voorwoord - kabbalabib

advertisement
Het Estherverhaal.
Ik die verborgen ben.
(F. Weinreb)
Voorwoord.
Esther betekent in het Hebreeuws 'Ik zal mij verbergen'. Het is volgens de
overlevering het zich verbergen van God voor de zichtbaarheid van de wereld. Dit zich
verbergen van God is een gevolg van de belangstelling van de mens voor iets anders.
Een verborgen God noemt men al snel een slapende God, die zich met de wereld niet
direct bemoeit of een God die niet bestaat. Men kan de wereld zelfstandig leiden
zonder Gods hulp. De stand van de wetenschap en de techniek rechtvaardigen deze
houding.
Toch
creëert
deze
levenshouding
een
ongekend
pessimisme/lusteloosheid/onder-gangsstemming met egoïsme, hardheid, immoraliteit
tot gevolg.
Waar de Bijbel niet alleen een product der geschiedenis is doch ook de grondstructuur
van het menselijk wezen en de mensheid, kent men een veel groter geheel. De Bijbel
bevat deze grondstructuur als een wonder. De wonderen der natuur bepalen het
uiterlijke in de wereld. Ze blijken evenwel wonderen van het woord naast zich te
hebben. Deze komen tot uitdrukking in het wezen van de mens en de mensheid.
Het is raadzaam het Estherverhaal in de Bijbel eerst te lezen en het tijdens de lezing
van dit boek naast zich te hebben.
Deel 1: De zin van de ballingschap
De ondergang van de tempel.
Toen de tempel, het huis waar God zichtbaar op aarde woonde in vlammen stond,
toen de wereld onder het koninkrijk van Israël instortte en overging in het koninkrijk
van Nebukadnezar/Babel, bestegen de priesters het dak van dat wonderbaarlijke
heiligdom. Zij hadden de sleutels van dat huis in handen en riepen: 'Heer van de
wereld, nu wij niet meer onze taak in dit huis kunnen volbrengen, neem dan ook de
sleutels terug in uw hand'. Zij wierpen de sleutels naar de hemel. Toen verscheen er
vanuit de hemel een hand en greep de sleutels. Sedertdien zijn de sleutels in de
hemel. De priesters verdwenen in het vuur. Zij die de mens in de tempel hadden
geleid en onderwezen, zij die door hun ongeduld bestemd waren geweest dat huis van
God op aarde te onderhouden, de wachters die ‘s nachts op de muren uitkeken om te
zien hoe ver het was, zijn niet meer op die plaats. Hierover zei Jesaja: 'Dit is het
gebeuren over het dal van het zien. Wat is er met jullie, dat jullie zo over de daken
liepen?'
Een wereld stortte in. Een nieuwe wereld werd geboren waarin de oude slechts
voorwereldlijke herinnering werd. De herinnering leeft in de nieuwe wereld als een
onbewust, niet logisch motiveerbaar gevoel.
De tempel werd verwoest. Voor onze zintuigen bestaat nu alleen een ruïne die werd
bedolven onder jongere aardlagen, bedekt met nieuwe constructies. De tempel
verdween. Op aarde behoort hij nu tot een andere of vorige wereld. De overgang van
1
de wereld met de zichtbare tempel naar die met de verloren tempel is een
wereldondergang. De continuïteit werd doorbroken. Een nieuwe wereld ontstaat. Het
breukvlak is een geboortegebeurtenis.
De geboorte van de ballingschap.
Het oud verhaal komt voort uit een diep weten. Het vertelt van een voorgeboortelijk
stadium van de mens.
Ontrolt op aarde zich het ogenblik van de conceptie, roept dit in de hemel een
overeenstemmende gebeurtenis op. Er wordt een Neshama (een bij God wonende ziel)
aangewezen die het kind zal gaan bezielen. De Neshama beseft dat zijn tocht naar
deze aarde een verlaten van het huis van de Vader inhoudt. Het is een onvoorstelbare
verlatenheid of ontzettende ballingschap. De Neshama smeekt in de hemel, in de
nabijheid van God te mogen blijven. Doch omdat zij de Neshama is moet zij de weg
gaan die ook God met de schepping ging. De Neshama is wat de mens het evenbeeld
Gods doet zijn. De weg naar de aarde leidt naar het vorm geven. Het betekent zichzelf
opgeven om in de uiterste mogelijkheid zich als Goddelijke vonk aan de vorm te
geven. Ook God gaat met de schepping mee in de wereld. Hij woont, schijnt, straalt in
de wereld. Dit wonen van God in de wereld is de Shechiena.
Door Gods aanwezigheid in de wereld is er voor de wereld een terugkeer tot haar
oorsprong God mogelijk. Dat is de verlossing, het einde van de ballingschap, het einde
van de gevangenschap in de vorm. Dit patroon zit in ieder gebeuren. Dit meegaan van
God is er opdat de verlossing zou komen. Zo gaat God mee in de Egyptische
ballingschap om daar met de gevangenen te zijn en om hen weer terug te nemen. Het
grootse gebeuren van de verlossing weegt veel zwaarder dan het lijden in de
ballingschap. De ballingschap is er juist om het onuitdrukbare geluk van de verlossing,
de herkenning en de terugkeer te realiseren. Die terugkeer van het ene uiterste naar
het andere uiterste maakt alles van de schepping zinvol. Het geeft de grote en diepe
zin aan het lijden in de ballingschap. Terwille van de verlossing wordt de wereld
geschapen. En terwille van de verlossing gaat God mee met deze wereld.
De Neshama gaat dezelfde weg en zegelt daarmee de mens met het zegel van God.
Het is een weg waarvan men de draagwijdte vermoedt. Daarom ook vreest men hem
terecht. In het Hebreeuws heeft het woord voor vormwording en voor ballingschap
dezelfde wortel. Het meegaan in de ballingschap is geen spel. Het is niet het vervullen
van een rol waarna men weer tot de werkelijkheid overgaat. Het meegaan in de
ballingschap is een bewust zichzelf opgeven. Het is een weten dat men verloren zal
gaan, dat men verbindingen verbroken heeft, dat men het lijden niet zal verdragen
noch zal begrijpen. Het is een ontzettend schrikbeeld van te doorstane verlatenheid,
onbegrip en teleurstelling. De Shechiena in ballingschap, de galuth shechiena is de
totaliteit van alle lijden in alle tijden en van alle wezens in alle werelden. Het ene
uiterste heeft het andere, de verlossing en de tegenpool. In deze wereld echter waarin
alles zich als dualiteit voordoet, leven en dood, goed en kwaad, is er ook alleen maar
ballingschap of verlossing. Zolang er schepping is, is er ballingschap. Het gaat door tot
de laatste Neshama het goddelijke tot in de uiterste consequentie op deze wereld
heeft gebracht. Dan is het meegaan tot in het uiterste vervuld. Deze laatste Neshama
wordt dan ook die van de Verlosser of Mashiach genoemd.
Van zodra de laatste Neshama in deze wereld zal zijn gekomen, houdt het koninkrijk
van Edom, het laatste koninkrijk op te bestaan en is er het koninkrijk van de zoon van
David.
Elke Neshama die deze weg van de vervulling of het meegaan van God in de
schepping naar de aarde moet gaan, drukt het goddelijke stempel op de mens. Het
geeft hem het evenbeeld Gods. Het onderkent tevens het lijden dat haar op deze
wereld zal wachten.
Het voorgeboortelijke leren.
2
En dan komt er een engel. Een engel is een uitvoering van Gods gedacht. Deze engel
begeleidt de Neshama op haar weg naar de vorm, naar de geboorte op deze wereld.
Deze weg is een voorwereldlijke weg. Op deze weg wordt in het woord het geheel van
de schepping, van het ene einde van de wereld tot het andere einde in tijd en ruimte
getoond. De Neshama overziet dan in één geheel de zin van de schepping. Zij
verkeert daarmee in uiterste verrukking. Het stralende van een onvoorstelbare liefde
en de bereidheid tot het uiterste offer stort zich over de Neshama uit bij het besef van
deze woorden. Het heet: ‘De engel leert met de Neshama de Thora.’ Die woorden
doen op aarde het gebeuren van het heelal ontstaan. Zij zijn nu nog voorwereldlijk,
prenataal. Zij zijn nog niet de ballingschap in het beeld. Zij betraden nog niet de
vorm.
De aankondiging van de ballingschap.
Wanneer de Neshama alles heeft gezien, van het ene einde van de schepping tot het
andere einde, wanneer zij het hoogtepunt van gelukzaligheid heeft ondervonden dat
alleen bij een herkennen van Gods woorden kan bestaan, meldt de engel dat het
ogenblik van de geboorte nadert.
In de woorden van de engel aan de Neshama zit de splitsing van het Rijk van Salomo.
Daarin staat dat de ondergang van een wereld nadert met het verdwijnen van Gods
zichtbaarheid op aarde of de verwoesting van de tempel. Het wordt hier voorzegd.
Er daalt dan angst neer op de Neshama. De Neshama is ontzet over het komende. De
intrede in de wereld, in de vorm kondigt zich aan. De engel zegt dan dat hij de
Neshama nu alleen zal laten. De zichtbare uitvoering van Gods gedachten verdwijnt.
De Neshama smeekt hem te blijven. Zij kan zich niet voorstellen wat zij alleen gelaten
zal moeten doen. Doch de engel zegt dat hij aan het einde van de weg door de wereld
er weer zal staan om de Neshama thuis te brengen. De Neshama kent nu de zin van
de ballingschap. De zin is de verlossing, het brengen van het hoogst bestaanbare
geluk.
De baring en het vergeten.
Het ogenblik van de baring breekt nu aan. De handeling bereikt haar hoogtepunt. De
Neshama voelt de angst doch weet nu ook dat aan het einde van de weg door de
aardse tijd de engel er weer zal zijn met het grote geluk. Doch eerst moet de
Neshama in de ballingschap van de vorm treden, omsloten, omhuld in de vorm. Daar
moet het als een goddelijke vonk het leven van hemelse orde doorzien. Zo treedt met
iedere Neshama die in een lichaam komt een onophoudelijke stroom de wereld
binnen.
Dat ogenblik kondigt zich nu aan. De engel zegt dat hij nu de beslissende daad zal
stellen. Hij geeft aan het betreden van het leven in de wereld van de vorm/het
lichaam de goddelijke vonk. De engel realiseert nu de woorden die over de
verwoesting van de tempel vertellen. De wereld van het koninkrijk van Israël waarin
God zichtbaar op aarde leefde, zal nu een einde nemen. Hij maakt plaats voor de
wereld van het koninkrijk van Nebukadnezar/Babel. De tempel wordt nu verwoest.
Wanneer de Neshama het lichaam van het nu geboren kind betreedt, raakt de engel
de bovenlip aan.
De mens is het evenbeeld Gods. Hij werd in de gelijkenis van God gemaakt. Het
lichaam van de mens heeft als woonplaats voor de Neshama een bijzondere
hoedanigheid. Het is een uitdrukking van de gehele schepping. Zoals God in de
schepping woont, zo woont de Neshama in het lichaam van de mens. Wat in de
schepping is, is ook in het lichaam van de mens. Het heelal en al het gebeuren in het
heelal is erin aanwezig. De bovenlip is wat met de hemel/het oorspronkelijke/het
wezenlijke te maken heeft.
De uitvoerder van Gods gedachte/bedoeling brengt daar in het midden een kleine
verdieping. Daardoor wordt de bovenlip in twee gedeeld. Deze tweedeling boven is het
3
teken van de schepping. Deze tweedeling boven is de tweeheid die zich in deze
schepping uitdrukt. Zij is de 1° letter waarmee het woord van God tot schepping
wordt. Zij is de tweeheid tussen leven en dood, tussen hemel en aarde, goed en
kwaad. Zij drukt ook de tweeheid uit. Zij ontstond doordat God als Shechiena in de
schepping trad.
De aanraking van de bovenlip is dus een goddelijk teken. Het is het teken dat de
Neshama in dit leven treedt in navolging van Gods meegaan met al het geschapene, in
navolging van het offer dat God brengt door met de Shechiena de schepping zinvol
mogelijk te maken.
De aanraking onder de neus is het ogenblik van de schepping. Het duidt op het
intreden in een nieuwe wereld. De oude wereld waar de bovenlip nog ongedeeld was,
is voorbij. De geboorte is een breukvlak. Een oude wereld gaat onder. De engel
verlaat de Neshama. Dit gebeuren en de aanraking van de bovenlip zijn in de
voorwereldlijke woorden het stuk waarin van de verwoesting van de tempel wordt
verteld. Want de engel zegt ook dat met het teken op de bovenlip alles wat de
Neshama van de schepping begreep volledig in vergetelheid zal komen. Dat gebeurt
omdat zij de Thora in de voorwereldlijke staat heeft geleerd. Alles wat zij daarbij aan
geluk ondervond zal met de verwoeste tempel diep in het aardse bestaan wegzinken.
Het wordt bedekt met lagen puin en latere constructies. Het zal bewust onbestaanbaar
en onaanvaardbaar worden geacht. Met het verwoesten van de tempel worden ook de
sleutels aan de hemel teruggeven. De priesters kenden de zin van het bestaan en
leerden de mens de Thora. Zoals de priesters de sleutels teruggeven, zo geeft de
engel bij de geboorte de sleutels van de tempel terug aan de hemel.
Het verloren Paradijs.
De 1° kreet van het kind is de angstschreeuw van de Neshama die zich plots alleen
gelaten voelt. Voor de Neshama is de tempel dan verwoest. Er blijft slechts een heel
vage onbewuste droomherinnering. Men weet dat men iets heel intensiefs droomde,
doch men weet niet meer wat. Men weet alleen dat het heel belangrijk was, vol geluk
en vol leed. Lange tijd zullen hier en daar flarden van die droom terug komen. De
Neshama weet dat er iets heel belangrijks is geweest. Het is iets dat op alles licht had
kunnen doen schijnen doch dat nu verloren is. Het is de herinnering aan een verloren
Paradijs. Het is het voorwereldlijk Paradijs.
Ook in het paradijsverhaal in onze beeldenwereld eindigt daar een wereld van weten
en inzicht. Ook daar kan de mens/Adam zien van het ene uiteinde der wereld tot het
andere, door alle tijden en ruimten heen. Het einde is ook daar een ogenblik van grote
verschrikking. In een ontzettende catastrofe stort een wereld in. De mens vindt zich
alleen gelaten in een andere wereld waarvan hij niets begrijpt. Met het komen van de
nacht is hij overtuigd dat de wereld opnieuw en definitief onder zal gaan. Hij weet niet
eens van de cyclus van komen en gaan. Hij neemt iedere waarneming te serieus. Hij
kent de zin niet van het komen en gaan. Hij verloor zijn inzicht dat hij had in het
Paradijs. Doch een vaag diep en hardnekkig verlangen blijft wroeten in hem. Het is
een verlangen tot terugkeer in het Paradijs. Doch de beide engelen met het
wentelende zwaard, de tweeheid met het komen en gaan, met positief en negatief,
leven en dood maken het onbereikbaar. De wanhoop van deze onbereikbaarheid
brengt de mens tot utopische waanbeelden. Hij wil het verloren Paradijs
reconstrueren. Doch hij weet dat het een spel moet blijven. Hij kan de 2 engelen met
het wentelende, het voorbijgaande niet passeren.
Het scheppingspatroon.
Steeds vindt men dat merkwaardige zegel waarmee ieder verschijnen gezegeld wordt.
Het is een voortdurend terugkerend patroon. Het zegel vermeldt in zijn patroon: ‘Om
het grootst mogelijke geluk te kunnen schenken, zomaar, zonder dat iets of iemand
ooit in staat zal zijn dit geluk te realiseren. De schepping kan alleen tot stand komen
4
doordat God de volledige harmonie doorbrak. Zo ontstond een wereld ver van haar
oorsprong/God, eigenlijk in tegenstelling tot haar oorsprong. Deze wereld kreeg van
haar oorsprong de kracht mee zich staande te houden, zich verder te ontwikkelen in
een zich steeds verder verwijderen van haar oorsprong. In deze wereld komt dan op
het kritieke punt van haar ontwikkeling, vanuit de hemel, vanuit Gods nabijheid een
wezen dat in de terugkeer tot de oorsprong een belangrijke rol zal spelen.
De bedoeling van God om dit wezen/Adam te scheppen veroorzaakt in de hemel bij
God ongerustheid en verdeeldheid. Het veroorzaakt meteen tweeheid in de hemel. De
ene zijde zegt dat Adam niet in staat zal zijn zich te handhaven in deze razende vaart
van de oorsprong wegsnellende wereld. Hij is immers een wezen van de oorsprong.
Hij zal zich als heer van de ontwikkeling gaan voelen. Hij zal zichzelf als oorsprong,
motor of bepalende kracht gaan zien. Hij zal de snelheid van de ontwikkeling, van de
goddelijke oorsprong weg vliedende groei oneindig versnellen. Hij zal verloren gaan in
de verleiding om zich een god te weten. De mens zal alleen teleurstelling en leed in de
hemel veroorzaken. Hij zal zich gedragen als een ongehoorzame zoon die het huis van
zijn ouders vergeet. Hij zal menen zijn zelf gekozen weg te moeten gaan, niet
luisterend naar het verhaal van de zin van het ouderlijk huis waartoe men weer wordt
ingezameld. De verleiding zich een god te weten is te groot. De verleiding laat ouders
bespotten. De verleiding liquideert zelfs ouders wanneer zij de macht van die godheid
in de weg staan.
Doch een andere zijde in de hemel vraagt om met deze mens mee te gaan. Ik zal met
hem meelijden wanneer hij in de ontwikkeling verstrikt raakt en zich daarin dreigt te
verliezen. Ik zal hem daarmee terugbrengen.
Zo gaat dan de Shechiena, die andere zijde mee met de mens. Zodoende gaat zij mee
met de wereld of schepping. Het is het grote offer dat reeds in de kiem aanwezig is.
Die tweeheid behoort bij het beginsel van de schepping. Daardoor ontstaat die
tweeheid ook in de hemel. Het is de moederzijde die meegaat.
Volgens dit beginsel wordt de mens in het evenbeeld van God gecreëerd. Met de
Neshama in de mens komt het goddelijke mee. De schepping ondergaat hiermee een
omkering. De Neshama gaat de weg met het lichaam zoals de Shechiena de weg gaat
met de wereld. De ontmoetingen van de mens, zijn houding en reacties zijn nu allen
gebeurtenissen van de Neshama. Met iedere ontmoeting kan hij nu het wegvliedende
aan zich binden.
De harmonie boven raakte door de schepping op drift. Dat offer wordt voor de
schepping gebracht. De harmonie in de lichamelijke ontwikkeling van de mens wordt
eveneens verstoord. Het is de werking van het zegelpatroon. Er ontstaat in de mens
hetzelfde conflict/tegenstelling. De ene zijde stuurt aan op een verdere
zelfstandigmaking tav de oorsprong. Zij stuurt aan tot verloochening van de
oorsprong, tot proclamatie van de mens als hoogste instantie. De andere zijde
verlangt terug naar het verloren Paradijs of de verbrande tempel.
Het zegel zegt verder: doordat God via de Shechiena met de schepping meegaat staat
aan het einde van de weg tegelijk ook de terugkeer of verlossing. Die verlossing
vanuit de verst mogelijke verwijdering/ontwikkeling is dat grote geluk waartoe de
harmonie boven werd opgegeven en waartoe in de mens, in spiegelbeeld datzelfde
begrip van tweeheid werd gelegd. Daartoe komt de Neshama in het lichaam. Daartoe
moet zij de sfeer verlaten waar alles duidelijk en zinvol is, waar alles geluk en verrukking is. Daartoe moet de mens het Paradijs en de tempel met Gods zichtbare
aanwezigheid verliezen. Alles werd met hetzelfde zegel gezegeld. Alles kreeg hetzelfde
patroon ingeweven.
Waartoe dient het vergeten?
Waarom die aanraking van de bovenlip? Het gebeurt omdat de mens in het evenbeeld
van God werd gemaakt.
Het offer van God om met een terugkeer het grootste geluk te creëren is een daad
'om niet'. Het is niet een beloning voor een grootse bejegening vanwege de schepping.
5
God geeft de harmonie op om dat geluk mogelijk te maken. Het offer houdt het totale
lijden van alle creatuur in. Zo ontstaat de mogelijkheid tot het grootste geluk van de
inzameling/thuiskomst of terugkeer vanuit de verste verwijdering van waaruit
terugkeer volstrekt onmogelijk wordt geacht. Dat geluk heet het offer meer dan waard
te zijn. Zoals een moeder na de geboorte van het kind alle barensweeën vergeet, zo
zal de wereld zich voelen.
De mens in Gods evenbeeld met de Neshama in zich, zal in iedere individualiteit in de
duizenden jaren van de mensheid, hetzelfde kunnen en vooral ook willen doen. 'Om
niet' handelen met de hemel en met de aarde. 'Om niet' handelen om blijdschap en
geluk te schenken. Dit is het verhaal, het patroon van het zegel. Het zegel met het
geheim en de zin van de schepping. Daarom komt het vergeten over de Neshama bij
haar intreden in het lichaam. Zou zij de zin kennen van iedere gebeurtenis, dan waren
haar reacties en daden 'daar om' en niet ‘om niet’. Alles zou dan als in een automaat
verlopen. Men zou dan goed doen omdat het loonde en het kwade mijden omdat het
niet loonde. Het leven zou dan een saaie affaire worden. De wereld zou vol brave
wezens zijn. En dat is juist wat de mens niet verdraagt. Een te goed geregeld systeem
dat de indruk wekt voort te vloeien uit het weten omtrent het diepe waarom, wordt
door de mens zelf vernietigd met ziekte, revolutie of oorlog. Het raakt hem te
principieel. Daarom verdraagt hij het niet.
Daarom krijgt de Neshama dat grote te dragen nl te handelen als Gods evenbeeld, te
handelen 'om niet'.
Voor de Neshama is de Kanaäniet een koopman of geldwisselaar. Zij zijn
onverdraaglijk. Zij kennen immers het 'voor wat hoort wat'. Deze kennen loon en
straf; braafheid om het loon en om straf te ontlopen. De Neshama brengt uit het
hemelse huis of andere wereld iets mee dat bezield is met de bedoeling 'om niet' te
doen. Het stuurt niet aan om een aards opgesteld programma af te werken. De
Neshama neemt dit alles zo serieus dat zij liever een einde maakt aan aardse
verschijningen dan aards logische constructies leven te geven. Liever ziekte of onrust
heeft zij dan haar bestemming te verloochenen. Heel veel in de mens toont deze onwil
van de Neshama om 'te handelen volgens wetten'.
Zo komt de Neshama in deze ballingschap/wereld van de vorm. Zo komt de mens uit
het Paradijs in deze wereld. Haar kleed van licht verandert in een kleed van een
tijdelijke en ruimtelijk bepaalde vorm.
Het handelen 'om niet'.
De ballingschap is niet een toestand van pech of van verloren oorlogen. De
ballingschap is een toestand waarin de mens wordt gebracht opdat hij 'om niet' zou
handelen. Het is de grootse fase waarin hij in overeenstemming is met de Schepper,
waarin hij de zin van de schepping een fundament geeft. Dit doet de mens aan deze
wereld en aan dit leven hechten. In deze ‘ballingschap in de vorm’ kan hij
'onverwacht' handelen. Hij kan anders handelen dan de natuur of een programma zou
doen. Met dit onverwacht abnormaal kunnen handelen is hij een rem op de
ontwikkeling weg van de oorsprong. Hij is een kracht die tot de terugkeer voert. Dit is
juist zijn overeenstemming met het goddelijke. Hij kan 'om niet' handelen. Hij doet
het omdat iets in hem drijft. Het gebeurt onbewust maar toch overtuigend.
De ballingschap is dit leven. Met die ballingschap komt de mens ter wereld. Zijn
geboorte is een geboorte in de ballingschap. Met de ballingschap is hij in
overeenstemming met de ballingschap van de Shechiena. Dat is het grootse van de
mens.
Het handelen 'om niet'… Hij bidt om gezondheid en ziet dat het soms schijnt te
helpen, doch even vaak ook niet. Even vaak worden ook de niet-bidders gezond. Zo
bidt de Jood sedert vele eeuwen om de herbouw van de tempel of het herstel van het
Godsrijk. Hij vraagt dit volgens het gebruik 3x/dag. Hij ziet vervolging, verdrijving,
leugen en laster. De tempel blijft evenwel onder aardlagen verborgen. Toch bidt hij
verder. Hij bidt echt 'om niet'! De mens ziet onrecht macht krijgen. Hij ziet de
6
weerloosheid van de waarheid. Hij ziet eigenlijk onverschilligheid van wat hij als God
vermoedt tav het dagelijks gebeuren. God laat alles toe. God doet alles opdat er
gezegd kan worden dat er geen God is. Opdat er gezegd kan worden: 'Als God dit alles
toelaat, heb ik niets meer met Hem te maken. Dan doe ik mee met het aardse. Dan
zal ik wel voor mijzelf zorgen en mijzelf handhaven. Ten koste van wat dan ook.' God
zelf toont zich als weerloos, als niet bestaand. Niettemin zegt de mens door alle
duizenden jaren heen: 'God, help mij'. Hij zegt het 'om niet'.
Hielpen de gebeden wil volgens een bepaald programma, wie zou deze uitvinding dan
niet willen bezitten? Wie zou dan niet alle hulpformules uit het hoofd kennen voor
loon, loon en nog eens loon? Men zou gebeden en goede daden aanbieden tegen loon,
rijkdom, gezondheid, eer en een lang leven. Wat een dodelijk saai spel zou dit dan
niet zijn? Wat een onmenselijk God bespottend spel! De Neshamah zou in opstand
komen en zo’n wereld in puin gooien.
In het Hebreeuwse woord 'om niet', bechinnom zit de wortel chen, genade, gunst.
Deze wortel schrijft het Hebreeuws met de tekens 8 en 50. Het begrip 58 bevat het
geheim van de zin van deze wereld. De 58 is een maat waarmee het verschijnen in
deze wereld wordt gemeten.
Geschiedenis op verschillende vlakken.
De verwoesting van de tempel staat aan de drempel waarover wij deze wereld
binnenkomen. De verwoesting van de tempel is het einde van een voorwereld of
voorleven. De ballingschap is onze realiteit. De geschiedenis van de mensheid zoals
wij die vanuit onze werkelijkheid zien, is een geschiedenis die met de ballingschap
begint. De geschiedenis zoals deze in het woord tot ons komt, bv via de Bijbel, speelt
zich in een ander vlak af. Zij kan niet gemeten worden met de maten van onze
wereld. Onze maten zijn slechts geldig voor de wereld van de ballingschap. Onze vorm
drukt immers de ballingschap uit. Onze vorm is voor onze continuïteit eigenlijk zonder
begin of einde. Onze ballingschap heeft voor ons het karakter van eeuwig te bestaan.
Tijd en ruimte vormen de grondprincipes van ons denken en ons bewustzijn.
Het woord als verbinding tussen de vlakken.
De verwoesting van de tempel is voor dit leven het geboorte-ogenblik. De verwoesting
van de tempel staat immers aan het begin van de ballingschap. Daarvóór liep het
gebeuren van Adam tot het einde van het Bijbelverhaal. Dit gebeuren komt via het
woord tot ons. Het is een voertuig dat de werelden verbindt. Het woord heeft de
bijzondere eigenschap dat het in verschillende werelden en in verschillende realiteiten
kan bestaan. In iedere realiteit leidt het woord een ander leven. De beelden die het in
de ene realiteit oproept zijn symbolen voor een andere realiteit.
Geboorte en ballingschap op het kritieke ogenblik.
In de mens leeft dus het verhaal van een wereld van vóór de verwoesting van de
tempel. Het verhaal drukt zich uit in de scheppingsgeschiedenis tot aan de verdrijving
uit het Paradijs. Het is het verhaal dat de engel aan de Neshama vertelt vóór de
geboorte in dit leven, vóór het intreden in de ballingschap, in de vorm. Het leeft in de
mens als een vage droom, maar hij heeft het beleefd. Hij heeft de woorden gehoord.
Hij heeft het geheel mede ondergaan.
Dit gebeuren boven heeft als spiegelbeeld beneden het lichaam dat voor de geboorte
ook alle scheppingsstadia moet doorlopen. Het lichaam doorloopt het ontwikkelingsgebeuren der zichtbaarheid vanaf het primitieve eencellige wezen, via vissen,
zoogdieren tot de gecompliceerde menselijke verschijningsvorm. Op dat punt van
hoogste ontwikkeling komt de geboorte. De Neshama treedt in het lichaam. Het
7
nieuwe leven neemt een aanvang. Een langer verblijf in die vorige wereld zou dodelijk
zijn. Het kind moet nu geboren worden! De engel raakt op tijd de bovenlip aan. De
verwoesting van de tempel komt net op tijd. Een langer verblijf in het Bijbelse Rijk zou
dodelijk zijn.
De ballingschap begint met een enorme taak en een grootse verwachting. De mens zal
nu handelen 'om niet'. Hij zal handelen desalniettemin. Hij zal goddelijk handelen.
De ballingschap is geen 'ongeluk', geen 'schande'. De ballingschap is dit leven
waaraan wij zo hangen. Want wij voelen dat wat wij hier kunnen, kunnen wij nergens
anders doen. Hier kunnen wij goddelijk handelen.
De geboorte van de laatste Neshama.
Op het kritieke punt komt de Neshama in de vorm. Dan treedt zij in de ballingschap
om met haar doen 'om niet' de omkeer te brengen. Met de laatste Neshama in de
ballingschap is de aansluiting met de 1° vervuld. De kring werd gesloten. Het grote
kritieke punt is voorbij. De laatste Neshama is die van de Verlosser, de zoon van
David. Diens koninkrijk volgt op dat van Edom. De wereld krijgt een nieuw aspect, een
andere verschijningsvorm, een andere continuïteit. En zoals het 1° koninkrijk God tot
koning heeft, zo heeft nu het 10° koninkrijk weer God tot koning. De ballingschappen
hadden hun zin. Er werd in al deze ballingschappen 'om niet' gehandeld.
De menselijke ontwikkeling.
Ook de geschiedenis van de mensheid heeft dat dubbele aspect. Enerzijds is er het
lichaam dat vanaf een oercel alle fasen van de ontwikkeling doorliep tot het huidige
hoogtepunt, met de verwachting dat de ontwikkeling tot nog grootser zal leiden. Wat
men onder geschiedenis, archeologie, theologie, psychologie, sociologie enz.. verstaat
gaat wel van een primitieve werkhypothese uit. Alles wijst in de zichtbaarheid op
ontwikkeling. De instrumenten voor deze wetenschappen zijn de waarnemingsfeiten,
de spade, de stralingsintensiteit, oude scherven, tekeningen, rollen... Men vergelijkt
latere stadia met het heden. En terecht neemt men ontwikkeling waar.
Het Cham-complex.
Cham, de oudste ziet Noach, zijn oorsprong met zijn ogen/waarneming en reageert
daarop. Daar Noach van de wijn niet de weg van de heiliging van deze wijn doch de
weg van de roes nam, werd van hem juist dat ontwikkeling-tonende zichtbaar.
Wie de wijn heiligt is wakker. Die regeert de wereld omdat hij haar leidt en terugleidt
tot haar oorsprong. Dat biedt het grote geluk. Wie zich echter door de andere zijde
van het alternatief laat grijpen, wordt meegevoerd in een roes. Hij meent wakker te
zijn doch kan zich niet meer vrij maken. Men ziet schimmen aan voor werkelijkheid.
De werkelijkheid zelve is aan het bewustzijn echter onttrokken.
In die toestand toont zich, demonstratief exhibitionistisch brutaal de materiële zijde of
de materiële oorsprong. Zo is de toestand van Noach op dat punt. Noach betrad een
nieuwe ballingschap na het gebeuren van de vloed/Mabboel. Die ballingschap sleepte
hem mee in de ontwikkeling. Ook daar is er groei naar het kritieke punt waarop de
verlossing zich aankondigt. En in die roes, met al het materiële, alles wat maar
verschijnen kan, open en bloot voor het grijpen, vindt Cham hem. Ook Cham staat
voor de keuze waar de wijn optreedt. Cham maakt de keuze. Hij wil waarnemen en
ziet dan wat de geschiedkundigen, biologen, psychologen, theologen… zien. Cham
werkt met de spade enz… Hij ontleedt en systematiseert. Hij vindt een
natuurwetmatige waarheid, nl de oorsprong van de mens is primitief, materieel en
geestelijk. Daarmee ontstaat minachting voor de herkomst.
8
Het andere aspect van de geschiedenis.
Het lichaamsaspect is het ene aspect waaronder de geschiedenis verschijnt. Daarnaast
staat het aspect van de Neshama. De Neshama kent de geschiedenis op geheel
andere wijze. De Neshama weet dat zij pertinent in een andere wereld reeds van alles
heeft meegemaakt, dat haar daar alles werd verteld. Het ligt alleen bedolven doch
men weet er onbewust nog van.
Overal ter wereld waar mensen zijn bezit de Neshama deze herinnering. Het zijn
grondstructuren van hemel en aarde. Er komen goden en engelen in voor, reuzen en
gedrochten. De Neshama bezit de grondpatronen van alles wat in de tijd van de lichamelijke verschijning ingeweven werd. Overal weet de Neshama dat deze
grondstructuren met het woord zijn meegekomen. Het woord draagt het geheim. De
beelden die het hier oproept zijn symbolen van elders bestaande werkelijkheden.
De werkelijke geschiedenis speelt zich elders af. In de ballingschap ervaart men
slechts als in een roes. Daar kan men niet klaar zien noch helder onderscheiden. De
werkelijke geschiedenis onttrok zich aan het oog met de verwoesting van de tempel
enz… met de geboorte in deze wereld. Het oog ziet alleen schimmen en de
lichamelijke ontwikkeling. De Neshama weet alles. Zij verzet zich daarom tegen onze
beoordeling op basis van zintuiglijke waarnemingen.
Wat geschiedenis van de mensheid is, is tevens een individuele persoonsgeschiedenis.
Wat oudheid voor de mensheid betekent, is ook oudheid voor elk persoon. Elk individu
draagt in zich de geschiedenis van de mensheid tot de verwoesting van de tempel. De
Griek volgens zijn mythos en woord, de Egyptenaar volgens het zijne, de Chinees, de
Indiër, de Indiaan, de Afrikaan elk beleeft alles volgens het zijne. Hij beleefde het
elders in een andere werkelijkheid.
De werkelijke geschiedenis dringt slechts vaag door in onze zichtbare werkelijkheid.
Zij werd bedolven met de verwoesting van de tempel of de geboorte van de mens in
deze wereld. Het gebeurde zo opdat de mens 'om niet' zou kunnen handelen, opdat hij
goddelijk zou handelen terwijl alles wijst op het belang van nuttig en utilistisch
handelen. ‘Om niet' handelen maakt een mens immers weerloos terwijl handelen uit
eigenbelang macht, aanzien en rijkdom brengt.
De Bijbel als geschiedenisboek.
Een waar geschiedenisboek is behouden gebleven omdat dit het boek is met de
woorden die de Shechiena vanuit de andere wereld meebracht in deze ballingschap.
Het is het boek dat eigenlijk iedere Neshama kent en vaag in deze wereld als zodanig
herkent. Dit boek bevat in de woorden van de hemel het grote geheel. In de hemel
vormt het een kristal, een grootse eenheid. Zodra deze woorden in aardse beelden
worden gezien, wikkelt het grote geheel zich af in een rangorde naast elkaar. Het
afwikkelen van de Thorarol, het 'lezen' van de rol doet in de wereld het gebeuren
ontstaan. Het gebeuren in onze tijd en ruimte is volgens het patroon geweven
waarvan de woorden in de rol de grondstructuren aangeven. Dit boek is een wonder
van eenzelfde aard als het komen van de Neshama in dit leven. Het is eveneens een
daad 'om niet'.
Men noemt het boek de Thora omdat het leert over de werkelijke geschiedenis. Het
leert over de wereld en elke mens afzonderlijk. Geschiedenis is alles wat voorheen
was. Het is alles wat voor de geboorte van deze wereld en dit leven was. Beide
begrippen dekken elkaar.
De Neshama kent dit boek reeds van voorheen. In de overlevering wordt dit
uitgedrukt in de mededeling dat alle Neshama's, ook de nog niet geborene, aanwezig
waren bij het naar de wereld doen komen van dit boek. De Neshama herkent dit boek.
Zij voelt er zich werkelijk thuis bij zolang het maar geen product van de ontwikkeling
wordt. Zo toch wordt het werkelijke boek dichtgeslagen en leest men een 'interessant'
boek. De Neshama vraagt niet naar interessante boeken.
9
Dit boek heet heilig. Het boek heet met de roeach hakodesh/heilige geest te zijn
geschreven. Dat wil wellicht zeggen dat het opschrijven vanuit een andere wereld
geleid werd, zodat iedere letter, zelfs iedere tittel en jota door die leiding zo kwam te
staan dat het in overeenstemming is met de werkelijkheid in de hemel. De profeten
gaven in dezelfde orde door wat daar is.
Dit geschiedenisboek kan de Neshama wakker maken. Het kan haar doen oplichten.
Het is het bezit vanuit een andere wereld. Het stelt de verbinding met de andere
wereld voor. Dit geschenk hoort bij de ballingschap. Het is het woord van de
Neshama. Door de ballingschap heen wordt het gedragen zoals de Neshama door de
ballingschap heen meegaat. Daarom is dit boek ook niet vatbaar voor wijzigingen of
verbeteringen. Het kan geen voorwerp zijn van ontwikkeling omdat het tot een wereld
behoort waar alles reeds aanwezig is als een reeds vaststaande, onvoorstelbaar
grootse en indrukwekkende harmonie; waar vroeger en later niet in onze tijdszin
kunnen bestaan.
Het is één van de ongelooflijke verschijnselen dat dit ware geschiedenisboek door alle
tijden heen ongewijzigd in de oertekst behouden is gebleven.
De Shem-Jafeth-houding.
Toen Cham zijn broers Shem en Jafeth zijn bevindingen tav het ontstaan van de
wereld en de mensheid meedeelde, nl in ontwikkeling en evolutie, gingen ook Shem
en Jafeth kijken. Zij gingen evenwel met hun ogen afgewend van de zich blootgevende
Noach. Zij wilden het niet zien omdat het een partiële waarheid was. Zij gingen
tegelijk omdat men met 1 zijde in deze wereld niet kan waarnemen. In de wereld van
de tweeheid gaat Shem die het woord bezit en Jafeth die de spreiding heeft in de
veelheid. Shem betekent letterlijk 'naam'. Shem is wat de naam kent, wat het wezen
der dingen kent, wat het woord ook in de andere wereld kent. Jafeth is wat dit woord
over de wereld uitspreidt, wat het in de ontwikkeling als vast punt meedraagt.
Shem en Jafeth gaan samen als een eenheid. Zij leggen een bedekking op Noach. Zij
bedekken bewust wat zich als verschijning/fenomeen opdringt. Zij zeggen dat dit
misleidend en gevaarlijk is. Het kan zich zo alleen tijdens een ontwikkelingsroes
aandienen. Zij vernielen de door Cham geponeerde godheid.
Dit is het spreken ook in de mens. Het hele Bijbelverhaal is immers de eigen
geschiedenis die door zijn Neshama steeds weer aan het gesprek deelneemt.
