Het Estherverhaal. Ik die verborgen ben. (F. Weinreb) Voorwoord. Esther betekent in het Hebreeuws 'Ik zal mij verbergen'. Het is volgens de overlevering het zich verbergen van God voor de zichtbaarheid van de wereld. Dit zich verbergen van God is een gevolg van de belangstelling van de mens voor iets anders. Een verborgen God noemt men al snel een slapende God, die zich met de wereld niet direct bemoeit of een God die niet bestaat. Men kan de wereld zelfstandig leiden zonder Gods hulp. De stand van de wetenschap en de techniek rechtvaardigen deze houding. Toch creëert deze levenshouding een ongekend pessimisme/lusteloosheid/onder-gangsstemming met egoïsme, hardheid, immoraliteit tot gevolg. Waar de Bijbel niet alleen een product der geschiedenis is doch ook de grondstructuur van het menselijk wezen en de mensheid, kent men een veel groter geheel. De Bijbel bevat deze grondstructuur als een wonder. De wonderen der natuur bepalen het uiterlijke in de wereld. Ze blijken evenwel wonderen van het woord naast zich te hebben. Deze komen tot uitdrukking in het wezen van de mens en de mensheid. Het is raadzaam het Estherverhaal in de Bijbel eerst te lezen en het tijdens de lezing van dit boek naast zich te hebben. Deel 1: De zin van de ballingschap De ondergang van de tempel. Toen de tempel, het huis waar God zichtbaar op aarde woonde in vlammen stond, toen de wereld onder het koninkrijk van Israël instortte en overging in het koninkrijk van Nebukadnezar/Babel, bestegen de priesters het dak van dat wonderbaarlijke heiligdom. Zij hadden de sleutels van dat huis in handen en riepen: 'Heer van de wereld, nu wij niet meer onze taak in dit huis kunnen volbrengen, neem dan ook de sleutels terug in uw hand'. Zij wierpen de sleutels naar de hemel. Toen verscheen er vanuit de hemel een hand en greep de sleutels. Sedertdien zijn de sleutels in de hemel. De priesters verdwenen in het vuur. Zij die de mens in de tempel hadden geleid en onderwezen, zij die door hun ongeduld bestemd waren geweest dat huis van God op aarde te onderhouden, de wachters die ‘s nachts op de muren uitkeken om te zien hoe ver het was, zijn niet meer op die plaats. Hierover zei Jesaja: 'Dit is het gebeuren over het dal van het zien. Wat is er met jullie, dat jullie zo over de daken liepen?' Een wereld stortte in. Een nieuwe wereld werd geboren waarin de oude slechts voorwereldlijke herinnering werd. De herinnering leeft in de nieuwe wereld als een onbewust, niet logisch motiveerbaar gevoel. De tempel werd verwoest. Voor onze zintuigen bestaat nu alleen een ruïne die werd bedolven onder jongere aardlagen, bedekt met nieuwe constructies. De tempel verdween. Op aarde behoort hij nu tot een andere of vorige wereld. De overgang van 1 de wereld met de zichtbare tempel naar die met de verloren tempel is een wereldondergang. De continuïteit werd doorbroken. Een nieuwe wereld ontstaat. Het breukvlak is een geboortegebeurtenis. De geboorte van de ballingschap. Het oud verhaal komt voort uit een diep weten. Het vertelt van een voorgeboortelijk stadium van de mens. Ontrolt op aarde zich het ogenblik van de conceptie, roept dit in de hemel een overeenstemmende gebeurtenis op. Er wordt een Neshama (een bij God wonende ziel) aangewezen die het kind zal gaan bezielen. De Neshama beseft dat zijn tocht naar deze aarde een verlaten van het huis van de Vader inhoudt. Het is een onvoorstelbare verlatenheid of ontzettende ballingschap. De Neshama smeekt in de hemel, in de nabijheid van God te mogen blijven. Doch omdat zij de Neshama is moet zij de weg gaan die ook God met de schepping ging. De Neshama is wat de mens het evenbeeld Gods doet zijn. De weg naar de aarde leidt naar het vorm geven. Het betekent zichzelf opgeven om in de uiterste mogelijkheid zich als Goddelijke vonk aan de vorm te geven. Ook God gaat met de schepping mee in de wereld. Hij woont, schijnt, straalt in de wereld. Dit wonen van God in de wereld is de Shechiena. Door Gods aanwezigheid in de wereld is er voor de wereld een terugkeer tot haar oorsprong God mogelijk. Dat is de verlossing, het einde van de ballingschap, het einde van de gevangenschap in de vorm. Dit patroon zit in ieder gebeuren. Dit meegaan van God is er opdat de verlossing zou komen. Zo gaat God mee in de Egyptische ballingschap om daar met de gevangenen te zijn en om hen weer terug te nemen. Het grootse gebeuren van de verlossing weegt veel zwaarder dan het lijden in de ballingschap. De ballingschap is er juist om het onuitdrukbare geluk van de verlossing, de herkenning en de terugkeer te realiseren. Die terugkeer van het ene uiterste naar het andere uiterste maakt alles van de schepping zinvol. Het geeft de grote en diepe zin aan het lijden in de ballingschap. Terwille van de verlossing wordt de wereld geschapen. En terwille van de verlossing gaat God mee met deze wereld. De Neshama gaat dezelfde weg en zegelt daarmee de mens met het zegel van God. Het is een weg waarvan men de draagwijdte vermoedt. Daarom ook vreest men hem terecht. In het Hebreeuws heeft het woord voor vormwording en voor ballingschap dezelfde wortel. Het meegaan in de ballingschap is geen spel. Het is niet het vervullen van een rol waarna men weer tot de werkelijkheid overgaat. Het meegaan in de ballingschap is een bewust zichzelf opgeven. Het is een weten dat men verloren zal gaan, dat men verbindingen verbroken heeft, dat men het lijden niet zal verdragen noch zal begrijpen. Het is een ontzettend schrikbeeld van te doorstane verlatenheid, onbegrip en teleurstelling. De Shechiena in ballingschap, de galuth shechiena is de totaliteit van alle lijden in alle tijden en van alle wezens in alle werelden. Het ene uiterste heeft het andere, de verlossing en de tegenpool. In deze wereld echter waarin alles zich als dualiteit voordoet, leven en dood, goed en kwaad, is er ook alleen maar ballingschap of verlossing. Zolang er schepping is, is er ballingschap. Het gaat door tot de laatste Neshama het goddelijke tot in de uiterste consequentie op deze wereld heeft gebracht. Dan is het meegaan tot in het uiterste vervuld. Deze laatste Neshama wordt dan ook die van de Verlosser of Mashiach genoemd. Van zodra de laatste Neshama in deze wereld zal zijn gekomen, houdt het koninkrijk van Edom, het laatste koninkrijk op te bestaan en is er het koninkrijk van de zoon van David. Elke Neshama die deze weg van de vervulling of het meegaan van God in de schepping naar de aarde moet gaan, drukt het goddelijke stempel op de mens. Het geeft hem het evenbeeld Gods. Het onderkent tevens het lijden dat haar op deze wereld zal wachten. Het voorgeboortelijke leren. 2 En dan komt er een engel. Een engel is een uitvoering van Gods gedacht. Deze engel begeleidt de Neshama op haar weg naar de vorm, naar de geboorte op deze wereld. Deze weg is een voorwereldlijke weg. Op deze weg wordt in het woord het geheel van de schepping, van het ene einde van de wereld tot het andere einde in tijd en ruimte getoond. De Neshama overziet dan in één geheel de zin van de schepping. Zij verkeert daarmee in uiterste verrukking. Het stralende van een onvoorstelbare liefde en de bereidheid tot het uiterste offer stort zich over de Neshama uit bij het besef van deze woorden. Het heet: ‘De engel leert met de Neshama de Thora.’ Die woorden doen op aarde het gebeuren van het heelal ontstaan. Zij zijn nu nog voorwereldlijk, prenataal. Zij zijn nog niet de ballingschap in het beeld. Zij betraden nog niet de vorm. De aankondiging van de ballingschap. Wanneer de Neshama alles heeft gezien, van het ene einde van de schepping tot het andere einde, wanneer zij het hoogtepunt van gelukzaligheid heeft ondervonden dat alleen bij een herkennen van Gods woorden kan bestaan, meldt de engel dat het ogenblik van de geboorte nadert. In de woorden van de engel aan de Neshama zit de splitsing van het Rijk van Salomo. Daarin staat dat de ondergang van een wereld nadert met het verdwijnen van Gods zichtbaarheid op aarde of de verwoesting van de tempel. Het wordt hier voorzegd. Er daalt dan angst neer op de Neshama. De Neshama is ontzet over het komende. De intrede in de wereld, in de vorm kondigt zich aan. De engel zegt dan dat hij de Neshama nu alleen zal laten. De zichtbare uitvoering van Gods gedachten verdwijnt. De Neshama smeekt hem te blijven. Zij kan zich niet voorstellen wat zij alleen gelaten zal moeten doen. Doch de engel zegt dat hij aan het einde van de weg door de wereld er weer zal staan om de Neshama thuis te brengen. De Neshama kent nu de zin van de ballingschap. De zin is de verlossing, het brengen van het hoogst bestaanbare geluk. De baring en het vergeten. Het ogenblik van de baring breekt nu aan. De handeling bereikt haar hoogtepunt. De Neshama voelt de angst doch weet nu ook dat aan het einde van de weg door de aardse tijd de engel er weer zal zijn met het grote geluk. Doch eerst moet de Neshama in de ballingschap van de vorm treden, omsloten, omhuld in de vorm. Daar moet het als een goddelijke vonk het leven van hemelse orde doorzien. Zo treedt met iedere Neshama die in een lichaam komt een onophoudelijke stroom de wereld binnen. Dat ogenblik kondigt zich nu aan. De engel zegt dat hij nu de beslissende daad zal stellen. Hij geeft aan het betreden van het leven in de wereld van de vorm/het lichaam de goddelijke vonk. De engel realiseert nu de woorden die over de verwoesting van de tempel vertellen. De wereld van het koninkrijk van Israël waarin God zichtbaar op aarde leefde, zal nu een einde nemen. Hij maakt plaats voor de wereld van het koninkrijk van Nebukadnezar/Babel. De tempel wordt nu verwoest. Wanneer de Neshama het lichaam van het nu geboren kind betreedt, raakt de engel de bovenlip aan. De mens is het evenbeeld Gods. Hij werd in de gelijkenis van God gemaakt. Het lichaam van de mens heeft als woonplaats voor de Neshama een bijzondere hoedanigheid. Het is een uitdrukking van de gehele schepping. Zoals God in de schepping woont, zo woont de Neshama in het lichaam van de mens. Wat in de schepping is, is ook in het lichaam van de mens. Het heelal en al het gebeuren in het heelal is erin aanwezig. De bovenlip is wat met de hemel/het oorspronkelijke/het wezenlijke te maken heeft. De uitvoerder van Gods gedachte/bedoeling brengt daar in het midden een kleine verdieping. Daardoor wordt de bovenlip in twee gedeeld. Deze tweedeling boven is het 3 teken van de schepping. Deze tweedeling boven is de tweeheid die zich in deze schepping uitdrukt. Zij is de 1° letter waarmee het woord van God tot schepping wordt. Zij is de tweeheid tussen leven en dood, tussen hemel en aarde, goed en kwaad. Zij drukt ook de tweeheid uit. Zij ontstond doordat God als Shechiena in de schepping trad. De aanraking van de bovenlip is dus een goddelijk teken. Het is het teken dat de Neshama in dit leven treedt in navolging van Gods meegaan met al het geschapene, in navolging van het offer dat God brengt door met de Shechiena de schepping zinvol mogelijk te maken. De aanraking onder de neus is het ogenblik van de schepping. Het duidt op het intreden in een nieuwe wereld. De oude wereld waar de bovenlip nog ongedeeld was, is voorbij. De geboorte is een breukvlak. Een oude wereld gaat onder. De engel verlaat de Neshama. Dit gebeuren en de aanraking van de bovenlip zijn in de voorwereldlijke woorden het stuk waarin van de verwoesting van de tempel wordt verteld. Want de engel zegt ook dat met het teken op de bovenlip alles wat de Neshama van de schepping begreep volledig in vergetelheid zal komen. Dat gebeurt omdat zij de Thora in de voorwereldlijke staat heeft geleerd. Alles wat zij daarbij aan geluk ondervond zal met de verwoeste tempel diep in het aardse bestaan wegzinken. Het wordt bedekt met lagen puin en latere constructies. Het zal bewust onbestaanbaar en onaanvaardbaar worden geacht. Met het verwoesten van de tempel worden ook de sleutels aan de hemel teruggeven. De priesters kenden de zin van het bestaan en leerden de mens de Thora. Zoals de priesters de sleutels teruggeven, zo geeft de engel bij de geboorte de sleutels van de tempel terug aan de hemel. Het verloren Paradijs. De 1° kreet van het kind is de angstschreeuw van de Neshama die zich plots alleen gelaten voelt. Voor de Neshama is de tempel dan verwoest. Er blijft slechts een heel vage onbewuste droomherinnering. Men weet dat men iets heel intensiefs droomde, doch men weet niet meer wat. Men weet alleen dat het heel belangrijk was, vol geluk en vol leed. Lange tijd zullen hier en daar flarden van die droom terug komen. De Neshama weet dat er iets heel belangrijks is geweest. Het is iets dat op alles licht had kunnen doen schijnen doch dat nu verloren is. Het is de herinnering aan een verloren Paradijs. Het is het voorwereldlijk Paradijs. Ook in het paradijsverhaal in onze beeldenwereld eindigt daar een wereld van weten en inzicht. Ook daar kan de mens/Adam zien van het ene uiteinde der wereld tot het andere, door alle tijden en ruimten heen. Het einde is ook daar een ogenblik van grote verschrikking. In een ontzettende catastrofe stort een wereld in. De mens vindt zich alleen gelaten in een andere wereld waarvan hij niets begrijpt. Met het komen van de nacht is hij overtuigd dat de wereld opnieuw en definitief onder zal gaan. Hij weet niet eens van de cyclus van komen en gaan. Hij neemt iedere waarneming te serieus. Hij kent de zin niet van het komen en gaan. Hij verloor zijn inzicht dat hij had in het Paradijs. Doch een vaag diep en hardnekkig verlangen blijft wroeten in hem. Het is een verlangen tot terugkeer in het Paradijs. Doch de beide engelen met het wentelende zwaard, de tweeheid met het komen en gaan, met positief en negatief, leven en dood maken het onbereikbaar. De wanhoop van deze onbereikbaarheid brengt de mens tot utopische waanbeelden. Hij wil het verloren Paradijs reconstrueren. Doch hij weet dat het een spel moet blijven. Hij kan de 2 engelen met het wentelende, het voorbijgaande niet passeren. Het scheppingspatroon. Steeds vindt men dat merkwaardige zegel waarmee ieder verschijnen gezegeld wordt. Het is een voortdurend terugkerend patroon. Het zegel vermeldt in zijn patroon: ‘Om het grootst mogelijke geluk te kunnen schenken, zomaar, zonder dat iets of iemand ooit in staat zal zijn dit geluk te realiseren. De schepping kan alleen tot stand komen 4 doordat God de volledige harmonie doorbrak. Zo ontstond een wereld ver van haar oorsprong/God, eigenlijk in tegenstelling tot haar oorsprong. Deze wereld kreeg van haar oorsprong de kracht mee zich staande te houden, zich verder te ontwikkelen in een zich steeds verder verwijderen van haar oorsprong. In deze wereld komt dan op het kritieke punt van haar ontwikkeling, vanuit de hemel, vanuit Gods nabijheid een wezen dat in de terugkeer tot de oorsprong een belangrijke rol zal spelen. De bedoeling van God om dit wezen/Adam te scheppen veroorzaakt in de hemel bij God ongerustheid en verdeeldheid. Het veroorzaakt meteen tweeheid in de hemel. De ene zijde zegt dat Adam niet in staat zal zijn zich te handhaven in deze razende