internationale Relaties en Internationalisering (SIRI) van de Politieacademie. 4 Sommige organisaties zijn reactief en worden gevraagd voor projecten door contacten uit hun netwerk . De activiteitenportefeuille komt dan min of meer per toeval tot stand. Andere organisaties, zoals de KNMI en de Belastingdienstacademie, ontplooien hun activiteiten voornamelijk in het kader van internationale organisaties die hiervoor een structuur bieden. Veel export, weinig import We leren meer aan het buitenland dan van het buitenland. Leren aan het buitenland valt grofweg in een van drie categorieen: Exporteren van het model: “zusterorganisaties” in andere landen worden ondersteund met institutionele ontwikkeling. Hierbij is overigens niet altijd sprake van het dupliceren van de Nederlandse benadering. Een aantal organisaties geeft aan dat bij institutionele ontwikkeling zo veel mogelijk wordt uitgegaan van de lokale context en uitdagingen. Deze benadering wordt juist bijzonder gewaardeerd in tegenstelling tot een blauwdrukbenadering. Trainingen door Nederlandse SMEs (subject matter experts) aan buitenlandse groepen, in het buitenland, of in Nederland. Een aantal organisaties doet dit onder de paraplu van internationale organisaties, zoals het Studiecentrum Rechtspleging in EJTN kader. Instituut Defensieleergangen kiest weer voor het trainen van gemengde groepen, waarbij de deelnemers afkomstig zijn uit verschillende landen, in Nederland, die verbonden zijn aan de strategische doelen van het creëren van goodwill voor Nederland en het stimuleren van internationaal dialoog. Binnenkomende bilaterale werkbezoeken. Deze zijn niet erg populair bij mijn gesprekspartners omdat ze tijdrovend zijn, vaak geen helder doel hebben en er weinig voor jezelf te halen valt. Wij leren van het buitenland, in de volgende vormen: Medewerkers gaan naar trainingen in het buitenland of volgen internationaal afstandsonderwijs. Bij de meeste organisaties zijn er weinig mogelijkheden, of wordt er slechts mondjesmaat gebruik gemaakt van de mogelijkheden die er zijn. Hiervoor worden drie hoofdredenen genoemd: er zijn twijfels over de kwaliteit van de trainingen, het kost te veel tijd (en geld) en afstandsonderwijs wordt als oninspirerend ervaren. Samenwerking: de Algemene Rekenkamer en Rijkswaterstaat springen in het oog als het gaat om internationaal samenwerken met als expliciet doel om te leren en de eigen organisatie verder te ontwikkelen. Door samen met buitenlandse “zusterorganisaties” onderzoek te doen, instrumenten te ontwikkelen, gezamenlijk aan projecten te werken en in deze context expliciet kennis en ervaring uit te wisselen, worden leren en werken optimaal gecombineerd en versterken zij elkaar. Opvallend is dat deze twee organisaties ook veel aandacht schenken aan het terugploegen van de opgedane kennis en ervaring in de eigen organisatie. de Rekenkamer doet dit onder anderen door het organiseren van lunchlezingen en het uitbrengen een nieuwsbrief. Rijkswaterstaat doet dit aan de hand van een zogeheten “Kennisboom” structuur. Learning by teaching: een beperkt aantal organisaties geeft aan veel te leren van het onderwijs dat zij geven. Instituut Defensieleergangen benadrukt dit: door de interactieve en waardenvrije manier van lesgeven waarin er veel inbreng is van de cursisten en er veel respect wordt getoond voor hun context, vergaren de docenten veel kennis over de Defensiestructuur en –cultuur van de betreffende landen. Deze kennis benut IDL in hun werkrelaties met die landen. 5 Uitwisseling en detacheringen: doelgerichte en korte uitwisselingen van ongeveer een week (job shadowing), zijn een van de meest succesvolle leeractiviteiten van de Politieacademie omdat zij vaak gericht zijn op concrete uitdagingen en het opbouwen van persoonlijke vertrouwensbanden. Een aantal organisaties detacheert medewerkers voor langere perioden bilateraal of bij internationale organisaties (de Europese Commissie werd een aantal keer genoemd). Hoewel de L&O potentie voor de eigen organisatie gezien wordt, signaleert een aantal gesprekspartners dat hier in de praktijk weinig van terechtkomt: er is weinig structureel contact gedurende de detachering en weinig belangstelling voor hetgeen dat zij geleerd hebben na afloop. Overigens vinden sommige gesprekspartners dat er in het primair proces sowieso meer aandacht zou moeten zijn voor de EU en internationale ontwikkelingen. Het besef van de invloed van globalisering en van de EU zou onvoldoende zijn, waardoor Nederland kansen mist om invloed uit te oefenen, met name in de EU. Internationale ontwikkelingen worden te vaak gezien als een posterioriteit. Het algemene beeld wat opkomt uit de gesprekken is dat we het in Nederland “goed voor elkaar hebben”, omdat we op de meeste gebieden vooruit lopen op andere landen, en minder te leren hebben van hen dan zij van ons. Veel nieuwsgierigheid naar wat het buitenland óns kan leren is aangetroffen bij Rijkswaterstaat en het KNMI (en in zekere mate de Politieacademie), wellicht vanwege de technische aard van de organisaties en het belang van innovatie voor hun vakgebieden. Ook de Algemene Rekenkamer toont veel nieuwsgierigheid en heeft een leergierige attitude. Zij geloven dat van alle internationale partners geleerd kan worden, wellicht omdat kwaliteit en onderzoek centraal staan in hun werkzaamheden. Leren in het buitenland is leren over onszelf Een aantal organisaties neemt korte reizen naar of een langer verblijf in het buitenland op in leertrajecten voor Nederlandse ambtenaren. Dit heeft als doel om reflectie op de situatie in Nederland, en persoonlijke reflectie en ontwikkeling, te stimuleren. Dit leerdoel verschilt van de “import” die hierboven werd beschreven, in die zin dat het niet zozeer gaat om het verwerven van nieuwe kennis, maar om het uit een ander perspectief leren kijken naar jezelf en de manier waarop je vraagstukken benadert en hoe je jezelf handhaaft in een internationale setting. Enkele voorbeelden zijn: Deelnemers aan de Master of Public Administration van de NSOB verblijven acht weken in het buitenland voor het doen van onderzoek, met als doel beter zicht te krijgen op andere modellen van openbaar bestuur dan de Nederlandse. Eveneens wordt dit aangeboden ten behoeve van de persoonlijke ontwikkeling : de deelnemers leren te werken in een ander taal en cultuur en zichzelf te handhaven in den vreemde. Ook de buitenlandbezoeken van de Academie voor Wetgeving en Overheidsjuristen hebben een “ontregelende” functie: het helpt deelnemers om te zien hoe in andere landen wetgeving wordt gemaakt en om vervolgens vanuit een ander perspectief te kunnen reflecteren op hoe het proces in Nederland is ingericht. Tijdens BABD’s Leadership in a Globalised Arena ontmoeten de deelnemers in de VS counterparts die met vergelijkbare vraagstukken bezig zijn, met als doel te reflecteren op de eigen aanpak van die vraagstukken. 6 L&O als beleidsinstrument Buitenlandse Zaken en Defensie zetten internationale L&O-activiteiten in als beleidsinstrument, met als doel het bevorderen van internationale vrede en veiligheid. BZ traint diplomaten en mediators uit conflictlanden in algemene diplomatieke vaardigheden en op het gebied van conflictbeslechting. De trainingen worden uitbesteed aan Clingendael en enkele andere externe organisaties (via omwegen ook aan Rijkscampuspartners zoals de Academie voor Wetgeving en SSR). Het Instituut Defensie Leergangen traint toekomstige leiders (militairen en burgers) uit niet-NAVO landen in democratische en ethische militaire beginselen. Ook het bevorderen van Europese integratie is een beleidsdoelstelling waarvoor L&O als instrument wordt ingezet. Een aantal organisaties voert twinningprojecten uit die erop gericht zijn nieuwe en kandidaat lidstaten van de EU te ondersteunen om EU wet- en regelgeving in te voeren, en de betreffende instituties te versterken en aan te laten sluiten op het beleid gericht op Europese integratie. Deze projecten worden gefinancierd door de Europese Commissie en de uitvoerende organisaties moeten hiervoor een tenderprocedure doorlopen. Meestal ligt het initiatief voor beleidsgedreven L&O bij het primair proces. Bij BZ nemen beleidsdirecties het voortouw en schakelen zij derde partijen in voor de uitvoering - de Academie voor Internationale Betrekkingen heeft beperkte betrokkenheid (advies over didactische eisen). Ook bij twinningsprojecten van verschillende ministeries is de betrokkenheid van de L&O-functie nihil of gering – het primair proces heeft de lead. Bij Defensie voert IDL juist zelf uit. L&O als instrument voor internationaal eenvormig handelen Voor organisaties voor wie internationale samenwerking van doorslaggevend belang is vanwege de aard van hun werk, hebben internationale L&O-activiteiten vaak als doel om eenvormigheid in werkwijzes en technische afstemming te bevorderen. In sommige gevallen nemen internationale organisaties hier de leiding in. Voorbeelden hiervan zijn de militaire oefeningen die in NAVO-verband worden georganiseerd, gezamenlijke trainingen voor de politie in grensgebieden (gezamenlijke bemensing politiebureaus), trainingen op het gebied van metereologie voor medewerkers van de de KNMI en buitenlandse zusterorganisaties onder de hoede van internationale organisaties. L&O als smeerolie Niet voor iedereen gaat het bij internationale L&O-interventies om het leereffect. Het geven van opleidingen heeft vaak een ander doel, namelijk mensen een goed gevoel over Nederland geven, persoonlijke banden versterken en knelpunten glad strijken, opdat de samenwerking in de werkpraktijk verbetert. De Politieacademie, IDL en SSR zijn voorbeelden van organisaties die L&O export strategisch inzetten om andere, eigen doelen te behalen. Ook Defensie heeft in dit verband een duidelijke strategie: het IDL traint buitenlandse militairen met het doel om een internationaal netwerk op te bouwen waarin veel goodwill ten opzichte van Nederland bestaat. Dit netwerk wordt benut om snel en op het juiste niveau toegang te krijgen tot buitenlandse krijgsmachten voor informatie, verkoop en onderhoud van materieel. Ook wordt het benut om trainingen te organiseren (zoals bijvoorbeeld trainingen voor Nederlandse special forces die in tropisch gebied moeten trainen) en om andere praktische zaken te 7 regelen. Vooral de defensieattachés op ambassades profiteren van de professionele en persoonlijke waardering voor de Nederlandse krijgsmacht die door de cursussen worden opgebouwd. Het Studiecentrum Rechtspleging en de Politieacademie zien training als instrument om samenwerking in de praktijk soepeler te laten verlopen, bijvoorbeeld bij rechtshulpverzoeken of verzoeken om informatie bij politieonderzoeken. De persoonlijke banden die worden opgebouwd tijdens leeractiviteiten zijn hiervoor vaak doorslaggevend. Voor de Politieacademie zijn internationale uitwisselingen daarom een van de meest effectieve L&O interventies – politiemensen lopen mee met collega’s van buitenlandse diensten met wie de samenwerking “niet lekker loopt”, met als doel wederzijds vertrouwen en begrip te creëren. Eigen professionalisering Een aantal organisaties op de Rijkscampus is lid van internationale netwerken die gericht zijn op het uitwisselen van L&O-kennis en ervaring, toegespitst op hun inhoudelijk vakgebied. In de meeste gevallen zijn dit EU netwerken, maar ook andere internationale organisaties bieden deze mogelijkheid. Zo bezoekt Prorail elke twee jaar het congres van de International Union of Railways over training in de spoorsector; de Belastingdienstacademie is lid van de EU training support group voor belastingdiensten. De Academie voor Internationale Betrekkingen is lid van het Taining Directors network van de ministeries van BZ van EU lidstaten, die zowel fysiek als virtueel (in een maandelijkse webinar van een uur) bijeenkomt. Deze netwerken bevatten meestal een lichte vorm van kennisuitwisseling en inspiratie – leden geven op conferenties of virtueel presentaties over hun eigen good practices. Financiering De volgende financieringsbronnen werden het vaakst genoemd: Eigen geld Europese Commissie (voornamelijk Twinningprojecten) Buitenlandse Zaken Matra-programma (pre- accessielanden, Oostelijk Partnerschap en Arabische landen) en ambassadeprojecten Internationale organisaties (gefinancierd uit contributies van leden). Opvallend is dat bijna nooit sprake is van financiering door de ontvangende landen of instellingen (behalve indirect via contributies aan IO’s). Bij de niet-overheidsinstellingen Clingendael en PBLQ is iets vaker sprake van eigen financiering door de ontvangende partij, maar ook daar is het eerder uitzondering dan regel. Volgens PBLQ heeft eigen financiering meestal een positief effect op het proces: de opdrachtgever is meer gericht op goede resultaten, de leerbehoeften worden scherper geformuleerd en de tijd van idee tot uitvoering is korter. Geografische spreiding Er is een sterke geografische focus op de EU en Europa,wat zowel het halen als het brengen van internationale L&O betreft. De meeste internationale organisaties waar de Rijkscampusorganisaties lid van zijn, zijn Europees, zij het lang niet altijd beperkt tot de EU. Deze IO’s vormen vaak de context van de internationale activiteiten. Bovendien is het geld van de Europese Commissie voornamelijk beschikbaar voor activiteiten op het Europese continent, met name de Westelijke Balkan. Ook grensoverschrijdende vraagstukken maken dat Nederlandse organisaties vaker kiezen voor samenwerking met buurlanden. 8 In veel beperktere mate wordt samengewerkt met de VS en China. Vanuit Buitenlandse Zaken (en in mindere mate ook de Commissie) is er veel aandacht voor het Midden Oosten. Er zijn sporadische activiteiten in Afrika en Azië (Indonesië is favoriet), maar voor Zuid-Amerika is, behalve voor Suriname (waar veel op dit moment overigens stil ligt), vrijwel geen aandacht. Internationale organisaties coordineren en bieden een platform In een aantal vakgebieden spelen internationale organisaties (IO’s) een rol als aanjager, clearing house of coordinator van internationale L&O activiteiten. In de meeste gevallen hebben deze organisaties geen of weinig geld om zelf activiteiten te ontwikkelen, en zijn ze afhankelijk van de leden voor activiteiten. Meestal zijn ze regionaal georganiseerd, maar de Europese organisaties vallen niet per definitie samen met de EU. Enkele IO’s zijn specifiek gericht op L&O: SSR is bijv. prominent lid van de European Judicial Training Network. Deze organisatie is uitzonderlijk doordat het grootste deel van de financiering van de Europese Commissie afkomstig is. De Politieacademie ontwikkelt speciale trainingen voor CEPOL (EU agency for Law Enforcement Training) over onderwerpen waarin Nederland een voorsprong heeft in deskundigheid, of baat heeft bij deskundigheidsbevordering bij andere politiediensten. De meeste IO’s hebben een bredere opdracht en bieden een platform waar leren, samenwerken en kennis ontwikkelen door elkaar heen lopen. Goede voorbeelden hiervan zijn de Europese en internationale verenigingen van Supreme Audit Institutions waar de Algemene Rekenkamer lid van is, die niet alleen trainingen organiseren maar ook een platform bieden voor het gezamenlijk ontwikkelen van modellen en voor peer reviews. Andere voorbeelden zijn: IDL heeft samen met Spanje een training “Gender and Operations” ontwikkeld die wordt aangeboden voor de European Security and Defense College. De Belastingdienstacademie levert trainingen voor IOTA (de Intra-European Organisation of Tax Administrations). Het KNMI is zeer actief in de L&O-poten van Eumetnet (een Europees virtueel netwerk) en de World Metereological Organisation. Naast het ontwikkelen van speciaal internationaal gerichte trainingen worden leden aangemoedigd om hun eigen, nationale aanbod voor elkaar open te stellen, maar taal is vaak een probleem, net als vertrouwen in de kwaliteit van elkaars opleidingen. Het succes lijkt groter wanneer de internationale organisaties het identificeren van leerbehoeften met een specifiek internationale dimensie op zich nemen, en hier speciale leerinterventies voor ontwikkelen. Kwaliteiten en kwaliteit De organisaties op de Rijkscampus die leerinterventies exporteren zijn over het algemeen zeer tevreden over hun diensten en producten. Gevraagd naar hun onderscheidende kwaliteiten op het internationale front (“waarom we gevraagd worden”) geven organisaties opvallend vaak dezelfde antwoorden: Nederland loopt (inhoudelijk) internationaal voorop en is innovatief. 