Aantonen kan ik evenwel niets. Toch doe ik het omdat iets in mij zegt dat het anders
is dan wat zich toont. Ik accepteer als mens niet wat de Cham in mij zegt. Dat is de
Shem-Jafeth-houding in de mens.
Het ontwaken uit de roes.
Pas wanneer Noach uit de roes ontwaakt breekt de ware geschiedenis door. Het duurt
even. Eerst wanneer Noach ontwaakt herkent hij wat Cham met de wereld en de mens
deed, waar de houding van Cham toe leidde. Dan ziet hij ook de verrassing die Shem
en Jafeth de wereld bereidde. Dan weet hij ook dat God bij hen zal wonen. Zij
handelen immers niet om resultaat maar 'om niet'.
Het in de tijd schitterende vervaagt en wordt vergeten. Het andere, in de tijd
verborgene wordt plots duidelijk. De Neshama toont haar goddelijke oorsprong. Het
leven van het lichaam met zijn hang naar kracht, eer en rijkdom blijkt niet zo
belangrijk voor het wezenlijke. Dan komt ook de Shechiena in de ballingschap tot verschijning.
Zonde en ballingschap.
De zin van de ballingschap is het doen 'om niet'. Daartoe wordt de mens hier geboren.
Daartoe verdeelt de mens zich in deze wereld in een oneindige veelheid. Hij herhaalt
10
zich steeds weer. Daartoe ook wordt de tempel verwoest. Daartoe neemt de mens van
de boom van kennis en moet hij het Paradijs verlaten. Dit alles omdat God besloot de
schepping te maken met als bewegend motief het grootse ondergaan van de
verlossing of terugkeer.
Is de zonde dan de tegenkant van Gods inzet? Is de zonde er opdat de ballingschap
zou komen, opdat de verdrijving uit het Paradijs zou komen?
Aan de verwoesting van de tempel gaat een periode van afdaling vooraf. De mens
keert zich meer en meer van God af en jaagt steeds intensiever de schitteringen van
de tijd na. Hij kent een veelheid van goden. Hij verloor het begrip van de eenheid en
van de heiligheid. Is dit alles een uiting van wat zich in de hemelen afspeelt? Daar is
dan het naderen van de Neshama om in de vorm te treden. Het lichaam van het kind
in de moeder bereikt dan de perfectie in ontwikkeling. De baring naakt.
Staat in de gedachte van God de schepping op het punt realiteit te worden, is ook
daar het begin van de ballingschap. De ballingschap is dus niet iets wat vermeden kon
worden. Zij hoort bij het plan. Zij is zelfs het voornaamste. De Thora vermeldt dan
ook die ballingschap aan het einde der dagen. De ballingschap start met de
verwoesting van de tempel.
Het is het zondoffer naar aanleiding van de nieuwe maan. De overlevering zegt dat dit
letterlijk zo is. God zelf creëerde deze ballingschapswereld.
In dezelfde richting wijst Gods woord aan de schepping, het 'pru urewu', het Wees
vruchtbaar en vermenigvuldig u'. God zelf legt in de mens de kracht van de
vormwording die tot de ballingschap moet leiden.
De Neshama heeft hier een oplossing voor. 'Wij zullen doen!' Niet het doen omdat wij
de diepste zin ervan begrijpen, niet het doen omdat wij er loon voor krijgen, niet het
doen omdat wij er gezond, rijk en machtig mee zullen worden, doch eenvoudig: wij
zullen het doen. Zo ging ook Abraham de weg van de Akeda, de weg van het offeren
van zijn enige zoon omdat dit gevraagd werd, al was het in strijd met al het andere
dat God hem had verteld.
Het doen en het goed en kwaad.
Dit doen kent een waaier van goed en kwaad. Al gaat de wereld een hysterische weg,
al wordt alles beoordeeld naar nuttig en onnuttig, al is er onrecht om ons heen, wij
gaan de rechte weg. Althans wanneer de Neshama leeft en spreekt.
Deze houding van de Neshama werkt het wegvlieden van de oorsprong tegen. Het
maakt de weg terug mogelijk. Het uit zich in de woorden en daden van de profeten die
in de tijd van de neergang het andere leven gaven. Het uit zich in iedere mens
wanneer hij ongenoegen ervaart met zijn eigen leven. De ontzetting en het berouw
daarover bouwt een nieuwe mens op. Dan spreekt de profeet in 's mensen eigen
wereld.
De profeet spreekt en handelt 'om niet'. Het zou veel lonender zijn voor de profeet om
te zwijgen. Hij kan echter niet zwijgen. Hij moet spreken omdat hij daartoe in de
wereld werd gebracht. Hoe zeer hij er zich ook tegen verzet, een in hem onbewuste
kracht dwingt hem tot spreken en handelen. Zo moet de Neshama spreken. Ook zij
komt immers als een profeet van een andere wereld. Ook de Neshama moet
doorgeven wat haar verteld werd. Ook zij doet het bijna onbewust.
Het onderscheid tussen goed en kwaad is de nuance die de Neshama in de mens legt.
Zonder Neshama kent de mens slechts meer of minder nuttig, meer of minder
schadelijk.
Ballingschap op het hoogtepunt van ontwikkeling.
Een geboorte gebeurt wanneer de ontwikkeling haar verste punt bereikt. Vanuit de
Neshama is de zonde of afkeer van God of de negatie van God dan op haar
hoogtepunt. Op dat punt spreekt de Neshama. Dan laat de engel haar in het lichaam
komen. De Neshama gaat de ballingschap in. Doch zij voert door haar
11
onnatuurwetmatige houding het lichaam terug naar de oorsprong. Zo is het bij elke
geboorte. Hetzij de geboorte van een mens, de geboorte van een fase in een
mensenleven, de geboorte van een gebeurtenis of gedachte. En zo is het ook voor de
mensheid en de wereld.
Men zegt dat een pasgeboren aap en een pasgeboren mens veel gelijkenissen
vertonen. Doch vanaf het geboortepunt gaat de mens een geheel andere richting. De
aap zet de lichamelijke ontwikkeling ongestoord verder. In de mens spreekt meteen
de Neshama mee.
Steeds wanneer de zonde op haar hoogtepunt is, komt de Neshama bij haar en treedt
zij in de ballingschap. De Neshama kent de weg van goed en kwaad. De Neshama
weet dat het doen het grootse is. Dat is het enige wat die natuurwetmatigheid
doorbreken kan.
De Neshama vraagt steeds goed en recht te doen en het kwaad te mijden los van nut
of onnut. De Neshama zal trachten te overtuigen. Zij is de profeet die steeds
verschijnt wanneer de ontwikkeling de overhand neemt, wanneer de ontwikkeling het
punt nadert waar terugkeer niet meer mogelijk is. Zij doet het onder moeilijke
omstandigheden. Doch zij kan niet anders. Zij is daartoe gezonden en geroepen.
Daar ligt de zin van het komen van de Shechiena in de ballingschap. Zonder dat zou
de schepping verloren gaan. De ontwikkeling zou zich emanciperen en zich in een
oneindige chaos storten. De zonde op aarde is deze ontwikkelingskracht. Het is de
kracht van de Nachash/slang/Amalek. De zonde is inhaerent aan de schepping. Zodra
iets op aarde komt, moet het deelnemen aan de ontwikkeling. Zo niet houdt het op
hier te verschijnen. Een verhaal vertelt hoe iemand eens de Jetser hara, het kwaad
gevangen had en doden wilde. Toen riep een stem uit de hemel het onmiddellijk weer
vrij te geven want alle voortplanting zou stoppen. Dat is het immers. Het 'wees
vruchtbaar en vermenigvuldig u' is de grondslag voor de ontwikkeling. God gaf die aan
de schepping en ook aan de mens. Het is de uitwerking op aarde van Gods plan. De
Neshama in de schepping is de rem op de ontwikkeling. Die rem treedt in volle
werking met het ogenblik van de ballingschap. Daarom is de ballingschap het
hoogtepunt van dit scheppings- of terugkeerdrama.
Het bijzondere ballingschapsverhaal.
In de Thora komt de ballingschap als patroon herhaaldelijk voor. Bv de verdrijving uit
het Paradijs. Steeds weer wordt deze gevolgd door een verlossing. Het patroon drukt
zich op ieder onderdeel af. Het is Gods zegel. Het is het scheppingspatroon. Na de
verwoesting van de tempel is er echter een ballingschap die in de Bijbel alleen door
een toekomstbelofte opgeheven wordt. Deze ballingschap is de huidige wereld. Het is
dit leven in het heden.
Deze ballingschap begint met de verwoesting van de tempel. Daarover gaat het
verhaal van Esther. Het verhaal vertrekt dus van een wereld waar de tempel reeds
verwoest is. Het is dus een verhaal vanuit die andere sfeer geschreven.
De 4 ballingschappen.
De overlevering kent 4 ballingschappen sedert de verwoesting van de tempel. Deze
vierheid toont reeds aan dat met deze ballingschappen de wereld als zodanig met haar
4 elementen, 4 grondslagen wordt gezien. De 4 ballingschappen zijn die van Babel, die
van Perzië en Medië, die van Jawan en die van Edom. De 1° van deze 4
ballingschappen begint met de verwoesting van de tempel. De 2° kent de bouw van
een afschaduwing van de tempel. De 3° werd niet in het Bijbelcomplex opgenomen.
Het wordt getypeerd door het verhaal van de ontwijding van de ballingschapstempel
en de herinwijding ervan. De 4° drukt zich uit in de verwoesting van deze
ballingschapstempel en is zoals de 4° wereld in het grote geheel der 4 werelden, onze
realiteit.
12
Waarom is het Estherverhaal deel van de Bijbel?
Het verhaal van Esther speelt zich af in de 2° van de 4 ballingschappen. Het is de
typering van de ballingschap zoals die zich na de verwoesting van de tempel voordoet.
De Thora kent in Leviticus en in Deuteronomium reeds het patroon van dit
ballingschapsverhaal. Doch daar heerst nog de wereld van vóór de verwoesting van de
tempel. Daar is nog het voorwereldlijke woord aan de orde.
In het Estherverhaal daarentegen is het woord van deze wereld aan de orde. Het is de
wereld na de verwoesting van de tempel, van na de geboorte in deze wereld. Het is
het woord vanuit de ballingschap. En dit woord kan eveneens geïnspireerd zijn door de
roeach hakodesh. Er bestaat een verbinding tussen deze wereld en die van vóór de
geboorte. Juist dat Estherverhaal drukt die verbinding uit.
De Estherrol vertelt van het wonder in de ballingschap. De Thorarol vertelt van het
wonder van de schepping, van vóór de geboorte van de mens en deze wereld. De
ballingschap krijgt een extra zin door deze verbinding. Het doen 'om niet' krijgt zijn
eigen ballingschapsverhaal. Het tegennatuurwetmatig handelen, het buiten de norm
handelen, het Neshamagedrag in de ballingschap behoort tot het grote Bijbelgeheel,
hoewel het na de verwoesting van de tempel tot stand komt.
Deel II De wereld van de namen.
De begrippen Shem en Eber.
Ieder ding heeft door de taal/woord een naam. Waarom noemen wij een bloem bv
bloem, een bepaald dier bv paard, een richting bv noord? Waarom is het zo en niet
anders? In de Bijbel wijst elk woord van deze wereld naar het wezen van de verschijning. Wij zien dan dat ieder woord een naam is met een exactheid van hogere orde.
Spreekt de overlevering van 'de naam'/ha-shem, verstaat zij daaronder God. Het is
'de naam' waaruit alle dingen bestaan en waaruit het woord voortkomt.
De Hebreën, de aartsvaders van de Bijbel komen van Shem, de zoon van Noach.
Shem betekent 'naam'. De aartsvaders heten de Thora te leren bij Shem en bij Eber.
Eber betekent 'van de overzijde', 'van een andere wereld'. De Hebreër/Iwri zoals hij
onverbasterd heet, is dus iemand die van deze wereld uit gezien, van een andere
wereld komt. Hij is voor deze wereld een vreemdeling. Hij hanteert andere maten. Hij
heeft een ander weten. Hij brengt onrust. Hij is in de oppositie tegenover de 'gewone'
gang van zaken. Hij verbrijzelt de goden. Hij schijnt het teken te zijn voor deze wereld
dat er ook nog iets anders bestaat. Hij wekt deze wereld voor dat andere. De
gewekten zijn niet altijd even vriendelijk. Dat is mede het lot van de Iwri. Men voelt
het verband tussen de Iwri en de Neshama. Zoals er ook een samenhang bestaat
tussen de Neshama in het lichaam en de Shechiena in de wereld.
Shem en Eber zijn dus de leermeesters van de vader van deze wereld. Zij kennen de
diepe zin van het woord. Zij beloven deze wereld wat in strijd blijkt met de feiten.
Ondanks de belofte blijft men vreemdeling en handelt men niettemin 'om niet'.
Shem wordt door de overlevering gelijk gesteld met Malchitsedek, de koning van
Shalem, de priester van God, de hoogste. 'De naam' bevat dan ook alles. 'Shalem'
betekent 'heel', vervuld.
In het geschiedenisboek van de Neshama spelen zich wonderlijke zaken af. De namen
hebben met de allerhoogste te maken. Het woord is bij God. Door het woord hebben
wij de verbinding met God. Het woord 'noemt' de dingen. Het geeft de schepping
namen. Namen zijn dus een zeer ernstige aangelegenheid. En de namen in de Bijbel
moeten zeer zeker met aandacht worden gelezen.
13
De naam Esther.
Esther betekent 'ik verberg mij' of 'ik ben verborgen' of 'ik heb mij verborgen'. Het
hangt er van af hoe men de klinkers plaatst die de Bijbel niet kent, niet wil en niet
mag kennen.
Esther werd een begrip dat men met een oosterse harem samenbracht. Esther houdt
haar herkomst verborgen. Haar verschijning is duidelijk. Doch waar komt die verschijning vandaan? Wat is haar wezen? Haar naam houdt haar verhaal in.
God verbergt zich.
De overlevering verdiept het inzicht in de betekenis van de naam Esther. Deze naam
komt in de Pentateuch voor. Deuteronomium (31:18) vertelt daar van het einde der
tijden, be-acharith ha-jatnim (Deut. 31:29). Het zijn de tijden die tot de ballingschap
leiden en de tijden van de ballingschap zelve. Het zijn de tijden van de neergang of
het hoogtepunt van de ontwikkeling, van de emancipatie van de mens tot een
zelfstandige godheid. De Nederlandse vertaling: 'overspelig de vreemde goden zal
gaan nalopen', dat men 'mij verlaten en mijn verbond verbreken zal'. 'Te dien dage zal
mijn toorn tegen hen ontbranden, ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen
verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen.
Dan zullen ze te dien dage zeggen: hebben die rampen ons niet daarom getroffen,
omdat onze God niet in ons midden is? Doch ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad dat zij gedaan hebben, dat zij zich tot andere
goden hebben gewend'. (Deut. 31:16-18) In verband met het einde der dagen wordt
even verder vermeld dat 'het onheil over u zal komen, wanneer gij doet wat kwaad is
in de ogen des Heren en Hem krenkt door het maaksel uwer handen'.
De nadruk ligt hier bij die typische uitdrukking dat God 'zijn aangezicht zal verbergen'.
Door dit verbergen komen de 'rampen en benauwdheden'.
In het verhaal van Esther dreigt dit onheil al, deze 'rampen en benauwdheden' in
overstelpende mate. Daar dreigt volledige uitroeiing. Het is de tijd van het einde der
dagen. De tempel is verwoest. De ballingschap is realiteit. Typisch dat het woord
Esther daar in Deut. 31:18 voorkomt, als een kern die het verhaal vastlegt. Hier is het
dan niet de vrouw Esther die zich verbergt, doch God zelf.
Er gebeurt zó veel toevallig dat zelfs verstokte atheïsten aan God als oorzaak moeten
denken. En toch komt God niet eenmaal in het verhaal voor. Toch heet het gebeuren
in dat verhaal Purim, 'via het lot', door toeval. God is in het Estherverhaal dus wel
zeer nadrukkelijk verborgen. Men wordt door de naam Purim genoodzaakt aan een
reeks toevalligheden te geloven. God houdt zich verborgen zoals Esther haar
oorsprong verborgen houdt en de schijn wekt 'toevallig de een of andere vrouw' te
zijn.
De naam Esther heeft in dit verhaal dus niet alleen betrekking op de vrouw Esther, op
de geheimzinnige koningin vrouw, doch ook op God die zich in dat verhaal op
mysterieuze wijze verbergt.
De oorzaak van het toeval.
Het verhaal van Esther is een uitdrukking van de toestand in het wezenlijke waar de
tempel reeds verwoest is en de ballingschap is ingetreden. In die toestand is God
onzichtbaar. Met de tempel verdwijnt de zichtbaarheid van God.
Wat in ballingschap geschiedt is van een andere zichtbaarheid. Daar heerst een
andere causaliteit. Het uiterlijke, het verschijnende duidt een bepaalde wetmatigheid
aan. Wat daar niet aan beantwoordt wordt dan toeval genoemd. Men kent de oorzaak
niet en doet de zaak dan af als toevallig. Men heeft dan pech of geluk. Men heeft helemaal niets en het gebeurt zo maar plots.
14
Bestudeert men ernstig het verschijnen van het toeval, bemerkt men dat daar
eveneens een zekere wetmatigheid heerst. Die wetmatigheid beheerst echter alleen
het gebied waar de wet der grote getallen heerst. Waar duidelijke wetmatigheden uit
de causaliteit kunnen worden afgeleid valt nooit te zeggen hoe die causaliteit op de
individuen afzonderlijk zal werken. Op het individuele lijkt alles toevallig.
2 personen ontmoeten elkaar in een treincoupé. Zij kenden elkaar niet. Een gesprek
ontstaat en een vriendschap ontluikt: toeval. Oneindig veel factoren werkten mee.
Toch beseft men dat al dat toeval toch wel heel vaak 'erg toevallig' is. Zit daar toch
niet iets achter? Maar men zal niets vinden. Men zal alleen verstrikt raken in een
oneindige veelheid van oorzaken. Dat betekent ballingschap in de vorm. Het betekent
het zicht van het ene uiteinde van de wereld tot het andere uiteinde verloren te
hebben. God is in de ballingschap onzichtbaar. De tempel is verwoest. God heeft zich
verborgen. Hasteer astir. Deut. 31:18. God komt in het verhaal van de ballingschap/Esther niet voor. Wanneer God onzichtbaar is kan men zijn bestaan niet
bewijzen. God wil niet bewezen worden. God wil in dit bizarre boeiende leven dat er
juist gehandeld wordt zonder dit bewijs. De acteurs hebben naast zich alleen
kameraad twijfel en vermoeidheid. God wil dat men handelt 'om niet'/bechinnom. Juist
daartoe verbergt God zich.
De neergang is de andere kant van de verborgen God. De 'oorzaak' van dat 'toeval' is
ook verborgen. De kern is verborgen. De werkelijke geschiedenis is slechts onbewust
aanwezig. God zei: 'ik zal mij verbergen'. Daarmee ontstond het onoverzienbare
complex van gebeurtenissen dat de mens toeval noemt. Waar het de mens persoonlijk
aangaat is er altijd als beslissende factor dat vreemde toeval.
Toeval en Mysterie.
Purim betekent toeval. Purim is het woord voor het feit dat er Pur is. Wanneer
gebeurtenissen door Pur/het lot of toeval worden beheerst is het woord toeval typisch
iets van de wereld van de ontwikkeling. Het valt je toe. Vanwaar en waarom laat deze
wereld in het midden. De oorzaak onttrekt zich aan onze waarneming. Wij zijn
dronken van ontwikkeling.
In de Hebreeuwse overlevering wordt het woord toeval ook gebruikt. In de ware
geschiedenis die de Neshama met zich mee draagt, gebruikt men nooit het woord
Pur/toeval. Dit woord is een ontvluchten van de werkelijkheid. Daar gebruikt men als
men de oorzaak van een gebeurtenis/daad wil aangeven een woord met dezelfde
wortel als het woord Esther. Men zegt dan namelijk: ‘de oorzaak van een daad is
nistar.’ Dit woord komt zoals het woord Esther (dat de vervoeging 'ik ben verborgen'
in zich draagt) van het woord 'verbergen'/hester. Nistar is dan 'verborgen'.
Nistar betekent meer. Dit verbergen van God is immers een groot geheim van de
schepping omdat het in deze wereld staat tegenover het geheim van de zonde/afval.
Het is het geheim van de tweeheid. Is iets nistar, is dat het gevolg van het mysterie
van de schepping. Het heeft dan te maken met de ballingschap, met een zich
verbergen van God, kortom met het verhaal van Esther.
Het verborgene is voor God. Het behoort tot het grote mysterie van de ballingschap.
Het verborgene geeft juist de mogelijkheid om alles te doen en het openlijke te zien.
Men moet zich over het verborgene geen zorgen maken omdat dat werkelijk van God
is. Het is geen toeval. De oorzaak moet zich alleen aan onze waarneming onttrekken.
Dat gebeurt omdat de ballingschap of vormwording heerst. Het is de scheppingswet
dat voor de ballingschap de oorzaak verborgen is. Verborgen opdat wij 'om niet'
zouden kunnen doen.
De verborgen oorzaak is identiek met de verborgen God. De oorzaak is niet onbekend.
Zij behoort alleen tot het mysterie van God. De oorzaak is verborgen omdat de engel
de bovenlip aanraakte. De oorzaak is verborgen zoals de ware geschiedenis die tevens
de oorzaak is, voor ons bewustzijn verborgen is.
Daarom zegt de overlevering dat van iedere daad de oorzaak nistar is. De daad zelf
wordt
dan
nigleh
genoemd,
openlijk.
Het
betekent
voornamelijk
'in
15
ballingschapsgestalte'. Het woord nigleh heeft tot wortel hetzelfde begrip als 'ballingschap'. Dat doet tevens het woord 'vorm' in de zin van lichaam (men denke aan
golem) ontstaan. De stam g-l is dus in het woord openbaar, uiterlijk, bloot, aanwezig
zoals ook in galuth (ballingschap) en in golem (lichaamsvorm). Veruiterlijking en
ballingschap hangen samen. Dit openlijke zien wij dus. Wij zien de ballingschap/vorm.
Die is voor ons. Daarmee hebben wij te maken op onze goddelijke weg van doen 'om
niet'.
Het gevolg van de daad onttrekt zich weer aan onze waarneming zoals haar oorzaak.
Wie kan de uitwerking nagaan? Ook de uitwerking waaiert oneindig uit. Wist de
uitvinder van het buskruit wat de gevolgen zouden zijn? Is iemand daarbij lofwaardig
of schuldig? Ook het gevolg/consequentie van een daad heet daarom nistar te zijn.
Ook dat behoort tot de ballingschap. Ook dat behoort tot het doen 'om niet'. Zou men
de consequenties van zijn daden tot in het uiterste kennen, zou men alweer
automatisch reageren.
Het toeval komt uit de bron die nistar is, mysterie. Ook toeval en Esther horen bij
elkaar. Purim is een mysterie. Alles wat in de ballingschap verschijnt, komt uit een
mysterie en gaat weer naar een mysterie. Alleen het stukje dat wij realiteit noemen
ligt bloot. De mens handelt omgeven door mysterie. En daarin kan hij 'om niet'
handelen.
De onverklaarbare Halacha of levensaanwijzingen.
Een typische verschijningsvorm van het doen 'om niet' is de oorspronkelijke joodse
levenspraktijk. Uit de overlevering kent het Jodendom een immens complex van
levensaanwijzingen die betrekking hebben op het leven van iedere dag. Ze gaan in op
alle onderdelen van het leven. Alles daarvan is puur overgeleverd. Het is eigenlijk wat
men met het woord Kabbala moet uitdrukken.
Deze levensaanwijzingen/Halachah, het 'gaan', de 'weg' zoals men het kan vertalen,
poogt men wel eens op de moderne wijze in een nuttige zin te verklaren of te
motiveren. Men zegt dan eens dat die levenswijze de hygiëne verbetert, dat zij de
mens braaf maakten en minder vatbaar voor misdrijven. Dan weer beweerde men dat
zij de mens sociaalvoelend, nationaal voelend ofwel universeelvoelend maakt, dat zij
hem bescheiden maakt, leergierig, verstandig, helder denkend, synagogen
frequenterend, zakelijk, gezond enz… maakt. Al deze verklaringen wenden voor te
weten wat God wilde en bedoelde. Men geeft deze kennis ijverig verder. Vaak moet
men zich daartoe in veel bochten wringen omdat soms zelfs God onnavolgbaar wordt.
Natuurlijk loochent dit de zin van de schepping. Nee, al deze dingen die iedere dag
gedaan of vermeden moeten worden, vloeien voort uit een bron die nistar/mysterie is.
Deze bron heeft te maken met de wereld waarin de Neshama voor haar intreden in
het lichaam luisterde en leerde. Deze bron houdt verband met de woorden van de
Bijbel.
Dat al deze levensaanwijzingen over de verwoesting/ballingschap heen tot ons zijn
gekomen is een wonder op zich. Deze levensaanwijzigingen geven aan het zogenaamde alledaagse leven een structuur/ritme die samenhangt met het wezenlijke
leven. De bron is nl nistar of God zelf dus.
Dat wil dan ook zeggen dat alle redelijke, alle nuttigheidsmotieven, alle gezondsheids, staatspolitieke, psychologische motieven te pletter moeten lopen op dit grote begrip
nistar/verborgen/mysterie.
Volkomen dwaas wordt het wanneer mensen, vol van hun moderne overtuiging
verklaringen zoeken. Ze maken geen bochten, zij snijden ze eenvoudig af.
Dat hele leven met deze uit voorwereldlijke bron afkomstige overleveringen over het
doen en laten van de mens kan en mag geen verklaring hebben in welke
nuttigheidszin ook. Men zou even goed kunnen zeggen dat wie volgens deze
levensaanwijzingen zijn weg gaat, lang zal leven, gespaard zal worden voor
vervolging, gered zal worden uit de nood, gezond zal worden uit ziekte. Wie niet zo
leeft zal dan wel eens zien wat hem overkomt. Natuurlijk weet men dat beide groepen
16
in de realiteit zowel het een als het andere krijgen. Dat zelfs de eerste groep vanuit
werelds standpunt gezien, er minder goed afkomt. En daar gaat het nu om. Ondanks
het feit van vervolgingen, afval, van alles wat maar van ontwikkelingsstandpunt
gezien negatief is, ondanks dat alles werd deze levenswijze door duizenden jaren heen
met liefde gehandhaafd, werkelijk 'om niet' dus.
Zij bracht innerlijke vreugde en geluk omdat men om niet handelde; omdat men zich
met de bron verbonden voelde, met het mysterie van het nistar.
De Halacha en de Neshama.
Deze levensaanwijzigingen staan tegenover een 'meegaan met de ontwikkeling'. Ze
staan tegenover die uit een andere wereld, de Neshama in de ontwikkeling. De
levensaanwijzingen zijn als de Neshama. Zij zijn vast, onveranderlijk en daarmee
houden zij het overwicht op de ontwikkeling. Vaak toont het uiterst belangrijke zich
bijna niet in de materiële verschijningsvorm. De Neshama is niet-aantoonbaar in de
verschijning. God schijnt weerloos, machteloos. En toch is dat het beslissende. De
mens die op het schijnbaar onbelangrijke let weet van binnenuit en wordt goed geleid
in het onbewuste. Zijn Neshama spreekt dan.
Zo was er steeds aandacht voor iets schijnbaar onbelangrijks dat plots de oorzaak is
van een keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Bv Jakobs zorg voor het
kruikje en bv het afgedwaalde lammetje uit de kudde. Dat kleine weerloze, dat aan de
weg liggende heeft een paralleliteit met de Neshama en de Shechiena.
Daarom zijn de levensaanwijzigingen van de Halacha vol van zorg voor dat heel
kleine, voor dat waarop men in de wereld juist niet let of waar de wereld de schouders
voor ophaalt.
Een oud verhaal vertelt dat in deze wereld van de ballingschap de verlosser te vinden
is als een bedelaar aan de poort van Rome. Rome is hier als uitdrukking van een
bovenaards begrip, zoals Jeruzalem dat voor een andere realiteit is. De wereld zou de
verlosser graag zoeken onder de waardig voortschrijdende verschijningen. De wereld
let op het uiterlijke, op de verschijning in de ontwikkeling. De verlosser is echter waar
de wereld hem het allerlaatst zou zoeken.
De verlosser drukt zich overal uit waar ons iets wereld onbelangrijks gewezen wordt.
De verlosser woont in het voor de wereld onbelangrijke. God toont zich hier
verborgen. De Neshama toont zich eveneens onaanzienlijk. Alleen een aanwijzing
vanuit een andere wereld waar ook de Neshama woont kan de betekenis van het
‘onaanzienlijke’ aanduiden.
Zo zijn deze levensaanwijzingen het licht in de handen van de mens. Dit licht kan de
mens de weg met vreugde doen gaan. De levensaanwijzingen komen voort uit het
complex dat men de 'mondelinge Thora' noemt. De mondelinge Thora is onderdeel
van de Neshama. De Neshama 'leert' haar mede van de engel. In deze wereld van de
ballingschap krijgt de mondelinge Thora eveneens vorm of een lichaam. Zij wordt nu
ook lichamelijk beleefd. Zij krijgt iedere dag uitdrukking in de daden van de mens. Het
lichaam doet dat alles omdat de mens hierbij 'om niet' wil handelen. Hij smaakte het
wonder in de overlevering. Gaarne handelt hij nu 'om niet'.
Het wonder van de Iwri.
Dat er altijd een schijnbaar toevallig groepje mensen leefde dat deze
levensaanwijzingen naleefde is wellicht juist van de allergrootste betekenis voor de
wereld. Dat groepje wordt meestal niet belangrijk geacht. Het zijn geen financiers,
geen grote wetenschapsmensen, geen politici. Wanneer zij daaronder soms ook
aanwezig zijn, zijn zij dat toevallig. De wereld let er niet op. Toch wordt men er wel
wat koud van omdat van dat groepje een adem van een andere wereld waait, van een
vaste tijdloze eeuwigheid. De Neshama staat aan de grens van het verschijnen. De
Shechiena beroert dit bestaan.
Het groepje is onopvallend in machtsontplooiing. Het telt in de wereld niet mee als
17
factor in de ontwikkeling meent men. Het heeft geen kanonnen, geen banken, geen
fondsen, geen politici, geen pers, geen public relations, geen organisatie. Zij hoeden.
Zij leven wat zij zijn, het onopvallende. Zij zijn als uit een andere wereld komende. Zij
zijn zoals de taal van hun overlevering het zegt, de Iwri. Zij zijn wat de Neshama voor
iedere verschijning/lichaam is. Daarmee zijn zij de grote goddelijke remkracht in de
wereld van de ontwikkeling. Zij zijn de waarborg, de tekenen voor de terugkeer. Zij
zijn onopvallend als de Neshama, weerloos voor de tijd zoals de Shechiena. Daarom
zijn zij ook de grote ergernis voor de krachten der ontwikkeling. Dan wil het vaak
gebeuren dat de krachten der ontwikkeling/Amalek dat onopvallende willen uitroeien.
Amalek werkt dan met zijn wapens die voortvloeien uit de wereld der verschijningen.
Deze wapens hebben evenwel geen vat op het gebied van de Neshama. Men kan met
stokken de zon niet verdrijven.
Het verhaal van de 36 Tsadikiem.
Men zegt van de 36 tsadikiem (Onjuist vaak vertaald met rechtvaardigen. Het houdt
veel meer in.) dat zij in iedere generatie zijn, dat de wereld door hun aanwezigheid
bestaat en dat niemand weet wie tot deze 36 behoort. Zij zelf weten niet eens dat zij
ertoe behoren. Het gaat hier namelijk om de kern van het bestaan, om het wezen van
de wereld. Dat is natuurlijk even niet-aantoonbaar dan de Shechiena en de Neshama.
Zodra men zichzelf als zodanig in de wereld van de ontwikkeling herkent, kan men
niet meer tot die onkenbare 36 behoren. De kern is immers onzichtbaar.
Het zijn er 36 omdat zij tot de voorwereld/Paradijs behoren. De Neshama is
onzichtbaar in de mens. De Shechiena is onzichtbaar in de wereld. Het woord van de
Thora en de werkelijke geschiedenis behoren tot die voorwereld. Het zijn er 36 omdat
de voorwereld zich voor ons uitdrukt als 6° dag. De 6° dag is de mens in het Paradijs.
De voltooide 6° dag wordt in die andere wereld gezien als de zichzelf vervullende 6,
62. De 36 is de basis voor deze wereld van de ballingschap. Zij is de kern ervan. Deze
36 zijn dus datzelfde. Zij zijn ook hier zoals de Neshama en de Shechiena hier zijn,
maar onherkenbaar. Zij zijn immers van een andere orde.
Men zoekt ze dus niet! Zij zijn overal en toch ook weer nergens. Zij zijn daar waar wij
niet kijken. In het kleine, in het onopvallende kan men hun sporen wellicht herkennen.
Zoeken wij die 36 hier, moeten wij het wonder van dit leven zoeken. Dan zeggen wij
niet dat A er wel toebehoort en B niet. Wij kunnen niet aanwijzen noch beoordelen.
Die 36 stellen de kern van ons bestaan voor. Zouden wij ze kunnen ervaren? Zouden
wij zelfs zo onbescheiden mogen zijn onszelf tot die 36 te tellen?
De 36 zijn hier nistar. Zij zijn niet 'wetenschappelijk' te zoeken. Alleen de heel simpele
daad brengt ons erheen, de daad 'om niet'.
De oorzaak van het gebeuren is nistar. In het gebied van de nistar zijn de 36
tsadikiem te vinden. Daar is de Neshama en leven ook de woorden van de Thora op
een heel bijzondere wijze.
Verstoppertje spelen.
Wil nistar nu zeggen dat men zich geheel moet afwenden van die bron van oorzaken?
Dat men simpel constateert dat God zich verborg. Hij wil het immers zelf zo? Maar dan
wordt men ook interesseloos voor God.'
Ik moet hier aan een chassidisch verhaal denken. Het zoontje van één der bekende
chassidiem rebbe's komt huilend bij zijn vader. Hij speelt met een vriendje
verstoppertje. Hij verborg zich uitstekend. Daar zat hij dan en wachtte. Hij stelde zich
voor hoe het vriendje overal zocht. Hij zat daar zelf in opwinding met de vraag hoe
lang het zou duren voor hij gevonden zou worden. Het duurde inderdaad lang. Wat
hem nog vreemder voorkwam was dat hij het vriendje al lang niet gehoord had. Ten
slotte verliet hij zijn verbergplaats om te zien wat er gaande was en ontdekte dat het
vriendje vrijwel onmiddellijk naar huis was gegaan om met andere kinderen te spelen.
Diep teleurgesteld vertelde hij de historie aan zijn vader.
18
Toen ook stroomden de bij vader de tranen over de wangen. 'Zo verbergt zich ook de
Shechiena voor ons opdat wij haar zoeken. En wij doen andere spelletjes en laten haar
zitten.
Sommige chassidiem zagen de samenhang tussen ons doen en laten, zelfs tussen
onze spelletjes en het gebeuren in het grote voorwereldlijke geschiedenisboek. Zij
kenden het patroon van het zegel.
Het zoeken naar de Nistar.
Het zich verbergen van God is inderdaad opdat wij hem zouden zoeken. Het zoeken
van God is immers het leven. Het is de eigenlijke oorzaak van het leven. Wij moeten
niet de reden voor deze of gene levensaanwijzing zoeken. Wij moeten niet verklaren
dat bij de uittocht uit Egypte mogelijk miljoenen mensen betrokken waren. Wij hebben
niet te maken met eventuele beweegredenen van Jakob, Saul of Hizkia. Wij kunnen
wel zoeken naar God in dit alles, het wonder van de bron constateren, de structuur,
het ritme, het grootse overweldigende overal.
Het zoeken van God is immers niets anders dan de weg van de
terugkeer/oorsprong/bevrijding. Daartoe komt de Neshama in de mens. De Neshama
wil niet anders dan God zoeken. Alleen de lichamelijke verschijning wil redenen en
oorzaken vinden. Doch God zoeken in het nistar is het wonder vinden. En dat wonder
is ook te vinden in het Estherverhaal.
Het begrip Pur.
Het woord Pur/lot is opgebouwd uit de elementen die ook het woord voor stier en koe
vormen alsook voor vrucht en vruchtbaarheid. Ook het woord Pharao heeft daar
verwantschap mee. Ons begrip toeval hangt nauw samen met wat wij als
vruchtbaarheid, ontwikkeling en groei kennen.
Het Pur wordt in het Estherverhaal gebruikt voor Haman de Amalekiet, de uitdrukking
van de kracht der ontwikkeling. Voor Haman heet het Pur. Esther is het nistar. Haman
ziet slechts ontwikkeling. Dat deze ontwikkeling beheerst wordt door het Pur/toeval
negeert hij. De wet van de grote getallen maakt het hem mogelijk aan de hand van de
ontwikkeling te beschrijven. Toeval stoort de statistische wet niet. De uitzonderingen
worden door het massale verstikt. De uitzonderingen zijn soms lastig, doch zij maken
het geheel veel levendiger door juist hen te willen elimineren; dood te zwijgen of te
maken.
De kracht van de ontwikkeling is volledig onderworpen aan de roes. Haman
behandelde het toeval zoals het de mens in de wereld der ontwikkeling betaamt. Voor
hem is toeval een onderdeel van de groei. Het valt hem toe. Waar het vandaan komt
interesseert hem niet. Hij werkt alleen met het gegevene. Dat is de kern van het
begrip Pur. Zo vat de ontwikkeling de dingen op. Zo ziet de ontwikkeling de
gebeurtenissen. Zij gaat er niet dieper op in. Zij gebruikt ze. Zij heeft niet eens tijd
om er op in te gaan. En het heeft voor de wereld der ontwikkeling bovendien geen zin.
De plaats der handeling.
Het Estherverhaal speelt zich af in Perzië-Medië, in het Hebreeuws Poras u-Modai. Dit
ballingschapsverhaal speelt zich af in een wereld van tweeheid.
Het andere grote ballingschapsverhaal speelde zich ook af in een wereld van tweeheid,
nl Egypte. Het scheppingsverhaal zelf is ook een tweeheidsverhaal. Tweeheid is het
uitgangspunt van de schepping. Het is het begin van de ballingschap van de
Shechiena. Het Estherverhaal speelt zich ook af in de wereld van de tweeheid. Juist in
de tweeheid Poras u-Modai komt het ballingschapsverhaal in het teken van Esther ('Ik
zal mij verbergen') tot uitdrukking.
In de wereld van de tweeheid voelt men zich als mens gevangen. Men zit vast in
19
tegenstellingen. Zo is de mens in Poras u-Modai gevangen. Hij kan zich niet
voorstellen dat daar ooit een einde aan zal komen zoals hij zich ook niet kan
voorstellen dat er aan tijd en ruimte een einde kan komen.
In het wezenlijke, in de taal der overlevering is het begrip 400 de maat voor een
aardse eeuwigheid. De 400 is daar het uiterste wat in onze wereld denkbaar is. Men
kan niet voorbij de 400 denken zoals men ook niet voorbij tijd en ruimte kan denken.
Het is de letter Taw. Daarom duurt de ballingschap in Egypte 400 'jaar'. Daarom wordt
'het land'/de wereld/het heelal gemeten met de maat 400. Het land heet 400 Parsa
lang en 400 Parsa breed te zijn. In de 400 is men gevangen zoals men in de materiële
uitdrukkingsmogelijkheid gevangen zit.
