Leren en ontwikkelen in een internationaal

advertisement
Leren en ontwikkelen in een internationaal
perspectief
Programma Leren en Ontwikkelen Rijk
André Vaughan
September 2016
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
1 Bevindingen en aanbevelingen
4
2 Interviews
13
2.1 Nationale Academie Crisisbeheersing (NAC)
14
2.2 Prorail
16
2.3 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
17
2.4 Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (Rafeb)
21
2.5 Instituut Defensie Leergangen (IDL)
24
2.6 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
26
2.7 Leer- en ontwikkelplein (OCW, SZW, VWS)
28
2.8 Politieacademie
29
2.9 PBLQ
32
2.10 Rijkswaterstaat (RWS)
34
2.11 Defensie
36
2.12 Algemene Bestuursdienst (ABD)
37
2.13 Academie Overheidsjuristen en Wetgeving
39
2.14 Academie voor Overheidscommunicatie
41
2.15 Studiecentrum Rechtspleging (SSR)
43
2.16 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
46
2.17 Belastingdienstacademie
48
2.18 Academie voor Toezicht
50
2.19 Clingendael
51
3 Verslag van de bijeenkomst 29 augustus
53
4 Interviewvragen
55
2
Voorwoord
Binnen het Rijk wordt er veel aandacht besteed aan leren en ontwikkelen (L&O). Het ontstaan en de
groei van de Rijkscampus als gemeenschap van de leer-en ontwikkelorganisaties en - professionals
laten zien dat leren en ontwikkelen rijksbreed op de agenda staat. Daarbij is het kennismaken met
elkaars praktijk een voorwaarde om van elkaar te leren en van elkaar te profiteren bij samenwerking.
Om in kaart te brengen wat er rijksbreed aan L&O-activiteiten plaatsvindt van en aan het buitenland,
heeft André Vaughan namens het Programma Leren & Ontwikkelen Rijk in de zomer van 2016 een
kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Hij heeft 22 verschillende rijkscampus-organisaties en 3
organisaties die de overheid als belangrijke klant hebben, gesproken over hun internationale leer- en
ontwikkelactiviteiten. We waren benieuwd naar de omvang, de aard, de trends en opvattingen over
relevantie van internationale L&O activiteiten. Deze bundel bevat de gespreksverslagen en de
bevindingen en aanbevelingen van het onderzoek. Alvorens de gespreksverslagen te publiceren, zijn
ze ter aanvulling en verbetering naar alle gesprekspartners toegestuurd.
L&O-professionals en de verschillende L&O-organisaties en academies van de rijksoverheid kunnen
veel van elkaar leren. Ook kan niet onderschat worden hoeveel profijt men kan hebben van
internationale leer- en ontwikkelactiviteiten. Deze bundel poogt aan beide componenten tegemoet
te komen door te onderstrepen hoe L&O-professionals van elkaars internationale activiteiten kunnen
leren en elkaar hierin kunnen inspireren. Deze bundel geeft inzicht in wat de verschillende partijen
op L&O-gebied internationaal ondernemen en laat ook zien wat er geleerd kan worden van
organisaties die kennis verwerven uit internationale samenwerking.
De doelgroep van deze bundel bestaat mensen die zich bezighouden met Leren & Ontwikkelen
binnen het rijk en allen die geïnteresseerd zijn in internationale samenwerking op L&O-gebied.
Wij hopen dat deze bundel bijdraagt aan de versterking van internationale L&O-activiteiten en
weergeeft welke partijen uw organisatie kunnen inspireren op het gebied van internationale
samenwerking.
Voor vragen of suggesties voor verbetering kunt u bij het programma Leren en Ontwikkelen Rijk
terecht.
Programma Leren en Ontwikkelen Rijk
Birgit Dewez, Joke Koopmans en Ellen de Vries
3
1. Bevindingen en aanbevelingen
Dit onderzoek naar de internationale leer- en ontwikkelactiviteiten van de organisaties op de
Rijkscampus heeft plaatsgevonden in de zomer van 2016. Het onderzoek heeft als doel om een
helder beeld te krijgen van wat “wij” leren aan het buitenland en leren van het buitenland, waarom
wij dit doen, hoe het georganiseerd is en hoe het wordt gefinancierd. Ook heeft het als doel om uit te
lichten wat goed werkt en wat niet zo goed en de strategie die daarbij wordt gevolgd in kaart te
brengen. We hopen dat de partijen die de Rijkscampus vormen door dit onderzoek kunnen leren van
elkaars praktijken en van het gesprek daarover.
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met 37 mensen van 25 organisaties. Hierbij is gebruik
gemaakt van de ‘sneeuwbalmethode’: er is gestart met enkele organisaties waarvan we
veronderstelde dat zijn internationaal actief zijn; zij verwezen weer door naar anderen die dat ook
zijn (of dat niet zijn, zoals uit sommige gesprekken bleek). Het overzicht is niet compleet: het L&Ospeelveld bij het Rijk is groot, er zijn ongetwijfeld organisaties die internationaal zeer actief
zijn waarmee niet gesproken is. Toch heeft het onderzoek een grote variëteit aan praktijken
zichtbaar gemaakt die stof tot nadenken geeft.
Naast 22 gesprekken met organisaties van de Rijkscampus, hebben er gesprekken plaatsgevonden
met drie organisaties van buiten de overheid: PBLQ, de NSOB en Clingendael. Zij maken geen deel
uit van de Rijkscampus, maar hun belangrijkste klantengroep wordt gevormd door overheden.
Clingendael richt zich daarbij specifiek op internationale verhoudingen. We waren benieuwd naar de
internationale activiteiten die zij voor de Nederlandse overheid en voor de overheden van andere
landen organiseren.
Analyse
Het gaat om een kwalitatief onderzoek; u zult in deze analyse en in de gespreksverslagen geen cijfers
terugvinden. Wel is er sprake van een aantal rode lijnen en van opvallende uitzonderingen. In
onderstaand overzicht vindt u een beschrijving van de trends en de opvallende zaken en in een
aantal gevallen een persoonlijke duiding. De details per organisatie kunt u teruglezen in de
gespreksverslagen.
Een divers beeld
De mate waarin en de manier waarop de organisaties op de Rijkscampus internationaal actief zijn,
zijn erg verschillend. Er zijn academies of L&O-afdelingen die geen internationale activiteiten hebben
en ook geen zicht hebben op internationale activiteiten in de lijn (in deze gevallen is er een scheiding
tussen ‘corporate’ L&O die belegd is bij bij de academie of L&O- afdeling en functiegerichte L&O die,
inclusief budget, in de lijn is belegd).
Het andere uiterste bestaat uit dienstonderdelen met een goed uitgewerkte internationale L&Ostrategie, die in lijn is met de (internationale) strategie van de organisatie, die deze strategie
doelmatig uitvoeren en die fungeren als single point of contact voor alle internationale L&Oactiviteiten van de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de Stafafdeling Internationale Relaties en
Internationalisering (SIRI) van de Politieacademie.
4
Sommige organisaties zijn reactief en worden gevraagd voor projecten door contacten uit hun
netwerk . De activiteitenportefeuille komt dan min of meer per toeval tot stand. Andere organisaties,
zoals de KNMI en de Belastingdienstacademie, ontplooien hun activiteiten voornamelijk in het kader
van internationale organisaties die hiervoor een structuur bieden.
Veel export, weinig import
We leren meer aan het buitenland dan van het buitenland. Leren aan het buitenland valt grofweg in
een van drie categorieen:
 Exporteren van het model: “zusterorganisaties” in andere landen worden ondersteund met
institutionele ontwikkeling. Hierbij is overigens niet altijd sprake van het dupliceren van de
Nederlandse benadering. Een aantal organisaties geeft aan dat bij institutionele ontwikkeling zo
veel mogelijk wordt uitgegaan van de lokale context en uitdagingen. Deze benadering wordt juist
bijzonder gewaardeerd in tegenstelling tot een blauwdrukbenadering.
 Trainingen door Nederlandse SMEs (subject matter experts) aan buitenlandse groepen, in het
buitenland, of in Nederland. Een aantal organisaties doet dit onder de paraplu van internationale
organisaties, zoals het Studiecentrum Rechtspleging in EJTN kader. Instituut Defensieleergangen
kiest weer voor het trainen van gemengde groepen, waarbij de deelnemers afkomstig zijn uit
verschillende landen, in Nederland, die verbonden zijn aan de strategische doelen van het
creëren van goodwill voor Nederland en het stimuleren van internationaal dialoog.
 Binnenkomende bilaterale werkbezoeken. Deze zijn niet erg populair bij mijn
gesprekspartners omdat ze tijdrovend zijn, vaak geen helder doel hebben en er weinig voor jezelf
te halen valt.
Wij leren van het buitenland, in de volgende vormen:
 Medewerkers gaan naar trainingen in het buitenland of volgen internationaal
afstandsonderwijs. Bij de meeste organisaties zijn er weinig mogelijkheden, of wordt er slechts
mondjesmaat gebruik gemaakt van de mogelijkheden die er zijn. Hiervoor worden drie
hoofdredenen genoemd: er zijn twijfels over de kwaliteit van de trainingen, het kost te veel tijd
(en geld) en afstandsonderwijs wordt als oninspirerend ervaren.
 Samenwerking: de Algemene Rekenkamer en Rijkswaterstaat springen in het oog als het gaat
om internationaal samenwerken met als expliciet doel om te leren en de eigen organisatie verder
te ontwikkelen. Door samen met buitenlandse “zusterorganisaties” onderzoek te doen,
instrumenten te ontwikkelen, gezamenlijk aan projecten te werken en in deze context expliciet
kennis en ervaring uit te wisselen, worden leren en werken optimaal gecombineerd en
versterken zij elkaar. Opvallend is dat deze twee organisaties ook veel aandacht schenken aan
het terugploegen van de opgedane kennis en ervaring in de eigen organisatie. de Rekenkamer
doet dit onder anderen door het organiseren van lunchlezingen en het uitbrengen een
nieuwsbrief. Rijkswaterstaat doet dit aan de hand van een zogeheten “Kennisboom” structuur.
 Learning by teaching: een beperkt aantal organisaties geeft aan veel te leren van het
onderwijs dat zij geven. Instituut Defensieleergangen benadrukt dit: door de interactieve en
waardenvrije manier van lesgeven waarin er veel inbreng is van de cursisten en er veel respect
wordt getoond voor hun context, vergaren de docenten veel kennis over de Defensiestructuur en
–cultuur van de betreffende landen. Deze kennis benut IDL in hun werkrelaties met die landen.
5

Uitwisseling en detacheringen: doelgerichte en korte uitwisselingen van ongeveer een week
(job shadowing), zijn een van de meest succesvolle leeractiviteiten van de Politieacademie omdat
zij vaak gericht zijn op concrete uitdagingen en het opbouwen van persoonlijke
vertrouwensbanden.
Een aantal organisaties detacheert medewerkers voor langere perioden bilateraal of bij
internationale organisaties (de Europese Commissie werd een aantal keer genoemd). Hoewel de
L&O potentie voor de eigen organisatie gezien wordt, signaleert een aantal gesprekspartners dat
hier in de praktijk weinig van terechtkomt: er is weinig structureel contact gedurende de
detachering en weinig belangstelling voor hetgeen dat zij geleerd hebben na afloop. Overigens
vinden sommige gesprekspartners dat er in het primair proces sowieso meer aandacht zou
moeten zijn voor de EU en internationale ontwikkelingen. Het besef van de invloed van
globalisering en van de EU zou onvoldoende zijn, waardoor Nederland kansen mist om invloed
uit te oefenen, met name in de EU. Internationale ontwikkelingen worden te vaak gezien als een
posterioriteit.
Het algemene beeld wat opkomt uit de gesprekken is dat we het in Nederland “goed voor elkaar
hebben”, omdat we op de meeste gebieden vooruit lopen op andere landen, en minder te leren
hebben van hen dan zij van ons.
Veel nieuwsgierigheid naar wat het buitenland óns kan leren is aangetroffen bij Rijkswaterstaat en
het KNMI (en in zekere mate de Politieacademie), wellicht vanwege de technische aard van de
organisaties en het belang van innovatie voor hun vakgebieden. Ook de Algemene Rekenkamer toont
veel nieuwsgierigheid en heeft een leergierige attitude. Zij geloven dat van alle internationale
partners geleerd kan worden, wellicht omdat kwaliteit en onderzoek centraal staan in hun
werkzaamheden.
Leren in het buitenland is leren over onszelf
Een aantal organisaties neemt korte reizen naar of een langer verblijf in het buitenland op in
leertrajecten voor Nederlandse ambtenaren. Dit heeft als doel om reflectie op de situatie in
Nederland, en persoonlijke reflectie en ontwikkeling, te stimuleren. Dit leerdoel verschilt van de
“import” die hierboven werd beschreven, in die zin dat het niet zozeer gaat om het verwerven van
nieuwe kennis, maar om het uit een ander perspectief leren kijken naar jezelf en de manier waarop
je vraagstukken benadert en hoe je jezelf handhaaft in een internationale setting. Enkele
voorbeelden zijn:
Deelnemers aan de Master of Public Administration van de NSOB verblijven acht weken in het
buitenland voor het doen van onderzoek, met als doel beter zicht te krijgen op andere modellen van
openbaar bestuur dan de Nederlandse. Eveneens wordt dit aangeboden ten behoeve van de
persoonlijke ontwikkeling : de deelnemers leren te werken in een ander taal en cultuur en zichzelf te
handhaven in den vreemde. Ook de buitenlandbezoeken van de Academie voor Wetgeving en
Overheidsjuristen hebben een “ontregelende” functie: het helpt deelnemers om te zien hoe in
andere landen wetgeving wordt gemaakt en om vervolgens vanuit een ander perspectief te kunnen
reflecteren op hoe het proces in Nederland is ingericht. Tijdens BABD’s Leadership in
a Globalised Arena ontmoeten de deelnemers in de VS counterparts die met vergelijkbare
vraagstukken bezig zijn, met als doel te reflecteren op de eigen aanpak van die vraagstukken.
6
L&O als beleidsinstrument
Buitenlandse Zaken en Defensie zetten internationale L&O-activiteiten in als beleidsinstrument, met
als doel het bevorderen van internationale vrede en veiligheid.
BZ traint diplomaten en mediators uit conflictlanden in algemene diplomatieke vaardigheden en op
het gebied van conflictbeslechting. De trainingen worden uitbesteed aan Clingendael en enkele
andere externe organisaties (via omwegen ook aan Rijkscampuspartners zoals de Academie voor
Wetgeving en SSR). Het Instituut Defensie Leergangen traint toekomstige leiders (militairen en
burgers) uit niet-NAVO landen in democratische en ethische militaire beginselen.
Ook het bevorderen van Europese integratie is een beleidsdoelstelling waarvoor L&O als instrument
wordt ingezet. Een aantal organisaties voert twinningprojecten uit die erop gericht zijn nieuwe en
kandidaat lidstaten van de EU te ondersteunen om EU wet- en regelgeving in te voeren, en de
betreffende instituties te versterken en aan te laten sluiten op het beleid gericht op Europese
integratie. Deze projecten worden gefinancierd door de Europese Commissie en de uitvoerende
organisaties moeten hiervoor een tenderprocedure doorlopen.
Meestal ligt het initiatief voor beleidsgedreven L&O bij het primair proces. Bij BZ nemen
beleidsdirecties het voortouw en schakelen zij derde partijen in voor de uitvoering - de Academie
voor Internationale Betrekkingen heeft beperkte betrokkenheid (advies over didactische eisen). Ook
bij twinningsprojecten van verschillende ministeries is de betrokkenheid van de L&O-functie nihil of
gering – het primair proces heeft de lead. Bij Defensie voert IDL juist zelf uit.
L&O als instrument voor internationaal eenvormig handelen
Voor organisaties voor wie internationale samenwerking van doorslaggevend belang is vanwege de
aard van hun werk, hebben internationale L&O-activiteiten vaak als doel om eenvormigheid
in werkwijzes en technische afstemming te bevorderen. In sommige gevallen nemen internationale
organisaties hier de leiding in. Voorbeelden hiervan zijn de militaire oefeningen die in NAVO-verband
worden georganiseerd, gezamenlijke trainingen voor de politie in grensgebieden (gezamenlijke
bemensing politiebureaus), trainingen op het gebied van metereologie voor medewerkers van
de de KNMI en buitenlandse zusterorganisaties onder de hoede van internationale organisaties.
L&O als smeerolie
Niet voor iedereen gaat het bij internationale L&O-interventies om het leereffect. Het geven van
opleidingen heeft vaak een ander doel, namelijk mensen een goed gevoel over Nederland geven,
persoonlijke banden versterken en knelpunten glad strijken, opdat de samenwerking in de
werkpraktijk verbetert. De Politieacademie, IDL en SSR zijn voorbeelden van organisaties die L&O
export strategisch inzetten om andere, eigen doelen te behalen.
Ook Defensie heeft in dit verband een duidelijke strategie: het IDL traint buitenlandse militairen met
het doel om een internationaal netwerk op te bouwen waarin veel goodwill ten opzichte van
Nederland bestaat. Dit netwerk wordt benut om snel en op het juiste niveau toegang te krijgen tot
buitenlandse krijgsmachten voor informatie, verkoop en onderhoud van materieel. Ook wordt het
benut om trainingen te organiseren (zoals bijvoorbeeld trainingen voor
Nederlandse special forces die in tropisch gebied moeten trainen) en om andere praktische zaken te
7
regelen. Vooral de defensieattachés op ambassades profiteren van de professionele en persoonlijke
waardering voor de Nederlandse krijgsmacht die door de cursussen worden opgebouwd.
Het Studiecentrum Rechtspleging en de Politieacademie zien training als instrument om
samenwerking in de praktijk soepeler te laten verlopen, bijvoorbeeld bij rechtshulpverzoeken of
verzoeken om informatie bij politieonderzoeken. De persoonlijke banden die worden opgebouwd
tijdens leeractiviteiten zijn hiervoor vaak doorslaggevend. Voor de Politieacademie zijn internationale
uitwisselingen daarom een van de meest effectieve L&O interventies – politiemensen lopen mee met
collega’s van buitenlandse diensten met wie de samenwerking “niet lekker loopt”, met als doel
wederzijds vertrouwen en begrip te creëren.
Eigen professionalisering
Een aantal organisaties op de Rijkscampus is lid van internationale netwerken die gericht zijn op het
uitwisselen van L&O-kennis en ervaring, toegespitst op hun inhoudelijk vakgebied. In de meeste
gevallen zijn dit EU netwerken, maar ook andere internationale organisaties bieden deze
mogelijkheid. Zo bezoekt Prorail elke twee jaar het congres van de International Union
of Railways over training in de spoorsector; de Belastingdienstacademie is lid van de EU training
support group voor belastingdiensten. De Academie voor Internationale Betrekkingen is lid van
het Taining Directors network van de ministeries van BZ van EU lidstaten, die zowel fysiek als virtueel
(in een maandelijkse webinar van een uur) bijeenkomt. Deze netwerken bevatten meestal een lichte
vorm van kennisuitwisseling en inspiratie – leden geven op conferenties of virtueel presentaties over
hun eigen good practices.
Financiering
De volgende financieringsbronnen werden het vaakst genoemd:
 Eigen geld
 Europese Commissie (voornamelijk Twinningprojecten)
 Buitenlandse Zaken Matra-programma (pre- accessielanden, Oostelijk Partnerschap en
Arabische landen) en ambassadeprojecten
 Internationale organisaties (gefinancierd uit contributies van leden).
Opvallend is dat bijna nooit sprake is van financiering door de ontvangende landen of instellingen
(behalve indirect via contributies aan IO’s). Bij de niet-overheidsinstellingen Clingendael en PBLQ is
iets vaker sprake van eigen financiering door de ontvangende partij, maar ook daar is het eerder
uitzondering dan regel. Volgens PBLQ heeft eigen financiering meestal een positief effect op het
proces: de opdrachtgever is meer gericht op goede resultaten, de leerbehoeften worden scherper
geformuleerd en de tijd van idee tot uitvoering is korter.
Geografische spreiding
Er is een sterke geografische focus op de EU en Europa,wat zowel het halen als het brengen van
internationale L&O betreft. De meeste internationale organisaties waar de Rijkscampusorganisaties
lid van zijn, zijn Europees, zij het lang niet altijd beperkt tot de EU. Deze IO’s vormen vaak de context
van de internationale activiteiten. Bovendien is het geld van de Europese Commissie voornamelijk
beschikbaar voor activiteiten op het Europese continent, met name de Westelijke Balkan. Ook
grensoverschrijdende vraagstukken maken dat Nederlandse organisaties vaker kiezen voor
samenwerking met buurlanden.
8
In veel beperktere mate wordt samengewerkt met de VS en China.
Vanuit Buitenlandse Zaken (en in mindere mate ook de Commissie) is er veel aandacht voor het
Midden Oosten. Er zijn sporadische activiteiten in Afrika en Azië (Indonesië is favoriet), maar voor
Zuid-Amerika is, behalve voor Suriname (waar veel op dit moment overigens stil ligt), vrijwel geen
aandacht.
Internationale organisaties coordineren en bieden een platform
In een aantal vakgebieden spelen internationale organisaties (IO’s) een rol als aanjager, clearing
house of coordinator van internationale L&O activiteiten. In de meeste gevallen hebben deze
organisaties geen of weinig geld om zelf activiteiten te ontwikkelen, en zijn ze afhankelijk van de
leden voor activiteiten. Meestal zijn ze regionaal georganiseerd, maar de Europese organisaties
vallen niet per definitie samen met de EU.
Enkele IO’s zijn specifiek gericht op L&O:
 SSR is bijv. prominent lid van de European Judicial Training Network. Deze organisatie is
uitzonderlijk doordat het grootste deel van de financiering van de Europese Commissie afkomstig
is.
 De Politieacademie ontwikkelt speciale trainingen voor CEPOL (EU
agency for Law Enforcement Training) over onderwerpen waarin Nederland een voorsprong
heeft in deskundigheid, of baat heeft bij deskundigheidsbevordering bij andere politiediensten.
De meeste IO’s hebben een bredere opdracht en bieden een platform waar leren, samenwerken en
kennis ontwikkelen door elkaar heen lopen. Goede voorbeelden hiervan zijn de Europese en
internationale verenigingen van Supreme Audit Institutions waar de Algemene Rekenkamer lid van is,
die niet alleen trainingen organiseren maar ook een platform bieden voor het gezamenlijk
ontwikkelen van modellen en voor peer reviews. Andere voorbeelden zijn:
 IDL heeft samen met Spanje een training “Gender and Operations” ontwikkeld die wordt
aangeboden voor de European Security and Defense College.
 De Belastingdienstacademie levert trainingen voor IOTA (de Intra-European Organisation of
Tax Administrations).
 Het KNMI is zeer actief in de L&O-poten van Eumetnet (een Europees virtueel netwerk) en
de World Metereological Organisation.
Naast het ontwikkelen van speciaal internationaal gerichte trainingen worden leden aangemoedigd
om hun eigen, nationale aanbod voor elkaar open te stellen, maar taal is vaak een probleem, net als
vertrouwen in de kwaliteit van elkaars opleidingen. Het succes lijkt groter wanneer de internationale
organisaties het identificeren van leerbehoeften met een specifiek internationale dimensie op zich
nemen, en hier speciale leerinterventies voor ontwikkelen.
Kwaliteiten en kwaliteit
De organisaties op de Rijkscampus die leerinterventies exporteren zijn over het algemeen zeer
tevreden over hun diensten en producten. Gevraagd naar hun onderscheidende kwaliteiten op het
internationale front (“waarom we gevraagd worden”) geven organisaties opvallend vaak dezelfde
antwoorden:
 Nederland loopt (inhoudelijk) internationaal voorop en is innovatief.
9