vaart van de oorsprong wegsnellende wereld. Hij is immers een wezen van de oorsprong. Hij zal zich als heer van de ontwikkeling gaan voelen. Hij zal zichzelf als oorsprong, motor of bepalende kracht gaan zien. Hij zal de snelheid van de ontwikkeling, van de goddelijke oorsprong weg vliedende groei oneindig versnellen. Hij zal verloren gaan in de verleiding om zich een god te weten. De mens zal alleen teleurstelling en leed in de hemel veroorzaken. Hij zal zich gedragen als een ongehoorzame zoon die het huis van zijn ouders vergeet. Hij zal menen zijn zelf gekozen weg te moeten gaan, niet luisterend naar het verhaal van de zin van het ouderlijk huis waartoe men weer wordt ingezameld. De verleiding zich een god te weten is te groot. De verleiding laat ouders bespotten. De verleiding liquideert zelfs ouders wanneer zij de macht van die godheid in de weg staan. Doch een andere zijde in de hemel vraagt om met deze mens mee te gaan. Ik zal met hem meelijden wanneer hij in de ontwikkeling verstrikt raakt en zich daarin dreigt te verliezen. Ik zal hem daarmee terugbrengen. Zo gaat dan de Shechiena, die andere zijde mee met de mens. Zodoende gaat zij mee met de wereld of schepping. Het is het grote offer dat reeds in de kiem aanwezig is. Die tweeheid behoort bij het beginsel van de schepping. Daardoor ontstaat die tweeheid ook in de hemel. Het is de moederzijde die meegaat. Volgens dit beginsel wordt de mens in het evenbeeld van God gecreëerd. Met de Neshama in de mens komt het goddelijke mee. De schepping ondergaat hiermee een omkering. De Neshama gaat de weg met het lichaam zoals de Shechiena de weg gaat met de wereld. De ontmoetingen van de mens, zijn houding en reacties zijn nu allen gebeurtenissen van de Neshama. Met iedere ontmoeting kan hij nu het wegvliedende aan zich binden. De harmonie boven raakte door de schepping op drift. Dat offer wordt voor de schepping gebracht. De harmonie in de lichamelijke ontwikkeling van de mens wordt eveneens verstoord. Het is de werking van het zegelpatroon. Er ontstaat in de mens hetzelfde conflict/tegenstelling. De ene zijde stuurt aan op een verdere zelfstandigmaking tav de oorsprong. Zij stuurt aan tot verloochening van de oorsprong, tot proclamatie van de mens als hoogste instantie. De andere zijde verlangt terug naar het verloren Paradijs of de verbrande tempel. Het zegel zegt verder: doordat God via de Shechiena met de schepping meegaat staat aan het einde van de weg tegelijk ook de terugkeer of verlossing. Die verlossing vanuit de verst mogelijke verwijdering/ontwikkeling is dat grote geluk waartoe de harmonie boven werd opgegeven en waartoe in de mens, in spiegelbeeld datzelfde begrip van tweeheid werd gelegd. Daartoe komt de Neshama in het lichaam. Daartoe moet zij de sfeer verlaten waar alles duidelijk en zinvol is, waar alles geluk en verrukking is. Daartoe moet de mens het Paradijs en de tempel met Gods zichtbare aanwezigheid verliezen. Alles werd met hetzelfde zegel gezegeld. Alles kreeg hetzelfde patroon ingeweven. Waartoe dient het vergeten? Waarom die aanraking van de bovenlip? Het gebeurt omdat de mens in het evenbeeld van God werd gemaakt. Het offer van God om met een terugkeer het grootste geluk te creëren is een daad 'om niet'. Het is niet een beloning voor een grootse bejegening vanwege de schepping. 5 God geeft de harmonie op om dat geluk mogelijk te maken. Het offer houdt het totale lijden van alle creatuur in. Zo ontstaat de mogelijkheid tot het grootste geluk van de inzameling/thuiskomst of terugkeer vanuit de verste verwijdering van waaruit terugkeer volstrekt onmogelijk wordt geacht. Dat geluk heet het offer meer dan waard te zijn. Zoals een moeder na de geboorte van het kind alle barensweeën vergeet, zo zal de wereld zich voelen. De mens in Gods evenbeeld met de Neshama in zich, zal in iedere individualiteit in de duizenden jaren van de mensheid, hetzelfde kunnen en vooral ook willen doen. 'Om niet' handelen met de hemel en met de aarde. 'Om niet' handelen om blijdschap en geluk te schenken. Dit is het verhaal, het patroon van het zegel. Het zegel met het geheim en de zin van de schepping. Daarom komt het vergeten over de Neshama bij haar intreden in het lichaam. Zou zij de zin kennen van iedere gebeurtenis, dan waren haar reacties en daden 'daar om' en niet ‘om niet’. Alles zou dan als in een automaat verlopen. Men zou dan goed doen omdat het loonde en het kwade mijden omdat het niet loonde. Het leven zou dan een saaie affaire worden. De wereld zou vol brave wezens zijn. En dat is juist wat de mens niet verdraagt. Een te goed geregeld systeem dat de indruk wekt voort te vloeien uit het weten omtrent het diepe waarom, wordt door de mens zelf vernietigd met ziekte, revolutie of oorlog. Het raakt hem te principieel. Daarom verdraagt hij het niet. Daarom krijgt de Neshama dat grote te dragen nl te handelen als Gods evenbeeld, te handelen 'om niet'. Voor de Neshama is de Kanaäniet een koopman of geldwisselaar. Zij zijn onverdraaglijk. Zij kennen immers het 'voor wat hoort wat'. Deze kennen loon en straf; braafheid om het loon en om straf te ontlopen. De Neshama brengt uit het hemelse huis of andere wereld iets mee dat bezield is met de bedoeling 'om niet' te doen. Het stuurt niet aan om een aards opgesteld programma af te werken. De Neshama neemt dit alles zo serieus dat zij liever een einde maakt aan aardse verschijningen dan aards logische constructies leven te geven. Liever ziekte of onrust heeft zij dan haar bestemming te verloochenen. Heel veel in de mens toont deze onwil van de Neshama om 'te handelen volgens wetten'. Zo komt de Neshama in deze ballingschap/wereld van de vorm. Zo komt de mens uit het Paradijs in deze wereld. Haar kleed van licht verandert in een kleed van een tijdelijke en ruimtelijk bepaalde vorm. Het handelen 'om niet'. De ballingschap is niet een toestand van pech of van verloren oorlogen. De ballingschap is een toestand waarin de mens wordt gebracht opdat hij 'om niet' zou handelen. Het is de grootse fase waarin hij in overeenstemming is met de Schepper, waarin hij de zin van de schepping een fundament geeft. Dit doet de mens aan deze wereld en aan dit leven hechten. In deze ‘ballingschap in de vorm’ kan hij 'onverwacht' handelen. Hij kan anders handelen dan de natuur of een programma zou doen. Met dit onverwacht abnormaal kunnen handelen is hij een rem op de ontwikkeling weg van de oorsprong. Hij is een kracht die tot de terugkeer voert. Dit is juist zijn overeenstemming met het goddelijke. Hij kan 'om niet' handelen. Hij doet het omdat iets in hem drijft. Het gebeurt onbewust maar toch overtuigend. De ballingschap is dit leven. Met die ballingschap komt de mens ter wereld. Zijn geboorte is een geboorte in de ballingschap. Met de ballingschap is hij in overeenstemming met de ballingschap van de Shechiena. Dat is het grootse van de mens. Het handelen 'om niet'… Hij bidt om gezondheid en ziet dat het soms schijnt te helpen, doch even vaak ook niet. Even vaak worden ook de niet-bidders gezond. Zo bidt de Jood sedert vele eeuwen om de herbouw van de tempel of het herstel van het Godsrijk. Hij vraagt dit volgens het gebruik 3x/dag. Hij ziet vervolging, verdrijving, leugen en laster. De tempel blijft evenwel onder aardlagen verborgen. Toch bidt hij verder. Hij bidt echt 'om niet'! De mens ziet onrecht macht krijgen. Hij ziet de 6 weerloosheid van de waarheid. Hij ziet eigenlijk onverschilligheid van wat hij als God vermoedt tav het dagelijks gebeuren. God laat alles toe. God