Flexibele schil in de metaal een verkenning van de omvang en

advertisement
Flexibele schil in de metaal
Amsterdam, juli 2015
In opdracht van Inspectie SZW
Flexibele schil in de metaal
een verkenning van de omvang en kwetsbaarheid
M. Volkerink
SEO Economisch Onderzoek - Roetersstraat 29 - 1018 WB Amsterdam - T (+31) 20 525 1630 - www.seo.nl - [email protected]
ABN-AMRO IBAN: NL14ABNA0411744356 BIC: ABNANL2A - ING: IBAN: NL96INGB0004641100 BIC: INGBNL2A
KvK Amsterdam 41197444 - BTW NL 003023965 B01
“De wetenschap dat het goed is”
SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons
onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de
Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen
winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het
uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 2015-55
Copyright © 2015 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen,
onderzoeken en collegesyllabi, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. Gegevens uit dit rapport mogen niet voor
commerciële doeleinden gebruikt worden zonder voorafgaande toestemming van de auteur(s). Toestemming kan worden verkregen via
[email protected]
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
i
Samenvatting
Flexibilisering van arbeid wordt ook in de metaal steeds belangrijker. Bijna een kwart van de werkenden in de
metaal is flexwerker. Meestal op basis van een tijdelijk contract of als zelfstandige. Flexwerkers hebben een grotere
kans op een ongeval als gevolg van een onveilige werkplek dan werknemers in vaste dienst, maar zijn niet zonder
meer kwetsbaarder. Werknemers in vaste dienst zijn vaker fysiek of psychosociaal & cognitief overbelast.
Kwetsbare flexwerkers?
Arbeidsverhoudingen veranderen voortdurend. Eén van de meest kenmerkende veranderingen is
het toenemende belang van de flexibele schil. Wat betekent dit voor de sector metaal? De Inspectie
SZW heeft aanwijzingen dat flexwerkers, arbeidsmigranten en andere nieuwkomers in de metaal
vaker blootgesteld worden aan onveilige, ongezonde en oneerlijke arbeidsomstandig-heden dan
werknemers in vaste dienst. De Inspectie wil daarom meer inzicht in de omvang, de kenmerken en
de kwetsbaarheid van werkenden in de flexibele schil in de sector metaal.
Belang flexibele schil in de metaal toegenomen
Anno 2014 werkt bijna een kwart van de werkenden in de metaal in de flexibele schil. 1 Terwijl de
totale werkgelegenheid in de metaal de afgelopen jaren is afgenomen, is het aantal flexwerkers juist
gestegen. Flexwerk is niet in alle metaalsectoren even prominent. In de scheepsbouw werkt één op
de drie arbeiders op flexibele basis, in de subsector basismetaal is dat maar één op de zes. De meeste
flexwerkers in de metaal hebben een tijdelijk contract of zijn zelfstandige.
Flexwerkers in de metaal zijn vaak jong en/of werkzaam in kleine banen
Een vergelijking van persoons- en baankenmerken van flexwerkers en werknemers in vaste dienst
leert dat flexwerkers vaker jong zijn en in kleine banen werken. Ook is het aandeel lager opgeleiden
en allochtonen net iets groter in de flexibele schil. Er werken relatief weinig vrouwen in de metaal,
maar vrouwen zijn niet vaker of minder vaak flexwerker.
Flexwerkers vaker slachtoffer van een onveilige situaties werkplek
Werkenden in de flexibele schil hebben een grotere kans dan werknemers in vaste dienst op een
ongeval of verzuim door onveilige situaties op de werkplek. Dat geldt met name voor flexwerkers
in kleine banen of van allochtone herkomst. De kans op ernstige ongevallen (gemeld bij ISZW) is
relatief groot voor uitzendkrachten. Flexwerkers zijn niet altijd kwetsbaarder dan werknemers in
vaste dienst. Werknemers in vaste dienst lopen juist meer risico op andere thema’s zoals fysieke
overbelasting of psychosociale en cognitieve overbelasting.
Toekomst
Het vermoeden van de Inspectie dat flexwerkers vaker betrokken zijn bij een ongeval wordt door
het onderzoek bevestigd. Onbekend blijft waarom dat zo is. Dat moet verder worden onderzocht.
Het onderzoek laat wel zien dat psychosociale & cognitieve overbelasting evenveel aandacht
verdient als fysieke overbelasting en ongevallen. Tot slot, blijkt uit dit verkennende onderzoek dat
er verbeteringen kunnen worden gemaakt in de informatieverzameling.
1
Met de flexibele schil wordt alle arbeid bedoeld die niet wordt uitgevoerd door werknemers met een vast
contract
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
Inhoudsopgave
1
Inleiding..................................................................................................................... 1
2
Methodiek ................................................................................................................. 3
2.1
Onderzoeksstappen............................................................................................................... 3
3
4
5
2.2
Begripsbepaling...................................................................................................................... 4
2.3
Gebruikte bronnen ................................................................................................................ 5
2.4
Niet gebruikte bronnen ........................................................................................................ 7
Kerncijfers flexibele arbeid metaal .......................................................................... 11
3.1
Werkenden in de metaal .....................................................................................................11
3.2
Omvang flexibele schil .......................................................................................................12
3.3
Persoons- en baankenmerken in de flexibele schil ........................................................15
3.4
Doelgroepen .........................................................................................................................18
Kwetsbaarheid flexibele arbeid metaal .................................................................... 21
4.1
Kans vast versus flex...........................................................................................................21
4.2
Kans en belang naar thema en doelgroep .......................................................................23
4.3
Kans, belang en effect per doelgroep ..............................................................................26
Beschouwing ...........................................................................................................29
5.1
Samenvatting ........................................................................................................................29
5.2
Aanbevelingen......................................................................................................................30
Bijlage A
Resultaten probitanalyse ............................................................................... 31
Bijlage B
Operationalisatie risicothema’s .....................................................................33
Bijlage C
Detailtabellen Kwetsbaarheid........................................................................39
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
1
1 Inleiding
Flexibilisering en internationalisering van arbeid zijn steeds belangrijkere thema’s op de Nederlandse arbeidsmarkt,
ook in de metaal. Dit onderzoek biedt meer inzicht in de omvang, de kenmerken en de kwetsbaarheid van werkenden
in de flexibele schil in de sector metaal.
Arbeidsverhoudingen veranderen voortdurend. Eén van de meest kenmerkende veranderingen is
het toenemende belang van de flexibele schil. Sinds de eeuwwisseling is het aandeel tijdelijke en
flexibele banen van werknemers opgelopen van 17 naar 27 procent van het totaal aantal banen. 2
Daarnaast wordt de Nederlandse arbeidsmarkt steeds internationaler. Meer en meer buitenlandse
werknemers komen in Nederland werken. Tussen 2001 en 2011 is hun aandeel toegenomen van
4,9 naar 7,7 procent. 3
Wat betekent dit voor de sector metaal? De Inspectie SZW heeft aanwijzingen dat flexwerkers,
arbeidsmigranten en andere nieuwkomers in de metaal vaker blootgesteld worden aan onveilige,
ongezonde en oneerlijke arbeidsomstandigheden dan werknemers in vaste dienst. Vandaar de
behoefte van de Inspectie om meer inzicht te verkrijgen in de omvang, de kenmerken en de
kwetsbaarheid van werkenden in de flexibele schil in de sector metaal.
Onderzoeksdoelen en -vragen
De belangrijkste doelen van dit onderzoek zijn (i) het in kaart brengen van de omvang van de
flexibele schil in de sector metaal en (ii) de kwetsbaarheid van flexwerkers zo goed mogelijk te
duiden. Er is gebruikgemaakt van bestaande databronnen. Er zijn geen aanvullende gegevens
verzameld. Het onderzoek heeft een verkennend karakter. Mogelijkheden en onmogelijkheden van
de bestaande data worden benoemd.
Het onderzoek geeft antwoord op de volgende vier onderzoeksvragen:
1. Wat is de omvang van de flexibele schil in de sector metaal?
2. Wat zijn typerende persoons- en baankenmerken van werkenden in de flexibele schil?
3. Wat is de kwetsbaarheid van geselecteerde doelgroepen (kans, effect en blootstelling)?
4. Welke aanbevelingen kunnen er gedaan worden?
Leeswijzer
In Hoofstuk 2 wordt de methodiek beschreven. Dat betreft het onderzoeksdesign en details over
de gebruikte definities. Er is ook uitgebreid aandacht voor de databronnen. Naast beschrijvingen
van de gebruikte data wordt hierin ook ingegaan op de vraag wat niet onderzocht kan worden op
basis van bestaande data. In Hoofdstukken 3 en 4 zijn de uitkomsten te vinden die antwoord geven
op de onderzoeksvragen. In Hoofdstuk 3 zijn cijfers te vinden over op de omvang en aard van
werkenden in de flexibele schil in de metaal. Hoofdstuk 4 presenteert de resultaten met betrekking
tot de kwetsbaarheid. In het afsluitende Hoofdstuk 5 staan conclusies en aanbevelingen.
2
3
Heyma, A. & Werff, S. van der (2013). De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers. SEOrapport, 2013-09. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
Berkhout. E., Bisschop, P. & Volkerink, M. (2014). Grensoverschrijdend aanbod van personeel. SEO-rapport
2014-49. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
2
3
Methodiek
De omvang en aard van werkenden in de flexibele schil is in kaart gebracht met de Enquête Beroepsbevolking van
het CBS. De kwetsbaarheid van flexwerkers in de metaal is gebaseerd op de ongevallenregistraties van de Inspectie
SZW en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS/TNO. Aanvullende bronnen en onderzoek zijn
nodig om alle doelgroepen én risico’s in kaart te brengen.
2.1
Onderzoeksstappen
Het onderzoek bestaat uit een viertal onderzoeksstappen. Tabel 2.1 geeft de samenhang tussen de
onderzoeksstappen en onderzoeksvragen schematisch weer. Hieronder volgt een korte toelichting
per onderzoeksstap.
Tabel 2.1
Relatie onderzoeksstappen en vragen
Vraag 1
(omvang)
1. Facts & figures flexibele schil metaal
2. Identificatie doelgroepen
Vraag 2
(kenmerken)
Vraag 3
Vraag 4
(kwetsbaarheid) (aanbevelingen)
X
X
X
X
3. Inventarisatie informatiebronnen
X
X
4. Risico-indicatie doelgroepen
X
X
Stap 1 Facts & figures flexibele schil metaal
Allereerst worden de omvang en aard van de flexibele schil in de sector metaal in kaart gebracht.
Op basis van de Enquête Beroepsbevolking (zie paragraaf 2.3) wordt de omvang van de flexibele
schil in de metaal en subsectoren daarvan zo nauwkeurig mogelijk bepaald (zie paragraaf 2.2 voor
de afbakening van de sector metaal). Er is gekeken naar de ontwikkeling van het aandeel flexibele
schil door de tijd.
Stap 2 Identificatie doelgroepen
Door kenmerken van werkenden in de flexibele schil in de metaal te vergelijken met kenmerken
van werknemers in vaste dienst worden doelgroepen geïdentificeerd. Dit zijn groepen werkenden
die relatief vaak voorkomen in de flexibele schil. De uitkomst van die vergelijking wordt bovendien
statistisch getoetst.
Stap 3 Inventarisatie informatiebronnen
De Inspectie SZW richt haar activiteiten in de metaal vooral op de domeinen ‘gezond en veilig
werk’ en ‘eerlijk werk’. In de meest recente inspectiebrede risicoanalyse (IRA 3.0) zijn 18
risicothema’s gedefinieerd waarvan er vier betrekking hebben op eerlijk werken en tien op gezond
en veilig werken, zie Tabel 2.2. Per thema is geprobeerd indicatoren te ontwikkelen op basis van
bestaande data. Dat is niet altijd mogelijk. Voor het domein ‘eerlijk werk’ kunnen geen indicatoren
worden gemaakt. Dat geldt ook voor een aantal thema’s binnen ‘gezond en veilig werk’. Zie
paragraaf 2.4 voor meer toelichting.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
Tabel 2.2
Risicothema’s IRA 3.0
Domein
Risicothema (exclusief subrisico’s)
Eerlijk werk
1. Illegale tewerkstelling
2. Onderbetaling
3. Arbeidsuitbuiting
4. Schending rechtspositie werknemers
Gezond en veilig werk
5. Fysieke overbelasting
6. Ongezonde fysische werkomgeving
7. Gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen
8. Gezondheidsschade door blootstelling aan biologische agentia
9. Psychosociale en cognitieve overbelasting
10. Overbelasting als gevolg van werkduur
11. Onveiligheid op de werkplek
12. Zware ongevallen
13. Onveilig ontwerp arbeidsmiddelen
14. Onvoldoende Arbozorg
Stap 4 Risico-indicatie doelgroepen
Op basis van de beschikbare data zijn voor zoveel mogelijk risicothema’s en doelgroepen risicoindicatoren ontwikkeld. De methodiek is gebaseerd op de methodebeschrijving in de IRA 3.0. Dat
betekent dat per thema en doelgroep het volgende in kaart is gebracht:
• de kans dat het risico zich voordoet;
• het belang van het risicothema, ofwel de kans × blootstelling in 2014;
• het effect dat optreedt als het risico zich voordoet (mits dat mogelijk is, zie hieronder).