De tweeheid Poras u-Modai, Perzië en Medië vormen samen in hun absolute betekenis
als eenheid 400. Perzië en Medië zijn voor onze wereld het begrip eeuwig.
Het verhaal op de rol.
Het Estherverhaal is op een rol geschreven. Het kan alleen als rol bestaan. Het
Hebreeuwse woord voor rol, megillah werd de naam voor de Estherrol. Spreekt men
van Megillah, bedoelt men de Estherrol, het Estherverhaal.
Ook de Thora/Pentateuch werd op een rol geschreven. Hij kan alleen op een rol
bestaan en op een rol gelezen worden. Toch zegt men nooit dat de Thora een Megillah
is, hoewel hij dat is.
Megillah heeft dezelfde wortel als het woord voor 'bloot geven', 'het uiterlijke geven'.
Het heeft het begrip vorm dus in de zin van de uiterlijke verschijning. Het heeft
dezelfde wortel als het woord voor ballingschap. In al deze woorden is het begrip g-l,
de 3 en de 30 het centrale element waaruit het geheel wordt gevormd.
Ballingschap heeft te maken met wat zich aan ons als 'rol' voordoet. Alles is in een rol
gewikkeld. De letters en woorden zijn er in verborgen. De buitenkant toont alleen het
ronde.
Waarom koos men de rol om woorden vast te leggen? Een onbewuste keuze? Het
Neshamaweten gaat in de vorm van woorden in deze wereld in ballingschap. Ze gaan
onder een rond uiterlijk verborgen. Wie maakte de naam Megillah/rol verwant met
ballingschap, met openbaar en uiterlijk? De maker van het woord zelf, de schepping.
De beschreven rol zelf drukt dus de wijze uit waarop de schepping en de ballingschap
verschijnen.
Een rol wil gelezen worden zodra de Neshama de woorden of het leven daarin brengt.
Voelden de woorden dezelfde angst als de Neshama omdat zij dezelfde weg moeten
gaan naar deze wereld? Ook de woorden komen toch in ballingschap op de rol?
De rol wil gelezen worden. Daartoe wordt zij geopend. Het leven of de wereld begint.
Letter voor letter, woord voor woord, kolom voor kolom passeert. Wat voorbij is wordt
weer dicht gerold. Het is verleden. Het is weer verborgen. Alleen het ronde uiterlijk
blijft. Ook wat nog moet komen is nog dichtgerold. Het is voor ons nog verborgen in
de toekomst. Doch de letters zijn er al. Het is al geschapen. Het zag alleen het
daglicht nog niet. Zo is het leven in deze wereld van de schepping of ballingschap. Het
heden zit tussen verleden en toekomst. Beide zijn verborgen. Het recente voorbije kan
men nog herinneren. Het spoedig komende kan men enigszins vermoeden. Doch de
rest is verborgen.
De Thorarol wordt op deze wijze gelezen.
Het Estherverhaal is het enige dat tot op vandaag naast de Thora op een rol werd
geschreven. En dat Estherverhaal heet kortweg rol of Megillah. Toch wordt dit verhaal
niet afgerold zoals het Thoraverhaal. De rol wordt namelijk voor het lezen geheel
uitgerold en dan in 4 delen gevouwen. Het vouwt zich bij het lezen in deze 4 delen
open.
Futiliteit zullen de kenners der ontwikkeling zeggen. Zeer zeker. Het zijn de kleine
20
dingen waaraan Amalek zelfvoldaan voorbijging. Het zijn kleine dingen die voor de
ontwikkeling niets opleveren. Maar het leven berust op deze kleine onopvallende
details. De ontwikkeling gaat aan het weerloze voorbij. Zij kent de Neshama niet.
Het Estherverhaal is het ballingschapsverhaal. Deze ballingschap is vierdelig. Er zijn 4
ballingschappen zoals er 4 werelden zijn in het scheppingsverhaal en 4 grondslagen
waarop de wereld rust. Dit wezenlijke/deze rol werd in deze vierheid voor ons gedeponeerd opdat wij hem zouden lezen zoals wij de ballingschap in vierheid leven.
Ballingschap is niet enkelvoudig doch viervoudig. Zo omvatten de 4 hoeken van de
aarde de wereld. De 4 elementen verschijnen hier als de basis voor ieder zijn.
Maar waarom is de Estherrol in 4 gevouwen en de Thorarol niet?
De Thora is voor ons in deze wereld het vóórgebeuren. Zij is als de Neshama
verborgen of opgerold. Zij komt uit een wereld van vóór de onze of boven de onze. Zij
is voor ons nistar. Alles ervan stamt uit een voor-wereldtijd. Daarom staat de naam
van God daar ook openlijk vermeld. Hij staat er zelfs zo veelvuldig in allerlei
uitdrukkingen dat de Thora eigenlijk 1 grote naamsuitdrukking van God is.
Het Estherverhaal stamt uit onze wereld, uit onze ballingschap. Zij is voor ons het
galul, het openbare, het aan de uiterlijke kant spelende. Daarom is in het
Estherverhaal de naam van God 'nistar'. Daarom heet het hele verhaal Esther, 'Ik heb
mij verborgen'. Daarom wordt deze rol juist opengedekt, opengerold of zichtbaar
gemaakt.
Het wonder van de Estherrol is dat het vanuit een andere werkelijkheid werd
geschreven met de roeach hakodesh, de heilige heel-makende, en toch in deze wereld
kon verschijnen. Roeach is wat verbindt. Het is wat zich van het ene naar het andere
beweegt. Wind heet daarom ook roeach. Ook het feit dat er richtingen bestaan noemt
men roeach. De roeach in de mens is de verbinder tussen het hier verschijnende en
het wezenlijke. De roeach hakodesh is de verbinding tussen onze verschijningsvorm
en het wezenlijke. Hij maakt heel. Hij heft de scheiding op tussen beneden en boven,
tussen hemel en aarde.
Komt iets met de roeach hakodesh tot stand, komt de verbinding van hemel en aarde
tot stand in het hier verschijnende. Zo kwam de Bijbel met de roeach hakodesh tot
hier. De woorden van de Bijbel gelden hier en in de hemel. Zij drukken hier in onze
beelden en klanken uit wat daar in wezen bestaat. Zo iets kan alleen met de roeach
hakodesh.
Het Estherverhaal is een rol omdat het een schepping voor deze ballingschap is. Zodra
het geleefd/gelezen wordt, wordt het zoals deze ballingschap openbaar. Het wordt
bloot gelegd zoals deze ballingschap en in 4 gevouwen.
De Koning.
De koning van de wereld van Perzië en Medië heet Achashverosh. Het is de koning van
de wereld met de maat 400. Hij is de 6° van de 10 koningen die de gehele wereld of
heelal beheersten. De wereld waaiert vanuit haar oorsprong uit in deze 10 facetten.
Zij geven door hun plaats in de kern ook een zekere rangorde in de tijd van deze
wereld weer.
De 1° koning is de Heer onder de naam haShem Tsevaoth. De 2° is Nimrod, de grote
jager. De 3° is Pharao, de heerser van de wereld Mitsraïm. De 4° is het koningschap
van Israël met de figuren David en Salomo. Dan komt Nebukadnezar, de koning van
Babel die de tempel verwoeste en met wie de ballingschap begon. De 6° is
Achashverosh, de koning in het Estherverhaal. De 7° komt uit het koninkrijk van
Jawan/Griek. Het 8° rijk is het rijk van Edom, van Ezau. Het 9° is dat van de
Mashiach, de 'gezalfde', de zoon van David. Als 10° komt weer de Heer Tsevaoth als
koning van de wereld. Van deze 10 koningen wordt gezegd dat zij de wereld
beheersten en eens weer zullen beheersen. Zij vormen als totaliteit de wereld en de
mens.
21
De typering van koning Achasverosh kan worden samengevat als 'een kwaadaardige
dwaas'. Men moet dit niet zien als een soort wraak voor de angsten die Achashverosh
bij de mens veroorzaakte gezien het hier een verhaal vanuit een andere wereld
betreft.
Waarom is hij een dwaas? Deze koning van de ballingschap beheerste namelijk de
wetten die deze ballingschap in stand houden. Zonder deze wetten was de wereld niet
mogelijk redeneerde Achashverosh. Terecht de wereld van de tweeheid kan alleen
bestaan wanneer bepaalde wetten van evenwicht heersen. Er is actie en reactie, goed
en kwaad, gewicht en tegenwicht. Dat zijn de wetten waarmee de wereld van de
ballingschap zich uitdrukt. Opheffing van deze wetten betekent volgens Achashverosh
opheffing van het heelal. Hij is de koning omdat de wereld van de vorm/ballingschap
zich in zo’n koning uitdrukt. De wereld van de ballingschap meent een
eeuwigheidskarakter te bezitten door dit evenwichtsprincipe. Dit principe dringt tot
alle gebieden door zelfs tot in het heelal, zo leert de waarneming. Men bespeurt een
eeuwige ontwikkeling volgens vaste regels. Men kent de natuurwetten van de
verschijning, zwaartekracht, erfelijkheid, chemische wetten enz... Men tracht die
natuurwetten zover mogelijk terug te vinden zelfs tot in de geesteswetenschappen. De
natuurwetten geven rust aan de onderzoeker der verschijningen. Hij rekent zich dan
tot de hofhouding van koning Achashverosh. De natuurwetten doen de wereld kennen.
Men heeft er vat op de wereld. Men kan met behulp van die wetten regeren en
beheersen.
Ook op het gebied van de beoordeling past men deze wetten van de tweeheid toe. Wie
braaf is krijgt loon, wie niet straf. De toepassing van deze wetten gaat boven alles.
Want zij zijn alles. Zonder deze wetten vervalt deze wereld tot chaos.
Natuurlijk is een consequente doorvoering van deze wetten hard, wreed en
kwaadaardig. Daarom heet Achashverosh ook kwaadaardig. Een consequente
doorvoering betekent immers dat het zwakke verliest. Het zieke sterft, het oude
verdwijnt. Deze wetten kennen geen pardon.
Er is nog meer. Achashverosh is ook een shote/dwaas. Hij is immers overtuigd dat de
natuurwetten niet-ophefbaar zijn. Het zijn de wetten van Meden en Perzen, zoals zij
via deze overlevering in het spraakgebruik zijn overgegaan. Natuurwetten liggen vast,
zegt men in de wereld van Achashverosh. De wereld zou ophouden te bestaan
wanneer men er niet meer kon op rekenen.
Het drama ontstaat wanneer niet iedereen dat onomstotelijk wil aannemen. De
Neshamah, de Iwri, de 36 kennen een andere realiteit.
Volgens Achashverosh moeten de wetten van Meden en Perzen functioneren. Wat valt
kan men in deze wereld berekenen, hoe snel, wanneer en waar het zal neerkomen.
Wonderen zijn vervelend in zo’n wereld. Zij verstoren eveneens de illusie.
Natuurwetten zijn de grondslag van deze wereld. En Achashverosh is de koning van
deze wereld?
De dwaas.
Achashverosh is een dwaas tot in de eeuwigheid. Hij gelooft aan de niet-ophefbaarheid
der natuurwetten. Vanuit de Neshama is het geloof in de niet-ophefbaarheid der
natuurwetten een teken van domheid. De bewoners van Poras u-Modai weten niet
beter. Er is blijkbaar één die niet bereid is voor deze wetten te buigen, nl Mordechai.
Hij blijkt in staat de gehele ontwikkeling te stuiten en haar om te keren.
De Neshama is in iedere mens in die ballingschap werkzaam zoals een Mordechai.
Onopvallend en toch irriterend blijft hij in de voorhof bij de koning.
De wereld van de ballingschap gelooft in de wetten van Meden en Perzen. Zij treurt
wanneer deze wetten de ondergang aankondigen. De 6° koning is de uitdrukking van
dit facet. Hij weet werkelijk niet anders want zijn rijk is slechts een beperkt rijk.
Het verhaal vertelt reeds aan het begin dat Achashverosh koning is over 127 landen,
van Hodu tot Kush. Men vindt dat aanzienlijk. Waarom die nadruk op die 127. Steeds
wanneer die wetten van onveranderlijk karakter naar voor komen, komen deze 127
22
mee.
De Midrash/overlevering geeft ook hier de sleutel. Die vele landen/rijken die
Achashverosh als Poras u-Modai beheerst, die hij met de kracht van de 400 beheerst
zijn niet alles. Het heelal van Achashverosh is beperkt. Een echte koning kan er 254,
althans, als grensgebied, 253 of 252 beheersen. Achashverosh bezit slechts de helft.
De wereld van de natuurwetten is slechts 1 kant van de werkelijkheid. Het dwaze is
dat die wereld denkt dat zij alles beheerst.
De grenzen van het rijk.
Hodu en Kush liggen vrij dicht bij
elkaar. Achashverosh beheerst dat gebied
inderdaad intensief. Van de andere zijde wil hij liever niet horen.
Vanuit de ballingschap in Perzië en Medië meent men alles te begrijpen en te kennen.
De mens behoort tot alle werelden. Omdat de mens ook van elders komt en ook tot
elders behoort, wordt door hem dat alles bekeken en gemeten, gekend volgens de
normen van die beperkte wereld van Hodu tot Kush. Zo beheerst Achashverosh ook de
rest. Hij is heer over alles, de 127.
De Shechiena die tussen de tempel en Jeruzalem rust straalt van het ene einde der
wereld tot het andere. Waar de geconcentreerde overtuiging van de mens is, vandaar
uit reikt zij over alle werelden. De overtuiging, de bezieling van Salomo reikte vanuit
het kleine gebied tussen Tifsach en Azah over alles heen.
Men ziet Achashverosh en Salomo als toestanden in de mens. Men vergeet niet dat
het hier gaat om het boek van de Neshama dat zich voorwereldlijk afspeelt. Het
kleinste gebied dat beschreven wordt is dat van het Allerheiligste in de tempel waar de
verlosser en de Shechiena zijn. Dat gebied dringt tot alles door. Dat gebied is eigenlijk
ruimtelijk onbestaanbaar. En daar juist woont God, de heer van alle werelden.
De 127 landen van de koning.
Rest nog de vraag betreffende het getal der beheerste landen. Achashverosh heeft er
127. Als 33° priemgetal drukt 127 reeds een typische vormwordingstoestand uit. De
127 toont het beginsel van de g-l, de 33 in de nistarwereld van het 'hoe en waarom'
der priemgetallen. De ballingschap in Poras u-Modai verbergt de 33 dus in zichzelf.
Openbaar is 127. De ballingschap is zoals het woord dus aangeeft identiek met
openbaar worden/veruiterlijken. Veruiterlijken betekent dat het wezenlijke alsmaar
meer bedekt wordt/verborgen/omhuld. Hoe meer uiterlijke schittering, hoe meer
ballingschap er is. In die openbare 127 is de wezenlijke 33 verborgen.
Zo worden de jaren van Sarah, de vrouw van Abraham ook aangegeven met 127.
Want daarmee voltooit zich de vormwording. Sarah is de enige vrouw in de Thora van
wie de levensjaren als maat worden gegeven. Het is de maat voor het leven van de
vrouw, zoals de 120 de maat van het leven langs mannelijke zijde is. Men wenst
heden nog in de joodse levenspraktijk een vrouw een leven 'tot 127’ toe. Men wil
hiermee een volledige vervulling van het vormworden van de mens. Men spreekt het
uit opdat het gedragen door dit woord in vervulling kan gaan. En de vrouw is in de
mens de basis van de vormwording. Door de vrouw kan hij hier verschijnen.
Deze 127 zijn voor een 'koning' evenwel slechts de helft van het rijk. De mens als
vrouw/lichaam alleen is onaf. Zij wacht op de aansluiting met het andere. De vrouw
wacht/verlangt de man. De vorm/lichaam wacht op de verlossing/Neshama.
Het absolute getal voor de vervulde koning is dan ook de 254. De letters, de
bouwstenen, de klanken op aarde voor het woord koning, de mem-lamed-kaf hebben
als getalswaarde juist 254. Het is het dubbele van het gebied van Achashverosh of de
vervulling van de vrouw in deze wereld. Wanneer de ballingschap zal zijn opgeheven,
wanneer de vrouw verlost is, zal er het volledige koningschap zijn.
Nadere plaatsbepaling: Shushan.
23
In Perzië en Medië is Shushan de kern waar het Estherverhaal zich afspeelt. In
Shushan woont de koning. Van hieruit starten alle gebeurtenissen voor de gehele
wereld Poras u-Modai. Shushan bepaalt het karakter van deze wereld. Daar zetelt de
uitvaardiger van de wetten van Meden en Perzen. Daar is de oerbron van de natuurwetten.
Het woord Shushan is de mannelijke vorm van Shoshana. Beide vormen vertaalt men
met roos, in recentere tijden met lelie. Eigenlijk is het de naam voor een bloem van
een bepaalde hoedanigheid, een bloem die het wezen der bloemen aangeeft.
Deze bloem drukt zich uit op de zuilen in de tempel. Zij heet ook daar Shushan. De
toegangspoort tot de tempel aan de Oostzijde heet Shushan ha-birah. Het is dezelfde
naam als Shushan in het Estherverhaal. Ha-birah betekent hoofdstad in de zin van de
residentie van de koning, de centrale plaats, de plaats waarvan alles uitgaat. De
tempelpoort heeft dus deze zelfde naam. Er is dus wel iets met deze bloem.
Ook in het Hooglied speelt de Shushan een rol. Hier is het in de vrouwelijke vorm
Shoshana. De vrouw, het vrouwelijke noemt zich hier Shoshana. Het is de Shoshana
tussen de doornen, tussen wat steekt, dat pijn doet, leed veroorzaakt. Het vrouwelijke
dat bevrijd wil worden, dat omringd is door het stekelige, het afschrikkende. Zoals
Doornroosje dat door 'de prins' verlost moet worden uit de ban.
De Shoshana wordt door het andere vrouwelijke/uiterlijke omringd. 'Zoals de
Shoshana tussen het stekelige omringd is, zo is mijn liefste tussen de jonge meisjes',
vertelt het beeld in het Hooglied. De Shoshana is het geheim van het vrouwelijke. Het
is het geheim dat door het andere vrouwelijke, het uiterlijke vrouwelijke wordt
omringd. Dat uiterlijke vrouwelijke schrikt datgene wat tot het geheim wil doordringen
af. Het veroorzaakt hem leed. Het is het gehele complex van ballingschappen die men
overal en steeds moet doorlopen voor men tot de verlossing komt. Het zijn ook deze
'doornen en distelen' die de mens na het nemen van de boom van kennis op zijn weg
vindt wanneer hij de vrucht van deze wereld wil verkrijgen. Het is inderdaad de weg
der ballingschappen die tot de Shoshana zal leiden.
Maar om die Shoshana gaat het! Zij is het geheim. Zij is de verborgene. Men weet
haar daar in het centrum verborgen door het openbare en zichtbare. Men zoekt deze
Shoshana. Men zoekt haar in de wereld die van alles toont en doet om haar te
verbergen.
Zoals met het nemen van de boom van kennis de ballingschap haar intrede doet, zo is
in iedere ballingschap deze Shoshana het verborgene. Bij haar ligt het geheim dat
wacht opdat het gevonden zou worden.
Het is de weg 'om niet', de weg via doornen en leed. Men vindt geen loon op die weg.
Is er toch beloning, is het een andere wereld. De Shoshana is vrouwelijk, doch van
een geheel andere hoedanigheid dan de 'jonge meisjes' die haar omringen. Deze veelheid die haar omringt draagt het leed en de dood in zich. Dat vrouwelijke/vorm
verbergt het andere, het wezenlijke. Het verbergt wat men in deze wereld niet voor
mogelijk houdt. Toch drijft iets de mens naar deze Shoshana.
Het geheim van de roos.
Deze Shoshana heeft veel verwantschap met Esther. Beide zijn zij verborgen. Er
bestaat wellicht een identiciteit tussen de Shoshana en Esther omdat alles zich
afspeelt in Shushan, de mannelijke vorm van Shoshana.
Shoshana werd steeds met 'roos' vertaald. De naam Shoshana (verbasterd tot
Suzanna) van Joodse vrouwen werd in Europa vaak als Rosa vermeld.
Oorspronkelijk bedoelde men niet zozeer een roos als de uiterlijke verschijning van
het wezen Shoshana doch veeleer de bloem die op mysterieuze wijze iets van
schepping/ballingschap/verbergen reflecteert. Of men die naam nu met roos, lelie of
lotus vertaalt doet er niet toe. Het gaat om de bloem die voorwereldlijk in onszelf en
de schepping aanwezig is. Hoe meer men zich dus in de bloemen als biologisch
fenomeen zal verdiepen, des te meer zal de werkelijke bloem verborgen worden.
24
Shoshana is dus een vrouwennaam zoals Esther. Beide duiden zij de verborgenheid
aan, de ongenaakbaarheid. Beide zijn vervuld van het geheim van Gods schepping
zelf. Koning Achashverosh dringt voortdurend bij Esther aan haar oorsprong mee te
delen. Hij voelt dat er bij Esther iets bijzonders aan de hand is. De beheerder der
natuurwetten is steeds in onrust betreffende de herkomst van zijn koningin. Het is
daar naar zijn aanvoelen niet helemaal pluis. Zij zou wel eens de basis van de werking
der natuurwetten kunnen beïnvloeden.
Er blijft voor Achashverosh een onverklaarde rest bij al het correcte en zichzelf
verklarende. Achashverosh wil ook door de doornen heen de Shoshana vinden; het
geheim van het zich verbergende.
Het woord, de taal van de Iwri toont dat er tussen Esther en de Shoshana qua
eigenschappen en karakter een verwantschap bestaat. Niet voor niets leeft Esther in
Shushan.
De elementen die het woord Esther vormen, de vocale kwantitatieve uitdrukking en
wat via het oog tot beeld wordt, vormen het begrip 661. De elementen van het woord
Shoshana vormen exact hetzelfde begrip 661. Ze zijn in wezen gelijkaardig.
Dit gelijkaardig zijn creëerde men in de joodse levenspraktijk op Purim waar men de
Megillah, gezongen lied leest. Het begint met de woorden 'Shoshanath Jakob', 'roos
van Jacob'. Deze roos/Shoshana is Esther. Het is het verborgene, het geheim dat zich
op het hoogtepunt der handeling openbaart.
De roos bij de schepping.
De overlevering kent de roos/Shoshana reeds bij de schepping. Betreedt de shoshana
de ballingschap, is zij daar reeds in wezen Esther. Dan wordt daar reeds de Shoshana
door de ballingschap/het uiterlijk verschijnende omringd. De doornen omringen en
verbergen de Shoshana, de draagster van het geheim.
De Shoshana is in het begin verborgen in deze woorden. De 13 bloembladen van deze
Shoshana zijn de woorden tussen de 1° en de 2° maal dat in het woord de naam van
God vermeld wordt. In de vertaalde tekst zijn er natuurlijk, al naargelang de vertaling,
een verschillend aantal woorden en meestal meer dan 13. Het Hebreeuws van de
Bijbel kent evenwel een kortere uitdrukkingswijze dan de andere talen. In de
Nederlandse vertaling begint deze woordenreeks te tellen bij het woord 'de hemel' en
eindigen zij bij 'en de geest'. In de onveranderlijke door God geschapen woorden zoals
zij bij God zijn voor de schepping aanvangt, zijn er 13 woorden tussen deze beide
Godsvermeldingen.
Deze 13 bloembladen van de Shoshana zijn afwisselend rood en wit. 6 rode en 6 witte.
Het 13° is onbepaald van kleur.
Het begrip 12 is in het absolute wat zich in deze wereld als norm voor de tijd van het
leven in dat heelal uitdrukt. Het oude weten en ook het weten in de mens verdeelt zo
het heelal in 12 delen. Men herkent dat nog in de 12 delen van de dierenriem. Het
oude weten wist dat zich hier iets uit een andere wereld uitdrukte. De sterren dienen
slechts als oriëntatie. De sterren vormen die bepaalde sterrenbeelden niet. Zij vormen
evengoed andere beelden wanneer men de lijnen anders trekt. Deze twaalfheid drukt
zich ook uit in de 12 zonen van Jakob. Met die 12 stammen krijgt ons heelal een leven
dat zowel naar boven als naar beneden kan worden gelezen.
Het 13° verlost en brengt de 12 uit de tijd tot een eenheid/harmonie. Dat 13° is het
verlossende. De 12 zonen van Jakob wachten op de 13°. Het begrip 13 drukt in het
absolute de eenheid uit. Zo kent het woord voor 1 in het Hebreeuws ook de 13 als
totaliteit der elementen.
De 12 is het steeds draaiende/wisselende zoals de om en om staande rode en witte
bloembladen. De tweeheid doet afwisselen.
Rood is de kleur voor de richting noord, het zware, het materiële. Het is de kleur die
het lichamelijke leven voedt. Daar kent men als uitdrukking van Gods gedachten het
begrip Gabriël. Gabriël heeft te maken met sterkte en lichamelijke kracht. Ezau is
rood. Edom betekent voor Ezau niets anders dan 'rood'.
25
Wit is de tegengestelde kleur. Wit staat voor richting zuid, het lichte, het opstijgende,
het aarde verlatende. De bedoeling van God drukt zich hier uit als het beginsel
Michaël. Deze naam betekent 'wie is als God'. 'Wie' kent de persoonlijke relatie met
God. 'Wat' kent slechts het algemene. Stelt men de vraag naar God met 'wie' is er de
verbinding. Bij 'wat?' kan er nog geen persoonlijke relatie worden gelegd.
In de tempel aan de noordzijde staat de zogenaamde tafel met de 12 broden. Deze
broden, 6 aan 6 gerangschikt, worden steeds gewisseld omdat ook de tijd wisselt. De
tijd eet zijn kinderen op. Daar komt in de tempel al het materiële van onze wereld en
van ons leven om tot God nader te worden gebracht, om met de oorsprong verbonden
te worden. In het noorden verandert het van karakter. Het ronde/het in zichzelf
sluitende/continue/evoluerende wordt eraan ontnomen. Het wordt daar in feite
gedood. Aan de zuidzijde in de tempel wordt het dan geconfronteerd met de 4 hoeken,
met het geheim van de 4. De 1 staat dan tegenover de 4. In het zuiden staat daarom
ook de zogenaamde kandelaar met de 7 armen, 3 tegenover 3. De 7° arm is het
antwoord/centrum. In het zuiden is het lichte/opstijgende.
Het even aantal houdt de tweeheid. Het oneven aantal en met name het priemgetal
geeft het antwoord op de vraag van these en antithese, wit en rood. Het antwoord is
de Neshama die in de tweeheid komt. De Neshama kent het getal van een andere
orde, nl het hele ondeelbare dat zich langs de andere getallen heen slingert, leven en
zin gevend aan die andere getallen.
Zo is er dat 13° bloemblad van de Shoshana. Het staat tegenover het rode en het
witte als het één-makende. Het is rood noch wit. Het is het antwoord op de
tegenstelling. Het is het antwoord op de vraag naar de zin van de tijd en het
gebeuren. 13 is het 7° priemgetal. Dat 13° is als de 7° dag. Het geeft antwoord.
Het leven van de mens wordt in het absolute gemeten met de 120, de 10x12. In dit
leven is er nog geen antwoord. Het is nog de wisseling tussen rood en wit, nacht en
dag, goed en kwaad. Eerst de 130 of de 10x13 geeft het antwoord. De 130 is de
Soelam/ladder met de 4 engelen die Jakob ziet, die hemel en aarde verbindt, waar de
4 zichtbaar wordt. Het is de plaats en tijd op aarde waar God neerdaalt om het woord
in zijn 10 facetten te openbaren (de Sinaï).
Jehoshua (verbasterd tot Jozua) volbrengt de weg van de tweeheid naar de eenheid.
Jehoshua brengt de mens in het beloofde land. Hij verlost hem dus van het opgegeten
worden door de tijd in de 12. Jehoshua is derhalve ook van de 13° der stammen, van
Efraïm.
Shoshana en Esther.
Na deze 13 woorden gevat tussen de 1° en 2° vermelding van God komen er 5
woorden tussen de 2° en 3° vermelding van Gods naam. Deze 5 woorden gaan het 1°
scheppingswoord vooraf, nl 'er zij licht'. Deze 5 zijn de 5 kelkbladen van de Shoshana.
Zij dragen de 13 bloembladen. Hiermee wordt de roos/Shoshana voltooid. De roos
staat dus vóór de eigenlijke schepping. De roos wordt door de schepping in 6 dagen
verborgen. Zij is nistar of Esther. De Shoshana is daar reeds Esther.
De roos en het veranderen.
De Shoshan op de tempelzuilen, de plaats Shushan, de Shoshana in het Hooglied, de
Esther van de Megillah krijgen nu voor ons een wijder en dieper aspect. Er is iets dat
tot het oerbegin reikt. Die roos is verborgen vóór onze schepping aanving. Zij bevat
het geheim. Zij bevat de zin van de schepping, de wijze waarop die schepping zich zal
uitdrukken. Dat is het geheim van de Esther, het geheim dat Achashverosh achter zijn
wereld vermoedt. Hij tracht dat geheim voortdurend te weten te komen. Dat geheim
vermoedt de mens in zijn ballingschap.
In het woord Shoshana zijn de begrippen veranderen, herhalen, verouderen, leren,
wisselen, onderscheiden, 2, jaar, slaap en 6 aanwezig. Er is een nauwe verwantschap.
De stammen liggen dicht bij elkaar en dekken elkaar soms geheel. Shoshan is tevens
26
een wijze waarop een melodie wordt gespeeld en gezongen. Het zou dan ook een
bepaald muziekinstrument kunnen zijn. Zo worden bv de psalmen 45, 60, 69 en 80 op
de wijze van de Shoshan in klank gebracht.
Het beginsel Sh-n-h heeft te maken met veranderen en wisselen. De woorden
veranderen, herhalen, wisselen en onderscheiden staan er direct mee in verband zoals
de opeenvolging van rode en witte bloembladen.
De 2 of tweeheid geeft juist dat veranderen aan. Het leren is het leren kennen van dat
veranderen. Het verouderen is veranderen.
Het jaar, Shanah is veranderen, wisselen, het zich steeds herhalen. De slaap bewerkstelligt de overgang van fase naar fase.
Het woord 6, shesh zit in het woord Shoshana. De totaalwaarde van dat woord is
300+300=600. De 6 is een dubbele 3.
De Shoshana is eveneens getekend door deze 6, 6 rode en 6 witte bloembladen.
Men kan het woord Shoshana ook lezen als 'dat wat verandert'. Daarin ligt het geheim
van de 6 verborgen, het mysterie van de 2.
Esther is groen.
Esther wordt 74 jaar oud. Hoe komt men hieraan? 74 is de kwantitatieve uitdrukking
van het woord Hadassah of mirte. De mirte heeft met dit absolute begrip 74 te maken.
Esther is identiek ook met deze mirte.
Er wordt ook verteld dat Esther groen van kleur is. Met de 74 jaar is het niet bepaald
een aanduiding dat de sleutel tot dit verhaal gezocht moet worden in de wereld van
onze verschijningsvorm.
De groene kleur wordt gezien als een eenwording van de uitersten geel en blauw. De
gele kleur is de kleur van de richting oost, de richting die tevens oorsprong heet. Die
houdt in de tijd gezien het verleden in. Het is de kleur voor Uriël. Het is eigenlijk de
gouden kleur welke ook de zon eigen is. Het blauw is de kleur van het Westen. Het is
de kleur voor Rafaël. Het is de richting van de toekomst.
Voor deze wereld gaat de mens van oost naar west, van geel naar blauw, gaande
tussen de tegenstellingen rood en wit in het noorden en het zuiden. Verleden en
toekomst zijn nog gescheiden.
Is de weg voltooid verbindt het verleden zich met de toekomst tot een eenheid. De tijd
van de wereld is dan voorbij. Dan ontstaat een nieuwe kleur, de synthese van geel en
blauw. Daarom is Esther groen. Bij haar is deze synthese aanwezig. In het
Estherverhaal komt de tijd van deze wereld ten einde. In het verborgene is dit alles
reeds aanwezig. Daar leeft reeds wat aan het einde de grote schrik en de grote
verrassing zal veroorzaken.
In het groen van de plantenwereld komt deze synthese ook reeds naar voor. De
schepping is na 6 dagen voltooid. De wereld kreeg haar vorm. De mens staat in de 7°
dag/deze wereld tegenover een reeds voltooide schepping. Hij hoeft daar niets meer
aan te veranderen of te verbeteren. In deze wereld moet de mens alleen maar om niet
doen.
Ook in deze groene schepping is God verborgen. Zij is groen zoals Esther. Daarom
vertelt de overlevering ook dat de berg Sinaï, waar God neerdaalt en het woord
openbaart, groen is op dat ogenblik. Want ook daar komt de synthese tot stand tussen
vorm en woord. De mens leert er de zin van de schepping en de bedoeling van zijn
bestaan.
Esther is groen als de mirte. Het groen van de mirte verbergt het geheim.
Washti, de mooiste en machtigste vrouw.
De wereld waarvan Achashverosh de koning is heeft eerst Washti als koningin. Na een
dramatisch gebeuren wordt Esther de koningin. Washti is een kleindochter van
Nebukadnezar, de tempelverwoester. Washti is volgens de overlevering een van de 4
vrouwen die de wereld regeerden. Het zijn Izebel, Ataliah, Semiramis en Washti.
27
Washti is ook 1 dezer 4 mooiste vrouwen ter wereld zijnde Sarah, Abigajil, Rachab en
Washti.
De vrouw van Achashverosh heeft grote betekenis. Zij hoort als enige bij de 4
heerseressen alsook bij de 4 mooisten.
In de wereld van de ballingschap is de vorm van grote betekenis. De ballingschap is
naar buiten treden, pronken, verblinden door de vorm/het vrouwelijke. Het wezenlijke
gaat verloren temidden van deze schittering. Het wezenlijke is als een bedelaar zoals
ook de verlosser gevonden kan worden als een bedelaar aan de poorten van Rome of
Edom. Het wezenlijke is juist ook in de ballingschap omdat het uiterlijke zo sterk naar
voor treedt. Het uiterlijke geeft de toon aan. Het wezenlijke telt niet. Daarom is in de
ballingschap de vrouw, de omringende van zo’n betekenis.
Washti telt dus wel zeer bijzonder. Koningin Washti is van de vorm afkomstig, van de
realiteit die de tempel verwoeste. Zij is van Nebukadnezar, een facet van de wereld
dat de tempel vernietigde. Zij is de vrouw van de wereldheerser die de onverbiddelijke
natuurwetten uitvaardigt van Meden en Perzen. Zij is trots op haar herkomst.
Van Washti vertelt de overlevering dat zij de vrouwen van de wereld van de
tempel/Iwri naakt maakte en hen op de Sabbatdag liet werken.
In de wereld van de tempel is de vrouw juist onopvallend op de achtergrond. Dwz het
uiterlijke/materiële maakt er niet zo’n indruk. Het wezenlijke is er immers zichtbaar.
De vrouw/het uiterlijke is in die wereld eerder verborgen. Het telt niet zoveel. In de
wereld met een zichtbare tempel is de vrouw dus teruggetrokken, verborgen, bedekt
of omhult zij zich. De tempel wordt verwoest zodra de vrouw zich op de voorgrond
plaatst, zodra het uiterlijke in de verschijningsvorm pronkt.
De tempelverwoester heeft dus een protserige vrouw. De tempelverwoester heeft de
zich opdringende uiterlijkheid. Hij typeert zich als de man die met genot strooit en met
materiële vindingen verleidt. Zijn vrouw is Semiramis. Zijn afstammelinge is Washti.
En deze Washti laat wat zich kuis en stil afzijdig wil houden, naar voor komen. De
vrouwen, het uiterlijke van de Iwri wil omhuld blijven. Dat voelt zich vernederd,
mishandeld wanneer de omhulling wordt weggenomen. Het is tegen de aard van de
Iwri. Die weet dat het wezenlijke van de andere wereld telt.
De Iwri weet ook dat in deze 7° wereld/7° dag alles al klaar is. De wereld moet niet
veranderd worden maar met de oorsprong verbonden worden. De Iwri weet dat een
verder ontwikkelen een verder verwijderen van de oorsprong betekent. Dat betekent
een schending van de 7° dag. Dat is hetzelfde als een verloochening van God als
schepper. Een heiliging van de 7° dag is een herkennen van de oorsprong en een
verbinden van alles met de oorsprong of zin van het bestaan.
Washti dwingt het uiterlijke dat kuis en omhuld wil zijn, zich te ontbloten en zich in te
zetten voor een verdere ontwikkeling en verwijdering van de oorsprong. De Iwri wordt
geschonden, verminkt door deze koningin Washti.
Dit is het lijden in de ballingschap. Zoals de Shechiena lijdt, zoals de Neshama lijdt, zo
ondergaat de Iwri de ballingschap. Koningin Washti bezegelt het lijden van de
Iwrivrouwen. Het uiterlijke van de Iwri wordt in de ballingschap gekwetst.
Washti en de vrouw van de Iwri.
Verlaat de mens aan het einde van de 6° dag het Paradijs is hij in het voorwereldlijke
verhaal vervuld van ontzetting.
In onze realiteit echter is het betreden van de 7° dag een gebeuren van grote
vreugde. De Sabbatdag wordt als een bruid binnengehaald. Alles draagt het teken van
licht en feestelijkheid. Want deze ballingschap is een uitdaging aan de mens. Zijn
binnenkomen in deze wereld/de geboorte en ook ieder nieuw ogenblik is dit verlaten
van het Paradijs en de verwoesting van de tempel.
Wanneer God Adam het licht van de oorsprong toont, gaat Adams angst over. De
mens als Iwri is dus gelukkig met deze wereld/ballingschap. Hij weet dat hij de
uitersten daarin verbinden kan, bruid en bruidegom. Hij weet dat de Neshamah hier
doet wat de Shechiena doet. Juist in deze wereld van de 7° dag heeft de Neshama
28
haar bijzonder boeiende, alles overkoepelende taak.
De Iwri weet zich verwant met het verborgene/nistar. En zo staat hij tegenover
koningin Washti die hem deze bijzondere kroon van geluk/weten/houding wil
ontnemen. Deze strijd tussen de Iwri en koningin Washti heerst in iedere mens. Velen
heeft zij in haar greep. Want zij is mooi en verleidelijk. Zij is machtig en imponerend.
Zij is niet zomaar iemand die 'er ook is'. De schoonheid en de macht van koningin
Washti zal het Estherverhaal juist oproepen. De vrouwzijde van Achashverosh mag
gezien worden. De wereld van de natuurwetten, de wereld van de verschijningen is
groots en machtig. Zij is vol van verblindende schoonheid. Het is onwaar en onjuist
haar als minderwaardig af te doen. Dan begrijpt men de uitdaging van de schepping
niet.
Het mysterie van de daad.
Wanneer koningin Washti verdwijnt komen in het Estherverhaal 2 grote figuren naar
voor. Het zijn Haman van Amalek en Mordechai van Benjamin. Zij zijn de actieve
krachten, Haman meer dan Mordechai. Haman is de kracht die Achashverosh tot
handelen brengt. Mordechai bepaalt de houding van Esther. Achashverosh en Esther
lijken in hun actie afhankelijk.