Moderne, interactieve onderwijsmethodes.
Goede aansluiting bij de werkpraktijk; deelnemers werken met passende casussen.
Verbinding van werken en leren.
Geen blauwdruk, maar met respect kijken naar de lokale situatie en naar wat daar nodig is.
Taalvaardigheid (Engels) van Nederlanders is een kracht.
Helaas wordt er weinig systematisch geëvalueerd boven Kirkpatrick niveau 1, wat betekent dat het
bovenstaande beeld voornamelijk gebaseerd is op anecdotische aanwijzingen en het op het eigen
beeld van de kwaliteit van wat wordt geleverd.
Een greep uit de indicatoren die worden genoemd:
 “We worden vaak teruggevraagd.”
 “Als ik deelnemers maanden of jaren later tegenkom, geven ze positieve feedback.”
 “Deelnemers zeggen dat zij nog nooit zo hard hebben moeten werken tijdens een cursus.”
 “We blijven heel lang profiteren van de opgedane contacten.”
Hoewel dergelijke feedback ontegenzeggelijk waarde heeft, en andere overwegingen dan
prestatieverbetering van deelnemers (expliciet of impliciet) de drivers van internationale L&O
activiteiten kunnen zijn, lijken de investering in L&O en het meten van de effecten ervan, niet goed
gebalanceerd.
Overigens is er wel een klein aantal organisaties dat meer aandacht heeft voor evaluatie en
effectmeting: Cepol (Politieacademie) heeft een Kirkpatrick niveau 3 (toepassen van het geleerde)
evaluatiemechanisme die op een aantal leerinterventies wordt toegepast. De Algemene Rekenkamer
evalueert veel, wat uiteraard past bij de aard van de organisatie.
Strategie
Inbedding van internationale L&O-activiteiten in de strategie van de organisatie is schaars. Vaak is dit
slechts impliciet aanwezig, of worden de activiteiten verondersteld te passen in de
organisatiestrategie. Uitzonderingen hierop zijn de Algemene Rekenkamer, de Politieacademie, IDL
en RWS, die alle beschikken over een uitgewerkte strategie. Een goed voorbeeld van
strategische alignment is die van de Politieacademie, die de internationale L&O-strategie
“dakpansgewijs” heeft gebaseerd op de (internationale) en brede L&O-strategie van de academie.
Good practices
Rijkswaterstaat, de Algemene Rekenkamer, Instituut Defensie Leergangen, KNMI en de
Politieacademie zijn mij om verschillende redenen positief opgevallen in het onderzoek; de
aanbevelingen zijn grotendeels gebaseerd op de kwaliteiten van deze organisaties.
De grootste gemene deler tussen RWS, de AR en IDL is nieuwsgierigheid. De wil om te leren van
buitenlandse partners en de waarde die hieraan wordt gehecht, ook wanneer er formeel sprake is
van “export” van L&O naar andere landen, is opvallend. De AR en RWS hebben het delen van in het
buitenland verworven kennis en ervaring in de eigen organisatie het beste georganiseerd: RWS in
hun “kennisboom” en de AR door subject matter experts op verschillende manieren (schriftelijk en
mondeling) terugkoppeling te laten geven aan de eigen organisatie.
10
Het zal geen toeval zijn dat RWS en de AR ook, meer dan andere organisaties, gezamenlijk met
buitenlandse partners onderzoek doen en nieuwe kennis creëren. Vaak krijgt dit de vorm van
samenwerkingstrajecten waarin leren, werken en onderzoek moeilijk van elkaar te onderscheiden
zijn en in voortdurende wisselwerking plaatsvinden. Zij tonen hiermee aan dat leren en ontwikkelen
veel verder gaat dan cursussen en trainingen.
De Politieacademie en de AR beschikken over de meest helder geformuleerde strategie voor
internationale L&O activiteiten. In beide gevallen is de strategie aligned met de bredere
(internationale) strategie van de organisatie, en met het bredere L&O-beleid. De strategie helpt deze
organisaties om keuzes te maken en de meerwaarde van de activiteiten voor de eigen organisatie te
bewaken.
De AR, KNMI en de Politieacademie zijn actieve leden van goed georganiseerde internationale
organisaties, die een platform bieden voor L&O samenwerking. Door zich hierin actief op te stellen
hebben zij wezenlijke invloed in deze organisaties, maar hebben zij ook goed zicht op wat anderen te
bieden hebben en maken zij slim gebruik van de mogelijkheden.
Met name IDL, de Politieacademie, en de AR denken goed na over de bredere doelen van hun L&O
activiteiten, en zetten de activiteiten strategisch in om andere doelen te behalen. Deze bredere
doelen omvatten o.m. goede relaties op lange termijn (IDL), het oplossen van knelpunten in
dagelijkse samenwerking (Politieacademie), en gezamenlijk creeren van nieuwe instrumenten en
modellen (AR).
Aanbevelingen




L&O’ers met internationale opdracht: verenig u. Praat over je praktijk. Neem good practices van
elkaar over. Aan kleine tips kun je al veel hebben. Voorbeeld: de manier waarop Rekenkamer
terugkoppeling organiseert. Word samen wijzer. Verdeel taken – velen van ons hebben
soortgelijke vragen of plannen waar we niet aan toekomen; als we de taken verdelen kunnen we
van elkaars werkkracht gebruik maken.
Denk na over een strategie en schrijf het op. Een strategie geeft focus en helpt bij maken van
keuzes. Als je weet wat je wilt bereiken, is de kans groter dat je je activiteiten zo organiseert dat
je dit ook bereikt. Zorg voor alignment met de doelen van de organisatie en het internationaal
beleid. Denk aan strategische organisatiedoelen als beleidsuitvoering en smeerolie. De strategie
van de Politieacademie (SIRI) zou als voorbeeld kunnen dienen.
Wees leergierig naar alle kanten. Wees niet zelfgenoegzaam – ook van je leerlingen kun je veel
leren, en door hen te benaderen als bronnen van kennis en ervaring krijg je een meer
gelijkwaardig gesprek. Hier volgt een gewaagde uitspraak: bij de meest leergierige organisaties
heb ik de grootste professionaliteit (strategie, doelmatigheid, evaluatie) aangetroffen.
Ploeg internationaal verworven kennis en ervaring terug in je organisatie; creëer kansen voor
de SME’s om te delen wat ze als docent hebben meegemaakt en opgepikt. Vraag medewerkers
die in het buitenland op training zijn geweest om wat ze hebben geleerd te delen met hun eigen
team en met de rest van de organisatie, door bijvoorbeeld een blog te schrijven, “top 10 tips” te
11