De kans dat een risico zich voordoet, wordt berekend overeenkomstig de formule in de IRA 3.0:
Kans = (daadwerkelijk aantal/potentieel aantal)
Het belang van een risicothema volgt uit de som van kans en blootstelling, ofwel de kans dat het
risico zich voordoet maal het aantal personen in de doelgroep. Het effect van een risicothema is
niet door SEO-onderzoekers bepaald, maar overgenomen uit de IRA 3.0.
2.2
Begripsbepaling
Flexibele arbeid
In het onderzoek is gekozen voor een ruime definitie van het begrip flexibele arbeid. Dit is conform
eerder SEO-onderzoek. 4De flexibele schil bestaat uit:
• werknemers:
• die werken zonder een contract voor onbepaalde tijd (tijdelijke banen),
• zonder vaste werkgever (uitzendkrachten),
• zonder vaste uren (oproepkrachten) of
• zonder een vast aantal uren (nulurencontracten).
• zelfstandigen (inclusief zzp’ers)
4
Heyma, A. & Werff, S. van der (2013). De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers. SEOrapport, 2013-09. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
METHODIEK
5
In dit onderzoek bestaat de flexibele schil dus uit zowel werknemers als zelfstandigen. Dat is niet
altijd zo. Sommige onderzoeken en statistieken betreffen bijvoorbeeld alleen werknemers. 5
Gegeven het toenemend belang van zelfstandigen en schijnconstructies is het zinvol om ook de
groep zelfstandigen mee te nemen en niet buiten de onderzoekspopulatie te definiëren.
Afbakening
De sector metaal en haar subsectoren worden gedefinieerd conform de bestaande afbakening van
de Inspectie SZW. Deze is gebaseerd op de Standaard Bedrijfstakken Indeling (SBI2008) van het
CBS en kan daarom gemakkelijk gereconstrueerd worden in (micro)data van het CBS en ISZWdata. De sector metaal bestaat uit zeven subsectoren of -bedrijfstakken, zie Tabel 2.3.
Tabel 2.3
Afbakening metaal en subsectoren
Subsector (bedrijfstak)
SBI2008
1. Basismetaal
24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm
2. Metaalproducten
25 Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en apparaten)
3. Elektrische apparaten
26 Vervaardiging van computers en van elektronische en optische apparatuur
27 Vervaardiging van elektrische apparatuur
4. Machines
28 Vervaardiging van overige machines en apparaten
5. Transportmiddelen
29 Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers
30 Vervaardiging van overige transportmiddelen (m.u.v. 301)
6. Scheepsbouw en reparatie
301 Scheepsbouw
3315 Reparatie en onderhoud van schepen
7. Groothandel
466 Groothandel in machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel
4672 Groothandel in metalen en metaalertsen
4674Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparaten
2.3
Gebruikte bronnen
Enquête Beroepsbevolking
Om de omvang en aard van de flexibele schil te bepalen is gebruikgemaakt van de Enquête
Beroepsbevolking (EBB). Informatie uit de EBB is deels beschikbaar via geaggregeerde tabellen
op CBS Statline, maar voor dit onderzoek zijn zogenaamde microdatabestanden geraadpleegd.
Gedurende het EBB-onderzoek wordt iedere respondent in principe vijf kwartalen gevolgd. In de
EBB worden vragen gesteld over de arbeidsmarktsituatie van de respondent en baan-, persoonsen huishoudenkenmerken. Op basis van de EBB zijn dus zeer gedetailleerde gegevens beschikbaar
over de arbeidsrelatie (vast of flex) en bedrijfstak (SBI). Bovendien is de EBB actueel. Op dit
moment is informatie over het 2014 al beschikbaar. De keuze voor de EBB is verder verantwoord
in Box 2.1
5
Verschillen tussen verschillende definities worden onder andere beschreven in: Hilbers, P., H. Houwing &
L. Kosters. (2011). De flexibele schil – overeenkomsten en verschillen tussen CBS- en UWV-cijfers. Sociaal
Economische Trends, 2011, (2). Den Haag: CBS.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
Box 2.1
Dataverzameling: registerdata of enquêtegegevens?
Over de arbeidsmarkt zijn zowel registerdata als enquêtegegevens beschikbaar. Registerdata zijn
verzamelde registraties. Voor de arbeidsmarkt kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de
Polisadministratie, gegevens van de Belastingdienst, UWV en gemeentelijke administraties. Die
zijn onderling te koppelen. Registerdata is over het algemeen van uitstekende kwaliteit, omdat zij
een integraal beeld geeft van de totale populatie. Daardoor kunnen veel betrouwbaardere
statistieken geproduceerd worden, van steekproeffouten en onzekerheidsmarges is in het geheel
geen sprake meer. Ook kunnen uitsplitsingen gemaakt worden naar diverse kenmerken (mits in
de registratie aanwezig), vaak tot op zeer gedetailleerd niveau. Omdat de informatie geen
subjectieve vertekening kent is zij over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar.6 Registerdata
kennen ook nadelen. Via registraties is meestal slechts een beperkte hoeveelheid informatie
beschikbaar, niet alles wordt geregistreerd. Daarnaast duurt het relatief lang voordat de
(objectieve) informatie beschikbaar komt.
Met enquêtes kan relatief snel informatie worden verzameld. Enquêtes zijn ook bij uitstek geschikt
om subjectieve informatie te verzamelen, of objectieve informatie die niet in registers voorkomt
zoals beroepsniveau en beroepsrichting. Belangrijk nadeel is dat de informatie uit enquêtes slechts
beschikbaar is voor een klein gedeelte van de doelpopulatie, zodat rondom de uitkomsten
statistische onzekerheidsmarges ontstaan. Deze onzekerheidsmarges worden groter naarmate
meer ingezoomd wordt op specifieke groepen en meer uitsplitsing naar bijzondere kenmerken
gewenst is. Over het algemeen zijn de metingen in enquêtes ook foutgevoeliger, omdat de
informatie subjectief is en niet uit objectieve bron.
In dit onderzoek is weloverwogen gekozen voor de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het
CBS. De registerdata over de arbeidsmarkt zijn niet actueel genoeg, de meest recente jaargang is
2012. De EBB is dat wel, op dit moment zijn informatie over 2014 al beschikbaar. Nog
belangrijker, in registerdata ontbreekt essentiële informatie. Zo is niet bekend in welke sector
uitzendkrachten werken en kan dus niet bepaald worden hoeveel uitzendkrachten in de metaal
werken. Ook zijn er geen registraties van het beroep of de functie van werkenden. Via de EBB is
gedetailleerde informatie over de arbeidsrelatie, sector, beroep en opleiding wel beschikbaar.
Bovendien zijn het onderzoeksontwerp en de uitkomsten van de EBB van hoge kwaliteit. Het is
een zeer goed ontwikkelde enquête waarin fouten zijn geminimaliseerd en voor non-respons
wordt gecorrigeerd. Ook is de omvang van de enquête voldoende groot om detailinformatie over
flexwerk in de metaal te produceren.
Ongevallenbestand
Voor de risicoanalyses maken we alleen gebruik van bestaande data. Allereerst van de Inspectie
SZW zelf. Ernstige bedrijfsongevallen 7 worden gemeld bij de Inspectie SZW. Het registerbestand
bevat gedetailleerde informatie over bedrijfsongevallen en enkele baan- en persoonskenmerken van
de betrokkenen. Het bestand ligt ook ten grondslag aan het Arbeidsongevallenrapport. De
afgelopen jaren werden er in de metaal jaarlijks zo’n 300 ongevallen geregistreerd.
6
7
Uiteraard hangt dit af van de kwaliteit van het register. De bronregisters die het CBS gebruikt (van de
Belastingdienst, het UWV, gemeenten en IND) zijn over het algemeen van zeer hoge kwaliteit.
Ernstige ongevallen zijn ziekenhuisopname, blijvend letsel en dodelijke afloop
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
METHODIEK
7
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
TNO en CBS voeren samen de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)uit, een groot
periodiek onderzoek naar de werksituatie van Nederlandse werknemers. De NEA wordt sinds 2003
uitgevoerd. De meest recente editie die beschikbaar is voor externe onderzoekers is 2012. De
doelpopulatie van de NEA zijn werknemers tussen 15 en 65 jaar die in Nederland wonen en
werken. Gemiddeld doen per jaar ruim 23.000 werknemers mee, waarvan enkele honderden
werkzaam zijn in de metaal.
De NEA is een aanvulling op de informatie uit het ongevallenbestand. Het ongevallenbestand kent
alleen registraties ernstige ongevallen die bij de Inspectie zijn gemeld en onderzocht. Niet alle
risicothema’s betreffen ernstige ongevallen. De NEA kent veel vragen, uiteraard over ongevallen,
maar ook over werkdruk, mentale en fysieke belasting, lawaai, gevaarlijk werk en verzuim.
2.4
Niet gebruikte bronnen
Er bestaan geen gebruiksklare data om het domein eerlijk werk (of AMF 8) te operationaliseren. De
meeste risicothema’s binnen dit domein hebben betrekking op illegale of oneigenlijke praktijken.
Die worden meestal niet netjes geadministreerd en vereisen nadere inspectie. De bestaande data
bieden soms wel mogelijkheden om verdachte situaties op sector- of bedrijfsniveau te identificeren.
Daarna moeten inspecteurs op pad. Ook betrouwbare en complete cijfers over het totaal aantal
buitenlandse arbeidskrachten in de metaal en haar subsectoren zijns niet direct voorhanden.
Hieronder wordt een aantal bronnen beschreven die door verschillende experts van ISZW tijdens
het onderzoek zijn aangedragen. Per bron worden de mogelijkheden en onmogelijkheden kort
beschreven.
GVVA (Wet Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid)
Het GVVA-bestand bevat gegevens van vreemdelingen van wie een verblijfsvergunning en
tewerkstellingsvergunning in één vergunning is aangevraagd bij de IND. Recent heeft de
Afdeling Onderzoek & Analyse van de Inspectie SZW zelf onderzocht of het bestand geschikt
is om illegaal werkende vreemdelingen op te sporen.9
• Het GVVA biedt mogelijkheden om illegaal werkende vreemdelingen op te sporen door
verdachte personen of bedrijven te identificeren. Dergelijk onderzoek is wel arbeidsintensief.
De kwaliteit van het bestand is laag (informatie ontbreekt of er worden onbekende afkortingen
gebruikt) en het kost veel tijd het bestand te schonen. Uiteindelijk is het aan inspecteurs om
achter die verdachte personen of bedrijven aan te gaan om te onderzoeken of er daadwerkelijk
sprake is van een overtreding.
• Kortom, het is geen kant-en-klare bron met overtredingen en daarom niet geschikt als bron
voor dit onderzoek. Ook als er meer tijd beschikbaar is, kan SEO als onderzoeksbureau geen
bijdrage leveren. Als onderzoeker kan men niet de rol van inspecteur vervullen.
•
8
9
Arbeidsmarktfraude
Linden, D. van der & F. Saleh. (2015). Het zoeken naar illegaal werkende vreemdelingen op basis van externe bronnen.
Den Haag: ISZW, Onderzoek & Analyse
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 2
TWV (via UWV)
• Werkgevers dienen een tewerkstellingsvergunning (TWV) aan te vragen bij het UWV als zij
buitenlandse medewerkers in dienst willen nemen van buiten de EER voor perioden tot drie
maanden. 10 Het UWV levert de ISZW overzichten met aanvragen en verleende vergunningen.
• Via het TWV-bestand kan een deel van het aantal buitenlandse arbeidskrachten in beeld worden
gebracht. In de praktijk zijn die mogelijkheden echter beperkt. Er zijn diverse kanttekeningen.
• Eén kanttekening is dat het TWV-bestand slechts een deel van het totaal aantal buitenlandse
arbeidskrachten beschrijft. Een groot aantal arbeidsmigranten is uitgezonderd van de TWVprocedure, zoals migranten uit de EU of EER.
• Een andere kanttekening is dat het UWV geen overtredingen registreert. Het bestand biedt dus
geen inzicht in de kwetsbaarheid. Wellicht kan men verdachte situaties opsporen, maar die
dienen altijd door inspecteurs te worden onderzocht. Net als bij het GVVA-bestand.
• Een voorbeeld van een praktische belemmering is de sector-classificatie. Het TWV-bestand is
gebaseerd op cao-sectoren. Die overlappen niet helemaal met de SBI-sectoren die in dit rapport
worden gehanteerd. Om dat op te lossen zou ISZW een lijst met alle metaalbedrijvenaan UWV
moeten leveren. Vervolgens zou het UWV voor alle bedrijven van die lijst het aantal TWVvergunningen moeten tellen en sommeren. Dat is erg arbeidsintensief en valt buiten de scope
van dit onderzoek.