doet alles opdat er gezegd kan worden dat er geen God is. Opdat er gezegd kan worden: 'Als God dit alles toelaat, heb ik niets meer met Hem te maken. Dan doe ik mee met het aardse. Dan zal ik wel voor mijzelf zorgen en mijzelf handhaven. Ten koste van wat dan ook.' God zelf toont zich als weerloos, als niet bestaand. Niettemin zegt de mens door alle duizenden jaren heen: 'God, help mij'. Hij zegt het 'om niet'. Hielpen de gebeden wil volgens een bepaald programma, wie zou deze uitvinding dan niet willen bezitten? Wie zou dan niet alle hulpformules uit het hoofd kennen voor loon, loon en nog eens loon? Men zou gebeden en goede daden aanbieden tegen loon, rijkdom, gezondheid, eer en een lang leven. Wat een dodelijk saai spel zou dit dan niet zijn? Wat een onmenselijk God bespottend spel! De Neshamah zou in opstand komen en zo’n wereld in puin gooien. In het Hebreeuwse woord 'om niet', bechinnom zit de wortel chen, genade, gunst. Deze wortel schrijft het Hebreeuws met de tekens 8 en 50. Het begrip 58 bevat het geheim van de zin van deze wereld. De 58 is een maat waarmee het verschijnen in deze wereld wordt gemeten. Geschiedenis op verschillende vlakken. De verwoesting van de tempel staat aan de drempel waarover wij deze wereld binnenkomen. De verwoesting van de tempel is het einde van een voorwereld of voorleven. De ballingschap is onze realiteit. De geschiedenis van de mensheid zoals wij die vanuit onze werkelijkheid zien, is een geschiedenis die met de ballingschap begint. De geschiedenis zoals deze in het woord tot ons komt, bv via de Bijbel, speelt zich in een ander vlak af. Zij kan niet gemeten worden met de maten van onze wereld. Onze maten zijn slechts geldig voor de wereld van de ballingschap. Onze vorm drukt immers de ballingschap uit. Onze vorm is voor onze continuïteit eigenlijk zonder begin of einde. Onze ballingschap heeft voor ons het karakter van eeuwig te bestaan. Tijd en ruimte vormen de grondprincipes van ons denken en ons bewustzijn. Het woord als verbinding tussen de vlakken. De verwoesting van de tempel is voor dit leven het geboorte-ogenblik. De verwoesting van de tempel staat immers aan het begin van de ballingschap. Daarvóór liep het gebeuren van Adam tot het einde van het Bijbelverhaal. Dit gebeuren komt via het woord tot ons. Het is een voertuig dat de werelden verbindt. Het woord heeft de bijzondere eigenschap dat het in verschillende werelden en in verschillende realiteiten kan bestaan. In iedere realiteit leidt het woord een ander leven. De beelden die het in de ene realiteit oproept zijn symbolen voor een andere realiteit. Geboorte en ballingschap op het kritieke ogenblik. In de mens leeft dus het verhaal van een wereld van vóór de verwoesting van de tempel. Het verhaal drukt zich uit in de scheppingsgeschiedenis tot aan de verdrijving uit het Paradijs. Het is het verhaal dat de engel aan de Neshama vertelt vóór de geboorte in dit leven, vóór het intreden in de ballingschap, in de vorm. Het leeft in de mens als een vage droom, maar hij heeft het beleefd. Hij heeft de woorden gehoord. Hij heeft het geheel mede ondergaan. Dit gebeuren boven heeft als spiegelbeeld beneden het lichaam dat voor de geboorte ook alle scheppingsstadia moet doorlopen. Het lichaam doorloopt het ontwikkelingsgebeuren der zichtbaarheid vanaf het primitieve eencellige wezen, via vissen, zoogdieren tot de gecompliceerde menselijke verschijningsvorm. Op dat punt van hoogste ontwikkeling komt de geboorte. De Neshama treedt in het lichaam. Het 7 nieuwe leven neemt een aanvang. Een langer verblijf in die vorige wereld zou dodelijk zijn. Het kind moet nu geboren worden! De engel raakt op tijd de bovenlip aan. De verwoesting van de tempel komt net op tijd. Een langer verblijf in het Bijbelse Rijk zou dodelijk zijn. De ballingschap begint met een enorme taak en een grootse verwachting. De mens zal nu handelen 'om niet'. Hij zal handelen desalniettemin. Hij zal goddelijk handelen. De ballingschap is geen 'ongeluk', geen 'schande'. De ballingschap is dit leven waaraan wij zo hangen. Want wij voelen dat wat wij hier kunnen, kunnen wij nergens anders doen. Hier kunnen wij goddelijk handelen. De geboorte van de laatste Neshama. Op het kritieke punt komt de Neshama in de vorm. Dan treedt zij in de ballingschap om met haar doen 'om niet' de omkeer te brengen. Met de laatste Neshama in de ballingschap is de aansluiting met de 1° vervuld. De kring werd gesloten. Het grote kritieke punt is voorbij. De laatste Neshama is die van de Verlosser, de zoon van David. Diens koninkrijk volgt op dat van Edom. De wereld krijgt een nieuw aspect, een andere verschijningsvorm, een andere continuïteit. En zoals het 1° koninkrijk God tot koning heeft, zo heeft nu het 10° koninkrijk weer God tot koning. De ballingschappen hadden hun zin. Er werd in al deze ballingschappen 'om niet' gehandeld. De menselijke ontwikkeling. Ook de geschiedenis van de mensheid heeft dat dubbele aspect. Enerzijds is er het lichaam dat vanaf een oercel alle fasen van de ontwikkeling doorliep tot het huidige hoogtepunt, met de verwachting dat de ontwikkeling tot nog grootser zal leiden. Wat men onder geschiedenis, archeologie, theologie, psychologie, sociologie enz.. verstaat gaat wel van een primitieve werkhypothese uit. Alles wijst in de zichtbaarheid op ontwikkeling. De instrumenten voor deze wetenschappen zijn de waarnemingsfeiten, de spade, de stralingsintensiteit, oude scherven, tekeningen, rollen... Men vergelijkt latere stadia met het heden. En terecht neemt men ontwikkeling waar. Het Cham-complex. Cham, de oudste ziet Noach, zijn oorsprong met zijn ogen/waarneming en reageert daarop. Daar Noach van de wijn niet de weg van de heiliging van deze wijn doch de weg van de roes nam, werd van hem juist dat ontwikkeling-tonende zichtbaar. Wie de wijn heiligt is wakker. Die regeert de wereld omdat hij haar leidt en terugleidt tot haar oorsprong. Dat biedt het grote geluk. Wie zich echter door de andere zijde van het alternatief laat grijpen, wordt meegevoerd in een roes. Hij meent wakker te zijn doch kan zich niet meer vrij maken. Men ziet schimmen aan voor werkelijkheid. De werkelijkheid zelve is aan het bewustzijn echter onttrokken. In die toestand toont zich, demonstratief exhibitionistisch brutaal de materiële zijde of de materiële oorsprong. Zo is de toestand van Noach op dat punt. Noach betrad een nieuwe ballingschap na het gebeuren van de vloed/Mabboel. Die ballingschap sleepte hem mee in de ontwikkeling. Ook daar is er groei naar het kritieke punt waarop de verlossing zich aankondigt. En in die roes, met al het materiële, alles wat maar verschijnen kan, open en bloot voor het grijpen, vindt Cham hem. Ook Cham staat voor de keuze waar de wijn optreedt. Cham maakt de keuze. Hij wil waarnemen en ziet dan wat de geschiedkundigen, biologen, psychologen, theologen… zien. Cham werkt met de spade enz… Hij ontleedt en systematiseert. Hij vindt een natuurwetmatige waarheid, nl de oorsprong van de mens is primitief, materieel en geestelijk. Daarmee ontstaat minachting voor de herkomst. 