publiceren of een “brown bag lunch” te organiseren. De manier waarop de Algemene
Rekenkamer dit doet met lunchlezingen, nieuwsbrieven en blogs is een goed voorbeeld.
Evalueer systematisch. Informele feedback is waardevol, maar systematische evaluaties op
niveau 2, 3 en 4 geven veel betere informatie voor het verbeteren van leerinterventies. De AIB
ontwikkelt thans een standaard vragenlijst voor niveau 1 evaluaties, zodat evaluaties ook met
elkaar vergeleken kunnen worden. Aan de standaardlijst kunnen specifieke vragen worden
toegevoegd. Dergelijke standaarden kunnen ook worden ontwikkeld op niveau’s 2, 3 en 4 – maak
het niet ingewikkeld; het hoeft niet meteen perfect te zijn.
Versterk de relaties met het primair proces. In verschillende ministeries wordt in het primair
proces veel “aan L&O gedaan”, zowel nationaal als internationaal, waar de academies of L&O
afdelingen niet of nauwelijks zicht op hebben, en derhalve ook geen professionele bijdrage aan
leveren. De AIB werkt met accounthouders die elk verantwoordelijk zijn voor contacten met een
aantal directies. Door langzaam relaties op te bouwen en in gesprek te gaan over L&O kun je je
meerwaarde als professional bewijzen en realiseren.
Creëer in het primaire proces urgentie voor de internationale context en aspecten van het werk.
Als globalisering een effect heeft wat jij ziet, maar het primair proces ziet het niet, breng ze dan
in ieder geval op de hoogte. Actieve participatie in het Rijksbrede L&O netwerk kan je hiermee
helpen.
Aansluitend op bovenstaande: creëer in het primaire proces urgentie voor L&O. Investeer in
relaties en draag uit wat je te bieden hebt, zodat je daar ook op wordt bevraagd.
Breng je leerstof zonder een oordeel. Er is altijd een reden dat dingen in een land zijn zoals ze
zijn, ook als is het in onze ogen inefficient, onlogisch of “slecht”. Verdiep je in de context en
investeer in relaties. Overal valt wat te halen en te leren, ook in ontwikkelingslanden.
Meng nationaliteiten en laat maar één persoon per land toe. Deze formule zal niet overal
haalbaar zijn, maar het leidt tot de meeste interactie en de grootste mogelijkheid tot leren van
elkaar – men stelt zich sneller open op, als er geen landgenoten aanwezig zijn.
12
2. Interviews
13
2.1 Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC)
Met Joris Knops
De Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) maakt onderdeel uit van de Nationaal
Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie van Veiligheid & Justitie.
De NAC richt zich op de verdere professionalisering van de nationale crisisorganisatie.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De NAC werkt volgens het OTOTEL model: opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren, leren van
lessen. Internationaal ligt de nadruk op oefenen. Het opleiden en trainen dat hieraan voorafgaat
wordt nationaal georganiseerd. Internationaal oefenen is voor de doelgroep van de NAC van belang
omdat een crisis een grensoverschrijdend karakter kan hebben, waardoor samenwerking met
instanties in buurlanden noodzakelijk is. Hoewel de NAC zelf geen internationale opleidingen of
oefeningen initiëert of aanbiedt, wordt door de NAC zelf en door de organisaties die de NAC
“bedient” actief meegedaan aan internationale oefeningen.
Multilaterale oefeningen
De NAVO organiseert ieder jaar een grote oefening voor civiel-militaire samenwerking in
grensoverschreidende crisissituaties. Elk jaar wordt er aan de hand van een nieuw scenario geoefend.
De scenario’s worden zo veel mogelijk gebaseerd op actuele dreigingen. De NCTV neemt samen met
Defensie en Buitenlandse Zaken deel aan de voorbereiding. De oefengemeenschap ontmoet elkaar
ongeveer vijf keer per jaar om de oefeningen voor te bereiden.
In de oefening zelf vertegenwoordigt de NCC (Nationaal Crisiscentrum, ook onderdeel van de NCTV)
het Nederlandse civiele deel. Verdere deelname hangt af van de aard van het scenario dat dat jaar
centraal staat. Zo worden I&M en RWS bijvoorbeeld ook betrokken bij een overstromingsscenario, en
VWS en de RIVM bij een infectieziekte-epidemie scenario. Het aantal Nederlandse civiele deelnemers
is beperkt – meestal zijn het slechts 2 of 3 personen. “Full scale” oefeningen duren maximaal 7
dagen.
Ook de EU (DG ECHO – Humanitarian aid and civil protection) organiseert jaarlijks een oefening. Het
thema wordt aan de hand van de politieke actualiteit in Europa bepaald. Zo werd in 2016 de
vluchtelingencrisis als thema gekozen. Een oefening is een middel om een draaiboek te schrijven
voor een dergelijke crisis.
Bilaterale oefeningen
In Benelux verband en met Duitsland zijn er samenwerkingsovereenkomsten en oefeningen op
nucleair gebied. Kerncentrales en zowel lokale als nationale overheden oefenen bijvoorbeeld met
bereikbaarheid en met handelingsprotocollen.
De rollen van de Nederlandse deelnemers (NAC, NCC, ministeries, uitvoeringsorganisaties en de
krijgsmacht) hangen af van de omvang en aard van de oefeningen, en kunnen variëren van full
member (fysieke aanwezigheid en deelname “in het veld”), tot de rol van een responscel die “vanuit
huis” reageert op ontwikkelingen en aldus oefeningen “in het veld” faciliteert.
14
Gremia
In het kader van het EU mechanisme voor crisismanagement is er een Training Policy Group waar
kennis gedeeld wordt en die de Commissie ondersteunt.
Het EU mechanisme houdt in dat landen waarin zich een crisis voordoet, een beroep kunnen doen op
hulp uit andere lidstaten. Het gaat dan om de inzet van bijvoorbeeld USAR teams (urban search and
rescue) of het delen van bijzondere expertise en materieel (I&M beschikt bijvoorbeeld over een high
capacity pompmodule die bij overstromingen kan worden ingezet).
De Training Policy Group ziet toe op de opleidingseisen die worden gesteld aan de nationale teams
die in het kader van het mechanisme kunnen worden ingezet (binnen, maar ook buiten Europa).
15
2.2 ProRail
Met Hans Raamsdonk
ProRail is verantwoordelijk voor het spoorwegnet van Nederland. De Staat is de enige aandeelhouder
van ProRail en het Ministerie van I&M is de grootste opdrachtgever. ProRail is aldus een overheidsorganisatie.
International leer- en ontwikkelactiviteiten
Medewerkers van ProRail zijn internationaal actief in EU technische werkgroepen. Technische kennis
is het uitgangspunt voor deelname in de werkgroepen. ProRail ondersteunt deze medewerkers met
opleidingstrajecten gericht op hun behoeften. Voorbeelden zijn technisch Engels, coaching op de rol
van voorzitter en omgaan met de dynamiek van een internationaal overleg.
De technische medewerkers van ProRail wonen regelmatig internationale congressen bij waar kennis
wordt gedeeld. Het gaat om een relatief klein aantal medewerkers, maar de congressen worden
belangrijk geacht voor het opbouwen van relaties met andere spoorwegmaatschappijen.
Samen met Rijkswaterstaat heeft ProRail een uitwisselingsprogramma met Zweden. De omvang
hiervan is beperkt. Een aantal managers brengt werkbezoeken over en weer om van elkaar te leren
over werkprocessen, besluitvorming en leiderschap.
Op het gebied van Leren & Ontwikkelen organiseert de UIC (International Union of Railways) één
keer per twee jaar een congres over training in de spoorsector. L&O medewerkers van ProRail wonen
dit samen met de NS bij. Op deze congressen worden best practices en kennis over het L&O vak
gedeeld. Bij een recent congres heeft ProRail een eigen cursus over voorkoming van zelfmoord
gepresenteerd.
In de spoorwereld is het geen gemeengoed om op het gebied van L&O internationaal samen te
werken, anders dan om kennis en informatie te delen op congressen en via informele contacten. Dit
ondanks het feit dat er veel trainingen zijn die voor meerdere landen interessant kunnen zijn.
Er is een aparte werkgroep van de UIC die zich sinds een aantal jaar bezig houdt met samenwerking
op het gebied van opleidingen. Dit mondt zich uit in het tweejaarlijks congres over opleidingen in de
Railsector wereldwijd (WCRT).
Wel worden er op informele basis materialen uitgewisseld: ProRail maakt bijvoorbeeld gebruik van
goede lesmaterialen van Britse collega’s op het gebied van telefooncontact tussen machinisten en
verkeersleiding.
16
2.3 KNMI
Met Heleen ter Pelkwijk & Hans Roozekrans
Het KNMI is een agentschap van het ministerie van I&M. Het KNMI is het nationale kennis- en
datacentrum voor weer, klimaat en seismologie. Er worden waarnemingen gedaan, adviezen
geschreven en waarschuwingen uitgegeven en tot slot gekeken waar het beter kan. Uniek aan het
KNMI is de koppeling tussen de operationeel en wetenschap. Het wetenschappelijk onderzoek vindt
veelal plaats in samenwerking met universiteiten en onderzoeksinstituten, zowel nationaal als
internationaal.
Het KNMI is van oudsher internationaal georiënteerd en historisch succesvol in de internationale
samenwerking. Landen zijn van elkaar afhankelijk voor o.a. metingen, infrastructuur (vanwege de
hoge kosten van bijv. satellieten) en de ontwikkeling van toepassingen (zoals modellen). Er zijn
verschillende intergouvernementele organisaties op meteorologisch gebied waarin het KNMI
Nederland vertegenwoordigt, waaronder EUMETNET (framework of 31 European National
Meteorological Services), EUMETSAT (European Organisation for the Exploitation of Meteorological
Satellites, 30 Europese lidstaten), ECMWF (European Centre for medium-Range Weather Forecasting,
21 Europese lidstaten landen) en de WMO (World Metereological Organisation – een VN organisatie,
191 lidstaten).
Bij het KNMI werken onderzoekers, meteorologen (maken weerberichten), waarnemers, technici,
managers en ondersteunend personeel. Het is een kennisintensieve organisatie omdat nieuwe
ontwikkelingen zich in rap tempo opvolgen. Medewerkers moeten zich continu bijscholen om nieuwe
ontwikkelingen in de praktijk te kunnen toepassen. De meeste opleidingen zijn nationaal: deels
intern (specialisten van het KNMI die collega’s bijscholen) en deels bij andere organisaties (m.n.
universiteiten). Daarnaast gaan de wetenschappers geregeld naar conferenties.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
Internationale activiteiten vinden hoofdzakelijk plaats in het kader van de internationale organisaties
waar het KNMI bij is aangesloten.
EUMETNET is een virtuele samenwerkingsverband van Europese meteorologische diensten. Heleen
ter Pelkwijk is voorzitter van de Werkgroep Education & Training (WGET). Deze werkgroep adviseert
de EUMETNET Science and Technology Advisory Committee op het gebied van leren en ontwikkelen,
en heeft de ambitie om vraag en aanbod op L&O gebied op elkaar af te stemmen.
Eumetcal is een EUMETNET programma, dat gericht is op het bevorderen van samenwerking door
middel van het ontwikkelen, aanbieden en uitwisselen van leerintervenities op het gebied van de
meteorologie. Anders dan de titel doet vermoeten (CAL staat voor Computer Aided Learning) gaat
het niet alleen om e-learning, maar ook om klassikale en blended leerinterventies.
 Via het online portaal van Eumetcal stelt Eumetcal en internationale instellingen hun leeraanbod
aan elkaar beschikbaar. Vaak gaat het om internationale trainingen (voor de leden) voor het
personeel vanuit de weerkamer, maar trainingen kunnen ook gericht zijn op een bepaalde regio
binnen Europa. Door de beperkte omvang (aantal deelnemers die mee kunnen doen) en het
beperkte aantal cursussen over hetzelfde onderwerp (meteorologen kunnen niet allemaal
17