• Tot slot, het TWV-bestand is eigendom van het UWV en niet de ISZW. Het is daarom niet
(zomaar) beschikbaar voor externe onderzoekers.
Notificatiebestand (via UWV)
• Ook het notificatiebestand van het UWV biedt informatie over de inzet van buitenlandse
arbeidskrachten. Het gaat in die bestanden over buitenlandse arbeidskrachten voor wie een
TWV niet verplicht is. 11
• Net als in het GVVA- en TWV-bestand, worden in het notificatiebestand geen overtredingen
geregistreerd. Opnieuw zal een analyse van dat bestand verdenkingen opleveren. Bijvoorbeeld
als dezelfde persoon door meerdere bedrijven in één jaar voor heel verschillende functies wordt
aangemeld.
• Daarnaast wordt veel arbeidsmigratie binnen de EU niet genotificeerd, omdat dat niet altijd
verplicht is. Bijvoorbeeld, per 1 januari 2014 vervielen de beperkingen voor Bulgaarse en
Roemeense werknemers en zijn er veel minder arbeidsmigranten genotificeerd.
• Om deze reden is dit bestand niet geschikt voor het huidige onderzoek. Het beschrijft slechts
een deel van de migrantenpopulatie, de bewerkingen zijn arbeidsintensief en vraagt van de
onderzoeker om als inspecteur op te treden.
Vergunningen hoogopgeleide arbeidsmigranten (via IND)
• Voor hoogopgeleide migranten buiten de EER bestaan speciale regelingen zoals Regeling
Hoogopgeleiden of de Kennismigrantenregeling. De IND beschikt over bestanden met het
aantal aanvragen en verleende vergunningen.
10
11
Indien men buitenlandse arbeidskrachten voor meer dan drie maanden wil inzetten, moet een GVVA
aangevraagd worden. Voor een uitgebreide toelichting en uitzonderingen zie: https://www.werk.nl/portal
/page/portal/werk_nl/werkgever/meerweten/ werkvergunning/welke-werkvergunning
Voor uitgebreide toelichting zie: http://www.inspectieszw.nl/onderwerpen/arbeidsverhoudingen/
buitenlandse_werknemers/grensoverschrijdende_dienstverlening/
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
METHODIEK
9
Voor dergelijke bestanden gelden dezelfde bezwaren als eerder beschreven. Niet alle migranten
worden in deze bestanden geregistreerd, overtredingen worden niet geregistreerd, bewerkingen
zijn arbeidsintensief en de bestanden zijn geen eigendom van ISZW.
• In het beste geval leveren dergelijke bestanden partiële informatie over het aantal buitenlandse
arbeidskrachten, maar niet over overtredingen op het terrein van AMF of Arbo.
•
I-net
In het I-net is informatie beschikbaar over het aantal inspecties dat heeft plaatsgevonden (zowel
AMF-domein als Arbo), het aantal overtredingen dat is geconstateerd, het aantal boetes dat is
uitgedeeld en eventuele instrumenten.
• Een belangrijk verschil met de andere data is dat de waarnemingen betrekking hebben op
bedrijven en niet op personen. Dat vertelt iets over de kwetsbaarheid bij bedrijven, maar niet
van personen. Dat is dus een heel ander analyseniveau.
• De representativiteit van de inspecties is onbekend. Welke bedrijven worden wel en welke
worden niet bezocht? De te inspecteren bedrijven worden niet aselect gekozen. Soms worden
vooral bedrijven geselecteerd op (verdachte) kenmerken, bedrijven die voldoen aan een
risicoprofiel. Een andere keer worden vooral nieuwe bedrijven bezocht of juist bedrijven die
eerder zijn beboet. Daardoor is het niet mogelijk generieke uitspraken te doen over de nietgeïnspecteerde bedrijven.
• Ter illustratie wordt in de tabel hieronder een overzicht gegeven van het aantal geïnspecteerde
bedrijven in de metaal en het aantal beboete bedrijven.
•
Tabel 2.4
Overtredingspercentage domein Arbo hoger dan domein AMF
Domein
Jaar
Inspecties
Overtredingen
Overtredingspercentage
Arbo
2012
2042
1326
65%
2013
1911
1355
71%
2014
2093
1325
63%
2012
164
52
32%
2013
151
50
33%
2014
170
52
31%
AMF
Bron:
I-net (2015)
Meldingenbestand
• Meldingen die betrekking hebben op arbeidsmarktfraude (bijvoorbeeld uitbuiting,
onderbetaling) en overige klachten kunnen (anoniem) gemeld worden bij de Inspectie SZW.
Alle meldingen en vervolgacties daarop worden door de ISZW digitaal verwerkt en bijgehouden
in het zogenaamde ‘meldingenbestand’. Juist omdat deze meldingen niet alleen
arbeidsongevallen betreffen, maar ook gaan over situaties op het gebied van
arbeidsmarktfraude, is het meldingenbestand een relevante bron.
• Het meldingenbestand bevat alle meldingen die de ISZW van burgers en werkgevers ontvangt.
Naast persoons- en bedrijfsgegevens, is per melding ook informatie beschikbaar over de sector
van het bedrijf, het domein of directie (Arbo of AMF) en geconstateerde overtredingen.
Daarnaast is er een logboek van de eerste melding tot de status van eventuele vervolgacties.
• Jaarlijks ontvangt ISZW zo’n 500 tot 600 meldingen voor de metaalsector, zie Tabel 2.5. Het
merendeel op arbo-gebied. Meldingen waarvan de directie onbekend is, zijn meldingen die niet
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 2
nader zijn onderzocht en dus uitgewerkt. Ongeveer tweederde van de wel onderzochte
meldingen betreft meldingen van bedrijfsongevallen. 12
• Hoewel het meldingenbestand gedetailleerde informatie geeft per melding, is het niet geschikt
voor dit onderzoek.
• Ongevallen zijn (waarschijnlijk) beter gedocumenteerd in het ongevallenbestand. Als
het goed is worden die meldingen in dat bestand verder verwerkt.
• Er zijn weinig meldingen in het AMF-domein. Het is onzeker hoe dit zich verhoudt tot
de werkelijkheid. Bovendien, bij zulke lage aantallen is het de vraag of een stijging of
daling ook daadwerkelijk in de praktijk plaatsvindt.
• Meldingen gaan vaak over overtredingen in een bedrijf. Soms betreft het een individu,
soms een groep werknemers. Hoewel de bedrijfsomvang wordt gerapporteerd, biedt
het onvoldoende inzicht hoeveel werknemers de melding betreft. Zoiets is wel nodig
als er uiteindelijk een kans op persoonsniveau berekend moet worden.
Tabel 2.5
Aantal meldingen in de sector metaal naar directie (domein)
Directie
2010
2011
2012
2013
2014
2015*
onbekend
147
145
161
144
139
88
AMF
18
24
26
34
23
11
Arbo
354
375
375
398
440
161
totaal
519
544
562
576
602
260
* Cijfers tot juli 2015
Bron: Inspectie SZW (2015)
12
Overigens is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen meldingsplichtige en niet-meldingsplichtige
ongevallen. Dat onderscheid wordt niet gemaakt in dit bestand en volgt pas uit onderzoek naar aanleiding
van de melding.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
3
11
Kerncijfers flexibele arbeid metaal
In de metaal waren in 2014 zo’n 467 duizend personen werkzaam. In vergelijking met andere sectoren is de flexibele
schil in de metaal beperkt. In de metaal werkt net iets meer dan 1 op de 5 in de flexibele schil, daarbuiten is dat
bijna 2 op de 5. Een groot deel van flexwerkers is zelfstandig. Flexwerkers in de metaal zijn vaker jong, laag
opgeleid en werkzaam in kleine deeltijdbanen.
Eén van de doelen van dit onderzoek is het in kaart brengen van omvang en aard van de flexibele
schil in de sector metaal. Dit hoofdstuk presenteert daarover kerncijfers. Per tabel of figuur worden
de belangrijkste waarnemingen puntsgewijs toegelicht.
3.1
Werkenden in de metaal
In totaal hadden in 2014 in Nederland bijna 8,7 miljoen personen één of meerdere betaalde
banen. 469 duizend personen waren werkzaam in de metaal, in loondienst 13 of als zelfstandige.
• De meeste werkenden in de metaal zijn te vinden in de deelsector groothandel (187 duizend
werkenden) gevolgd door metaalproducten (82 duizend werkenden) en machines (79 duizend
werkenden). De deelsectoren basismetaal en scheepsbouw zijn relatief klein.
• Het aantal werkenden zoals hieronder gerapporteerd kan in de ogen van sommige lezers groot
lijken. Dat komt omdat tot 2015 in andere (CBS-)publicaties met een andere definitie werd
gewerkt. Het CBS rapporteert doorgaans over de werkzame beroepsbevolking: tot 2015 was
dat een enger begrip. Zie Box 3.1 voor meer toelichting
•
Tabel 3.1
Aantal Nederlandse werkenden (15 tot 75 jaar) in de metaal en overige sectoren
(personen × 1.000)
2010
2011
2012
2013
2014
486
21
89
48
73
38
23
194
489
21
90
49
75
38
23
192
491
20
89
48
76
38
24
197
475
20
87
47
77
38
19
187
467
20
82
44
79
36
19
187
Overige sectoren
8.292
8.365
8.321
8.225
8.210
Totaal
8.778
8.854
8.812
8.700
8.677
Metaal, waaronder
Basismetaal
Metaalproducten
Elektrische apparaten
Machines
Transportmiddelen
Scheepsbouw- en reparatie
Groothandel
N (2014): 214.578, waarvan 11.874 in de metaalsectoren
Bron: Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
13
In loondienst betekent in dit geval ook in loondienst van een uitzender, detacheerder, payrollbedrijf of
andere constructie. In de Enquête Beroepsbevolking wordt namelijk gevraagd naar het type arbeidsrelatie
en de sector waarin men werkzaam is. Iemand die door Randstad uitgezonden wordt bij een metaalbedrijf,
werkt dus in de metaal en niet in de zakelijke dienstverlening (waartoe Randstad behoort).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
12
Box 3.1
HOOFDSTUK 3
Begripsbepaling werkenden
De statistieken in dit onderzoek (en hoofdstuk) hebben betrekking op alle Nederlandse
werkenden tussen de 15 en 75 jaar oud. Het gaat om zowel mensen in loondienst (werknemers)
als zelfstandigen. Ook is er geen selectie gemaakt op basis van baanomvang.
Het CBS rapporteert doorgaans over de werkzame beroepsbevolking. Dat zijn alle werkenden
tussen de 15 en 75 jaar oud. Tot 2015 hanteerde het CBS een urencriterium: personen met banen
tot 12 uur per week telden niet mee. De werkzame beroepsbevolking is in vroegere publicaties
daarom bijna 1,5 miljoen werkenden kleiner. Inmiddels telt ook het CBS de kleine banen wel
mee en is het urencriterium vervallen. In sommige publicaties en berichten wordt alleen gekeken
naar werknemers. Ook dat leidt ook tot een kleiner aantal werkende personen. In onderstaande
tabel een overzicht van verschillende definities. De eerste kolom beschrijft het aantal werkzame
personen zoals gedefinieerd in dit rapport.
Aantal werkzame personen in 2014 volgens verschillende definities
(personen, afgerond in duizendtallen)
alle werkenden
(dit rapport)
alle werknemers
(excl. zelfstandigen)
werkzame
beroepsbevolking
(CBS-definitie tot 2015)
Metaal, waaronder
Basismetaal
Metaalproducten
Elektrische apparaten
Machines
Transportmiddelen
Scheepsbouw- en reparatie
Groothandel
467
20
82
44
79
36
19
187
429
20
72
42
76
35
17
168
402
19
77
43
76
27
17
143
Overige sectoren
8.210
6.861
6.842
Totaal
8.677
7.290
7.243
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Helaas laat de data niet toe om ook het aantal buitenlandse arbeidskrachten in de metaal te
onderscheiden. Migranten behoren niet tot de onderzoekspopulatie van de EBB en een schatting
op basis van koppeling van verschillende registers is te arbeidsintensief en valt daarom buiten
de scope van dit onderzoek
3.2
Omvang flexibele schil
In 2014 was ongeveer één op de vier (22,6%) van de werkenden in de metaal werkzaam in de
flexibele schil, zie Figuur 3.1.Dat wil zeggen dat die persoon bijvoorbeeld een tijdelijk contract
heeft, werkzaam is als uitzendkracht of zelfstandige is. De overige werkenden hebben een vast
contract.
• Het aandeel werkenden in de flexibele schil is in de afgelopen tien jaar (periode 2005-2014)
gestegen van 16,7% naar 22,6%. In de jaren 2009 en 2010 is de trend tijdelijk onderbroken.
Bedrijven in de metaal werden geconfronteerd met vraaguitval en werden gedwongen hun
personeelsbestand (tijdelijk) te verkleinen. Dat gebeurde onder andere door het niet verlengen
van tijdelijke contracten en niet inzetten van uitzendkrachten.