Het uitgangspunt voor het handelen ligt bij Haman en Mordechai en niet bij de koning
en de koningin omdat het de wereld van de ballingschap betreft. Alles in het paleis is
verborgen, schijnt passief, blind en slaperig. Hoewel de uiteindelijke beslissingen daar
worden genomen, lijken zij toch door handelingen buiten het paleis te worden
bepaald.
De daden tonen hun mysterieuze betekenis. Wat in de wereld van de ballingschap als
daad verschijnt, bergt een geheim. De daden in deze wereld bergen het Goddelijke.
Wanneer God bij de schepping de 7° dag bepaalt, spreekt Hij het geheimzinnige
laasoth uit, 'opdat er gedaan wordt'. Het is moeilijk te vertalen. Het is niet logisch dat
God de 7° dag rust omdat alles voltooid is. Hij zegent en heiligt die 7° dag om
tenslotte 'te laten doen'. Men kan 'laasoth' pas begrijpen wanneer men door de
overlevering de zin van het geheel leert verstaan. God maakte alles en tekende de 7°
dag. Hij schiep dit alles 'opdat er gedaan worde'. Dit is de sleutel van het geheim. Het
doen verbergt het Goddelijke. Daarom is de oorsprong van het doen nistar. Het gevolg
is nistar. Het doen in deze wereld draagt het geheim. Of het nu ademhalen is, zich
bewegen, de spijsvertering, moorden of liegen, lief hebben of zich opofferen, in het
doen is God zelf verborgen. De mens lijkt oorzaak van het doen. Hij denkt het. Hij is
wanneer hij maar zelfbewust genoeg is. En toch is er een groot geheim in dat doen
verborgen. Niet voor niets is de Halacha zo belangrijk.
De kracht van de ontwikkeling.
Haman is van Amalek. Bij koning Achashverosh is wat doet met steeds grotere
intensiteit de kracht van Amalek. Amalek is de uitdrukking van de kracht der
ontwikkeling. Het is de naam en personificatie van die kracht. De kracht der
ontwikkeling trekt de schepping steeds verder van haar oorsprong weg. Amalek werkt
ieder ogenblik. Vandaar het joods gebruik iedere dag deze kracht van Amalek te
beseffen en haar te ontwortelen, iedere dag opnieuw. De strijd met Amalek gaat
immers verder, van geslacht tot geslacht zolang deze wereld er is. Het is de kracht die
het materiële in stand houdt en perfecter maakt. Het is de kracht waardoor het leven
in deze wereld steeds verleidelijker wordt en de rest vergeten wordt.
Amalek is het equivalent van de slang/nachash. En toch is Amalek in deze wereld een
noodzaak. Het is de kant van de ontwikkeling.
Grimmig is Amalek tegenover iedere kracht die hem stoort. Met Amalek valt niet te
praten doch alleen te strijden. Amalek zal als een natuurkracht ieder zwak punt
ontdekken en er met alle list en geweld, met alle natuurwetmatige berekening
doorheen breken. Amalek moet zo handelen. Daarmee bestaat deze wereld met al
29
haar techniek, wetenschappelijke kennis, communicatiemiddelen, gemeenschappen.
Het is ellendig niet anders meer kunnen of niet meer terug kunnen. En toch is er van
binnenuit altijd ook weer verzet tegen Amalek. Iets in de mens heeft er onvrede mee.
Dat uit zich op velerlei wijzen.
Het medelijden met Amalek.
De strijd tegen Amalek is er dus steeds. En steeds weer is er de neiging in de mens
om iets van Amalek te sparen. Het is het medelijden met de eigen lichamelijke
bestaansvoorwaarden. Want al te harde strijd tegen Amalek betekent het opgeven van
bepaalde gemakken en levensgewoonten.
Amalek is de hinderaar bij de tocht door de woestijn naar het beloofde land. Al het
zwakke op die tocht valt in handen van Amalek.
Met de 1° koning in het Bijbelse Israël komt de grote strijd met Amalek. Amalek wordt
door koning Saul verslagen. Doch dan is er plots het medelijden met deze kracht der
ontwikkeling. Zodra het eigen materiële bestaan wordt bedreigd, heeft men velerlei
motieven om Amalek te sparen. Alles wat onze gemeenschap tot dan 'normaal' vond
dat het de mens toekomt wil men sparen.
Zo doodt koning Saul heel veel van Amalek. De mens is bereid veel op te geven
terwille van de terugkeer tot God. Doch het 'nuttige' van Amalek wil men sparen. Men
kan het immers zonder gevaar gebruiken. Eigenlijk meent men dat men er niet buiten
zal kunnen.
De koning van Amalek, Agag wordt gespaard. Agag smeekt om zijn leven. Hij is bereid
zich als knecht te laten gebruiken. De levenswil van de kracht der ontwikkeling is
ontzettend taai. Het is de meest sprekende levenswil. De profeet Samuël ziet het
gevaar. Hij ziet dat iemand die dat medelijden in de mens met zijn eigen
ontwikkelings- en bestaansmogelijkheden uitdrukt, geen koning kan zijn. De koning
moet consequent de weg naar God gaan en alle andere motieven daaraan
ondergeschikt maken. Dat medelijden brengt hardheid op ander gebied mee. Saul
wordt daarom hard tegen de priesters van Nob die hij uitmoordt.
Het is geen medelijden tov iets buiten ons.
De koning uit Benjamin moet daarom vooreerst verdwijnen. Hij heeft zijn taak, nl het
in leven houden van Amalek vervuld. Zo neemt de mens ook van de boom van kennis
en vervult daarmee een taak. Het lichaam, de ontwikkeling kan nu komen. De zin van
de schepping, het doen om niet is door deze zonde ontstaan. Maar van nu af werkt de
andere kracht, nl de Neshamakracht. En de strijd om de weg terug kan nu beginnen.
De koning van Benjamin verdwijnt vooreerst. Hij zal in een ander leven weerkomen.
Het verbond tussen David en Jonathan, de zoon van Saul, spreekt daarvan. In de
nieuwe wereld zullen deze beide koningen, van Benjamin en van Juda, van Rachel en
van Lea, samen zijn. Saul is de koning van de lichaamskant. David is de koning van de
Neshamakant. Zodra het lichaam met de schepping de weg van de ontwikkeling kan
gaan, wordt de Neshama in het lichaam gebracht. Dat is de kracht van de terugkeer.
Dat is de nieuwe koning, koning David.
Samuel als profeet maakt dit aan Saul bekend. Datgene dat medelijden heeft met het
principe en met het zogenaamde nuttige van Amalek, is niet het principe van het
Bijbelse Israël. Onmiddellijk na zijn aankomst bij Saul doodt Samuël de plots ontzette
Agag die blij was om zijn gespaarde leven. De nacht extra leven die Agag door dat
medelijden van de koning geschonken was, vertoefde Agag bij zijn vrouw. In die nacht
werd Haman verwekt. En deze Haman staat nu in de wereld der ballingschap opnieuw
tegenover iemand uit Benjamin. Haman is als een onverbiddelijke harde natuurkracht
en uitvoerder in de wereld der natuurwetten of de wereld van Achashverosh. In zo’n
wereld kan alleen een Amalekiet uitvoerder en raadgever zijn. Alleen hij past in het
harde, onverbiddelijke. De Iwri zal ‘in het dwaze’ zeggen.
Agag wordt alleen gespaard om dood en ongeluk te brengen. Dat beseft men niet
wanneer men bang is om de basis van zijn levensvoorwaarden. In de wereld van de
ballingschap brengt Agag alleen maar angst en wanhoop. Het is zoals het verhaal van
30
de slang. Ook de slang beloofde onmisbare zaken. Al wat de slang voorspelde was
logisch, redelijk en juist. Ook daar heeft de mens medelijden omtrent zijn bestaan op
aarde en brengt de slang dood en verdriet.
In de wereld van de ballingschap ontmoeten deze Saul en Agag elkaar weer, doch nu
via hun afstammelingen Mordechai en Haman. Mordechai kan nu niet anders handelen
dan 'om niet'. Hij kan nu alleen de moeilijkste weg volgen die voor de wereld hopeloos
en uitzichtloos is. Elke andere weg ware makkelijker geweest.
Dat is nu het grootse van deze wereld waar God verborgen is en de mens is 'om te
doen'.
Haman en Mordechai op weg naar de ballingschap.
Weer speelt zich de toestand af waarin Amalek alleen kan bestaan wanneer de mens
hem een kans geeft. Haman heeft op deze moeilijke en trieste tocht geen eten. Hij
bedelt bij Mordechai. Mordechai laat zich steeds weer vermurwen en geeft Haman te
eten. Zo komt Haman mee in de wereld van Achashverosh. Zo kan hij handelen. Voor
de kracht der ontwikkeling tellen alleen de natuurwetten. Medelijden is niet
natuurwetmatig. De natuurwet herkent dit alleen maar als een gebrek aan consequent
doorzetten van een kracht; een zich niet met natuurwetmatige hardheid handhaven.
Het ‘brein’ der natuurkrachten ervaart dit als zwakte, als een kans om er doorheen te
breken, om te overrompelen en op te slokken.
Hamans leven hangt aan een zijden draadje zoals dat van Agag. Of deze kracht der
ontwikkeling zal meekomen in deze wereld is immers afhankelijk van de mens. Zal de
mens van de boom der kennis nemen ondanks de aanwijzing van God en de stem in
onszelf (van onze Neshama) om het niet te doen? De mens neemt want: “Ik moet
toch leven. Ik moet mijn huis toch bouwen en mijn gezin verzorgen. En daarmee start
deze wereld. Maar handelde hij niet zo, leefde de mens nu nog in het paradijs.
Maar hij doet dat dus niet. Hij geeft Haman te eten en Haman komt mee in deze
wereld. Het gebeurt elke dag, elk ogenblik. Men vindt het vanzelfsprekend.
Abel kon Kaïn verslaan.
Zo is er ook een verhaal van Kaïn en Abel. Kaïn is de uitdrukking van het lichamelijke,
van het zich ontwikkelende. Abel is het weerloze, de Neshama, de Iwri. Abel betekent
in het Hebreeuws Hewel, niets, ijdelheid. Dat andere telt hier niet. Men heeft er geen
voordeel van.
Kaïn merkt dat dit niets toegang heeft tot God en dat hij er met al zijn opofferingen
niet komt. Het hindert de mens dat iets in hem geen deel heeft aan cultuur, techniek
of onderwijs en dat dat deel blijkbaar toch nauw met God en de andere wereld is
verbonden. De mens wil dat tot zwijgen brengen zoals Kaïn dat deed.
Het verhaal vertelt dat Kaïn Abel achtervolgde om hem te doden; tot zwijgen te
brengen. Er ontstond een gevecht. In dat gevecht bleek Abel de sterkere. Hij wilde
Kaïn tot zwijgen brengen doch toen smeekte Kaïn om medelijden. Het is zoals bij Agag
of bij Haman, het zijn gillende varkens. Het leven van Kaïn hing aan een zijden draad.
Abel kreeg medelijden met deze spartelende 'normale' levenswil. Op het ogenblik Abel
hem losliet verhief Kaïn zich en doodde Abel. De natuurkracht noteerde alleen maar:
'Hij is zwak'. Voor medelijden heeft zij geen uitdrukking. Medelijden is een daad in de
buurt van het goddelijke, van het niet-meetbare.
Had Abel dan geen medelijden met die ontwikkelingsdrang moeten hebben? De vraag
is hier onoplosbaar. Het is 'nistar'. Uit dat nistar ontstaat deze wereld.
At je soms van die boom?
Haman behoort dus tot de wereld van de ballingschap en Esther. De overlevering
geeft de plaats aan waar Haman in het voorgeboortelijke verhaal van de mens tot
31
uitdrukking komt. Zij geeft maw de voorwaarden aan voor zijn constante verschijnen
in de mens. In de Thora komt Esther voor in de woorden 'hasteer astir'. Haman komt
daar voor waar God de mens vraagt niet van de boom van kennis te eten (Gen. 3:11)
in de Hof van Eden. De mens at ervan ondanks de aanwijzing van God. Hij onderging
de gevolgen en verstopte zich voor God. Men kan niet van de boom der kennis eten en
tegelijk God tegenover zich weten. Hij moet God bij zichzelf verdringen. Het woord
voor verstoppen is hier anders dan het woord voor verbergen waarmee Esther te
maken heeft. De mens meent zich te kunnen verstoppen.
En dan roept God hem: 'Waar ben je?' Deze roep van God is hetzelfde woord als dat
waarmee de klaagliederen van Jeremia beginnen. Het is het 'hoe zit zij eenzaam
neder'. In het Hebreeuws wordt 'waar ben je' en 'hoe', zoals in Jeremia identiek
geschreven. Deze roep van God om de mens is identiek met het zien door de mens
van de puinhopen van de tempel, de ondergang van een wereld en het trekken naar
een andere wereld of de ballingschap.
Dan voelt de mens de dwang zich voor God te verstoppen. De tempel is verwoest. Er
gebeurt dan iets in hem en wordt op deze wereld geboren vanuit die andere wereld.
En dan vraagt God de mens hoe dat zo gekomen is. Hij vraagt hem: 'Heb je soms van
de boom van het oordeel over goed en kwaad genomen?'
Wist God dat dan niet en moest hij dat dan nog eens aan de mens vragen?
In het Hebreeuws vraagt God: hamin ha-ets, etc. Zonder klinkers h-m-n, hamin. Dat
woord 'hamin' of 'h-m-n' is de aanhef van de vraag van God, vertaalt met: 'Heb je
soms van!', letterlijk 'Soms van?'
En heb je je daarom zo trachten te verstoppen? Moet ik je daarom roepen?
Daar gebeurt de creatie van Haman want Haman schrijft men in het Hebreeuws
precies zoals 'soms van?', 'h-m-n'.
'Heb je soms van' betekent in het leven van de wereldse mens dat Haman deze vraag
representeert. God stelt die vraag via Haman door Haman in het leven van de mens te
brengen. Haman hoort in deze wereld van de vorm. De Thora vertelt hoe Haman komt
en waarom hij komt. Dat is de zin van de openbaring. De Thora vertelt dat Haman
kwam omdat de mens van de boom van kennis had genomen. De boom van kennis
brengt de ontwikkeling in deze wereld. Bij die boom van kennis horen de
natuurwetten, Amalek, Achashverosh en de kracht der ontwikkeling.
Zoals de mens in deze wereld geboren moet worden, zoals de tempel verwoest moest
worden, zo komt ook Haman mee. Haman is de vraag van God.
De mirre in de zalf olie.
Tegenover Haman staat Mordechai. Haman voert de weg van de ontwikkeling uit.
Deze is hard en onverbiddelijk. Het is de struggle for life, het recht van de sterkste, de
noodzaak van efficiency, de voorwaarde van organisatie, de behoefte aan macht, de
weg van de politiek, de consequentie van het zich toebedelen van het recht en de
plicht van oordelen. Zo bestaan de staten met hun apparaten. Zo bedwingen zij
honger en chaos en gaan ze toch ook weer hun weg over honger, chaos, oorlog, leed,
onrecht... En toch heet de wereld zo te leven en blijft ze beloften en vervullingen
rondstrooien. Men wil haar niet missen. Men doet mee.
Hamans verleiding is groot. Volgens de overlevering zijn er 2 rijkaards in de wereld:
Korach en Haman. Voor zij die streven naar rijkdom weten nu waarheen. De kracht
der ontwikkeling brengt een ontzagwekkende rijkdom voort.
Tegenover Haman staat Mordechai, de aanwezigheid van de oorspronkelijke kracht.
Hij is de oude die bouwt op het voorwereldse.
Haman ziet in hem de grote hinder der ontwikkeling. Het is de gevaarlijke ongelovige
tegenstander. Mordechai heeft immers dat ingeboren Neshamaweten dat die
ontwikkeling geen doel op zich kan zijn. De ontwikkeling is er alleen om de mens te
laten ondergaan.
Zoals Esther en Haman is ook Mordechai in de Thora aanwezig. Ook de tegenkracht
der ontwikkeling is voorwereldlijk al vervuld.
32
De aanwezigheid van Mordechai werd geschapen toen God het geheim vertelde van de
toebereiding van de zalfolie. Met de olie wordt in het huis van God het uiterlijke
bedekt zodat het 'allerheiligst' wordt. Daarmee worden ook mensen gezalfd die met
God in verbinding staan, zoals de hogepriester en de koning. De zalfolie kan door
mensen niet worden nagemaakt in dit leven. Hiernaar wordt de verlosser genoemd, de
gezalfde, de Mashiach. Daarom is de toebereiding een eenmalige. In dat geheim van
die toebereiding ontstaat de naam Mordechai.
Deze zalfolie (Ex. 30:22-33) kent 5 bestanddelen. De 500 speelt bij de verhoudingen
een speciale rol. De openbaring van het geheim van de zalfolie vermeldt: ‘500 Shekel
vanzelf gevloeide mirre'. (Ex. 30:23) In deze 'vanzelf gevloeide mirre' is reeds de
naam Mordechai vastgelegd.
Het hert en de hinde.
Het is logisch dat Mordechai verschijnt waar het geheim van de zalfolie van de
gezalfde geopenbaard wordt. Met Mordechai wordt er immers iets van het geheim van
de verlossing geopenbaard.
De overlevering zegt: “Mordechai is in zijn wereld zoals Mozes in de zijne. En zoals de
mirre de 1° der specerijen is, zo is Mordechai in zijn wereld de 1° der Tsadikiem.
De naam Mordechai wijst in de taal van het wereldse Babel op iets onaanzienlijk klein.
De overlevering vertelt dat Mordechai toen hij bekend en verheven werd, toch
bescheiden en stil bleef. In de wereld van Meden en Perzen past het de verlosser om
stil te blijven.
Met de mirre is iets aan de hand. Zij zou niet plantaardig zijn doch voortkomen uit het
binnenste of de keel van een dier dat lijkt op een hert.
Het hert bij Mordechai en de hinde bij Esther, de verhouding van Mordechai tot Esther
is meer dan het verhaal in het beeld uitdrukt. Deze verhouding reflecteert de manvrouw verhouding in de schepping. Esther is eerder de vrouw van Mordechai dan van
Achashverosh. Zij bindt zich slechts aan Achashverosh om deze Wereld mogelijk te
maken, om haar tot de oplossing te brengen. Verder is zij eerder aan Mordechai
verbonden doch op heel andere wijze.
Het hert was in de overlevering en in het joodse gebruik steeds nauw verbonden met
de naam David. Het heet David Tswi of David Hert. Het hert heeft te maken met de
verlossing. Het is uitdrukking ook van de snelheid waarmee de verlossing komt.
Dat de mirre dus met dat hert verbonden is toont dat de 5 delen voor de heilige
zalfolie een bijzonder geheim bergen.
Esther als Ajeleth ha-Shachar snelt vooruit aan de ochtend. Zij kondigt met haar
melodie ook het einde van de nacht aan.
Mordechai als mirre komt vanuit het hert, vanuit zijn keel waar de stem is. Hij snelt
eveneens vooruit aan de 5 delen van de zalfolie. De mirre wordt, zo vertelt de
overlevering, ingezameld waar het hert het uit zijn keel heeft doen komen. Met dit inzamelen verkrijgt men het 1° der 5 delen van de zalfolie.
Esther en Mordechai kondigen in deze ballingschap de verlossing aan. Het feit dat zij
er zijn is de aankondiging.
Mordechai wordt ook gezien als komend uit de stam van Jonathan, de zoon van koning
Saul. De mirre is de aanhef van de 5.
De verlosser aan de poort.
Mordechai verblijft aan de poort van het paleis van Achashverosh. Hij ziet wat in en
uitgaat. Dat is de plaats van de verlosser. Hij kent de werking van deze wereld. Hij
weet welke wetten zij heeft en wat zich naar de kern beweegt.
In die dramatische dagen van het verhaal zit Mordechai in gescheurde kleren,
hongerend en angstig in de poort. Zo zit ook de verlosser als een bedelaar in de poort
van de wereld van Edom.
33
Mordechai zit daar doch neemt niet deel aan de wereld van Achashverosh. Hij ziet toe
en blijft alleen. Hij stoort het gladde, mooi uitgestreken beeld van Haman. Waarom
toch die bedelaar daar. Die bedelaar is de personificatie van de Iwri die steeds anders
is dan de norm van deze wereld. Hij voldoet niet aan het gemiddelde of aan de mode.
Hij is niet modern.
De mirre is er reeds, de hele ballingschap. Het hert stoot het uit zijn keel. Het wordt
ingezameld. Deze mirre is aan de poort van het paleis van de koning van de
ballingschap. De aanwezigheid van Mordechai is een ergernis voor de kracht der
ontwikkeling. Zij voelt daarin instinctief de 1° van de 5 delen van de heilige zalfolie.
Het is de structuur van de 1 en de 4.
Mordechai, de alleenstaande.
Mordechai heet in het Estherverhaal de Jehudi. In de wereld van Poras u-Modai is het
deel Jehudah alleen zichtbaar aanwezig. In dat deel leeft ook Benjamin. Als mens van
de tempel is er Levi. De stam Simon trekt rond als leraar voor de kinderen. Het
andere deel van het Rijk is dan al uit de zichtbaarheid verdwenen. De in de
ballingschap van Babel gekomenen zijn dus van het Rijk Jehudah. Zo spreekt het
Estherverhaal steeds van Jehudiem. Het zijn de mensen van Jehuda.
De Jehudiem zijn, zoals alle andere delen van de beide Rijken en van het ongedeelde
Rijk, Hebreeën, Iwrim dus. Jehudah is het deel waaruit de koning stamt die met David
begint. In de naam Jehudah is de naam van God als Heer opgenomen.
De ergernis van Haman is deze groep Jehudiem waarvan Mordechai de duidelijkste is,
de zuivere en die daarom in deze wereld aan de ingang van het paleis van de koning
zit, die alle ingaan en uitgaan kent.
In dit begrip Jehudi is Mordechai evenwel van de zijde van Benjamin. In Benjamin
staat de tempel die Nebukadnezar verwoeste en die Achashverosh, nadat de herbouw
aanving, toch weer niet liet afbouwen. Haman wil het ook niet. Hoe kan men de
wetten van Meden en Perzen gehoorzamen wanneer de tempel alsmaar verder
afraakt. De tempel is het tegendeel van deze wetten. In het allerheiligste van de
tempel staat bv de ark die aan iedere zijde 10 ellen vrije ruimte heeft, terwijl de
gehele ruimte 20 bij 20 el meet. De vleugels van de Cherubiem op de ark meten ieder
10 el. Waar en hoe staat die ark daar dus? De overlevering zegt door een wonder.
Zo’n huis waar God woont mag niet afgebouwd worden. Wel mag men er aan werken
en erover praten. Dat hoort tot de list van de natuurwet. Kanaliseer alle gevoelens.
Nummer ze. Zorg dat ze in het oog worden gehouden. Het is nuttig dat er aan een
tempel wordt gebouwd. Men kan ook wel in sommige fasen zeggen dat er nu echt
geen tijd voor is en dat men de bouw maar moet stopzetten. Alleen moet men er voor
zorgen dat die tempel niet klaar komt.
Mordechai is van Benjamin, van de plaats waar de tempel staat. Vanuit Jehudah is er
een strook die door Benjamin loopt en in de tempel eindigt. In de tempel, bij het
altaar met de 4 hoeken, ontmoeten Jehudah en Benjamin elkaar.
Ook in Mordechai ontmoeten Jehudah en Benjamin elkaar. Hij wordt als Benjaminiet
ook Jehudi genoemd. Rachel en Leah ontmoeten elkaar weer en worden tot eenheid
zoals ook Jehudah en Josef tot eenheid worden.
De overlevering zegt het zo dat Mordechai zowel van Jehudah als van Benjamin
stamde. Ook wordt er gewezen op de voorvader van Mordechai, op Shimi de zoon van
Gera die op Davids weg kwam toen deze zijn opstandige zoon Absalom had. (2 Sam.
19) David luisterde toen niet naar de raad van Abishai en liet Shimi leven. Omdat
David 'wist' dat uit Shimi deze Mordechai voort zou komen.
Zo vertelt de overlevering dat Haman, het 16° geslacht van Amalek, kleinzonen had
die tot het jodendom behoorden en de Thora leerden. Zoals ook kleinkinderen van
Sisera met kinderen die leerden in Jerusalem en kleinkinderen van Sancherib die de
Thora in het openbaar doceerden. Een van de kleinzonen van Haman, Samuël bar
Shilath werd door de overlevering op speciale wijze als voorbeeld vermeld.
34
Omdat David dus Shimi liet voortbestaan, eerst nadat Shimi de 2 knechten
achtervolgde maakte de zoon van David, Salomo een einde aan zijn bestaan. Toen
werd Mordechai naar David de Jehudi genoemd.
De overlevering leest hier Jehudi als Jechidi, wat zeggen wil de alleenstaande, de
afzonderlijk staande.
Wie de weg van de goden gaat en niet de weg van de ontwikkeling wordt Jehudi
genoemd. En zo is Mordechai dus ook een Jehudi, een alleenstaande, een Iwri van de
andere zijde zijnde. Hij staat alleen omdat hij steeds en overal de eenheid van God
aanwijst. Hij staat zelfs zo alleen dat de overlevering meedeelt dat niet eens alle
Jehudiem Mordechai apprecieerden nadat Haman was overwonnen en Mordechai bij de
koning de uitvoerder werd. Wel waardeerde een groot deel hem. Doch van de
leidenden trok een deel zich van Mordechai terug. Zo is het lot van de verlosser in de
ballingschap. Ondanks alles hij wordt niet herkend of niet gezien. Mordechai is de
voorloper of uitdrukking in deze wereld. Daarom blijft hij ook stil en bescheiden.
De herkenning brengt het eschatologische.
Mordechai is de mens temidden van de groei. Het zit in de mens. Het is de
aankondiger van iets anders dat niet van plan is toe te geven aan de macht en de
rijkdom van Haman. Het is echter geen gemeenschap. Mordechai is alleen. Als
Mordechai staat men altijd alleen. De eventuele gemeenschap luistert wel maar zij
blijft steeds de gemeenschap tegenover Mordechai. Zelfs de Jehudiem blijven passief.
Mordechai handelt. De Neshama kan niet zwijgen wanneer het gaat om de erkenning
van Haman of de goden der ontwikkeling.
Wanneer Mordechai en Haman elkaar herkennen nadert het verhaal haar hoogtepunt.
Herkent de ontwikkeling die andere kracht ontstaat een crisis. Het Estherverhaal
vertelt over deze herkenning. Het is het verhaal van de lotgevallen van de wereld der
ontwikkeling, gelovend aan de macht der natuurwetten. Het vertelt hoe deze wereld
een crisispunt bereikt, het eschatologisch aspect. Het vertelt van de instorting, van de
ontwaarding aller waarden en het 'daarna'. Het vertelt van ieder mensenleven
afzonderlijk hetzelfde. Daarin is hetzelfde patroon afgedrukt omdat ieder mens de
wereld is. Ieder ogenblik heeft in zijn komen en gaan hetzelfde patroon. De roeach
hakodesh vertelt het wezenlijke, het zegel van God.
Deel III Het verhaal van de rol.
A. De weg van de evolutie.
De voorraadvormers.
De Estherrol begint met het woord wajehi, 'en het was'. Vanuit een andere wereld
betekent dit een opening die het leed van de ballingschap laat komen; de druk van de
vormwording, van de schijnbare overgeleverdheid aan willekeur. Het woord wajehi is
reeds een klacht. Het is een kreet van lijden die zich in het komende gaat ontrollen.
Het is de kreet ook van het kind wanneer zijn leven in deze wereld begint.
De overlevering brengt de ballingschap van dit wajehi in de dagen van Achashverosh
in verband met de uitdrukking van de ballingschap in de Thora. (Deut. 28:66) In Deut.
28:66 'zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags
zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn'. De overlevering zegt nu dat dit
inhoudt dat de mens tarwe voor een jaar vooruit inkoopt, dat hij meel van de
handelaar inslaat en dat hij brood van de bakker koopt. Dat zijn de 3 fasen.
De leek stelt zich vermoedelijk iets anders voor onder ballingschap.
35
De tarwe, chittah is in het oude weten de uitdrukking van het begin der ontwikkeling.
Het is het 1° leven dat aan de ontwikkeling wordt onderworpen. In de plantenwereld
uit zich voor het eerst wat wij als groei waarnemen. Wat wij als groei waarnemen is de
ballingschap in de vorm. Het komende is onzeker. Wat zal de groei brengen?
Met het begrip tarwe begint de reeks van de 7 groeiwijzen, de 7 vruchten die de Bijbel
kent. (Deut. 8:8) Daarom wordt de tarwe in verband gebracht met de boom van
kennis. Het is de opening van de ontwikkeling. Ook het lichaam begint met de tarwe
te groeien.
De tarwegroei doorloopt verschillende fasen, het zaaien, kiemen, groeien tot het
afgesneden worden van de aarde. Na het afsnijden komt het bewaren tot het dorsen,
dan het malen tot meel en tenslotte het kneden en bakken van het brood. Het is een
lange weg. Aan het eindpunt staat het brood.
Groei is een uiting van de ballingschap. Een ballingschap verschijnt waar men onzeker
is omtrent de toekomst en waar men zich door die onzekerheid laat verleiden om voor
die toekomst te gaan zorgen. Een ballingschap verschijnt waar men meent alles zelf in
handen te moeten nemen omdat anders van alles zou kunnen gebeuren. Men weet
niet dat het leven hier niet om de ontwikkeling gaat. Die ontwikkeling gebeurt toch.
Die is door de schepping opgeroepen. Het leven gaat eerder om het doen terugkeren.
Dat is het doel van de mens op aarde.
Men wil niet alleen God wat helpen, men wil het liefst zelf de God van de ontwikkeling
zijn.
Het komische van God willen helpen wordt geïllustreerd in een chassidische vertelling.
Iemand kwam met allerlei ideeën en plannen bij een Tsadiek. Hij vond dat dit land niet
zus doch zo moest handelen, dat in de politiek iets weer niet goed was, dat er toch
echt eens wat aan gedaan moest worden. De Tsadiek antwoordde hem met een
gelijkenis. Een man verhuisde met zijn gezin van de ene plaats naar de andere. Alles,
vrouw, kinderen, huisraad werd geladen op een wagen. Het paard trok. Onderweg
vond de huisvader dat het paard het toch wel zwaar moest hebben met dat trekken.
Om de last voor het paard te verlichten nam hij het kind dat naast hem op de wagen
zat, op zijn schoot. 'Zie zo', zei hij, 'nu heeft het paard het gemakkelijker'.
Het paard zou alleen verlichting ondervinden wanneer iets van de wagen zou worden
geladen. Doch wij zitten op deze wereld en wij kunnen er niet af. Wij zitten er nu
eenmaal op, besloot de Tsadiek. Politiek zus, politiek zo, het paard moet toch alles
trekken.
De zorg om de ontwikkeling uit zich dus eerst in het kopen van tarwe voor het
volgende jaar. Men koopt echter alleen nog maar de tarwe. De rest, de tarwe tot het
meel malen en het meel tot het brood bakken wil men dan nog afwachten. Men koopt
de tarwe omdat 'zonder ophouden het leven in gevaar verkeert', zoals deze 1° fase
luidt.
Wie echter ook reeds getekend is door het 'des nachts en des daags zult gij
opschrikken', die wil het meel al bij zich hebben. De angst zit hem dichter op de
hielen. De ontwikkeling schijnt hem het spel van duivels.
Als men echter 'van zijn leven niet zeker is' (eigenlijk staat er 'als men in zijn leven
niet gelooft') koopt men het gerede brood. Dan laat men niets meer in vertrouwen
over. Dan gelooft men niets meer en wil men alles zelf regelen. Men wil dan alles
vlakbij hebben zodat men zich aan de nabijheid van het eindpunt der ontwikkeling kan
warmen/genieten. 'Zie zo', zegt men dan, 'Ik bezit het allerlaatste, modernste,
nieuwste. Ik ken de laatste druk der wetenschappelijke werken. Ik heb van alles de
nieuwste modellen. Ik heb het brood van de bakker al in huis. Beter kan het niet.' Van
deze normale, moderne, efficiënte mens zegt de overlevering letterlijk dat hij dood is.
De Thora spreekt over levenden en niet over doden. Zij die het brood bij de bakker
kopen zijn geen mensen. Zij leven niet. Zij hebben geen emunah of geloof in hun
leven. De Thora is niet voor deze mensen. De Thora is alleen voor mensen die nog 'om
niet' doen, die juist wel in hun leven geloven, hoe onzeker het is en hoe zij ook dag en
nacht in vrees leven.
Het leven dat nu dus in het Estherverhaal komt, is dat van de mens in gevaar en vol
angst, die toch nog leeft, die tenminste nog het meel toebereid en er brood van
36
maakt, met de kans dat er wel eens geen brood van kan komen. In dat geval had hij
'om niet' dat meel gekocht en bewerkt.
Het 3° is de ontmoeting.
In het 3° jaar van de regering van Achashverosh is er het mishteh, de maaltijd. Het 3°
is de plaats van de ontmoeting, de plaats van het alternatief, de plaats waar de
tweeheid verschijnt. Het is de plaats van de tweelingen, van Jakob en Ezau. Het is de
plaats van de wijn, voortkomende uit de 3° vrucht, de wijn die in haar ontwikkeling
het alternatief bergt.
In dat 3° jaar van de wereld van Achashverosh is er de totale ontmoeting. Alles uit de
127 landen komt samen en wordt zichtbaar. En de ontmoeting is voor allen met het
mishteh. Men ontmoet het leven en alle gebeuren van die wereld van Achashverosh.
Men neemt het op. Men consumeert wat men ontmoet.
Achashverosh besluit tot dit mishteh nadat hem, volgens de wetten van Meden en
Perzen was duidelijk geworden dat de tempel niet afgebouwd zou kunnen worden. De
berekeningen hadden aangetoond dat de grens waarbinnen nog herbouw mogelijk
was, was overschreden. De ontwikkeling had een punt bereikt waarop de mens niet
meer aan een herbouw van de tempel zou toekomen. Men zag nu te zeer de grote
resultaten van de ontwikkeling. De kans op een terug naar een radicaal andere
mensvorm was weg. Grote vreugde en groot zelfbewustzijn heerste daarom in de
wereld van Achashverosh. De dreiging van een wereld met geheel andere maten was
voorbij.
Ook de Jehudiem waren op dat mishteh genodigd. Zij kwamen en consumeerden zoals
de anderen. Slechts een enkeling onttrok er zich aan. De koning toonde de grote
pracht en de onovertroffen macht van zijn wereld. In alles wat in het absolute onder
het begrip 3 viel, werd er zichtbaar. Jakob als 3° kreeg de 12 zonen.
Achashverosh toonde wat de wereld van Poras u-Modai, de wereld van de
natuurwetten, aan mogelijkheden bevatte. Men zou kunnen zeggen dat in dat 3° jaar
alles naar voor kwam wat de mens en de mensheid in de duizenden jaren
mensheidsgeschiedenis had ondervonden en nog te ondervinden zou krijgen. Als men
maar wereldburger van het rijk van Achashverosh was, als men maar bouwde en
dacht in haar termen, voerde alles tot een geweldige techniek en ongelooflijk kunnen.
In de naam Achashverosh zijn de woorden broeder en hoofd samengevat. De
overlevering zegt dat hij de broeder was van Nebukadnezar. Nebukadnezar verwoeste
de tempel. Achashverosh liet hem niet herbouwen, al was men met de herbouw bezig,
stopte men en bouwde men en praatte men. De pracht van de wereld van Achashverosh maakte die tempel overbodig. Zelfs de Jehudiem namen deel aan dat
overweldigende feestmaal.
Achashverosh kopieerde voor zijn koningschap de troon van koning Salomo, de zoon
van David. De troon zelf betreden was hem onmogelijk. De kopie echter deed zijn
wereld, naar hij meende evenveel genoegen.
Wat wilde men meer? Aan de tempel werd gebouwd. Al was het op een bepaald
ogenblik historie, de namaaktroon van de zoon van David schitterde als echt. Men kon
de namaakverlossing voor echt verslijten.
Er kwam nog meer. Achashverosh liet bij het mishteh de vaten of keliem aanvoeren
om ze te gebruiken. Keliem zijn de instrumenten waarmee de mens in de tempel de
weg van de nadering tot God beleeft. Het waren de keliem van de tempel die
Nebukadnezar had meegenomen naar de wereld van Babel en die daarna overgingen
in de wereld van Achashverosh.
Deze keliem behoorden tot de wereld van de tempel. Zij hebben alleen zin in die
wereld. Alleen wie in die wereld leeft en de weg tot God kent kan deze keliem
gebruiken. Voor de wereld der ontwikkeling zijn ze slechts dwaas protsen. Voor hen is
het niets anders dan een zogenaamd opgenomen zijn in een wereld die alleen bestaan
kan wanneer ook de tempel bestaat. Voor de wereld der ontwikkeling is het would-be,
bedrogen ontwijding. Wanneer Belshazar uit deze bekers drinkt, betekent dat zijn
37
einde. Het is ook het einde van het Rijk van Babel/Nebukadnezar. Zo typeert de
overlevering de maaltijd van de wereld van Achashverosh.
En ook de Jehudiem drinken dus mee de wijn in Shushan, de wijn met de Shoshana, al
geeft het drinken uit de keliem van de tempel hen leed en smaakt het als gif. Doch de
wereld van Achashverosh biedt geen heiliging van deze wijn. Hij bouwt immers de
wereld van de ontwikkeling. De wijn brengt daar de roes of de dronkenschap voor
deze enorme, aantrekkelijke, veelbelovende en reeds zo veel biedende wereld.
Het halve rijk.
De maaltijd van Achashverosh is zeer bijzonder. Onze wereld der natuurwetten is een
zeer bijzondere.
De maaltijd neemt 180 dagen, de helft van het jaar. Koning Achashverosh regeert
slechts de helft van de wereld. De andere helft kent hij niet. Die wil hij niet kennen.
Zo is ook de maaltijd de helft van het jaar.
Alle pracht is overal de helft van het geheel. De andere kant hindert Achashverosh.
Die andere kant bevat ook de tempel die hij niet wil afbouwen al doet hij steeds alsof.
Die andere helft zou deze ene kant nochtans een geheel ander karakter kunnen
geven. Dat betekent evenwel het einde van het rijk van Achashverosh. Dat hield
raadgever Haman hem voor. Dat was ook de raad van koningin Washti, een
afstammelinge van Nebukadnezar.
Omwikkeling en overvloed.
Tijdens de maaltijd van Achashverosh krijgt iedereen die deze wereld betreedt wijn die
ten minste even oud is als hij zelf. Deze wijn is van de Shoshana. Zij stamt van vóór
de komst van het licht van de 1° dag. Van de voorwereld krijgt men voor deze
maaltijd het alternatief mee. Doch deze wereld van Achashverosh geeft het alternatief
nauwelijks kans. Men vergaapt zich aan de pracht en aan de beloften.
Men drinkt ook uit bekers die voor iedere dronk worden verwisseld. De wereld der
ontwikkeling kent niets blijvends. Alles vloeit. Alles verandert steeds van vorm en van
inhoud. Elk ogenblik is anders dan het voorafgaande en het volgende. Het lichaam
verandert. De opvattingen veranderen. Theorieën verdwijnen, nieuwe dienen om de
wijn te drinken. Doch ook deze worden na de dronk weggedaan. Men heeft de indruk
door het wisselen der bekers steeds iets nieuws te drinken. Het ene verandert, het
andere herhaalt zich. Men drinkt immers in Shushan, de plaats vanwaar de verandering en de herhaling vandaan komen.