tegelijkertijd op cursus i.v.m de 7x24 dienstverlening) maakt het KNMI hier in beperkte mate van
gebruik. 5 tot 10 medewerkers doen jaarlijks mee aan buitenlandse opleidingen.
Eumetcal ondersteunt , samen met de WMO, de professionele ontwikkeling van leer- en
ontwikkeldeskundigen en van trainers. Er is een train the trainers netwerk dat één keer per jaar
bij elkaar komt voor een conferentie, en ttt-trainingen worden georganiseerd in samenwerking
met de WMO. De ttt-activiteiten zijn gericht op het trainingvak zelf: Hoe geef je onderwijs aan
subject matter experts, over onderwerpen als gamification of interactieve werkvormen en hoe
pas je die toe op en specifiek, technisch onderwerp van SME’s (subject matter experts) die tevens
trainer zijn.
In Eumetcal kader worden nu nog nieuwe opleidingen ontwikkeld in cycli van 5 tot 7 jaar, met
een nadruk op e-learning en afstandsonderwijs. Het ontwikkelprogramma wordt samengesteld
op vraag van “heads of forecasting”, de managers van de Europese weerkamers, en advies van
de Eumetnet WGET. De wens is om Eumetcal om te bouwen van een uitvoerende naar een
coördinerende (netwerk) organisatie die opleidingswensen en opleidingsmogelijkheden d.m.v.
een markplaats concept zoveel mogelijk aan elkaar probeert te koppelen. Daarnaast is het
belangrijk dat deze organisatie een aantal voorwaarden voor het geven van goed onderwijs (ttt
onderwijs geven, ttt netwerk onderhouden, een LMS, een bibliotheek met trainingsmateriaal,
conferentie tools, lijst met mensen die indien gewenst ondersteuning kunnen bieden bij de
ontwikkeling van opleidingsmateriaal, het onderwijs en het netwerk voor trainers, Quality
Assurance) binnen de Europese Unie blijft supporten. Wanneer het niet mogelijk blijkt om een
opleidingswens binnen Europa te supporten kan besloten worden dat Eumetcal dit met behulp
van haar leden zelf organiseert.
De World Metereological Organization (WMO) biedt op het gebied van Leren en Ontwikkelen vooral
kansen aan arme landen, met een speciaal beurzenprogramma voor minst ontwikkelde landen en
kleine eilandstaten. WMO heeft beperkte eigen middelen voor training, maar vervult mondiaal een
coördinatie- en informatiefunctie. Daarnaast is WMO een normerende organisatie die wereldwijd
bijdraagt aan kwaliteitsmanagement door certificering van meteorologen. T.b.v. leer- en
ontwikkelprofessionals biedt WMO:
 Een blended ttt-traject van 12 weken online en één week klassikaal. De klassikale gedeelte wordt
ieder jaar in een ander werelddeel gegeven en doet Europa eens in de vier jaar aan. Peer
assessments maken deel uit van de training, die bij succesvolle afronding recht geeft op WMOcertificering. Trainers van de KNMI doen hier zowel met een docent als van tijd tot tijd als
deelnemers aan mee.
Daarnaast heeft een adviesorganisatie van WMO de CALMet (acroniem voor Create Active Learning
in the Meteorology) organisatie opgezet. Dit is een trainers netwerk met als doel de samenwerking
en kennisdeling op L&O gebied te stimuleren. CALMet.org support deze organisatie die tweejaarlijks
een workshop voor trainers (duur 4-5 dagen) organiseert en in de tussenliggende jaren een online
conferentie waarin geëxperimenteerd wordt met online lestechnieken en de nieuwe beschikbare
online tools op elkaar worden uitgeprobeerd. Het KNMI levert één van de twee Co-Chairs en speelt
een belangrijke rol in de organisatie van de twee jaarlijkse workshop
Het KNMI biedt, samen met EUMETSAT, in WMO verband een training aan over het maken van
simulaties als leerinstrument. De trainingsmethode m.b.v. een simulator is in de eerste instantie voor
18
de KNMI zelf ontwikkeld, maar wordt nu onder WMO vlag aangeboden aan collega’s die deze
methode ook willen gaan gebruiken voor het trainen en beoordelen van hun eigen medewerkers. In
deze klassikale training van een week ontwikkelen de deelnemers zelf een simulatieoefening voor de
eigen organisatie – leren en werken worden met elkaar gecombineerd. De training is tot nu toe
uitgevoerd in twee regio’s (Europa en Afrika) en een derde (Zuid-Amerika) volgt mogelijk binnenkort.
Het KNMI werkt daarnaast aan een online training over convectief weer voor
weerkamermeteorologen en geeft soms les in cursussen satellietmeteorologie.
Gevraagd naar de waarde van de internationale activiteiten voor haar eigen professionalisering,
geeft mijn gesprekspartner aan vooral veel te leren van de opleidingsorganisaties/collega’s die al
verder in hun ontwikkeling zijn dan de KNMI. Vaak komt dit doordat zij instructional designers
(opleidingsdeskundige) van een hoog niveau in dienst hebben (Ter Pelkwijk zelf is van oorsprong een
subject matter expert, net als haar collega’s die het onderwijs binnen het KNMI uitvoeren). Hierbij
gaat het om organisaties als COMET, WMO, EUMETSAT, waar de meeste inspiratie en ideeën
vandaan komen.
Kwaliteit
Er zijn geen maatstaven/indicatoren beschikbaar om internationaal onderling het kwaliteitsniveau
van leerinterventies te vergelijken. De meeste (grote) opleidingscentra binnen Europa hebben hun
eigen interne cursusevaluatie. Ook de trainingen die door organisaties als Eumetcal, EUMETSAT,
ECMWF en WMO georganiseerd worden intern geëvalueerd.
Organisaties als EUMETSAT, Eumetcal en WMO willen graag met de KNMI samenwerken omdat
KNMI op een aantal vlakken een voorsprong heeft, ze inspireren om een stap vooruit te zetten en
daar kennelijk op een goede manier en begrijpelijke manier kennis over delen.
Daarnaast is de KNMI bezig om een quality assurance systeem voor trainingen en trainingsmateriaal
wereldwijd neer te zetten m.b.v. het ISO29990 of een aparte zelfcertificering met behulp van bijv.
Eumetcal. Hiermee zullen opleiding halende instanties (zoals KNMI) zeker kunnen zijn van de
kwaliteit van de ingekochte training en aan een assessor kunnen laten zien dat het opleidingsniveau
van medewerkers in orde is.
Geografische spreiding
De nadruk in de internationale activiteiten ligt op Europa. Met de andere continenten is de
samenwerking beperkt tot het organiseren van CALMet workshops, en participatie in één van de
vormen van TtT programma’s. Dit laatste gaat wisselend over de continenten en heeft een
wereldwijde roulatietijd van 4 tot 5 jaar.
19
Trends
I.v.m. door de luchtvaart opgelegde competentiestandaarden zijn de basisopleiding van
meteorologen en waarnemers opeens een hot item. In dit kader is er een trend zichtbaar dat rijke
landen steeds meer onderwijs gaan geven aan minder ontwikkelde landen, opdat ook zij aan de
standaarden kunnen gaan voldoen.
Verder is het nog lastig om afscheid te nemen van de classroom opleidingen (beperkte capaciteit) en
de overstap te maken naar online onderwijs die plaats en tijd onafhankelijk is. Wat in het totaal
opvalt is dat door het internationale TtT netwerk en daarbij gegeven onderwijs het niveau over de
hele linie omhoog gaat en dus het L&O op het gebied van de meteorologie wereldwijd steeds
professioneler wordt aangepakt.
Strategie
Met de internationale L&O activiteiten streeft het KNMI een aantal strategische doelen na:
 Het ontwikkelen en internationaal beschikbaar stellen van trainingen en actieve participatie van
het KNMI in internationale L&O-fora is een wijze voor het KNMI om zich internationaal te
profileren, en baant de weg en draagt bij aan een netwerk voor internationale samenwerking op
andere terreinen.
 Door trainingen aan elkaar beschikbaar te stellen streven nationale instelling efficiency na.
 Internationaal gedeelde online trainingen zijn kostenbesparend en stellen veel meer
medewerkers in de gelegenheid trainingen te volgen.
20
2.4 Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (Rafeb)
Met Arjan Vos
De Rafeb is onderdeel van het ministerie van Financiën. De academie is opgezet om de kwaliteit van
de financiële functie en de bedrijfsvoering van het Rijk te helpen verbeteren. De Rafeb werkt volgens
het ‘voor ons door ons’ principe: de meeste docenten zijn ambtenaren bij de rijksoverheid die de
deelnemers vanuit de praktijk voorzien van actuele kennis die zij direct kunnen toepassen in hun werk.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De Rafeb baseert hun prioriteiten op het gebied van internationale samenwerking op het
doelgroepenbeleid van Financiën. Dit betekent dat prioriteit wordt gegeven aan landen in de
Nederlandse kiesgroepen bij het IMF, de Wereldbank , het EBRD, aan EU partners en aan de landen
binnen het verband van het Koninkrijk. In het kader van BZ-programma’s in de Arabische wereld
(Matra-Zuid/Shakira) worden aldaar ook projecten uitgevoerd. Slechts bij uitzondering worden
activiteiten met andere landen geëntameerd.
Kiesgroeplanden
De Rafeb is ,naast de Belastingdienst en de Auditdienst Rijk, één van de uitvoeringspartners in het
programma waarmee Financiën samenwerkt met de ‘kiesgroeplanden’. De kiesgroeplanden zijn een
aantal landen op de Balkan, een aantal voormalige Sovietrepublieken en Mongolië. Het gaat om
uitvoering van een leerwerkprogramma op basis van MoU’s tussen Financiën en zusterministeries in
de betreffende landen. De Rafeb geeft workshops in die landen en organiseert studiebezoeken aan
Nederland, afgestemd op de behoeften van de landen. De samenwerkingsprogramma’s in het kader
van de Kiesgroep worden gecoördineerd door de directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen van
het ministerie van Financiën.
Naast deze bilaterale programma’s organiseert de Rafeb gezamelijke activiteiten voor de
kiesgroeplanden. Recente voorbeelden zijn:
 Een tweedaagse round table conferentie in Den Haag waaraan door alle landen werd
bijgedragen. Het ging over de wijze waarop zowel het ministerie van Financiën als vakministeries
samenwerken in de verdere ontwikkeling van de financiële functie.
 Jaarlijkse een vijfdaagse summer course over actuele onderwerpen. Deze wordt in samenwerking
met de Belastingdienst georganiseerd
De gezamelijke activiteiten worden door de deelnemers zeer gewaardeerd, omdat het een
gelegenheid is om ervaringen uit te wisselen en good practices te delen.
De Nederlandse overheid financiert de activiteiten uit het Kiesgroepbudget.
EU partners
De Rafeb voert van tijd tot tijd EU-twinningprojecten uit in nieuwe en kandidaatlidstaten van de EU.
Bij voorkeur wordt samen met een ander land ingeschreven op de tenders van de Commissie:
samenwerking vermindert de werklast, en vergroot het leereffect van de twinning voor zowel het
begunstigde land als Nederland. Zo wordt bijvoorbeeld opgetrokken met Letland in een
twinningsproject ten behoeven van Kroatië.
Bilaterale werkbezoeken
21
De Rafeb organiseert op verzoek van ambassades in Den Haag inkomende werkbezoeken aan
Financiën over de openbare financiën in Nederland. Deze bezoeken worden benut om banden aan te
halen met landen waarmee niet in bestaande gremia worden samengewerkt. Afrikaanse en
Aziatische landen zijn hier voorbeelden van.
Samenwerkingspartners
De Rijksacademie werkt voor de uitvoering van het buitenlandprogramma samen met diverse
partners, al naargelang het onderwerp van een project. Binnen Nederland zijn dat onder andere de
Algemene Rekenkamer, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), VNG-International, enz.
In het buitenland zijn dit onder andere de ministeries van Financiën, de zusteracademies en diverse
internationale financiële instellingen.
Centre of Excellence in Finance
De Rafeb is partner van de CEF, een leerinstituut voor overheidsfinanciën in Zuid-Oost Europa, die
financieel mede door Financiën wordt ondersteund. De Rafeb ontwikkelt workshops samen met CEF.
Public expenditure management peer assisted learning (PEMPAL)
Dit Wereldbank netwerk van specialisten op het gebied van overheidsfinanciën organiseert
studiereizen en ontwikkelt en deelt trainingsmaterialen.
Succesfactoren en strategie
Met de internationale activiteiten van de Rafeb profileert Nederland zich als bron voor good practice.
Dit draagt bij aan een hoog profiel van Nederland op het internationale speelveld.
De internationale activiteiten dienen ook als spiegel voor de Nederlandse deskundigen. Zij maken
kennis met counterparts in vergelijkbare posities en krijgen zicht op alternatieve manieren om
vraagstukken aan te pakken, wat verrijkend is voor hun eigen werk.
Mijn gesprekspartner noemt vier factoren die bijdragen aan succes in leerinterventies:
 Voorbereiding in overleg met de ontvangende partij: internationale programma’s zijn altijd
maatwerk en de lokale context en leerbehoeften dienen leidend te zijn.
 Een attitude van werkend leren: de deskundigen stellen vragen, stimuleren zelfredzaamheid en
staan ervoor open om ook zelf te leren. Hierdoor ontstaan wederzijds vertrouwen en duurzame
samenwerkingsrelaties.
 Langdurige verbanden in meerjarige samenwerkingsprogramma’s: deskundigen leren hun
counterparts kennen, weten wat er speelt en kunnen slim kiezen wat zij kunnen bijdragen op
basis van de ontwikkeling die zij waarnemen.
 Programma’s zijn effectiever wanneer ook deskundigen van andere ministeries worden ingezet,
voor een bredere blik op de leervragen.
22
De Rijksacademie beschikt niet over een echte benchmark voor kwaliteitsbeoordeling van de
leerinterventies. Mijn gesprekspartner is overigens wel bezig iets dergelijks op te zetten. De Rafeb
krijgt echter regelmatig vervolgverzoeken naar aanleiding van eerder uitgevoerde projecten. Hieruit
kan indirect de kwaliteit van het project worden afgeleid. Internationale organisaties (EU, OESO, IMF)
beoordelen het systeem van openbare financiën in Nederland overigens van tijd tot tijd, wat
doorgaans leidt tot goede scores en aanduiding als good practice. Dit voedt ook de vraag naar de
kennis van de Rafeb.
De internationale activiteiten van de Rafeb zijn gericht op overheidsfinanciën en economie. In de
toekomst wil men op beperkte schaal ook aandacht gaan schenken aan
bedrijfsvoeringsonderwerpen.
23
2.5 Instituut Defensie Leergangen (IDL)
Met Maurice Snackers
Het IDL verzorgt loopbaanopleidingen en speciale cursussen voor alle officieren en gelijkgestelde
burgers (hoger en middenkader), werkzaam bij Defensie. Voor buitenlandse militairen en burgers
biedt het IDL een internationaal onderwijsprogramma. Jaarlijks ontvangt het IDL, dat in het
buitenland bekend staat als 'Netherlands Defence College' circa 650 studenten uit binnen- en
buitenland.
Trainingen voor buitenlandse militairen
Het IDL organiseert jaarlijks twee trainingen in Nederland, voor militairen die niet afkomstig zijn uit
NAVO en EU landen. De trainingen zijn een instrument voor Defensie om bilaterale contacten te
versterken. Dit is voornamelijk belangrijk voor Nederlandse Defensieattachés in het buitenland.
African staff officers course
Deze cursus is gericht op het middenkader (burgers en militairen) uit Afrikaanse landen. De cursus
duurt vier weken en behandelt de thema’s als democratie, democratische aansturing van de
krijgsmacht, Nederlands beleid t.a.v. Afrika, vrede en veiligheid (bijv, de 3D benadering), security
sector reform, internationale rechtsorde (met een bezoek aan de ICC) en ethisch leiderschap voor
militairen. Ook sluiten de deelnemers twee of drie dagen aan bij een simulatieoefening van
Nederlandse officieren, waardoor de uitstraling breder is.
De opleiding wordt gezien als een lange termijninvestering – gericht op vorming van een nieuwe
generatie leidinggevenden in de betreffende landen. De trainingen lopen nu 10 jaar en de cursisten
van het begin zijn inmiddels doorgedrongen tot de hoogste rangen in een aantal landen.Kenmerkend
voor de cursus is de interactie en discussie tussen de deelnemers. De Nederlandse begeleiders en
docenten (die vooraf worden getraind op interculturele vaardigheden) scheppen een sfeer waarin
naar elkaar wordt geluisterd en de deelnemers voor vol worden aangezien. Mijn gesprekspartner
benadrukt dat de cursus ook voor de docenten en begeleiders een leerervaring vormt – hun kennis
en ervaring wordt verrijkt, waarbij Defensie baat heeft in de uitvoering van het internationaal werk
en op missies.
Netherlands Defence Orientation Course (NDOC)
Aan de NDOC (één keer per jaar, 5 weken) nemen hogere militairen uit 24 niet-NAVO landen
wereldwijd deel. Er is één deelnemer per land, waardoor snel een open sfeer ontstaaten veel wordt
gedeeld. De opleiding is belangrijk voor de bilaterale contacten van Nederland met landen als China
en Rusland. Meer dan in de cursus voor Afrikaanse officieren, ligt de nadruk bij NDOC op uitwisseling,
bijvoorbeeld door presentaties van het eigen veiligheidsbeleid en krijgsmacht, en bespreking van
dreigingspercepties. Daarnaast worden vaardigheden getraind die gericht zijn op internationale
samenwerking, zoals onderhandeling en interculturele vaardigheden. De afdeling Internationale
Militaire Samenwerking van Defensie bepaalt in overleg met Buitenlandse Zaken en op voordracht
van Nederlandse Defensieaatachés in het buitenland wie wordt uitgenodigd.
24
European Security and Defence College (ESDC)
De ESDC is een samenwerkingsverband van opleidingsinstituten van de EU lidstaten. ESDC
ondersteunt de internationale activiteiten en faciliteert samenwerking tussen instituten. ESDC
organiseert zelf een basiscursus over het Europees gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
Het IDL stelt hiervoor coördinatoren en docenten beschikbaar. Daarnaast bieden nationale instituten
trainingen aan in ESDC verband. Vanuit Nederland wordt aan deze trainingen deelgenomen door
beleidsmedewerkers en militairen met functies gericht op internationale militaire samenwerking.
Het IDL heeft in 2007 een Security Sector Reform cursus samen met Frankrijk opgezet. Uitvoering van
de training is later overgedragen aan Oostenrijk.
ESDC training “Gender and Operations”
Het IDL biedt in samenwerking met de Spaanse defence college een training Gender and Operations
aan die twee keer per jaar in ESDC verband wordt gegeven, in Madrid en in Amsterdam. Per keer
doen ongeveer 50 deelnemers mee – per lidstaat één militair en één burger, plus vijf plekken voor
bilaterale contacten, bijv. uit Afrika of Latijns Amerika.
Sinds drie jaar wordt de training op verzoek van Africom (United States Africa command) ook twee
keer per jaar in Nairobi gegeven voor Defensiemedewerkers en militairen uit Afrikaanse landen.
Incidenteel wordt de training ook elders gegeven, bijv. aan VN militairen in Mexico ter voorbereiding
op de VN missie in Haïti.
Deelname aan nationale trainingen
Partners als het VK, Frankrijk en België bieden plaatsen aan in hun eigen officiersopleidingen voor het
hogere defensiekader. Twee tot drie Nederlandse militairen volgen per jaar deze acht maanden
durende opleidingen in het buitenland. Het gaat om officieren die een internationale loopbaan
ambiëren.
Buitenlandse officieren die attaché worden in Nederland volgen hier met regelmaat de Hogere
Defensievorming training. De opleidingen worden in het Nederlands gegeven, maar worden
desondanks gevolgd door militairen uit bijvoorbeeld Noorwegen, Duitsland, het VK en België.
Strategie
De trainingen voor buitenlandse militairen zijn gericht op het opbouwen van een duurzaam netwerk
in buitenlandse krijgsmachten, waardoor toegang tot de krijgsmachten wordt gefaciliteerd. Goodwill
en “ambassadeurs” voor Nederland zijn nevendoelstellingen om samenwerking in de toekomst
makkelijker te maken.
Uiteraard dragen de cursussen bij aan de doelstellingen van het internationaal beleid van de
regering, om vrede en veiligheid en de internationale rechtsorde te bevorderen.
Via de cursussen wordt uitgedraagd dat Nederland, als klein land, een interessante partner kan zijn
op militair gebied. De Nederlandse ervaringen zijn juist relevant voor andere kleine landen, en biedt
kansen in het buitenland.
De goodwill en vertouwen die met de cursussen wordt gekweekt baant de weg voor andere belangen
van Defensie, zoals het verkopen en onderhouden van materieel, beschikbaar stellen van tropische
oefengebieden voor Nederlandse special forces en voor het verkrijgen van informatie door de MIVD.
25
2.6 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Met Herma Kuperus & Anita Rode
Herma Kuperus en Anita Rode zijn werkzaam bij DG Overheidsorganisatie van BZK. Deze DG “werkt
aan een moderne overheid; een overheid die flexibel georganiseerd is, die werkt aan de ontwikkeling
van één overheid die goed werkgeverschap toont en technologie effectief inzet”.
Het gesprek met Kuperus en Rode gaat over internationale samenwerking op het gebied van
openbaar bestuur.
Netwerken, gremia en instellingen
Internationale netwerkcontacten zijn voor DGOO van belang als bron van kennis, het vinden van
partners voor innovatie en informele “benchmarking” van het Nederlands openbaar bestuur ten
opzichte van vergelijkbare landen. Met name Europese landen hebben soortgelijke uitdagingen, zoals
het op pijl houden van employability van ambtenaren, aansluiting vinden bij de
informatiesamenleving, en innovatie binnen de overheid t.b.v. betere en efficiëntere openbaar
bestuur.
EUPAN
EUPAN is een informeel netwerk van de DG’s verantwoordelijke voor de (rijks)overheid als
organisatie en werkgever, van de EU lidstaten en de Europese Commissie. EUPAN heeft als doel de
kwaliteit en klantgerichtheid van de overheid in Europa te bevorderen door debat, uitwisseling van
kennis en ervaring, en delen van interesting practices. EUPAN heeft twee werkgroepen: HR innovatie
en organisatieontwikkeling, en innovatie van dienstverlening.
In EUPAN verband worden onderwerpen geïdentificeerd die voor het merendeel van de leden
relevant zijn en wordt kennis gedeeld (op bijeenkomsten, conferenties, in bilaterale contacten en
door documenten te delen op de EUPAN website) en gecreëerd op basis van onderzoek door en
voor lidstaten.
Twee voorbeelden:
 Tijdens de reguliere bijeenkomsten onder Nederlands (EU-)voorzitterschap in 2016 is veel
aandacht uitgegaan naar leertrajecten voor en ontwikkeling van topmanagers bij de
rijksoverheid. Lidstaten willen meer inzicht in elkaars instituten en topmanagersopleidingen. De
inventarisatie wordt uitgevoerd door BZK en BABD, en zal met alle lidstaten worden gedeeld.
 Nederland heeft belangstelling voor internationale mobiliteit van en kennisuitwisseling tussen
ambtenaren, inclusief topmanagers. Buitenlandse Zaken en Economische Zaken hebben op
beperkte schaal ervaring hiermee, maar bij EUPAN bleek dat de Noordelijke landen en Oostenrijk
hier veel verder mee zijn; BZK brengt de bestaande voorbeelden in kaart en deelt dit in het
EUPAN netwerk. Ook gezamenlijke ontwikkelactiviteiten passen hierin zoals Estland een
bootcamp met directeuren uit Finland en nu ook uit Nederland en wellicht UK organiseert.
DISPA
DISPA is een aan EUPAN gerelateerde netwerk van scholen voor openbaar bestuur van de EU
lidstaten. De meeste leden zijn overheidsinstellingen zoals de ENA in Frankrijk en de Federale
academie voor openbaar bestuur in Duitsland. Uit Nederland neemt op eigen initiatief PBLQ – een
erfenis uit de tijd dat de ROI (die is opgegaan in PBLQ) een overheidsinstelling was- deel, maar niet
26
namens Nederland. Volgens mijn gesprekspartners ligt het voor de hand dat de Rijkscampus de rol
van Nederlandse nationale school voor openbaar bestuur oppakt, daarin wellicht vertegenwoordigd
door de Academie voor Buitenlandse Betrekkingen (BZ) of de RAFEB (Financiën).
OESO
De OESO organiseert onder de noemer Public employment and management expertbijeenkomsten
en doet onderzoek naar (rijks)overheden in OESO landen.
Werkbezoeken en hulpvragen
Zowel via EUPAN als bilateraal ontvangt DGOO regelmatig verzoeken om mee te werken aan
bezoekprogramma’s van overheden van andere landen. Hier wordt selectief aan meegewerkt.
Verzoeken uit EU lidstaten krijgen prioriteit, omdat deze uitwisselingen voor Nederland de grootste
waarde oplevert in termen van nieuwe inzichten en nuttige contacten. De bezoeken hebben als
thema het functioneren van de overheid als organisatie en als werkgever, maar kunnen ook meer
specifieke thema’s hebben, zoals vastgoedbeheer bij de overheid (Rijksgebouwendienst).
In EUPAN verband kunnen ook specifieke hulpvragen worden gericht tot andere overheden. Zo heeft
Nederland via EUPAN de Letse overheid om het delen van hun ervarigen met het EU voorzitterschap
van EUPAN. Ook wordt bilateraal HR-expertise ingebracht bij de modernisering van de rijksoverheid
in Griekenland en . in landen op de Balkan.
Strategie
De internationale activiteiten op het gebied van de (rijks)overheid zijn gericht op sneller oplossen van
problemen en betere uitkomsten door gebruik te maken van interesting practices van andere landen.
Zo wordt gekeken naar welk land op een bepaald terrein een gidsfunctie heeft, zoals Duitland op het
gebied van milieu en Estland op het gebied van digitale overheid. Maar er wordt ook geleerd van
“fouten’en andere zienswijzen. Kennis van het beleid en uitvoering van andere landen wordt
binnengehaald en gebruikt in de eigen beleidsvorming.
Door gemeenschappelijke uitdagingen samen te bespreken, samen te leren en ontwikkelen, en
gezamenlijk onderzoek te doen c.q. te doen uitvoeren, wordt de innovatiekracht vergroot.
27
2.7 Leer- en Ontwikkelplein (OCW, SZW, VWS)
Met Lida van Doorn
Het Leer- en Ontwikkelplein is een Samenwerkingsverband van OCW, SZW en VWS die in 2014 is
gestart. In 2017 wordt het één organisatie die organisatorisch binnen SZW een plaats krijgt.
Wat deze drie departementen bindt is dat zij met maatschappelijke vraagstukken bezig zijn die veel
raakvlakken met elkaar hebben. Daarom is ervoor gekozen om niet alleen in het primair proces, maar
ook op het gebied van leren en ontwikkelen met elkaar samen te werken.
Het Leer- en Ontwikkelplein biedt een aantal generieke opleidingen aan en heeft voor een aantal
functiegroepen uit FGR een leerlijn ontwikkeld. Ook biedt het Leer- en Ontwikkelplein
maatwerkoplossingen waarin de link met het primaire proces van de departementen centraal staat.
Voorbeelden hiervan zijn het Expertprogramma voor talent (deelnemers worden geselecteerd door
de bestuursraad), het programma Beleid werkt, en het Leeratelier voor aankomend managers.
Het LMS van het Leer- en Ontwikkelplein ontsluit (basis)aanbod dat beschikbaar is voor de
medewerkers van de departementen. Denk aan de Rijksbrede Top 5 , taalklassen, ICT en IV
opleidingen, het aanbod van ECO&P (loopbaan, mobiliteit, teamontwikkeling), van Intercoach, en van
de RAFEB.
Internationale activiteiten
Het Leer- en Ontwikkelplein heeft geen internationaal aanbod, en de internationale directies maken
in beperkte mate gebruik van de expertise van het Leer- en Ontwikkelplein. als het gaat om
deelnames aan de internationaal gerichte opleidingen van de Academie voor Internationale
Betrekkingen, zoals de BBBZ (“klasje”) en de OAIB (Opleiding Ambtenaar Internationaal Beleid) dan
is dit veelal een zaak tussen de Internationale directie en de bestuursraad. Soms is tussenkomst van
een Management Development adviseur (P&O) aan de orde.
28
2.8 Politieacademie
Met Sandra Wijkhuis
De Politieacademie is het kwalificerend onderwijsinstituut en onderzoeksinstituut voor de Nationale
Politie (NP). De missie van de Politieacademie is het (mede)bevorderen van de professionaliteit en het
lerend vermogen van de politie. De academie verricht zowel basispolitieopleidingen als
vakspecialistische opleidingen.
De Politieacademie is internationaal zeer actief. Zowel bilateraal als in het kader van internationale
en intergouvernementele organisaties wordt met andere politie-opleidingsorganisaties
samengewerkt.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
In de meeste internationale leer- en ontwikkelactiviteiten is er sprake van wederkerigheid:
Nederland biedt docenten en trainingen aan aan het buitenland, en maakt eveneens gebruik van de
trainingen van andere landen.
Cepol
Cepol, de EU agency for law enforcement training, is de belangrijkste internationale
samenwerkingsverband op het gebied van politietraining. Cepol is een netwerkorganisatie van
nationale opleidingsinstituten in de EU. De trainingen worden gegeven door de nationale instituten,
maar dupliceren niet de nationale opleidingen – alle trainingen hebben een internationale dimensie.
In Cepol verband wordt ongeveer 100 trainingen per jaar aangeboden, die plaats vinden in de EU
lidstaten.
De Politieacademie verzorgt per jaar drie tot zes trainingen voor Cepol, die speciaal voor dit doel
worden ontwikkeld. Zo veel mogelijk worden onderwerpen gekozen die voor Nederland bijzondere
relevantie heeft (nationale doelstellingen), waardoor de deskundigheidsbevordering bij andere
politiediensten ook voor het NP voordelen heeft. Daarnaast wordt ingezet op onderwerpen waarin
Nederland een voorsprong heeft in deskundigheid. Voorbeelden zijn:
 Container shipment – Rotterdam als grote doorvoerhaven
 Synthetische drugs – bijzondere expertise bij de NP over drugsproductie en het ontmantelen van
labs
 TOR (anoniem internetgebruik) en het Darknet – bijzondere expertise bij de NP.
Nederland stuurt deelnemers naar de meeste Cepol trainingen. Iedere lidstaat mag voor iedere
training één deelnemer afvaardigen. Nederlandse deelnemers worden strategisch gekozen: naast
relevatie voor het werk en de leerbehoefte van de medewerker, wordt het belang van het netwerk
die tijdens de training wordt opgebouwd meegewogen - persoonlijke contacten en onderlinge
vertrouwen versoepelen internationale samenwerking in het werk aanzienlijk, en gezamenlijke
trainingen dragen hieraan bij.
Het uitwisselingsprogramma van Cepol wordt door mijn gesprekspartner gekarakteriseerd als de
meest succesvolle internationale ontwikkelinstrument. Per jaar zijn er 12 uitwisselingen.
29
Medewerkers van de NP lopen een week mee met een buitenlandse collega die een gelijksoortige rol
heeft; de buitenlandse collega brengt een tegenbezoek aan Nederland. Tripartiete uitwisselingen
vinden ook plaats. Het programma heeft altijd een bepaald thema, die voor beiden relevant is. Het
initiatief ligt bij de medewerker, die zelf een counterpart moet zoeken; doelstellingen worden vooraf
vastgelegd. De uitwisselingen worden door Cepol gefinancierd.
De grootste waarde ligt in de directe koppeling met de werkpraktijk. Medewerkers kiezen vaak voor
uitwisseling met een politiedienst waarmee het “net niet lekker loopt”, maar waarmee wel samen
moet worden gewerkt. De persoonlijke verbinding, het onderlinge vertrouwen en het begrip die over
en weer wordt opgebouwd tijdens een uitwisseling, leiden tot betere samenwerking en delen van
informatie.
Europol, Interpol en OVSE
De Politieacademie stelt trainers beschikbaar aan Europol, Interpol en de OVSE. Per organisatie gaat
het om 2 tot 3 trainers per jaar, die worden geselecteerd op basis van hun deskundigheid op het
gebied waarop de organisaties willen trainen.
Europol en Interpol zijn uitvoerende organisaties die nationale politiediensten ondersteunen. In
OVSE kader wordt capaciteitsversterking gedaan. Alle drie de organisaties hebben beperkte leer- en
ontwikkelactiviteiten, die regionaal worden uitgevoerd. Interpol richt zich vooral op
ontwikkelingslanden. OVSE op voormalige conflictgebieden als de Balkan. Alle drie de organisaties
hebben voornamelijk train the trainer programma’s waarmee lokale politietrainers worden
geprofessionaliseerd.
AEPC
De Association of European Police Colleges is een pan-Europese organisatie van 50 politiescholen uit
42 landen. Tijdens een jaarlijkse conferentie wordt kennis en ervaringen over politieonderwijs
gedeeld. AEPC dient ook als platform voor studiebezoeken op senior niveau. De Politieacademie
participeert in het netwerk.
Bilateraal: prioriteitslanden
De NP geeft prioriteit aan samenwerking met 17 landen in verschillende categorieën:
 Buurlanden (intensieve operationele samenwerking)
 Herkomstlanden van grote migrantengroepen in Nederland
 Politiek gevoelige landen (Rusland, China)
 Landen waarmee samenwerking van groot belang is, maar niet goed loopt.
De NP heeft voor ieder land een strategisch plan, gericht op intensivering en verbetering van de
samenwerking. Trainingsactiviteiten kunnen worden ingezet als “wisselgeld” of “smeerolie”, maar
ook met een inhoudelijk doel. Zo kan bijvoorbeeld goodwill worden gekweekt met het aanbieden van
een training op een gebied die een buitenlandse politiedienst hoofdbrekens bezorgd. Of een training
die een politiedienst in staat stelt om beter te reageren op Nederlandse verzoeken (bijv. een OostEuropees land die getraind is op administratieve procedures, waardoor beter kan worden gereageerd
op internationale rechtshulpverzoeken). Nederlandse politieliaisons in het buitenland spelen een
belangrijke rol in het “bemiddelen” van trainingen.
30
Specifieke doelgroepen
Er worden jaarlijks twee trainingen georganiseerd voor specifieke internationale doelgroepen:
 Een jaarlijkse Masterclass voor hoge politiefunctionarissen uit het buitenland in de vorm van een
leer-werktraject rondom een bepaalde thema. De focus ligt op leren van elkaars praktijkervaring.
 Police education below sea level is een introductiecursus van een week voor buitenlandse
politieacademies en politieliaisons van andere landen die in Nederland geplaatst zijn, over het
systeem van het Nederlandse politieonderwijs.
Strategie
De internationalisering van het politieonderwijs past binnen de internationale visie van de Nationale
Politie, gericht op mondiale ontwikkelingen als migratie, terrorisme, cybercrime en
grensoverschrijdende criminaliteit.
Leidend principe is het belang van de NP: internationale activiteiten dienen (mede) nationale
belangen. Uiteraard is de internationalisering gericht op het bevorderen van professionaliteit door
kennis en ervaring met andere landen te delen. Belangrijker nog is dat de Politieacademie actief
bijdraagt aan het internationale relatiebeheer van de Nationale Politie, en daarmee de
samenwerking met die relaties ondersteunt.
31
2.9 PBLQ
Met Nathan Ducastel
PBLQ is een advies-, opleidings- en onderzoeksbureau gericht op het (semi-) publieke domein in
Nederland, met oog voor de EU. De focus van de werkzaamheden ligt op de informatiesamenleving
(“connected society”).
PBLQ is voortgekomen uit de overheidsorganisaties ROI (Rijksopleidingsinstituut) en HEC ( Het
Expertisecentrum), maar is verzelfstandigd. Als zodanig is PBLQ geen overheidsorganisatie en dus
ook geen onderdeel van de Rijkscampus. Echter, omdat het merendeel van de opdrachtgevers en
afnemers van de diensten van PBLQ (semi-)overheidsorganisaties zijn en de Nederlandse overheid
een aantal van de buitenlandse activiteiten financiert, zijn de internationale leer- en
ontwikkelactiviteiten van PBLQ in dit onderzoek meegenomen.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
Gremia
PBLQ is lid van het informele DISPA netwerk (Directors of Institutes and Schools for Public
Administration), waarbij instellingen uit EU lidstaten (en enkele andere landen) bij zijn aangesloten.
DISPA is een ontmoetingsplek voor gelijkgezinde organisaties voor de begeleiding en opleiding van
ambtenaren. DISPA komt twee keer per jaar bijeen, meestal in het land die op dat moment het EU
voorzitterschap bekleedt. Op de conferenties worden kennis en best practices rondom bepaalde
thema’s gedeeld.
Tijdens het Nederlands voorzitterschap heeft PBLQ een conferentie georganiseerd over het thema
connected society.
Uit lidmaatschap van DISPA zijn voor PBLQ verschillende projecten voortgekomen in onder meer
Griekenland, Estland, Zweden en landen op de Balkan.
Advies en leerinterventies
PBLQ heeft een brede internationale propositie. In een aantal landen werd ondersteuning gegeven
bij het inrichten van scholen voor openbaar bestuur, bij HRM vraagstukken binnen overheden, en bij
het moderniseren van belastingdiensten (vaak in samenwerking met de Nederlandse
Belastingsdienst). Advies en opleiding lopen in deze opdrachten vaak door elkaar heen.
Enkele voorbeelden:
 In Griekenland werd ondersteuning gegeven in het verlichten van de administratieve lasten bij de
overheid.
 De Kroatische overheid werd op HRM-gebied ondersteund met het ontwikkelen van een
competentieraamwerk voor overheidsmanagers.
 PBLQ participeerde in een multi-stakeholderproject gericht op versterking van de rechtstaat in
Turkije, Albanië en Servië.
 In Kameroen werd een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar IT-implementatie bij de
belastingdienst.
 In Uganda werd de overheid ondersteund in zijn rol als opdrachtgever voor het inrichten van een
data warehouse.
32