•
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KERNCIJFERS FLEXIBELE ARBEID METAAL
Figuur 3.1
13
Aandeel Nederlandse werkenden in flexibele schil (in %)
50
Metaal
40
30
20
30,5
29,2
16,7
18,7
32,5
19,6
33,0
33,2
19,5
17,3
34,1
33,7
20,2
18,7
37,1
35,3
22,5
21,3
38,1
22,6
10
0
2005
Bron:
•
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
In vergelijking met de overige sectoren is het aandeel flex in de metaal beperkt. In de overige
sectoren werkt inmiddels twee op de vijf (38,1%) op flexibele basis. In de overige sectoren is
het aandeel (in procentpunten) zelfs nog meer toegenomen in de afgelopen tien jaar.
Flexibele schil in deelsectoren metaal
De omvang van de flexibele schil (als percentage van het totaal aantal werkenden) verschilt
tussen de deelsectoren in de metaal, zie Tabel 3.2. Met name in de scheepsbouw wordt veel
vaker gewerkt met flexwerkers. In 2014 was het aandeel daar 34,1 procent. Met 15,6 procent is
de flexibele schil het kleinst in de deelsector basismetaal.
• In een aantal deelsectoren valt op dat in de periode 2005-2014 het aandeel flexwerkers een
relatief grote sprong heeft gemaakt. In de deelsectoren metaalproducten en scheepsbouw is het
aandeel in de afgelopen tien jaar met (meer dan) 10 procentpunten gegroeid en daarmee ruim
anderhalf maal zo groot geworden. In de deelsector groothandel heeft het aandeel zich het
minst sterk ontwikkeld.
•
Tabel 3.2
Aandeel Nederlandse werkenden in flexibele schil, naar deelsector (in %)
2005
2010
2012
2013
2014
Metaal, waaronder
Basismetaal
Metaalproducten
Elektrische apparaten
Machines
Transportmiddelen
Scheepsbouw- en reparatie
Groothandel
16,7
10,7
17,9
14,1
14,9
16,7
22,3
17,7
18,7
7,3
20,7
14,2
14,7
17,6
28,3
20,8
21,3
18,9
25,7
17,7
17,2
21,7
28,5
21,0
22,5
15,0
28,7
20,5
20,5
20,1
30,7
21,3
22,6
15,6
27,9
23,1
19,0
23,3
34,1
21,1
Overige sectoren
29,2
33,7
35,3
37,1
38,1
Totaal
28,5
32,9
34,5
36,3
37,3
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 3
Box 3.2
Begripsbepaling flexibele schil
Geïnformeerde lezers zijn wellicht verrast door het hoge aandeel flexwerkers in dit onderzoek.
Iedereen die geen contract heeft voor bepaalde tijd (vast contract) heeft een flexibele
arbeidsrelatie. Ook zelfstandigen worden tot de flexibele schil gerekend. Dat gebeurt niet altijd,
onderstaande tabel presenteert het aandeel flexwerkers in de metaal (en overige sectoren)
volgens verschillende definities.
• Men kan er voor kiezen zelfstandigen buiten beschouwing te laten, het aandeel flexwerkers
onder alleen werknemers is 15,8% in de metaal
• Het CBS rapporteerde in het verleden vaak cijfers die betrekking hebben op de werkzame
beroepsbevolking (zie Box 3.1). Daarnaast definieert het CBS tijdelijke contracten met een
duur van meer dan één jaar of met ‘uitzicht op vast’ niet als flexibele arbeid. Zelfstandigen
worden wel tot de flexibele schil gerekend. Op basis van deze CBS-definitie is het aandeel
flexwerkers in de metaal 14,4%.
• Tot slot, als men uitgaat van de CBS-definitie en daarbij alleen kijkt naar werknemers, dan is
de flexibele schil nog veel kleiner: 7,2%
Aandeel flexibele schil in 2014 volgens verschillende definities en populaties (in %)
metaal
overige
sectoren
alle
sectoren
Alle werkenden (werkdefinitie)
22,6
38,1
38,5
Alle werknemers
15,8
25,0
26,4
CBS-definitie: werkzame beroepsbevolking
14,4
26,8
26,4
7,2
11,2
11,9
CBS-definitie: werkzame beroepsbevolking (alleen werknemers)
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Aantal werkenden in flexibele schil in deelsectoren metaal
• In de metaal werkten er in 2014 in totaal 106 duizend personen in de flexibele schil. Tussen
deelsectoren metaal bestaan grote verschillen.
• De meest flexwerkers werken in de deelsectoren groothandel en metaalproducten. In de
basismetaal is het aantal flexwerkers beperkt.
Tabel 3.3
Aantal Nederlandse werkenden in flexibele schil, naar deelsector (personen × 1.000)
2005
2010
2012
2013
2014
77
2
17
7
11
7
5
28
91
2
18
7
11
7
7
40
104
4
23
8
13
8
7
41
107
3
25
10
16
8
6
40
106
3
23
10
15
8
6
39
Overige sectoren
2.301
2.794
2.937
3.051
3.128
Totaal
2.377
2.885
3.042
3.158
3.233
Metaal, waaronder
Basismetaal
Metaalproducten
Elektrische apparaten
Machines
Transportmiddelen
Scheepsbouw- en reparatie
Groothandel
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KERNCIJFERS FLEXIBELE ARBEID METAAL
15
Samenstelling flexibele schil
• De meeste flexwerkers in de metaal hebben een tijdelijk contract (7%) of zijn zelfstandige (8%),
zie Figuur 3.2. Samen met de categorieën uitzend en oproep, inval & overig is het aandeel
flexwerkers in de metaal in de jaren 2012-2014 gemiddeld 21 procent. 14
• Er zijn verschillen tussen deelsectoren. In de deelsector transportmiddelen wordt relatief het
meest gebruikgemaakt van uitzendkrachten. In de groothandel, metaalproducten en
scheepsbouw werken juist veel zelfstandigen.
Figuur 3.2
Aantal Nederlandse werkenden in flexibele schil, naar flexvorm per deelsector
(gemiddelde 2012-2014, in %)
Metaal
7
Basismetaal
7
Metaalproducten
7
Elektrische apparaten
8
Machines
3
3
6
2 2
4
4
6
9
Transportmiddelen
7
Overige sectoren
5
2
4
8
10
Groothandel
12
2
4
7
Scheepsbouw- en reparatie
8
6
1 4
9
0
3
4
2
13
10
2
10
10
16
20
30
40
50
flexvorm (% van alle werkenden)
tijdelijk
Bron:
3.3
uitzend
oproep, inval & overig
zelfstandig
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Persoons- en baankenmerken in de flexibele schil
Een van de onderzoekvragen heeft betrekking op typerende kenmerken van werkenden in de
flexibele schil. Zijn flexwerkers vaker jong? Zijn er typerende baankenmerken? In een hele reeks
tabellen wordt de samenstelling naar verschillende persoons- en baankenmerken van flexwerkers
vergeleken met werkenden in vaste dienst. De belangrijkste observaties zijn:
Persoonskenmerken
• In de metaal werken weinig vrouwen. Maar die vrouwen werken net zo vaak als mannen in de
flexibele schil, zie Tabel 3.4.
• Flexwerkers in de metaal zijn vaker jong: 17 procent van flexwerkers is 15 tot 25 jaar, tegenover
5% van de vaste medewerkers (zie Tabel 3.5).
14
Voor deze tabel is gekozen voor een gemiddelde van de jaren 2012, 2013 en 2014. De data laat niet toe een
dergelijke gedetailleerde tabel per jaar te publiceren. Daarvoor zijn er te weinig kenmerken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 3
Werknemers met een allochtone achtergrond zijn vaker te vinden in de flexibele schil, hoewel
het verschil beperkt is, zie Tabel 3.6. 15
• Flexwerkers in de metaal zijn vaker lager opgeleid (vmbo1/mbo1 of lager), zie Tabel 3.7.
• In de flexibele schil werken ook studenten en scholieren. zie Tabel 3.8.
•
Baankenmerken
• Flexwerkers hebben vaker een kleine baan (minder dan 12 uur per week) dan werkenden in
vaste dienst, zie Tabel 3.9
• Niet verrassend, werkenden in de flexibele schil zijn veel vaker kort in dienst bij een bedrijf dan
medewerkers in vaste dienst. Bijna de helft van de flexwerkers is maximaal twee jaar werkzaam
bij de huidige werkgever (tegenover 8% van de werkenden in vaste dienst), zie Tabel 3.10.
• Flexwerkers zijn vaker werkzaam in kleine en middelgrote bedrijven (tot 100 werknemers), zie
Tabel 3.11. Bij grote bedrijven werkt men vaker in vaste dienst. Daarbij is gecorrigeerd voor
zelfstandigen. Veel zelfstandigen zijn zzp’er en werken per definitie in een klein bedrijf. Als
zelfstandigen ook worden meegeteld dan is het aandeel flexwerkers bij kleine bedrijven (tot 10
werknemers) nog groter, namelijk 36%, zie Tabel 3.12.
Tabel 3.4
Vast versus flex: verdeling naar geslacht
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
man
85%
84%
51%
55%
vrouw
15%
16%
49%
45%
totaal
100%
100%
100%
100%
N 16
32.284
8.606
469.020
243.106
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.5
Vast versus flex: verdeling naar leeftijdsgroep
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
15-24
5%
25-34
18%
17%
8%
27%
19%
21%
19%
35-44
45-54
29%
22%
25%
18%
31%
23%
28%
19%
55-64
16%
13%
18%
12%
65-74
0%
5%
1%
4%
totaal
100%
100%
100%
100%
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
15
Tabel 3.5 laat ook zien dat het aandeel 65+ hoog is onder flexwerkers. Dat komt omdat arbeidscontracten
van werknemers bij pensionering ontbonden worden. Degenen die dan aan de slag blijven komen
vervolgens niet meer in een vast dienstverband terecht, maar een vorm van flex.
Dit aantal waarnemingen geldt ook voor alle overige tabellen in deze paragraaf. Alleen de tabel over
opleidingsniveau kent ontbrekende waarnemingen (missings). Daar is het aantal waarnemingen als volgt:
31.924 (metaal – vast), 8.458 (metaal – flex), 464.644 (overige sectoren – vast ) en 239.975 (overige sectoren
– flex).
16
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KERNCIJFERS FLEXIBELE ARBEID METAAL
Tabel 3.6
17
Vast versus flex: verdeling naar etnische achtergrond
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
autochtoon
82%
80%
83%
79%
westers allochtoon
9%
10%
9%
10%
overig niet-westers
9%
10%
8%
11%
100%
100%
100%
100%
totaal
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.7
Vast versus flex: verdeling naar hoogst behaalde opleidingsniveau
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
vmbo1/mbo1 of lager
26%
29%
20%
26%
mbo2/3
20%
20%
17%
15%
mbo4 & havo/vwo
28%
28%
25%
27%
bachelor/master (of hoger)
26%
23%
37%
32%
totaal
100%
100%
100%
100%
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.8
Vast versus flex: verdeling naar positie in onderwijs
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
geen student/scholier
94%
88%
88%
75%
regulier student/scholier
6%
12%
11%
25%
stagiair
0%
0%
1%
1%
100%
100%
100%
100%
totaal
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.9
Vast versus flex: verdeling naar baanomvang
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
kleine baan (minder dan 12 uur per week)
1%
deeltijd
21%
11%
5%
23%
22%
58%
40%
voltijd (38 uur per week)
80%
67%
37%
37%
totaal
103%
100%
100%
100%
In de metaalsectoren kent een voltijdsdienstverband 38 uur per week
Bron: Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 3
Tabel 3.10
Vast versus flex: verdeling naar anciënniteit
overige sectoren
metaal
vast
flex
vast
flex
minder dan 1 jaar
3%
31%
5%
29%
1 tot 2 jaar
5%
17%
5%
15%
2 tot 3 jaar
5%
9%
6%
9%
3 tot 4 jaar
6%
5%
6%
6%
5 jaar of meer
79%
38%
77%
40%
onbekend
1%
1%
1%
1%
100%
100%
100%
100%
totaal
Bron:
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.11
Vast versus flex: verdeling naar bedrijfsomvang (exclusief zelfstandigen)
overige sectoren
metaal
vast
flex
tot 10
7%
10 tot 100
29%
100 en meer
onbekend
totaal
Bron:
vast
flex
22%
8%
30%
56%
19%
54%
61%
9%
71%
7%
3%
9%
3%
7%
100%
100%
100%
100%
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Tabel 3.12
Vast versus flex: verdeling naar bedrijfsomvang (inclusief zelfstandigen)
metaal
overige sectoren
vast
flex
vast
flex
1 tot 10
7%
36%
8%
46%
10 tot 100
29%
24%
19%
15%
100 en meer
61%
34%
71%
31%
onbekend
3%
6%
3%
8%
100%
100%
100%
100%
totaal
Bron:
3.4
Analysebestand arbeidsmarkt (obv EBB en CBS Statline), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Doelgroepen
Multivariate analyse
Bovenstaande tabellen met vergelijkingen van flexwerkers met metaalarbeiders in vaste dienst
geven aanknopingspunten voor het bepalen van typerende doelgroepen in de flexibele schil. Dat
wil zeggen groepen die oververtegenwoordigd zijn in de flexibele schil, zoals jongeren of
werkenden in kleine banen.