9 Moderne, interactieve onderwijsmethodes. Goede aansluiting bij de werkpraktijk; deelnemers werken met passende casussen. Verbinding van werken en leren. Geen blauwdruk, maar met respect kijken naar de lokale situatie en naar wat daar nodig is. Taalvaardigheid (Engels) van Nederlanders is een kracht. Helaas wordt er weinig systematisch geëvalueerd boven Kirkpatrick niveau 1, wat betekent dat het bovenstaande beeld voornamelijk gebaseerd is op anecdotische aanwijzingen en het op het eigen beeld van de kwaliteit van wat wordt geleverd. Een greep uit de indicatoren die worden genoemd: “We worden vaak teruggevraagd.” “Als ik deelnemers maanden of jaren later tegenkom, geven ze positieve feedback.” “Deelnemers zeggen dat zij nog nooit zo hard hebben moeten werken tijdens een cursus.” “We blijven heel lang profiteren van de opgedane contacten.” Hoewel dergelijke feedback ontegenzeggelijk waarde heeft, en andere overwegingen dan prestatieverbetering van deelnemers (expliciet of impliciet) de drivers van internationale L&O activiteiten kunnen zijn, lijken de investering in L&O en het meten van de effecten ervan, niet goed gebalanceerd. Overigens is er wel een klein aantal organisaties dat meer aandacht heeft voor evaluatie en effectmeting: Cepol (Politieacademie) heeft een Kirkpatrick niveau 3 (toepassen van het geleerde) evaluatiemechanisme die op een aantal leerinterventies wordt toegepast. De Algemene Rekenkamer evalueert veel, wat uiteraard past bij de aard van de organisatie. Strategie Inbedding van internationale L&O-activiteiten in de strategie van de organisatie is schaars. Vaak is dit slechts impliciet aanwezig, of worden de activiteiten verondersteld te passen in de organisatiestrategie. Uitzonderingen hierop zijn de Algemene Rekenkamer, de Politieacademie, IDL en RWS, die alle beschikken over een uitgewerkte strategie. Een goed voorbeeld van strategische alignment is die van de Politieacademie, die de internationale L&O-strategie “dakpansgewijs” heeft gebaseerd op de (internationale) en brede L&O-strategie van de academie. Good practices Rijkswaterstaat, de Algemene Rekenkamer, Instituut Defensie Leergangen, KNMI en de Politieacademie zijn mij om verschillende redenen positief opgevallen in het onderzoek; de aanbevelingen zijn grotendeels gebaseerd op de kwaliteiten van deze organisaties. De grootste gemene deler tussen RWS, de AR en IDL is nieuwsgierigheid. De wil om te leren van buitenlandse partners en de waarde die hieraan wordt gehecht, ook wanneer er formeel sprake is van “export” van L&O naar andere landen, is opvallend. De AR en RWS hebben het delen van in het buitenland verworven kennis en ervaring in de eigen organisatie het beste georganiseerd: RWS in hun “kennisboom” en de AR door subject matter experts op verschillende manieren (schriftelijk en mondeling) terugkoppeling te laten geven aan de eigen organisatie. 10 Het zal geen toeval zijn dat RWS en de AR ook, meer dan andere organisaties, gezamenlijk met buitenlandse partners onderzoek doen en nieuwe kennis creëren. Vaak krijgt dit de vorm van samenwerkingstrajecten waarin leren, werken en onderzoek moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn en in voortdurende wisselwerking plaatsvinden. Zij tonen hiermee aan dat leren en ontwikkelen veel verder gaat dan cursussen en trainingen. De Politieacademie en de AR beschikken over de meest helder geformuleerde strategie voor internationale L&O activiteiten. In beide gevallen is de strategie aligned met de bredere (internationale) strategie van de organisatie, en met het bredere L&O-beleid. De strategie helpt deze organisaties om keuzes te maken en de meerwaarde van de activiteiten voor de eigen organisatie te bewaken. De AR, KNMI en de Politieacademie zijn actieve leden van goed georganiseerde internationale organisaties, die een platform bieden voor L&O samenwerking. Door zich hierin actief op te stellen hebben zij wezenlijke invloed in deze organisaties, maar hebben zij ook goed zicht op wat anderen te bieden hebben en maken zij slim gebruik van de mogelijkheden. Met name IDL, de Politieacademie, en de AR denken goed na over de bredere doelen van hun L&O activiteiten, en zetten de activiteiten strategisch in om andere doelen te behalen. Deze bredere doelen omvatten o.m. goede relaties op lange termijn (IDL), het oplossen van knelpunten in dagelijkse samenwerking (Politieacademie), en gezamenlijk creeren van nieuwe instrumenten en modellen (AR). Aanbevelingen L&O’ers met internationale opdracht: verenig u. Praat over je praktijk. Neem good practices van elkaar over. Aan kleine tips kun je al veel hebben. Voorbeeld: de manier waarop Rekenkamer terugkoppeling organiseert. Word samen wijzer. Verdeel taken – velen van ons hebben soortgelijke vragen of plannen waar we niet aan toekomen; als we de taken verdelen kunnen we van elkaars werkkracht gebruik maken. Denk na over een strategie en schrijf het op. Een strategie geeft focus en helpt bij maken van keuzes. Als je weet wat je wilt bereiken, is de kans groter dat je je activiteiten zo organiseert dat je dit ook bereikt. Zorg voor alignment met de doelen van de organisatie en het internationaal beleid. Denk aan strategische organisatiedoelen als beleidsuitvoering en smeerolie. De strategie van de Politieacademie (SIRI) zou als voorbeeld kunnen dienen. Wees leergierig naar alle kanten. Wees niet zelfgenoegzaam – ook van je leerlingen kun je veel leren, en door hen te benaderen als bronnen van kennis en ervaring krijg je een meer gelijkwaardig gesprek. Hier volgt een gewaagde uitspraak: bij de meest leergierige organisaties heb ik de grootste professionaliteit (strategie, doelmatigheid, evaluatie) aangetroffen. Ploeg internationaal verworven kennis en ervaring terug in je organisatie; creëer kansen voor de SME’s om te delen wat ze als docent hebben meegemaakt en opgepikt. Vraag medewerkers die in het buitenland op training zijn geweest om wat ze hebben geleerd te delen met hun eigen team en met de rest van de organisatie, door bijvoorbeeld een blog te schrijven, “top 10 tips” te 11 publiceren of een “brown bag lunch” te organiseren. De manier waarop de Algemene Rekenkamer dit doet met lunchlezingen, nieuwsbrieven en blogs is een goed voorbeeld. Evalueer systematisch. Informele feedback is waardevol, maar systematische evaluaties op niveau 2, 3 en 4 geven veel betere informatie voor het verbeteren van leerinterventies. De AIB ontwikkelt thans een standaard vragenlijst voor niveau 1 evaluaties, zodat evaluaties ook met elkaar vergeleken kunnen worden. Aan de standaardlijst kunnen specifieke vragen worden toegevoegd. Dergelijke standaarden kunnen ook worden ontwikkeld op niveau’s 2, 3 en 4 – maak het niet ingewikkeld; het hoeft niet meteen perfect te zijn. Versterk de relaties met het primair proces. In verschillende ministeries wordt in het primair proces veel “aan L&O gedaan”, zowel nationaal als internationaal, waar de academies of L&O afdelingen niet of nauwelijks zicht op hebben, en derhalve ook geen professionele bijdrage aan leveren. De AIB werkt met accounthouders die elk verantwoordelijk zijn voor contacten met een aantal directies. Door langzaam relaties op te bouwen en in gesprek te gaan over L&O kun je je meerwaarde als professional bewijzen en realiseren. Creëer in het primaire proces urgentie voor de internationale context en aspecten van het werk. Als globalisering een effect heeft wat jij ziet, maar het primair proces ziet het niet, breng ze dan in ieder geval op de hoogte. Actieve participatie in het Rijksbrede L&O netwerk kan je hiermee helpen. Aansluitend op bovenstaande: creëer in het primaire proces urgentie voor L&O. Investeer in relaties en draag uit wat je te bieden hebt, zodat je daar ook op wordt bevraagd. Breng je leerstof zonder een oordeel. Er is altijd een reden dat dingen in een land zijn zoals ze zijn, ook als is het in onze ogen inefficient, onlogisch of “slecht”. Verdiep je in de context en investeer in relaties. Overal valt wat te halen en te leren, ook in ontwikkelingslanden. Meng nationaliteiten en laat maar één persoon per land toe. Deze formule zal niet overal haalbaar zijn, maar het leidt tot de meeste interactie en de grootste mogelijkheid tot leren van elkaar – men stelt zich sneller open op, als er geen landgenoten aanwezig zijn. 12 2. Interviews 13 2.1 Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) Met Joris Knops De Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) maakt onderdeel uit van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie van Veiligheid & Justitie. De NAC richt zich op de verdere professionalisering van de nationale crisisorganisatie. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De NAC werkt volgens het OTOTEL model: opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren, leren van lessen. Internationaal ligt de nadruk op oefenen. Het opleiden en trainen dat hieraan voorafgaat wordt nationaal georganiseerd. Internationaal oefenen is voor de doelgroep van de NAC van belang omdat een crisis een grensoverschrijdend karakter kan hebben, waardoor samenwerking met instanties in buurlanden noodzakelijk is. Hoewel de NAC zelf geen internationale opleidingen of oefeningen initiëert of aanbiedt, wordt door de NAC zelf en door de organisaties die de NAC “bedient” actief meegedaan aan internationale oefeningen. Multilaterale oefeningen De NAVO organiseert ieder jaar een grote oefening voor civiel-militaire samenwerking in grensoverschreidende crisissituaties. Elk jaar wordt er aan de hand van een nieuw scenario geoefend. De scenario’s worden zo veel mogelijk gebaseerd op actuele dreigingen. De NCTV neemt samen met Defensie en Buitenlandse Zaken deel aan de voorbereiding. De oefengemeenschap ontmoet elkaar ongeveer vijf keer per jaar om de oefeningen voor te bereiden. In de oefening zelf vertegenwoordigt de NCC (Nationaal Crisiscentrum, ook onderdeel van de NCTV) het Nederlandse civiele deel. Verdere deelname hangt af van de aard van het scenario dat dat jaar centraal staat. Zo worden I&M en RWS bijvoorbeeld ook betrokken bij een overstromingsscenario, en VWS en de RIVM bij een infectieziekte-epidemie scenario. Het aantal Nederlandse civiele deelnemers is beperkt – meestal zijn het slechts 2 of 3 personen. “Full scale” oefeningen duren maximaal 7 dagen. Ook de EU (DG ECHO – Humanitarian aid and civil protection) organiseert jaarlijks een oefening. Het thema wordt aan de hand van de politieke actualiteit in Europa bepaald. Zo werd in 2016 de vluchtelingencrisis als thema gekozen. Een oefening is een middel om een draaiboek te schrijven voor een dergelijke crisis. Bilaterale oefeningen In Benelux verband en met Duitsland zijn er samenwerkingsovereenkomsten en oefeningen op nucleair gebied. Kerncentrales en zowel lokale als nationale overheden oefenen bijvoorbeeld met bereikbaarheid en met handelingsprotocollen. De rollen van de Nederlandse deelnemers (NAC, NCC, ministeries, uitvoeringsorganisaties en de krijgsmacht) hangen af van de omvang en aard van de oefeningen, en kunnen variëren van full member (fysieke aanwezigheid en deelname “in het veld”), tot de rol van een responscel die “vanuit huis” reageert op ontwikkelingen en aldus oefeningen “in het veld” faciliteert. 14 Gremia In het kader van het EU mechanisme voor crisismanagement is er een Training Policy Group waar kennis gedeeld wordt en die de Commissie ondersteunt. Het EU mechanisme houdt in dat landen waarin zich een crisis voordoet, een beroep kunnen doen op hulp uit andere lidstaten. Het gaat dan om de inzet van bijvoorbeeld USAR teams (urban search and rescue) of het delen van bijzondere expertise en materieel (I&M beschikt bijvoorbeeld over een high capacity pompmodule die bij overstromingen kan worden ingezet). De Training Policy Group ziet toe op de opleidingseisen die worden gesteld aan de nationale teams die in het kader van het mechanisme kunnen worden ingezet (binnen, maar ook buiten Europa). 15 2.2 ProRail Met Hans Raamsdonk ProRail is verantwoordelijk voor het spoorwegnet van Nederland. De Staat is de enige aandeelhouder van ProRail en het Ministerie van I&M is de grootste opdrachtgever. ProRail is aldus een overheidsorganisatie. International leer- en ontwikkelactiviteiten Medewerkers van ProRail zijn internationaal actief in EU technische werkgroepen. Technische kennis is het uitgangspunt voor deelname in de werkgroepen. ProRail ondersteunt deze medewerkers met opleidingstrajecten gericht op hun behoeften. Voorbeelden zijn technisch Engels, coaching op de rol van voorzitter en omgaan met de dynamiek van een internationaal overleg. De technische medewerkers van ProRail wonen regelmatig internationale congressen bij waar kennis wordt gedeeld. Het gaat om een relatief klein aantal medewerkers, maar de congressen worden belangrijk geacht voor het opbouwen van relaties met andere spoorwegmaatschappijen. Samen met Rijkswaterstaat heeft ProRail een uitwisselingsprogramma met Zweden. De omvang hiervan is beperkt. Een aantal managers brengt werkbezoeken over en weer om van elkaar te leren over werkprocessen, besluitvorming en leiderschap. Op het gebied van Leren & Ontwikkelen organiseert de UIC (International Union of Railways) één keer per twee jaar een congres over training in de spoorsector. L&O medewerkers van ProRail wonen dit samen met de NS bij. Op deze congressen worden best practices en kennis over het L&O vak gedeeld. Bij een recent congres heeft ProRail een eigen cursus over voorkoming van zelfmoord gepresenteerd. In de spoorwereld is het geen gemeengoed om op het gebied van L&O internationaal samen te werken, anders dan om kennis en informatie te delen op congressen en via informele contacten. Dit ondanks het feit dat er veel trainingen zijn die voor meerdere landen interessant kunnen zijn. Er is een aparte werkgroep van de UIC die zich sinds een aantal jaar bezig houdt met samenwerking op het gebied van opleidingen. Dit mondt zich uit in het tweejaarlijks congres over opleidingen in de Railsector wereldwijd (WCRT). Wel worden er op informele basis materialen uitgewisseld: ProRail maakt bijvoorbeeld gebruik van goede lesmaterialen van Britse collega’s op het gebied van telefooncontact tussen machinisten en verkeersleiding. 16 2.3 KNMI Met Heleen ter Pelkwijk & Hans Roozekrans Het KNMI is een agentschap van het ministerie van I&M. Het KNMI is het nationale kennis- en datacentrum voor weer, klimaat en seismologie. Er worden waarnemingen gedaan, adviezen geschreven en waarschuwingen uitgegeven en tot slot gekeken waar het beter kan. Uniek aan het KNMI is de koppeling tussen de operationeel en wetenschap. Het wetenschappelijk onderzoek vindt veelal plaats in samenwerking met universiteiten en onderzoeksinstituten, zowel nationaal als internationaal. Het KNMI is van oudsher internationaal georiënteerd en historisch succesvol in de internationale samenwerking. Landen zijn van elkaar afhankelijk voor o.a. metingen, infrastructuur (vanwege de hoge kosten van bijv. satellieten) en de ontwikkeling van toepassingen (zoals modellen). Er zijn verschillende intergouvernementele organisaties op meteorologisch gebied waarin het KNMI Nederland vertegenwoordigt, waaronder EUMETNET (framework of 31 European National Meteorological Services), EUMETSAT (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites, 30 Europese lidstaten), ECMWF (European Centre for medium-Range Weather Forecasting, 21 Europese lidstaten landen) en de WMO (World Metereological Organisation – een VN organisatie, 191 lidstaten). Bij het KNMI werken onderzoekers, meteorologen (maken weerberichten), waarnemers, technici, managers en ondersteunend personeel. Het is een kennisintensieve organisatie omdat nieuwe ontwikkelingen zich in rap tempo opvolgen. Medewerkers moeten zich continu bijscholen om nieuwe ontwikkelingen in de praktijk te kunnen toepassen. De meeste opleidingen zijn nationaal: deels intern (specialisten van het KNMI die collega’s bijscholen) en deels bij andere organisaties (m.n. universiteiten). Daarnaast gaan de wetenschappers geregeld naar conferenties. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten Internationale activiteiten vinden hoofdzakelijk plaats in het kader van de internationale organisaties waar het KNMI bij is aangesloten. EUMETNET is een virtuele samenwerkingsverband van Europese meteorologische diensten. Heleen ter Pelkwijk is voorzitter van de Werkgroep Education & Training (WGET). Deze werkgroep adviseert de EUMETNET Science and Technology Advisory Committee op het gebied van leren en ontwikkelen, en heeft de ambitie om vraag en aanbod op L&O gebied op elkaar af te stemmen. Eumetcal is een EUMETNET programma, dat gericht is op het bevorderen van samenwerking door middel van het ontwikkelen, aanbieden en uitwisselen van leerintervenities op het gebied van de meteorologie. Anders dan de titel doet vermoeten (CAL staat voor Computer Aided Learning) gaat het niet alleen om e-learning, maar ook om klassikale en blended leerinterventies. Via het online portaal van Eumetcal stelt Eumetcal en internationale instellingen hun leeraanbod aan elkaar beschikbaar. Vaak gaat het om internationale trainingen (voor de leden) voor het personeel vanuit de weerkamer, maar trainingen kunnen ook gericht zijn op een bepaalde regio binnen Europa. Door de beperkte omvang (aantal deelnemers die mee kunnen doen) en het beperkte aantal cursussen over hetzelfde onderwerp (meteorologen kunnen niet allemaal 17 tegelijkertijd op cursus i.v.m de 7x24 dienstverlening) maakt het KNMI hier in beperkte mate van gebruik. 5 tot 10 medewerkers doen jaarlijks mee aan buitenlandse opleidingen. Eumetcal ondersteunt , samen met de WMO, de professionele ontwikkeling van leer- en ontwikkeldeskundigen en van trainers. Er is een train the trainers netwerk dat één keer per jaar bij elkaar komt voor een conferentie, en ttt-trainingen worden georganiseerd in samenwerking met de WMO. De ttt-activiteiten zijn gericht op het trainingvak zelf: Hoe geef je onderwijs aan subject matter experts, over onderwerpen als gamification of interactieve werkvormen en hoe pas je die toe op en specifiek, technisch onderwerp van SME’s (subject matter experts) die tevens trainer zijn. In Eumetcal kader worden nu nog nieuwe opleidingen ontwikkeld in cycli van 5 tot 7 jaar, met een nadruk op e-learning en afstandsonderwijs. Het ontwikkelprogramma wordt samengesteld op vraag van “heads of forecasting”, de managers van de Europese weerkamers, en advies van de Eumetnet WGET. De wens is om Eumetcal om te bouwen van een uitvoerende naar een coördinerende (netwerk) organisatie die opleidingswensen en opleidingsmogelijkheden d.m.v. een markplaats concept zoveel mogelijk aan elkaar probeert te koppelen. Daarnaast is het belangrijk dat deze organisatie een aantal voorwaarden voor het geven van goed onderwijs (ttt onderwijs geven, ttt netwerk onderhouden, een LMS, een bibliotheek met trainingsmateriaal, conferentie tools, lijst met mensen die indien gewenst ondersteuning kunnen bieden bij de ontwikkeling van opleidingsmateriaal, het onderwijs en het netwerk voor trainers, Quality Assurance) binnen de Europese Unie blijft supporten. Wanneer het niet mogelijk blijkt om een opleidingswens binnen Europa te supporten kan besloten worden dat Eumetcal dit met behulp van haar leden zelf organiseert. De World Metereological Organization (WMO) biedt op het gebied van Leren en Ontwikkelen vooral kansen aan arme landen, met een speciaal beurzenprogramma voor minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten. WMO heeft beperkte eigen middelen voor training, maar vervult mondiaal een coördinatie- en informatiefunctie. Daarnaast is WMO een normerende organisatie die wereldwijd bijdraagt aan kwaliteitsmanagement door certificering van meteorologen. T.b.v. leer- en ontwikkelprofessionals biedt WMO: Een blended ttt-traject van 12 weken online en één week klassikaal. De klassikale gedeelte wordt ieder jaar in een ander werelddeel gegeven en doet Europa eens in de vier jaar aan. Peer assessments maken deel uit van de training, die bij succesvolle afronding recht geeft op WMOcertificering. Trainers van de KNMI doen hier zowel met een docent als van tijd tot tijd als deelnemers aan mee. Daarnaast heeft een adviesorganisatie van WMO de CALMet (acroniem voor Create Active Learning in the Meteorology) organisatie opgezet. Dit is een trainers netwerk met als doel de samenwerking en kennisdeling op L&O gebied te stimuleren. CALMet.org support deze organisatie die tweejaarlijks een workshop voor trainers (duur 4-5 dagen) organiseert en in de tussenliggende jaren een online conferentie waarin geëxperimenteerd wordt met online lestechnieken en de nieuwe beschikbare online tools op elkaar worden uitgeprobeerd. Het KNMI levert één van de twee Co-Chairs en speelt een belangrijke rol in de organisatie van de twee jaarlijkse workshop Het KNMI biedt, samen met EUMETSAT, in WMO verband een training aan over het maken van simulaties als leerinstrument. De trainingsmethode m.b.v. een simulator is in de eerste instantie voor 18 de KNMI zelf ontwikkeld, maar wordt nu onder WMO vlag aangeboden aan collega’s die deze methode ook willen gaan gebruiken voor het trainen en beoordelen van hun eigen medewerkers. In deze klassikale training van een week ontwikkelen de deelnemers zelf een simulatieoefening voor de eigen organisatie – leren en werken worden met elkaar gecombineerd. De training is tot nu toe uitgevoerd in twee regio’s (Europa en Afrika) en een derde (Zuid-Amerika) volgt mogelijk binnenkort. Het KNMI werkt daarnaast aan een online training over convectief weer voor weerkamermeteorologen en geeft soms les in cursussen satellietmeteorologie. Gevraagd naar de waarde van de internationale activiteiten voor haar eigen professionalisering, geeft mijn gesprekspartner aan vooral veel te leren van de opleidingsorganisaties/collega’s die al verder in hun ontwikkeling zijn dan de KNMI. Vaak komt dit doordat zij instructional designers (opleidingsdeskundige) van een hoog niveau in dienst hebben (Ter Pelkwijk zelf is van oorsprong een subject matter expert, net als haar collega’s die het onderwijs binnen het KNMI uitvoeren). Hierbij gaat het om organisaties als COMET, WMO, EUMETSAT, waar de meeste inspiratie en ideeën vandaan komen. Kwaliteit Er zijn geen maatstaven/indicatoren beschikbaar om internationaal onderling het kwaliteitsniveau van leerinterventies te vergelijken. De meeste (grote) opleidingscentra binnen Europa hebben hun eigen interne cursusevaluatie. Ook de trainingen die door organisaties als Eumetcal, EUMETSAT, ECMWF en WMO georganiseerd worden intern geëvalueerd. Organisaties als EUMETSAT, Eumetcal en WMO willen graag met de KNMI samenwerken omdat KNMI op een aantal vlakken een voorsprong heeft, ze inspireren om een stap vooruit te zetten en daar kennelijk op een goede manier en begrijpelijke manier kennis over delen. Daarnaast is de KNMI bezig om een quality assurance systeem voor trainingen en trainingsmateriaal wereldwijd neer te zetten m.b.v. het ISO29990 of een aparte zelfcertificering met behulp van bijv. Eumetcal. Hiermee zullen opleiding halende instanties (zoals KNMI) zeker kunnen zijn van de kwaliteit van de ingekochte training en aan een assessor kunnen laten zien dat het opleidingsniveau van medewerkers in orde is. Geografische spreiding De nadruk in de internationale activiteiten ligt op Europa. Met de andere continenten is de samenwerking beperkt tot het organiseren van CALMet workshops, en participatie in één van de vormen van TtT programma’s. Dit laatste gaat wisselend over de continenten en heeft een wereldwijde roulatietijd van 4 tot 5 jaar. 19 Trends I.v.m. door de luchtvaart opgelegde competentiestandaarden zijn de basisopleiding van meteorologen en waarnemers opeens een hot item. In dit kader is er een trend zichtbaar dat rijke landen steeds meer onderwijs gaan geven aan minder ontwikkelde landen, opdat ook zij aan de standaarden kunnen gaan voldoen. Verder is het nog lastig om afscheid te nemen van de classroom opleidingen (beperkte capaciteit) en de overstap te maken naar online onderwijs die plaats en tijd onafhankelijk is. Wat in het totaal opvalt is dat door het internationale TtT netwerk en daarbij gegeven onderwijs het niveau over de hele linie omhoog gaat en dus het L&O op het gebied van de meteorologie wereldwijd steeds professioneler wordt aangepakt. Strategie Met de internationale L&O activiteiten streeft het KNMI een aantal strategische doelen na: Het ontwikkelen en internationaal beschikbaar stellen van trainingen en actieve participatie van het KNMI in internationale L&O-fora is een wijze voor het KNMI om zich internationaal te profileren, en baant de weg en draagt bij aan een netwerk voor internationale samenwerking op andere terreinen. Door trainingen aan elkaar beschikbaar te stellen streven nationale instelling efficiency na. Internationaal gedeelde online trainingen zijn kostenbesparend en stellen veel meer medewerkers in de gelegenheid trainingen te volgen. 20 2.4 Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (Rafeb) Met Arjan Vos De Rafeb is onderdeel van het ministerie van Financiën. De academie is opgezet om de kwaliteit van de financiële functie en de bedrijfsvoering van het Rijk te helpen verbeteren. De Rafeb werkt volgens het ‘voor ons door ons’ principe: de meeste docenten zijn ambtenaren bij de rijksoverheid die de deelnemers vanuit de praktijk voorzien van actuele kennis die zij direct kunnen toepassen in hun werk. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De Rafeb baseert hun prioriteiten op het gebied van internationale samenwerking op het doelgroepenbeleid van Financiën. Dit betekent dat prioriteit wordt gegeven aan landen in de Nederlandse kiesgroepen bij het IMF, de Wereldbank , het EBRD, aan EU partners en aan de landen binnen het verband van het Koninkrijk. In het kader van BZ-programma’s in de Arabische wereld (Matra-Zuid/Shakira) worden aldaar ook projecten uitgevoerd. Slechts bij uitzondering worden activiteiten met andere landen geëntameerd. Kiesgroeplanden De Rafeb is ,naast de Belastingdienst en de Auditdienst Rijk, één van de uitvoeringspartners in het programma waarmee Financiën samenwerkt met de ‘kiesgroeplanden’. De kiesgroeplanden zijn een aantal landen op de Balkan, een aantal voormalige Sovietrepublieken en Mongolië. Het gaat om uitvoering van een leerwerkprogramma op basis van MoU’s tussen Financiën en zusterministeries in de betreffende landen. De Rafeb geeft workshops in die landen en organiseert studiebezoeken aan Nederland, afgestemd op de behoeften van de landen. De samenwerkingsprogramma’s in het kader van de Kiesgroep worden gecoördineerd door de directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen van het ministerie van Financiën. Naast deze bilaterale programma’s organiseert de Rafeb gezamelijke activiteiten voor de kiesgroeplanden. Recente voorbeelden zijn: Een tweedaagse round table conferentie in Den Haag waaraan door alle landen werd bijgedragen. Het ging over de wijze waarop zowel het ministerie van Financiën als vakministeries samenwerken in de verdere ontwikkeling van de financiële functie. Jaarlijkse een vijfdaagse summer course over actuele onderwerpen. Deze wordt in samenwerking met de Belastingdienst georganiseerd De gezamelijke activiteiten worden door de deelnemers zeer gewaardeerd, omdat het een gelegenheid is om ervaringen uit te wisselen en good practices te delen. De Nederlandse overheid financiert de activiteiten uit het Kiesgroepbudget. EU partners De Rafeb voert van tijd tot tijd EU-twinningprojecten uit in nieuwe en kandidaatlidstaten van de EU. Bij voorkeur wordt samen met een ander land ingeschreven op de tenders van de Commissie: samenwerking vermindert de werklast, en vergroot het leereffect van de twinning voor zowel het begunstigde land als Nederland. Zo wordt bijvoorbeeld opgetrokken met Letland in een twinningsproject ten behoeven van Kroatië. Bilaterale werkbezoeken 21 De Rafeb organiseert op verzoek van ambassades in Den Haag inkomende werkbezoeken aan Financiën over de openbare financiën in Nederland. Deze bezoeken worden benut om banden aan te halen met landen waarmee niet in bestaande gremia worden samengewerkt. Afrikaanse en Aziatische landen zijn hier voorbeelden van. Samenwerkingspartners De Rijksacademie werkt voor de uitvoering van het buitenlandprogramma samen met diverse partners, al naargelang het onderwerp van een project. Binnen Nederland zijn dat onder andere de Algemene Rekenkamer, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), VNG-International, enz. In het buitenland zijn dit onder andere de ministeries van Financiën, de zusteracademies en diverse internationale financiële instellingen. Centre of Excellence in Finance De Rafeb is partner van de CEF, een leerinstituut voor overheidsfinanciën in Zuid-Oost Europa, die financieel mede door Financiën wordt ondersteund. De Rafeb ontwikkelt workshops samen met CEF. Public expenditure management peer assisted learning (PEMPAL) Dit Wereldbank netwerk van specialisten op het gebied van overheidsfinanciën organiseert studiereizen en ontwikkelt en deelt trainingsmaterialen. Succesfactoren en strategie Met de internationale activiteiten van de Rafeb profileert Nederland zich als bron voor good practice. Dit draagt bij aan een hoog profiel van Nederland op het internationale speelveld. De internationale activiteiten dienen ook als spiegel voor de Nederlandse deskundigen. Zij maken kennis met counterparts in vergelijkbare posities en krijgen zicht op alternatieve manieren om vraagstukken aan te pakken, wat verrijkend is voor hun eigen werk. Mijn gesprekspartner noemt vier factoren die bijdragen aan succes in leerinterventies: Voorbereiding in overleg met de ontvangende partij: internationale programma’s zijn altijd maatwerk en de lokale context en leerbehoeften dienen leidend te zijn. Een attitude van werkend leren: de deskundigen stellen vragen, stimuleren zelfredzaamheid en staan ervoor open om ook zelf te leren. Hierdoor ontstaan wederzijds vertrouwen en duurzame samenwerkingsrelaties. Langdurige verbanden in meerjarige samenwerkingsprogramma’s: deskundigen leren hun counterparts kennen, weten wat er speelt en kunnen slim kiezen wat zij kunnen bijdragen op basis van de ontwikkeling die zij waarnemen. Programma’s zijn effectiever wanneer ook deskundigen van andere ministeries worden ingezet, voor een bredere blik op de leervragen. 22 De Rijksacademie beschikt niet over een echte benchmark voor kwaliteitsbeoordeling van de leerinterventies. Mijn gesprekspartner is overigens wel bezig iets dergelijks op te zetten. De Rafeb krijgt echter regelmatig vervolgverzoeken naar aanleiding van eerder uitgevoerde projecten. Hieruit kan indirect de kwaliteit van het project worden afgeleid. Internationale organisaties (EU, OESO, IMF) beoordelen het systeem van openbare financiën in Nederland overigens van tijd tot tijd, wat doorgaans leidt tot goede scores en aanduiding als good practice. Dit voedt ook de vraag naar de kennis van de Rafeb. De internationale activiteiten van de Rafeb zijn gericht op overheidsfinanciën en economie. In de toekomst wil men op beperkte schaal ook aandacht gaan schenken aan bedrijfsvoeringsonderwerpen. 