Aandelenoptieplan kan minimumwinst voorzien die overeenstemt met de bij toekenning betaalde belasting Een voorafgaande beslissing van 25 augustus 2015 (gepubliceerd op 1 februari 2016) brengt verduidelijking en nieuwe mogelijkheden De toekenning van aandelenopties, zoals gereglementeerd bij de aandelenoptiewet van 26 maart 1999, is nog steeds een veel gebruikt verloningsinstrument. De begunstigde wordt op het ogenblik van toekenning belast op een belastbaar voordeel dat in de regel forfaitair vastgesteld wordt en gelijk is aan een bepaald percentage van de waarde van de onderliggende aandelen. Dat percentage varieert al naar gelang de omstandigheden, maar het meest gangbare tarief is dat van 18%. Indien de begunstigde in de hoogste schijf van de personenbelasting valt, is dit voordeel belastbaar aan 50 %, verhoogd met gemeentebelastingen. Ramen we die gemiddeld op 7%, dan komen we uit bij 53,5% belastingdruk op dit forfaitair geraamd voordeel. Deze fiscale kost ondergaat de begunstigde dus, onafhankelijk van de eventuele latere uitoefening van de opties. Het is anderzijds in principe de enige fiscale kost, gezien er bij de uitoefening van de optie zelf en de latere verwezenlijking van een meerwaarde op verkoop van de aandelen geen belasting verschuldigd is. Sommige ondernemingen aarzelen om aandelenopties toe te kennen, vermits de begunstigde op het ogenblik van toekenning de belasting op de aandelenopties moet pre-financieren. Als de opties uiteindelijk toch niet worden uitgeoefend (bijvoorbeeld bij dalende beurskoers), is er geen terugbetaling mogelijk van de bij toekenning betaalde belasting. De voorafgaande beslissing van 25 augustus 2015 neemt hier deze bekommernis weg. De Dienst Voorafgaande Beslissingen stelt immers dat een aandelenoptieplan kan voorzien dat de begunstigde een minimum winst kan realiseren die gelijk is aan de bij toekenning betaalde belasting, zonder dat dit fiscaal nadelige gevolgen heeft. De aanvraag die werd voorgelegd betrof de fiscale behandeling van de toekenning van aandelenopties door een managementvennootschap aan haar zaakvoerder. Volgens het plan was de uitoefenprijs van de aandelenopties gelijk aan de beurswaarde van de onderliggende aandelen. Het plan voorzag echter dat ingeval van een ongunstige evolutie van de beurskoersen, de uitoefenprijs eveneens zodanig daalt dat de begunstigde steeds een minimale winst realiseert die gelijk is aan de belasting betaald bij toekenning van de opties (meer precies de personenbelasting van 50 % en de gemeentebelasting op het forfaitair vastgestelde voordeel – tarief in de voorafgaande beslissing bepaald op 53,5%). De vraag rijst of deze minimale winst een zogenaamd “zeker voordeel” is in de zin van de aandelenoptiewet, welk dan aanleiding geeft tot een bijkomend belastbaar voordeel (bovenop het hierboven genoemde forfaitair bepaald voordeel). Het antwoord is negatief. De aandelenoptiewet stelt immers dat een zogenaamd “zeker voordeel” slechts belastbaar is in de mate dat dit voordeel hoger is dan het forfaitair belastbaar voordeel bij toekenning. In casu was dat niet het geval omdat het voordeel slechts gelijk was aan 53,5% van het forfaitair bepaald belastbaar voordeel. Deze voorafgaande beslissing betreft een zaakvoerder van een managementvennootschap. O.i. kan dezelfde redenering echter ook gelden voor werknemers, waarbij dit bijkomend voordeel zowel vrij is van belasting als van sociale zekerheidsbijdragen, daar de definitie inzake “zeker voordeel” in de fiscale en sociale wetgeving dezelfde is. Met een correcte redactie kan een onderneming voortaan in haar aandelenoptieplan een flexibele uitoefenprijs voorzien, zodat de begunstigde (zaakvoerder, bestuurder en/of werknemer) het fiscaal risico bij ongunstige koersevolutie (cf. niet-uitoefening van de opties) de facto ingedekt ziet. Voor bijkomende info kan u terecht bij: Brigitte Lievens – Counsel ([email protected]) Katrien Bollen – Associate ([email protected])