De Ghanese overheid werd ondersteund in het verbeteren van het proces voor het innen van
lokale belastingen.
Ongeveer twee keer per jaar organiseert PBLQ een maatwerk bezoekprogramma voor een
inkomende delegatie uit het buitenland. Onderwerpen zijn o.a. het functioneren van de publieke
sector, financiering, transparantie en e-overheid. De groepen bestaan uit ongeveer 20 personen en
de reizen worden gefinancierd door de landen zelf. Recente groepen kwamen uit Singapore, India en
oost-Java.
Financiering
Waar in Nederland de financier meestal ook de eindklant is, is dat bij buitenlandse projecten vaak
anders. Met name in ontwikkelingslanden en de kandidaat of nieuwe lidstaten van de EU is vaak
spraken van een andere financier. Financiers waarmee regelmatig zijn samengewerkt zijn KfW
(Duitse ontwikkelingsbank), de Europese Commissie, Buitenlandse Zaken (Matra, Matra-Zuid,
ambassades) en de Hague Academy for Local Governance van de VNG. Bij gelegenheid wordt PBLQ
ook rechtstreeks door overheden in ontwikkelingslanden ingeschakeld, zoals in het geval van de
Mozambikaanse belastingdienst.
Strategie
PBLQ richt zich in eerste instantie op Nederland; slechts 5 tot 10% van de activiteiten zijn voor
internationale opdrachtgevers.
Een toetssteen voor het aannemen van buitenlandse opdrachten is de inschatting of de eigen experts
van PBLQ werkelijk waarde kunnen toevoegen voor de eindklant. Uitgangspunten in de
samenwerking zijn:
 Respect voor de context: de experts van PBLQ voeren een open, begrijpend gesprek over de
situatie en gaan met de eindklant op zoek naar constructen die het mogelijk maken om
resultaten te bereiken.
 De experts moeten diepgaande kennis hebben over hun werkterrein; hun specialistische kennis is
ingebed is brede algemene ontwikkeling op het gebied van openbaar bestuur. PBLQ streeft naar
een niveau van vertrouwen dat de eindklant hen ook zou hebben ingehuurd als hij zelf de
financier was.
 Het kunnen begrijpen van de vraag achter de vraag – de expert is zodanig thuis op zijn vakgebied
en kan zich dermate de context eigen maken, dat hij de eindklant ook kan helpen vragen die op
dat moment nog blinde vlekken zijn.
33
2.10 Rijkswaterstaat (RWS)
Met Karin Kos, Jolanda Oosting& Hans Pietersen
Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. RWS
beheert en ontwikkelt de rijkswegen, -vaarwegen en -wateren en zet in op een duurzame
leefomgeving.
De leerfunctie bij RWS is georganiseerd op twee plekken.
 De afdeling Leren & Ontwikkelen (directie Communicatie, Personeel en Recht) omvat het
Programma Leertraject managers, KR8 (lean management), LEF Future Centre (faciliteren van
groepssessies) en het Corporate Learning Centre (CLC - vakinhoudelijke maatwerktrainingen voor
grote groepen medewerkers).
 De afdeling Kennis en en Innovatiemanagement (K&I) coördineert o.m. de WVL-academie (water,
verkeer en leefomgeving). (n.b. medio 2017 wordt dit overgedragen aan CD-CLC).
L&O en de WVL academie werken met elkaar samen, vooral in het CLC, waar SME’s (subject matter
experts) van onder andere de VWL-academie, als trainer/docent optreden.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De afdeling Kennis en Innovatiemanagement is internationaal zeer actief, en coördineert een aantal
kennisgerelateerde (top)netwerken. RWS zit in ruim 100 internationale gremia die in totaal ongeveer
500 internationale activiteiten bevatten. De gremia zijn bijv. de rivierencommissies en de
stroomgebieden werkgroepen van de EU, waar waterbeleid internationaal wordt afgestemd. Op het
moment dat een RWS medewerker de grens overgaat, vertegenwoordigt hij de Nederlandse
Rijksoverheid – dit vereist waar relevant goede afstemming met I&M (of EZ of BZ).
De omvang van dit internationale inzet van RWS bedraagt ca. 125 FTE, verdeeld over een aanzienlijk
deel van de 8.000 RWS FTE’s. Ongeveer 30% wordt besteed aan kennisuitwisseling, 30% aan
operationele afstemming en 40% aan beleidsondersteuning en advies (voor I&M).
RWS is een kennisintensieve organisatie omdat technische innovatie in het hart van de activiteiten
zit. Leren, werken en innoveren lopen door elkaar heen. (Internationale) kennisontwikkeling en –
deling is daarom vrijwel altijd ingebed in een werkprogramma. Internationaal is er altijd sprake van
een mix van kennis halen, brengen en samen ontwikkelen, zodat alle betrokken partijen van de
samenwerking profiteert.
Vaak heeft dit de vorm van werkend leren, maar er worden i.h.k.v. programma’s ook missies
uitgevoerd die voornamelijk gericht zijn op het ophalen van ervaringen en kennis uit andere landen.
RWS heeft ruim 10 jaar een – inmiddels herijkte - internationale strategie, met vier focusgebieden:
de EU, buurlanden, de VS en China.
 De EU: financiert onderzoeksprogramma’s (o.a. Horizon 2020); interregionale uitwisseling van
best practices ; initiatieven in grensregio’s – deze Interreg programma’s hebben
kennisuitwisseling en ontwikkeling van nieuwe kennis als doel; TEN-T: EU bijdrage aan de aanleg
en verbetering van trans-Europese corridors/netwerken.
34