23 2.5 Instituut Defensie Leergangen (IDL) Met Maurice Snackers Het IDL verzorgt loopbaanopleidingen en speciale cursussen voor alle officieren en gelijkgestelde burgers (hoger en middenkader), werkzaam bij Defensie. Voor buitenlandse militairen en burgers biedt het IDL een internationaal onderwijsprogramma. Jaarlijks ontvangt het IDL, dat in het buitenland bekend staat als 'Netherlands Defence College' circa 650 studenten uit binnen- en buitenland. Trainingen voor buitenlandse militairen Het IDL organiseert jaarlijks twee trainingen in Nederland, voor militairen die niet afkomstig zijn uit NAVO en EU landen. De trainingen zijn een instrument voor Defensie om bilaterale contacten te versterken. Dit is voornamelijk belangrijk voor Nederlandse Defensieattachés in het buitenland. African staff officers course Deze cursus is gericht op het middenkader (burgers en militairen) uit Afrikaanse landen. De cursus duurt vier weken en behandelt de thema’s als democratie, democratische aansturing van de krijgsmacht, Nederlands beleid t.a.v. Afrika, vrede en veiligheid (bijv, de 3D benadering), security sector reform, internationale rechtsorde (met een bezoek aan de ICC) en ethisch leiderschap voor militairen. Ook sluiten de deelnemers twee of drie dagen aan bij een simulatieoefening van Nederlandse officieren, waardoor de uitstraling breder is. De opleiding wordt gezien als een lange termijninvestering – gericht op vorming van een nieuwe generatie leidinggevenden in de betreffende landen. De trainingen lopen nu 10 jaar en de cursisten van het begin zijn inmiddels doorgedrongen tot de hoogste rangen in een aantal landen.Kenmerkend voor de cursus is de interactie en discussie tussen de deelnemers. De Nederlandse begeleiders en docenten (die vooraf worden getraind op interculturele vaardigheden) scheppen een sfeer waarin naar elkaar wordt geluisterd en de deelnemers voor vol worden aangezien. Mijn gesprekspartner benadrukt dat de cursus ook voor de docenten en begeleiders een leerervaring vormt – hun kennis en ervaring wordt verrijkt, waarbij Defensie baat heeft in de uitvoering van het internationaal werk en op missies. Netherlands Defence Orientation Course (NDOC) Aan de NDOC (één keer per jaar, 5 weken) nemen hogere militairen uit 24 niet-NAVO landen wereldwijd deel. Er is één deelnemer per land, waardoor snel een open sfeer ontstaaten veel wordt gedeeld. De opleiding is belangrijk voor de bilaterale contacten van Nederland met landen als China en Rusland. Meer dan in de cursus voor Afrikaanse officieren, ligt de nadruk bij NDOC op uitwisseling, bijvoorbeeld door presentaties van het eigen veiligheidsbeleid en krijgsmacht, en bespreking van dreigingspercepties. Daarnaast worden vaardigheden getraind die gericht zijn op internationale samenwerking, zoals onderhandeling en interculturele vaardigheden. De afdeling Internationale Militaire Samenwerking van Defensie bepaalt in overleg met Buitenlandse Zaken en op voordracht van Nederlandse Defensieaatachés in het buitenland wie wordt uitgenodigd. 24 European Security and Defence College (ESDC) De ESDC is een samenwerkingsverband van opleidingsinstituten van de EU lidstaten. ESDC ondersteunt de internationale activiteiten en faciliteert samenwerking tussen instituten. ESDC organiseert zelf een basiscursus over het Europees gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Het IDL stelt hiervoor coördinatoren en docenten beschikbaar. Daarnaast bieden nationale instituten trainingen aan in ESDC verband. Vanuit Nederland wordt aan deze trainingen deelgenomen door beleidsmedewerkers en militairen met functies gericht op internationale militaire samenwerking. Het IDL heeft in 2007 een Security Sector Reform cursus samen met Frankrijk opgezet. Uitvoering van de training is later overgedragen aan Oostenrijk. ESDC training “Gender and Operations” Het IDL biedt in samenwerking met de Spaanse defence college een training Gender and Operations aan die twee keer per jaar in ESDC verband wordt gegeven, in Madrid en in Amsterdam. Per keer doen ongeveer 50 deelnemers mee – per lidstaat één militair en één burger, plus vijf plekken voor bilaterale contacten, bijv. uit Afrika of Latijns Amerika. Sinds drie jaar wordt de training op verzoek van Africom (United States Africa command) ook twee keer per jaar in Nairobi gegeven voor Defensiemedewerkers en militairen uit Afrikaanse landen. Incidenteel wordt de training ook elders gegeven, bijv. aan VN militairen in Mexico ter voorbereiding op de VN missie in Haïti. Deelname aan nationale trainingen Partners als het VK, Frankrijk en België bieden plaatsen aan in hun eigen officiersopleidingen voor het hogere defensiekader. Twee tot drie Nederlandse militairen volgen per jaar deze acht maanden durende opleidingen in het buitenland. Het gaat om officieren die een internationale loopbaan ambiëren. Buitenlandse officieren die attaché worden in Nederland volgen hier met regelmaat de Hogere Defensievorming training. De opleidingen worden in het Nederlands gegeven, maar worden desondanks gevolgd door militairen uit bijvoorbeeld Noorwegen, Duitsland, het VK en België. Strategie De trainingen voor buitenlandse militairen zijn gericht op het opbouwen van een duurzaam netwerk in buitenlandse krijgsmachten, waardoor toegang tot de krijgsmachten wordt gefaciliteerd. Goodwill en “ambassadeurs” voor Nederland zijn nevendoelstellingen om samenwerking in de toekomst makkelijker te maken. Uiteraard dragen de cursussen bij aan de doelstellingen van het internationaal beleid van de regering, om vrede en veiligheid en de internationale rechtsorde te bevorderen. Via de cursussen wordt uitgedraagd dat Nederland, als klein land, een interessante partner kan zijn op militair gebied. De Nederlandse ervaringen zijn juist relevant voor andere kleine landen, en biedt kansen in het buitenland. De goodwill en vertouwen die met de cursussen wordt gekweekt baant de weg voor andere belangen van Defensie, zoals het verkopen en onderhouden van materieel, beschikbaar stellen van tropische oefengebieden voor Nederlandse special forces en voor het verkrijgen van informatie door de MIVD. 25 2.6 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) Met Herma Kuperus & Anita Rode Herma Kuperus en Anita Rode zijn werkzaam bij DG Overheidsorganisatie van BZK. Deze DG “werkt aan een moderne overheid; een overheid die flexibel georganiseerd is, die werkt aan de ontwikkeling van één overheid die goed werkgeverschap toont en technologie effectief inzet”. Het gesprek met Kuperus en Rode gaat over internationale samenwerking op het gebied van openbaar bestuur. Netwerken, gremia en instellingen Internationale netwerkcontacten zijn voor DGOO van belang als bron van kennis, het vinden van partners voor innovatie en informele “benchmarking” van het Nederlands openbaar bestuur ten opzichte van vergelijkbare landen. Met name Europese landen hebben soortgelijke uitdagingen, zoals het op pijl houden van employability van ambtenaren, aansluiting vinden bij de informatiesamenleving, en innovatie binnen de overheid t.b.v. betere en efficiëntere openbaar bestuur. EUPAN EUPAN is een informeel netwerk van de DG’s verantwoordelijke voor de (rijks)overheid als organisatie en werkgever, van de EU lidstaten en de Europese Commissie. EUPAN heeft als doel de kwaliteit en klantgerichtheid van de overheid in Europa te bevorderen door debat, uitwisseling van kennis en ervaring, en delen van interesting practices. EUPAN heeft twee werkgroepen: HR innovatie en organisatieontwikkeling, en innovatie van dienstverlening. In EUPAN verband worden onderwerpen geïdentificeerd die voor het merendeel van de leden relevant zijn en wordt kennis gedeeld (op bijeenkomsten, conferenties, in bilaterale contacten en door documenten te delen op de EUPAN website) en gecreëerd op basis van onderzoek door en voor lidstaten. Twee voorbeelden: Tijdens de reguliere bijeenkomsten onder Nederlands (EU-)voorzitterschap in 2016 is veel aandacht uitgegaan naar leertrajecten voor en ontwikkeling van topmanagers bij de rijksoverheid. Lidstaten willen meer inzicht in elkaars instituten en topmanagersopleidingen. De inventarisatie wordt uitgevoerd door BZK en BABD, en zal met alle lidstaten worden gedeeld. Nederland heeft belangstelling voor internationale mobiliteit van en kennisuitwisseling tussen ambtenaren, inclusief topmanagers. Buitenlandse Zaken en Economische Zaken hebben op beperkte schaal ervaring hiermee, maar bij EUPAN bleek dat de Noordelijke landen en Oostenrijk hier veel verder mee zijn; BZK brengt de bestaande voorbeelden in kaart en deelt dit in het EUPAN netwerk. Ook gezamenlijke ontwikkelactiviteiten passen hierin zoals Estland een bootcamp met directeuren uit Finland en nu ook uit Nederland en wellicht UK organiseert. DISPA DISPA is een aan EUPAN gerelateerde netwerk van scholen voor openbaar bestuur van de EU lidstaten. De meeste leden zijn overheidsinstellingen zoals de ENA in Frankrijk en de Federale academie voor openbaar bestuur in Duitsland. Uit Nederland neemt op eigen initiatief PBLQ – een erfenis uit de tijd dat de ROI (die is opgegaan in PBLQ) een overheidsinstelling was- deel, maar niet 26 namens Nederland. Volgens mijn gesprekspartners ligt het voor de hand dat de Rijkscampus de rol van Nederlandse nationale school voor openbaar bestuur oppakt, daarin wellicht vertegenwoordigd door de Academie voor Buitenlandse Betrekkingen (BZ) of de RAFEB (Financiën). OESO De OESO organiseert onder de noemer Public employment and management expertbijeenkomsten en doet onderzoek naar (rijks)overheden in OESO landen. Werkbezoeken en hulpvragen Zowel via EUPAN als bilateraal ontvangt DGOO regelmatig verzoeken om mee te werken aan bezoekprogramma’s van overheden van andere landen. Hier wordt selectief aan meegewerkt. Verzoeken uit EU lidstaten krijgen prioriteit, omdat deze uitwisselingen voor Nederland de grootste waarde oplevert in termen van nieuwe inzichten en nuttige contacten. De bezoeken hebben als thema het functioneren van de overheid als organisatie en als werkgever, maar kunnen ook meer specifieke thema’s hebben, zoals vastgoedbeheer bij de overheid (Rijksgebouwendienst). In EUPAN verband kunnen ook specifieke hulpvragen worden gericht tot andere overheden. Zo heeft Nederland via EUPAN de Letse overheid om het delen van hun ervarigen met het EU voorzitterschap van EUPAN. Ook wordt bilateraal HR-expertise ingebracht bij de modernisering van de rijksoverheid in Griekenland en . in landen op de Balkan. Strategie De internationale activiteiten op het gebied van de (rijks)overheid zijn gericht op sneller oplossen van problemen en betere uitkomsten door gebruik te maken van interesting practices van andere landen. Zo wordt gekeken naar welk land op een bepaald terrein een gidsfunctie heeft, zoals Duitland op het gebied van milieu en Estland op het gebied van digitale overheid. Maar er wordt ook geleerd van “fouten’en andere zienswijzen. Kennis van het beleid en uitvoering van andere landen wordt binnengehaald en gebruikt in de eigen beleidsvorming. Door gemeenschappelijke uitdagingen samen te bespreken, samen te leren en ontwikkelen, en gezamenlijk onderzoek te doen c.q. te doen uitvoeren, wordt de innovatiekracht vergroot. 27 2.7 Leer- en Ontwikkelplein (OCW, SZW, VWS) Met Lida van Doorn Het Leer- en Ontwikkelplein is een Samenwerkingsverband van OCW, SZW en VWS die in 2014 is gestart. In 2017 wordt het één organisatie die organisatorisch binnen SZW een plaats krijgt. Wat deze drie departementen bindt is dat zij met maatschappelijke vraagstukken bezig zijn die veel raakvlakken met elkaar hebben. Daarom is ervoor gekozen om niet alleen in het primair proces, maar ook op het gebied van leren en ontwikkelen met elkaar samen te werken. Het Leer- en Ontwikkelplein biedt een aantal generieke opleidingen aan en heeft voor een aantal functiegroepen uit FGR een leerlijn ontwikkeld. Ook biedt het Leer- en Ontwikkelplein maatwerkoplossingen waarin de link met het primaire proces van de departementen centraal staat. Voorbeelden hiervan zijn het Expertprogramma voor talent (deelnemers worden geselecteerd door de bestuursraad), het programma Beleid werkt, en het Leeratelier voor aankomend managers. Het LMS van het Leer- en Ontwikkelplein ontsluit (basis)aanbod dat beschikbaar is voor de medewerkers van de departementen. Denk aan de Rijksbrede Top 5 , taalklassen, ICT en IV opleidingen, het aanbod van ECO&P (loopbaan, mobiliteit, teamontwikkeling), van Intercoach, en van de RAFEB. Internationale activiteiten Het Leer- en Ontwikkelplein heeft geen internationaal aanbod, en de internationale directies maken in beperkte mate gebruik van de expertise van het Leer- en Ontwikkelplein. als het gaat om deelnames aan de internationaal gerichte opleidingen van de Academie voor Internationale Betrekkingen, zoals de BBBZ (“klasje”) en de OAIB (Opleiding Ambtenaar Internationaal Beleid) dan is dit veelal een zaak tussen de Internationale directie en de bestuursraad. Soms is tussenkomst van een Management Development adviseur (P&O) aan de orde. 28 2.8 Politieacademie Met Sandra Wijkhuis De Politieacademie is het kwalificerend onderwijsinstituut en onderzoeksinstituut voor de Nationale Politie (NP). De missie van de Politieacademie is het (mede)bevorderen van de professionaliteit en het lerend vermogen van de politie. De academie verricht zowel basispolitieopleidingen als vakspecialistische opleidingen. De Politieacademie is internationaal zeer actief. Zowel bilateraal als in het kader van internationale en intergouvernementele organisaties wordt met andere politie-opleidingsorganisaties samengewerkt. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten In de meeste internationale leer- en ontwikkelactiviteiten is er sprake van wederkerigheid: Nederland biedt docenten en trainingen aan aan het buitenland, en maakt eveneens gebruik van de trainingen van andere landen. Cepol Cepol, de EU agency for law enforcement training, is de belangrijkste internationale samenwerkingsverband op het gebied van politietraining. Cepol is een netwerkorganisatie van nationale opleidingsinstituten in de EU. De trainingen worden gegeven door de nationale instituten, maar dupliceren niet de nationale opleidingen – alle trainingen hebben een internationale dimensie. In Cepol verband wordt ongeveer 100 trainingen per jaar aangeboden, die plaats vinden in de EU lidstaten. De Politieacademie verzorgt per jaar drie tot zes trainingen voor Cepol, die speciaal voor dit doel worden ontwikkeld. Zo veel mogelijk worden onderwerpen gekozen die voor Nederland bijzondere relevantie heeft (nationale doelstellingen), waardoor de deskundigheidsbevordering bij andere politiediensten ook voor het NP voordelen heeft. Daarnaast wordt ingezet op onderwerpen waarin Nederland een voorsprong heeft in deskundigheid. Voorbeelden zijn: Container shipment – Rotterdam als grote doorvoerhaven Synthetische drugs – bijzondere expertise bij de NP over drugsproductie en het ontmantelen van labs TOR (anoniem internetgebruik) en het Darknet – bijzondere expertise bij de NP. Nederland stuurt deelnemers naar de meeste Cepol trainingen. Iedere lidstaat mag voor iedere training één deelnemer afvaardigen. Nederlandse deelnemers worden strategisch gekozen: naast relevatie voor het werk en de leerbehoefte van de medewerker, wordt het belang van het netwerk die tijdens de training wordt opgebouwd meegewogen - persoonlijke contacten en onderlinge vertrouwen versoepelen internationale samenwerking in het werk aanzienlijk, en gezamenlijke trainingen dragen hieraan bij. Het uitwisselingsprogramma van Cepol wordt door mijn gesprekspartner gekarakteriseerd als de meest succesvolle internationale ontwikkelinstrument. Per jaar zijn er 12 uitwisselingen. 