8 Het andere aspect van de geschiedenis. Het lichaamsaspect is het ene aspect waaronder de geschiedenis verschijnt. Daarnaast staat het aspect van de Neshama. De Neshama kent de geschiedenis op geheel andere wijze. De Neshama weet dat zij pertinent in een andere wereld reeds van alles heeft meegemaakt, dat haar daar alles werd verteld. Het ligt alleen bedolven doch men weet er onbewust nog van. Overal ter wereld waar mensen zijn bezit de Neshama deze herinnering. Het zijn grondstructuren van hemel en aarde. Er komen goden en engelen in voor, reuzen en gedrochten. De Neshama bezit de grondpatronen van alles wat in de tijd van de lichamelijke verschijning ingeweven werd. Overal weet de Neshama dat deze grondstructuren met het woord zijn meegekomen. Het woord draagt het geheim. De beelden die het hier oproept zijn symbolen van elders bestaande werkelijkheden. De werkelijke geschiedenis speelt zich elders af. In de ballingschap ervaart men slechts als in een roes. Daar kan men niet klaar zien noch helder onderscheiden. De werkelijke geschiedenis onttrok zich aan het oog met de verwoesting van de tempel enz… met de geboorte in deze wereld. Het oog ziet alleen schimmen en de lichamelijke ontwikkeling. De Neshama weet alles. Zij verzet zich daarom tegen onze beoordeling op basis van zintuiglijke waarnemingen. Wat geschiedenis van de mensheid is, is tevens een individuele persoonsgeschiedenis. Wat oudheid voor de mensheid betekent, is ook oudheid voor elk persoon. Elk individu draagt in zich de geschiedenis van de mensheid tot de verwoesting van de tempel. De Griek volgens zijn mythos en woord, de Egyptenaar volgens het zijne, de Chinees, de Indiër, de Indiaan, de Afrikaan elk beleeft alles volgens het zijne. Hij beleefde het elders in een andere werkelijkheid. De werkelijke geschiedenis dringt slechts vaag door in onze zichtbare werkelijkheid. Zij werd bedolven met de verwoesting van de tempel of de geboorte van de mens in deze wereld. Het gebeurde zo opdat de mens 'om niet' zou kunnen handelen, opdat hij goddelijk zou handelen terwijl alles wijst op het belang van nuttig en utilistisch handelen. ‘Om niet' handelen maakt een mens immers weerloos terwijl handelen uit eigenbelang macht, aanzien en rijkdom brengt. De Bijbel als geschiedenisboek. Een waar geschiedenisboek is behouden gebleven omdat dit het boek is met de woorden die de Shechiena vanuit de andere wereld meebracht in deze ballingschap. Het is het boek dat eigenlijk iedere Neshama kent en vaag in deze wereld als zodanig herkent. Dit boek bevat in de woorden van de hemel het grote geheel. In de hemel vormt het een kristal, een grootse eenheid. Zodra deze woorden in aardse beelden worden gezien, wikkelt het grote geheel zich af in een rangorde naast elkaar. Het afwikkelen van de Thorarol, het 'lezen' van de rol doet in de wereld het gebeuren ontstaan. Het gebeuren in onze tijd en ruimte is volgens het patroon geweven waarvan de woorden in de rol de grondstructuren aangeven. Dit boek is een wonder van eenzelfde aard als het komen van de Neshama in dit leven. Het is eveneens een daad 'om niet'. Men noemt het boek de Thora omdat het leert over de werkelijke geschiedenis. Het leert over de wereld en elke mens afzonderlijk. Geschiedenis is alles wat voorheen was. Het is alles wat voor de geboorte van deze wereld en dit leven was. Beide begrippen dekken elkaar. De Neshama kent dit boek reeds van voorheen. In de overlevering wordt dit uitgedrukt in de mededeling dat alle Neshama's, ook de nog niet geborene, aanwezig waren bij het naar de wereld doen komen van dit boek. De Neshama herkent dit boek. Zij voelt er zich werkelijk thuis bij zolang het maar geen product van de ontwikkeling wordt. Zo toch wordt het werkelijke boek dichtgeslagen en leest men een 'interessant' boek. De Neshama vraagt niet naar interessante boeken. 9 Dit boek heet heilig. Het boek heet met de roeach hakodesh/heilige geest te zijn geschreven. Dat wil wellicht zeggen dat het opschrijven vanuit een andere wereld geleid werd, zodat iedere letter, zelfs iedere tittel en jota door die leiding zo kwam te staan dat het in overeenstemming is met de werkelijkheid in de hemel. De profeten gaven in dezelfde orde door wat daar is. Dit geschiedenisboek kan de Neshama wakker maken. Het kan haar doen oplichten. Het is het bezit vanuit een andere wereld. Het stelt de verbinding met de andere wereld voor. Dit geschenk hoort bij de ballingschap. Het is het woord van de Neshama. Door de ballingschap heen wordt het gedragen zoals de Neshama door de ballingschap heen meegaat. Daarom is dit boek ook niet vatbaar voor wijzigingen of verbeteringen. Het kan geen voorwerp zijn van ontwikkeling omdat het tot een wereld behoort waar alles reeds aanwezig is als een reeds vaststaande, onvoorstelbaar grootse en indrukwekkende harmonie; waar vroeger en later niet in onze tijdszin kunnen bestaan. Het is één van de ongelooflijke verschijnselen dat dit ware geschiedenisboek door alle tijden heen ongewijzigd in de oertekst behouden is gebleven. De Shem-Jafeth-houding. Toen Cham zijn broers Shem en Jafeth zijn bevindingen tav het ontstaan van de wereld en de mensheid meedeelde, nl in ontwikkeling en evolutie, gingen ook Shem en Jafeth kijken. Zij gingen evenwel met hun ogen afgewend van de zich blootgevende Noach. Zij wilden het niet zien omdat het een partiële waarheid was. Zij gingen tegelijk omdat men met 1 zijde in deze wereld niet kan waarnemen. In de wereld van de tweeheid gaat Shem die het woord bezit en Jafeth die de spreiding heeft in de veelheid. Shem betekent letterlijk 'naam'. Shem is wat de naam kent, wat het wezen der dingen kent, wat het woord ook in de andere wereld kent. Jafeth is wat dit woord over de wereld uitspreidt, wat het in de ontwikkeling als vast punt meedraagt. Shem en Jafeth gaan samen als een eenheid. Zij leggen een bedekking op Noach. Zij bedekken bewust wat zich als verschijning/fenomeen opdringt. Zij zeggen dat dit misleidend en gevaarlijk is. Het kan zich zo alleen tijdens een ontwikkelingsroes aandienen. Zij vernielen de door Cham geponeerde godheid. Dit is het spreken ook in de mens. Het hele Bijbelverhaal is immers de eigen geschiedenis die door zijn Neshama steeds weer aan het gesprek deelneemt. Aantonen kan ik evenwel niets. Toch doe ik het omdat iets in mij zegt dat het anders is dan wat zich toont. Ik accepteer als mens niet wat de Cham in mij zegt. Dat is de Shem-Jafeth-houding in de mens. Het ontwaken uit de roes. Pas wanneer Noach uit de roes ontwaakt breekt de ware geschiedenis door. Het duurt even. Eerst wanneer Noach ontwaakt herkent hij wat Cham met de wereld en de mens deed, waar de houding van Cham toe leidde. Dan ziet hij ook de verrassing die Shem en Jafeth de wereld bereidde. Dan weet hij ook dat God bij hen zal wonen. Zij handelen immers niet om resultaat maar 'om niet'. Het in de tijd schitterende vervaagt en wordt vergeten. Het andere, in de tijd verborgene wordt plots duidelijk. De Neshama toont haar goddelijke oorsprong. Het leven van het lichaam met zijn hang naar kracht, eer en rijkdom blijkt niet zo belangrijk voor het wezenlijke. Dan komt ook de Shechiena in de ballingschap tot verschijning. Zonde en ballingschap. De zin van de ballingschap is het doen 'om niet'. Daartoe wordt de mens hier geboren. Daartoe verdeelt de mens zich in deze wereld in een oneindige veelheid. Hij herhaalt 10 zich steeds weer. Daartoe ook wordt de tempel verwoest. Daartoe neemt de mens van de boom van kennis en moet hij het Paradijs verlaten. Dit alles omdat God besloot de schepping te maken met als bewegend motief het grootse ondergaan van de verlossing of terugkeer. Is de zonde dan de tegenkant van Gods inzet? Is de zonde er opdat de ballingschap zou komen, opdat de verdrijving uit het Paradijs zou komen? Aan de verwoesting van de tempel gaat een periode van afdaling vooraf. De mens keert zich meer en meer van God af en jaagt steeds intensiever de schitteringen van de tijd na. Hij kent een veelheid van goden. Hij verloor het begrip van de eenheid en van de heiligheid. Is dit alles een uiting van wat zich in de hemelen afspeelt? Daar is dan het naderen van de Neshama om in de vorm te treden. Het lichaam van het kind in de moeder bereikt dan de perfectie in ontwikkeling. De baring naakt. Staat in de gedachte van God de schepping op het punt realiteit te worden, is ook daar het begin van de ballingschap. De ballingschap is dus niet iets wat vermeden kon worden. Zij hoort bij het plan. Zij is zelfs het voornaamste. De Thora vermeldt dan ook die ballingschap aan het einde der dagen. De ballingschap start met de verwoesting van de tempel. Het is het zondoffer naar aanleiding van de nieuwe maan. De overlevering zegt dat dit letterlijk zo is. God zelf creëerde deze ballingschapswereld. In dezelfde richting wijst Gods woord aan de schepping, het 'pru urewu', het Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u'. God zelf legt in de mens de kracht van de vormwording die tot de ballingschap moet leiden. De Neshama heeft hier een oplossing voor. 