Ter verificatie van bovenstaande univariate tabellen is er ook een probitanalyse uitgevoerd, zie
Bijlage A voor de coëfficiënten. Samenvattend leiden de univariate en multivariate analyses tot de
volgende doelgroepen:
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KERNCIJFERS FLEXIBELE ARBEID METAAL
19
Jongeren tussen de 15-24 jaar;
• Lager opgeleiden (vmbo1/mbo1 of lager);
• Allochtonen;
• Werkenden in kleine banen (kleiner dan 12 uur per week).
•
De resultaten van die analyse laten ook zien dat anciënniteit een goede indicator is voor de kans op
werken in de flexibele schil. Hoe korter de baanduur, hoe groter de kans om in de flexibele schil te
werken. Hier ligt echter een endogeniteitsprobleem op de loer: flexibele banen hebben bijna per
definitie een kortere duur. Daarom is een doelgroep op basis van anciënniteit geen echte doelgroep
en wordt niet gekeken naar specificaties met die variabele.
Box 3.3
Buitenlandse arbeidskrachten
Steeds meer buitenlandse arbeidskrachten komen in Nederland werken, ook in de metaal. In de
periode 2001-2011 is het aandeel buitenlandse werknemers toegenomen van 4,9 naar 7,7
procent. 17 De Inspectie SZW heeft behoefte aan meer inzicht in deze doelgroep. Er zijn signalen
dat deze groep kwetsbaar is. Toch worden in dit onderzoek buitenlandse arbeidskrachten buiten
beschouwing gelaten. Het is niet eenvoudig om de omvang en kwetsbaarheid van de groep
arbeidsmigranten in kaart te brengen.
Het produceren van betrouwbare statistieken over arbeidsmigratie is allereerst arbeidsintensief.
Kant-en-klare cijfers ontbreken. Omdat arbeidsmigratie vele verschijningen kent (EU/EER
versus derdelanders, uitzendkrachten, detachering vanuit een buitenlands bedrijf als werknemers
van een Nederlands bedrijf) en daarvoor verschillende regelingen bestaan worden migranten niet
allemaal op dezelfde manier geregistreerd. Veel migranten zijn te vinden via loonaangiften
(Polisadministratie), maar niet allemaal. Buitenlandse zzp’ers hoeven geen loonaangifte te doen
in Nederland en ook werknemers van buitenlandse bedrijven (zonder filiaal in Nederland) die
minder dan 183 dagen per jaar in Nederland verblijven worden niet geregistreerd. 18Onbekend
is in hoeverre een optelling van verschillende bestanden met verleende vergunningen (door
UWV en IND) een goed alternatief is. Als niet alle vormen van migratie een vergunning vereisen,
dan wordt het aantal migranten onderschat. Daarnaast bestaan er twijfels over de kwaliteit van
die bestanden en is onbekend of het mogelijk is dubbeltellingen te voorkomen.
Er is ten tweede onvoldoende informatie over de kwetsbaarheid van arbeidsmigranten. Het
ontbreekt aan betrouwbare of representatieve cijfers over overtredingen ten aanzien van eerlijk
werk. Oneerlijke, ongewenste en illegale arbeidsomstandigheden worden niet zomaar
geregistreerd, inspecteurs van ISZW kunnen niet voortdurend aan de stoep staan bij alle
Nederlandse bedrijven. Daarnaast worden buitenlandse arbeidskrachten niet ondervraagd in
enquêtes over arbeidsvoorwaarden of –omstandigheden zoals de NEA. Er is daarom ook weinig
bekend ten aanzien van gezond en veilig werken.
17
18
Berkhout. E., Bisschop, P. & Volkerink, M. (2014). Grensoverschrijdend aanbod van personeel. SEO-rapport
2014-49. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
Bronnen met informatie over verleende vergunningen (TWV, GVVA, notificatiebestand en dergelijke) zijn
mogelijk aanvullend. Het moet dan wel mogelijk zijn dezelfde personen in beide bestanden te kunnen
identificeren om dubbeltellingen te voorkomen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 3
Aparte aandacht voor nieuwkomers en uitzendkrachten.
Er wordt apart gekeken naar de kwetsbaarheid van werkenden in de flexibele schil die minder dan
één jaar werkzaam, ondanks eventuele endogeniteit. Dit omdat men zich zorgen maakt over de
kwetsbaarheid van nieuwkomers in brede zin. Ook worden uitzendkrachten op verzoek van de
Inspectie als aparte doelgroep opgenomen.
Omvang doelgroepen in 2014
Van alle 467 duizend Nederlanders die in 2014 in de metaal werkten, hadden er 106 duizend een
flexibel dienstverband, zie Tabel 3.12. De meeste van hen hebben een tijdelijke contract (35
duizend) of zijn zelfstandige(39 duizend). De grootste doelgroep in de flexibele schil zijn lager
opgeleiden (31 duizend). Overigens zijn de doelgroepen niet uitsluitend, jongeren kunnen ook laag
opgeleid zijn en als uitzendkracht werken. De data laat niet toe om al die dimensies te combineren
en meerdere uitsluitende groepen te maken.
ISZW-definitie
(tijdelijk is ook vast)
NEA-definitie
(alleen werknemers)
Omvang vast, flex en doelgroepen in de metaal
(× 1.000 werkenden)
werkdefinitie
Tabel 3.13
Aantal NL-werkenden in 2014
467
429
467
vast
362
362
397
flexibel, waarvan
106
67
70
tijdelijk
35
35
uitzendkrachten
16
16
16
oproep/inval
15
15
15
zelfstandig
39
39
Doelgroepen in flex
flex& jong
flex& uitzend
flex& lager opgeleid
19
18
11
12
16
16
16
31
20
20
flex& allochtoon
21
15
14
flex& kleine baan
12
9
8
flex& nieuw (< 1 jaar)
33
30
22
Bron:
Analysebestand op basis van EBB en Arbeidsrekeningen, bewerking SEO Economisch Onderzoek
De flexibele schil en doelgroepen daarbinnen zijn niet in alle bronnen op dezelfde manier te
definiëren. De NEA heeft alleen betrekking op werknemers, het totaal aantal werknemers (429
duizend) is daarom lager dan het totaal aantal werkenden. Het ongevallenbestand heeft weliswaar
betrekking op werknemers als zelfstandigen, maar kan geen onderscheid maken tussen werknemers
met vaste en tijdelijke contracten.
19
Lager opgeleiden hebben een mbo1-diploma of lager
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
4
21
Kwetsbaarheid flexibele arbeid metaal
Flexwerkers hebben een grotere kans op een bedrijfsongeval als gevolg van onveiligheid op de werkplek. Op andere
risicothema’s zijn de verschillen tussen vast en flex klein. Er zijn geen specifieke doelgroepen in de flex die ten aanzien
van alle thema’s kwetsbaarder zijn.
Er bestaan signalen dat jongeren, uitzendkrachten en andere nieuwkomers in de metaal vaker
betrokken zijn bij een ongeval of andere ongewenste situaties. In dit hoofdstuk wordt daarom de
kwetsbaarheid van flexwerkers (en doelgroepen daarbinnen) vergeleken met werkenden in vaste
dienst. Voor risicothema’s waarover cijfers beschikbaar zijn, wordt het volgende gepresenteerd:
• de kans dat het risico zich voordoet;
• het belang van het risicothema, ofwel de kans ×x blootstelling in 2014;
• het effect dat optreedt als het risico zich voordoet. 20
4.1
Kans vast versus flex
Lopen flexwerkers een groter risico dan medewerkers in vaste dienst? Onderstaande figuren
presenteren de kans dat een risico zich voordoet per risicothema, voor werkenden in vaste dienst
en voor flexwerkers. Figuur 4.1 geeft de resultaten weer op basis van de NEA, Figuur 4.2
presenteert soortgelijke cijfers maar dan op basis van het ongevallenbestand.21
• Flexwerkers hebben een grotere kans op een bedrijfsongeval als gevolg van onveiligheid op de
werkplek (risicothema 11), dat blijkt uit beide figuren. De kans op een ongeval is ongeveer
anderhalf keer zo groot onder flexwerkers.
• Op andere risicothema’s zijn de verschillen tussen vast en flex klein. Ten aanzien van de thema’s
fysieke overbelasting (R5) en psychosociale & cognitieve overbelasting (R9) is de kans groter
voor werkenden in vaste dienst.
Box 4.1
Grotere kansen op basis van het NEA-bestand
De grootte van de kansen verschilt aanzienlijk tussen de NEA en het ongevallenbestand. De
schaal van de x-as in beide figuren is dus niet hetzelfde. Dat is te verklaren omdat in het
ongevallenbestand alleen ernstige ongevallen zijn opgenomen die werkgevers verplicht moeten
melden. Jaarlijks registreert de Inspectie zo’n 300 ernstige ongevallen in de metaal, op een totaal
van meer dan 400 duizend werkenden. Het is dus niet vreemd dat de kans op basis van dat
bestand heel klein is. De meeste ongevallen zijn niet ernstig genoeg om te melden bij de
Inspectie. Vandaar dat werknemersenquêtes als NEA hogere kansen rapporteren.
20
21
De effectbepaling is niet door SEO Economisch Onderzoek uitgevoerd. Het effect is overgenomen uit een
achtergronddocument bij de IRA 3.0 die door Inspectie SZW aan SEO ter beschikking is gesteld.
De operationalisatie hiervan is uitgebreid beschreven in Bijlage B.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 4
Voor de psychosociale & cognitieve overbelasting (R9) zijn naast een totaalscore ook kansen
gegeven voor confrontatie, ongeval en verzuim. Jaarlijks heeft 21,1% van de flexwerkers last
van psychosociale of cognitieve overbelasting. Dat wordt vooral (20,4%) veroorzaakt door
ongewenste pesterijen door collega’s en intimidatie door zowel collega’s als externen. Een
kleiner deel verzuimd daadwerkelijk (2,8%) of is betrokken bij een ongeval (0,2%) door
dergelijke confrontaties of werkdruk.
• In Bijlage C zijn nog diverse achtergrondtabellen bij deze figuren opgenomen:
• Er is een tabel met de kansen per doelgroep, naast vast en flex;
• Voor sommige risicothema’s is een ‘gevarenzone’ berekend. Dat is het aandeel
personen dat nog niet bij een ongeval is betrokken of verzuimd heeft, maar wel
aangeeft zeer regelmatig zwaar te moeten tillen of lawaai op de werkvloer te moeten
overschreeuwen;
• Tot slot is er een tabel die voor een aantal thema’s de score per vraag weergeeft.
• De in Figuur 4.1 gepresenteerde cijfers hebben betrekking op alle werkenden in de metaal.
Wanneer dezelfde cijfers worden uitgesplitst tussen werkenden in ‘metaalberoepen’ en
werkenden in ondersteunende beroepen (administratief/commercieel) blijkt dat de kansen op
de thema’s 5, 6, 7 en 11 groter zijn voor metaalarbeiders. Op de andere thema’s zijn er geen
verschillen.
•
Figuur 4.1
Kans dat risico zich voordoet vast versus flex, per risicothema (NEA)
R5 (fysiek)
1,7%
vast
R6 (omgeving)
flex
15,4%
R7 (stoffen)
0,2%
R9 (P&C | totaal)
21,1%
R9 (P&C | confrontatie)
20,4%
R9 (P&C | ongeval)
0,2%
R9 (P&C | verzuim)
2,8%
R11 (onveilig | totaal)
7,7%
R11 (onveilig | ongeval)
7,1%
R11 (onveilig | verzuim)
1,2%
R14 (arbo)
20,4%
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012; werknemers in de metaal. Zie bijlage D voor N.
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Figuur 4.2
Kans dat risico zich voordoet vast versus flex, per risicothema (Ongevallenbestand)
R5 (fysiek)
0,00%
R7 (stoffen)
0,00%
vast
flex
R11 (onveilig)
0,00%
0,11%
0,03%
0,06%
0,09%
0,12%
0,15%
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2012-2014;werknemers in de metaal. N (vast): 695; N (flex): 232
Bron: Analysebestand obv ongevallenbestand (ISZW), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
0,18%
KWETSBAARHEID FLEXIBELE ARBEID METAAL
4.2
23
Kans en belang naar thema en doelgroep
De kans is slechts één dimensie van de risico-indicator. Voor beleid is het ook relevant om te weten
of een risico ook een grote groep werkenden raakt. Daarom is in de serie van onderstaande tabellen
ook het belang geduid door de kans te vermenigvuldigen met de omvang van de doelgroep
(blootstelling). Dat helpt bij het prioriteren. In één oogopslag is te zien wat het belang is van het
risico voor de doelgroep. Hoe groter de bol, hoe groter het belang. 22
• Vooral werkenden in vaste dienst worden geconfronteerd met fysieke overbelasting. Bij 4,3
procent van de werkenden in vaste dienst is sprake van fysieke overbelasting, dat betekent dus
15.700 personen. Dat maakt Figuur 4.3 nogmaals duidelijk.