Buurlanden: gedeelde belangen (water, wegen); samenwerkingsverbanden en gezamenlijke
programma’s waarin kennis wordt gedeeld; ook met de VK en Scandinavische landen.
VS en China: twee grootse economieën (spin-off is dat RWS hierdoor draagt om openingen te
bieden aan het NL bedrijfsleven); groot reservoir en – in de VS – zeer toegankelijke hoogwaardige
kennisinfrastructuur.
Buiten deze prioriteitsgebieden geldt “nee, tenzij”. Een voorbeeld van een uitzondering is dat drie
RWS medewerkers (“oude rot” en twee “high potentials”) een half jaar bij het Panama Canal
Authority gedetacheerd waren om te leren hoe het contract voor de capaciteitsvergroting voor het
tweede Panama kanaal in de markt is gezet, terwijl tegelijkertijd kennis kon worden ingebracht (en
overgedragen – learning on the job) m.b.t. het managen van grote sluiscomplexen. Dit wordt gezien
als een strategische activiteit die Nederland zodanig veel aan kennis en als spin-off (economische)
kansen oplevert, dat het de moeite waard is om erin te investeren.
RWS heeft haar strategische kennisopgave georganiseerd aan de hand van een “kennisboom” met 17
takken (hoofdkennisvelden)– voor ieder tak is er een trekker met daaronder diverse communities of
practice waarbinnen de kennis wordt gedeeld. Ook kennis die in het kader van internationale
programma’s wordt ontwikkeld of opgehaald wordt op deze wijze vastgelegd en gedeeld.
Naast werkbezoeken en programma’s waarin leren, werken en innoveren wordt gecombineerd,
vinden uitwisselingen van personeel plaats met RWS zusterorganisaties in de VS en in Europese
landen. Dit zijn detacheringen van wisselende duur: van een week of maand tot (soms) meerdere
jaren. RWS medewerkers draaien dan mee in de ontvangende organisatie, en richten zich op één
aandachtsgebied. Voorbeelden zijn:
 Asset management en dijkveiligheid in de VS;
 Detacheringen bij de Rijnvaartcommissariaat, Europese Commissie en de Internationale
Maritieme Organisatie (Europa).
Het betreft 5 tot 10 detacheringen van verschillende duur per jaar.
K&I is bezig met het opzetten van een EU leergang voor de medewerkers van RWS, zodat zij de
Europese context en speelveld beter begrijpen en hun werk in werkgroepen gemakkelijker in een
groter geheel kunnen plaatsen.
De afdeling L&O heeft tot nu toe geen activiteiten die zich specifiek richten op het werken in het
internationale speelveld. Er worden geen trainingen aangeboden aan het buitenland (RWS
ondersteund via een MOU van I&M o.a. wel UNESCO-IHE op het gebied van watermanagement) , en
L&O organiseert geen deelname van RWS medewerkers aan trainingen van buitenlandse aanbieders.
De indruk is dat deelname aan internationale trainingen (divisies en afdelingen organiseren dit zelf)
slechts mondjesmaat en op individuele basis (bv. taalcursussen) gebeurt.
35
2.11 Defensie Expertisecentrum Opleidingskunde (ECOD)
Met Regina Mulders & Wouter-Jan Smeulders
Defensie beschikt over de grootste publieke opleidingsorganisatie van Nederland, met een groot
aantal eigen instituten die thans ongeveer 5.000 actieve opleidingen aanbieden.
Internationale opleidingen voor Nederlandse Defensiepersoneel vinden voornamelijk plaats in NAVO
verband. Deze opleidingen zijn gericht op NAVO missies. NAVO opleidingen nemen veelal de vorm aan
van gezamenlijke oefeningen - de NAVO beschikt over eigen opleidingsinstellingen in Duitsland, Italië
en de VS. Daarnaast heeft de NAVO een eigen LMS waar ook e-learning beschikbaar is.
Veel wapensysteemopleidingen worden verzorgd door fabrikanten – vaak in het land van vestiging
van de fabrikant.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
Mijn gesprekspartners zijn internationaal actief in de Individual Training and Development (ITED)
taakgroep van de NATO Training Group (NTG). ITED komt twee keer per jaar bijeen en bestaat uit
vertegenwoordigers van alle NAVO lidstaten en enkele niet-NAVO leden zoals Zwitserland en
Zweden.
Waar de andere taakgroepen van de NTG voornamelijk gaan over oefeningen t.b.v. operaties, heeft
de ITED als taak de uitwisselbaarheid van opleidingen, processen en informatie te bevorderen. Dit
betreft niet alleen opleidingen die op NAVO-samenwerking gericht zijn, maar ook andere. Daarnaast
dient de ITED als forum voor de professionalisering van leer- en ontwikkeldeskundigen: men deelt
best practices en kennis over ontwikkelingen in het L&O veld. Zo heeft ITED bijvoorbeeld een
begrippenlijst opgesteld waarin L&O terminologie gezamenlijk is gedefinieerd.
De ITED leden wisselen opleidingsmaterialen uit en stellen e-learning aan elkaar beschikbaar. In de
praktijk wordt echter weinig gebruik gemaakt van elkaars (niet-NAVO gerichte) opleidingen, in
verband met onzekerheid over de kwaliteit en toepasbaarheid in de eigen organisatie – er blijft een
voorkeur bestaan voor eigen, intern ontwikkelde opleidingen.
Binnen ITED heeft Nederland (op eigen initiatief) de opdracht gekregen om te onderzoeken of
kwalificaties op militair gebied gestandaardiseerd kunnen worden. Dit project zou ertoe kunnen
leiden dat militaire kwalificaties worden geharmoniseerd en over en weer worden erkend.
Het project heeft een vergelijkbare streven als de (civiele) European Qualification Framework, die
streeft naar gemeenschappelijke kwalificatienormen binnen de Europese Unie op alle niveaus van
basisonderwijs tot doctor-niveau.
Strategie
De Nederlandse deelname aan ITED is erop gericht om uitwisselbaarheid van opleidingen te
bevorderen zodat bespaard kan worden op ontwikkelkosten, dubbeling voorkomen kan worden en
effectiviteit kan worden bevorderd. Daarnaast is de samenwerking een doel op zich: bevordering van
vriendschappelijke banden tussen NAVO-partners, leren van elkaar en eigen professionalisering.
Samenwerking op het terrein van onderwijs draagt bij aan operationele samenwerking tijdens
missies.
36
2.12 Bureau Algemene Bestuurdienst
Met Barbara Zeeman &Oebele Tolsma
De hoogste ambtenaren binnen de rijksoverheid - managers in schalen 17 en hoger en directeuren
met integrale eindverantwoordelijkheid voor mensen en middelen in schaal 15 en 16 - vormen de
Algemene Bestuursdienst (ABD). De topmanagementgroep (TMG) is een specifieke groep binnen de
Algemene Bestuursdienst. Deze groep bestaat uit secretarissen-generaal, directeuren-generaal,
inspecteurs-generaal en enkele daarmee gelijkgestelde functies.
Bureau ABD ondersteunt, als management-developmentbureau van het Rijk, de ABD- en TMGmanagers op het terrein van werving, selectie en ontwikkeling.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
Leadership in a Globalised Arena (LGA)
BABD organiseert sinds twee jaar het Leadership in a Globalised Arena programma voor DG-abelen
(directeuren die ge-earmarked zijn om DG te worden). Het programma heeft als doel leden van de
topmanagementgroep inzicht te geven in belangrijke mondiale ontwikkelingen en de betekenis
hiervan voor het publiek leiderschap, en antwoord te geven op de vraag wat mondiale
ontwikkelingen betekenen voor de eigen rol en organisatie. Het LGA programma werkt tegelijkertijd
aan een visie en aan leiderschapsontwikkeling.
In de eerste module (in Nederland) worden de consequenties van mondiale ontwikkelingen op het
publieke bestuur verkend en besproken. Dit gebeurt mede aan de hand van actueel onderzoek en
nieuwe werkwijzen voor nationaal en internationaal publiek bestuur. Thema’s als geopolitiek,
duurzaamheid, intergouvernementeel werken, de netwerkwereld en Europa worden ingeleid door
internationale experts en topleiders uit de Rijksdienst.
De tweede module vindt plaats in de Verenigde Staten. Deelnemers gaan in Washington in gesprek
met hun Amerikaanse counterparts – zowel binnen het federale bestuur als in de (semi)private
sector. In deze module wordt kennis gedeeld en verwerven de deelnemers inzicht in hoe
vraagstukken in de VS worden benaderd. Een belangrijk effect van het werkbezoek is dat de
deelnemers inzien dat vraagstukken op verschillende manieren kunnen worden benaderd en dat de
“Nederlandse manier” niet per definitie beter is. Nieuwsgierigheid en een bredere blik worden
gestimuleerd, onder andere door gezamenlijke reflectie op de ervaringen tijdens het werkbezoek.
Op dit moment is de LGA éénrichtingsverkeer – er is geen tegenbezoek vanuit de VS. Echter, de
Amerikaanse counterparts geven aan waarde te hechten aan de contacten, omdat hierdoor de
banden met Nederland worden aangehaald en omdat zij ook leren van de uitwisseling van kennis en
ervaring. De Nederlandse ambassade in Washington ondersteunt de LGA en benut de module voor
het intensiveren van contacten met de overheid en andere instanties.
TMG Brusselreis
Voor de Topmanagementgroep wordt jaarlijks een reis georganiseerd naar de Europese instellingen
in Brussel, waar actuele onderwerpen worden besproken in gezamenlijke en individuele sessies met
EU functionarissen en de PV. De animo voor deze reis neemt echter af en BABD bezint zich op een
nieuwe invulling.
37
Een mogelijkheid is om één van de bestaande reflectieinterventies voor de TMG (jaarlijks organiseert
BABD “reflectietafels” voor deze doelgroep) in Brussel of Geneve te houden, waarbij Europese of
mondiale onderwerpen op de agenda kunnen worden gezet.
APP module “Europa en de Wereld”
De EU module van het Ambtelijke Professionaliseringsprogramma (APP) van de ABD bestaat uit vier
groepssessies en twee individuele maatwerkgesprekken die zijn afgestemd op de eigen
leerbehoeften van de deelnemers. Één van de sessies wordt geleid door een spreker van de Europese
Commissie. De module is gericht op het verkrijgen van slagkracht, invloed en gezag in
interdepartementale, Europese en internationale processen.
De LGA en APP worden, zoals de andere trainingen van BABD, centraal gefinancierd uit de bijdragen
van de departementen.
Ambitie en strategie
BABD wil, nadat er een periode minder aandacht voor was, veel meer zaken internationaal gaan
aanpakken. Om deze reden wordt de internationale strategie op dit moment vernieuwd.
BABD wil weten of een programma als de LGA ook met één of meer Europese partners kan worden
opgezet; bijvoorbeeld met de VK, Frankrijk, of Duitsland.
Daarnaast wil men investeren in het opbouwen van een strategisch internationaal netwerk, zodat ad
hoc activiteiten en gezamenlijke reflectie op actuele thema’s makkelijker georganiseerd kunnen
worden.
Deze ambitie is erop gericht om het internationaal delen van kennis en ervaring te faciliteren,
samenwerking te bevorderen door het opbouwen van een netwerk, inspiratie te bieden en om de
leden van de ABD te stimuleren om hun blik te verbreden en vraagstukken uit verschillende
invalshoeken te benaderen. De verwachting is dat als de leden van de ABD zelf een meer
internationale blik ontwikkelen, zij ook andere spelers in de samenleving, zoals het bedrijfsleven,
hiertoe zullen uitdagen.
Naast de grote Europese landen wordt gedacht aan innovatieve partners zoals Finland en Estland.
38
2.13 Academie voor Wetgeving en Academie voor Overheidsjuristen
Met Nico Florijn & Esther Smeitz
De Academies voor Overheidsjuristen en voor Wetgeving vormen in de praktijk één instituut. Zij
verzorgen een groot aantal cursussen voor de professionele versterking de juridische functies bij de
Rijksoverheid. Daarnaast biedt de Academie nieuwe overheidsjuristen een tweejarige
traineeopleiding. Voor deze geaccrediteerde masteropleiding werft en selecteert de Academie pas
afgestudeerden juristen en geeft daarmee mede gezicht aan het vak van overheidsjurist.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
Export van het model
De academie wekt internationaal veel interesse. Vanuit o.a. België (Vlaanderen), Zweden, Oekraïne,
Tunesië, Marokko, Japan en zelfs Bhutan zijn missies ontvangen die informatie wilden ophalen over
het model.
Dit heeft echter niet geleid tot structurele samenwerking met vergelijkbare buitenlandse instituten.
Twee pogingen hiertoe zijn vruchteloos gebleven:
 Met Turkije zijn gesprekken gevoerd over de oprichting van een academie, maar die zijn
doodgebloed.
 In 2008 werd de European Academy for Law and Legislation, met de Academie isn een leidende
rol, opgericht. Deze heeft drie jaar bestaan en werd mede door BZK en Justitie gefinancierd. Het
doel was om een netwerk van wetgevingsjuristen in de EU te creëren en gezamenlijk op te
leiden. De Academie liep echter niet goed en werd na drie jaar weer opgeheven. De nodige
committment bij de deelnemende landen leek te ontbreken.
Door deze ervaringen is de Academie voorzichtig geworden in het omgaan met Europese en
nationale initiatieven. De voorkeur wordt gegeven aan samenwerking met andere organisaties.
Export van leerinterventies
De eerste internationale masteropleiding werd gegeven in Suriname in 2009-2012, in samenwerking
met de Anton de Kom Universiteit. Vervolgens werden overheidsjuristen van Aruba en St. Maarten
opgeleid in samenwerking met de Universiteit van Aruba. De tweede uitvoering hiervan is in 2016
afgerond. Beide opleidingen werden gefinancierd door de betreffende overheden.
Via de Centre for International Legal Cooperation (CILC) is een aantal trainingen gegeven in Arabische
landen (Egypte, Marokko, Libië en Tunesië), gefinancierd uit MATRA middelen (Maatschappelijke
transformatieprogramma – ontwikkelingssamenwerking) van Buitenlandse Zaken. De trainingen
waren gericht op wetgeving, en vonden plaats op de Academie in Den Haag.
Daarnaast zijn via CILC ook wetgeving trainingen gegeven aan wetgevingsjuristen uit Indonesië. Een
groep juristen is gedurende 3 weken ondergedompeld in wetgeving en rechtspraak trainingen. Dit
project is eveneens gefinancierd uit MATRA middelen.
De internationale trainingen zijn niet systematisch geëvalueerd, maar de opdrachtgevers en
deelnemers geven blijk van tevredenheid. Wel is er gesignaleerd dat overgang van het geleerde naar
de praktijk niet vanzelfsprekend is. In het Indonesië programma is CINOP ( een stichting gericht op
39
het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs) betrokken geweest bij de didactische opzet van het
programma, om een goede vertaling naar de praktijk zo veel mogelijk te bevorderen.
Internationale activiteiten voor de Nederlandse doelgroep
Een internationale activiteit maakt sinds enkele jaren deel uit van de Masteropleiding van de
Academie. Het initiatief ligt bij de trainees zelf; de Academie ondersteunt en begeleidt de reis. In het
eerste jaar ging de reis naar Straatsburg (Raad van Europa, EHRM) maar werd de opbrengst als gering
ervaren.
In het voorjaar van 2016 werd een Europese 3-daagse in Den Haag georganiseerd. Experts van de
instellingen in Luxemburg, Straatburg en Brussel werden naar Den Haag gehaald om over hun werk
te vertellen. Het doel was om het Europees Recht in de praktijk meer te doen leven voor de trainees,
bijvoorbeeld door de werkzaamheden van de PV’s toe te lichten.
Recente buitenlandse studiereizen gingen naar Londen en Berlijn. Daar werd gesproken met
personen in vergelijkbare beroepsgroepen als de Nederlandse ambtenaren.
Het doel van deze reizen is “ontregelend”: om te zien hoe in andere landen wetgeving wordt
gemaakt, om vervolgens vanuit een ander perspectief te kunnen reflecteren op hoe het proces in
Nederland is ingericht.
Succesfactoren zijn aansluiting bij de werkpraktijk van de trainees (in contact brengen met
beroepsgenoten) en samenwerking met plaatselijke partnerorganisaties die ook op onderwijs gericht
zijn. Activiteiten die op deze wijze zijn opgezet slaan het beste aan.
Strategie
De Academie heeft geen expliciet beleid voor internationaal leren. Dergelijke activiteiten passen
binnen de missie van de academie om (ook internationaal) bij te dragen aan de versteking van de
rechtstaat, en zijn daarom mogelijk. Wat de export van leerinterventies betreft handelt de Academie
reactief –opdrachten worden niet actief geworven, en verzoeken worden kritisch beoordeeld op
haalbaarheid.
40
2.14 Academie voor Overheidscommunicatie (Ministerie van Algemene
Zaken)
Met Paulijn de Bruijne
De Academie voor Overheidscommunicatie (AvO) voorziet in de leer- en ontwikkelbehoefte van de
communicatiediscipline bij de Rijksoverheid. Voor beleidsmedewerkers is een
samenwerkingsovereenkomst met PBLQ afgesloten.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De belangrijkste internationale activiteit is deelname aan de Club van Venetië; een informeel
netwerk van communicatiedirecteuren van EU lidstaten. Directeur DPC (Dienst Publiek en
Communicatie, AZ), Erik den Hoedt, is hier lid van. De Club van Venetië komt jaarlijks 2 of 3 keer bij
elkaar om kennis te delen en te netwerken. Het land dat het EU voorzitterschap bekleedt is de host.
Nederland heeft tijdens het voorzitterschap activiteiten georganiseerd over framing en over
communicatie rondom migratie en veiligheid. Af en toe organiseert de Club iets extra’s, zoals recent
een studiereis naar Lesbos vanwege de migratiecrisis aldaar. Nederland heeft een trekkerspositie in
de Club omdat wij op het gebied van overheidscommunicatie verder zijn dan de meeste andere
lidstaten.
Tot 2010 had de AvO veel internationale activiteiten. De AvO verzorgde trainingen “Communicating
for the public” voor nieuwe EU lidstaten. Per training waren er 50 deelnemers uit 10 – 13
verschillende landen. De trainingen werden uit BZ Matra middelen gefinancierd via de toenmalige
EVD Bureau CROSS.
Dergelijke programma’s kunnen niet meer worden uitgevoerd vanwege taakstelling (minder
medewerkers). Wel verzorgt de Academie regelmatig cursusonderdelen van een dag over
communicatie in Matra-opleidingsprogramma’s.
Communicatiemedewerkers uit de Caribische landen van het Koninkrijk kunnen deelnemen aan de
reguliere opleidingen – dit gebeurt incidenteel. Maatwerkvragen uit deze Koninkrijksdelen worden
doorgespeeld aan PBLQ. Communicatiemedewerkers van departementen gaan af en toe op
studiebezoek in het buitenland – dit zijn echter uitzonderingen en de AvO speelt daar een beperkte
rol in.
Strategie
Internationale activiteiten hebben geen prioriteit – de focus ligt op de communicatiediscipline bij het
Rijk, vanwege beperkte capaciteit.
Leerbehoefte internationaal werkende ambtenaren
De internationale dimensie van het werk van communicatiemedewerkers zou zichtbaarder mogen
worden gemaakt. Voorlichters komen vaak op plekken waar zij de beleidsprocessen niet altijd
kennen (met name Brussel), en daarom ook niet goed kunnen adviseren.
In 2015 is in Brussel een masterclass van Luc van Middelaar (journalist; lid kabinet Van Rompuy)
georganiseerd voor directeuren communicatie van het Rijk over wat zich in Brussel voltrekt. Met
Friso Wijnen van BZ is een communicatiemiddag georganiseerd over het Nederlandse EU
41
voorzitterschap. Aandacht voor de internationale aspecten van het werk zou echter structureler
mogen.
42
2.15 Studiecentrum Rechtspleging (SSR)
Met Remco van Tooren & Else Bremer
SSR is het eigen opleidingsinstituut van de Rechterlijke Organisatie (het Openbaar Ministerie en de
Rechtspraak). Kenmerkend voor de SSR is dat gebruik wordt gemaakt van eigen casuïstiek van het
OM en de Rechtspraak, en dat veel van de docenten werken binnen de Rechterlijke Organisatie.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
SSR is internationaal zeer actief. Het instituut wordt regelmatig gevraagd om cursussen in het
buitenland te geven of om bij te dragen aan organisatieontwikkeling. Op dit moment (zomer 2016)
lopen er 12 internationale projecten. Ook vinden er uitwisselingen plaats, waarbij ook leden van de
Nederlandse doelgroep naar het buitenland gaan om te leren.
De bestuursleden en de directeur zijn actief op internationaal gebied. Daarbij richten vier SSR
medewerkers zich exclusief op internationale activiteiten, en worden andere collega’s incidenteel
betrokken bij internationale activiteiten.
Export van het model
Bijna elk land in Europa en een aantal landen daarbuiten hebben een organisatie die vergelijkbaar is
met SSR. SSR ondersteunt zusterorganisaties in een aantal landen met vernieuwing en
organisatieontwikkeling. Binnen de EU zijn dat o.a. Roemenië en Bulgarije op het gebied van
curriculumontwikkeling (forensiche expertise).
Buiten de EU is SSR betrokken bij het opzetten verder doorontwikkelen van de opleidingsinstituten
voor rechters en officieren van justitie in Indonesië – in dit geval voorziet de Nederlandse ambassade
in Jakarta in de financiering (via CILC, Centre for International Legal Cooperation). Dit project is
arbeidsintensief: vanuit SSR zijn in 2016 door delegaties van drie personen, drie bezoeken van twee
weken aan Indonesië gebracht. Daarnaast vinden Skype sessies plaats.
SSR ontvangt veel verzoeken voor werkbezoeken van één of meerdere dagen, van vergelijkbare
organisaties in het buitenland. SSR is een aantrekkelijke bestemming voor werkbezoeken vanwege de
moderne aanpak van het onderwijs – SSR loopt voorop met gebruik van eigen casuïstiek en
praktijkopdrachten (verbinden werken en leren), interactieve werkvormen en digitaal onderwijs (tijden plaatsonafhankelijk). Ook is de organisatie professioneel georganiseerd en is SSR in verhouding tot
zusterorganisaties relatief groot.
Omdat deze bezoeken voor SSR zelf niet altijd een meerwaarde hebben en ze de nodige tijd vragen,
wordt niet ieder verzoek gehonoreerd.
Export van leerinterventies
SSR wordt ingeschakeld door CILC en het Nederlands Helsinki Comité (NHC) om de Rechterlijke
Organisatie in Kroatië (vóór EU lidmaatschap), Bosnië, Macedonië, Albanië en Kosovo te trainen in
het kader van pre-accessie tot de Unie. Financiering is afkomstig van de Europese Commissie en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
43
Welke trainingen (onderwerpen) worden aangeboden hangt af van de behoeften in het betreffende
land. CILC en NHC stellen de programma’s samen in overleg met SSR en de betrokken experts; SSR
geeft de trainingen ter plaatse.
Omdat de doelgroep relatief groot is wordt er in een aantal landen met succes gewerkt met het
train-the-trainer concept. In Bosnië en Albanië is deze formule bijvoorbeeld gebruikt voor het
onderwerp mensenhandel.
SSR is een prominent lid van de EJTN (European Judicial Training Network – de leden zijn afkomstig
uit lidstaten van de EU en EU transnationale organisaties), en SSR draagt in dat kader bij aan het
moderniseren van het onderwijs voor de rechterlijke macht. Dit doen ze bijvoorbeeld door werken
en leren meer met elkaar te integreren. De activiteiten van EJTN worden voor 96% gefinancierd door
de Europese Commissie; overige financiering is afkomstig van de leden.
Het doel van de activiteiten van EJTN is om een gezamenlijke Europese rechtscultuur te kweken, en
een netwerk te vormen waardoor men elkaar makkelijker vindt en beter samenwerkt.
In EJTN kader organiseert SSR cursussen over het Nederlandse rechtssysteem en bezoekprogramma’s
aan rechtbanken, hoven, het ICC en andere rechtelijke instellingen. Daarnaast zijn er stages, job
shadowing en individuele bezoekprogramma’s. Per jaar komen er ongeveer 60 buitenlandse
bezoekers naar Nederland.
Internationale activiteiten voor de Nederlandse doelgroep
De Nederlandse Rechterlijke Organisatie neemt deel aan de activiteiten van de EJTN, zij het in
beperkte mate door werkdruk. Ook is de verdeling over de landen niet evenredig – er zijn meer
deelnemers uit Oost-Europese landen, terwijl uitwisseling met die landen juist als minder zinvol
wordt ervaren. Men zou meer baat hebben bij uitwisseling met buurlanden, met wie intensiever
wordt samengewerkt en waar de taalbarrière minder groot is.
Leerbehoefte internationaal werkende medewerkers
De belangstelling voor internationale onderwerpen bij de doelgroep van de SSR is relatief gering.
Omdat het Europese recht is geïntegreerd in nationaal recht, wordt het Europese recht vaak niet als
zodanig herkend. Men ziet onvoldoende hoe het nationale recht wordt gekleurd door het EU-recht.
SSR overbrugt dit probleem (gebrek aan belangstelling voor “internationale” cursussen) door
internationale aspecten te verwerken in thematische cursussen, en veel voorbeelden te gebruiken
met een internationale component.