'Wij zullen doen!' Niet het doen omdat wij de diepste zin ervan begrijpen, niet het doen omdat wij er loon voor krijgen, niet het doen omdat wij er gezond, rijk en machtig mee zullen worden, doch eenvoudig: wij zullen het doen. Zo ging ook Abraham de weg van de Akeda, de weg van het offeren van zijn enige zoon omdat dit gevraagd werd, al was het in strijd met al het andere dat God hem had verteld. Het doen en het goed en kwaad. Dit doen kent een waaier van goed en kwaad. Al gaat de wereld een hysterische weg, al wordt alles beoordeeld naar nuttig en onnuttig, al is er onrecht om ons heen, wij gaan de rechte weg. Althans wanneer de Neshama leeft en spreekt. Deze houding van de Neshama werkt het wegvlieden van de oorsprong tegen. Het maakt de weg terug mogelijk. Het uit zich in de woorden en daden van de profeten die in de tijd van de neergang het andere leven gaven. Het uit zich in iedere mens wanneer hij ongenoegen ervaart met zijn eigen leven. De ontzetting en het berouw daarover bouwt een nieuwe mens op. Dan spreekt de profeet in 's mensen eigen wereld. De profeet spreekt en handelt 'om niet'. Het zou veel lonender zijn voor de profeet om te zwijgen. Hij kan echter niet zwijgen. Hij moet spreken omdat hij daartoe in de wereld werd gebracht. Hoe zeer hij er zich ook tegen verzet, een in hem onbewuste kracht dwingt hem tot spreken en handelen. Zo moet de Neshama spreken. Ook zij komt immers als een profeet van een andere wereld. Ook de Neshama moet doorgeven wat haar verteld werd. Ook zij doet het bijna onbewust. Het onderscheid tussen goed en kwaad is de nuance die de Neshama in de mens legt. Zonder Neshama kent de mens slechts meer of minder nuttig, meer of minder schadelijk. Ballingschap op het hoogtepunt van ontwikkeling. Een geboorte gebeurt wanneer de ontwikkeling haar verste punt bereikt. Vanuit de Neshama is de zonde of afkeer van God of de negatie van God dan op haar hoogtepunt. Op dat punt spreekt de Neshama. Dan laat de engel haar in het lichaam komen. De Neshama gaat de ballingschap in. Doch zij voert door haar 11 onnatuurwetmatige houding het lichaam terug naar de oorsprong. Zo is het bij elke geboorte. Hetzij de geboorte van een mens, de geboorte van een fase in een mensenleven, de geboorte van een gebeurtenis of gedachte. En zo is het ook voor de mensheid en de wereld. Men zegt dat een pasgeboren aap en een pasgeboren mens veel gelijkenissen vertonen. Doch vanaf het geboortepunt gaat de mens een geheel andere richting. De aap zet de lichamelijke ontwikkeling ongestoord verder. In de mens spreekt meteen de Neshama mee. Steeds wanneer de zonde op haar hoogtepunt is, komt de Neshama bij haar en treedt zij in de ballingschap. De Neshama kent de weg van goed en kwaad. De Neshama weet dat het doen het grootse is. Dat is het enige wat die natuurwetmatigheid doorbreken kan. De Neshama vraagt steeds goed en recht te doen en het kwaad te mijden los van nut of onnut. De Neshama zal trachten te overtuigen. Zij is de profeet die steeds verschijnt wanneer de ontwikkeling de overhand neemt, wanneer de ontwikkeling het punt nadert waar terugkeer niet meer mogelijk is. Zij doet het onder moeilijke omstandigheden. Doch zij kan niet anders. Zij is daartoe gezonden en geroepen. Daar ligt de zin van het komen van de Shechiena in de ballingschap. Zonder dat zou de schepping verloren gaan. De ontwikkeling zou zich emanciperen en zich in een oneindige chaos storten. De zonde op aarde is deze ontwikkelingskracht. Het is de kracht van de Nachash/slang/Amalek. De zonde is inhaerent aan de schepping. Zodra iets op aarde komt, moet het deelnemen aan de ontwikkeling. Zo niet houdt het op hier te verschijnen. Een verhaal vertelt hoe iemand eens de Jetser hara, het kwaad gevangen had en doden wilde. Toen riep een stem uit de hemel het onmiddellijk weer vrij te geven want alle voortplanting zou stoppen. Dat is het immers. Het 'wees vruchtbaar en vermenigvuldig u' is de grondslag voor de ontwikkeling. God gaf die aan de schepping en ook aan de mens. Het is de uitwerking op aarde van Gods plan. De Neshama in de schepping is de rem op de ontwikkeling. Die rem treedt in volle werking met het ogenblik van de ballingschap. Daarom is de ballingschap het hoogtepunt van dit scheppings- of terugkeerdrama. Het bijzondere ballingschapsverhaal. In de Thora komt de ballingschap als patroon herhaaldelijk voor. Bv de verdrijving uit het Paradijs. Steeds weer wordt deze gevolgd door een verlossing. Het patroon drukt zich op ieder onderdeel af. Het is Gods zegel. Het is het scheppingspatroon. Na de verwoesting van de tempel is er echter een ballingschap die in de Bijbel alleen door een toekomstbelofte opgeheven wordt. Deze ballingschap is de huidige wereld. Het is dit leven in het heden. Deze ballingschap begint met de verwoesting van de tempel. Daarover gaat het verhaal van Esther. Het verhaal vertrekt dus van een wereld waar de tempel reeds verwoest is. Het is dus een verhaal vanuit die andere sfeer geschreven. De 4 ballingschappen. De overlevering kent 4 ballingschappen sedert de verwoesting van de tempel. Deze vierheid toont reeds aan dat met deze ballingschappen de wereld als zodanig met haar 4 elementen, 4 grondslagen wordt gezien. De 4 ballingschappen zijn die van Babel, die van Perzië en Medië, die van Jawan en die van Edom. De 1° van deze 4 ballingschappen begint met de verwoesting van de tempel. De 2° kent de bouw van een afschaduwing van de tempel. De 3° werd niet in het Bijbelcomplex opgenomen. Het wordt getypeerd door het verhaal van de ontwijding van de ballingschapstempel en de herinwijding ervan. De 4° drukt zich uit in de verwoesting van deze ballingschapstempel en is zoals de 4° wereld in het grote geheel der 4 werelden, onze realiteit. 