• De kans op fysieke overbelasting is voor flexwerkers twee keer zo klein. Geen van de
ondervraagde jongeren, allochtonen, uitzendkrachten of werkenden met een kleine baan in de
flexibele schil heeft in de enquête aangegeven te maken hebben gehad met fysieke overbelasting.
• Ook hebben werkenden in vaste dienst (0,4%) vaker dan flexwerkers (0,2%) verzuimd of een
ongeval gehad als gevolg van gevaarlijke stoffen. Maar tussen typen flexwerkers zijn grote
verschillen. Uitzendkrachten zijn zeer kwetsbaar (1,9%).
• Dezelfde conclusies gelden ook voor psychosociale en cognitieve overbelasting. Werkenden in
vaste dienst ervaren vaker gevolgen op dit thema dan flexwerkers, tussen flexwerkers bestaan
noemenswaardige verschillen. Vooral lager opgeleiden (in flex) en flexwerkers met kleine banen
vallen op door hun lage kans.
• Bij onveiligheid op de werkplek zijn de rollen omgedraaid. Flexwerkers zijn kwetsbaarder
(7,7%) in vergelijking met werkenden in vaste dienst (5,4%). Allochtonen en werkenden in
kleine banen (in flex) zijn het vaakst betrokken bij dit thema (ruim 17%). Nieuwkomers, dat
willen zeggen, werkenden met een baanduur van minder dan één jaar zijn opvallend genoeg
minder vaak betrokken bij een bedrijfsongeval. Op basis van het ongevallenbestand (Figuur
4.7) springen vooral de uitzendkrachten er in negatieve zin boven uit. Hun kans is enkele malen
groter.
• Figuur 4.8 geeft (onvoldoende arbozorg) een gemixt beeld. In het algemeen zijn er geen
verschillen tussen vast en flex, maar tussen bepaalde doelgroepen in de flex wel. De figuur geeft
het percentage werkenden aan dat ‘nee’ antwoordt op vragen over de aanwezigheid van een
arbocatalogus, RI&E of preventiemedewerker. Lager opgeleiden en werkenden in kleine banen
antwoorden relatief vaak nee, terwijl uitzendkrachten minder vaak nee zeggen.
• Al met al is er geen duidelijke rode draad. Eerder is al geconstateerd dat flexwerkers niet altijd
kwetsbaarder zijn dan werkenden in vaste dienst. Dat geldt ook voor doelgroepen binnen flex.
Er springt er geeneen in positieve of negatieve zin uit. Het is niet waar dat uitzendkrachten over
de hele linie kwetsbaarder zijn en jongeren juist niet. Per thema verschilt de kwetsbaarheid.
• De bellen laten zien dat vanwege de grootte van de doelgroep (blootstelling) het belang van
werkenden in vaste dienst het grootst is. Echter gelet op de doelgroepen binnen de flex, dan
valt bij risicothema 11 (onveiligheid) op dat de allochtonen het grootste belang hebben, ondanks
dat die doelgroep niet het grootst is.
22
De omvang van de bol is niet vergelijkbaar over alle figuren. De grootte van de bollen is per figuur apart
geschaald. Het aantal onderliggende waarnemingen (N) is gerapporteerd in de Bijlage.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 4
Figuur 4.3
Fysieke overbelasting (R5), kans (verticale as) en belang (omvang bol)
6,0%
5,0%
4,0%
4,3%
15.700
3,0%
1,7%
1.800
2,0%
1,1%
300
1,1%
400
1,0%
0,0%
vast
flex
flex &
uitzend
flex & laag flex &
flex &
nieuw
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Figuur 4.4
Gevaarlijke stoffen (R7), kans (verticale as) en belang (omvang bol)
2,5%
1,9%
300
2,0%
1,5%
0,7%
100
1,0%
0,5%
0,4%
1.400
0,5%
200
0,2%
300
0,0%
vast
flex
(allen)
flex &
jong
uitzend
kracht
flex & laag flex &
flex &
opgeleid allochtoon kln baan
nieuw
komers
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Figuur 4.5
Psychosociale en cognitieve overbelasting (R9), kans (verticale as) en belang (bol)
35,0%
30,0%
25,0%
25,9%
93.700
21,1%
22.300
18,9%
3.400
19,8%
3.300
20,0%
17,8%
3.700
12,9%
3.900
15,0%
22,0%
7.200
14,5%
1.700
10,0%
5,0%
0,0%
vast
flex
(allen)
flex &
jong
uitzend
kracht
flex & laag flex &
flex &
opgeleid allochtoon kln baan
nieuw
komers
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KWETSBAARHEID FLEXIBELE ARBEID METAAL
Figuur 4.6
25
Onveiligheid op de werkplek (R11), kans (verticale as) en belang (omvang bol)
25,0%
17,9%
3.700
20,0%
15,0%
7,7%
8.200
9,7%
1.700
8,5%
1.400
17,6%
2.100
8,8%
2.700
10,0%
4,9%
1.600
5,4%
19.600
5,0%
0,0%
vast
flex
(allen)
flex &
jong
uitzend
kracht
flex & laag flex &
flex &
opgeleid allochtoon kln baan
nieuw
komers
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
Figuur 4.7
Onveiligheid op de werkplek (R11), kans (verticale as) en belang (omvang bol) 23
0,50%
0,35%
60
0,40%
0,30%
0,13%
20
0,20%
0,10%
0,06%
220
0,11%
80
0,00%
werknemers
flex
(vast en tijdelijk) (allen)
flex &
jong
uitzend
kracht
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Ongevallenbestand (ISZW), bewerking SEO Economisch Onderzoek
23
Niet alle doelgroepen kunnen in het ongevallenbestand onderscheiden worden. Er is geen informatie over
de anciënniteit, baanomvang, het opleidingsniveau of de etnische achtergrond. Daarom missen de
doelgroepen lager opgeleid, allochtoon, kleine baan en nieuw. Bovendien kunnen werknemers met een
tijdelijk contract en vast contract niet onderscheiden worden. Alle werknemers zijn daarom worden daarom
beschouwd als werknemers in vaste dienst.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
HOOFDSTUK 4
Figuur 4.8
Onvoldoende Arbozorg (R14), kans (verticale as) en belang (omvang bol)
35,0%
30,0%
20,4%
21.600
25,0%
20,2%
73.000
20,0%
28,0%
3.300
24,6%
7.500
18,1%
3.700
18,1%
3.300
14,7%
4.800
9,3%
1.500
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
vast
flex
(allen)
flex &
jong
uitzend- flex & laag flex &
flex &
kracht
opgeleid allochtoon kln baan
nieuwkomers
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012 en belang (blootstelling × kans); werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
4.3
Kans, belang en effect per doelgroep
Onderstaande figuur en tabel zetten alle dimensies (kans, belang en effect) op een rij voor alle
doelgroepen. Figuur 4.9 presenteert een overzicht in het risicodiagram en vat de verschillende
risicothema’s voor de doelgroep flexwerkers in een beeld.
• Onvoldoende arbozorg (R14) en psychosociale en cognitieve overbelasting (R9) vallen meteen
op. De kans is het grootst en daarmee ook het belang. Potentieel worden daar jaarlijks zo’n
14.000 werkenden in de metaal mee geconfronteerd. Ook het thema onveiligheid op de
werkplek (R11) raakt veel flexwerkers.
• Minder van belang zijn de thema’s fysieke overbelasting (R5) en gevaarlijke stoffen (R7). De
kans dat het risico zich voordoet is kleiner, dat geldt zeker voor blootstelling aan gevaarlijke
stoffen.
Effect
Figuur 4.9
Doelgroep flexwerkers in de metaal: kans, effect en belang risicothema’s
7
R5 = fysiek
R7 = stoffen
R9= P&C
R11 = onveilig
R14 = arbo
6
5
4
R7
0,2%
200
3
21,1%
14.100
1,7%
R5 1.200
2
7,7%
5.200
R9
R11
20,4%
13.600
1
0
0,0%
R14
5,0%
10,0%
15,0%
20,0%
25,0%
30,0%
Kans
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012; belang (blootstelling 2014 × kans); effect volgens IRA 3.0
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS) en IRA 3.0, bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KWETSBAARHEID FLEXIBELE ARBEID METAAL
27
Tabel 4.1 presenteert dezelfde informatie voor alle doelgroepen. Aangezien het effect niet
doelgroep-afhankelijk is, maar van het risicothema, is dat als aparte rij gepresenteerd. In de laatste
kolom staat de omvang van de doelgroep, de blootstelling. In de rest van de cellen is voor iedere
doelgroep per thema de kans en belang beschreven.
R11 (onveilig | totaal)
R14 (arbo)
3
4
3
2
1
Blootstelling
(personen, x 1.000)
R9 (P&C | totaal)
Effect
R7 (stoffen)
Kans, effect en belang risicothema’s naar doelgroepen
R5 (fysiek)
Tabel 4.1
Vast
Kans
Belang
4,3%
15.700
0,4%
1.400
25,9%
93.700
5,4%
19.600
20,2%
73.000
362
Flex
Kans
Belang
1,7%
1.200
0,2%
200
21,1%
14.100
7,7%
5.200
20,4%
13.600
67
Flex& jong
Kans
Belang
0,7%
100
18,9%
2.100
9,7%
1.100
18,1%
2.100
11
Flex& uitzendkracht
Kans
Belang
1,9%
300
19,8%
3.300
8,5%
1.400
9,3%
1.500
16
Flex& lager opgeleid
Kans
Belang
12,9%
2.500
8,8%
1.700
24,6%
4.800
20
Flex& allochtoon
Kans
Belang
17,8%
2.600
17,9%
2.600
18,1%
2.700
15
Flex& kleine baan
Kans
Belang
14,5%
1.300
17,6%
1.500
28,0%
2.400
9
Flex& nieuw
Kans
Belang
22,0%
6.600
4,9%
1.500
14,7%
4.400
30
1,1%
200
1,1%
300
0,5%
200
Gemiddelde jaarlijkse kans periode 2010-2012; belang (blootstelling 2014 × kans); effect volgens IRA 3.0
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS) en IRA 3.0, bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
5
Beschouwing
5.1
Samenvatting
29
Belang flexibele schil in de metaal toegenomen
Anno 2014 werkt bijna een kwart van de werkenden in de metaal in de flexibele schil.24 Terwijl de
totale werkgelegenheid in de metaal de afgelopen jaren is afgenomen (van 486 duizend werkenden
in 2010 naar 467 duizend werkenden in 2014), is het aantal flexwerkers juist gestegen (van 91
duizend in 2010 naar 106 duizend in 2014). Het aandeel flexwerkers is relatief laag. In de overige
sectoren werkt bijna 4 op 10 van de werkenden in de flexibele schil.
Flexwerk is niet alle metaalsectoren even prominent. In de scheepsbouw is één op de drie
werkenden een flexwerker, in de subsector basismetaal werkt maar één op de zes in de flexibele
schil. De meeste flexwerkers in de metaal hebben een tijdelijk contract of zijn zelfstandige.
Flexwerkers zijn vaak jong en/of werkzaam in kleine banen
Een vergelijking van persoons- en baankenmerken van flexwerkers en werknemers in vaste dienst
leert dat flexwerkers vaker jong zijn en in kleine banen werken. Ook is het aandeel lager opgeleiden
en allochtonen net iets groter in de flexibele schil. Er werken relatief weinig vrouwen in de metaal,
maar vrouwen zijn niet vaker of minder vaak flexwerker. Deze conclusies blijven ook na statistische
analyses overeind.
Flexwerkers vaker slachtoffer van onveilige situaties op de werkplek
Werkenden in de flexibele schil hebben een grotere kans op een ongeval of verzuim door onveilige
situaties op de werkplek dan werknemers in vaste dienst. Dat geldt met name voor flexwerkers in
kleine banen of van allochtone herkomst. De kans op ernstige ongevallen (gemeld bij ISZW) is
relatief groot voor uitzendkrachten.
Flexwerkers zijn echter niet altijd kwetsbaarder dan werknemers in vaste dienst. Onveiligheid op
de werkvloer is maar één van de risicothema’s die ISZW onderscheidt. Werknemers in vaste dienst
lopen juist meer risico op andere thema’s zoals fysieke overbelasting of psychosociale en cognitieve
overbelasting.
Psychosociale en cognitieve overbelasting belangrijkste risicothema in de metaal
Eén op de vijf werkenden in de metaal geeft aan last te hebben van psychosociale of cognitieve
overbelasting. Dat geldt zowel voor werknemers in vaste dienst als flexwerkers, en net zo goed
voor metaalarbeiders als ondersteunend personeel.