29 Medewerkers van de NP lopen een week mee met een buitenlandse collega die een gelijksoortige rol heeft; de buitenlandse collega brengt een tegenbezoek aan Nederland. Tripartiete uitwisselingen vinden ook plaats. Het programma heeft altijd een bepaald thema, die voor beiden relevant is. Het initiatief ligt bij de medewerker, die zelf een counterpart moet zoeken; doelstellingen worden vooraf vastgelegd. De uitwisselingen worden door Cepol gefinancierd. De grootste waarde ligt in de directe koppeling met de werkpraktijk. Medewerkers kiezen vaak voor uitwisseling met een politiedienst waarmee het “net niet lekker loopt”, maar waarmee wel samen moet worden gewerkt. De persoonlijke verbinding, het onderlinge vertrouwen en het begrip die over en weer wordt opgebouwd tijdens een uitwisseling, leiden tot betere samenwerking en delen van informatie. Europol, Interpol en OVSE De Politieacademie stelt trainers beschikbaar aan Europol, Interpol en de OVSE. Per organisatie gaat het om 2 tot 3 trainers per jaar, die worden geselecteerd op basis van hun deskundigheid op het gebied waarop de organisaties willen trainen. Europol en Interpol zijn uitvoerende organisaties die nationale politiediensten ondersteunen. In OVSE kader wordt capaciteitsversterking gedaan. Alle drie de organisaties hebben beperkte leer- en ontwikkelactiviteiten, die regionaal worden uitgevoerd. Interpol richt zich vooral op ontwikkelingslanden. OVSE op voormalige conflictgebieden als de Balkan. Alle drie de organisaties hebben voornamelijk train the trainer programma’s waarmee lokale politietrainers worden geprofessionaliseerd. AEPC De Association of European Police Colleges is een pan-Europese organisatie van 50 politiescholen uit 42 landen. Tijdens een jaarlijkse conferentie wordt kennis en ervaringen over politieonderwijs gedeeld. AEPC dient ook als platform voor studiebezoeken op senior niveau. De Politieacademie participeert in het netwerk. Bilateraal: prioriteitslanden De NP geeft prioriteit aan samenwerking met 17 landen in verschillende categorieën: Buurlanden (intensieve operationele samenwerking) Herkomstlanden van grote migrantengroepen in Nederland Politiek gevoelige landen (Rusland, China) Landen waarmee samenwerking van groot belang is, maar niet goed loopt. De NP heeft voor ieder land een strategisch plan, gericht op intensivering en verbetering van de samenwerking. Trainingsactiviteiten kunnen worden ingezet als “wisselgeld” of “smeerolie”, maar ook met een inhoudelijk doel. Zo kan bijvoorbeeld goodwill worden gekweekt met het aanbieden van een training op een gebied die een buitenlandse politiedienst hoofdbrekens bezorgd. Of een training die een politiedienst in staat stelt om beter te reageren op Nederlandse verzoeken (bijv. een OostEuropees land die getraind is op administratieve procedures, waardoor beter kan worden gereageerd op internationale rechtshulpverzoeken). Nederlandse politieliaisons in het buitenland spelen een belangrijke rol in het “bemiddelen” van trainingen. 30 Specifieke doelgroepen Er worden jaarlijks twee trainingen georganiseerd voor specifieke internationale doelgroepen: Een jaarlijkse Masterclass voor hoge politiefunctionarissen uit het buitenland in de vorm van een leer-werktraject rondom een bepaalde thema. De focus ligt op leren van elkaars praktijkervaring. Police education below sea level is een introductiecursus van een week voor buitenlandse politieacademies en politieliaisons van andere landen die in Nederland geplaatst zijn, over het systeem van het Nederlandse politieonderwijs. Strategie De internationalisering van het politieonderwijs past binnen de internationale visie van de Nationale Politie, gericht op mondiale ontwikkelingen als migratie, terrorisme, cybercrime en grensoverschrijdende criminaliteit. Leidend principe is het belang van de NP: internationale activiteiten dienen (mede) nationale belangen. Uiteraard is de internationalisering gericht op het bevorderen van professionaliteit door kennis en ervaring met andere landen te delen. Belangrijker nog is dat de Politieacademie actief bijdraagt aan het internationale relatiebeheer van de Nationale Politie, en daarmee de samenwerking met die relaties ondersteunt. 31 2.9 PBLQ Met Nathan Ducastel PBLQ is een advies-, opleidings- en onderzoeksbureau gericht op het (semi-) publieke domein in Nederland, met oog voor de EU. De focus van de werkzaamheden ligt op de informatiesamenleving (“connected society”). PBLQ is voortgekomen uit de overheidsorganisaties ROI (Rijksopleidingsinstituut) en HEC ( Het Expertisecentrum), maar is verzelfstandigd. Als zodanig is PBLQ geen overheidsorganisatie en dus ook geen onderdeel van de Rijkscampus. Echter, omdat het merendeel van de opdrachtgevers en afnemers van de diensten van PBLQ (semi-)overheidsorganisaties zijn en de Nederlandse overheid een aantal van de buitenlandse activiteiten financiert, zijn de internationale leer- en ontwikkelactiviteiten van PBLQ in dit onderzoek meegenomen. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten Gremia PBLQ is lid van het informele DISPA netwerk (Directors of Institutes and Schools for Public Administration), waarbij instellingen uit EU lidstaten (en enkele andere landen) bij zijn aangesloten. DISPA is een ontmoetingsplek voor gelijkgezinde organisaties voor de begeleiding en opleiding van ambtenaren. DISPA komt twee keer per jaar bijeen, meestal in het land die op dat moment het EU voorzitterschap bekleedt. Op de conferenties worden kennis en best practices rondom bepaalde thema’s gedeeld. Tijdens het Nederlands voorzitterschap heeft PBLQ een conferentie georganiseerd over het thema connected society. Uit lidmaatschap van DISPA zijn voor PBLQ verschillende projecten voortgekomen in onder meer Griekenland, Estland, Zweden en landen op de Balkan. Advies en leerinterventies PBLQ heeft een brede internationale propositie. In een aantal landen werd ondersteuning gegeven bij het inrichten van scholen voor openbaar bestuur, bij HRM vraagstukken binnen overheden, en bij het moderniseren van belastingdiensten (vaak in samenwerking met de Nederlandse Belastingsdienst). Advies en opleiding lopen in deze opdrachten vaak door elkaar heen. Enkele voorbeelden: In Griekenland werd ondersteuning gegeven in het verlichten van de administratieve lasten bij de overheid. De Kroatische overheid werd op HRM-gebied ondersteund met het ontwikkelen van een competentieraamwerk voor overheidsmanagers. PBLQ participeerde in een multi-stakeholderproject gericht op versterking van de rechtstaat in Turkije, Albanië en Servië. In Kameroen werd een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar IT-implementatie bij de belastingdienst. In Uganda werd de overheid ondersteund in zijn rol als opdrachtgever voor het inrichten van een data warehouse. 32 De Ghanese overheid werd ondersteund in het verbeteren van het proces voor het innen van lokale belastingen. Ongeveer twee keer per jaar organiseert PBLQ een maatwerk bezoekprogramma voor een inkomende delegatie uit het buitenland. Onderwerpen zijn o.a. het functioneren van de publieke sector, financiering, transparantie en e-overheid. De groepen bestaan uit ongeveer 20 personen en de reizen worden gefinancierd door de landen zelf. Recente groepen kwamen uit Singapore, India en oost-Java. Financiering Waar in Nederland de financier meestal ook de eindklant is, is dat bij buitenlandse projecten vaak anders. Met name in ontwikkelingslanden en de kandidaat of nieuwe lidstaten van de EU is vaak spraken van een andere financier. Financiers waarmee regelmatig zijn samengewerkt zijn KfW (Duitse ontwikkelingsbank), de Europese Commissie, Buitenlandse Zaken (Matra, Matra-Zuid, ambassades) en de Hague Academy for Local Governance van de VNG. Bij gelegenheid wordt PBLQ ook rechtstreeks door overheden in ontwikkelingslanden ingeschakeld, zoals in het geval van de Mozambikaanse belastingdienst. Strategie PBLQ richt zich in eerste instantie op Nederland; slechts 5 tot 10% van de activiteiten zijn voor internationale opdrachtgevers. Een toetssteen voor het aannemen van buitenlandse opdrachten is de inschatting of de eigen experts van PBLQ werkelijk waarde kunnen toevoegen voor de eindklant. Uitgangspunten in de samenwerking zijn: Respect voor de context: de experts van PBLQ voeren een open, begrijpend gesprek over de situatie en gaan met de eindklant op zoek naar constructen die het mogelijk maken om resultaten te bereiken. De experts moeten diepgaande kennis hebben over hun werkterrein; hun specialistische kennis is ingebed is brede algemene ontwikkeling op het gebied van openbaar bestuur. PBLQ streeft naar een niveau van vertrouwen dat de eindklant hen ook zou hebben ingehuurd als hij zelf de financier was. Het kunnen begrijpen van de vraag achter de vraag – de expert is zodanig thuis op zijn vakgebied en kan zich dermate de context eigen maken, dat hij de eindklant ook kan helpen vragen die op dat moment nog blinde vlekken zijn. 33 2.10 Rijkswaterstaat (RWS) Met Karin Kos, Jolanda Oosting& Hans Pietersen Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. RWS beheert en ontwikkelt de rijkswegen, -vaarwegen en -wateren en zet in op een duurzame leefomgeving. De leerfunctie bij RWS is georganiseerd op twee plekken. De afdeling Leren & Ontwikkelen (directie Communicatie, Personeel en Recht) omvat het Programma Leertraject managers, KR8 (lean management), LEF Future Centre (faciliteren van groepssessies) en het Corporate Learning Centre (CLC - vakinhoudelijke maatwerktrainingen voor grote groepen medewerkers). De afdeling Kennis en en Innovatiemanagement (K&I) coördineert o.m. de WVL-academie (water, verkeer en leefomgeving). (n.b. medio 2017 wordt dit overgedragen aan CD-CLC). L&O en de WVL academie werken met elkaar samen, vooral in het CLC, waar SME’s (subject matter experts) van onder andere de VWL-academie, als trainer/docent optreden. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De afdeling Kennis en Innovatiemanagement is internationaal zeer actief, en coördineert een aantal kennisgerelateerde (top)netwerken. RWS zit in ruim 100 internationale gremia die in totaal ongeveer 500 internationale activiteiten bevatten. De gremia zijn bijv. de rivierencommissies en de stroomgebieden werkgroepen van de EU, waar waterbeleid internationaal wordt afgestemd. Op het moment dat een RWS medewerker de grens overgaat, vertegenwoordigt hij de Nederlandse Rijksoverheid – dit vereist waar relevant goede afstemming met I&M (of EZ of BZ). De omvang van dit internationale inzet van RWS bedraagt ca. 125 FTE, verdeeld over een aanzienlijk deel van de 8.000 RWS FTE’s. Ongeveer 30% wordt besteed aan kennisuitwisseling, 30% aan operationele afstemming en 40% aan beleidsondersteuning en advies (voor I&M). RWS is een kennisintensieve organisatie omdat technische innovatie in het hart van de activiteiten zit. Leren, werken en innoveren lopen door elkaar heen. (Internationale) kennisontwikkeling en – deling is daarom vrijwel altijd ingebed in een werkprogramma. Internationaal is er altijd sprake van een mix van kennis halen, brengen en samen ontwikkelen, zodat alle betrokken partijen van de samenwerking profiteert. Vaak heeft dit de vorm van werkend leren, maar er worden i.h.k.v. programma’s ook missies uitgevoerd die voornamelijk gericht zijn op het ophalen van ervaringen en kennis uit andere landen. RWS heeft ruim 10 jaar een – inmiddels herijkte - internationale strategie, met vier focusgebieden: de EU, buurlanden, de VS en China. De EU: financiert onderzoeksprogramma’s (o.a. Horizon 2020); interregionale uitwisseling van best practices ; initiatieven in grensregio’s – deze Interreg programma’s hebben kennisuitwisseling en ontwikkeling van nieuwe kennis als doel; TEN-T: EU bijdrage aan de aanleg en verbetering van trans-Europese corridors/netwerken. 34 Buurlanden: gedeelde belangen (water, wegen); samenwerkingsverbanden en gezamenlijke programma’s waarin kennis wordt gedeeld; ook met de VK en Scandinavische landen. VS en China: twee grootse economieën (spin-off is dat RWS hierdoor draagt om openingen te bieden aan het NL bedrijfsleven); groot reservoir en – in de VS – zeer toegankelijke hoogwaardige kennisinfrastructuur. Buiten deze prioriteitsgebieden geldt “nee, tenzij”. Een voorbeeld van een uitzondering is dat drie RWS medewerkers (“oude rot” en twee “high potentials”) een half jaar bij het Panama Canal Authority gedetacheerd waren om te leren hoe het contract voor de capaciteitsvergroting voor het tweede Panama kanaal in de markt is gezet, terwijl tegelijkertijd kennis kon worden ingebracht (en overgedragen – learning on the job) m.b.t. het managen van grote sluiscomplexen. Dit wordt gezien als een strategische activiteit die Nederland zodanig veel aan kennis en als spin-off (economische) kansen oplevert, dat het de moeite waard is om erin te investeren. RWS heeft haar strategische kennisopgave georganiseerd aan de hand van een “kennisboom” met 17 takken (hoofdkennisvelden)– voor ieder tak is er een trekker met daaronder diverse communities of practice waarbinnen de kennis wordt gedeeld. Ook kennis die in het kader van internationale programma’s wordt ontwikkeld of opgehaald wordt op deze wijze vastgelegd en gedeeld. Naast werkbezoeken en programma’s waarin leren, werken en innoveren wordt gecombineerd, vinden uitwisselingen van personeel plaats met RWS zusterorganisaties in de VS en in Europese landen. Dit zijn detacheringen van wisselende duur: van een week of maand tot (soms) meerdere jaren. RWS medewerkers draaien dan mee in de ontvangende organisatie, en richten zich op één aandachtsgebied. Voorbeelden zijn: Asset management en dijkveiligheid in de VS; Detacheringen bij de Rijnvaartcommissariaat, Europese Commissie en de Internationale Maritieme Organisatie (Europa). Het betreft 5 tot 10 detacheringen van verschillende duur per jaar. K&I is bezig met het opzetten van een EU leergang voor de medewerkers van RWS, zodat zij de Europese context en speelveld beter begrijpen en hun werk in werkgroepen gemakkelijker in een groter geheel kunnen plaatsen. De afdeling L&O heeft tot nu toe geen activiteiten die zich specifiek richten op het werken in het internationale speelveld. Er worden geen trainingen aangeboden aan het buitenland (RWS ondersteund via een MOU van I&M o.a. wel UNESCO-IHE op het gebied van watermanagement) , en L&O organiseert geen deelname van RWS medewerkers aan trainingen van buitenlandse aanbieders. De indruk is dat deelname aan internationale trainingen (divisies en afdelingen organiseren dit zelf) slechts mondjesmaat en op individuele basis (bv. taalcursussen) gebeurt. 35 2.11 Defensie Expertisecentrum Opleidingskunde (ECOD) Met Regina Mulders & Wouter-Jan Smeulders Defensie beschikt over de grootste publieke opleidingsorganisatie van Nederland, met een groot aantal eigen instituten die thans ongeveer 5.000 actieve opleidingen aanbieden. Internationale opleidingen voor Nederlandse Defensiepersoneel vinden voornamelijk plaats in NAVO verband. Deze opleidingen zijn gericht op NAVO missies. NAVO opleidingen nemen veelal de vorm aan van gezamenlijke oefeningen - de NAVO beschikt over eigen opleidingsinstellingen in Duitsland, Italië en de VS. Daarnaast heeft de NAVO een eigen LMS waar ook e-learning beschikbaar is. Veel wapensysteemopleidingen worden verzorgd door fabrikanten – vaak in het land van vestiging van de fabrikant. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten Mijn gesprekspartners zijn internationaal actief in de Individual Training and Development (ITED) taakgroep van de NATO Training Group (NTG). ITED komt twee keer per jaar bijeen en bestaat uit vertegenwoordigers van alle NAVO lidstaten en enkele niet-NAVO leden zoals Zwitserland en Zweden. Waar de andere taakgroepen van de NTG voornamelijk gaan over oefeningen t.b.v. operaties, heeft de ITED als taak de uitwisselbaarheid van opleidingen, processen en informatie te bevorderen. Dit betreft niet alleen opleidingen die op NAVO-samenwerking gericht zijn, maar ook andere. Daarnaast dient de ITED als forum voor de professionalisering van leer- en ontwikkeldeskundigen: men deelt best practices en kennis over ontwikkelingen in het L&O veld. Zo heeft ITED bijvoorbeeld een begrippenlijst opgesteld waarin L&O terminologie gezamenlijk is gedefinieerd. De ITED leden wisselen opleidingsmaterialen uit en stellen e-learning aan elkaar beschikbaar. In de praktijk wordt echter weinig gebruik gemaakt van elkaars (niet-NAVO gerichte) opleidingen, in verband met onzekerheid over de kwaliteit en toepasbaarheid in de eigen organisatie – er blijft een voorkeur bestaan voor eigen, intern ontwikkelde opleidingen. Binnen ITED heeft Nederland (op eigen initiatief) de opdracht gekregen om te onderzoeken of kwalificaties op militair gebied gestandaardiseerd kunnen worden. Dit project zou ertoe kunnen leiden dat militaire kwalificaties worden geharmoniseerd en over en weer worden erkend. Het project heeft een vergelijkbare streven als de (civiele) European Qualification Framework, die streeft naar gemeenschappelijke kwalificatienormen binnen de Europese Unie op alle niveaus van basisonderwijs tot doctor-niveau. Strategie De Nederlandse deelname aan ITED is erop gericht om uitwisselbaarheid van opleidingen te bevorderen zodat bespaard kan worden op ontwikkelkosten, dubbeling voorkomen kan worden en effectiviteit kan worden bevorderd. Daarnaast is de samenwerking een doel op zich: bevordering van vriendschappelijke banden tussen NAVO-partners, leren van elkaar en eigen professionalisering. Samenwerking op het terrein van onderwijs draagt bij aan operationele samenwerking tijdens missies. 36 2.12 Bureau Algemene Bestuurdienst Met Barbara Zeeman &Oebele Tolsma De hoogste ambtenaren binnen de rijksoverheid - managers in schalen 17 en hoger en directeuren met integrale eindverantwoordelijkheid voor mensen en middelen in schaal 15 en 16 - vormen de Algemene Bestuursdienst (ABD). De topmanagementgroep (TMG) is een specifieke groep binnen de Algemene Bestuursdienst. Deze groep bestaat uit secretarissen-generaal, directeuren-generaal, inspecteurs-generaal en enkele daarmee gelijkgestelde functies. Bureau ABD ondersteunt, als management-developmentbureau van het Rijk, de ABD- en TMGmanagers op het terrein van werving, selectie en ontwikkeling. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten Leadership in a Globalised Arena (LGA) BABD organiseert sinds twee jaar het Leadership in a Globalised Arena programma voor DG-abelen (directeuren die ge-earmarked zijn om DG te worden). Het programma heeft als doel leden van de topmanagementgroep inzicht te geven in belangrijke mondiale ontwikkelingen en de betekenis hiervan voor het publiek leiderschap, en antwoord te geven op de vraag wat mondiale ontwikkelingen betekenen voor de eigen rol en organisatie. Het LGA programma werkt tegelijkertijd aan een visie en aan leiderschapsontwikkeling. In de eerste module (in Nederland) worden de consequenties van mondiale ontwikkelingen op het publieke bestuur verkend en besproken. Dit gebeurt mede aan de hand van actueel onderzoek en nieuwe werkwijzen voor nationaal en internationaal publiek bestuur. Thema’s als geopolitiek, duurzaamheid, intergouvernementeel werken, de netwerkwereld en Europa worden ingeleid door internationale experts en topleiders uit de Rijksdienst. De tweede module vindt plaats in de Verenigde Staten. Deelnemers gaan in Washington in gesprek met hun Amerikaanse counterparts – zowel binnen het federale bestuur als in de (semi)private sector. In deze module wordt kennis gedeeld en verwerven de deelnemers inzicht in hoe vraagstukken in de VS worden benaderd. Een belangrijk effect van het werkbezoek is dat de deelnemers inzien dat vraagstukken op verschillende manieren kunnen worden benaderd en dat de “Nederlandse manier” niet per definitie beter is. Nieuwsgierigheid en een bredere blik worden gestimuleerd, onder andere door gezamenlijke reflectie op de ervaringen tijdens het werkbezoek. Op dit moment is de LGA éénrichtingsverkeer – er is geen tegenbezoek vanuit de VS. Echter, de Amerikaanse counterparts geven aan waarde te hechten aan de contacten, omdat hierdoor de banden met Nederland worden aangehaald en omdat zij ook leren van de uitwisseling van kennis en ervaring. De Nederlandse ambassade in Washington ondersteunt de LGA en benut de module voor het intensiveren van contacten met de overheid en andere instanties. TMG Brusselreis Voor de Topmanagementgroep wordt jaarlijks een reis georganiseerd naar de Europese instellingen in Brussel, waar actuele onderwerpen worden besproken in gezamenlijke en individuele sessies met EU functionarissen en de PV. De animo voor deze reis neemt echter af en BABD bezint zich op een nieuwe invulling. 37 Een mogelijkheid is om één van de bestaande reflectieinterventies voor de TMG (jaarlijks organiseert BABD “reflectietafels” voor deze doelgroep) in Brussel of Geneve te houden, waarbij Europese of mondiale onderwerpen op de agenda kunnen worden gezet. APP module “Europa en de Wereld” De EU module van het Ambtelijke Professionaliseringsprogramma (APP) van de ABD bestaat uit vier groepssessies en twee individuele maatwerkgesprekken die zijn afgestemd op de eigen leerbehoeften van de deelnemers. Één van de sessies wordt geleid door een spreker van de Europese Commissie. De module is gericht op het verkrijgen van slagkracht, invloed en gezag in interdepartementale, Europese en internationale processen. De LGA en APP worden, zoals de andere trainingen van BABD, centraal gefinancierd uit de bijdragen van de departementen. Ambitie en strategie BABD wil, nadat er een periode minder aandacht voor was, veel meer zaken internationaal gaan aanpakken. Om deze reden wordt de internationale strategie op dit moment vernieuwd. BABD wil weten of een programma als de LGA ook met één of meer Europese partners kan worden opgezet; bijvoorbeeld met de VK, Frankrijk, of Duitsland. Daarnaast wil men investeren in het opbouwen van een strategisch internationaal netwerk, zodat ad hoc activiteiten en gezamenlijke reflectie op actuele thema’s makkelijker georganiseerd kunnen worden. Deze ambitie is erop gericht om het internationaal delen van kennis en ervaring te faciliteren, samenwerking te bevorderen door het opbouwen van een netwerk, inspiratie te bieden en om de leden van de ABD te stimuleren om hun blik te verbreden en vraagstukken uit verschillende invalshoeken te benaderen. De verwachting is dat als de leden van de ABD zelf een meer internationale blik ontwikkelen, zij ook andere spelers in de samenleving, zoals het bedrijfsleven, hiertoe zullen uitdagen. Naast de grote Europese landen wordt gedacht aan innovatieve partners zoals Finland en Estland. 38 2.13 Academie voor Wetgeving en Academie voor Overheidsjuristen Met Nico Florijn & Esther Smeitz De Academies voor Overheidsjuristen en voor Wetgeving vormen in de praktijk één instituut. Zij verzorgen een groot aantal cursussen voor de professionele versterking de juridische functies bij de Rijksoverheid. Daarnaast biedt de Academie nieuwe overheidsjuristen een tweejarige traineeopleiding. Voor deze geaccrediteerde masteropleiding werft en selecteert de Academie pas afgestudeerden juristen en geeft daarmee mede gezicht aan het vak van overheidsjurist. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten Export van het model De academie wekt internationaal veel interesse. Vanuit o.a. België (Vlaanderen), Zweden, Oekraïne, Tunesië, Marokko, Japan en zelfs Bhutan zijn missies ontvangen die informatie wilden ophalen over het model. Dit heeft echter niet geleid tot structurele samenwerking met vergelijkbare buitenlandse instituten. Twee pogingen hiertoe zijn vruchteloos gebleven: Met Turkije zijn gesprekken gevoerd over de oprichting van een academie, maar die zijn doodgebloed. In 2008 werd de European Academy for Law and Legislation, met de Academie isn een leidende rol, opgericht. Deze heeft drie jaar bestaan en werd mede door BZK en Justitie gefinancierd. Het doel was om een netwerk van wetgevingsjuristen in de EU te creëren en gezamenlijk op te leiden. De Academie liep echter niet goed en werd na drie jaar weer opgeheven. De nodige committment bij de deelnemende landen leek te ontbreken. Door deze ervaringen is de Academie voorzichtig geworden in het omgaan met Europese en nationale initiatieven. De voorkeur wordt gegeven aan samenwerking met andere organisaties. Export van leerinterventies De eerste internationale masteropleiding werd gegeven in Suriname in 2009-2012, in samenwerking met de Anton de Kom Universiteit. Vervolgens werden overheidsjuristen van Aruba en St. Maarten opgeleid in samenwerking met de Universiteit van Aruba. De tweede uitvoering hiervan is in 2016 afgerond. Beide opleidingen werden gefinancierd door de betreffende overheden. Via de Centre for International Legal Cooperation (CILC) is een aantal trainingen gegeven in Arabische landen (Egypte, Marokko, Libië en Tunesië), gefinancierd uit MATRA middelen (Maatschappelijke transformatieprogramma – ontwikkelingssamenwerking) van Buitenlandse Zaken. De trainingen waren gericht op wetgeving, en vonden plaats op de Academie in Den Haag. Daarnaast zijn via CILC ook wetgeving trainingen gegeven aan wetgevingsjuristen uit Indonesië. Een groep juristen is gedurende 3 weken ondergedompeld in wetgeving en rechtspraak trainingen. Dit project is eveneens gefinancierd uit MATRA middelen. De internationale trainingen zijn niet systematisch geëvalueerd, maar de opdrachtgevers en deelnemers geven blijk van tevredenheid. Wel is er gesignaleerd dat overgang van het geleerde naar de praktijk niet vanzelfsprekend is. In het Indonesië programma is CINOP ( een stichting gericht op 39 het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs) betrokken geweest bij de didactische opzet van het programma, om een goede vertaling naar de praktijk zo veel mogelijk te bevorderen. Internationale activiteiten voor de Nederlandse doelgroep Een internationale activiteit maakt sinds enkele jaren deel uit van de Masteropleiding van de Academie. Het initiatief ligt bij de trainees zelf; de Academie ondersteunt en begeleidt de reis. In het eerste jaar ging de reis naar Straatsburg (Raad van Europa, EHRM) maar werd de opbrengst als gering ervaren. In het voorjaar van 2016 werd een Europese 3-daagse in Den Haag georganiseerd. Experts van de instellingen in Luxemburg, Straatburg en Brussel werden naar Den Haag gehaald om over hun werk te vertellen. Het doel was om het Europees Recht in de praktijk meer te doen leven voor de trainees, bijvoorbeeld door de werkzaamheden van de PV’s toe te lichten. Recente buitenlandse studiereizen gingen naar Londen en Berlijn. Daar werd gesproken met personen in vergelijkbare beroepsgroepen als de Nederlandse ambtenaren. Het doel van deze reizen is “ontregelend”: om te zien hoe in andere landen wetgeving wordt gemaakt, om vervolgens vanuit een ander perspectief te kunnen reflecteren op hoe het proces in Nederland is ingericht. Succesfactoren zijn aansluiting bij de werkpraktijk van de trainees (in contact brengen met beroepsgenoten) en samenwerking met plaatselijke partnerorganisaties die ook op onderwijs gericht zijn. Activiteiten die op deze wijze zijn opgezet slaan het beste aan. Strategie De Academie heeft geen expliciet beleid voor internationaal leren. Dergelijke activiteiten passen binnen de missie van de academie om (ook internationaal) bij te dragen aan de versteking van de rechtstaat, en zijn daarom mogelijk. Wat de export van leerinterventies betreft handelt de Academie reactief –opdrachten worden niet actief geworven, en verzoeken worden kritisch beoordeeld op haalbaarheid. 40 2.14 Academie voor Overheidscommunicatie (Ministerie van Algemene Zaken) Met Paulijn de Bruijne De Academie voor Overheidscommunicatie (AvO) voorziet in de leer- en ontwikkelbehoefte van de communicatiediscipline bij de Rijksoverheid. Voor beleidsmedewerkers is een samenwerkingsovereenkomst met PBLQ afgesloten. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De belangrijkste internationale activiteit is deelname aan de Club van Venetië; een informeel netwerk van communicatiedirecteuren van EU lidstaten. Directeur DPC (Dienst Publiek en Communicatie, AZ), Erik den Hoedt, is hier lid van. De Club van Venetië komt jaarlijks 2 of 3 keer bij elkaar om kennis te delen en te netwerken. Het land dat het EU voorzitterschap bekleedt is de host. Nederland heeft tijdens het voorzitterschap activiteiten georganiseerd over framing en over communicatie rondom migratie en veiligheid. Af en toe organiseert de Club iets extra’s, zoals recent een studiereis naar Lesbos vanwege de migratiecrisis aldaar. Nederland heeft een trekkerspositie in de Club omdat wij op het gebied van overheidscommunicatie verder zijn dan de meeste andere lidstaten. Tot 2010 had de AvO veel internationale activiteiten. De AvO verzorgde trainingen “Communicating for the public” voor nieuwe EU lidstaten. Per training waren er 50 deelnemers uit 10 – 13 verschillende landen. De trainingen werden uit BZ Matra middelen gefinancierd via de toenmalige EVD Bureau CROSS. Dergelijke programma’s kunnen niet meer worden uitgevoerd vanwege taakstelling (minder medewerkers). Wel verzorgt de Academie regelmatig cursusonderdelen van een dag over communicatie in Matra-opleidingsprogramma’s. Communicatiemedewerkers uit de Caribische landen van het Koninkrijk kunnen deelnemen aan de reguliere opleidingen – dit gebeurt incidenteel. Maatwerkvragen uit deze Koninkrijksdelen worden doorgespeeld aan PBLQ. Communicatiemedewerkers van departementen gaan af en toe op studiebezoek in het buitenland – dit zijn echter uitzonderingen en de AvO speelt daar een beperkte rol in. Strategie Internationale activiteiten hebben geen prioriteit – de focus ligt op de communicatiediscipline bij het Rijk, vanwege beperkte capaciteit. Leerbehoefte internationaal werkende ambtenaren De internationale dimensie van het werk van communicatiemedewerkers zou zichtbaarder mogen worden gemaakt. Voorlichters komen vaak op plekken waar zij de beleidsprocessen niet altijd kennen (met name Brussel), en daarom ook niet goed kunnen adviseren. In 2015 is in Brussel een masterclass van Luc van Middelaar (journalist; lid kabinet Van Rompuy) georganiseerd voor directeuren communicatie van het Rijk over wat zich in Brussel voltrekt. Met Friso Wijnen van BZ is een communicatiemiddag georganiseerd over het Nederlandse EU 41 voorzitterschap. Aandacht voor de internationale aspecten van het werk zou echter structureler mogen. 42 2.15 Studiecentrum Rechtspleging (SSR) Met Remco van Tooren & Else Bremer SSR is het eigen opleidingsinstituut van de Rechterlijke Organisatie (het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak). Kenmerkend voor de SSR is dat gebruik wordt gemaakt van eigen casuïstiek van het OM en de Rechtspraak, en dat veel van de docenten werken binnen de Rechterlijke Organisatie. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten SSR is internationaal zeer actief. Het instituut wordt regelmatig gevraagd om cursussen in het buitenland te geven of om bij te dragen aan organisatieontwikkeling. Op dit moment (zomer 2016) lopen er 12 internationale projecten. Ook vinden er uitwisselingen plaats, waarbij ook leden van de Nederlandse doelgroep naar het buitenland gaan om te leren. De bestuursleden en de directeur zijn actief op internationaal gebied. Daarbij richten vier SSR medewerkers zich exclusief op internationale activiteiten, en worden andere collega’s incidenteel betrokken bij internationale activiteiten. Export van het model Bijna elk land in Europa en een aantal landen daarbuiten hebben een organisatie die vergelijkbaar is met SSR. SSR ondersteunt zusterorganisaties in een aantal landen met vernieuwing en organisatieontwikkeling. Binnen de EU zijn dat o.a. Roemenië en Bulgarije op het gebied van curriculumontwikkeling (forensiche expertise). Buiten de EU is SSR betrokken bij het opzetten verder doorontwikkelen van de opleidingsinstituten voor rechters en officieren van justitie in Indonesië – in dit geval voorziet de Nederlandse ambassade in Jakarta in de financiering (via CILC, Centre for International Legal Cooperation). Dit project is arbeidsintensief: vanuit SSR zijn in 2016 door delegaties van drie personen, drie bezoeken van twee weken aan Indonesië gebracht. Daarnaast vinden Skype sessies plaats. SSR ontvangt veel verzoeken voor werkbezoeken van één of meerdere dagen, van vergelijkbare organisaties in het buitenland. SSR is een aantrekkelijke bestemming voor werkbezoeken vanwege de moderne aanpak van het onderwijs – SSR loopt voorop met gebruik van eigen casuïstiek en praktijkopdrachten (verbinden werken en leren), interactieve werkvormen en digitaal onderwijs (tijden plaatsonafhankelijk). Ook is de organisatie professioneel georganiseerd en is SSR in verhouding tot zusterorganisaties relatief groot. Omdat deze bezoeken voor SSR zelf niet altijd een meerwaarde hebben en ze de nodige tijd vragen, wordt niet ieder verzoek gehonoreerd. Export van leerinterventies SSR wordt ingeschakeld door CILC en het Nederlands Helsinki Comité (NHC) om de Rechterlijke Organisatie in Kroatië (vóór EU lidmaatschap), Bosnië, Macedonië, Albanië en Kosovo te trainen in het kader van pre-accessie tot de Unie. Financiering is afkomstig van de Europese Commissie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. 43 Welke trainingen (onderwerpen) worden aangeboden hangt af van de behoeften in het betreffende land. CILC en NHC stellen de programma’s samen in overleg met SSR en de betrokken experts; SSR geeft de trainingen ter plaatse. Omdat de doelgroep relatief groot is wordt er in een aantal landen met succes gewerkt met het train-the-trainer concept. In Bosnië en Albanië is deze formule bijvoorbeeld gebruikt voor het onderwerp mensenhandel. SSR is een prominent lid van de EJTN (European Judicial Training Network – de leden zijn afkomstig uit lidstaten van de EU en EU transnationale organisaties), en SSR draagt in dat kader bij aan het moderniseren van het onderwijs voor de rechterlijke macht. Dit doen ze bijvoorbeeld door werken en leren meer met elkaar te integreren. De activiteiten van EJTN worden voor 96% gefinancierd door de Europese Commissie; overige financiering is afkomstig van de leden. Het doel van de activiteiten van EJTN is om een gezamenlijke Europese rechtscultuur te kweken, en een netwerk te vormen waardoor men elkaar makkelijker vindt en beter samenwerkt. In EJTN kader organiseert SSR cursussen over het Nederlandse rechtssysteem en bezoekprogramma’s aan rechtbanken, hoven, het ICC en andere rechtelijke instellingen. Daarnaast zijn er stages, job shadowing en individuele bezoekprogramma’s. Per jaar komen er ongeveer 60 buitenlandse bezoekers naar Nederland. Internationale activiteiten voor de Nederlandse doelgroep De Nederlandse Rechterlijke Organisatie neemt deel aan de activiteiten van de EJTN, zij het in beperkte mate door werkdruk. Ook is de verdeling over de landen niet evenredig – er zijn meer deelnemers uit Oost-Europese landen, terwijl uitwisseling met die landen juist als minder zinvol wordt ervaren. Men zou meer baat hebben bij uitwisseling met buurlanden, met wie intensiever wordt samengewerkt en waar de taalbarrière minder groot is. Leerbehoefte internationaal werkende medewerkers De belangstelling voor internationale onderwerpen bij de doelgroep van de SSR is relatief gering. Omdat het Europese recht is geïntegreerd in nationaal recht, wordt het Europese recht vaak niet als zodanig herkend. Men ziet onvoldoende hoe het nationale recht wordt gekleurd door het EU-recht. SSR overbrugt dit probleem (gebrek aan belangstelling voor “internationale” cursussen) door internationale aspecten te verwerken in thematische cursussen, en veel voorbeelden te gebruiken met een internationale component. Aandacht voor culturele verschillen en de impact daarvan op communicatie en samenwerking is er nu niet, en zou een positief effect kunnen hebben op het werk van de Rechterlijke Organisatie. Er wordt veel samengewerkt met collega’s uit andere landen (uitlevering, grensoverschrijdende criminaliteit etc) en de samenwerking wordt beïnvloed door culturele verschillen. De doelgroep zou kunnen leren hoe ze effectiever met deze verschillen om kunnen gaan. Een ander aspect is te vinden in de diverse culturele achtergronden van aangeklaagden. In het verleden werden cursussen gegeven over bejegening van/door mensen met een Turkse, Marokkaanse of Caribische achtergrond, om de rechtspraktijk soepeler te laten verlopen. Een nieuwe opzet voor deze trainingen wordt de komende maanden uitgewerkt. 44 Strategie De internationale activiteiten van SSR passen in de missie van de Rechterlijke Organisatie om de Rechtstaat (ook internationaal) te bevorderen. Prioriteit wordt gegeven aan landen waarmee Nederland een bepaalde (historische) band heeft of een belang heeft bij het goed functioneren van de Rechterlijke Organisatie zoals EU lidstaten, kandidaat lidstaten. Op basis hiervan zegt men ook “nee” tegen verzoeken die niet in dit kader passen, tenzij er een strategische reden is om hiervan af te wijken. 45 2.16 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) – Economische Zaken Met Trudy Walschots & Marcel Lurvink RVO.nl is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Economische Zaken. De dienst ondersteunt Nederlandse en buitenlandse ondernemers maar bijvoorbeeld ook ondernemende universiteiten met subsidies, het vinden van zaken/samenwerkingspartners, kennis en het voldoen aan wet- en regelgeving. RVO.nl werkt in opdracht van EZ en andere overheidsinstanties, waaronder Buitenlandse Zaken. Ook werkt RVO.nl in opdracht van de EU, onder andere op het gebied van internationale innovatie en door op te treden als betaalorgaan voor Europese subsidies. Leren is bij RVO.nl op twee manieren georganiseerd. De L&O afdeling (bij P&O) richt zich op corporate, directieoverstijgende leerinterventies. De lijn (directies) richt zich op individuele én teamleerbehoeften die specifiek binnen die directie spelen. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De afdeling L&O (corporate) heeft geen eigen internationale opleidingsactiviteiten, maar maakt gebruik van het aanbod van EZ en andere ministeries zoals dat via de Academie Internationale Betrekkingen (AIB) door BZ wordt gepubliceerd. Leren in internationaal verband is ingebed in participatie in netwerken en in internationale projecten. Hier ligt geen expliciete leer- en ontwikkelstrategie aan ten grondslag – het leren (een mix van geven en nemen) vormt deel van het dagelijks werk. Vanwege de EU liggen de meest reguliere contacten binnen Europa, maar op alle continenten is RVO.nl actief en heeft daar ook mensen gestationeerd (op de posten of via NBSO’s – Netherlands Business Support Offices). RVO.nl opereert steeds internationaler: de band met de EU wordt steviger en meer regulier; de opdracht voor ontwikkelingssamenwerking is gegroeid en ook veranderd (trade for aid); flexibiliteit in aandachtspunten neemt toe: waar Nederland kansen ziet (bijv. opkomende markten), is RVO.nl ook te vinden. Exporteren model De directie Internationale Programma’s van RVO.nl voert projecten/ programma’s uit die internationaal ondernemen/investeren en innoveren stimuleren en projecten op het gebied van ontwikkelingsamenwerking. Een voorbeeld is de twinningprojecten (gefinancierd door de EU) om nieuwe en kandidaat lidstaten van de EU (waaronder Albanië en Bulgarije) te ondersteunen bij het oprichten van overheidsorganisaties voor ondernemers. Kenmerkend voor de benadering van RVO.nl is dat er niet een Nederlandse blauwdruk wordt uitgerold, maar dat de projecten worden opgezet in de vorm van samenwerking en dat advies op basis van de plaatselijke context wordt gegeven. RVO medewerkers met verschillende expertises worden hiervoor ingezet, op basis van de behoeften. Internationale gremia RVO medewerkers nemen deel aan internationale netwerkbijeenkomsten waar kennis wordt gedeeld rondom thema’s zoals innovatie, energie en internationale financiering. De netwerken kunnen samenhangen met internationale brancheorganisaties, maar er zijn ook netwerken met kennisinstituten, de Wereldbank, het IMF, OESO, etc. 46 Binnen RVO zijn thematische Kennisberaden gecreëerd die als doel hebben de kennis binnen de organisatie beter te laten stromen. Terugkoppeling uit netwerkbijeenkomsten vindt onder meer plaats in dit kader. Eigen medewerkers 250 medewerkers van de directie Internationale Programma’s werken op posten in het buitenland. Voor een deel zijn het uitgezonden vakattachés, voor een deel lokaal geworven medewerkers. Deze medewerkers en hun collega’s die in Nederland werken maken voor hun internationale kennis gebruik van het aanbod van de Academie voor Internationale Betrekkingen (AIB) van BZ. Met name de trainingen Internationale economie, Handels- en investeringsbevordering en Interculturele sensitiviteit die de AIB aanbiedt zijn in trek. Recent heeft RVO zelf de Leergang Internationaal Financieren met groot succes gelanceerd. Behoeften en ambities Omdat een groot deel van het werk van RVO.nl in een internationale context plaatsvindt, zouden mijn gesprekspartners graag zien dat meer RVO medewerkers de kans krijgen om in het buitenland te leren, al dan niet in combinatie met werk. Er zijn pogingen gedaan om uitwisselingen met de Europese Commissie te realiseren, maar dit is nog niet gelukt. EZ-breed worden medewerkers internationaal gedetacheerd bij bijv. de ILO, de Wereldbank, de Europese Commissie of PV Geneve, waar ook RVO medewerkers op kunnen solliciteren. EZ stelt echter slechts budget beschikbaar voor gemiddeld vier detacheringen bij internationale organisaties, dus de concurrentie is groot. RVO medewerkers kunnen zich nog meer bewust worden hoe internationaal RVO.nl eigenlijk is: veel subsidieregelingen die RVO uitvoert zijn Europees; ook Nederlandse subsidieregelingen zijn geworteld in de EU. Daarnaast zijn er steeds meer contacten met Brussel, en RVO medewerkers moeten zich daar kunnen handhaven (in de Engelse taal – grote noodzaak om vakjargon in het Engels te beheersen), processen doorgronden en invloed kunnen uitoefenen. De core business van de directie Internationale Programma’s (maar ook van andere directies) is om partijen bij elkaar te brengen en samenwerking te stimuleren, in nationaal verband, maar in toenemende mate ook in internationaal (EU en mondiaal) verband. Dat doet een beroep op sterke interculturele vaardigheden en op diepgaande kennis van andere landen. Ook weten/trainen hoe te handelen in onveilige situaties in risico-landen wordt steeds belangrijker. 47 2.17 Belastingdienstacademie Met Albert van Tuil De Belastingdienstacademie voorziet in de leer- en ontwikkelbehoeften van de medewerkers van de Belastingdienst, de FIOD, de Douane en een deel van het ministerie van Financiën. Een deel van het aanbod wordt in eigen beheer ontwikkeld op basis van deskundigheid die in de organisatie aanwezig is. Daarnaast worden trainingen uitbesteed en wordt er samengewerkt met universiteiten en hogescholen voor het aanbieden van opleidingen. In het gesprek werd met name ingegaan op de internationale activiteiten t.b.v. de Belastingdienst; de overige doelgroepen zijn grotendeels buiten beschouwing gelaten. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De meeste internationale activiteiten worden uitgevoerd in het kader van lidmaatschap van de IOTA en de EU. Daarnaast vindt op beperkte schaal bilaterale activiteiten plaats. Intra-European Organisation of Tax Administrations (IOTA) IOTA is een intergouvernementele organisatie waarvan vrijwel alle landen op het Europees continent lid zijn. In IOTA verband vinden per jaar ongeveer 60 interventies plaats die erop gericht zijn belastingdiensten te verbeteren. In de meeste gevallen gaat het om het delen van vakinhoudelijke kennis, zowel online als in thematische workshops die door het secretariaat in Budapest of door de nationale leden worden georganiseerd. Landen die op bepaalde thema’s voorop lopen nemen het voortouw – een voorbeeld is Estland, die digitaal slim is georganiseerd, en de eigen kennis en ervaring op terrein in een serie workshops deelt met de andere lidstaten. Mijn gesprekspartner beschrijft IOTA als een “hands-on” organisatie, die project- en werkgroepen vormt om gezamenlijk fiscaal-technische vraagstukken op te lossen. Aldus is het een organisatie die niet alleen het delen van kennis faciliteert, maar die door samenwerking ook nieuwe kennis en oplossingen creëert. Het primair proces bepaalt zelf op welke onderwerpen de Belastingdienst actief participeert – hetzij door het voorleggen van vragen of het aandragen van oplossingen. Nederland brengt vaker oplossingen aan dan dat er vragen worden neergelegd bij IOTA. Per jaar nemen ongeveer 30 medewerkers van de Belastingdienst deel aan activiteiten van IOTA. IOTA beschikt over een speciaal forum voor L&O professionals. Tijdens een jaarlijks congres worden kennis en good practices in de leerfunctie gedeeld. De belangrijkste opbrengst van het congres is dat men zicht krijgt op welke onderwerpen waar spelen, en dat men een netwerk opbouwt. Academies die met dezelfde vraagstukken bezig zijn vinden elkaar en gaan vaak in groepjes of bilateraal verder met een onderwerp. Zo trekt de Nederlandse Belastingsdienstacademie op met collega’s uit Scandinavië op het onderwerp leercultuur. De Belastingdienstacademie heeft zitting in de agendacommissie van IOTA, en draagt vanuit deze positie bij aan de modernisering van het onderwijs en aan betere afstemming van het aanbod op de behoeften van de aangesloten organisaties. Het secretariaat in Boedapest betrekt de lidstaten actief 48 bij het programma, en is er de afgelopen paar jaar goed in geslaagd om kwaliteitsverbetering te realiseren. EU De EU Training Support Group voor belastingdiensten is een formeel netwerk dat als doel heeft de Belastingdiensten en Douane-organisaties van de lidstaten te verbeteren. Het netwerk is vergelijkbaar met IOTA, met het verschil dat de Europese Commissie zelf regie voet over het ontwikkelen van lesmodules als hiervoor draagvlak is onder de lidstaten – initiatieven hoeven niet per definitie door de lidstaten te worden gerealiseerd, maar lidstaten kunnen eraan bijdragen. Zo is de Belastingdienst betrokken bij het ontwikkelen van e-learning over Europese BTW richtlijnen. Daarnaast stellen lidstaten eigen opleidingen voor elkaar open, maar de opleidingen moeten voldoen aan door de Commissie gestelde criteria: de opleidingen moeten een internationale uitstraling hebben, ze moeten worden aangeboden in de Engelse taal, ze moeten bewezen effectief zijn, en ze moeten aansluiten bij een leervraag van de lidstaten. Lidstaten organiseren de trainingen zelf; reisen verblijfskosten worden gedragen door de Commissie. De Belastingdienst heeft in 2015 een webinar aangeboden over webinars, met als doel de discussie over alternatieven voor klassikale training te stimuleren. Bilateraal De Belastingdienstacademie heeft al ruim 25 jaar intensief contact China, vooral met de douane maar sinds een paar jaar ook met de belastingdienst. Voor de Chinezen wordt jaarlijks een trainingssessie voor groepen van ca 30 man georganiseerd. Daarnaast zijn er vele andere bilaterale initiatieven van kennisdeling, en organiseert de Belastingdienstacademie onderdelen van binnenkomende bezoekprogramma’s, samen met bijvoorbeeld de Rafeb en Financiën. Strategie De internationale activiteiten vormen een klein onderdeel van wat de Belastingdienstacademie doet. De Regiegroep Internationaal van de Belastingdienst bepaalt, ook op het gebied van leren & ontwikkelen, de strategie. Hier wordt bepaald in welke gremia en op welke onderwerpen actief wordt ingezet, zowel als vragende of als aanbiedende partij. Hiermee wordt congruentie tussen het primair proces en leer- en ontwikkelactiviteiten verzekerd. 