12 Waarom is het Estherverhaal deel van de Bijbel? Het verhaal van Esther speelt zich af in de 2° van de 4 ballingschappen. Het is de typering van de ballingschap zoals die zich na de verwoesting van de tempel voordoet. De Thora kent in Leviticus en in Deuteronomium reeds het patroon van dit ballingschapsverhaal. Doch daar heerst nog de wereld van vóór de verwoesting van de tempel. Daar is nog het voorwereldlijke woord aan de orde. In het Estherverhaal daarentegen is het woord van deze wereld aan de orde. Het is de wereld na de verwoesting van de tempel, van na de geboorte in deze wereld. Het is het woord vanuit de ballingschap. En dit woord kan eveneens geïnspireerd zijn door de roeach hakodesh. Er bestaat een verbinding tussen deze wereld en die van vóór de geboorte. Juist dat Estherverhaal drukt die verbinding uit. De Estherrol vertelt van het wonder in de ballingschap. De Thorarol vertelt van het wonder van de schepping, van vóór de geboorte van de mens en deze wereld. De ballingschap krijgt een extra zin door deze verbinding. Het doen 'om niet' krijgt zijn eigen ballingschapsverhaal. Het tegennatuurwetmatig handelen, het buiten de norm handelen, het Neshamagedrag in de ballingschap behoort tot het grote Bijbelgeheel, hoewel het na de verwoesting van de tempel tot stand komt. Deel II De wereld van de namen. De begrippen Shem en Eber. Ieder ding heeft door de taal/woord een naam. Waarom noemen wij een bloem bv bloem, een bepaald dier bv paard, een richting bv noord? Waarom is het zo en niet anders? In de Bijbel wijst elk woord van deze wereld naar het wezen van de verschijning. Wij zien dan dat ieder woord een naam is met een exactheid van hogere orde. Spreekt de overlevering van 'de naam'/ha-shem, verstaat zij daaronder God. Het is 'de naam' waaruit alle dingen bestaan en waaruit het woord voortkomt. De Hebreën, de aartsvaders van de Bijbel komen van Shem, de zoon van Noach. Shem betekent 'naam'. De aartsvaders heten de Thora te leren bij Shem en bij Eber. Eber betekent 'van de overzijde', 'van een andere wereld'. De Hebreër/Iwri zoals hij onverbasterd heet, is dus iemand die van deze wereld uit gezien, van een andere wereld komt. Hij is voor deze wereld een vreemdeling. Hij hanteert andere maten. Hij heeft een ander weten. Hij brengt onrust. Hij is in de oppositie tegenover de 'gewone' gang van zaken. Hij verbrijzelt de goden. Hij schijnt het teken te zijn voor deze wereld dat er ook nog iets anders bestaat. Hij wekt deze wereld voor dat andere. De gewekten zijn niet altijd even vriendelijk. Dat is mede het lot van de Iwri. Men voelt het verband tussen de Iwri en de Neshama. Zoals er ook een samenhang bestaat tussen de Neshama in het lichaam en de Shechiena in de wereld. Shem en Eber zijn dus de leermeesters van de vader van deze wereld. Zij kennen de diepe zin van het woord. Zij beloven deze wereld wat in strijd blijkt met de feiten. Ondanks de belofte blijft men vreemdeling en handelt men niettemin 'om niet'. Shem wordt door de overlevering gelijk gesteld met Malchitsedek, de koning van Shalem, de priester van God, de hoogste. 'De naam' bevat dan ook alles. 'Shalem' betekent 'heel', vervuld. In het geschiedenisboek van de Neshama spelen zich wonderlijke zaken af. De namen hebben met de allerhoogste te maken. Het woord is bij God. Door het woord hebben wij de verbinding met God. Het woord 'noemt' de dingen. Het geeft de schepping namen. Namen zijn dus een zeer ernstige aangelegenheid. En de namen in de Bijbel moeten zeer zeker met aandacht worden gelezen. 13 De naam Esther. Esther betekent 'ik verberg mij' of 'ik ben verborgen' of 'ik heb mij verborgen'. Het hangt er van af hoe men de klinkers plaatst die de Bijbel niet kent, niet wil en niet mag kennen. Esther werd een begrip dat men met een oosterse harem samenbracht. Esther houdt haar herkomst verborgen. Haar verschijning is duidelijk. Doch waar komt die verschijning vandaan? Wat is haar wezen? Haar naam houdt haar verhaal in. God verbergt zich. De overlevering verdiept het inzicht in de betekenis van de naam Esther. Deze naam komt in de Pentateuch voor. Deuteronomium (31:18) vertelt daar van het einde der tijden, be-acharith ha-jatnim (Deut. 31:29). Het zijn de tijden die tot de ballingschap leiden en de tijden van de ballingschap zelve. Het zijn de tijden van de neergang of het hoogtepunt van de ontwikkeling, van de emancipatie van de mens tot een zelfstandige godheid. De Nederlandse vertaling: 'overspelig de vreemde goden zal gaan nalopen', dat men 'mij verlaten en mijn verbond verbreken zal'. 'Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen. Dan zullen ze te dien dage zeggen: hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze God niet in ons midden is? Doch ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad dat zij gedaan hebben, dat zij zich tot andere goden hebben gewend'. (Deut. 31:16-18) In verband met het einde der dagen wordt even verder vermeld dat 'het onheil over u zal komen, wanneer gij doet wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenkt door het maaksel uwer handen'. De nadruk ligt hier bij die typische uitdrukking dat God 'zijn aangezicht zal verbergen'. Door dit verbergen komen de 'rampen en benauwdheden'. In het verhaal van Esther dreigt dit onheil al, deze 'rampen en benauwdheden' in overstelpende mate. Daar dreigt volledige uitroeiing. Het is de tijd van het einde der dagen. De tempel is verwoest. De ballingschap is realiteit. Typisch dat het woord Esther daar in Deut. 31:18 voorkomt, als een kern die het verhaal vastlegt. Hier is het dan niet de vrouw Esther die zich verbergt, doch God zelf. Er gebeurt zó veel toevallig dat zelfs verstokte atheïsten aan God als oorzaak moeten denken. En toch komt God niet eenmaal in het verhaal voor. Toch heet het gebeuren in dat verhaal Purim, 'via het lot', door toeval. God is in het Estherverhaal dus wel zeer nadrukkelijk verborgen. Men wordt door de naam Purim genoodzaakt aan een reeks toevalligheden te geloven. God houdt zich verborgen zoals Esther haar oorsprong verborgen houdt en de schijn wekt 'toevallig de een of andere vrouw' te zijn. De naam Esther heeft in dit verhaal dus niet alleen betrekking op de vrouw Esther, op de geheimzinnige koningin vrouw, doch ook op God die zich in dat verhaal op mysterieuze wijze verbergt. De oorzaak van het toeval. Het verhaal van Esther is een uitdrukking van de toestand in het wezenlijke waar de tempel reeds verwoest is en de ballingschap is ingetreden. In die toestand is God onzichtbaar. Met de tempel verdwijnt de zichtbaarheid van God. Wat in ballingschap geschiedt is van een andere zichtbaarheid. Daar heerst een andere causaliteit. Het uiterlijke, het verschijnende duidt een bepaalde wetmatigheid aan. Wat daar niet aan beantwoordt wordt dan toeval genoemd. Men kent de oorzaak niet en doet de zaak dan af als toevallig. Men heeft dan pech of geluk. Men heeft helemaal niets en het gebeurt zo maar plots. 14 Bestudeert men ernstig het verschijnen van het toeval, bemerkt men dat daar eveneens een zekere wetmatigheid heerst. Die wetmatigheid beheerst echter alleen het gebied waar de wet der grote getallen heerst. Waar duidelijke wetmatigheden uit de causaliteit kunnen worden afgeleid valt nooit te zeggen hoe die causaliteit op de individuen afzonderlijk zal werken. Op het individuele lijkt alles toevallig. 