De wijn komt in overvloed. Deze wereld van Achashverosh kenmerkt zich ook door de
veelheid. De natuurwetten roepen de oneindige veelheid op. De wijn overstroomt de
wereld van Achashverosh om de roes te versterken. Een andere weg wordt niet eens
overwogen. Alleen Mordechai doet niet mee aan dat mishteh. Mordechai is de
bescheidene in wiens naam de aanhef is voor het tot stand komen van de heilige
zalfolie.
Tolerantie en welvaart.
Er is geen dwang bij dit mishteh. Men kan veel of weinig drinken zolang men maar
mee aan deze maaltijd aanzit en de weg van deze wereld mee gaat. Vele wegen leiden
tot haar doel. Deze wereld is erg tolerant zolang men maar het hoofdprincipe huldigt.
Deze wereld staat oppositie toe zolang de oppositie het spel meespeelt, dwz mee
aanzit aan de tafel in het paleis van Achashverosh in Shushan. Haman is de rijkste ter
wereld. Deze wereld der ontwikkeling bezit een grote verleidingskracht.
Na de maaltijd van het halve jaar in het paleis voor de 127 vorsten, is er de maaltijd
in Shushan zelve. Daar zit alles aan van groot tot klein. In die 7 dagen geniet heel
Shushan van de grote giften van deze wereld. Men doet daar, namens de koning zoals
38
iedereen het wenst. Deze wereld belooft alles. Men kan alle richtingen uit zolang men
de maaltijd van deze wereld maar serieus neemt. Want daar is deze wereld gevoelig
voor. Het verhaal vertelt wat er allemaal gaat rollen wanneer Mordechai meedoet.
De overlevering vertelt dat God tegen Achashverosh zei: “Hoe kan jij nu beweren dat
je de wens van iedereen kunt vervullen. In de wereld van de tweeheid doe Ik dat niet
eens. De belofte dat ieders wens vervuld zou kunnen worden in deze wereld van
Achashverosh is schijn. De belofte houdt maar met één helft rekening. Daarom geeft
deze wereld vaak deze belofte te goeder trouw. Zij meent zelfs dat zij deze belofte
kan vervullen. Achashverosh is een kwaadaardige dwaas. Wanneer de beloften niet
makkelijk vervuld blijken te zullen kunnen worden door de werking juist van de
andere helft, raakt de wereld in toorn en wil zij dwingen. Wanneer de beloofde vrede
of de beloofde welvaart maar niet wil komen treedt het recht van de
massa/veelheid/macht in werking. Men vergat dat de wens en de belofte beide uit de
roes voortvloeiden.
God zegt tegen Achashverosh dat alleen de verlosser/gezalfde alle wensen kan
vervullen. God zal dan ook tegelijk tegengestelde zaken vervullen. Dwz dan zullen
leven en dood tegelijk bestaan. Dan is er de inzameling van alles. Achashverosh
daarentegen beheerst slechts 1 helft doch belooft alles.
Wie heeft gelijk?
De koningin heeft ook een mishteh voor de vrouwen. De maaltijd is zoals die van de
mannen. De koningin toont de vrouwen het paleis van de koning en al zijn schatten.
In de wereld van Achashverosh spelen de vrouwen een grote rol. In de wereld van de
ballingschap is het belangrijk de buitenkant te kennen. Men oordeelt er immers naar
de buitenkant. Men meent er zo tot het geheim te komen. Men oordeelt naar wat men
ziet.
Bij het mishteh van Achashverosh ontstaat door de wijn een discussie over de
vrouwen. Dit is deels letterlijk zo, doch deels gaat het over de beste ontwikkelingsweg, over de beste onderzoekswijze, de veiligste theorie, de beste
staatsvorm, kortom over hoe het leven in deze wereld te organiseren.
De overlevering vertelt dat de vorsten van Perzië beweerden dat hun vrouwen de
aantrekkelijkste waren en dat de vorsten van Medië hetzelfde deden over hun vrouwen. Zo waren er vele opvattingen in de wereld van Meden en Perzen/400/veelheid.
Achashverosh zei dat zijn vrouw Washti voor deze wereld de beste was, de vrouw van
de koning die de natuurwetten bepaalt, de dochter van de tempelverwoester en zelf
de herbouw van de tempel tegenging. Wat is aantrekkelijker voor deze wereld? Zij
bezat zeker het summum van genot in deze wereld. Was Washti dan niet de
machtigste en mooiste?
De wereld is akkoord doch zij wil alles wel met eigen ogen zien/onderzoeken. Het is
normaal. Het hoort tot deze wereld. Men gelooft heilig in het fantoom dat zich aan de
waarneming voordoet. Dat is de realiteit.
Dit gebeurt op de 7° dag van die algemene maaltijd in Shushan. Geestdriftig stuurt
Achashverosh de 7 die tot zijn binnenste kring behorenden naar Washti om haar op te
vorderen zich naakt doch met de koninklijke kroon op het hoofd en met de beker wijn
in de hand aan de vorsten en aan de wereld te tonen. Achashverosh gelooft dat dit de
meest overtuigende weg is om voor eens en voor altijd aan te tonen dat zijn
vrouwzijde, het zich naar buiten uitdrukkende van de natuurwetmatigheid, in staat is
met hem als koning de wereld te beheersen. Onderzoek zou het bewijzen.
De wereld der ontwikkeling kent geen mysteries. Voor haar is alles openbaar en moet
al het niet-geopenbaarde onthuld worden. Zij is de helft die juist alleen maar
openbaar is. Dat alles ook nog een ander aspect heeft accepteert zij niet. Dat past niet
in haar wereldbeeld. Dat zou de droom/roes verstoren.
Een climax nadert nu. De wereld wil via eerlijke en doordringende bestudering van
alles wat verschijnt voor zichzelf aantonen dat zij de beste is, de verstandigste, de
verleidelijkste. Waarom zou iets zich verbergen? Wil men de waarheid weten mag men
39
onderzoeken. Wat zich dan verbergt is onwaar/onfris/onmaatschappelijk. Waarom zou
Washti niet zo verschijnen zoals zij werkelijk is, ontdaan van de lagen traditie,
bijgeloof en domheid? Waarom zou Washti iets te verbergen hebben?
Zo gaat het ook letterlijk op dat ene niveau maar ook op het andere niveau wordt op
deze wijze geredeneerd.
De wereld dringt, onder aanvoering van Achashverosh door tot de kern. Hij ziet nu
kans deze kern te bereiken. De maaltijd, de ontmoeting met de gebeurtenissen
bereikt een hoogtepunt. De roes verhit. Men is ongeduldig.
De overlevering vertelt dat God, die in het Estherverhaal niet voorkomt doch in de
overlevering heel dichtbij is, een engel naar deze 7 zendt om er drift te brengen. Deze
7, de volheid van de wereld van de 7° dag die zich daar nu manifesteert, zullen samen
de wil van de koning uitvoeren. Maar nu zullen zij hun opdracht gejaagd, gespannen,
opgewonden uitvoeren.
De overlevering deelt mee dat de 3° van de 7, Charbonah, identiek is met de profeet
Elia. 1 van de 7 is dus reeds de boodschapper, de aankondiger van de Messias. Wat
nu gaat gebeuren staat in het teken van de verlossing. De Neshama kondigt haar
aanwezigheid aan. Op het punt waar de individuele mens zijn persoonlijke Washti wil
gaan bewijzen en zijn 7 stuurt om haar te doen verschijnen voor onderzoek, is daar bij
die 7 reeds wat de grote crisis zal veroorzaken.
De natuurwet hapert.
Washti weigert te komen. De natuurwet hapert. Washti, zo constateert de
overlevering terecht, had niets tegen het zich ontbloot tonen. Het lag in haar aard te
pronken, het uiterlijke in alles te laten beslissen. Zij was mooi. Ze behoorde tot de 4
mooiste vrouwen aller tijden. Het zou haar voldoening hebben geschonken wanneer zij
zich met al haar schoonheid zou kunnen vertonen.
Wat had de verschijningsvorm der natuurwetten te verbergen? De wetten zijn waar.
Zij zijn mooi van structuur. Zij vertonen een bijzondere samenhang. Zij zijn overal
geldig. Zij beheersen de wereld. Wat is zo machtig en fascinerend als deze
wetmatigheid van groei, ontwikkeling, actie en reactie? Het is wat de mensheid al lang
zocht. En nu zij het heeft, is zij er trots op. Iedereen die in de wereld der ontwikkeling
iets groots presteerde wil het graag bekend maken, records, wetenschappelijke
prijzen, titels, maatschappelijke posities, politieke status. Het zijn zaken waarop men
trots is en die men niet geheim houdt. In de wereld van Achashverosh heeft het woord
'geheim' een heel vervelende klank. Het is alsof er iets te verbergen valt. En toch
weigert Washti.
Tsoraäth.
Er is een reden. De overlevering vertelt dat Washti tsoraäth had. Men vertaalt het
woord met melaatsheid of huiduitslag. Het woord houdt evenwel veel meer in, nl dat
de gehele lichamelijke verschijning ziek is. De mens zoals hij hier verschijnt is ziek.
Het is een ziekte die als schande wordt aangevoeld. Het is ook een besmettelijke
ziekte.
Het woord tsoraäth staat in relatie met de begrippen vorm, vormen, leed, druk. Zo is
ieder lichaam, elke vormwording verwant met deze ziekte. Iets wat lichaam werd of
een uitdrukking kreeg in het uiterlijke is ziek in die zin.
Lichaamswording is besmettelijk. Het veroorzaakt nog meer lichaamswording. De
eigenlijke mens schaamt zich met zijn lichaam als zodanig. Wat moet hij ermee. Wat
heeft hij als mens toch te maken met spijsvertering, hormonen, zweet, urine, fecaliën,
met de hik, slijm… Wat heeft hij te maken met nagels, haren, huidschilfers,
bloedvaten, vet, koortsthermometers, bloeddrukmeters, stetoscopen, keelspiegels? Is
het niet allemaal vernederend voor de mens of het evenbeeld Gods? Wat moet hij met
dat lichaam? Het is zijn tsoraäth.
Overheerst het mens-zijn kan de mens dat lichaam bescheiden op de achtergrond
40
houden. Hij praat er dan niet over. Het is er. Het is zijn gezel in deze wereld van
ballingschap/vormwording. Hij kan door dit lichaam hier verschijnen. Het is de ezel
waarop hij hier bewegen kan. De ezel draagt hem. Doch wanneer zijn mens-zijn de
weg niet meer weet, wordt het lichaam onrustig. Het gaat zich melden. Hoge
bloeddruk, diabetes, kanker, neurosen… en dan komt het onappetijtelijke tsoraäth,
het vloeiende, stinkende, afzichtelijke.
Tsoraäth is een verschijnsel van de ballingschap. Het is de ziekte 'ballingschap' zelve.
Het is de van God verwijderde staat van ballingschap. Deze ziekte draagt de mens in
ballingschap als lichamelijke verschijning mee.
De maaltijd eindigt in verwarring.
Washti heeft tsoraäth. Washti is de koningin van de ballingschap. Haar lichamelijke
verschijning is niet zijzelf. Wil men het nu echt weten, wil men nu werkelijk tot de
kern doordringen stuit men onherroepelijk op dit tsoraath. Dan ontdekt men dat er
eigenlijk heel iets anders achter zit. Die lichamelijke verschijning is in feite een soort
kwaal, een vernederende neerdaling. Deze ontdekking doet het hele wereldbeeld dat
Achashverosh opbouwde ineenstorten. Men zou om zijn koningin spotten. En laat men
zich toch door de verleidelijkheid van het lichamelijke meeslepen, dan zou men
wellicht deze Washti voor zich opeisen en Achashverosh vernietigen. In de wereld der
natuurwetten heerst immers het recht van de sterke, de massa, de harde handige.
Waarom dit op de spits drijven, vraagt Washti. Washti herinnert Achashverosh eraan
wie zij eigenlijk is. Zij komt niet zo maar als Washti deze wereld binnenvallen. Zij is de
kleindochter van Nebukadnezar, de tempelverwoester. Zij komt uit een andere wereld.
Zij maakte een einde aan de tempel en een begin dus van de ballingschap. Washti is
een koningsdochter, uit een koninklijk geslacht. Daar werd men van de wijn niet
dronken. Haar vader kon tegen allen in drinken en bleef toch koninklijk. Achashverosh
was bij haar vader niet meer dan heer over de stallen.
Op dat kritieke punt komen plots toch oorzaken vanuit een andere wereld naar voor.
Washti is niet meer alleen Washti al schijnt het voor deze wereld wel zo. Washti blijkt
oorzaken te hebben die elders liggen. De wereld der ontwikkeling heeft blijkbaar een
voorgeschiedenis. Dat die oorzaken zo zijn hangt samen met de verwoesting van de
tempel. Het is hun niet aan te zien wanneer men ze bekijkt met alleen deze wereld als
uitgangspunt. Maar kan deze wereld anders doen wanneer zij volgens de wetten van
Achashverosh redeneert?
Wanneer de kern moet verschijnen en men alleen maar een tsoraäthkern gaat
ontdekken, komt de mededeling vanuit Washti zelve via deze 7 van de binnenste
kring.
Iets wordt openbaar in dat gesprek in het paleis te Shushan. De ontwikkeling en de
natuurwetten hebben hun oorzaak niet in zichzelf, doch buiten deze wereld in een
andere wereld. Zij kwamen omdat de tempel werd verwoest in een andere wereld, een
voorwereld. En die wereld van Babel werd ook al weer vernietigd. Een nieuwe
ontstond, nl die van Poras u-Modai. Laat die wereld vooral niet denken dat zij begin en
einde is van alles. Achashverosh was in de vorige wereld niet zoveel.
Washti is nog op bijzondere wijze tsoraäth. Haar verschijning vertoont ook de
onappetijtelijke afzichtelijke tsoraäth want Washti heeft in de wereld van de
ballingschap een groot conflict met de vrouwen van de Iwri. Zij dwingt ze naakt op de
7° dag werk te verrichten. De wereld van de verschijning, van de uitdrukking der
ontwikkeling/de natuurwetten dwingt tot deze toestand. De omhulde verschijning van
de Iwri en de erkenning dat deze 7° dag er is om alles te heiligen/terug te brengen tot
de oorsprong kan zij niet in overeenstemming brengen met haarzelf als
tempelverwoester. Zij kan het niet in overeenstemming brengen met haar aard om
alleen maar ballingschap en ontwikkeling te voeden. Dit conflict met de Iwri/Neshama
brengt onrust in het lichaam. Het breekt evenwichten. Het verstoort de harmonie. Dat
is tsoraäth. In elke mens leidt zijn verschijning op deze aarde tot het verzamelbegrip
41
'riekte', tsoraäth.
Deze tsoraäth voedt de angst van Washti om zich te tonen tot in het onstuitbare.
Achashverosh beseft nu het grote manco in zijn wereldbeeld. Het stemt hem tot grote
toorn.
Het mishteh eindigt in een algehele verwarring. Er klopt iets niet met de verschijning
in deze wereld. De waarneming leidt naar een vacuüm. Hoe moet het nu met het
regeren in deze wereld? Hoe kan de koning regeren wanneer de koningin/de
verschijning zich niet laat doorgronden?
Hoe kan het mannelijke/de wetmatigheid zich doorzetten wanneer het vrouwelijke/de
verschijning/de uitdrukking daarvan in de realiteit van deze wereld niet gehoorzaamt?
Washti moet vallen.
De koning vraagt op dit kritieke punt om raad bij de kenners der tijden. Het betreft
immers een conflict dat zijn oorsprong in andere tijden heeft. De overlevering vertelt
dat dit de stam Jessaschar is, de 9° zoon van Jakob. Jessaschar kwam nadat Rachel
de dudaïm van Leah had gekregen. Jessaschar kwam in ruil voor de dudaïm. De
dudaïm zijn de belofte van de nieuwe mens met de verlossing. Rachel koos de
Dudaïm. Daarmee kreeg zij later de geliefde zonen Josef en Benjamin. Daardoor kan
Jessaschar de zin der tijden doorgronden.
Jessaschar geeft echter geen antwoord. Zijn wereld tempel werd immers verwoest.
Thans bestaat er alleen ballingschap. Daarom geeft Jessaschar geen raad meer. In
ballingschap is de duim/1 verminkt. Met alleen de 4 vingers kan men de melodieën uit
de wereld van de tempel niet ten gehore brengen. Jessaschar wil zich eigenlijk niet in
aangelegenheden van de ballingschap steken. Het is zijn wereld niet. Hij voorziet
grote strijd en leed.
Dan vraagt de koning om raad bij de kenners van de vaste wetten van Poras u-Modai.
Hij keert naar zijn eigen wereld terug wanneer Jessaschar geen antwoord geeft. Het is
een andere groep van 7. Memuchan treedt naar voor. De overlevering zegt dat
Memuchan Haman is. Haman is de strikte blindelings ambitieuze doorzetter van
Amalek. Hij streeft naar de totale heerschappij der ontwikkeling. Haman ziet in de ontwikkeling zichzelf als koning eindigen. Hij ziet dat Washti moet verdwijnen. De
ontwikkeling gedoogt niet zulke conflicten. Zij remmen de evolutie. Haman heeft een
dochter. Deze Amalekietische zal als koningin geen conflict opleveren. Zij is als Haman
een zuivere kracht der ontwikkeling. Wanneer Washti uit het bewustzijn van de koning
is verdwenen kan de dochter van Haman de vrouw van Achashverosh worden.
Haman geeft de raad Washti te doden. Het vrouwelijke, de verschijningsvorm moet
gehoorzamen. Zij moet zonder meer uitdrukking geven aan de onverbiddelijke nietomkeerbare natuurwetten. Het lichaam moet gehoorzamen aan de wetten van de
groei. De koning zegt hoe de wereld is en niet anders. Het wordt een wereldwet, een
wet van Meden en Perzen. Laat de koning een andere vrouw of wijze van uitdrukken
zoeken zonder die complicaties van Washti. Memuchan-Haman beseft evenwel niet dat
hij met deze raad om een andere realiteit te verdringen niet alleen zijn medestandster
in de tempelverwoesting uitschakelt doch tevens de kiem legt voor zijn eigen
ondergang. Zo komen immers ongewild Mordechai en Esther naar voor. Zij trachten er
zich voor te verbergen maar zij worden er nu naartoe geleid. Niet de dochter van
Haman wordt de nieuwe koningin maar Esther. Wie leidt dat alles zo? Toeval,
samenloop van omstandigheden?
De Washti in ieder mens.
Waar de mens meent met zijn Washti te kunnen protsen, stelt zij hem teleur. Zij blijkt
niet zo simpel. Er zit meer achter. Er is ook bij Washti een voorgeboortelijk gebeuren
aanwezig. En wordt de mens door dit weigeren van zijn Washti hevig beroerd, treedt
zijn Memuchan naar voor. Jessaschar zegt niets in deze wereld van ballingschap.
Memuchan heeft de oplossing. Hij ziet nu een open weg voor een vrije ontwikkeling.
42
Hij legt Washti het zwijgen op en wijst de mens erop dat er ook andere
verschijningsvormen bestaan. Laat de mens eens beginnen andere te zoeken. HamanMemuchan neemt aan dat dan wel zijn eigen dochter koningin zal worden. Hij gelooft
dat de verschijningsvorm de sluitende verklaring zal vinden. Haman beseft evenwel
niet dat er dan in de mens iets heel anders gaat gebeuren. Hij kent immers alleen zijn
kant. Daar is alles logisch. Hij weet niet van Gods verborgenheid in alles. Hij weet
niets van Esther. En terwijl Haman ijverig ageert en de weg vrij ziet, wordt er iets
anders naar voor geschoven. De mens is gecompliceerder dan het weten van de
wereld in ballingschap. De mens heeft een verborgen Neshama. Hij is niet alleen het
ene, hij is tegelijk het andere.
Haman wil er een wet van Meden en Perzen van maken. Al het vrouwelijke, al wat
verschijnt moet uitdrukken wat de natuurwetten erover zeggen. De mannen van Poras
u-Modai, van alle 127 landen bepalen hoe iets verschijnen zal. De overlevering lacht
om deze dwaze wet van Meden en Perzen. De wereld van Achashverosh is de halve
werkelijkheid. Wat zal die andere helft doen? Die verborgen helft heet Esther.
De koning denkt aan de koningin.
Met dit alles keert de rust toch niet geheel terug bij Achashverosh. De overlevering
vertelt dat 'het bedaren van de toorn' slechts schijn was. Met het liquideren van
Washti was immers niets opgelost. Na de heftigheid van de roes ivm de ernst der gebeurtenissen dacht de koning nu dat Washti niet anders had kunnen handelen. Zij had
juist koninklijk gehandeld. Het werd duidelijk na de roes. Het tragische conflict en het
doden van Washti hadden de roes weggevaagd.
Was Washti om andere redenen gedood of toch omdat Achashverosh verbolgen was
over haar ‘zich niet tot in de kern willen tonen’? Lag de causaliteit anders? Was Washti
gedood omdat met haar de laatste tempelverwoester verdween? Waren in de evolutie
andere krachten werkzaam dan die die wij menen te kennen als oorzaak? Het is
typisch dat juist de tempelbouwverhinderaar, Haman Washti moest vernietigen.
Achashverosh piekert. Innerlijk is hij helemaal niet gerust. Een andere wereld kijkt
mee over zijn schouder. Achashverosh laat de 7 raadslieden die deze simpele dwaze,
typische Poras u-Modai raad hadden gegeven doden. Memuchan is van dan af Haman.
De 4 en de grote veelheid.
Wat zal nu de vrouw van Achashverosh zijn? De koning moet een vrouw hebben. Zij is
zijn omhulling/uiterlijke/verschijning. Moet het een gehoorzame verschijning zijn die
de wetten van Perzen en Meden volgt of een die ook vanuit het ander gebied
gedirigeerd wordt? Achashverosh bezit slechts de helft. Hij regeert slechts de 127.
Er wordt nu in de wereld van Achashverosh gezocht naar meisjes die aan de
voorwaarden van koningin voldoen. Vele mogelijkheden bieden zich aan. De
overlevering vertelt hoe de meisjes zich mooi kleedden en verleidelijk liepen en zich
dansend presenteerden. De ouders deden alles om hun dochters in het paleis van de
koning te krijgen.
De uiterlijke wereld ging natuurlijk geregeerd worden door de natuurwetten, de
wetten van groei en ontwikkeling. Natuurlijk moet de verschijning mooi en
aantrekkelijk zijn. De wereld moet via de verschijning ook de koning kennen. Zal het
uiterlijk filosofisch zijn, politiek of exact wetenschappelijk of op genot gericht? Moest
het psychologische heersen, de economie, de evolutieleer of de sociologie?
Het is onmogelijk uit deze veelheid een keuze te maken. De wereld presenteert en
presenteert. Veel theorieën dringen door tot in het paleis. Ze zijn dan één nacht met
de koning. Doch eenmaal de nacht voorbij werden zij elders opgeborgen. Zij werden
niet meer bij de koning teruggeroepen. Zij werden alleen geregistreerd in het boek der
herinneringen.
De meisjes/maagden werden beproefd in de 4 komende jaren na dat dramatische 3°
jaar van het mishteh. Veel meisjes kwamen en werden toegelaten. Doch geen enkele
43
bleef langer dan die ene ontmoeting. Een maagd is nog iets nieuws. Zij heeft nog
nooit gediend om uitdrukking aan een man/gedachte/theorie te geven.
De mensheid zag veel pogingen van wereldbeeldpresentaties doch alles kwam en ging.
De wereld kende ontelbare pogingen om haar te vormen, om uitdrukking te geven aan
bepaalde gedachten, om een werkelijkheid te bouwen aan de hand van vele ideeën.
Alles kwam en ging. Alles werd ergens bewaard doch bij de koning was het niet. In het
boek der herinneringen werd het opgetekend.
Ook de individuele mens als heelal op zichzelf, doorloopt deze weg. Hij zoekt iets
blijvends. Doch alles passeert. Het is even met hem en hij weet dat dat niet ‘het’ is.
Hij wacht op de openbaring.
Zo gaat het 4 jaar na het mishteh. Het oude weten tekent de vorm/vrouwelijke met
deze 4. Het is het absolute begrip voor het vrouwelijke. De vorm zoekt haar
uitdrukking. De overlevering weet van de 4 werelden die passeren moeten, zoals ook
de 4 ballingschappen er zijn. Eerst in het 4° komt de beslissing. Het heden is steeds
dat 4°.
Zo komt ook in het 4° jaar bij Achashverosh de beslissing. Het is dan het 7° jaar van
zijn regering.
Overal toont het weten van de structuur der schepping dat 3° en 7° aan als
beslissende punten. In het 3° wordt voorbereid wat zich in het 7° als beslissing zal
voordoen.
In de wereldtijden zoals de Bijbel en de overlevering ze kennen is het gebeuren in de
3° de voorbereiding voor het 7°. De 'onreine' kent eveneens de 3° en de 7° dag in zijn
reinwording.
Het gebeuren met Washti in het 3° jaar brengt in het 7° het keerpunt. In het 7° jaar
komt Esther of de verborgene.
Bij ieder mens speelt dat 3° en 7° deze zelfde rol. Tijd drukt zich in onze wereld
anders uit. Dat 3° en 7° zijn maten in het absolute. Het Washti-gebeuren heet bij de
mens het 3°. De komst van Esther is de uitdrukking van het 7° in zijn leven.
De verborgen schoonheid,
Esther leeft met Mordechai in Shushan. Bij het zoeken naar een vaste koningin houdt
Mordechai Esther verborgen. De Neshama wil niet graag in ballingschap. Het is
immers als een sterven naar een andere wereld.
Mordechai is het 4° geslacht van Kish, via Shimi en Jaïr. Alles speelt in het nu of 4°
wereld af.
De vader van Esther, Abichail is de broer van Jaïr. Ook Esther is dus de 4°. De vader
van Esther sterft nog voor Esther geboren wordt. Haar moeder sterft bij de geboorte.
Esther is dan ook los van herkomst op deze wereld. Zij is bij Mordechai. Zij wordt door
de overlevering zelfs als zijn vrouw gezien. Zij horen samen.
In Shushan is de uitzonderlijke schoonheid van Esther bekend. Dat mooie is haar
wezen dat door haar naam wordt weergegeven. Het is die onbekende herkomst die zij
uitstraalt. Wat er verder ook aan schoonheid bestaat, het bezit niet deze wortel in het
andere. Het mysterie is dat alles in Esther spreekt. Dat maakt haar zo stralend. Uit
haar straalt de Shoshana, de verborgene. Uit haar straalt de mirte. Het groene, het
voltooide spreekt uit haar. Het goddelijke van de nistar is wat haar zo mooi en
aantrekkelijk maakt. Dat weet men niet in Shushan. Men weet er alleen dat haar
verschijning onovertroffen is in harmonie en schoonheid. Hoe Mordechai haar ook
verbergt, iedereen weet van het bestaan van deze schoonheid, bescheiden en stil op
de achtergrond. Alleen kent niemand de oorzaak ervan noch haar werkelijke herkomst.
Dat is wellicht de uitstraling die in elke verschijningsvorm op aarde zit. Deze
uitstraling vertelt dat alles toch klaar en goed is, dat het niet daar vandaan komt waar
ons verstand het poneert. Het is iets dat dichters en schilders zagen, iets dat iedereen
nu en dan plots eens voelt. Het zit in alles, bloemen, landschappen, kristallen, wolken,
atomen, in vuur en ook in de mens zelf. Juist nu Washti de tempelverwoester er niet
44
meer is brandt dit gevoel meer dan ooit. Dat is het weten van de verborgen
schoonheid in Shushan.
En zo wordt ook Esther in het paleis van Achashverosh gebracht.
Verhoudingen om Mordechai en Esther.
Er zijn 26 verzen voor het verhaal de aanwezigheid van Mordechai meedeelt. Ook in
het scheppingsverhaal wordt de mens voor het eerst vermeld na 26 verzen. De openbaring op de Sinaï gebeurt nadat er 26 geslachten vanaf Adam aan vooraf zijn
gegaan. 26 is de getalwaarde voor de Hebreeuwse naam ‘Heer’. Het zijn de letters 10,
5, 6 en 5.
De komst van Mordechai is als door God bedoeld. Het is als de openbaring van God.
Het is de komst van de 1° der 5 bestanddelen van de olie waarmee het heilige wordt
bedekt en waarvan de samenstelling de sleutel tot het mysterie is.
Zodra Esther in het paleis is begrijpt men dat er nu iets anders is dan al het
voorgaande. Met spoed wordt zij klaar gemaakt om de koning te ontmoeten. In
tegenstelling tot de andere vrouwen verlangt zij niets uit deze wereld. Al haar voorgangsters kregen van deze wereld wat zij verlangden om zich aantrekkelijker te
maken. De wereld van de ballingschap is gul met het verlenen van bijstand wanneer
het erom gaat een aardse theorie of verschijningswijze verleidelijk in het centrum bij
de koning te brengen. Esther neemt alleen wat haar gegeven wordt en vraagt niets.
Zij heeft haar wortels in een andere wereld. Zij heeft geen behoefte om zich met
middelen van deze wereld extra te benadrukken. Haar wezen is juist haar
teruggetrokkenheid.
De 10° maand van het 7° jaar komt Esther bij Achashverosh. De 10° maand is de
maand waarin man en vrouw tot elkaar komen. Het kind werd de 10° maand geboren.
De maand Teweth/10° wordt koud genoemd. Dan verenigen de man en de vrouw zich
in deze wereld. Esther in die 10° maand in het paleis is als het komen van de
Neshama in het lichaam bij de geboorte. Het begrip 10 is het einde van een reeks. De
schepping komt tot stand door 10 scheppingswoorden. In het 10° is er de
bekroning/zin. De zin wordt zichtbaar. Het kind wordt geboren.
Het 7° jaar van de regering van de koning is een fase van onze wereld/onze realiteit.
Esther vindt bij iedereen die haar ziet onmiddellijk grote genegenheid. De wereld
accepteert haar graag met liefde. Het woord voor genegenheid in het Hebreeuws is
chen. Dat woord is in de wereld der verhoudingen het begrip 58. De 58 is steeds de
uitdrukking van het voltooid zijn van de verschijningsvorm in deze wereld vanuit die
andere wereld. Met de 58 rondt deze wereld zich af. Dat drukt zich uit in het begrip
'gunst, genegenheid'. Deze wereld blijkt dan een teken van grote genegenheid van de
Schepper aan de mens. Wekt iemand genegenheid op, straalt daar iets van begrip dat
alles voltooid is en men zien zal hoe onvoorstelbaar groots alles is.
Esther wordt nu de koningin in deze 7° fase. Koning Achashverosh neemt volkomen
onbewust Esther als zijn vrouw in deze 7° dag. Zij is inderdaad de meest aantrekkelijke. Iedereen houdt van haar. Niemand kent haar oorsprong. Zij handelt zoals
haar naam. Zij is een mysterie.
Het zwijgen.
Met de komst van Esther in het paleis verschijnt ook Mordechai aan de poort van de
koning. Hij is daar om over het welzijn van Esther te waken in dat vreemde paleis. Zij
hoort daar eigenlijk helemaal niet thuis. Hij moet er vooral op toezien dat Esther
Esther blijft. Ze komt uit een andere wereld doch wordt hier als zodanig niet herkend.
Alles wat hier verschijnt heeft het nistar tot oorzaak en het nisthar tot gevolg. Maar
dat weet men niet. De grondslag voor deze wereld is de Shechiena die overal is doch
niet als Shechiena wordt herkend.
De koning vraagt, iedereen vraagt, doch Esther stamt ook uit de wereld van het
zwijgen. Door dit zwijgen blijft zij Esther. Mordechai bewerkt door zijn aanwezigheid
45
aan de poort, daar waar de 2 van het paleis overgaat in de 1 dat Esther kan zwijgen.
Het doen van Mordechai is de basis voor het kunnen zwijgen van Esther in die wereld.
De pratende koning en de zwijgende vrouw.
Dan maakt de koning weer een groot mishteh. Het 'mishteh Esther'. Alles wordt weer
genodigd. Men ontmoet nu een koningin waarvan niemand weet wie zij is. Men weet
alleen dat zij verblindend mooi is. Naast de harde en dwaze koning staat nu een
koningin die in alles het tegendeel is. De koning is begrijpelijk na te volgen, exact,
zwetsend. Hij moet in de veelheid der wetten wel veel van zich laten horen. Hij heeft
nu in zijn uitdrukking naar de wereld/zijn vrouw een zwijgende mysterieuze
verschijning. Zij is aantrekkelijk vooral omdat zij aan het leven juist die andere
nuance geeft. Zij is de aanduiding dat het allemaal nog heel anders is dan men vermoedt.
Mordechai vertoeft onafgebroken aan de poort. De overlevering zegt dat de koning
hem zelfs verboden had die plaats te verlaten. Mordechai hoort immers bij Esther.
Graag had Mordechai zijn plaats willen verlaten maar hij kan niet. Het is een wet van
Meden en Perzen. Vele moeilijkheden zouden Mordechai bespaard zijn gebleven
wanneer hij die plaats had mogen verlaten. Maar veel was ook niet gebeurd wanneer
hij er niet had gezeten. Het hoort bij Mordechai dat hij daar is. Zijn aanwezigheid
aldaar verhindert de Jehudiem weer naar het mishteh van Achashverosh te gaan. Door
hun deelname zou de wereld zijn zoals zij kwam. In het 7° jaar echter is er de
selectie. Mordechai is degene die aanduidt. Het onderscheiden brengt het geheel nu in
een nieuwe fase.
Bij dat 'Mishteh Esther' blijft Esthers oorsprong verborgen. De wereld kan het geheim
niet prijsgeven, hoe de mens ook zoekt. Alles kan men vinden, alleen de mysterieuze
nistar achter alles blijft verborgen.
Zo komt er dan een nieuw inzamelen van vrouwen. Wie weet wordt er toch een
koningin gevonden waarvan het geheim wel kan worden ontdekt hopend dat Esther nu
tot enige mededeelzaamheid wordt gebracht. Met het tegenover elkaar stellen meent
de wereld te kunnen meten en vinden. De wereld is gewend zo te denken en te
onderzoeken. Het is de wereld van de tweeheid, van Poras en Modai. Doch Esther kan
niet gedefinieerd worden door haar te meten aan tegendelen of door haar een plaats
in een rangorde te geven. Esther die door Mordechai zwijgt, wordt geheimzinniger en
geheimzinniger. Er is in de mens iets veranderd sedert Washti verdween maar de
mens weet er nog niets van. De mens heeft allerlei opvattingen over Esther. Hij weet
echter niet wie zij werkelijk is.
De 2 worden vervangen door de 1.
Toch veroorzaken deze veranderingen allerlei daden en gebeurtenissen. De mensheid
weet niet dat zij daar haar oorzaak heeft. De mens zoekt oorzaken waar zijn ‘PorasModai-denken’, zijn 'halve denken’ hem dat doet vermoeden. Precies dat halve denken
houdt de verberging in stand.
Zo’n verandering is bv dat de koning zijn 2 hoeders aan de poort vervangt door 1.
Bigtan en Teres worden afgezet en vervangen door Mordechai. Het lijkt een
reorganisatie van de hofhouding zoals dat zo vaak voorkomt. Wij zoeken de oorzaken
in de wetten van Meden en Perzen.
In het Estherverhaal worden wij evenwel door de nistar geleid. De 2 worden
vervangen door de 1. Wordt de toegang tot de koning niet meer via de 2 geleid? Is
daar nu alleen maar de Iwri, de Jehudi Mordechai? Is dit de werking van Esther als
koningin?
De naam Bigtan heeft als totaalwaarde het getal 455. De naam Teres is daar 900. De
verhouding is nagenoeg 1 tot 2. Zij vormen in hun tweeheid in wezen (hun Shem) de
weg van de ontwikkeling. Deze wijst de weg van de 1 naar de 2, naar de veelheid. Dat
46
was de toegang tot de koning. Dit verandert nu.
Bigtan en Teres herkenden in Mordechai het gevaar. Het is een instinctief reageren
van de ontwikkeling op iets dat de weg wil omkeren. De slang herkende de mens en
zo kwam het voornemen van deze twee om de wereld te vernietigen. Zij wilden de
koning, de koningin en Mordechai doden, ieder op een aparte wijze. Zo wilden ze de
wereld van Achashverosh laten ondergaan om zelf een nieuwe wereld te kunnen
beheersen. Zij hadden grote onvrede. De tweeheid moest blijven! Doch Mordechai
verstond hun bedoelingen. Mordechai kende de 70 talen. Hij behoorde tot de 70
wijzen die in de voorhof zaten en alle vragen van de wereld konden aanhoren. Het
begrip 70 in het absolute is in onze wereld wat wij in het menselijke onder 'alles'
verstaan. Met 70 talen bedoelen we elke wijze van uitdrukking.
Met deze kennis verstond Mordechai wat Bigtan en Teres dachten en wat zij wilden
doen. Hij liet die 2 nu door de koning definitief van die plaats aan de poort van de
koning weg halen. Het ophangen wil zeggen dat de verbinding met de aarde wordt
verbroken. Er is geen invloed meer van hen op deze wereld.
Een aanval van dit type staat aan elk begin. Het is de aanval op de grondslagen van
deze wereld. De krachten der ontwikkeling zijn harde natuurkrachten. Zij kennen
slechts 1 zijde. Alleen waar de tempel is heersen ook de krachten van de andere zijde
nl barmhartigheid, medelijden en liefde. Door hun aanwezigheid uiten de krachten der
natuur zich anders. In de tempel zijn juist de natuurwetten aangepast aan dat andere.
De 2 van de schepping wordt eveneens door de 1 vervangen. De gang van de wereld
is de weg van de 2 naar de 1. Zodra de mens wordt geboren en de Neshama het
lichaam betreedt, vangt de weg van de 2 naar de 1 aan. Zodra Mordechai verschijnt
en Esther in het paleis is, begint de weg van de 2 naar de 1.
Het verhaal van Bigtan en Teres is het verhaal van het doorbreken van de
ontwikkeling door de Neshama. Het pasgeboren kind wordt geen aap omdat Bigtan en
Teres aan het begin worden opgehangen. Met Mordechai en Esther in deze wereld
worden Bigtan en Teres herkend en opgehangen. Daarom krijgen de
Shediem/demonen in deze wereld geen voet aan de grond.
Dit voorwereldlijke gebeuren is in de herinnering gegrift. Het is niet meer bewust
geweten, doch zoals al het andere voorwereldlijke gebeuren wordt het in het boek der
herinneringen van de mens opgetekend.
De genezing is er reeds vóór de ziekte.
Haman staat deze Bigtan en Teres zeer na. Zij zijn Hamans medespelers. Zij staan
daar in het principe van Haman. Haman is dan ook zeer ontstemd over dit gebeuren.
Ook Haman herkent nu Mordechai. Doch Haman heeft geen besef wat Esther
betekent.
Nu Bigtan en Teres niet meer bestaan, kan Haman zonder gevaar groot worden. De
ontwikkeling, de verwijdering van de oorsprong kan nu zonder gevaar voor de
schepping verder. De Shechiena gaat mee. De kans is verdwenen dat het principe van
de tweeheid ‘de verwijdering van de oorsprong’ en ‘het verloren doen gaan in een
oneindige veelheid’ zal veroorzaken. Het meegaan van de Shechiena is het ophangen
van Bigtan en Teres.