Aandacht voor culturele verschillen en de impact daarvan op communicatie en samenwerking is er
nu niet, en zou een positief effect kunnen hebben op het werk van de Rechterlijke Organisatie. Er
wordt veel samengewerkt met collega’s uit andere landen (uitlevering, grensoverschrijdende
criminaliteit etc) en de samenwerking wordt beïnvloed door culturele verschillen. De doelgroep zou
kunnen leren hoe ze effectiever met deze verschillen om kunnen gaan.
Een ander aspect is te vinden in de diverse culturele achtergronden van aangeklaagden. In het
verleden werden cursussen gegeven over bejegening van/door mensen met een Turkse,
Marokkaanse of Caribische achtergrond, om de rechtspraktijk soepeler te laten verlopen. Een nieuwe
opzet voor deze trainingen wordt de komende maanden uitgewerkt.
44
Strategie
De internationale activiteiten van SSR passen in de missie van de Rechterlijke Organisatie om de
Rechtstaat (ook internationaal) te bevorderen.
Prioriteit wordt gegeven aan landen waarmee Nederland een bepaalde (historische) band heeft of
een belang heeft bij het goed functioneren van de Rechterlijke Organisatie zoals EU lidstaten,
kandidaat lidstaten. Op basis hiervan zegt men ook “nee” tegen verzoeken die niet in dit kader
passen, tenzij er een strategische reden is om hiervan af te wijken.
45
2.16 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) – Economische Zaken
Met Trudy Walschots & Marcel Lurvink
RVO.nl is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Economische Zaken. De dienst
ondersteunt Nederlandse en buitenlandse ondernemers maar bijvoorbeeld ook ondernemende
universiteiten met subsidies, het vinden van zaken/samenwerkingspartners, kennis en het voldoen
aan wet- en regelgeving. RVO.nl werkt in opdracht van EZ en andere overheidsinstanties, waaronder
Buitenlandse Zaken. Ook werkt RVO.nl in opdracht van de EU, onder andere op het gebied van
internationale innovatie en door op te treden als betaalorgaan voor Europese subsidies.
Leren is bij RVO.nl op twee manieren georganiseerd. De L&O afdeling (bij P&O) richt zich op
corporate, directieoverstijgende leerinterventies. De lijn (directies) richt zich op individuele én
teamleerbehoeften die specifiek binnen die directie spelen.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De afdeling L&O (corporate) heeft geen eigen internationale opleidingsactiviteiten, maar maakt
gebruik van het aanbod van EZ en andere ministeries zoals dat via de Academie Internationale
Betrekkingen (AIB) door BZ wordt gepubliceerd. Leren in internationaal verband is ingebed in
participatie in netwerken en in internationale projecten. Hier ligt geen expliciete leer- en
ontwikkelstrategie aan ten grondslag – het leren (een mix van geven en nemen) vormt deel van het
dagelijks werk.
Vanwege de EU liggen de meest reguliere contacten binnen Europa, maar op alle continenten is
RVO.nl actief en heeft daar ook mensen gestationeerd (op de posten of via NBSO’s – Netherlands
Business Support Offices).
RVO.nl opereert steeds internationaler:
 de band met de EU wordt steviger en meer regulier;
 de opdracht voor ontwikkelingssamenwerking is gegroeid en ook veranderd (trade for aid);
 flexibiliteit in aandachtspunten neemt toe: waar Nederland kansen ziet (bijv. opkomende
markten), is RVO.nl ook te vinden.
Exporteren model
De directie Internationale Programma’s van RVO.nl voert projecten/ programma’s uit die
internationaal ondernemen/investeren en innoveren stimuleren en projecten op het gebied van
ontwikkelingsamenwerking. Een voorbeeld is de twinningprojecten (gefinancierd door de EU) om
nieuwe en kandidaat lidstaten van de EU (waaronder Albanië en Bulgarije) te ondersteunen bij het
oprichten van overheidsorganisaties voor ondernemers. Kenmerkend voor de benadering van RVO.nl
is dat er niet een Nederlandse blauwdruk wordt uitgerold, maar dat de projecten worden opgezet in
de vorm van samenwerking en dat advies op basis van de plaatselijke context wordt gegeven. RVO
medewerkers met verschillende expertises worden hiervoor ingezet, op basis van de behoeften.
Internationale gremia
RVO medewerkers nemen deel aan internationale netwerkbijeenkomsten waar kennis wordt gedeeld
rondom thema’s zoals innovatie, energie en internationale financiering. De netwerken kunnen
samenhangen met internationale brancheorganisaties, maar er zijn ook netwerken met
kennisinstituten, de Wereldbank, het IMF, OESO, etc.
46
Binnen RVO zijn thematische Kennisberaden gecreëerd die als doel hebben de kennis binnen de
organisatie beter te laten stromen. Terugkoppeling uit netwerkbijeenkomsten vindt onder meer
plaats in dit kader.
Eigen medewerkers
250 medewerkers van de directie Internationale Programma’s werken op posten in het buitenland.
Voor een deel zijn het uitgezonden vakattachés, voor een deel lokaal geworven medewerkers. Deze
medewerkers en hun collega’s die in Nederland werken maken voor hun internationale kennis
gebruik van het aanbod van de Academie voor Internationale Betrekkingen (AIB) van BZ. Met name
de trainingen Internationale economie, Handels- en investeringsbevordering en Interculturele
sensitiviteit die de AIB aanbiedt zijn in trek.
Recent heeft RVO zelf de Leergang Internationaal Financieren met groot succes gelanceerd.
Behoeften en ambities
Omdat een groot deel van het werk van RVO.nl in een internationale context plaatsvindt, zouden
mijn gesprekspartners graag zien dat meer RVO medewerkers de kans krijgen om in het buitenland
te leren, al dan niet in combinatie met werk. Er zijn pogingen gedaan om uitwisselingen met de
Europese Commissie te realiseren, maar dit is nog niet gelukt. EZ-breed worden medewerkers
internationaal gedetacheerd bij bijv. de ILO, de Wereldbank, de Europese Commissie of PV Geneve,
waar ook RVO medewerkers op kunnen solliciteren. EZ stelt echter slechts budget beschikbaar voor
gemiddeld vier detacheringen bij internationale organisaties, dus de concurrentie is groot.
RVO medewerkers kunnen zich nog meer bewust worden hoe internationaal RVO.nl eigenlijk is: veel
subsidieregelingen die RVO uitvoert zijn Europees; ook Nederlandse subsidieregelingen zijn
geworteld in de EU. Daarnaast zijn er steeds meer contacten met Brussel, en RVO medewerkers
moeten zich daar kunnen handhaven (in de Engelse taal – grote noodzaak om vakjargon in het Engels
te beheersen), processen doorgronden en invloed kunnen uitoefenen.
De core business van de directie Internationale Programma’s (maar ook van andere directies) is om
partijen bij elkaar te brengen en samenwerking te stimuleren, in nationaal verband, maar in
toenemende mate ook in internationaal (EU en mondiaal) verband. Dat doet een beroep op sterke
interculturele vaardigheden en op diepgaande kennis van andere landen. Ook weten/trainen hoe te
handelen in onveilige situaties in risico-landen wordt steeds belangrijker.
47
2.17 Belastingdienstacademie
Met Albert van Tuil
De Belastingdienstacademie voorziet in de leer- en ontwikkelbehoeften van de medewerkers van de
Belastingdienst, de FIOD, de Douane en een deel van het ministerie van Financiën. Een deel van het
aanbod wordt in eigen beheer ontwikkeld op basis van deskundigheid die in de organisatie aanwezig
is. Daarnaast worden trainingen uitbesteed en wordt er samengewerkt met universiteiten en
hogescholen voor het aanbieden van opleidingen.
In het gesprek werd met name ingegaan op de internationale activiteiten t.b.v. de Belastingdienst; de
overige doelgroepen zijn grotendeels buiten beschouwing gelaten.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De meeste internationale activiteiten worden uitgevoerd in het kader van lidmaatschap van de IOTA
en de EU. Daarnaast vindt op beperkte schaal bilaterale activiteiten plaats.
Intra-European Organisation of Tax Administrations (IOTA)
IOTA is een intergouvernementele organisatie waarvan vrijwel alle landen op het Europees continent
lid zijn. In IOTA verband vinden per jaar ongeveer 60 interventies plaats die erop gericht zijn
belastingdiensten te verbeteren. In de meeste gevallen gaat het om het delen van vakinhoudelijke
kennis, zowel online als in thematische workshops die door het secretariaat in Budapest of door de
nationale leden worden georganiseerd. Landen die op bepaalde thema’s voorop lopen nemen het
voortouw – een voorbeeld is Estland, die digitaal slim is georganiseerd, en de eigen kennis en
ervaring op terrein in een serie workshops deelt met de andere lidstaten.
Mijn gesprekspartner beschrijft IOTA als een “hands-on” organisatie, die project- en werkgroepen
vormt om gezamenlijk fiscaal-technische vraagstukken op te lossen. Aldus is het een organisatie die
niet alleen het delen van kennis faciliteert, maar die door samenwerking ook nieuwe kennis en
oplossingen creëert.
Het primair proces bepaalt zelf op welke onderwerpen de Belastingdienst actief participeert – hetzij
door het voorleggen van vragen of het aandragen van oplossingen. Nederland brengt vaker
oplossingen aan dan dat er vragen worden neergelegd bij IOTA.
Per jaar nemen ongeveer 30 medewerkers van de Belastingdienst deel aan activiteiten van IOTA.
IOTA beschikt over een speciaal forum voor L&O professionals. Tijdens een jaarlijks congres worden
kennis en good practices in de leerfunctie gedeeld. De belangrijkste opbrengst van het congres is dat
men zicht krijgt op welke onderwerpen waar spelen, en dat men een netwerk opbouwt. Academies
die met dezelfde vraagstukken bezig zijn vinden elkaar en gaan vaak in groepjes of bilateraal verder
met een onderwerp. Zo trekt de Nederlandse Belastingsdienstacademie op met collega’s uit
Scandinavië op het onderwerp leercultuur.
De Belastingdienstacademie heeft zitting in de agendacommissie van IOTA, en draagt vanuit deze
positie bij aan de modernisering van het onderwijs en aan betere afstemming van het aanbod op de
behoeften van de aangesloten organisaties. Het secretariaat in Boedapest betrekt de lidstaten actief
48
bij het programma, en is er de afgelopen paar jaar goed in geslaagd om kwaliteitsverbetering te
realiseren.
EU
De EU Training Support Group voor belastingdiensten is een formeel netwerk dat als doel heeft de
Belastingdiensten en Douane-organisaties van de lidstaten te verbeteren. Het netwerk is
vergelijkbaar met IOTA, met het verschil dat de Europese Commissie zelf regie voet over het
ontwikkelen van lesmodules als hiervoor draagvlak is onder de lidstaten – initiatieven hoeven niet
per definitie door de lidstaten te worden gerealiseerd, maar lidstaten kunnen eraan bijdragen. Zo is
de Belastingdienst betrokken bij het ontwikkelen van e-learning over Europese BTW richtlijnen.
Daarnaast stellen lidstaten eigen opleidingen voor elkaar open, maar de opleidingen moeten voldoen
aan door de Commissie gestelde criteria: de opleidingen moeten een internationale uitstraling
hebben, ze moeten worden aangeboden in de Engelse taal, ze moeten bewezen effectief zijn, en ze
moeten aansluiten bij een leervraag van de lidstaten. Lidstaten organiseren de trainingen zelf; reisen verblijfskosten worden gedragen door de Commissie.
De Belastingdienst heeft in 2015 een webinar aangeboden over webinars, met als doel de discussie
over alternatieven voor klassikale training te stimuleren.
Bilateraal
De Belastingdienstacademie heeft al ruim 25 jaar intensief contact China, vooral met de douane
maar sinds een paar jaar ook met de belastingdienst. Voor de Chinezen wordt jaarlijks een
trainingssessie voor groepen van ca 30 man georganiseerd.
Daarnaast zijn er vele andere bilaterale initiatieven van kennisdeling, en organiseert de
Belastingdienstacademie onderdelen van binnenkomende bezoekprogramma’s, samen met
bijvoorbeeld de Rafeb en Financiën.
Strategie
De internationale activiteiten vormen een klein onderdeel van wat de Belastingdienstacademie doet.
De Regiegroep Internationaal van de Belastingdienst bepaalt, ook op het gebied van leren &
ontwikkelen, de strategie. Hier wordt bepaald in welke gremia en op welke onderwerpen actief
wordt ingezet, zowel als vragende of als aanbiedende partij. Hiermee wordt congruentie tussen het
primair proces en leer- en ontwikkelactiviteiten verzekerd.
49
2.18 Academie voor Toezicht
Met Ellen van de Wetering
De Academie voor Toezicht werkt voor de samenwerkende rijksinspecties aan het verder
professionaliseren van het toezichtvak. Dit doet de academie door het bij elkaar brengen, ontwikkelen
en verspreiden van kennis. De academie richt zich op het inspectievak, en niet op de domeinen van de
Rijksinspecties.
De Academie voor Toezicht ontplooit vooralsnog geen internationale activiteiten. De Inspectieraad,
waar de Academie onder valt, ontwikkelt wel internationale activiteiten die gericht zijn op
samenwerking en internationale afstemming. Ook individuele inspecties zijn in mindere of meerdere
mate internationaal actief.
De Inspectieraad is sinds 2013 betrokken bij de werkzaamheden van de OESO op het gebied van
toezicht. Een volgende stap is het ontwikkelen van goed toezicht en goede samenwerking op
Europees niveau. De rijksinspecties zullen zich hier de komende jaren voor inzetten.
In het kader van het Nederlandse EU voorzitterschap heeft de Inspectieraad in februari 2016 een
internationale conferentie georganiseerd met als thema “Toezicht in een Europa zonder grenzen”. De
conferentie had een agenderend karakter met als uitgangspunt de kracht van goede regelgeving en
goed toezicht voor het economisch en maatschappelijk verkeer.
Verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland en Macedonië, werkten tussen 2013 en 2016
samen aan de versterking van de Macedonische milieu-inspectie.
In het kader van de afsluiting van dat project bracht de strategisch kennisadviseur van de
Inspectieraad een werkbezoek aan haar collega’s in Skopje. De verschillen tussen de Inspectieraden
in beide landen kwamen daarbij sterk naar voren. De kracht van het Nederlandse model is dat de
Inspectieraad een platform vormt voor de ontwikkeling van een gezamenlijke visie en gedeeld beleid.
50
2.19 Clingendael Academy
Met Wilbur Perlot
Het Clingendael Instituut voor Internationale Betrekkingen is een particuliere instelling en is als
zodanig geen onderdeel van de Rijkscampus. De Nederlandse overheid (Buitenlandse Zaken) is echter
de belangrijkste financier van de trainingsactiviteiten van de Clingendael Academy en
overheidsmedewerkers van verschillende landen vormen een belangrijke doelgroep. Daarom worden
de internationale activiteiten van de Clingendael Academy meegenomen in dit onderzoek.
Instituut Clingendael verzorgt trainingen (de Academy), en doet onderzoek (de denktank) op
internationaal terrein.
Internationaal gerichte trainingen voor Nederlandse doelgroepen
Clingendael traint tussen de 100 en 150 Nederlandse ambtenaren per jaar. Voor Buitenlandse Zaken
verzorgt Clingendael de basisopleiding voor nieuwe beleidsmedewerkers (“het klasje”) en er werden
trainingen voor het EU voorzitterschap gegeven (Clingendael traint ook Slowaakse en Poolse
ambtenaren voor hun voorzitterschappen). Voor Economische Zaken traint Clingendael
medewerkers van DG Agro; voor Defensie verzorgt Clingendael een module in de Hogere
Defensievorming; voor Veiligheid & Justitie verzorgen ze vaardighedentraining voor de Dienst
Terugkeer & Vertrek (DT&V); voor de politie is Clingendael onderdeel van het Columbus programma.
Nederlandse ambtenaren doen ook mee aan open inschrijf trainingen van Clingendael. Verder biedt
Clingendael ook een rijksbrede opleiding aan, die gericht is op oriëntatie op de EU. Deze opleiding is
onderdeel van de TOP-5 opleidingen van de rijksoverheid.
Internationale leer- en ontwikkelactiviteiten
De Clingendael Academy geeft internationaal trainingen op twee hoofdterreinen: Diplomatie en
Internationale vaardigheden. Op beide terreinen worden kennis en vaardigheden in de trainingen
met elkaar gecombineerd. Clingendael is ook actief in de thema’s EU en Veiligheid & Conflict.
Daarnaast ondersteunt Clingendael capaciteitsopbouw bij diplomatieke academies in het buitenland.
Per jaar traint Clingendael Academy rond de 2500 diplomaten, ambtenaren en andere professionals,
zowel op Clingendael als op locatie.
Diplomatie
Clingendael traint per jaar ongeveer 30 groepen buitenlandse diplomaten uit regio’s als Zuid-Azië,
Afghanistan, Afrika, de Balkan, Indonesië en de ASEAN regio. In veel gevallen zijn de groepen
gemengd, met als doel vertrouwen en netwerken tussen landen te stimuleren. Een voorbeeld
hiervan is dat diplomaten uit Pakistan en Bangladesh gezamenlijk worden getraind. Veranderingen in
internationale verhoudingen kunnen hier invloed op hebben: in het verleden werden diplomaten uit
Georgië, Azerbaijan en Armenië gezamenlijk getraind, maar de verslechtering van de verhoudingen
tussen Armenië en Azerbaijan heeft tot gevolg gehad dat dit niet meer wordt gedaan.
De meeste trainingen vinden plaats in Nederland, hebben een algemeen karakter en zijn gericht op
junior diplomaten. Hoe groter het aantal seniors in de groep die wordt getraind, hoe specifieker de
scope van de training – voorbeelden zijn strategic planning voor Afghanen en Blue Economy voor
Zuid-Afrika.
51
Daarnaast biedt Clingendael trainingen aan over internationaal watermanagement (i.s.m. IHE
Unesco) in Noord-Afrika en “How to operate in Brussels” trainingen voor senior ambtenaren uit
Noord-Afrika en India.
De inhoud van de training wordt gezamenlijk bepaald door Clingendael, de betreffende landen en
Buitenlandse Zaken (de Regiopool van BZ is de belangrijkste financier).
Internationale vaardigheden
De trainingen op het gebied van internationale vaardigheden zijn meestal niet gericht op overheden,
maar op andere actoren in conflictsituaties. Zo werden bijvoorbeeld Syrische oppositiegroepen
getraind in onderhandelings-vaardigheden voorafgaand aan de onderhandelingen in Geneve in 2014.
In de Filippijnen worden onderhandelaars van de Moro Islamic Liberation Front en andere
oppositiegroepen (met de goedkeuring van de Filippijnse regering) getraind ter ondersteuning van
het vredesproces.
De trainingen zijn gericht op het bereiken van duurzame vrede en omvatten meer dan alleen
onderhandelingsvaardigheden. Groepen moeten in staat zijn om duurzame deals te sluiten die op
lange termijn stand houden. Bovendien moet men de achterban kunnen voorbereiden op de
uitkomsten van het proces.
Mediation trainingen zijn een aparte categorie. Met tussenkomst van de VN, de Afrikaanse Unie en
de Zwitserse Centre for Humanitarian Dialogue, worden mediators van de ECOWAS en ASEAN (veelal
vrouwen) getraind in mediation technieken en vaardigheden. Het doel van deze trainingen (die door
Buitenlandse Zaken en de betrokken internationale organisaties worden gefinancierd) is om een
permanente, lokale capaciteit voor conflictbeslechting te creëren in kwetsbare regio’s.
Los van bovenstaande voorbeelden, traint Clingendael o.a. ambtenaren van de Verenigde Arabische
Emiraten in diverse diplomatieke vaardigheden, senior diplomaten uit Maleisië, Turkije, VN,
ECOWAS, de Afrikaanse Unie en ASEAN.
Capaciteitsopbouw
De activiteiten ten behoeve van buitenlandse diplomatieke academies zijn een mix van
organisatieontwikkeling, curriculumontwikkeling en professionalisering van trainers. Sommige landen
financieren de capaciteitsopbouw zelf – voorbeelden zijn Kosovo en Montenegro. Bij anderen zijn er
externe financieringsbronnen – in het geval van Georgië bijvoorbeeld de NAVO.
Strategie
Internationaal richt Clingendael zich op politiek sensitieve gebieden, vanuit de overtuiging dat een
goed werken diplomatiek systeem bijdraagt aan het voorkomen of oplossen van conflicten.
Diplomaten en militairen hebben steun nodig in de vorm van vaardigheden. Het is de missie van
Clingendael om met training bij te dragen aan een goed werkend diplomatiek systeem.
52
3. Verslag Interactieve Bijeenkomst 29 september 2016
Sfeerverslag van de bijeenkomst Internationaal L&O met de presentatie van André Vaughan op
maandag 29 september bij Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Leren en Ontwikkelen (L&O) in een Internationaal Perspectief
André Vaughan begon zijn presentatie interactief: het publiek werd gevraagd te ‘buzzen’ over de
vraag: ‘Wanneer heb je voor het laatst iets wezenlijks geleerd en wat was dat?’
Uit het publiek kwamen verschillende interessante reacties naar voren. Zo had iemand geleerd dat er
gewerkt wordt met beeldtaal waardoor een meer gemeenschappelijk begrip ontwikkeld kan worden
tussen mensen met verschillende (opleidings) achtergronden. Iemand anders kaartte aan dat hij er
tijdens een spelletje met pubers achter was gekomen dat de jongere generaties op een andere
manier vragen stellen en aan informatie komen.
Hierop volgde een korte introductie van André Vaughan. Binnen BZ is hij jarenlang actief geweest
zowel als beleidsmedewerker als L&O professional. Per 1 september start zijn uitzending voor 1 jaar
bij de Diplomatic Academy of London. In de afgelopen drie maanden is hij gedetacheerd geweest bij
het Programma Leren en Ontwikkelen Rijk, waar hij zich heeft kunnen concentreren op de
internationale activiteiten van de Rijkscampus. De Rijkscampus als noemer voor de verzameling van
instellingen en activiteiten van Leren en Ontwikkelen bij het Rijk.
Na de introductie lichtte André Vaughan zijn onderzoek toe. Hij heeft gesprekken gevoerd met 22
verschillende organisaties van de rijksoverheid , en met 3 organisaties die geen onderdeel uitmaken
van de Rijkscampus, maar die het Rijk wel als grote opdrachtgever hebben (Clingendael, NSOB,
PBQL). De gesprekken concentreerden zich op de internationale activiteiten. In het onderzoek heeft
André gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode, waarbij hij zich tijdens het onderzoek bleef
oriënteren op nieuwe mogelijke organisaties om te interviewen.
Het uitgebreide verslag van deze gesprekken zal medio september gereed zijn. tijdens de presentatie
kon Andre de volgende algemene bevindingen toelichten :
De onderzochte organisaties verschillen aanzienlijk in de hoeveelheid waarin en de manier waarop zij
bijdragen aan en participeren in internationale L&O activiteiten. Zo zijn er organisaties die vrijwel
geen internationale samenwerking op L&O gebied aangaan, en organisaties die een goed uitgekiende
strategie hebben met betrekking tot internationaal leren.
De Nederlandse organisaties exporteren meer dan dat zij importeren. Er zijn meerdere factoren die
dit beïnvloeden. Zo spelen de kosten en het gebrek aan tijd vaak een rol bij het besluit om geen
internationale L&O activiteiten te importeren. Ook wordt er vaak getwijfeld aan de kwaliteit van
buitenlandse instituten op het gebied van leren en ontwikkelen.
Hoe nieuwsgieriger / leergieriger de organisatie, des te meer wordt er internationaal samengewerkt.
De Algemene Rekenkamer werd als voorbeeld genoemd van een organisatie die veel aandacht heeft
voor wat er in het buitenland gebeurt. Ook wanneer ze zelf kennis en kunde brengen, staan ze open
voor wat er te leren valt voor de Nederlandse Rekenkamer Ook de aandacht voor de borging van de
53
in het buitenland opgehaalde kennis en inzichten blijkt bij de Rekenkamer aanwezig doordat ze
hiervoor bijvoorbeeld (lunch)bijeenkomsten organiseren.
De mate en noodzaak van internationale samenwerking in het primaire proces van de organisatie
blijkt een sterke indicatie te zijn voor de mate van internationale samenwerking op L&O gebied.
Organisaties als IDL (Defensie), de Politieacademie en het KNMI, werken veel over landsgrenzen
heen. Deze organisaties zijn actief op het gebied van internationale L&O activiteiten.
De evaluaties en effectmetingen binnen organisaties zijn gering. De feedback op de cursussen is
anecdotal evidence van waaruit veel organisaties hun geëxporteerde L&O programma’s verbeteren
of vernieuwen. KNMI, IDL en Cepol vormen hierop uitzonderingen, zij evalueren consequent.
Bovendien zijn KNMI en Defensie actief bezig om hun kwaliteiten te spiegelen aan soortgelijke
organisaties. Dit kan gezien worden als een vorm van effectmeting/evaluatie.
Internationale samenwerking op L&O gebied wordt met verschillende doeleinden ingezet:
 Om de ontwikkeling van medewerkers te bevorderen