24
Deze werkgelegenheidscijfers hebben betrekking op werkenden bij een in Nederland gevestigd bedrijf,
cijfers over het aantal ingehuurde buitenlandse arbeidskrachten ontbreken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
5.2
HOOFDSTUK 5
Aanbevelingen
Onderzoek waarom flexwerkers vaker slachtoffer zijn van onveilige werksituaties
Het vermoeden van de Inspectie dat flexwerkers vaker betrokken zijn bij een ongeval wordt in het
onderzoek bevestigd. Onbekend blijft waarom dat zo is. Zoals eerder genoemd springen vooral de
doelgroepen flex& allochtoon, flex& kleine baan en uitzendkrachten eruit. De Inspectie zou zich
hierop kunnen richten. Het is aan te bevelen allereerst te onderzoeken waarom de risico’s voor
deze doelgroepen groter zijn. Vindt er te weinig kennisoverdracht plaats omtrent veilig werken
door taalproblemen of weinig contacturen? Of is er iets anders aan de hand?
Let ook op psychosociale en cognitieve overbelasting
Een tweede aanbeveling is dat de Inspectie zich niet alleen richt op het voorkomen van ongevallen
en fysieke overbelasting, maar ook meer aandacht heeft voor psychosociale en cognitieve
overbelasting. Vijf procent van de werkenden in vaste dienst verzuimt als gevolg van pesterijen,
intimidatie of een hoge werkdruk, dat is net zo hoog als het verzuim door onveilige situaties op de
werkvloer. Ondanks het fysieke karakter van werken in de metaalsector, zal men net zo zeer
rekening moeten houden met psychosociale en cognitieve overbelasting.
Verander meetinstrumenten om ontwikkelingen beter te monitoren
Het onderzoek heeft ook laten zien waar bestaande data tekortschiet. Een aantal verbeteringen ligt
voor de hand, andere verbeteringen vragen meer creativiteit en inspanning.
• Allereerst, het ongevallenbestand kan geen onderscheid maken tussen werknemers met een vast
en werknemers met een tijdelijk dienstverband. Dat onderscheid zou in de toekomst wel
gemaakt moeten worden.
• De NEA heeft betrekking op Nederlandse werknemers. Buitenlandse arbeidskrachten en
zelfstandigen worden niet ondervraagd. Vanuit het perspectief van ISZW is het aan te bevelen
dat het NEA ook onder zelfstandigen wordt uitgezet en het liefst ook onder buitenlandse
arbeidskrachten.
• Internationalisering wordt steeds belangrijker, echter het ontbreekt aan een betrouwbaar en
gedetailleerd overzicht van de inzet van buitenlands personeel. Verschillende bronnen dienen
gekoppeld te worden, dat is een arbeidsintensief proces. Het is aan te bevelen dat niet ISZW,
maar een combinatie van ministeries een bestand ontwikkelt waarin die koppelingen
plaatsvinden en dit jaarlijks bijhoudt. Op die manier is er altijd een bron voorhanden over de
omvang van de inzet van buitenlands personeel.
• Er zijn geen bronnen die een compleet beeld geven ten aanzien van arbeidsmarktfraude. Vanuit
I-net is bekend hoeveel bedrijven er jaarlijks worden geïnspecteerd en overtredingen begaan.
Deze informatie is echter niet representatief voor alle bedrijven in de sector. Daarnaast
ontbreekt informatie op individueel niveau. Het is aan te bevelen om een werkgroep van
informatie-experts, inspecteurs en projectleiders te organiseren waarin men samen onderzoekt
op welke manier men dit domein wil monitoren. Wat wil men meten? Wat voor informatie is
daarvoor nodig? Wat voor instrument dient ingezet te worden?
• Tot slot, wees voorzichtig met monitoring en evaluatie. Dit onderzoek is niet geschikt als
nulmeting voor een latere evaluatie. De prestaties op de indicatoren in dit onderzoek worden
niet alleen beïnvloed door toekomstig beleid van ISZW, maar bijvoorbeeld ook door acties van
stakeholders, de economische conjunctuur alsook het onderzoeksdesign van NEA.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
31
Bijlage A Resultaten probitanalyse
Tabel A1. Uitkomsten probitanalyses
Model 1
Model 2
Model 3
Model 4
Model 5
Geslacht
man
vrouw
ref
-0,032
ref
ref
0,069 **
-0,094 ***
0,09 **
ref
ref
0,031
0,067 **
0,098 **
0,829 ***
Leeftijdsgroep
15-24
0,795 ***
0,814 ***
25-34
0,232 ***
0,29 ***
35-44
ref
ref
45-54
-0,009
55-64
65-74
-0,037
0,04
ref
ref
0,292 ***
-0,025
0,093 ***
0,078 ***
-0,026
0,031
0,017
0,253 ***
0,253 ***
0,015
1,318 ***
1,286 ***
1,504 ***
1,473 ***
1,279 ***
ref
Etnische achtergrond
auto
ref
ref
ref
ref
ref
westers
0,102 ***
0,06 *
0,107 ***
0,068 *
0,108 ***
niet-westers
0,104 ***
0,064 *
0,11 ***
0,082 **
0,11 ***
basis
0,082 *
0,083 *
0,259 ***
0,303 ***
vmbo1/mbo1
0,031
0,028
0,151 ***
0,18 ***
0,029
mbo2-mbo3
0,003
0,003
0,141 ***
0,17 ***
0,002
mbo4
0,028
0,043
0,161 ***
0,205 ***
ref
ref
ref
ref
ref
0,29 ***
0,273 ***
0,352 ***
0,358 ***
0,271 ***
1 ***
Opleidingsniveau
bachelor+
onbekend
0,085 *
0,044 *
Baanomvang
Klein (<12 uur)
1,038 ***
1,034 ***
1,112 ***
1,052 ***
0,052 **
0,086 ***
0,06 **
0,109 ***
0,089 ***
ref
ref
ref
ref
ref
<1 jaar
1,849 ***
1,931 ***
1 tot 2 jaar
1,255 ***
1,329 ***
2 tot 3 jaar
0,756 ***
0,826 ***
3 tot 4 jaar
0,386 ***
0,423 ***
Deeltijd (12-37 uur)
Voltijd (38+ uur_
Anciënniteit
4 jaar of meer
ref
ref
>1 jaar
0,112
0,076
onbekend
0,445 ***
0,43 ***
* p < 0,1; ** p<0,05; *** p <0,01
Bron: Analysebestand op basis van EBB, bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
BIJLAGE A
Tabel A1. Uitkomsten probitanalyses (vervolg)
Model 1
Model 2
Model 3
Model 4
Model 5
Beroep
leiding
0,66 ***
wetenschappelijk
specialist
administratief
0,915 ***
0,66 ***
ref
ref
ref
0,002
0,031
0,002
0,007
-0,05
-0,048
-
sales & services
0,216 ***
0,264 ***
0,216 ***
vakman
0,269 ***
0,373 ***
0,268 ***
industrieel
0,147 ***
0,206 ***
0,144 ***
elementair
0,122 **
0,104 *
0,119 **
overig & onbekend
0,602 ***
0,673 ***
0,602 ***
Onderwijspositie
geen student
ref
student
-0,036
scholier
-0,184
Constante
-0,006
-0,456 ***
-0,192 ***
-0,755 ***
N
37242
37242
37242
37242
37242
Pseudo R2
0,073
0,092
0,229
0,259
0,093
* p < 0,1; ** p<0,05; *** p <0,01
Bron: Analysebestand op basis van EBB, bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
-0,18 ***
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
33
Bijlage B Operationalisatie risicothema’s
In deze bijlage wordt de operationalisatie van de verschillende risicothema’s besproken. Voor alle
thema’s wordt aangegeven of er informatie over beschikbaar is. Als operationalisatie mogelijk is,
wordt aangegeven uit welk bestand de informatie wordt gehaald en welke vragen daarvoor gebruikt
zijn.
De Inspectie SZW heeft recent een nieuwe inspectiebrede risicoanalyse (IRA 3.0 25) uitgevoerd om
‘te bepalen waar de hoogste risico’s zijn op het gebied van gezond, eerlijk en veilig werken en
bestaanszekerheid voor iedereen’. Tabel B.1 geeft een overzicht van de domeinen en thema’s die
in dit onderzoek bekeken zijn.
Tabel B.1
Risicothema’s IRA 3.0
Domein
Risicothema (exclusief subrisico’s)
Eerlijk werk
1. Illegale tewerkstelling
2. Onderbetaling
3. Arbeidsuitbuiting
4. Schending rechtspositie werknemers
Gezond en veilig werk
5. Fysieke overbelasting
6. Ongezonde fysische werkomgeving
7. Gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen
8. Gezondheidsschade door blootstelling aan biologische agentia
9. Psychosociale en cognitieve overbelasting
10. Overbelasting als gevolg van werkduur
11. Onveiligheid op de werkplek
12. Zware ongevallen
13. Onveilig ontwerp arbeidsmiddelen
14. Onvoldoende Arbozorg
Eerlijk werk
De risicothema’s binnen het domein eerlijk werk worden in de IRA als volgt omschreven en
hebben veelal betrekking op buitenlandse arbeidskrachten:
• illegale tewerkstelling is tewerkstelling zonder dat de werkgever of werknemer voldoet aan de
vergunningsplicht van de Wet arbeid vreemdelingen;
• van onderbetaling is sprake als er (per saldo) minder wordt betaald dan het minimum wettelijk
loon;
• Arbeidsuitbuiting is een directe aantasting van de mensenrechten: men werkt onder erbarmelijke
arbeidsomstandigheden of wordt slecht gehuisvest;
• bij schending rechtspositie werknemers gaat het om allerlei zaken waar ook Nederlandse werknemers
mee te maken kunnen hebben zoals niet-naleving van cao-afspraken of ongelijke behandeling.
25
http://www.meerjarenplan2015-2018inspectieszw.nl/risicos
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
BIJLAGE B
Tijdens het onderzoek is gebleken dat niet over alle thema’s informatie bestaat of ad-hoc is, zie ook
paragraaf 2.4. De informatie die er wel is, is niet altijd betrouwbaar, vraagt veel aanvullende analyses
of bestaat soms alleen voor een zeer specifieke sector. Daarom beperkt dit onderzoek zich op dit
thema alleen tot een beschrijving van de bestanden die door informatie-experts van de Inspectie
zijn genoemd. Er zijn geen indicatoren ontwikkeld voor de thema’s.
Gezond en veilig werken – Ongevallenbestand
In het ongevallenbestand is van bijna iedere registratie een ‘scenario’ bekend. Deze variabele geeft
informatie over de manier waarop het ongeval heeft plaatsgevonden. De meeste scenario’s gaat
over ongevallen die passen onder het Risicothema 11 (onveiligheid op de werkplek). Tabel B.2 laat
zien welke scenario’s volgens de onderzoekers behoren bij Risicothema 11.
Tabel B.2
Scenario’s behorende tot Risicothema 11 (onveiligheid op de werkplek)
Val van ladder of trapje
Tegen iets aanstoten
Val van steiger
Bedolven onder een massa
Val van dak, vloer of platform
Contact met heet oppervlak
Val van hoogte door een gat
Aanrijding (van een voetganger)
Val van een bewegend platform
Contact met handgereedschap
Val van een stilstaand voertuig
Contact met bewegende delen van een machine
Val van hoogte - overig
Beknelling tussen verschillende objecten
Val op gelijke hoogte
In/op bewegend voertuig met verlies van controle
Vallen van trap of helling
Brand
Contact met vallende objecten van kranen
Contact met schadelijke atmosfeer via ademapparaten
Contact met vallende objecten-geen kranen
Explosie
Contact met wegschietend/wegvliegende objecten
Contact met elektriciteit
Geraakt door rollende of glijdende objecten
Verdrinking
Contact met object dat wordt gedragen/gebruikt
Ongeval met een dier
Contact met hangende en/of zwaaiende objecten
Naast scenario’s die passen bij risicothema 11, is er nog een aantal scenario’s die betrekking heeft
op andere risicothema’s. Tabel B.3 geeft weer welk scenario’s en thema’s zijn gekoppeld.
Tabel B.3
Koppeling overige scenario’s en risicothema’s
Scenario
Risicothema
Extreme belasting van lichaamsdelen
5. Fysieke overbelasting
Te snelle (de)compressie)
6. Onveilig fysieke werkomgeving
Uitstroming gevaarlijke stof uit open vat/omhulsel
7. Blootstelling gevaarlijke stoffen
Contact met gevaarlijke stoffen zonder uitstroming
7. Blootstelling gevaarlijke stoffen
Uitstroming uit normaal gesloten vat
7. Blootstelling gevaarlijke stoffen
Slachtoffer van menselijke agressie
9. Psychosociale en cognitieve overbelasting
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
OPERATIONALISATIE RISICOTHEMA’S
35
Gezond en veilig werken – NEA
De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden heeft veel meer vragen over gezond en veilig werk
dan alleen ernstige ongevallen. Natuurlijk wordt aan respondenten gevraagd of men bij een
bedrijfsongeval betrokken is geweest in het afgelopen jaar, maar ook of men heeft verzuimd door
omstandigheden op het werk, of men last heeft van ongewenst gedrag en nog veel meer. Het
onderzoek biedt daarom veel aanknopingspunten voor verschillende thema’s. Hieronder per thema
de operationalisatie.