Nu moet Haman ook groot worden. De ontwikkeling gaat tot het uiterste opdat de
eenwording het hoogste zal worden wat bereikt kan worden. Het is dan onmeetbaar.
Op dat uiterste punt zal vanzelf de terugkeer gebeuren. De genezing is er dus vóór de
ziekte. De schepping is zo ingericht dat de terugkeer in de schepping zelve zit. In het
Hebreeuws zit in het woord 'scheppen' reeds dit beginsel. Esther is reeds koningin
wanneer Haman aan zijn snelle ontwikkeling begint. Bigtan en Teres zijn reeds
opgehangen. Mordechai zit aan de poort van de koning. Hij kan en mag er niet weg.
Dat voert Haman als tegenkracht tot de hoogste ontplooiing. Overal werkt de
nistar/Neshama/Iwri/Shechiena. Overal zit het voor deze wereld verborgene,
onzichtbare, schijnbaar weerloze.
47
3, 4 en 5.
En nu groeit Haman. Achashverosh maakt hem groot. De ontwikkeling die eerst nog
sluimerde, kent nu een explosieve opgang. Alles wordt nu aan de ontwikkeling
onderworpen. Alles gehoorzaamt. De dienstbaarheid aan Haman kent een wondere
eenheid.
Het is nu het 12° jaar van de regering van Achashverosh. Er zijn nu 5 jaar verlopen
sedert Esther koningin werd.
Men merkt hier een merkwaardige ontwikkeling in de uitdrukking der getallen als
absolute begrippen. Eerst is er de vermelding van het 3° jaar, dan van het 7° en nu
van het 12°. De perioden beslaan dus 3, 4 en 5 jaar. De 3 geeft Achashverosh alleen
in al zijn macht en de gedode Washti. De 4 geeft de komst van Esther na het passeren
van de vele vrouwen. De 5 geeft na de Haman-Mordechai confrontatie de niet meer
verwachte en niet meer geloofde verlossing. In de structuur van de Megillah werd dus
het man-vrouw-kind principe ingevlochten, respectievelijk de 3, 4 en 5. Dit geheim zit
in de rechthoekige driehoek van Pythagoras. De 12 bestaat hier dus als 3+4=7 en als
3+4+5=12. Optelling van de kwadraten van deze getallen geeft de 50. Het is het
begrip van de vervulling van wat men de komende wereld of de 8° dag noemt.
Optelling van de getallen zelve geeft echter de 12, de maat van de tijd. Met de 13 is
de tijd opgeheven en opgegaan in een alles bevattende eenheid. In het Estherverhaal
zien wij hoe deze 12 dan vermengd wordt met een tevens naar voor komende 13.
Mordechai irriteert Haman.
Hamans groei is enorm. Hij is de rijkste en de machtigste. Hij voert consequent uit
wat Achashverosh is. De rijkdom der wereld is een vrucht van de ontwikkeling. Alles
buigt voor de gunsten die Haman uitdeelt. Haman heeft op zijn kleed, zegt de
overlevering, de goden die hem groot maken en die hij daarom dient en vereert.
Er is echter 1 die niet meedoet. Hoe kan Mordechai als Iwri, iemand van een andere
zijde meedoen? Mordechai heeft de mirre in zijn naam. Mordechai zit echter wel aan
de poort van de koning. Alles passeert daar, ook Haman die in- en uitgaat. Mordechai
kan daar niet weg. De Iwri moet daar zitten. De Iwri is vlak bij de koning. Hij is de
enige in die poort. Hij is een eenzame. Hij behoedt het verborgene. Hij is de
mannelijke kant van Esther. De Iwri is hoogst belangrijk in het absolute. Hij moet zien
wat bij de koning in- en uitgaat, wat er in deze wereld gebeurt.
Mordechai wordt de grote ergernis voor Haman. Mordechai laat Haman immers ook
steeds denken aan de eenzijdigheid van dat leven van steeds maar verder en verder.
Hij herinnert Haman aan de troosteloosheid van zo’n leven. Mordechai maakt met zijn
aanwezigheid Hamans gewichtigheid belachelijk. Het toont Haman dat alles wat
Haman doet nutteloos en doelloos is.
Mordechai doet eenvoudig niet mee. En iedereen ziet dat. Men maakt er Haman attent
op dat Mordechai eenvoudig de voorschriften van Achashverosh overtreedt. De wereld
van Poras en Modai wil dat men de ontwikkeling dient. Het is het nut en daarom de zin
van die wereld. Maar Mordechai overtreedt liever de wetten van deze wereld. Hij doet
niet mee aan de verafgoding der ontwikkeling. Hij weigert om voor de goden op
Hamans verschijning te buigen. Mordechai provoceert. Hij roept om moeilijkheden. Hij
kan niet anders. Hij moet daar aan de poort zitten en iedereen moet merken hoe zijn
houding is.
Het beredeneerde is toeval.
Haman weet dat het niet alleen Mordechai is. Hij weet dat iets vreselijk
ongemakkelijks, iets onbegrijpelijks in de mens leeft. Het verspreidt zich overal ook in
de wereld. Het is iets dat eenvoudig anders is dan wat de wereld normaal vindt en
waarmee de wereld kan rekenen. Mordechai was van dat irritante bij de koning.
48
Natuurlijk moest dat verdwijnen. Doch dat was niet voldoende. Deze spot, dat
neerzien, dat niet meedoen zat verspreid in de mens en in de wereld. Er bestond een
bepaald type mens, men voelde het instinctief, dat onmogelijk in deze wereld
gehandhaafd kon blijven, wilde de ontwikkeling werkelijk de stoutste verwachtingen
overtreffen. Dat type mens gedroeg zich anders. Het dacht anders, reageerde anders.
Zij gaven niets om deze wereld met haar wetten van groei, ontwikkeling en
wetenschap. Zij negeerden eenvoudig de wetten van Achashverosh. Bovendien leefde
in ieder mens de kans dat die gedachten en gedragingen op zouden kunnen komen.
Dat kon en mocht niet. Dat zou onverhoeds de ontwikkeling kunnen tegenwerken.
Men behoefde alleen mensen die deze halve wereld als het al beschouwden, die zich
niet met die andere helft bezigden. Dat was het voordeel en het nut voor de wereld.
En Haman onderzoekt hoe men deze stoornis kan overwinnen. Hij onderzoekt dat met
het 'Poer'. Haman onderzoekt een gunstig ogenblik om deze afwijkelingen uit te
roeien. Hij gaat alle tijden en mogelijkheden na. Hij schakelt alles uit wat volgens zijn
logica en kennis niet kan of niet gunstig is. En zo, volkomen logisch redenerend komt
hij tot het bepalen van een tijd en omstandigheden waarin deze Jehudiem uitgeroeid
zullen worden.
Hij ontdekt dat de uitroeiing best in de 12° maand Adar zal gebeuren, in het 12° jaar
van de regering van Achashverosh. Motief voor Haman is volgens de overlevering het
feit dat de dood van Mozes, de opschrijver van de Thora, in deze Adar valt, op de 7°.
Verder beredeneert Haman dat in het beeld 'Vissen' dat voor Adar geldt, deze
uitroeiing het beste kan geschieden.
In de 12 drukt zich de tijdmaat uit. De met de 12 gemeten tijd is de ontwikkelingstijd.
Het is de tijd van het voorbijgaan, het verloren gaan, het vergeten. Die tijd doet op
het ogenblik leven. Zij lijkt de kans te bieden de toekomst zelf in handen te kunnen
nemen. Het is wat de ontwikkeling zelf inhoudt. Ontwikkeling vergeet het voorgaande.
Ontwikkeling kan het voorgaande vervalsen, kan het beoordelen. Ontwikkeling maakt
dat de mens kan plannen, dat hij tarwe kan kopen, of meel of brood.
In zo’n wereld van pure ontwikkeling gaat alles wat afwijkt onder. Niets kan dan nog
stand houden. De koning zou dat met zijn wereldwetten zeker bevestigen. Was hij niet
zelf ook in zijn 12° jaar?
In deze 12° maand moest zelfs Mozes verdwijnen. De tijd maakt een einde aan alles.
De hang naar de Thora maakt de Jehudiem zo afwijkend en ergerlijk. Ze zouden
moeten zien dat ook de Thora een tijdsproduct is.
In dit aspect is de ondergang van de hinderaars der ontwikkeling zeker te verwachten.
De 'Vissen' van Adar aan de grens tussen deze en de andere wereld zullen volgens
Haman de Jehudiem opslokken. Zij zullen in die tijd en omstandigheid geen stand
kunnen houden. De wereld zal zich dan zeker op deze Jehudiem storten. De wereld zal
nadien dan wetten van ontwikkeling, wetenschap, maatschappij en politiek krijgen.
Waar blijft dan het toeval/Pur wanneer Haman alles zo wetenschappelijk kan
analyseren?
Voor het wezenlijke is wat Haman doet Pur/toeval. Haman denkt dat hij scherp en
zuiver analyseert. Maar hoe kan hij dat wanneer hij slechts de helft van de wereld
kent? Dan neemt hij 'toevallig' iets en niet iets anders. Voor het wezenlijke is dat
toeval, Pur.
Laconiek rafelt de overlevering Hamans redenering uit. In Adar sterft Mozes? Het is
waar. Maar jij, dwaze Haman, dwaze ontwikkelingsaanbidder, weet je dan niet dat
Mozes op diezelfde dag ook geboren werd? Dat komt omdat je maar de helft kent. Wat
in de tijd weggaat, komt ook in de tijd. De Thora is daarom toch blijvend. De tijd bergt
een geheim dat men eens zal ontmoeten. Zo eenzijdig verdwijnt niet iets in de tijd. En
met de Vissen is het net zo. Volgens Hamans helft zullen zij de Jehudiem opslokken.
Maar vanuit de andere kant gezien zullen zij Haman opslokken.
Toevallig zag Haman oorzaken en consequenties. Dat gaf hem de overtuiging dat het
zo zou gaan en niet anders. Toevallig zag hij het andere niet. Alles is toeval in de
wereld van Achashverosh. Oorzaken en gevolgen zijn toch nistar opdat de mens zou
kunnen handelen volgens analyses, mens menselijk of goddelijk om niet.
49
De 12 en de 13.
De koning is het met Hamans redenering eens. De koning van de helft vindt Hamans
betoog logisch. Hij bekrachtigt het met een wet van Meden en Perzen. 'Zo zal de
ontwikkeling zijn'.
Het is nu de 13° van de 1° maand, Nissan. Daarom wordt bepaald dat het in het 12°
zal gebeuren. Gaat het aspect van de 12 leven, zal het ook geschieden.
In het jaar van de Megillah heeft het jaar evenwel 13 maanden. De maand Adar is dan
dubbel. Het gebeuren zal in de 12° maand plaatsvinden maar omdat hij 2x telt
gebeurt het toch in de 13° maand. En omdat het nu de 13° Nissan is, zal het vallen op
de 13° Adar.
Hier hebben wij reeds een doorbreken van de 12 waar Haman bij zweert? Met die 12
is er iets bijzonders. Zo zijn er bv de 12 zonen van Jakob die toch 13 blijken te zijn.
De ring van de koning.
Vanuit het paleis wordt nu alles geregeld. De wereld zal aan het einde geen Jehudiem
meer hebben. Zij zullen in de tijd opgaan, opgeslokt worden zoals hun Mozes werd
opgeslokt. De koning geeft aan Haman zijn ring om deze wetten te zegelen opdat zij
zouden worden uitgevoerd.
Het Hebreeuwse woord voor ring is gerelateerd aan het woord voor natuur. Wie de
ring krijgt, krijgt de macht over de natuur of wat wij natuurwet noemen.
De ring heeft het zegel. Met de hand van de koning wordt gezegeld. Dat zegel is
onveranderlijk. Steeds zegelt de ring hetzelfde patroon. Zo is er ook Gods zegel op de
schepping. Een koning heeft een zegel. Er is vastheid en zekerheid bij de koning. Wat
met de ring van Achashverosh gezegeld wordt, heeft het patroon van de wereld van
Achashverosh. Haman kan nu van de ondergang van de Jehudiem een natuurwet
maken.
De natuurwet is de ene kant van het bestaan. Het is de helft die Achashverosh
regeert. Het is de kant die men Din of het recht of de wet noemt. Het is volgens het
oude weten de linkerzijde. Zij is een noodzaak voor het bestaan van de schepping.
Door deze linkerzijde komt de ontwikkeling tot stand, is er groei en voortplanting. Zij
is evenwel slechts 1 zijde van de 2. Achashverosh regeert slechts de helft en doet
alsof het alles is.
De andere zijde noemt men Rachamiem. Het geeft de natuurwet een plaats in een
geheel. Din is als de 'boom die vrucht maakt'. Rachamiem is als de 'boom die vrucht is
en vrucht maakt'. Rachamiem heeft te maken met baarmoeder. Het is barmhartigheid,
'wat de wet ook zegt, ik handel volgens huiswetten vanuit een ander huis'. Daarmee
doorbreekt Rachamiem de Din. Rachamiem heft Din op en richt anders. Rachamiem
ligt aan de rechterzijde. Rachamiem is de uiteindelijke maat zoals aan het einde ook
de tempel komt, de plaats waar Rachamiem woont. Het is zoals aan het einde ook de
boom van het leven staat.
Dat Rachamiem stoort de wereld die uitsluitend in Din gelooft. En de wereld gelooft
graag Din want Din geeft de mens de indruk dat hij door studie óók leren kan en volgens die vaste regels zal kunnen toepassen. Het is typisch voor de boom van kennis
die de mens via de slang/kracht der ontwikkeling/Amalek de belofte geeft: 'Jij kunt als
God worden. Jij hebt God echt niet nodig. Je kunt het zelf in handen nemen. God is
echt niet zo belangrijk.' Daarom is Amalek tegen de tempel, dwz tegen het besef dat
God zichtbaar in het leven ingrijpt. Amalek wil dat wegduwen. Hij komt in de wereld
der ballingschap ook zo ver dat de mens alleen de natuurwet herkent. Wat je vatten
kunt, daar ben je heer over. Amalek is de geboren vijand van alles wat dit gevoel
stoort. Hij beproeft het andere op zijn mogelijkheden om 'om niet' te handelen.
Daarvoor neemt de mens van de boom van kennis. Daarom werd Haman geschapen in
de woorden ‘heb je soms?' na het eten van die boom. Amalek kan de mens goddelijk
doen handelen of doen deelnemen aan de maaltijd bij God.
Achashverosh wil dan ook graag naar Amalek luisteren. Hij wil niet gestoord worden
50
door dat andere. Dat maakt zijn wereld zo onrustig. Het vertroebelt de helderheid van
die zo aantrekkelijke natuurwetten. Hij heeft evenwel Esther als vrouw en weet het
niet. Hij beseft niet dat uitgerekend de vrouw die hij koos juist van die andere kant is.
Wijsheid van de wereld.
Achasverosh heeft daarom toch eerst wel wat angstige bezwaren tegen Hamans
wetenschappelijk betoog. Is dat met die Jehudiem wel zo simpel? De wereld die Esther
tot vrouw koos, hoewel niet wetende wie zij is, heeft toch deze bedenking. Ook in de
mens bestaan die bedenkingen wanneer eenmaal het Washtidrama zich heeft
voltrokken en Esther binnenkomt.
Achashverosh wijst Haman op Gods uitingen in de geschiedenis. Vroeger heeft God
toch wel iets met deze Jehudiem gehad. Terugziende over deze grote afstand moet er
toch wat geweest zijn. Doch Haman, sprekende vanuit zijn aard kan er alleen op
wijzen dat deze God dan in ieder geval nu in slaap is gevallen.
De overlevering weet hier veel van. Haman zegt in de vertaalde tekst: 'Er is één volk.'
(3:8) Het Hebreeuws voor de aanhef van die zin, het woord jeshno, kan ook gelezen
worden als 'hij slaapt'. En met het begrip 'één', het woord echad wordt steeds ook God
aangeduid. (Deut. 6:4) Zo kan het Hebreeuws ook gelezen worden als 'de 1 slaapt'.
'God slaapt.' Het is een wat nettere variatie van het moderne begrip 'God is dood'.
Zo spreekt Haman inderdaad. Van zijn aard uitgaande is hij zelfs werkelijk 'te goeder
trouw'. Voor de krachten der ontwikkeling is God immers nooit zichtbaar. God speelde
nu geen rol meer. Nu storen deze gevoelens alleen maar de verdere vooruitgang. Die
gevoelens moeten nu toch werkelijk gedood worden. En de mensen die niet los komen
van die gevoelens moeten stil gemaakt worden door onderwijs, voorlichting of anders
door lichamelijke vernietiging, in gevangenissen, gestichten, kampen of reservaten.
De krachten der ontwikkeling verkeren door hun successen voortdurend in een roes of
droomwereld. De wijn werkt steeds sterker. Het gif van de slang werkt op volle
capaciteit. En dan is de geschiedenis iets van minder ontwikkelden of primitieven. Aan
zo’n atavistische gevoelens lijden is beledigend voor de moderne mens. Hij bestudeert
geschiedenis om van zijn eigen ontwikkeling te kunnen genieten. Voor hem zijn er
donkere middeleeuwen en een jeugdig fris heden.
Voor Haman is God ingeslapen. Zo redeneert Haman met Achashverosh. En
Achashverosh luistert. Het klinkt zoet en verleidelijk.
De overlevering laat God dan tegen Haman zeggen dat diens oordeel over Hem
volkomen onwerkelijk is. Gods woord stelt voor deze mens- en mensheidstoestand
uitdrukkelijk 'de hoeder van Israël slaapt niet en sluimert niet’. (Ps 121:4) En zal niet
de gang van de wereld volledig worden omgekeerd wanneer de slaap van de koning is
geweken? (Esther 6:1) In die nacht week de slaap plots van de koning. De
overlevering wijst erop dat hier niet gesproken wordt van koning Achashverosh doch
van de koning zonder meer. Hier wordt dus in de eerste plaats God bedoeld. Alleen
God is in het Estherverhaal verborgen. Haman zal persoonlijk ondergaan wat het
betekent Gods verschijnen in de geschiedenis met slapen te identificeren. God
verbergt zich juist om Haman te laten groeien tot het uiterste. (Ps 92:6-9 & Ps.
78:65-66) Maar dat is niet slapen. Doch Haman meent het werkelijk en werkt in die
zin op Achashverosh in.
Achashverosh wil besluiten. Eerst wil hij evenwel de wijzen uit zijn gehele Rijk horen.
De wijzen die de tijden hebben bestudeerd en zij die alle verschijnselen hebben
onderzocht willen niets van Hamans bedoelingen weten. Zij menen dat de wereld en
de mens niet bestaan kunnen zonder het verschijnsel Jehudiem/Iwri.
De geschiedenis toonde aan dat men niet ongestraft aan de Iwri kan raken. De Iwri
hoort tot de mens/wereld. Een volledige uitroeiing van de Iwri in de mens en in de
wereld zou catastrofaal zijn. Doch alweer redeneert Haman. Het zwaartepunt van zijn
betoog is dat dat alles ouderwets is. Die God is 'oud'. Het is een grijsaard. Hij heeft
geen kracht meer. Want waar blijft de catastrofe voor de wereld van Nebukadnezar
nadat die de tempel had verwoest? God reageert immers niet?
51
Dit argument spreekt tot de wijzen der volkeren. Voor ontwikkeling zijn zij gevoelig.
Het streelt hun eigenwaarde. Inderdaad, God lijkt niet te reageren op de verwoesting
van zijn zichtbaarheid in de mens en in de wereld. Nadien heeft zijn invloed inderdaad
opgehouden te bestaan. Werkelijk vreemd en interessant menen de wijzen.
Voor zo’n wereld bestaat alleen het eigen doen. Men verwoest de tempel. Men
elimineert Gods invloed in de mens en in de wereld. Men weet niets meer van wat God
doet. Daardoor verdween de tempel. Daardoor is Gods invloed niet meer zichtbaar.
Men beseft het waarom en het waartoe van dit alles niet meer.
De wijzen knikken. De wereld van de ontwikkeling wint. Men kan de Iwri nu zonder
gevaar voor de wereld uitroeien. Laat dat de ontwikkeling zijn.
Zo krijgt Haman de ring. Zo kan de wereld nu aan de slag om via de ontwikkeling, het
historiseren van God en de Thora alles uitroeien wat nog van dat 'andere' is. Het zal
uitgebrand worden. Aan het einde zal het er niet meer zijn. Dan zal de weg vrij zijn.
De onduidelijke boodschap van het einde.
Nu zwermen de boodschappers naar alle richtingen uit. De nieuwe wet wordt in de
verschillende landen van het Rijk bekend gemaakt. De boodschappers gaan met
spoed. Over de wereld en over alle tijden heen gaat de nieuwe wet van groei en
ontwikkeling zich verspreiden. De kracht der ontwikkeling zelf zegelt de nieuwe
natuurwet. Het duurt voor de boodschap overal vorm krijgt. Doch ditmaal gaan de
boodschappers snel.
Zij vertrekken nog dezelfde 13° van de 1° maand/Nissan. Het is het einde van een
periode van groei. De duurtijd van de maanden in de Bijbelse tijdrekening zijn wat de
naam zelf aangeeft op naar de maan gebaseerd. Deze maanden tellen dus +/- 29,5
dag. Aan het einde van de 14° dag bereikt zij haar hoogtepunt. Daarna begint de
maan af te nemen. De 13° is een fase vlak voor het einde. In elke groei ontstaat
overmoed. Men meent dan aan een grens te zijn gekomen waar iets zal gebeuren.
Men weet nog niet precies wat maar men denkt dat er dan een fase komt waar
datgene dat de groei tot nog toe regelde zal wijken. Daardoor zal de groei ongeremd
exploderen. Haman krijgt de zegelring. De kracht der ontwikkeling krijgt nu de macht
over de natuurwetten. De successen der ontwikkeling dienen zich in een dergelijke
hoeveelheid aan dat men de adem van de nieuwe wereld voelt. De ontwikkeling raakt
in een roes van overmoed. Morgen is het de 14° Nissan. Morgen zal het gebeuren.
Zoals Nissan de 1° maand is, zo is Adar de 12° of de 13°. In ieder geval de laatste.
Adar is zoals alle 12 maanden gelijktijdig in de mens en in de wereld aanwezig. De
13° geldt als het hoogtepunt der hoogtepunten. Het jaar bereikte zijn volheid. Het jaar
neemt niet toe en af zoals de maan en ook de maan is op dat punt. In dat tijdsaspect
zal men met de Jehudi in de mens en in de wereld afrekenen. De volheid op het
hoogtepunt van de ontwikkeling zal natuurwetmatig aan dat verschijnsel een einde
maken. De 13° Adar staat parallel aan de 13° Nissan, alleen in een andere kwaliteit nl
in die van het uiterste bewustzijn. In die hoedanigheid zal er geen plaats meer zijn
voor de Jehudi. Men zal hen dan in zichzelf en in de wereld doden. De beide gaan
samen.
De boodschappers gaan uit. Ze zullen alles voor de 13° Adar bereiken. Ook dat wordt
nu een natuurwet. De futurologie stelt het exact wetenschappelijk vast. En dan komt
de nieuwe mens, bevrijd van de Iwri-complexen.
De groei lijkt er naar te wijzen. Een volle maan wijst op het komen van iets nieuw. Zal
de maan door haar grenzen barsten? Welke wereld zal er dan komen? De groei weet
niet van een afnemende maan omdat juist op de volle maan, op het hoogtepunt van
de ontwikkeling altijd een Neshama in het lichaam afdaalt en een andere wereld
introduceert. Die andere wereld zal alles doen terugkeren. Alles gaat nu de grote
vreugde van de terugkeer meemaken. Daartoe werd de wereld immers gemaakt. Dat
terugkeren drukt zich uit in de afnemende maan. Alles wat verscheen zal nu dan
worden ingezameld.
Doch wat weet het groeiende van zo’n vreemde indaling op aarde? Het weet alleen dat
52
er een uiterst belangrijk ogenblik is aangebroken. Alles gaat zo snel. Ontwikkeling
creëert overmoed. Zij extrapoleert op basis van de reeds bekende gang van zaken.
Haman stelt vast dat natuurwetmatig de mens en de wereld zullen veranderen.
Omdat Haman bij Achashverosh slechts een halve wereld regeert en de tempel niet wil
kennen of tot realiteit wil laten komen, beseft de ontwikkeling niet dat er nog een
andere wereld bestaat in de mens en in de wereld. De ontwikkeling beseft niet dat ook
deze andere wereld plots tot uiting kan komen.
De andere wereld is er al. Esther is al hier doch verborgen. Zij is nota bene de vrouw
van Achashverosh. Mordechai is hier, weliswaar in gevaar en in isolement, maar hij
staat aan de poort van de koning. De Jehudiem zijn overal verspreid. Zij drukken uit
wat Haman irriteert. Maar wat weet Haman van een ommekeer? En juist op dat punt
breekt de Neshama door. Het kind wordt geboren.
De boodschappers zijn op de 13° Adar bij iedereen aanwezig. Iedereen kent nu de wet
van Achashverosh.
De overlevering vertelt dat de wet van Achashverosh toch niet zo heel duidelijk was.
De overlevering zegt dat wanneer men haar herkende men alleen maar een blijde
glimlach van herkenning had. De overlevering zegt dat in de wet van Achashverosh
alleen maar te lezen stond dat er op de 13° Adar wat zou gebeuren en dat de
Jehudiem er iets mee te maken zouden hebben. Doch wie nu wie zou uitroeien was
niet duidelijk. Zelfs de natuurwet kon de overmoed van Amalek niet meer volgen. De
natuurwet kon alleen meedelen: 'Houd je gereed voor de 13° Adar. Dan zal er iets
heel belangrijks gebeuren.' Niet voor niets is Esther de vrouw van Achashverosh. En
Mordechai staat niet zomaar aan de poort.
In de uiterste ballingschap is er geen koper.
Hamen offert veel op om de uitroeiing van de Jehudiem bezegeld te krijgen. Doch
Achashverosh reageert simpel met 'het zilver zij U geschonken en ook het volk'.
(Esther 3:11)
Wat heeft Achashverosh met de Jehudiem dat hij ze zo voor niets uitlevert? De
overlevering wijst op Deut. 28:68. Daarin vindt dit tijdperk van het einde zijn
uitdrukking. 'Gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop worden
aangeboden, maar er zal geen koper zijn.'
Het gaat inderdaad vreemd met de Jehudiem/Iwrim. Zij hebben geen prijs. Zij vallen
niet in de wereld van de koopman of de wisselaar. Zij vallen niet in deze wereld van
dualiteit, positief of negatief. Hun lot is niet aan dat automatisch mechanisch causale
gebonden. Zijn zij braaf krijgen ze hier niet noodzakelijk loon. Voor de Jehudi gelden
andere maten uit een andere wereld. Wat zij meemaken is verwant met wat de
Shechiena ondergaat en wat de Neshama beleeft. Zij komen allen uit een andere
wereld naar deze wereld om er in ballingschap te leven. Hun lot is het evenbeeld
Gods. Zij lijden de vormwording. Zij worden even vreemd ervaren als de Neshama in
de ontwikkeling. Bij hen bestaat geen koop of verkoop. De waarden liggen in een
andere wereld. Alleen daar kan die waarde beoordeeld worden. Lijdt een Iwri hier is
dat omdat hij hierheen gezonden werd om te lijden. Heeft een Iwri het hier goed is dat
omdat de Iwri het dan hier goed moet hebben en niet omdat hij de ene keer slecht
was en de andere keer goed, althans niet op deze wereld goed of slecht. De kennis
van goed en kwaad is voor God.
Een verhaal vertelt over een Iwri die eens in nood, door zijn klagende vrouw daartoe
gedreven, God vroeg zijn lot te verlichten. God verhoorde zijn vraag en gaf hem
verlichting in de nood. Daarop droomde hij en zag hij hoe hij in de andere wereld met
de Tsadikiem in groot geluk samen zat, hoe ieder aan een eigen gouden tafel zat op
een gouden stoel en hoe zij daar de Thora ‘leerden'. Hij zag hoe hij daar de Thora in al
haar sereniteit beleefde. Doch zijn tafel had slechts 3 poten en wankelde. Het
verhoorde gebed om verlichting in de nood had een koopmansaffaire in zijn Iwristaat
gebracht. Hoe kon hij de Thora ondergaan op een wankele ondergrond. Hij wendde
53
zich weer tot God en weer werd zijn gebed verhoord. De verlichting week. Hij
droomde en zag tot zijn grootste blijdschap dat zijn tafel in de andere wereld weer
stabiel de 4 elementen bezat. Het is beangstigend voor de Iwri wanneer er met de
hemel een soort wisselkantoor wordt opgezet. Welke Iwri had het rijk? Korach! Wie is
de rijkste onder de volkeren? Haman. Zegt dat niet genoeg over een aardse zegen?
De Iwri kent andere vreugden. Voor hem bestaat hier geen prijs. Achashverosh en de
natuurwet wisten dat. Voor de Iwri geldt de natuurwet niet. Hij zoekt de oorzaken in
de voorwereldse geschiedenis, in de Thora. Daar gelden geen causale daad en
beloning volgens ballingschapsnormen.
De natuurwet kent dan ook geen prijs voor de Iwriem. Achashverosh kan Hamans
offer niet accepteren. Haman krijgt de Jehudiem 'om niet'. Zelfs in dit opzicht valt de
Iwri onder het principe 'om niet'. De prijs ligt in een andere wereld. Die prijs heeft te
maken met de zin van de schepping, met het evenbeeld te zijn van God, met de
Neshamah en de Shechiena. Deze gegevens horen niet tot het rijk van Achashverosh.
Achashverosh kan aan zijn 127 landen een boodschap sturen over de Jehudiem elk in
hun taal en schrift. Maar omdat de Iwri tot het deel behoren waar Achashverosh niet
heerst, kan hij die boodschap niet goed uitdrukken. In alle 127 variaties komt het tot
uitdrukking en overal blijft het vaag. Daarom kan Achashverosh hen niet 'kopen' of
'verkopen'.
Het is alsof Achashverosh hier zijn beperktheid aanvoelde. Hier viel niet te rekenen of
te tellen. Dat geldt steeds en overal voor de Jehudi. Men trachtte hun lot niet na te
rekenen met de maten van deze wereld.
De overlevering wijst er nog op dat waar Achashverosh tegen Haman zegt 'het zilver
zij u geschonken', hij onbewust Hamans lot uitsprak. Zilver heeft als totaalwaarde der
letters 160. Het woord voor boom heeft dezelfde totaalwaarde. In het wezen van de
verhoudingen bestaat er een sterke verwantschap tussen de begrippen zilver en
boom.
Hamans wapen tegen Mordechai is 'de boom' waaraan hij hen wil ophangen zoals de
slang de mens aan 'de boom' wilde ophangen. En het verhaal vertelt tenslotte hoe
Haman zelf aan die boom wordt gehangen, juist via Achashverosh.
Het niet kunnen kopen of verkopen van de Iwri bezegelt het lot van Haman. Haman
mengde zich op dat uiterste punt in de wereld waar het 'om niet' gaat. Dat er in de
uiterste ballingschap voor Israël geen koper is, toont dat Israël van een andere
kwaliteit is. Het valt niet in de boekhouding der volkeren.
B. De kromming.
De 13° Nissan.
De 13° Nissan drinken Achashverosh en Haman samen wijn. Zij deden de boodschap
met spoed uitgaan en verheugden zich in het feit dat het lot van de mens nu geheel in
hun handen lag. Werden de Jehudiem uitgeschakeld, zou ieder overblijfsel uit die
andere wereld zijn verdwenen. De mens kon dan volgens vaste normen centraal geleid
worden. Hij zou dan niet meer op die vreemde wijze reageren. Vanaf toen ging alles
op elk gebied sneller. Er zou een gouden toekomst aanbreken.
De stad Shushan raakte in grote verwarring. In de kern hoorde men eerst van de in
werking getreden ontwikkelingswet. De dood zou komen. Een einde van alle leven in
de ontwikkeling lag in het verschiet. De Jehudiem met Mordechai zagen hun einde nu
komen. Het betekende in de ballingschap een verwoesting en een vernietiging. Elke
aankondiging van een lichamelijk einde veroorzaakt deze paniek. Het lichaam dat
ontwikkeling uitdrukt wilde blijven. Het lichamelijk bestaan was identiek aan ontwikkeling. En ook de Jehudiem leefden in deze ontwikkeling. Het lichaam is de basis om
in deze wereld te kunnen verschijnen. Ook de Jehudiem voelden daarom angst.
54
Waarom werden zij zo verlaten?
De Jehudi in elke mens beleefde hetzelfde. Dit zal hij niet aankomen want wist hij wat
er kwam, waar zou dan zijn doen 'om niet' zijn gebleven? Hij wist het tot dan net niet
opdat hij zou kunnen ondergaan wat God had ondergaan toen bij de schepping de
Shechiena naar deze wereld werd gezonden. Ook de Jehudi zat in deze ballingschap
gevangen. Voor hem was het einde, zoals de engel hem voor zijn geboorte had
voorzegd een gevoel van ondergang en verwoesting. Pas voorbij dat einde zou hij die
engel terugvinden en alles weer weten. Maar tot dan moet hij de beker tot de bodem
drinken en kan hij alleen 'om niet' doen.
De wereld van het einde is de wereld waar de Jehudi weent en klaagt. Ook hij gelooft
dan de wet van Achashverosh. De 'boom die vrucht maakt' leerde hem dat.
De ballingschap komt nu op haar hoogtepunt. Overal ziet de Jehudi zijn ondergang
aangekondigd. De ontwikkeling wijst in die richting. Een nieuwe mens is komende. De
nieuwe mens lijkt zonder Jehudi in of om zich heen te willen en kunnen leven. Het is
voor de Jehudi een afgrijselijke wereld. Deze wereld is vreemd, niet-menselijk,
hyperzinnelijk, zwaar verdoofd. Wordt dat de wereld? De Jehudi voorvoelt zijn
ondergang.
De 4 dagen.
De 13° is de 1° van 4 crisisdagen waarin de kromming zich voltrekt. De eerste 2 lopen
nog naar de volle maan, de laatste 2 vallen in de afneming. Van buiten is het
nauwelijks merkbaar. De maan schijnt in deze 4 dagen even vol. Doch in wezen is er
een catastrofe gaande, een enorme ommekeer. Wat tot nu steeds de ene kant uitging
en waarvan niemand vermoedde dat dat ooit anders zou worden, gaat nu plots
werkelijk anders. Alles wat vast leek, wankelt plots.
Deze 4 dagen drukken uit wat de vierheid steeds uitdrukt. In deze 4 dagen zit het
patroon van de 4 werelden, de 4 ballingschappen en de 4 elementen. Daarom zijn het
er ook 4, van de 13° tot en met de 16° Nissan.
Op de helft valt ook het middernachtpunt waarop God naar Egypte afdaalt om de
uittocht uit Egypte te voltrekken. Ook daar is een catastrofe. Alles wat eerst niet
bestond bestaat nu wel en alles wat bestond vergaat nu. Het is het punt van chatsoth,
waar alles plots keert. De maan/vorm toont het nauwelijks maar het gebeurt.
De helft van deze 4 dagen in de Estherrol valt samen met de helft van het
verlossingsverhaal. Overal geldt Gods zegel. Het is het patroon van de ommekeer.
Zak en as.
Mordechai heeft in deze dagen een nieuwe verschijning. Hij legde alle pronk die de
wereld geven kan af. Hij verschijnt als een bedelaar in gescheurde kledij met een zak
en met as. De getalwaarde van het woord zak is in het Hebreeuws 400, de oneindige
tijd van de ballingschap. Dit begrip kennen we reeds als de tijd van de ballingschap in
Egypte en als de waarde van Poras u-Modai, de wereld van de ballingschap in het
Estherverhaal. De zak is het kleurloze vormloze. Het is het zich volledig afwenden van
wereldse pronk. De zak is het zich terugtrekken uit deze wereld.
De as symboliseert het einde van het verschijnende. Het is de rest van wat is
opgebrand. Het is het door de tijd opgebrand zijn. Het woord voor stof, de basis voor
het hier verschijnende, het 4° element heeft verband met het woord voor as. Bij
stof/aarde is de 1° letter de 70. Bij as is de 1° letter de 1 die juist het tegendeel van
de 70 uitdrukt. De beide andere letters zijn p-r, dus wat vrucht, vruchtbaarheid, koe,
toeval enz... uitdrukt. Het begrip stof is met het hier levende van de 70 verbonden. Bij
as is het verbonden met het reeds ingezamelde. Wie met deze as leeft, leeft met het
einde van dit bestaan. Hij richt alles op dit einde. Hij leeft eigenlijk alsof dit einde er al
is.
Zak en as horen dus bij elkaar. De gescheurde kledij is de verbroken eenheid van de
omhulling. Men leeft met het besef dat deze omhulling een schijneenheid is. Bij een
55
dode scheurt men ook de kledij. Het is een schijnbestaan en de dode toont het ons.
De dode gaat naar een andere wereld waarvan wij niets weten, waarvan wij niet eens
weten dat zij bestaat. Hij toont dat deze wereld zeer betrekkelijk is. De omhulling is
geen eenheid want plots is er die vreemde onverklaarde rest of dood.
Zo drukt Mordechai zich uit op deze 13°. Zo blijft hij tot de 16°. De Neshama leeft hier
in deze vierheid een mager leven. Het is een leven van echte ballingschap. Alles wat
met die Neshama te maken heeft leeft dit magere leven.
In die 4 dagen speelt de hele ballingschap zich intens af. De hele wereld is voor ons
precies op dat keerpunt. Dat is het voortdurende 'nu'. Deze 4 vormen een eenheid. Zij
werken voor ons gelijktijdig zoals de 4 elementen.
Mordechai zit in deze toestand aan de poort van de koning. Daarmee is hij in het
Estherverhaal de uitdrukking van de verlossing.
De Niddah.
Esther verneemt deze uitdrukkingsvorm van Mordechai. Wat gebeurt er met de
wereld? De Neshama moet geboren worden in dat tot het uiterste ontwikkelende
lichaam. Maar gaat het lichaam dan toch een bestaan zonder Neshama tegemoet? Zal
de Neshama een dood lichaam aantreffen? Er moet nu een geboorte komen en er
dreigt gevaar. Dit lichaam wil geen Neshama doch zonder Neshama wordt het een
demon. Esther schrikt hevig. De overlevering vertelt dat zij ineens 'Niddah' werd,
menstrueerde.
De leek vraagt zich nu wat voor een vreemde mededeling dit is. Nog vreemder is het
motief van Mordechai aan de poort die wil vernemen of Esther al dan niet 'Niddah'
was. Bovendien wordt als bijzonder geprezen dat Esther de 'wijzen' over haar Niddahtoestand raadpleegde. Men zal begrijpen dat het hier niet om een extra hygiënische
voorzorg gaat. Wat uit zich nu bij een Niddah?
De man en de vrouw kunnen een eenheid vormen waaruit dan de vrucht, het kind kan
voortkomen indien de vrouw niet Niddah is. Het Niddah-zijn is een teken dat er
ontwikkeling is, dat de vrouw nog het stempel draagt verbonden te zijn met de
krachten der ontwikkeling. Zij is dan zelf ontwikkeling. Zij ondergaat het dan. Het
bloed is de uitdrukking van deze ontwikkeling. Een vrouw in Niddah is als de wereld in
ontwikkeling. Zij is bezet door de krachten der ontwikkeling. Zolang in de wereld deze
krachten werkzaam zijn kan de vrucht niet komen.