49 2.18 Academie voor Toezicht Met Ellen van de Wetering De Academie voor Toezicht werkt voor de samenwerkende rijksinspecties aan het verder professionaliseren van het toezichtvak. Dit doet de academie door het bij elkaar brengen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. De academie richt zich op het inspectievak, en niet op de domeinen van de Rijksinspecties. De Academie voor Toezicht ontplooit vooralsnog geen internationale activiteiten. De Inspectieraad, waar de Academie onder valt, ontwikkelt wel internationale activiteiten die gericht zijn op samenwerking en internationale afstemming. Ook individuele inspecties zijn in mindere of meerdere mate internationaal actief. De Inspectieraad is sinds 2013 betrokken bij de werkzaamheden van de OESO op het gebied van toezicht. Een volgende stap is het ontwikkelen van goed toezicht en goede samenwerking op Europees niveau. De rijksinspecties zullen zich hier de komende jaren voor inzetten. In het kader van het Nederlandse EU voorzitterschap heeft de Inspectieraad in februari 2016 een internationale conferentie georganiseerd met als thema “Toezicht in een Europa zonder grenzen”. De conferentie had een agenderend karakter met als uitgangspunt de kracht van goede regelgeving en goed toezicht voor het economisch en maatschappelijk verkeer. Verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland en Macedonië, werkten tussen 2013 en 2016 samen aan de versterking van de Macedonische milieu-inspectie. In het kader van de afsluiting van dat project bracht de strategisch kennisadviseur van de Inspectieraad een werkbezoek aan haar collega’s in Skopje. De verschillen tussen de Inspectieraden in beide landen kwamen daarbij sterk naar voren. De kracht van het Nederlandse model is dat de Inspectieraad een platform vormt voor de ontwikkeling van een gezamenlijke visie en gedeeld beleid. 50 2.19 Clingendael Academy Met Wilbur Perlot Het Clingendael Instituut voor Internationale Betrekkingen is een particuliere instelling en is als zodanig geen onderdeel van de Rijkscampus. De Nederlandse overheid (Buitenlandse Zaken) is echter de belangrijkste financier van de trainingsactiviteiten van de Clingendael Academy en overheidsmedewerkers van verschillende landen vormen een belangrijke doelgroep. Daarom worden de internationale activiteiten van de Clingendael Academy meegenomen in dit onderzoek. Instituut Clingendael verzorgt trainingen (de Academy), en doet onderzoek (de denktank) op internationaal terrein. Internationaal gerichte trainingen voor Nederlandse doelgroepen Clingendael traint tussen de 100 en 150 Nederlandse ambtenaren per jaar. Voor Buitenlandse Zaken verzorgt Clingendael de basisopleiding voor nieuwe beleidsmedewerkers (“het klasje”) en er werden trainingen voor het EU voorzitterschap gegeven (Clingendael traint ook Slowaakse en Poolse ambtenaren voor hun voorzitterschappen). Voor Economische Zaken traint Clingendael medewerkers van DG Agro; voor Defensie verzorgt Clingendael een module in de Hogere Defensievorming; voor Veiligheid & Justitie verzorgen ze vaardighedentraining voor de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V); voor de politie is Clingendael onderdeel van het Columbus programma. Nederlandse ambtenaren doen ook mee aan open inschrijf trainingen van Clingendael. Verder biedt Clingendael ook een rijksbrede opleiding aan, die gericht is op oriëntatie op de EU. Deze opleiding is onderdeel van de TOP-5 opleidingen van de rijksoverheid. Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten De Clingendael Academy geeft internationaal trainingen op twee hoofdterreinen: Diplomatie en Internationale vaardigheden. Op beide terreinen worden kennis en vaardigheden in de trainingen met elkaar gecombineerd. Clingendael is ook actief in de thema’s EU en Veiligheid & Conflict. Daarnaast ondersteunt Clingendael capaciteitsopbouw bij diplomatieke academies in het buitenland. Per jaar traint Clingendael Academy rond de 2500 diplomaten, ambtenaren en andere professionals, zowel op Clingendael als op locatie. Diplomatie Clingendael traint per jaar ongeveer 30 groepen buitenlandse diplomaten uit regio’s als Zuid-Azië, Afghanistan, Afrika, de Balkan, Indonesië en de ASEAN regio. In veel gevallen zijn de groepen gemengd, met als doel vertrouwen en netwerken tussen landen te stimuleren. Een voorbeeld hiervan is dat diplomaten uit Pakistan en Bangladesh gezamenlijk worden getraind. Veranderingen in internationale verhoudingen kunnen hier invloed op hebben: in het verleden werden diplomaten uit Georgië, Azerbaijan en Armenië gezamenlijk getraind, maar de verslechtering van de verhoudingen tussen Armenië en Azerbaijan heeft tot gevolg gehad dat dit niet meer wordt gedaan. De meeste trainingen vinden plaats in Nederland, hebben een algemeen karakter en zijn gericht op junior diplomaten. Hoe groter het aantal seniors in de groep die wordt getraind, hoe specifieker de scope van de training – voorbeelden zijn strategic planning voor Afghanen en Blue Economy voor Zuid-Afrika. 51 Daarnaast biedt Clingendael trainingen aan over internationaal watermanagement (i.s.m. IHE Unesco) in Noord-Afrika en “How to operate in Brussels” trainingen voor senior ambtenaren uit Noord-Afrika en India. De inhoud van de training wordt gezamenlijk bepaald door Clingendael, de betreffende landen en Buitenlandse Zaken (de Regiopool van BZ is de belangrijkste financier). Internationale vaardigheden De trainingen op het gebied van internationale vaardigheden zijn meestal niet gericht op overheden, maar op andere actoren in conflictsituaties. Zo werden bijvoorbeeld Syrische oppositiegroepen getraind in onderhandelings-vaardigheden voorafgaand aan de onderhandelingen in Geneve in 2014. In de Filippijnen worden onderhandelaars van de Moro Islamic Liberation Front en andere oppositiegroepen (met de goedkeuring van de Filippijnse regering) getraind ter ondersteuning van het vredesproces. De trainingen zijn gericht op het bereiken van duurzame vrede en omvatten meer dan alleen onderhandelingsvaardigheden. Groepen moeten in staat zijn om duurzame deals te sluiten die op lange termijn stand houden. Bovendien moet men de achterban kunnen voorbereiden op de uitkomsten van het proces. Mediation trainingen zijn een aparte categorie. Met tussenkomst van de VN, de Afrikaanse Unie en de Zwitserse Centre for Humanitarian Dialogue, worden mediators van de ECOWAS en ASEAN (veelal vrouwen) getraind in mediation technieken en vaardigheden. Het doel van deze trainingen (die door Buitenlandse Zaken en de betrokken internationale organisaties worden gefinancierd) is om een permanente, lokale capaciteit voor conflictbeslechting te creëren in kwetsbare regio’s. Los van bovenstaande voorbeelden, traint Clingendael o.a. ambtenaren van de Verenigde Arabische Emiraten in diverse diplomatieke vaardigheden, senior diplomaten uit Maleisië, Turkije, VN, ECOWAS, de Afrikaanse Unie en ASEAN. Capaciteitsopbouw De activiteiten ten behoeve van buitenlandse diplomatieke academies zijn een mix van organisatieontwikkeling, curriculumontwikkeling en professionalisering van trainers. Sommige landen financieren de capaciteitsopbouw zelf – voorbeelden zijn Kosovo en Montenegro. Bij anderen zijn er externe financieringsbronnen – in het geval van Georgië bijvoorbeeld de NAVO. Strategie Internationaal richt Clingendael zich op politiek sensitieve gebieden, vanuit de overtuiging dat een goed werken diplomatiek systeem bijdraagt aan het voorkomen of oplossen van conflicten. Diplomaten en militairen hebben steun nodig in de vorm van vaardigheden. Het is de missie van Clingendael om met training bij te dragen aan een goed werkend diplomatiek systeem. 52 3. Verslag Interactieve Bijeenkomst 29 september 2016 Sfeerverslag van de bijeenkomst Internationaal L&O met de presentatie van André Vaughan op maandag 29 september bij Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Leren en Ontwikkelen (L&O) in een Internationaal Perspectief André Vaughan begon zijn presentatie interactief: het publiek werd gevraagd te ‘buzzen’ over de vraag: ‘Wanneer heb je voor het laatst iets wezenlijks geleerd en wat was dat?’ Uit het publiek kwamen verschillende interessante reacties naar voren. Zo had iemand geleerd dat er gewerkt wordt met beeldtaal waardoor een meer gemeenschappelijk begrip ontwikkeld kan worden tussen mensen met verschillende (opleidings) achtergronden. Iemand anders kaartte aan dat hij er tijdens een spelletje met pubers achter was gekomen dat de jongere generaties op een andere manier vragen stellen en aan informatie komen. Hierop volgde een korte introductie van André Vaughan. Binnen BZ is hij jarenlang actief geweest zowel als beleidsmedewerker als L&O professional. Per 1 september start zijn uitzending voor 1 jaar bij de Diplomatic Academy of London. In de afgelopen drie maanden is hij gedetacheerd geweest bij het Programma Leren en Ontwikkelen Rijk, waar hij zich heeft kunnen concentreren op de internationale activiteiten van de Rijkscampus. De Rijkscampus als noemer voor de verzameling van instellingen en activiteiten van Leren en Ontwikkelen bij het Rijk. Na de introductie lichtte André Vaughan zijn onderzoek toe. Hij heeft gesprekken gevoerd met 22 verschillende organisaties van de rijksoverheid , en met 3 organisaties die geen onderdeel uitmaken van de Rijkscampus, maar die het Rijk wel als grote opdrachtgever hebben (Clingendael, NSOB, PBQL). De gesprekken concentreerden zich op de internationale activiteiten. In het onderzoek heeft André gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode, waarbij hij zich tijdens het onderzoek bleef oriënteren op nieuwe mogelijke organisaties om te interviewen. Het uitgebreide verslag van deze gesprekken zal medio september gereed zijn. tijdens de presentatie kon Andre de volgende algemene bevindingen toelichten : De onderzochte organisaties verschillen aanzienlijk in de hoeveelheid waarin en de manier waarop zij bijdragen aan en participeren in internationale L&O activiteiten. Zo zijn er organisaties die vrijwel geen internationale samenwerking op L&O gebied aangaan, en organisaties die een goed uitgekiende strategie hebben met betrekking tot internationaal leren. De Nederlandse organisaties exporteren meer dan dat zij importeren. Er zijn meerdere factoren die dit beïnvloeden. Zo spelen de kosten en het gebrek aan tijd vaak een rol bij het besluit om geen internationale L&O activiteiten te importeren. Ook wordt er vaak getwijfeld aan de kwaliteit van buitenlandse instituten op het gebied van leren en ontwikkelen. Hoe nieuwsgieriger / leergieriger de organisatie, des te meer wordt er internationaal samengewerkt. De Algemene Rekenkamer werd als voorbeeld genoemd van een organisatie die veel aandacht heeft voor wat er in het buitenland gebeurt. Ook wanneer ze zelf kennis en kunde brengen, staan ze open voor wat er te leren valt voor de Nederlandse Rekenkamer Ook de aandacht voor de borging van de 53 in het buitenland opgehaalde kennis en inzichten blijkt bij de Rekenkamer aanwezig doordat ze hiervoor bijvoorbeeld (lunch)bijeenkomsten organiseren. De mate en noodzaak van internationale samenwerking in het primaire proces van de organisatie blijkt een sterke indicatie te zijn voor de mate van internationale samenwerking op L&O gebied. Organisaties als IDL (Defensie), de Politieacademie en het KNMI, werken veel over landsgrenzen heen. Deze organisaties zijn actief op het gebied van internationale L&O activiteiten. De evaluaties en effectmetingen binnen organisaties zijn gering. De feedback op de cursussen is anecdotal evidence van waaruit veel organisaties hun geëxporteerde L&O programma’s verbeteren of vernieuwen. KNMI, IDL en Cepol vormen hierop uitzonderingen, zij evalueren consequent. Bovendien zijn KNMI en Defensie actief bezig om hun kwaliteiten te spiegelen aan soortgelijke organisaties. Dit kan gezien worden als een vorm van effectmeting/evaluatie. Internationale samenwerking op L&O gebied wordt met verschillende doeleinden ingezet: Om de ontwikkeling van medewerkers te bevorderen Als beleidsinstrument: zo traint BZ diplomaten in conflictgebieden, om zo bij te dragen aan de stabiliteit in de wereld. Als smeerolie: L&O wordt gebruikt als instrument om relaties met buitenlandse netwerken te versterken en om good feelings t.a.v. Nederland te creëren. In veel organisaties bestaat er geen duidelijk onderscheid tussen samenwerken, kennis ontwikkelen en L&O. In de praktijk loopt dit vaak door elkaar. André Vaughan benadrukt dat dit niet altijd problemen hoeft op te leveren, maar dat het wel belangrijk is om erbij stil te staan dat L&O vakkennis waardevol is voor succesvolle internationale samenwerking. Nadat de algemene bevindingen gepresenteerd waren, was er ruimte voor discussie aan de hand van de vraag hoe netwerken een rol spelen in Leren & Ontwikkelen. Uit de discussie kwam naar voren dat netwerken vaak good practices met elkaar delen, maar dat er vaak minder aandacht wordt besteed aan de bloopers, terwijl dit juist heel leerzaam zou kunnen zijn om met elkaar te delen. De discussie, door Birgit Dewez begeleid, werd gevoerd aan de hand van de volgende kernvragen. Gevraagd werd om hierover in gesprek te gaan met een buurman of – vrouw in de zaal. Plenair werd daarna een terugkoppeling gevraagd van (opmerkelijke) antwoorden: Naar welk buitenland zou je gaan als je iets wilt leren? De aanwezigen van de politieacademie gaven aan dat ze graag bij hun collega’s in Nieuw-Zeeland en Australië zouden willen leren. Zij zouden problematiek waar de Nederlandse politie momenteel mee te maken heeft al eerder hebben meegemaakt. Voor hen zou het dus interessant zijn om te kijken hoe hun collega’s met de problemen zijn omgegaan om zelf tot efficiëntere oplossingen te komen. De aanwezige van het IT-domein gaf aan te willen leren in zowel China als Noord-Korea in contrast met de Verenigde Staten, om zo twee uiterste met elkaar te kunnen vergelijken. 54 Waar in het binnenland zou jij of je organisatie naartoe kunnen gaan om te leren? De defensieacademie zou graag willen leren van NOC-NSF op het gebied van teamwork. Anderen gaven aan dat ze toe zijn aan vernieuwing, en dat het ze interessant zou lijken om mee te kijken met een bedrijf dat recentelijk ook een vernieuwing heeft ondergaan. Hoe kunnen we leren van onszelf? Welk advies geven we onszelf? Leer niet slechts van jezelf, maar blijf nieuwsgierig naar praktijken van buitenaf. Een leergierige houding is belangrijk Op het moment dat je ver weg iets wil halen, ga dan na wat je precies wil leren en waarom. Het is belangrijk om leerdoelen te stellen, dat geeft focus aan en stelt het gemeenschappelijk belang bij samenwerking helder weer. Andre Vaughan lichtte tot slot nog zijn conclusies toe: o Er is een correlatie gevonden tussen leergierigheid en professionaliteit, stel jezelf dus leergierig en nieuwsgierig op! o Zoek elkaar in op in netwerken en deel daarin zowel je good practices en je bloopers (uit opmerkingen uit de zaal bleek dit wel lastig te organiseren). Zoek elkaar ook op zonder specifieke deadline/opdracht, toon interesse in elkaar praktijken o Creëer een strategie. Dat geeft focus en maakt het makkelijker om keuzes te maken o Promoot het belang van internationaal Leren & Ontwikkelen. Wees trots op mensen met ervaring in Europa, benut deze kennis. Profiteer van de mensen met een internationale opleiding en werkervaring (de praktijk in Frankrijk kan daarbij als voorbeeld dienen). 55 4. Interviewvragen 1. Welke internationale activiteiten hebben jullie en op welke manier is dit ingericht? 2. Waar ben je trots op als je kijkt naar het buitenlandse beleid binnen je organisatie? 3. Wat is goed gegaan in het proces om dit internationale leren op te zetten en wat ging minder goed? 4. Wat is de meerwaarde voor je organisatie of doelgroep? 5. Kan je hierbij ook je doelgroep definiëren? 6. Werkt je doelgroep internationaal? Zo ja, hoe wordt de doelgroep daartoe uitgerust? 7. Wat zijn de strategische doelen van de internationale activiteiten? 8. In welke internationale netwerken of gremia participeer je op L&O-gebied? En op welke manier? 56