Risicothema 5. Fysieke overbelasting
De Inspectie beschrijft stelt dat er sprake is van fysieke overbelasting wanneer een werknemer
zodanige lichamelijke inspanning moet leveren dat er kans bestaat op (blijvend) lichamelijk letsel.
De bijbehorende indicator is gebaseerd op de vraag over ziekteverzuim. Er is sprake van fysieke
overbelasting als een respondent aangeeft dat hij:
• het afgelopen jaar heeft verzuimd als gevolg van werk én
• het verzuim één van de volgende oorzaken had:
• lichamelijk te zwaar;
• langdurig dezelfde handeling.
Op basis van de NEA kan ook een indicator worden gemaakt die aangeeft of men in de
‘gevarenzone’ zit. Dat zijn respondenten die het antwoord ‘ja, regelmatig’ geven op de volgende
vragen:
• doet u werk waarbij u veel kracht moet zetten?
• maakt u bij uw werk gebruik van een gereedschap, apparaat of voertuig dat veel trillingen of
schudden veroorzaakt?
• doet u uw werk in een ongemakkelijke houding?
• doet u werk waarbij u herhalende bewegingen moet maken?
Risicothema 6. Ongezonde fysische werkomgeving
Ook de werkruimte en -omgeving en de gebruikte apparatuur kunnen invloed hebben op de
lichamelijke gezondheid. Met dit risicothema doelt de Inspectie op schade als gevolg van klimaat,
geluid, straling en over- of onderdruk.
Op basis van de NEA kan niet achterhaald worden of iemand letsel heeft opgelopen of heeft
verzuimd als gevolg van een ongezonde fysische werkomgeving. Wel is er een indicator gemaakt
die aangeeft of men in de ‘gevarenzone’ zit. Dat zijn respondenten die het antwoord ‘ja, regelmatig’
geven op de volgende stelling:
• Is er zo veel lawaai op werkvloer dat u hard moet praten om verstaanbaar te zijn?
Risicothema 7. Gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen (NEA)
Gevaarlijke stoffen zijn chemische stoffen of mengsels daarvan. Het gaat om synthetische, maar
ook om natuurlijke chemische stoffen. Al deze stoffen kunnen gezondheidsschade opleveren.
De bijbehorende indicator is gebaseerd op de vraag over ziekteverzuim. Van gezondheidsschade
door gevaarlijke stoffen is sprake als een respondent aangeeft dat:
• hij het afgelopen jaar heeft verzuimd als gevolg van werk én
• gevaarlijke stoffen daarvan de oorzaak zijn.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
36
BIJLAGE B
Ook voor dit thema kunnen respondenten worden aangewezen die in de gevarenzone zitten. Dat
zijn respondenten die het antwoord ‘vaak’ of ‘altijd’ geven op de volgende vragen:
• werkt u met water of waterige oplossingen?
• krijgt u tijdens uw werk stoffen op de huid?
• ademt u tijdens het werk stoffen in?
Risicothema 8. Gezondheidsschade door blootstelling aan biologische agentia
Biologische agentia zijn levende organismen die een infectie, allergie of toxiciteit kunnen
veroorzaken. Het NEA biedt geen specifieke vragen of antwoordcategorieën waarmee dit risico
kan worden geoperationaliseerd. Er is dus geen indicator voor. Het is wel mogelijk aan te geven
welk deel van de respondenten in de gevarenzone zit. Dat zijn respondenten die het antwoord
‘vaak’ of ‘altijd’ geven op de vraag:
• Komt u in contact met mogelijk besmettelijke personen, dieren of materiaal?
Risicothema 9. Psychosociale en cognitieve overbelasting
Het risicothema psychosociale en cognitieve overbelasting gaat over de omgang met collega’s en
cliënten. Werkenden kunnen schade ondervinden als er sprake is van pesterijen, geweld,
discriminatie of seksuele intimidatie. Ook een hoge werkdruk kan een bron van stress vormen.
In NEA wordt hier uitgebreid naar gevraagd. De indicator voor dit thema betreft respondenten
die aangeven het afgelopen jaar persoonlijk te maken hebben gehad met:
• ongewenste seksuele aandacht;
• intimidatie;
• lichamelijk geweld;
• pesten;
• ziekteverzuim als gevolg van werk;
• werkdruk, stress;
• emotioneel te zwaar werk;
• te moeilijk werk;
• problemen met leidinggevenden, collega’s en/of klanten.
Ook personen die aangeven slachtoffer te zijn van een ongeval als gevolg van bedreiging, bijten en
schoppen worden in de indicator meegenomen.
Er is ook een indicator ontwikkeld die aangeeft in welke mate werknemers in de gevarenzone zitten.
Dat zijn respondenten die het antwoord ‘vaak’ of ‘altijd’ geven op de vraag:
• snel werken;
• heel veel werk doen;
• extra hard werken;
• hectisch werken;
• hoog tempo;
• onder tijdsdruk;
• emotioneel moeilijke situaties;
• emotioneel veeleisend;
• emotioneel betrokken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
37
Risicothema 10. Overbelasting als gevolg van werkduur
Wanneer werknemers te lang achter elkaar werken, te weinig rust nemen, te veel onregelmatig
werken of met te weinig rust tussendoor ’s nachts werken, kan dat tot sociaalpsychologische of
fysieke overbelasting leiden. Hierover kan op basis van de NEA onvoldoende gezegd worden.
Risicothema 11. Onveiligheid op de werkplek
Een onveilige werkplek kan leiden tot ongevallen, mogelijk met de dood tot gevolg. Net als in het
ongevallenbestand, wordt ook in de NEA gevraagd naar ongevallen en de oorzaak daarvan. De
indicator voor dit thema heeft betrekking op alle werknemers die
• aangeven slachtoffer te zijn van een ongeval in het afgelopen jaar, met als oorzaak
• ergens aan gesneden, gestoten;
• door voorwerp geraakt;
• beknelling;
• val van hoogte;
• uitglijden;
• contact met stroom, hitte, kou, gevaarlijke stoffen, lawaai;
• verkeersongeval;
• ook ziekteverzuim als gevolg van werk behoort tot dit thema, mits de oorzaak daarvan lag in
gevaarlijk werk of bedrijfsongeval.
Tot slot is ook een indicator gemaakt die schat hoeveel mensen er in de gevarenzone zitten. Dat
zijn mensen die regelmatig gevaarlijk werk doen (exclusief de oorzaken gevaarlijke stoffen en
geweld).
Risicothema 12. Zware ongevallen
Omdat het niet mogelijk is een helder onderscheid te maken tussen lichte en zware ongevallen, of
ongevallen bij Bzro-bedrijven en daarbuiten, wordt dit thema niet verder geoperationaliseerd. Alle
ongevallen behoren bij thema 11.
Risicothema 13. Onveilig ontwerp arbeidsmiddelen
Onjuist (ergonomisch) ontwerp van een arbeidsmiddel kan ongevallen veroorzaken, maar ook
lichamelijke overbelasting. De NEA biedt echter geen mogelijkheden om dit apart te
onderscheiden, evenals het ongevallenbestand.
Risicothema 14. Onvoldoende Arbozorg
Iedere werkgever is verplicht om een goed arbobeleid te voeren, om zo ongevallen en
gezondheidsschade te voorkomen. Of dat arbobeleid niet deugt of gewoon onbekend is heeft
allebei een ongewenst effect. Dit indicator voor dit laatste thema’s brengt in kaart welk deel van de
werknemers niet bekend is (antwoord ‘nee’) met het volgende:
• is er in uw branche een arbocatalogus opgesteld?
• is er in uw bedrijf een RI&E opgesteld?
• is er in uw bedrijf een preventiemedewerker of arbo-coördinator?
Omdat onwetendheid een nog groter probleem is, is dezelfde indicator ook gemaakt voor iedereen
die ‘nee’ of ‘weet niet’ heeft beantwoord op bovenstaande vragen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FLEXIBELE SCHIL IN DE METAAL
39
Bijlage C Detailtabellen Kwetsbaarheid
Naast de tabellen en figuren in Hoofdstuk 4, is er ten aanzien van kwetsbaarheid nog een aantal
extra tabellen beschikbaar:
• Tabel D.1: de kans (in procenten) dat een risico zich voordoet per risicothema naar doelgroep.
In Hoofdstuk 4 is deze alleen weergegeven voor vast en flex;
• Tabel D.2: subvragen bij een aantal relevante risicothema’s: aandeel dat ‘ja, regelmatig, vaak of
altijd’ antwoordt op de vraagstellingen;
• Tabel D.3 aandeel personen dat in de ‘gevarenzone’ zit (zie Bijlage B) per risicothema voor de
doelgroepen vast en flex.
flex
flex& jong
flex& uitzend
flex& lager opgeleid
flex& allochtoon
flex& kleine baan
flex& nieuw (< 1 jaar)
Kans dat risico zich voordoet naar doelgroep, per risicothema (NEA)
vast
TabelC.1
14. Onvoldoende Arbozorg
4,3
0,4
25,9
22,8
0,1
4,8
5,4
5,2
0,5
20,2
1,7
0,2
21,1
20,4
0,2
2,8
7,7
7,1
1,2
20,4
0,0
0,7
18,9
17,3
0,0
2,7
9,7
9,7
0,7
18,1
0,0
1,9
19,8
19,8
0,0
0,0
8,5
3,6
4,8
9,3
1,1
0,0
12,9
12,8
0,0
0,5
8,8
8,8
0,0
24,6
0,0
0,0
17,8
17,8
0,0
1,3
17,9
15,2
2,8
18,1
0,0
0,0
14,5
14,5
0,0
0,0
17,6
17,6
0,0
28,0
1,1
0,5
22,0
20,8
0,6
2,1
4,9
3,4
1,4
14,7
Omvang doelgroep (× 1.000)
362
67
11
16
20
15
9
30
3571
337
89
35
94
54
34
153
5. Fysieke overbelasting
7. Gevaarlijke stoffen
9. Psychosociale en
cognitieve overbelasting
11. Onveiligheid op de werkplek
N (aantal waarnemingen)
Totaal
Confrontatie
Ongeval
Verzuim
Totaal
Ongeval
Verzuim
Gemiddelde jaarlijkse kans (in %) periode 2010-2012; werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40
5. Fysieke overbelasting
7. Gevaarlijke stoffen
9. Psychosociale en
cognitieve overbelasting
14. Onvoldoende Arbozorg (geen)
14. Onvoldoende Arbozorg (geen of weet niet)
werk vergt veel kracht?
werk met veel trillen?
werk in ongemakkelijke houding?
werk met herhaalde bewegingen?
contact met waterige oplossing
gevaarlijke stoffen op huid
gevaarlijke stoffen inademen
werken in hoog tempo
werken onder tijdsdruk
snel werken
veel werk
hard werken
hectisch werk
moeilijke situaties
veeleisend werk
emotioneel betrokken bij werk
Arbocatalogus?
RI&E?
Preventiemedewerker?
Arbocatalogus?
RI&E?
Preventiemedewerker?
Omvang doelgroep
N (aantal waarnemingen)
Gemiddelde jaarlijkse kans (in %) periode 2010-2012; werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
flex
Kans dat risico zich voordoet naar doelgroep, per risicothema (NEA)
vast
Tabel C.3
5. Fysieke overbelasting
45,2
51,7
6. Ongezonde fysische werkomgeving
15,3
15,4
7. Gevaarlijke stoffen
23,5
29,0
8. Biologische agentia
2,8
1,8
61,1
51,9
9. Psychosociale en cognitieve overbelasting
11. Onveiligheid op de werkplek
3,2
2,5
14. Onvoldoende Arbozorg
69,4
84,7
Omvang doelgroep
362
67
3.571
337
N (aantal waarnemingen)
Gemiddelde jaarlijkse kans (in %) periode 2010-2012; werknemers in de metaal
Bron: Analysebestand obv NEA (TNO-CBS), bewerking SEO Economisch Onderzoek
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
flex
Subvragen bij indicatoren ‘kans dat risico zich voordoet’, per risicothema (NEA)
vast
Tabel C.2
BIJLAGE C
23,1
17,1
12,2
35,1
10,0
8,1
16,6
31,7
28,2
30,4
41,8
24,9
37,8
4,6
6,1
13,6
9,6
6,0
16,1
58,1
50,0
43,5
28,2
17,5
13,8
34,1
10,7
14,0
20,9
31,0
23,9
27,9
34,6
24,8
29,3
5,3
3,2
6,9
10,2
9,3
16,2
69,9
71,5
65,1
362
67
3.571
337
Download