De vrouw is in de mens de uitdrukking van het lichamelijke/uiterlijke/wat aan
ontwikkeling onderhevig is. Haar periode hangt samen met de maanperiode. De maan
toont ook een ontwikkeling. De maan omringt de aarde zoals het lichaam de mens
omringt of zoals de vrouw de man omringt.
De vrouw in de toestand Niddah is zoals de aarde die geregeerd wordt door de
krachten der ontwikkeling. Zodra de vrouw over de Niddah-toestand heen is, drukt zij
de aarde uit die bevrijd is van die krachten. Nu kan er iets gebeuren waardoor zij
vrucht kan voortbrengen. De Niddah-toestand maakt een werkelijk contact met de
man niet mogelijk. De vrouw wil dat werkelijke zinvolle contact. De vrouw in de
Niddah-toestand kan niet aan haar bestemming voldoen. De eenwording met de man
kan dan niet tot stand komen.
7 dagen na alle sporen van de Niddahtoestand zijn verdwenen begint voor de vrouw
een nieuwe fase. Aan het begin van de 8° dag kan zij met de man een eenheid
vormen en kan de vrucht komen. Het wordt zelfs zeer belangrijk geacht dat deze
eenwording aan het begin van die 8° dag tot stand komt.
De Halachah werkt diepgaand uit wat wel en wat niet onder Niddah-toestand moet
worden verstaan. Het is belangrijk te weten of de krachten der ontwikkeling al dan
niet overheersen. Zolang die toestand voor de wereld heerst kan de vrucht of nieuwe
wereld niet komen.
De wijzen van het ware Israël kennen de tekenen van onderscheid. Zij weten of de
krachten der ontwikkeling nog aanwezig zijn of niet. En de wereld raadpleegt deze
wijzen. Zij zijn niet zichtbaar in deze wereld. Daarom is er steeds contact tussen
56
Mordechai en Esther, tussen de wijzen en Esther.
Zoals alles in deze wereld is ook Esther aan deze Niddah-toestand onderworpen. De
ballingschap van de Shechiena is een geheel in deze wereld opgaan. Zo is ook de
Neshama helemaal in ballingschap in het lichaam.
Eshter komt onmiddellijk in deze diepe ballingschap van het Niddah-zijn zodra zij
verneemt dat Mordechai met zak en as, met gescheurde kledij aan de poort van de
koning zit. Zit Mordechai zo aan de poort is er iets vreselijks in de wereld gaande. Dan
heerst beslist de ontwikkeling. Dan is er een hoogtepunt voor de krachten der
ontwikkeling op komst. Te zware druk roept krachten van ontwikkeling op. Ook lijden
bevat ook dit gevaar! En dat drukt zich meteen uit in de Esther/de verschijning die
een mysterie bergt.
Het Geheim van Daniël.
Esther wil weten wat er buiten in de wereld in Shushan gaande is. In deze wereld van
de ballingschap is in de kern, in het paleis alles afhankelijk van 'het doen' buiten. Het
is het geheim van de daad/laäsoth, het 'om te doen' waartoe deze wereld werd geschapen.
Hathach fungeert als boodschapper. De overlevering zegt dat dit de profeet Daniël is.
De profeet Daniël is in de wereld van de ballingschap de verbinding tussen de kern/het
paleis en de wereld. Hij vormt de woorden die deze verbinding realiseren.
Haman merkt dat er een verbinding bestaat tussen de binnen- en buitenwereld, dat er
woorden bestaan die deze brug vormen. De kracht der ontwikkeling op haar
hoogtepunt krijgt kennis van dit gebied. Haman laat Hathach doden. Hathach betekent
ook 'afsnijden'. Hathach wordt door Haman afgesneden. Amalek zorgt dat deze
verbinding wordt verbroken en dat in de ballingschap de profeet wordt uitgeschakeld.
De wereld onder de kracht der ontwikkeling doodt de profeet. Daniël wordt ontdekt en
geliquideerd. Met Daniël gaat het geheim van de verbinding voor de wereld verloren
en ontstaat er een discontinuïteit. Er is een niveauverspringing.
Het Estherverhaal is het verhaal van deze ballingschap of de overgang van de wereld
van de tempel naar deze wereld van de ballingschap. Het wordt gevormd door het
mysterie van dit afsnijden van Daniël. Daarmee gaat de verbinding verloren. De weg
van de ene wereld naar de andere kan alleen worden gegaan wanneer Haman Daniël
niet doodt. Dit mysterie drukt zich ook in de zichtbaarheid van onze tijd uit. Het
brengt het conflict tussen onze tijdsgeschiedenis en de vóór deze wereld handelende
geschiedenis van Gods woord. Zo valt de verwoesting van de tempel volgens historici
in het jaar 586 v Chr. Dit zou volgens de Bijbelse tijdrekening het jaar 3173 moeten
zijn. Toch valt, wanneer men de Bijbelse tijdrekening volgt, de verwoesting van de
tempel in het jaar 3338. Hier botsen dus 2 werelden. Inderdaad, wie verwacht dat die
werelden continu in elkaar overgaan? Hij die de verbinding maakt is Daniël. Doch
Daniël wordt door Haman gedood. De overgang in tijd wordt nu versperd. Deze 165
jaar of het verschil tussen 3173 en 3338 stellen is het 'geheim van Daniël'. Beide
jaartallen zijn reëel. De boodschapper tussen de beide werelden werd door de
krachten der ontwikkeling gedood. Het is een ander facet van de tik op de bovenlip.
In het Hebreeuws heet dit 'geheim van Daniël' 'sod Daniël'. Sod betekent geheim. De
getalwaarde van 'Sod Daniël' is 165. De overbrugging is nu een deel van het doen om
niet geworden.
Van Esther wordt het onmogelijke gevraagd.
Esther verneemt via Hathach van Mordechai wat er gaande is. Zij verneemt van
Hamans bedoelingen en van Achashverosh verkondigde wet. Ook verneemt zij het
verzoek van Mordechai om de koning van die wet af te brengen.
Men stelt zich voor wat Mordechai vraagt, nl Achashverosh zijn wet te doen stoppen
en Achashverosh om genade te vragen. Kan men een natuurwet om genade vragen?
Kan men, wanneer iets van een 5° verdieping valt, de zwaartekracht verzoeken bij de
57
2° verdieping te stoppen? Toch vraagt Mordechai dat. Mordechai weet heel goed dat
hij het onmogelijke voor deze wereld vraagt. Doch Mordechai is een Iwri. Mordechai is
wat in verband staat met het openen van het geheim van de zalfolie waarmee de
verlosser gezalfd is.
Esthers antwoord wijst op de onmogelijkheid om dit verzoek bij Achashverosh te
realiseren. Bij Achashverosh kan men alleen komen wanneer men geroepen wordt.
Een natuurwet heeft immers haar oorsprong in zichzelf. Men kan in bv oktober niet
zeggen dat het dan december is en dat het kind dat in december geboren moet
worden dan nu, in oktober voldragen ter wereld moet komen. Men kan niet zeggen dat
een pas geplante boom binnen een jaar 100 jaar moet zijn. Zo toch zou de wereld van
de verschijning ophouden te bestaan. Wordt het lichaam gedood doordat men met de
bestaande natuurwetten geen rekening houdt, bv gif innemen, kan ook de Neshama
hier niet blijven verschijnen in dat lichaam.
Esther voelt haar bestaan door dit onmogelijke verlangen van Mordechai bedreigd.
Mordechais daad brengt de kern in actie. En de daad van Mordechai is het onmogelijke
te vragen.
Esther is reeds ‘30 dagen' niet bij de koning geroepen. Een hele fase of maand reeds
verkeerde zij niet in het binnenste. De laatste maal was dat de 13° Adar, dezelfde dag
in een vorige fase die nu de ondergang van de Jehudiem zal brengen. Typisch, juist
die 13° Adar had de koning wel contact met Esther.
De overlevering zegt dat Esther niet graag contact had met Achashverosh. De Esther
van de andere wereld vermijdt dit contact. Het vernedert haar. Het maakt haar voor
Mordechai onmogelijk. Esther zoekt geen verbinding met de natuurwetmatigheid of de
harde dwaze Achashverosh. Zij voelt zich met Mordechai verbonden. Dat is wat met
haar wereld te maken heeft. Ze was blij dat Achashverosh haar blijkbaar een hele fase
of wereld vergeten was. Nu zou zij zich vrijwillig aanbieden.
Zo wil de Neshama ook niet naar de aarde en dat dwaze natuurwetmatige lichaam.
Maar ook de Shechiena gaat in ballingschap. Zo zal ook Esther gaan en daarmee iets
wekken waartoe de wereld juist geschapen werd. Esther ziet in deze ontmoeting met
Achashverosh slechts dood en ondergang. Zij moet tegen de principes van de
natuurwet handelen en dat is nu eenmaal een natuurwetmatige onmogelijkheid. Zo
handelen ook de Neshama en de Iwri. Hij treedt juist op in strijd met wat men
'gewoon' en 'normaal' vindt. Het doet het hele bestaan wankelen. Eigenlijk moet de
Iwri natuurwetmatig steeds weer gedood worden. De enige mogelijkheid om niet
gedood te worden is dat de koning ‘de Iwri’ met de gouden scepter aanraakt.
Goud staat op de plaats van de 1° dag van de schepping. Het is het 1° van de 7
metalen die het oude weten kent. Goud heeft dan ook verwantschap met het licht van
de 1° dag. Het is het oerlicht waarvan de overlevering vertelt dat het direct weer
omhuld werd. Het blijft omhuld tot de komende wereld. Op de plaats van de 1° dag
van de schepping staat sefira 'chesed', genade, liefde, gunst.
Het oerlicht werd voor de Tsadiek gezaaid. Het is als het merg in het been. Alleen
wanneer dat oerlicht doorbreekt, zegt Esther, zou het kunnen dat ik blijf leven. Maar
dit was een vage onwaarschijnlijke hoop in deze wereld van de ballingschap. Alleen
een wonder uit de hemel zou de ondergang van Esther in de Achashveroshwereld
kunnen voorkomen.
Er is geen ontkomen.
Mordechai stelt nu de houding van de Iwri vast: 'Je bent juist in deze wereld om dat
onmogelijke te doen. Dat is de grond van je bestaan in deze wereld zoals ook de
Shechiena en de Neshama daartoe in de wereld zijn gekomen. Denk niet dat je aan je
opdracht kunt ontkomen. Je wordt naar je opdracht gedreven. Zich onttrekken aan de
opdracht betekent met rust gelaten willen worden. Dan zullen de krachten der
ontwikkeling je overweldigen en dan ga je toch ook verloren. De opdracht komt dan
wel via een ander doel want de wereld is zo ingericht dat de terugkeer hoe dan ook
wordt bereikt.’
58
De Jehudi moet juist dat doen wat eigenlijk niet kan. Hij moet het onverwachte doen
met alle gevolgen van dien. Daartoe werd hij tot in het paleis gebracht. Hij moet doen.
De gevolgen lijken voor hem desastreus. Toch is hij juist daarvoor in deze wereld, in
dit lichaam, in iedere tijd. Het verwachte doen is natuurwetmatig. De Iwri moet juist
anders handelen vanuit maten van de overzijde. Hij moet dit doen met het gevoel en
het weten dat het zijn ondergang zal betekenen. Zo handelt hij in overeenstemming
met God. Zo krijgt deze wereld haar zin en bestemming.
Het vasten en de Pasen.
Esther heeft het gesprek met Mordechai. Het is ook het gesprek in de mens. Men
argumenteert met zichzelf. Het is het gesprek ook bij de schepping. Ook bij God is er
deze argumentatie. Zal de schepping komen of niet? Zal de schepping vernietigd worden of zal zij behouden blijven? De crisis is nu op komst.
Gevolg van het gesprek is nu dat Esther 3 dagen, de 13°, 14° en 15° Nissan een
vasten vraagt om harentwil. Een vasten is een zich afwenden van alle wereldse genot
van de ontwikkeling. Het eten en drinken zijn de ontwikkeling in het lichaam. Het
vasten gaat in wezen evenwel verder dan deze oppervlakkige houding.
Het lichaam en de gehele existentie in deze wereld worden nu anders gericht onder de
discipline van een andere wereld. Deze discipline vermijdt vermenging met de
krachten der ontwikkeling. Het maakt de mens en zijn existentie vrij voor de
terugkeer. Vasten is een zich radicaal en principieel los maken van de krachten der
ontwikkeling.
De 13° Nissan is de dag waarop in de joodse levenspraktijk al het gezuurde wordt
opgeruimd. Het gezuurde is wat uitdijt. Het is alles wat aan de krachten der ontwikkeling werd onderworpen. Het brood, de tarwe is het eerste beginsel van groei. Vasten
is alles bij zichzelf consciëntieus onderzoeken op aanwezigheid van dat
gezuurde/chamets. Men moet er vrij van worden tot in de details. De betekenis van
het onbelangrijke en onopvallende is de mens die het zich opblazende wegruimt.
Het vasten begint deze 13° Nissan. Het is de dag waarop de voorbereiding vóór het
Pasen start. Pasen valt op de 15°. Dit wegruimen van al het gezuurde is het beginsel
van vasten.
In de mens begint op deze 13° dit wegruimen van de krachten der ontwikkeling bij de
mens die de terugkeer wil kennen. Op de avond van de 13°, aan het begin van de 14°
Nissan wordt alles tot de meest onaanzienlijke restanten toe bij elkaar gebracht. In de
ochtend van de 14° Nissan wordt al dat gezuurde vernietigd. Men doet er volledig
afstand van. Het vasten bereikt deze 2° dag een hoogtepunt.
De 2° dag van het vasten (14° Nissan) wordt het lam dat vanaf de 10° voorbereid
werd, in het huis gebracht. Het lichaam dat voordien aan de ontwikkeling deelnam
wordt nu naar binnengebracht. Het is voor het lichaam het begin van de weg terug.
Het bloed van het lam tekent nu het huis. Het is identiek met het bloed van de
besnijdenis. In beide gevallen wordt de omhulling weggenomen en teruggedrongen
zodat de kern, het wezenlijke vrij kan komen en als teken zichtbaar worden. Zo
ontstaat nu een band met een andere wereld, het verbond, de Berith.
’s Avonds wanneer de 15° Nissan begint, de avond ook van het Pasen dus, begint de
3° dag van het vasten. Pasen is in wezen een vastendag. Al het gezuurde is nu weg.
Het ongezuurde brood komt nu in de maaltijd. Nu begint de grote maaltijd. Nu begint
het leven dat het kritieke punt van de 'helft' zal moeten passeren. Deze maaltijd heet
een 'armen maaltijd'. Men eet er 'het brood van de armoede' want het is het
ongezuurde brood dat volkomen vrij is van ieder onbelangrijk restantje ontwikkelingskracht. Het vasten bereikt zijn hoogtepunt. Men kan nu eten doch men eet nu het
ongezuurde.
Intussen heerst in de wereld der ontwikkeling/ballingschap een enorme beroering. De
wereld lijkt enerzijds met een ongekende vaart het hoogtepunt te naderen en te
doorbreken. Het is een nieuwe wereld met de mens als God der ontwikkeling aan het
hoofd. Anderzijds zijn er evenveel vragen waar dat uiteindelijk heen moet. Er heerst
59
innerlijk onrust. Wat zal er van de mens worden?
Het gezuurde is nu ver weg. Het lam is in het huis. De mens is in het huis. Buiten
raast de wereld der ontwikkeling. Buiten spreekt God zijn taal met de wereld van de
ballingschap. In het huis waar de mens met zichzelf is, wordt nu het ongezuurde gegeten. Het is het hoofdbestanddeel van de maaltijd. Het is de Mat-sah.
Het handelen tegen de natuur.
Buiten gebeurt er volgens het Estherverhaal heel veel. Buiten kleedt Esther zich op die
avond van de 15° Nissan in koninklijke kledij De overlevering zegt dat haar kledij de
'roeach haKodesh' was. Op het beslissende ogenblik waarop de verborgenheid van
God in de verschijning tot de daad overgaat, is de verschijning gekleed in de roeach
haKodesh. Dan spreekt uit de verschijningen iets nieuws. Woorden en zinnen worden
dan door God aan de mens gegeven.
Voordien had Esther haar koninklijke kledij afgelegd. Zij had zich ook met zak en as
gekleed. De verschijning was triest, troosteloos en gedrukt onder de angst dat de
krachten der ontwikkeling zouden overwinnen. De Iwri voelde zich zó in de
verschijningen/ballingschap dat alles bij hem de kleur van de uitzichtloosheid kreeg.
De 3 vastendagen brengen plots evenwel een verandering in het gehele aspect. De
passiviteit van het verborgene neemt een einde. Onderaards rommelt het. Er gaat iets
grandioos ontwaken. De mens heeft met zijn daad een grote, bepalende betekenis.
Zijn omkering van de weg, zijn wegruimen van het gezuurde, zijn ongezuurde maaltijd
wekte krachten die voor onmogelijk werden gehouden. Er komt nu beweging in
Esther/nistar.
Zo veroorzaakt ook het vasten van Ninive in het verhaal van Jona een volledige
omwenteling. Terwijl wetmatig vaststaat dat Ninive zal ondergaan, breekt door de
omkering van de houding van de mens deze vaste wetmatigheid. En Ninive gaat niet
onder. Dat grijpt Jona zeer aan. God zelf zegt hem namelijk dat Ninive zal ondergaan,
dat hij dat vertellen moet. Ninive moet ondergaan omdat het de 'slechte' weg volgt, nl
de weg van de ontwikkeling. Het is slecht van boven af gezien. Zodra Ninive evenwel
de weg omkeert en tot vasten overgaat, dwz het gezuurde uitbant, wordt zelfs Gods
woord over Ninive opgeheven. Welke zekerheid bestaat er dan, vraagt Jona, wanneer
dat allemaal zo kan. Gods antwoord wil zeggen dat de enige zekerheid is Gods
wachten op de terugkeer van de mens. Daartoe is de gehele schepping gemaakt. Of
daarmee alle structuur van het woord en de groei wordt doorbroken speelt daarbij
geen rol. De herkenning door de mens van de mogelijkheid tot terugkeer, van een
andere maaltijd waarbij de wijn geheiligd wordt is groots. De enige zekerheid is Gods
gesprek met de mens. Al het andere is slechts stof voor Het gesprek. Het vasten werkt
revolutionair. Door deze daad van de mens komt er een heelal in beweging.
Zo komt Esther bij de koning. Zij komt ongeroepen en de koning begint te branden
van toorn.
Het toornen in het Estherverhaal is steeds alleen maar het handelen door de wereld
van de ballingschap naar aanleiding van de waarneming. Deze waarneming kent
slechts het ogenblik. Het weet niet van oorzaak of gevolg want beide zijn nistar. Dit
handelen volgens beperkte kennis heeft dus een speciaal karakter. Is dat handelen
niet in overeenstemming met een vermeend weten of waarneming van de ontwikkeling ontstaat wat men toornen noemt. De koning toornt nu omdat iets bij hem
zelf, in zijn naaste omgeving, zich niet aan de natuurwetten van Poras u-Modai houdt.
Zijn koningin is een spelbreekster. Zij verschijnt wanneer zij volgens de natuurwetten
helemaal niet mag verschijnen.
Esther ziet de toorn. Een uiterste paniek maakt zich van haar meester. Het is ook
geen kleinigheid handelen alsof er geen natuurwetten bestaan. Is dat ondernemen
evenwel een deel van het vasten en het zich afwenden van de wereld der
ontwikkeling, is er overal beroering waar gewacht wordt op de terugkeer of
thuiskomst. En zo vertelt de overlevering dat God Esther daar ziet staan. 3 engelen
60
komen in dat paleis der natuurwetmatigheid om in te grijpen. Het zijn Gods gedachten
die de daad oproepen. Ze worden engel/Malach genoemd. Wendt men zich af van de
ontwikkeling, staat men heel dicht bij God.
De ene engel richtte de hals van Esther op. Zij stond nu niet meer in paniek doch met
grote zekerheid. Over en weer was er met de andere wereld herkenning gekomen. De
2° engel omhulde Esther met aantrekkelijkheid en schoonheid. De 3° greep de gouden
scepter van de koning en rekte die uit zodat Esther erdoor geraakt werd.
Zelfs het oerlicht brak op dat ogenblik door. Niets van wat vast leek moest vast zijn.
Alles kan veranderen in zo’n ontmoeting. De scepter die 2 el lang was werd nu 12 el.
Andere meningen, allen op zich juist, vermeldden dat de scepter 16 of 24, 60 of zelfs
200 el lang werd.
Esther werd door dat oerlicht geraakt, niet door Achashverosh' goedheid of genade.
Bij Achashverosh bestonden deze begrippen niet. Volgens Achashverosh had Esther
vernietigd moeten worden. Doch nu brak de andere wereld door. Juist het vasten had
de toegang tot die andere wereld geopend. Het opgeven van de wereld der
ontwikkeling, het weggeven van die wereld opende een ongekende andere wereld.
Dan grijpen de krachten uit die andere wereld in en wijzigt ook de scepter van
Achashverosh volledig van karakter. De scepter was kort. Het oerlicht was naar binnen
gehaald. Deze wereld van de ballingschap kende het niet. Doch nu werd het met grote
kracht weer ver naar voor gebracht. Het doordrong de wereld weer en toen kon
Achashverosh niet anders meer doen dan naar deze gewijzigde wereld handelen. Hij
was zeer onder de indruk van dit gebeuren om hem heen. Ook hij voelde een wereld
wankelen.
Esther nodigt voor de maaltijd.
De koning biedt Esther de helft van het Rijk. 'Tot de helft' preciseert de overlevering
letterlijk. Achashverosh wil niet voorbij die helft want dan zou hij de tempel moeten
herbouwen. Dat zou zijn eigen Rijk opheffen. Tot aan die grens wil hij het aan Esther
overlaten. Hij ziet nu dat er met Esther iets bijzonders is. Waar komt zij toch
vandaan? Wat is dat toch?
In deze toestand vraagt Esther hem om samen met Haman bij haar te komen, op een
mishteh dat zij zal maken. De koning vermoedt dat zo misschien het geheim van
Esther onthuld zal worden. Hij wil graag naar haar aangerichte maaltijd. Haman wordt
met spoed in het paleis geroepen om met de koning en de koningin bij deze maaltijd
aan te zitten. De koning is door het gebeuren van de zich zelf verlengende scepter in
de war. Hij begrijpt ook niet waarom de toorn plots ophield. Esther was dusdanig van
glans aantrekkelijkheid en geliefdheid overtrokken dat alles van het Rijk der
natuurwetten anders ging functioneren. Er liep iets nieuws doorheen. Het was de
adem van de andere wereld.
Het functioneren der natuurwetten wordt in het leven van de mens wel eens meer
door iets anders doorkruist. De wetenschap van de wereld der ontwikkeling neggeert
dit liever. De koning kan het evenwel moeilijk nog loochenen en wil dan ook dolgraag
de herkomst van dit alles weten. Hij merkte dat op beslissende ogenblikken dat
andere hier en daar toch bestaat, hoe anders de natuur der vaste wetmatigheden het
ook mocht voorspellen.
Ook op belangrijke ogenblikken in het bestaan van de mensheid blijken zo’n krachten
te werken. Men denkt aan de weerloosheid van het verborgene dat tenslotte toch
blijkt door te dringen als bepalende factor. Al deze verschijnselen wijzen op het
bestaan van een bepaald patroon. Waar het leven eindigt, waar de wereld een leven
besluit, waar een wereldtijd ten einde loopt, daar voelt men dit patroon naar voor
komen. Men voelt dan hoe de verschijningen en woorden gehuld zijn in de 'roeach
haKodesh'. Men voelt dat Esther/het verborgene zich dan doorzet en hoe het
ongewone in de wereld van de natuur of de verschijningen zich dan aandient. Esther
handelt niet zoals Achashverosh het wil of verwacht. Esther handelt er juist tegen in
en Achashverosh wordt attent. Zo wil hij gaarne aanzitten bij de maaltijd van Esther.
61
Wat zou dat mysterieuze willen? Hoe zouden de spijzen en dranken er zijn? Zou het
geheim dat aan het einde plots actief wordt zich onthullen? Het is de avond van de
15°. Volgens de Bijbelse rekening begint de dag met de avond. De maan bereikt haar
hoogste groei. Wie denkt in zo’n tijd aan een ommekeer? Wie stelt zich voor dat het
oneindige heelal een kromming heeft?
Niemand is zich bewust van een einde. Het is de avond van het Paasfeest. In Egypte,
in de ballingschap op dat niveau werd het Bijbelse Israël in de huizen verzameld. Het
wachtte op wat gebeuren ging. Het echte Israël was niet buiten. Het bemoeide zich
niet met Egypte. De 1 van Israël die de uittocht zal meemaken zal de 4 achter laten.
Deze 4 vervulde Egypte met de hoogste ontwikkelingsactiviteit.
Men is zich wel bewust van een aanstaand beslissend gebeuren. Haman is er van
overtuigd dat hij de wereld en de mens heeft gewonnen. Mordechai is overtuigd dat de
Iwri de ondergang tegemoet gaat. Doch beiden zijn overtuigd dat de wereld wel
verder zal blijven draaien.
Alleen Haman is genodigd.
Haman komt op het mishteh van Esther. Dat Haman als enige komt is een teken hoe
belangrijk en onmisbaar de kracht der ontwikkeling aan het einde is. Haman ziet het
als een bijzondere onderscheiding. Hij alleen is met de koning en Esther. Hij weet nu
dat de wereld en de toekomst voor hem zijn. De overlevering zegt dat Esther hem
daarom laat komen opdat hij inderdaad in die gedachte gesterkt zou worden. De
ontwikkeling wordt in een ongelooflijk hoogtepunt gebracht opdat zij echt volgroeid
kan worden afgesneden. De Neshama komt in het volgroeide. De verlosser is de
laatste Neshama.
Esther nodigt Haman uit opdat deze in zijn natuurhaat tegen de Iwri niet op het idee
zou komen dat zij zelf een Iwri is. De kracht der ontwikkeling heeft de neiging alles te
annexeren. Het is als gist of een gezwel. Waar hij binnengelaten wordt neemt hij als
vanzelfsprekend aan dat men het met hem eens is. Nodigt men Haman niet uit zou
dat voor hem aanleiding zijn om de toestanden in de kern/het paleis te toetsen. In de
tijd van het einde nodigt zelfs de nistar deze krachten der ontwikkeling aan de
maaltijd. Men stelle zich goed voor wat dat inhoudt.
Een motief is ook dat de Jehudiem zo niet zullen menen dat er in het paleis een zuster
als koningin resideert. Want dan zou het vasten onderbroken of afgebroken worden.
De Jehudiem zien dat de koningin Haman, hun vernietiger als enige bij haar maaltijd
nodigt. Hun wanhoop stijgt tot het uiterste. In deze tijd van het einde lijkt alles de
Iwri te verraden en te verlaten. Zelfs de Iwri weet niet waarom dat is. Tot het einde
moet en zal hij 'om niet' doen. Hij zou nu kunnen zeggen: is dat nu het resultaat van
2 dagen vasten? Deze uiterste wanhoop van de Jehudi breekt het vasten evenwel niet
af. De Jehudi blijft wat hij is in iedere mens en steeds weer in de wereld. Hij is er
omdat de Shechiena in de wereld komt en de Neshama in ieder lichaam.
Esther wilde de koning jaloers maken. Zij schonk Haman bijzondere aandacht.
Daardoor kreeg de koning het denken dat het geheim van Esther tot een binding met
Haman zou leiden en dat deze de koning zou kunnen verdringen. In de eindtijd stijgt
het aanzien van de krachten der ontwikkeling zodanig dat zij de indruk wekken het
heelal te zullen kunnen gaan beheersen en de hele mens volledig dirigeren in zijn
denken, doen en laten. De koning die alles beheerst krijgt achterdocht. De krachten
der ontwikkeling zijn vanuit hun aard reeds ambitieus.
Het geheim van de eerste maaltijd.
De maaltijd van Esther verloopt vreemd. De koning vraagt aan Esther wat zij begeert
en biedt haar weer het halve rijk, 'tot aan de helft'. Esther vraagt alleen maar dat de
koning en Haman op het mishteh dat zij de volgende dag wil aanrichten weer
aanwezig willen zijn.
62
Waar Esther in het verhaal de koning en Haman voor een 2° maaltijd uitnodigt is ook
precies de helft van het Estherverhaal. Bij de woorden: 'Toen gaf Esther ten antwoord'
(5:7) begint de 2° helft van de rol. Met dit antwoord van Esther begint het 'hangen'
van Haman.
Er is in deze wereld dus 1 maaltijd nodig en een andere. Er is deze wereld en een
andere. Deze is de voorbereiding van de andere. Het is nu de avond van de 15°. De
15° dag begint. Ook de maan is vol en begint nu aan het andere deel. Wat tot nu
groei was, wordt van nu af verminderen. Het tegendeel treedt in. Waar Esther voor de
2° maaltijd nodigt begint de maan aan zijn 2° tijd. Een ander gebeuren wordt nu
voorgeschoteld. Wat eerst verborgen was wordt nu openbaar.
Ook Egypte kent een 2° helft. In de 1° helft is de ballingschap. In de 2° helft is er de
uittocht/bevrijding/verlossing.
Dat geheim openbaart Esther bij de 1° maaltijd. De 1° maaltijd is nog niets. Zij laat
de vraag nog open. Er komt een 2° maaltijd, een andere helft. Daarin wordt het
geheim geopenbaard. Daarmee eindigt de 1° helft.
De boom van Haman
Haman keert hoogst vereerd van deze maaltijd huiswaarts. Hij verwacht wonderen
van de 2° maaltijd, waartoe alweer alleen hij wordt genodigd. Doch op de weg, aan de
poort van het paleis zit Mordechai. Hij weigert nog steeds de resultaten van de
ontwikkeling te erkennen. Hij weigert dit alles serieus te nemen. Dat hindert Haman
des te meer juist op dit hoogtepunt van glorie. Komt er nu nog geen erkenning van
deze geweldige resultaten had de hele ontwikkeling geen zin. Haman voelt zich
onrustig en onbevredigd.
In zijn omgeving, in het huis van Amalek uit hij zijn ongenoegen. Men weet het daar
maar al te goed. De Jehudi zal, zolang hij aanwezig is, verzet blijven plegen tegen de
ontwikkeling. De Jehudi wil alleen terug naar huis, wat dat ook moge inhouden. En die
Jehudi is niet uit te roeien, in de mens noch in de wereld. Steeds weer ontmoet men
hem. Men overlegt hoe men deze Jehudi toch kwijt kan raken. Er was nu een
belangrijke grens overschreden. Er was nu een wereld met een nieuw uiterlijk
ontstaan. Daarmee zou ook een nieuwe wijze van uitschakelen van de Jehudi kunnen
komen. De Jehudi had al het vorige overleefd. De methode van de nieuwe tijd zou hij
evenwel niet overleven. Men zal een boom oprichten van 50 el. Aan deze boom zal
Mordechai worden opgehangen. Zoiets kan alleen in deze nieuwe tijd. Zoiets kan
alleen Haman nu hij bij de koning en de koningin is geweest en ook uitgenodigd wordt
voor de 2° maaltijd.
De oude wereld eindigde. In het absolute is deze wereld die van de 7° dag. Deze
wereld is vervuld wanneer de 7 alle bestaande mogelijkheden heeft gepasseerd, 7x7.
De nieuwe wereld begint met de 50, voorbij de 7x7.
De nieuwe wereld zal zo’n ontwikkelingsvaart tonen dat de Jehudi eenvoudig zal
worden opgeslokt. Er zal dan beslist geen plaatsje op aarde meer zijn voor hem. Hij
zal eenvoudig in de lucht komen te hangen.
Boom, ets is wat zich als tijd uitdrukt in de wereld der bomen. Tijd is in het Hebreeuws
eth. Het woord voor boom heeft in zijn wezen kenmerken die tot het begrip tijd
behoren. Het groeien met de jaarringen, het uitbarsten in veelheid aan de top...
symboliseert dat. De boom is in het absolute wat de ontwikkeling uitdrukt. De boom
van 50 el is de tijd die de 7° dag passeert en nu tot de 8° of nieuwe wereld behoort.
Deze boom zal deze avond waar de nieuwe wereld begint tot stand komen. Dat zal bij
Haman gebeuren, bij de kracht der ontwikkeling. Deze luidt de nieuwe wereld in. Zoals
de Jehudiem de 13° Adar allemaal verdwenen zullen zijn, zo zal Mordechai bij de
aanvang van de nieuwe wereld in de lucht hangen. Hij zal het contact met deze wereld
verliezen. Men zal hem niet meer begrijpen. Hij zal de wereld niet meer begrijpen.
Dat was nog nooit eerder zo. De verandering was nu zo ver doorgewerkt dat een
nieuwe wereld was ontstaan. In zo’n wereld kon Mordechai niet bestaan.
Deze 'boom' wordt nu in het huis van Haman opgericht. Op het keerpunt der tijden zal
63
hij Achashverosh vragen om Mordechai aan deze boom te hangen. Achashverosh zal
deze wet uitvaardigen.
De kinderen van het leerhuis.
Haman gaat nu naar Mordechai om nog een laatste maal te ervaren wat deze Jehudi
doet. Haman is nu vol vreugde en zekerheid. Wat had de mirre en het geheim van de
heilige zalfolie nog met deze moderne tijd te maken? Wie had daarvoor nog
belangstelling?
Haman vindt Mordechai in het 'leerhuis', het Beth haMidrash of het huis van de
Midrash. Daar leert hij de Thora met kinderen. Haman telt er, zo zegt de overlevering,
22.000. Het zijn de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet waarmee de woorden van
de Thora zijn gebouwd. Het zijn ook de 22 waarmee de ballingschap zich via het
woord uitdrukt.
Waarom leert Mordechai op dat beslissende ogenblik met kinderen?
Wij zien dit contact van wijzen/groten/allergrootsten (volgens de maten der Thora)
juist net met kinderen. Zo vragen deze groten herhaaldelijk aan een kind welk vers
het die dag heeft geleerd. En het antwoord van het kind wordt zeer ernstig genomen.
Het heeft een beslissend karakter. Weten deze wijzen het niet zelf dan? Of dienen
deze kinderen als een soort orakel?
De vraag wordt nog relevanter want het woord in het Hebreeuws gebruikt, tinok
betekent eigenlijk zuigeling of heel klein kind. Wat heeft men als wijze, als Mordechai
met deze kleine kinderen te maken?
Het kind staat nog heel dicht bij de wereld van vóór de geboorte. Het kind heeft nog
nauwelijks van de boom van kennis genomen. Het heeft nog geen oordeel naar
waarneming. Het heeft nog niet al die kennis vergaard die door anderen werd
meegedeeld en vertroebeld werd door het gif van de slang. Een volwassene heeft een
reservoir aan kennis en een massa aan ervaringen. Het bezwaart een mens. Het drukt
te zeer naar deze wereld. Het is op zijn best een menging van juist en onjuist oordeel.
En vooral men verwacht een intellectueel verantwoord oordeel. Terecht, het is de weg
van de mens. Hij moet er doorheen. Hij zal tenslotte ook moeten merken dat zijn
oordeel niet telt.
Het kind heeft dat alles nog niet. Het ruikt nog de adem van de hemel. Het had nog
nauwelijks ander voedsel dan het wondere uit de moeder. Borsten, shaddiem zijn in
hun woordstructuur nauw verwant met shamdiem of hemel. Dit voedsel van de
moeder is op aards niveau wat de engel aan de Neshama vertelde voor de geboorte.
Het kind is als mens het dichtst bij de voorwereld, bij de werkelijke geschiedenis, bij
de hemel. Als kind kome de mens tot God.
Op het zwaarste punt van de ballingschap ontmoet de mens dat kind, in de eerste
plaats in zichzelf. Op het zwaarste punt valt al het andere immers vanzelf weg. Dan
voelt de mens de trieste betrekkelijkheid van alle menselijke wijsheid. Dan wil hij niets
liever dan los van dat alles voor God staan en horen en zien. Dan spreekt God ook tot
hem. De mens laat dan het kind het vers uit de Bijbel zeggen dat het kind die dag
leerde. Want elke dag nog is dat kind buiten dit lichaam om in verbinding met de
engel van God. Het kind leert daar het vers van die dag.
Zo vertelt de overlevering dat Mordechai, toen de bedoelingen van Haman door
Achashverosh tot wet werd gemaakt en er dus diepe treur en ontzetting heersten, 3
tinokoth (ev tinok) ontmoette. Hij vroeg hen wat hun vers voor die dag was. Het 1°
kind antwoordde dat het het vers uit Spreuken (3:25) was nl.: 'Vrees niet voor plotse
angst noch voor de ondergang van de zijde der slechten wanneer hij komt'. Het 2°
kind had het vers uit Jesaja (8:10): 'Beraamt een plan maar het wordt verbroken;
spreekt een woord maar het zal niet tot stand komen, want God is met ons'. Het 3°
kind tenslotte had die dag het vers geleerd dat in Jesaja (46:4) staat: 'Tot de
ouderdom ben Ik dezelfde en tot de grijsheid zal Ik u torsen. Ik heb het gedaan en Ik
zal dragen. Ik zal torsen en redden'.
Dat zei het kind ook in Mordechai. In de grote angst kwam dat plots door. Niet de
64
ongetwijfeld grote kennis van Mordechai liet dit doorkomen. Volgens zijn weten zag hij
geen uitkomst. Doch het kind in direct contact met de voorwereld sprak het in hem
uit. Mordechai was zeer verheugd. In zijn binnenste wist hij nu: ‘Geen angst. God
draagt dat mee. Hij laat ze maar plannen maken, God zal redden.’
Haman was Mordechai gevolgd en zag zijn blijde glimlach. Hij vroeg wat de oorzaak
was en Mordechai vertelde het. Toen besloot Haman in de 1° plaats de kinderen te
doden nog vóór Mordechai. Juist dat kind in de mens is het grote gevaar voor Haman.
Het kind staat nog in verbinding met het andere, waar de knip onder de neus nog
maar pas werd gegeven.
Haman herkende het gevaar. Vat men het kind direct aan op de wijze van Poras uModai, stampt men het de wetten van Achashverosh als enige wijsheid in, zal dat
andere kind snel dood zijn. Ook in de mens moet dat kind langs deze weg worden
gedood. Er moet zoveel dienst aan Haman worden opgelegd en zoveel studie over de
werkelijkheid van Achashverosh worden verplicht opdat ook dat kind in de mens snel
verstikt.
Typisch zijn de leraren van deze kinderen. Het zijn niet de grote wijzen. Het zijn
mensen met een heel speciaal lot. Wie kan de tinokoth leren? Wie kan hen leiden?
Alleen zij die zelf met dat andere, met die voorwereld op een heel aparte wijze in
verbinding staan. Het zijn mensen die met dit leven hier in botsing zijn geweest. Voor
deze wereld is dat inderdaad onaangenaam. Vanuit de andere wereld oordeelt men
echter anders. Daar zegt men: ‘Zij leren met de kinderen.’
De afstammelingen van Haman, Siserah en Sanherib leerden met kinderen. Zij hadden
nogal wat meegemaakt! En Mordechai met al zijn recalcitrantie (onwilligheid) leerde
met kinderen.