Als beleidsinstrument: zo traint BZ diplomaten in conflictgebieden, om zo bij te dragen aan de
stabiliteit in de wereld.

Als smeerolie: L&O wordt gebruikt als instrument om relaties met buitenlandse netwerken te
versterken en om good feelings t.a.v. Nederland te creëren.
In veel organisaties bestaat er geen duidelijk onderscheid tussen samenwerken, kennis ontwikkelen
en L&O. In de praktijk loopt dit vaak door elkaar. André Vaughan benadrukt dat dit niet altijd
problemen hoeft op te leveren, maar dat het wel belangrijk is om erbij
stil te staan dat L&O vakkennis waardevol is voor succesvolle internationale samenwerking.
Nadat de algemene bevindingen gepresenteerd waren, was er ruimte voor discussie aan de hand van
de vraag hoe netwerken een rol spelen in Leren & Ontwikkelen. Uit de discussie kwam naar voren
dat netwerken vaak good practices met elkaar delen, maar dat er vaak minder aandacht wordt
besteed aan de bloopers, terwijl dit juist heel leerzaam zou kunnen zijn om met elkaar te delen.
De discussie, door Birgit Dewez begeleid, werd gevoerd aan de hand van de volgende kernvragen.
Gevraagd werd om hierover in gesprek te gaan met een buurman of – vrouw in de zaal. Plenair werd
daarna een terugkoppeling gevraagd van (opmerkelijke) antwoorden:
Naar welk buitenland zou je gaan als je iets wilt leren?
 De aanwezigen van de politieacademie gaven aan dat ze graag bij hun collega’s in Nieuw-Zeeland
en Australië zouden willen leren. Zij zouden problematiek waar de Nederlandse politie
momenteel mee te maken heeft al eerder hebben meegemaakt. Voor hen zou het dus
interessant zijn om te kijken hoe hun collega’s met de problemen zijn omgegaan om zelf tot
efficiëntere oplossingen te komen.

De aanwezige van het IT-domein gaf aan te willen leren in zowel China als Noord-Korea in
contrast met de Verenigde Staten, om zo twee uiterste met elkaar te kunnen vergelijken.
54
Waar in het binnenland zou jij of je organisatie naartoe kunnen gaan om te leren?
 De defensieacademie zou graag willen leren van NOC-NSF op het gebied van teamwork.

Anderen gaven aan dat ze toe zijn aan vernieuwing, en dat het ze interessant zou lijken om mee
te kijken met een bedrijf dat recentelijk ook een vernieuwing heeft ondergaan.
Hoe kunnen we leren van onszelf? Welk advies geven we onszelf?
 Leer niet slechts van jezelf, maar blijf nieuwsgierig naar praktijken van buitenaf.

Een leergierige houding is belangrijk

Op het moment dat je ver weg iets wil halen, ga dan na wat je precies wil leren en waarom.

Het is belangrijk om leerdoelen te stellen, dat geeft focus aan en stelt het gemeenschappelijk
belang bij samenwerking helder weer.
Andre Vaughan lichtte tot slot nog zijn conclusies toe:
o Er is een correlatie gevonden tussen leergierigheid en professionaliteit, stel jezelf dus leergierig
en nieuwsgierig op!
o Zoek elkaar in op in netwerken en deel daarin zowel je good practices en je bloopers (uit
opmerkingen uit de zaal bleek dit wel lastig te organiseren). Zoek elkaar ook op zonder specifieke
deadline/opdracht, toon interesse in elkaar praktijken
o Creëer een strategie. Dat geeft focus en maakt het makkelijker om keuzes te maken
o Promoot het belang van internationaal Leren & Ontwikkelen. Wees trots op mensen met
ervaring in Europa, benut deze kennis. Profiteer van de mensen met een internationale opleiding
en werkervaring (de praktijk in Frankrijk kan daarbij als voorbeeld dienen).
55
4. Interviewvragen
1. Welke internationale activiteiten hebben jullie en op welke manier is dit ingericht?
2. Waar ben je trots op als je kijkt naar het buitenlandse beleid binnen je organisatie?
3. Wat is goed gegaan in het proces om dit internationale leren op te zetten en wat ging minder
goed?
4. Wat is de meerwaarde voor je organisatie of doelgroep?
5. Kan je hierbij ook je doelgroep definiëren?
6. Werkt je doelgroep internationaal? Zo ja, hoe wordt de doelgroep daartoe uitgerust?
7. Wat zijn de strategische doelen van de internationale activiteiten?
8. In welke internationale netwerken of gremia participeer je op L&O-gebied? En op welke
manier?
56
Download