Van Jakobs 2° zoon, Simon zegt men dat hij de leraar voor de kinderen was. De stam
Simon heet de kinderleraar. Hij heeft geen vaste plaats in het land. Hij trekt door het
land en leert de kinderen. Hij veroorzaakte met Levi de catastrofe van Sichem. Hij
nam het op voor Dinah en nam het kind van Dinah en Sichem tot zich. Hij stond op de
voorgrond bij de verkoop van Jozef. De stam Simon kende in de woestijn het debacle
met Baal-Peor. Het zijn geen kleinigheden. Toch worden zij de leraren van de kinderen
en van de kinderen in de mens.
Wanneer Haman nu Mordechai met de kinderen ziet leren, grijpt hem, ondanks alle
zekerheid omtrent de ondergang der Jehudiem, toch weer een grote woede. Hij werpt
ijzeren ketens over hen heen en stelt bewakers over ze aan. Hij zegt: 'Morgen zullen
zij als eerste worden gedood, nog voor Mordechai'. Morgen, want het is nog steeds de
avond, het begin van de 15° Nissan. Iedereen weet dat een nieuwe wereld komende
is. Grote veranderingen kondigen zich aan. Men voelt de overgang naderen. Iedereen
is overtuigd dat Haman de toekomst heeft. Ook de Jehudiem menen dat. Daarom
vasten zij. Daarom onthouden zij zich van deze wereld. Zij weten dat hun ondergang
door Achashverosh werd vastgelegd en toch vasten zij. Het vasten is irreëel. Het is
eigenlijk zinloos. Het is werkelijk 'om niet'.
Het waken in de nacht.
De nacht van de 15° Nissan breekt aan. De 'helft' van de nacht/chatsoth gaat
verdwijnen. De kant van de toenemende nacht gaat verdwijnen zoals ook de zijde van
de toenemende maan gaat verdwijnen. Het is de toenemende ontwikkeling in de
wereld en in het heelal. De andere kant komt nu. Het is de kant van de afnemende
nacht of afnemende maan. Het is een naar de oorsprong terugkerende ontwikkeling.
Op dit keerpunt in de nacht is er overal op aarde en in de hemel grote beroering. Alles
is waakzaam en gereed. In die nacht wijkt ook de slaap van de koning.
De overlevering zegt dat hier met ‘koning’ God wordt bedoeld. Het vasten en lijden
van de Jehudiem dringt door tot God. God zet zich daarom op de troon van
rachamiem/barmhartigheid nadat hij in de 1° helft op de troon van de
wetmatigheid/din had gezeten. Voor ons is het onbegrijpelijk. Die houding van de
Jehudiem gaat samen met de houding van God en de structuur van de schepping. In
65
die tijd van beslissing/keerpunt is er als vanzelf de Paasmaaltijd van Israël, de arme
ongezuurde maaltijd. Het is het vasten van de Jehudiem en het keren van de nacht en
de maan. De houding van de natuur en de houding van de mens vallen samen.
Omdat God niet slaapt is alles in beroering. De overlevering zegt dat God uiteraard
niet slaapt doch dat de mensen in ballingschap de mening waren toegedaan dat God
slaapt omdat God uit het verborgene/nistar handelde. Omdat God niet slaapt is ook
Haman in volle activiteit. Hij bereidt alles voor op de komende 8° dag. Hij is op weg
naar de koning om de wet om Mordechai te kunnen laten hangen van de koning te
laten uitgaan.
In die nacht slaapt ook Esther niet. Zij bereidt de maaltijd voor de volgende dag
waarbij het geheim onthuld zal worden. Dat geheim zal alles, het volstrekt
ongelooflijke en minst verwachte geheim omkeren.
In die nacht slapen de Jehudiem niet. Zij verwijten Mordechai dat hij het zo ver heeft
laten komen. Zo kan men toch niet leven. De Jehudiem vallen Mordechai aan.
Mordechai weet dat hij niet anders kon. Zo slaapt ook Mordechai niet in die nacht. Hij
leert met de kinderen/Tinokoth. En dit lijden dringt tot God door. God hoort het als het
geluid van schapen en geiten. Mozes wijst God erop dat het de Tinokoth zijn van de
Jehudiem. De engelen menen dat de ondergang van de Wereld gaande is. De
ommekeer is hen onbekend. Zij kennen niet de weg van de ontwikkeling. Daarom
kennen ze ook niet de ommekeer. Wanneer God verneemt dat de kinderen lijden,
schudt zijn troon. Daarmee schokt alles in de schepping. Dan komen ook de vaderen
van Israël of aartsvaders voor God. Op het keerpunt zijn zij wakker. Zij zijn aanwezig
en worden gekend. Men herkent ze als de bij God levende wortel van de Iwri in de
ballingschap. En dan stuurt God de engel Michaël naar de wereld om 'te doen'. 'Wie is
als God' wordt nu een aanwezigheid in de wereld. Michaël verstoort de slaap van
koning Achashverosh. Die kan maar niet begrijpen waarom Esther ook Haman
uitnodigde. Michaël laat de koning dromen dat Haman hem naar het leven staat en de
kroon wil overnemen. Als teken geeft Michaël hem in die droom dat Haman inderdaad
dit zal vragen nog in diezelfde nacht. De koning voelt zich verlaten. Is Haman tegen
hem en nodigt Esther deze Haman bij de maaltijd als enige, wie is dan nog wel met
hem? Alle natuurwetmatige verlaat de koning. Hij roept om het 'boek der
herinneringen'. Hoe was de wereld gekomen. Wat was de oorzaak van dit en van dat?
De koning vraagt en vraagt en wil tot rust komen. Het klopt plots niet meer met deze
wereld der natuurwetmatigheid. Hij voelt dat er iets heel belangrijks gebeuren gaat.
Hij wordt bedreigd door een nieuwe wereld. Het boek der herinneringen leest zichzelf.
Verkeert de mens in deze toestand, leest bij hem het verhaal der oorzaken zich
vanzelf. Verkeert de wereld in deze toestand, verschijnt de grond der dingen. Het is de
toestand waarin men voelt dat al het vaststaande verdwijnt. Men voelt er zich
verlaten. Men wil 'het begin' kennen en de zin van dit alles.
Het lezen van dit boek der herinneringen geschiedt vanzelf. Shimshai is bij
Achashverosh de lezer van dienst. Shimshai liet ook de bouw van de muur van
Jeruzalem in het kader van de herbouw van de tempel stopzetten. Achashverosh heeft
door zijn eigen aard iemand tot lezer van de herinneringen die op zijn beurt de
herbouw van de tempel niet dulden kon. Deze Shimshai stuit bij het lezen van de
herinneringen spoedig op het verhaal van Bigtan en Teres. Dit verhaal past natuurlijk
niet bij de verstoorder van de tempelbouw. Shimshai wil Mordechai's realiteit
verdringen. Hij wil niet weten dat door Mordechai de wereld behouden bleef ten koste
van die 2 aan het begin die de wereld hadden willen verwoesten. Kan men Mordechai
niet verdringen betekent dat men dan ook de tempel van de Iwri zal moeten
afwerken. Men zal hem dan niet meer opzettelijk onaf nog kunnen laten. Op het
ogenblik van het wakker zijn van alles wordt ook het verdrongene teruggeroepen. De
overlevering vertelt dat Gabriël de door Shimshai geschrapte woorden weer
neerschreef. Een ander verhaal vertelt hoe het overgeslagene terugrolde en zich
vanzelf aan de koning voorlas.
Op dat ogenblik in het midden van de nacht, aan het einde van de ene helft komt de
grond van alles toch te voorschijn. Het is als een eindgericht. Het verborgene wordt nu
onthuld, ook het verdrongene dat men liever niet wilde weten omdat het niet past in
66
het patroon van de 'halve' wereld. De koning hoort nu het verhaal van Bigtan en Teres
weer. Het was bij hemzelf verdrongen.
Shimshai behoort tot de koning. Hij is een apart kronist die weet wat hij verdringen
moet.
Nu vraagt de koning: Wat is er met Mordechai gebeurd? Door Mordechai bestaan wij
nog. Daar heel in het begin heeft de mirre toch gehandeld? Het antwoord luidt dat
Mordechai geen erkentelijkheid in die wereld heeft ontvangen. Hij was toch
verdrongen?
De koning is nu vol onrust. De erkentelijkheid zal nu moeten komen. De Tsadikiem
krijgen hun 'beloning' in 'de andere wereld.' zo niet wankelt hun gouden tafel.
Mordechai had voor 'deze wereld' om niet gehandeld bij Bigtan en Teres. Hij verkeerde
er nog in angst.
'Wie is er in de voorhof?' vraagt nu de koning want nu zal hij Mordechai de beloning
geven. Het is Haman. Haman wil de koning nu spreken. Het is nu net na middernacht,
de 2° helft is begonnen waarin Mordechai opgehangen zal worden aan de boom van
de 50 el. Haman is zoals de ontwikkeling geaard is steeds voortvarend. Geen seconde
gaat bij hem verloren. 'Laat hem komen', zegt de koning en hiermee is de kromming
voltooid. Nu zal de ommekeer als een lawine over de mens en over de wereld komen.
C. De ommkeer.
Haman is sprakeloos.
Zelfbewust komt Haman bij de koning binnen. Zijn tijd is nu volledig gekomen. Wat
weet Haman van het chatsoth of de ommekeer op de helft? Wie überhaupt van deze
Wereld kent dat ogenblik? Het is het ogenblik waarop Abimelech Sarah moet loslaten,
waarop voor Abram zich de nacht deelde in de strijd met de 4 koningen. Het is het
ogenblik van de uittocht uit Egypte, van de ommekeer bij Sancherib, van de val van
Belshazar. Het is ook het ogenblik waarop de profeten hun gezichten zien en waarop
de dromers hun dromen hebben. Zo droomde ook Achashverosh toen Michaël voor
hem verscheen in de kledij van een bedelaar. Kan het anders in de wereld van
Achashverosh?
Haman weet dat nu zijn glorie begint. Wanneer de koning hem vraagt wat er met de
man moet gebeurt die in de gunst van de koning staat, kan Haman niet anders
denken dan dat de koning hem bedoelt. In de tijd van de wassende maan was dat
zeker zo geweest. Ongetwijfeld had de koning hem dan bedoeld. Doch inmiddels
voltrok er zich bijna ongemerkt een kromming en nu heerst een andere wereld. Alles
was in zijn tegendeel veranderd. Esther gaat haar geheim meedelen. De vervolgde
Mordechai wordt de grote uitvoerder in deze wereld. De machtige Haman moet
verdwijnen.
De ommekeer is er doch de wereld weet het nog niet. Haman handelt dan ook volgens
zijn ervaringen en bewustzijn uit de vorige wereld. Hij somt de koning op wat hij
zichzelf in deze nieuwe wereld toedenkt, koninklijke kledij, de koninklijke kroon, de
koninklijke basis, de verkondiging van dit alles. Het past in de lijn der ontwikkeling.
En dan komt de verdovende slag, het volkomen ongeloofwaardige. De koning zegt dan
dat hij Haman dit alles voor Mordechai moet doen. Haman is sprakeloos. Hij tracht te
argumenteren en biedt Achashverosh alles wat hij maar bieden kan. Hij biedt zelfs aan
de slaaf van Mordechai te worden als hij maar niet deze val moet realiseren van het
ene uiterste naar het andere. Achashverosh accepteert alles wat Haman hem biedt
doch blijft bij zijn opdracht. Haman zelf moet de grootheid van Mordechai verkondigen. Haman zelf moet hem die grootheid geven.
De wereld van de ontwikkeling staat plots voor een vreselijke schok. Wat zij als
onbelangrijk, hinderlijk en storend had gevonden, wat zij juist had willen elimineren
67
blijkt plots het belangrijkste te zijn. En de ontwikkeling moet dit zelf verkondigen. Zij
moet meedelen aan de wereld dat het verborgene de hoofdzaak is en dat wereld van
de ontwikkeling nu de knecht is van de Iwri/Jehudi. De ontwikkeling weet dat het
eerst samen met Achashverosh. Mordechai weet nog van niets. De Jehudiem zitten
nog in zak en as. De ontwikkeling werd er al mee geconfronteerd. Haar wereld stort
in. Wat zij ook doet om het te verzachten, het wordt er alleen maar erger door.
De wereld die dacht 'er nu te zijn', ziet dat zij juist heel ergens anders belandde, nl als
knecht van wat zij had verguisd. Het is een omkering van alle waarden en normen. En
vooral de koning heeft het verhaal van het oerbegin begrepen. Toen hij Haman zag
komen, herkende hij hem vanuit zijn droom. Hij wist dat Haman hem kwam doden. De
krachten der ontwikkeling zouden voor niets stand houden. Achashverosh had nu iets
gezien van de ene wereld en van de andere. Hij begreep dat hij nu moest handelen
volgens de andere wereld. Doch hij bleef een dwaas.
Het beetje meel wint het.
Haman begeeft zich nu naar Mordechai om hem deze onmogelijke ommekeer mee te
delen en om Mordechais roem aan de wereld te verkondigen. De ontwikkeling moet
het doen na middernacht.
Mordechai is in het leerhuis met de kinderen. Wanneer hij Haman ziet komen weet hij
dat Haman hem komt halen om hem op te hangen. Mordechai weet dat in de komende
wereld geen plaats voor hem zal zijn. Hij richt zich in een laatste gesprek tot God.
Haman vraagt de kinderen welk onderwerp zij hadden besproken. De leerlingen
antwoorden dat het ging over de kleine hoeveelheid meel die bij het korban/offer in de
tempel tot God wordt gebracht. Haman vraagt naar de geldwaarde van dat meel. Deze
blijkt gering te zijn. Daarop roept hij uit: 'Dit kleine beetje meel van jullie heeft mijn
10.000 talenten zilver verdrongen'. Haman beseft nu dat de maten van de realiteit
anders zijn dan de zijne. Zijn rijkdom betekende niets. Alle schittering en macht woog
niet op tegen dat onopvallende. Haman begrijpt nu dat het niet te vinden is in de
verschijningsvorm doch juist verborgen was in het kleine onopvallende. De nistar uit
zich schuchter, bescheiden en verborgen. De nistar noemt zijn naam niet.
Haman beseft nu de kracht van de Halacha die de structuur van dat onopvallende
kent. Haman had dat alles bespot. Daarom wilde Haman het ook liquideren. Het lag in
de lijn van de ontwikkeling. Nu gaf deze lijn zijn eigen liquidatie aan.
Men zegt dat op de kinderen in het leerhuis, de tinokoth shel beth rabon de gehele
wereld rust. Men vraagt God de wereld te redden terwille van deze tinokoth shel beth
rabon.
Ook Mordechai kan het niet geloven.
Mordechai maakt zich nu gereed om zijn laatste gang te gaan. Wanneer Haman hem
zegt dat hij voor hem de koninklijke kleding heeft meegebracht, ziet hij daarin spot.
Ook hij kan niet geloven dat de wereld iets anders bracht dan verdere ontwikkeling.
Hoewel hij God steeds om hulp had gevraagd, had hij nooit verwacht dat die hulp zich
in zo’n ommekeer zou uiten. Zelfs Mordechai denkt aan verlichting van de druk, aan
een wissel van regime en aan de bestraffing van het kwaad doch zo’n
wereldommekeer is ook voor Mordechai ondenkbaar. Daarom verkeert Mordechai bij
Hamans verschijnen in angst en verlatenheid. De Jehudiem overlaadden hem met
verwijten omdat hij de Iwrihouding zo zuiver had gehandhaafd.
Het is Mordechais uiterste punt waarop men zich verlaten en verloren weet in deze
wereld. De zinloosheid van alles speelt als gedachte door de wanhoop heen. Hier is de
mens in evenbeeld met de Schepper. De schepping staat aan de rand van de
ondergang. De krachten der ontwikkeling zijn geen spelelement. Ze zijn enorm. Het
zijn de krachten ook van God om deze wereld te doen zijn. Wanhoopt God om de
mens en om de wereld is dat een reële wanhoop. Het grootse geluk van de
eenwording en de terugkeer zou nooit zo groots zijn geweest als de definitieve
68
ondergang niet een werkelijke mogelijkheid was geweest. De angst en verlatenheid
van Mordechai weerspiegelen de angst en verlatenheid bij God. Zelfs met de
Shechiena en de Neshama bestaat de mogelijkheid tot keuze en is er dus een kans op
een ondergang. Zo gingen voor deze schepping reeds 974 werelden ten onder. En zo
gaan existenties in deze schepping te gronde om nooit meer hier te verschijnen. De
Neshama keert naar haar goddelijke plaats terug doch de existentie hier heeft niet
altijd een opstanding. Zo’n niet-terugkerende existentie is een wereldondergang. Elke
mens is in feite het heelal zelve. Wij zien de mens niet zo want wij zien alleen
momentopnames. In werkelijkheid is elke mens het heelal. Deze ondergaande
existenties is Gods wanhoop. Het is een afdruk hier van de ondergang der 974
werelden. 26 van de 1000 werelden blijven. Dit is de zin van de overlevering. Deze 26
blijvende zijn de 26 geslachten van de Thora. Het 26° geslacht ontvangt de
openbaring. Daarmee is de 1000° wereld voltooid. 1000 is in het Hebreeuws identiek
met de naam van de 1° letter, de letter 1. Dan heeft de schepping haar zin voltooid.
De 974 werelden zijn naamloos. Zij vervulden hun functie als de gist of het gezuurde.
Dat is de ondergang. De 26 geslachten zijn allen bij naam genoemd. Dat is het
blijvende en terugkerende. Dat is ook de opstanding van de mens.
Wat in de wereld is, is ook in de mens. Zo is de angst en de verlatenheid van
Mordechai. Het is ook de dood bij de individuele mens. De uittocht uit Egypte is het
patroon van elke individuele geboorte en dood. Het is het punt van de helft van de
nacht.
Haman verkondigt de nieuwe wereld.
Haman moet Mordechai nu kleden in de koninklijke kleding. Mordechai kan het nog
altijd niet geloven en denkt nog steeds aan een opgezet spel. Mordechai laat zich door
Haman klaarmaken voor de bekendmaking in de wereld van de ommekeer. Wat zich in
het paleis en aan de poort afspeelt verspreidt zich nu. En zo voert Haman Mordechai
door Shushan. De wereld van de krachten der ontwikkeling kan het nog steeds niet
vatten. De overlevering vertelt dat Zeresh, de vrouw van Haman meende dat de man
in het koninklijk gewaad Haman was die door Mordechai als knecht werd rondgeleid.
Ook haar dochter dacht dat.
In hun poging om Mordechai nog extra te beschamen in deze nieuwe wereld werpen
zij fecaliën over de man die het koninklijk paard leidt. Daarmee treffen zij Haman.
Wanneer de dochter dat ontdekt stort zij zich omlaag en sterft. Zij wilde de vrouw van
Achashverosh worden toen Haman Washti had laten doden.
Alles kookt en kolkt nu. Alles staat nu op zijn kop. Haman komt verdwaasd thuis. Hij is
bevuild door zijn eigen vrouw en dochter. Mordechai keert terug tot zijn plaats voor de
poort en kleedt zich weer in zak en as. Hij is nog steeds vastende. De 3 dagen zijn
immers nog niet om. De wet die de uitroeiing van de Jehudiem beveelt bestaat nog
steeds. In de nieuwe wereld trekken de boodschappers van Achashverosh nog steeds
verder met deze uitroeiingswet. De uittocht uit Egypte is een feit doch de zee van het
einde is nog niet doortrokken. Egypte zit de Jehoedi nog op de hielen. Het ongezuurde
brood van armoede wordt nog gegeten. Het Mannah is er nog niet.
Wanneer Haman de toestand nu met de zijnen bespreekt, weten zij dat er een nieuwe
wereld is doorgebroken. Amalek kent Jakob. Hij herkent het patroon van het
gebeuren. Hij weet dat als hij eenmaal valt, hij tot de ondergang zal vallen. Want voor
de Jehudiem geldt dat als ze Amalek herkennen zij hem zullen terugdringen. Er zal
dan voor Amalek geen mogelijkheid meer zijn om opnieuw op te komen.
Het is nu Pasen. Het gezuurde is weggenomen en daarmee ook Amalek. Nu is Haman
vol angst en wanhoop. Zal er nog redding zijn? Misschien is die er bij koningin Esther.
Zij had hem toch uitgenodigd, samen met de koning? Het mysterie was toch nog niet
geopenbaard. Zou het wat voor Haman inhouden?
De 2° maaltijd van Esther.
69
Haman nog vervuld van verwarring wordt door de boodschappers van de koning naar
de 2° maaltijd van Esther gebracht. De 1° was in de vorige helft. De 2° valt in de
nieuwe helft. De maaltijden van Esther staan aan weerszijden. In de 1° verwees zij
enkel naar de 2°. Nu is er dan die 2°. Weer vraagt de koning haar naar haar verzoek.
Weer wil hij het haar inwilligen 'tot de helft van het rijk'.
Bij de 2° maaltijd onthult Esther wie zij is. Zij onthult dat zij behoort tot de groep die
Haman wilde uitroeien, nl tot 'de andere zijde' die nu zichtbaar wordt. In de vorige
wereld was zij de verborgene. Nu is zij de zichtbare.
Het is voor Haman een nieuwe slag. De koningin is de geheime zijde van de koning.
Hoe was het mogelijk? Waarom weet men zo iets niet? Is de ontwikkeling zo blind
makend?
De koning wordt weer toornig en gaat naar de tuin van het paleis. Daar hakt Michaël
jonge bomen. Het vermeerdert de toorn van de koning. Er nadert in de wereld en in
de mens een nieuw hoogtepunt. De koning betreedt weer het paleis. Daar smeekt
Haman bij Esther om genade. De kracht van de ontwikkeling vraagt het verborgene
om haar behoud. Juist wanneer de koning binnen komt, duwt Michaël Haman over het
bed zodat hij over Esther valt. De koning meent dat Haman Esther wil aanranden
tijdens zijn afwezigheid. Zijn toorn stijgt nog meer. Op dat ogenblik grijpt Charbonah
in. Hij wijst op de boom van 50 el die Haman oprichtte voor Mordechai. Haman wordt
nu aan deze boom opgehangen.
Niet de Iwri doch juist de krachten der ontwikkeling verliezen de grond onder hun
voeten. Zij hebben geen verbinding meer met deze nieuwe wereld.
De doornen.
De boom waaraan Haman hangt en die hij zichzelf had voorbereid, is de kots of
‘doornenboom’. De doornen zijn de omhulling die de toegang tot het geheim afsluiten.
Verborgen onder de doornen is de Shoshana. Alle bomen wilden een tak geven om
Haman aan te hangen. Alles in de schepping wist dat niet Mordechai maar Haman zou
hangen. Alleen de mens wist niet. Alleen zo zou de mens 'om niet' kunnen doen. Ten
slotte werd de 'kots' aangewezen. Sedert de 6 dagen van de schepping werd de doorn
voorbereid op dit doel.
Haman wilde steeds uiterlijk zijn. Hij wilde de toegang tot het geheim onmogelijk
maken. Tenslotte hangt hij zelf aan die boom. Het werd zijn noodlot en bestemming.
De krachten der ontwikkeling nemen een einde. Zij zijn voor deze wereld niet meer
nodig. Bij de schepping ontstaat ook de doorn. Deze doorn beschermt, sluit af en
schrikt af. Haman wordt zichtbaar als die doorn. Hij groeit niet meer. Hij blijft daar
zoals hij is. Hij doet leed aan wie hem aanraakt. Doch men weet dat nu. De doorn
heeft zijn functie als drager van Haman. De doorn bergt in zijn midden de Shoshana,
Esther.
In de nieuwe wereld is alles omgekeerd.
In de nieuwe wereld wordt alles nu omgekeerd. Mordechai neemt de plaats van
Haman in. Hij krijgt de ring van de koning. De boodschappers die de 13° Nissan waren
vertrokken worden nu achterhaald door nieuwe boodschappers. Het zijn snellere die
de 23° van de 3° maand, Siwan vertrekken. Toch is er de 13° Adar het vernietigen,
doch nu zijn de haters van de Jehudiem als verlamd. Zij worden nu uitgeroeid. De 1°
boodschap van Achashverosh was niet zo duidelijk. Zij bleek toch nog juist want er
werd vernietigd, alleen was nog niet duidelijk wie het slachtoffer zou worden.
Alles van de kracht der ontwikkeling is nu verdwenen. De 10 zonen van Haman
worden met de anderen gedood. Haman zelf wordt de 16° Nissan, de 4° dag dus van
het geconcentreerde gebeuren gehangen. Voor de Jehudiem heerste licht en vreugde,
blijdschap en eer. Er was een andere wereld gekomen.
Zo drukt het Estherverhaal de verlossing uit. Alle waarden werden omgekeerd. Men
begrijpt zelf niet meer hoe het zit. Men waakt en denkt te dromen. Het is een roes van
70
een geheel ander karakter. Toch blijft de ballingschap in wezen bestaan. Koning
Achashverosh blijft. Poras u-Modai blijft. Alleen is nu koningin Esther zichtbaar.
Mordechai de Jehudi is nu de uitvoerder van de wetten. Maar wat gebeurde er nu
eigenlijk? Wat is er met de mens en de wereld gebeurt? Hoe drukt zich dat in onze
huidige werkelijkheid uit?
Dit gebeuren moet behouden blijven door de gehele ballingschap heen. Het
Estherverhaal moet ieder jaar gelezen worden. Het Poerim is een jaarlijks terugkerend
gebeuren. De maand Adar is door dit Poerimgebeuren tot op de huidige dag getekend.
De strijd met Amalek wordt iedere dag herdacht omdat hij iedere dag een feit is. Zo is
ook dit Estherverhaal door de hele ballingschap heen een blijvend levend gebeuren.
Dromend of wakend?
Het Estherverhaal vertelt hoe in de wereld van de ballingschap de bevrijding der
ontwikkeling zich uit. Het vertelt hoe in onze realiteit de confrontatie met de krachten
der ontwikkeling verloopt. Zij nemen in de 1° helft in betekenis toe hoewel de
ommekeer ook daar al vastligt. Dan komt de crisis en verandert alles in het tegendeel,
hoe onwaarschijnlijk ook. Het wordt zó vreemd dat men eenvoudig niet meer gewoon
kan blijven. Van daar het gebruik om op Poerim 'abnormaal' te doen. Op Poerim is het
gebruikelijk om zich te verkleden. Het is een maskerade. Men wil zeggen: 'Je dacht
dat ik die was? Helemaal niet! Ik ben juist het tegenovergestelde'. Zo is het bij deze
Chatsoth/revoluties. Men vergete niet dat ook de profeten op dat ogenblik hun
gezichten krijgen. Het tijdstip is geen vakje op de kalender. Het tijdstip is zoals alle
tijdstippen op aarde een projectie van tijden in het absolute, afhankelijk van de mens.
Gebeurt bij hem wat het Poerimverhaal vertelt, gebeurt daar op de 'helft' het contact
met de andere wereld. Ook de profetie zegt: 'Dacht je dat ik die ben en dat ik zo heet?
Dat dacht je maar? Ik ben iemand anders en ik heet heel anders!'
Op Poerim is er ook het gebruik om een geluksspel te spelen, bv een kaartspel. Want
plots krijgt het kaartspel een ander karakter. Men spot bij dit spel eigenlijk met de
naam 'toeval'. Trok ik 'toevallig' die kaart? Dat dacht je maar! Dat dacht Haman ook!
Waarom ik juist die kaart trok is nistar. En nu na de eerste helft wéét ik het want
Esther is nu geen geheim meer. Ik als Jehudi/Iwri weet nu dat het allemaal door God
zo geleid wordt en werd, óók deze kaart. Ik accentueer het juist nu. Alles is zoals mijn
kaartspelletje, ook daar waar je denkt dat je het in eigen handen hebt. Haman
beredeneerde de maand Adar en het was net zo beredeneerd als de kaart die ik nu
trek.
De wijn heeft nu niet meer het gevaar van Amalek. Die hangt nu. Zijn voeten raken de
aarde niet meer. Hij hangt, samen met zijn wereld/zijn '10 zonen'. De wijn verloor het
gevaar. Haman zit er niet meer in. Nu geeft de wijn alleen maar het gevoel van een
verlossing.
Dit alles is de toestand van de komende dag, van wat de overlevering kent als de 8°
dag. Wakend of Dromend, men weet het niet meer. Men weet wel dat er een
onzegbaar onderscheid is met het voorgaande.
Het Jodendom kent het gebruik om dat onderscheid van de overgang van de 7° dag
van de week naar het komende uit te drukken met de woorden uit de Estherrol waar
de grote vreugde overal doorbreekt, nl: 'en voor de Jehudiem was er licht en vreugde,
blijdschap en eer'. (8:16) Het is hier inderdaad voorbij de 7° dag, zoals de boom
waaraan Haman hangt voorbij de 72.
Zo is ook het feest van Chanoeka een gebeuren tegen al het verwachte in. Ook
Chanoeka is een gebeuren met een 8° dag. Daarom speelt men ook op Chanoeka
geluks- en kaartspelen. Voor de dwaas is het nu eens toeval, dan weer overleg en
plan. Voor ons Iwriem is alles onder leiding van God tot in het kleinste detail. Daarom
spelen wij deze spelletjes als een religieuze provocatie. Ons spelletje is net zo
belangrijk als jullie zwaarwichtige politiek en wetenschap. Want wat weet je van de
bedoelingen van de nistar. Maar wij zien in alles Gods hand. Als volwassenen spelen
wij het. Dat is de houding van de Jehudiem in deze wereld. Zo is de wereld na de
71
grote revolutie.
De geschenken.
Na het hangen van Haman, zo vertelt het Estherverhaal, zal iedereen elkaar en ook de
armen geschenken geven. Het lijkt aardig maar bekijk het niet volgens de normen van
het nuttige. Geschenken geven is tegengesteld aan wat de koopman of wisselaar kent.
Gaf die geschenken had hij 'niets om van te leven'. Het geven van geschenken komt
hier van het doen om niet. Dat is de norm van de nieuwe wereld. Men vraagt niet naar
het nut. Men is blij te geven. Zo geeft ook God van zichzelf om de wereld te doen zijn.
De wereld van Poras u-Modai, de wereld van de tweeheid kent evenwel het principe
van de koopman. Doch na de bevrijding van Amalek verdween dit beginsel en gaf men
alles om niet. Het gebruik is om aan tenminste 2 mensen geschenken te sturen. Juist
de tweeheid moet de bevrijding ondervinden. Zelf is men ook steeds onderdeel van
een tweeheid die weer door anderen met geschenken wordt bedacht. Men stuurt ook
tenminste 2 dingen. Daarmee voelt de tweeheid iets van de andere wereld. De
tweeheid voelt de Neshama neerdalen. Zij herkent de Shechiena. Iets om niet geven
heeft alleen daardoor al een bijzondere kracht. Daarom ook wil men voor het geven
van Thora geen beloning ontvangen. Thora kan alleen om niet worden gegeven. Wie
de ommekeer meemaakte, wie uit de diepste duisternis bij het licht is gekomen, zal
niet anders kunnen dan om niet geven.
Men geeft ook aan de kinderen. Dat heet dan Poerimgeld of Chanoekageld. Niet het
bedrag speelt een rol, ook niet het tijdstip. Het tijdstip vertelt alleen dat in de totaliteit
van het leven deze ene schakering nu belicht wordt in onze tijd. Daardoor blijft het in
het gehele leven bestaan. Het herhaalt zich ook elk jaar. Wie alleen op dat specifieke
tijdstip zo handelt is een afgodendienaar. Hij richtte voor zichzelf zo een beeld in de
tijd op. Wie alleen op de Sabbat volgens de voorschriften leeft en de rest van de week
voelt dat de wereld slecht en hard is, is een hypocriet en afgodendienaar. Deze hele
wereld is immers de 7° dag. Alles is een eenheid. Deze hele wereld is ook het Pasen.
Het is ook het Poerim en Chanoeka. Wie alleen op Poerim om niet geeft, heeft niets
begrepen. Voor hem is Poerim een soort carnaval, een sociaal-psychologische
nutsinstelling om zich eens te kunnen laten gaan. Wie zo leeft behoort tot de 974
werelden die ondergingen en niet meer terugkomen. Hij lijkt dan zo rijk als Korach en
Haman en verdwijnt zoals Korach en Haman. Dit geldt vooral ook voor de gift aan de
kinderen en aan de kinderen in onszelf. Juist dat kind is zo gelukkig wanneer het in
het teken van Poerim of Chanoeka kan leven. Juist het geven, dit doen om niet is het
teken van het wonder, terwijl God afwezig leek. Het kind in onszelf wil van de
volwassene in onszelf/de wijze/kenner/weter dolgraag eens merken dat hij om niet
kan handelen. De wijze gaat immers ook zijn weg der ontwikkeling. Het kind staat
daar waar de Neshama in de mens komt. Merkt de Neshama dat wat zich reeds
ontwikkelde om niet kan doen, is er grote vreugde. Zo straalt het kind wanneer het op
Poerim krijgt.
Het wonder van Poerim, die verrassende omkering van de ontwikkeling is het
geschenk dat God ons geeft. De mens geeft het geschenk van het vasten, van het
ongezuurde. In die 4 dagen gebeurt het, van de 13° tot en met de 16° Nissan.
Het Poerimogenblik valt evenwel op de 14° en de 15° Adar waar de maan omkeert en
er dus iets heel belangrijks met de vorm gebeurt. De 13° Adar had het einde van de
Jehudiem moeten komen. Het keerde om en er kwam een einde aan zij die de
Jehudiem niet verdroegen, niet in de wereld en niet in zichzelf.
De uiterlijke strijd is in wezen al beslist.
De haters van de Jehudiem, de krachten der ontwikkeling worden gedwongen zich te
meten met de kracht van de oorsprong. Bezaten zij die kracht werkelijk hadden ook
zij kunnen zegevieren. Eigenlijk blijft het tot het einde onbeslist. Maar de krachten der
ontwikkeling blijken machteloos in de laatste maand van ‘het jaar’ (Adar) wanneer in
72
de eerste maand (Nissan) met het vasten het gezuurde wordt weggedaan. Gebeurt dit
in de kern is er zeker in de verschijningsvorm geen kans meer voor de krachten der
ontwikkeling. Het doen om niet is beslissend omdat het Goddelijk is. Het redt. Het
behoudt de wereld. Dat is het geheim van Poerim.
Op Poerim wordt de maand Adar gebruikt om het maanjaar aan te passen aan het
zonnejaar. Het Poerimgebeuren is deze aanpassing. Adar is de schrikkelmaand. Het
echte Poerim valt in de 13° maand.
Uiterlijk lijkt er een strijd te zijn tussen Amalek en de Iwri. Dat is slechts
natuurwetmatig zo. De brief van Achashverosh met de wet dat er gestreden en
gedood zal worden is dat ook. Doch in wezen wordt deze strijd al beslist in de 1°
maand; in het zich terugtrekken uit de vaart der ontwikkeling. Het wordt beslist in
Esthers houding die tegen de wet van Achashverosh in handelt met de
doodsverachting 'kom ik om, dan kom ik om'. (4:16)
Het uiterlijke van de natuurwet, van de wetten der ontwikkeling wijst op de ondergang
en op het verdwijnen van de Jehudiem. Dat is de brief van Achashverosh door Haman
geschreven. Doch het wezen van de natuurwet wijst op het tegendeel. En dat is de
brief van Achashverosh na de 'helft'. Het is de brief die door Mordechai en Esther werd
geschreven. In wezen verliest Amalek. Dat werd al in Nissan beslist. Er is een
krachtmeting doch Amalek kan alleen opgeheven worden. Zo is het voor zij die in
ballingschap of in het uiterlijke leven. Zo verbijsterend, verpletterend en alles
omvergooiend is het.
De triomf van het verborgene.
Het Estherverhaal toont het zegel van het absolute. Daarom heet het ook 'met de
roeach hakodesh' geschreven te zijn. Het verhaal vertelt hoe vanuit een wezenlijke
realiteit het gebeuren in de veelvuldigheid wordt gezien. Het verklaart het blijvende
eeuwige patroon. Het verhaal openbaart het. Dat patroon werd verweven in het
tijdsgebeuren van de wereld en dus ook in het leven van elk mens. Mens en wereld
zijn alleen in de ballingschap gescheiden. Buiten de ballingschap vult de mens het
gehele heelal. Deze strijd tussen Amalek en de Jehudi is de structuur van de
wereldgeschiedenis. Het is het handelen en denken van de mens. Zo staat ook de
mens tegenover alles wat hem tegemoet komt tijdens deze maaltijd die wij het leven
noemen. Misschien ontplooit het Estherverhaal zich in wat wij in ons tijdsgevoel een
flits noemen. Misschien herhaalt het zich ontelbare malen in het leven doch blijft het
bedolven en overwoekerd door ‘Amelek’. Een onverwacht handelen om niet kan een
volledig Estherdrama in de mens zijn dat zich in een seconde voltrekt. Hij is oneindig
gevuld wanneer hij vanuit het eeuwige wordt gevoeld en begrepen. Zouden wij deze
seconde kunnen ontleden zoals wij het oneindig kleine kunnen ontleden, zouden wij
een overweldigende pracht aan structuur vinden. Het zijn dan niet elektronen,
protonen of neutronen maar Achashverosh, Washti, Mordechai, Esther en de structuur
van de Estherrol. Daarom zegt Esther dat dit Estherverhaal voor alle geslachten en
tijden geldig is. Daarom wordt in de joodse levenspraktijk het Estherverhaal steeds
weer gelezen, elke Adar. Het is de triomf van het verborgene, nietige, verdrukte. Het
wijst op de verwantschap met het Goddelijke. Deze openbaring zegt dat de Iwri niet
ondergaat, hoe zeer alles daar toch op wijst. Het is de openbaring van het mysterie
van de ommekeer. Wanneer iedereen denkt dat de Iwri verloren is, zelfs wanneer de
Iwri dat zelf ook meent, komt de grote revolutie. Dan komt die enorme onverwachte
wereldrevolutie die alles anders maakt. Het is dan meer dan men vatten kan. De
Estherschat drukt de Jehudi in deze extreem harde en koude ballingschap die glimlach
op het gelaat van 'en toch komt het goed'. Het is de triomf van de mens tegenover
zijn lot, wat dat ook moge wezen. Deze triomf gaat over de dood. Hij leeft met de
dood tegenover zich met die glimlach van ‘en toch komt het anders, en toch komt het
goed’. Het Estherverhaal is van bij mijn geboorte in mijn wezen gegrift. Er is geen
ontwikkeling in een eindeloze ruimte. Er is geen verslindende tijd, geen verloren gaan
in de harde kilte van miljoenen jaren, er is geen Amalek die zegeviert doch een
73
thuisbrengende Mordechai, warm en geborgen. Dat verborgene in hem, die Esther laat
de mens hier leven.
–O–
Er is in dit kleine boek zoveel ongezegd gebleven dat neergeschreven had kunnen
worden. Het kleine Estherverhaal kent slechts 167 verzen. Toeval wil dat de Thora met
haar 5845 verzen precies 35 maal de omvang heeft van het Estherverhaal. Er zijn de
35 woorden waarmee de 7° dag in het scheppingsverhaal worden uitgedrukt; de 31/2
als factor van de Bijbelse wereldtijden; de 350 als begrip voor stof. Wie spreekt hier
nog van toeval zonder de huiver van een andere wereld te ondergaan? Proefde men
van dit mysterie in het Estherverhaal, weet men zich weer met de eerste schreden in
een nieuw land. Het land wacht al lang. Betreden kan het slechts worden na de
revolutie, na de Megillah-ommekeer, wanneer Haman wordt gehangen.
74
Download