2 personen ontmoeten elkaar in een treincoupé. Zij kenden elkaar niet. Een gesprek ontstaat en een vriendschap ontluikt: toeval. Oneindig veel factoren werkten mee. Toch beseft men dat al dat toeval toch wel heel vaak 'erg toevallig' is. Zit daar toch niet iets achter? Maar men zal niets vinden. Men zal alleen verstrikt raken in een oneindige veelheid van oorzaken. Dat betekent ballingschap in de vorm. Het betekent het zicht van het ene uiteinde van de wereld tot het andere uiteinde verloren te hebben. God is in de ballingschap onzichtbaar. De tempel is verwoest. God heeft zich verborgen. Hasteer astir. Deut. 31:18. God komt in het verhaal van de ballingschap/Esther niet voor. Wanneer God onzichtbaar is kan men zijn bestaan niet bewijzen. God wil niet bewezen worden. God wil in dit bizarre boeiende leven dat er juist gehandeld wordt zonder dit bewijs. De acteurs hebben naast zich alleen kameraad twijfel en vermoeidheid. God wil dat men handelt 'om niet'/bechinnom. Juist daartoe verbergt God zich. De neergang is de andere kant van de verborgen God. De 'oorzaak' van dat 'toeval' is ook verborgen. De kern is verborgen. De werkelijke geschiedenis is slechts onbewust aanwezig. God zei: 'ik zal mij verbergen'. Daarmee ontstond het onoverzienbare complex van gebeurtenissen dat de mens toeval noemt. Waar het de mens persoonlijk aangaat is er altijd als beslissende factor dat vreemde toeval. Toeval en Mysterie. Purim betekent toeval. Purim is het woord voor het feit dat er Pur is. Wanneer gebeurtenissen door Pur/het lot of toeval worden beheerst is het woord toeval typisch iets van de wereld van de ontwikkeling. Het valt je toe. Vanwaar en waarom laat deze wereld in het midden. De oorzaak onttrekt zich aan onze waarneming. Wij zijn dronken van ontwikkeling. In de Hebreeuwse overlevering wordt het woord toeval ook gebruikt. In de ware geschiedenis die de Neshama met zich mee draagt, gebruikt men nooit het woord Pur/toeval. Dit woord is een ontvluchten van de werkelijkheid. Daar gebruikt men als men de oorzaak van een gebeurtenis/daad wil aangeven een woord met dezelfde wortel als het woord Esther. Men zegt dan namelijk: ‘de oorzaak van een daad is nistar.’ Dit woord komt zoals het woord Esther (dat de vervoeging 'ik ben verborgen' in zich draagt) van het woord 'verbergen'/hester. Nistar is dan 'verborgen'. Nistar betekent meer. Dit verbergen van God is immers een groot geheim van de schepping omdat het in deze wereld staat tegenover het geheim van de zonde/afval. Het is het geheim van de tweeheid. Is iets nistar, is dat het gevolg van het mysterie van de schepping. Het heeft dan te maken met de ballingschap, met een zich verbergen van God, kortom met het verhaal van Esther. Het verborgene is voor God. Het behoort tot het grote mysterie van de ballingschap. Het verborgene geeft juist de mogelijkheid om alles te doen en het openlijke te zien. Men moet zich over het verborgene geen zorgen maken omdat dat werkelijk van God is. Het is geen toeval. De oorzaak moet zich alleen aan onze waarneming onttrekken. Dat gebeurt omdat de ballingschap of vormwording heerst. Het is de scheppingswet dat voor de ballingschap de oorzaak verborgen is. Verborgen opdat wij 'om niet' zouden kunnen doen. De verborgen oorzaak is identiek met de verborgen God. De oorzaak is niet onbekend. Zij behoort alleen tot het mysterie van God. De oorzaak is verborgen omdat de engel de bovenlip aanraakte. De oorzaak is verborgen zoals de ware geschiedenis die tevens de oorzaak is, voor ons bewustzijn verborgen is. Daarom zegt de overlevering dat van iedere daad de oorzaak nistar is. De daad zelf wordt dan nigleh genoemd, openlijk. Het betekent voornamelijk 'in 15 ballingschapsgestalte'. Het woord nigleh heeft tot wortel hetzelfde begrip als 'ballingschap'. Dat doet tevens het woord 'vorm' in de zin van lichaam (men denke aan golem) ontstaan. De stam g-l is dus in het woord openbaar, uiterlijk, bloot, aanwezig zoals ook in galuth (ballingschap) en in golem (lichaamsvorm). Veruiterlijking en ballingschap hangen samen. Dit openlijke zien wij dus. Wij zien de ballingschap/vorm. Die is voor ons. Daarmee hebben wij te maken op onze goddelijke weg van doen 'om niet'. Het gevolg van de daad onttrekt zich weer aan onze waarneming zoals haar oorzaak. Wie kan de uitwerking nagaan? Ook de uitwerking waaiert oneindig uit. Wist de uitvinder van het buskruit wat de gevolgen zouden zijn? Is iemand daarbij lofwaardig of schuldig? Ook het gevolg/consequentie van een daad heet daarom nistar te zijn. Ook dat behoort tot de ballingschap. Ook dat behoort tot het doen 'om niet'. Zou men de consequenties van zijn daden tot in het uiterste kennen, zou men alweer automatisch reageren. Het toeval komt uit de bron die nistar is, mysterie. Ook toeval en Esther horen bij elkaar. Purim is een mysterie. Alles wat in de ballingschap verschijnt, komt uit een mysterie en gaat weer naar een mysterie. Alleen het stukje dat wij realiteit noemen ligt bloot. De mens handelt omgeven door mysterie. En daarin kan hij 'om niet' handelen. De onverklaarbare Halacha of levensaanwijzingen. Een typische verschijningsvorm van het doen 'om niet' is de oorspronkelijke joodse levenspraktijk. Uit de overlevering kent het Jodendom een immens complex van levensaanwijzingen die betrekking hebben op het leven van iedere dag. Ze gaan in op alle onderdelen van het leven. Alles daarvan is puur overgeleverd. Het is eigenlijk wat men met het woord Kabbala moet uitdrukken. Deze levensaanwijzingen/Halachah, het 'gaan', de 'weg' zoals men het kan vertalen, poogt men wel eens op de moderne wijze in een nuttige zin te verklaren of te motiveren. Men zegt dan eens dat die levenswijze de hygiëne verbetert, dat zij de mens braaf maakten en minder vatbaar voor misdrijven. Dan weer beweerde men dat zij de mens sociaalvoelend, nationaal voelend ofwel universeelvoelend maakt, dat zij hem bescheiden maakt, leergierig, verstandig, helder denkend, synagogen frequenterend, zakelijk, gezond enz… maakt. Al deze verklaringen wenden voor te weten wat God wilde en bedoelde. Men geeft deze kennis ijverig verder. Vaak moet men zich daartoe in veel bochten wringen omdat soms zelfs God onnavolgbaar wordt. Natuurlijk loochent dit de zin van de schepping. Nee, al deze dingen die iedere dag gedaan of vermeden moeten worden, vloeien voort uit een bron die nistar/mysterie is. Deze bron heeft te maken met de wereld waarin de Neshama voor haar intreden in het lichaam luisterde en leerde. Deze bron houdt verband met de woorden van de Bijbel. Dat al deze levensaanwijzingen over de verwoesting/ballingschap heen tot ons zijn gekomen is een wonder op zich. Deze levensaanwijzigingen geven aan het zogenaamde alledaagse leven een structuur/ritme die samenhangt met het wezenlijke leven. De bron is nl nistar of God zelf dus. Dat wil dan ook zeggen dat alle redelijke, alle nuttigheidsmotieven, alle gezondsheids, staatspolitieke, psychologische motieven te pletter moeten lopen op dit grote begrip nistar/verborgen/mysterie. Volkomen dwaas wordt het wanneer mensen, vol van hun moderne overtuiging verklaringen zoeken. Ze maken geen bochten, zij snijden ze eenvoudig af. Dat hele leven met deze uit voorwereldlijke bron afkomstige overleveringen over het doen en laten van de mens kan en mag geen verklaring hebben in welke nuttigheidszin ook. Men zou even goed kunnen zeggen dat wie volgens deze levensaanwijzingen zijn weg gaat, lang zal leven, gespaard zal worden voor vervolging, gered zal worden uit de nood, gezond zal worden uit ziekte. Wie niet zo leeft zal dan wel eens zien wat hem overkomt. Natuurlijk weet men dat beide groepen 16 in de realiteit zowel het een als het andere krijgen. Dat zelfs de eerste groep vanuit werelds standpunt gezien, er minder goed afkomt. En daar gaat het nu om. Ondanks het feit van vervolgingen, afval, van alles wat maar van ontwikkelingsstandpunt gezien negatief is, ondanks dat alles werd deze levenswijze door duizenden jaren heen met liefde gehandhaafd, werkelijk 'om niet' dus. Zij bracht innerlijke vreugde en geluk omdat men om niet handelde; omdat men zich met de bron verbonden voelde, met het mysterie van het nistar. De Halacha en de Neshama. Deze levensaanwijzigingen staan tegenover een 'meegaan met de ontwikkeling'. Ze staan tegenover die uit een andere wereld, de Neshama in de ontwikkeling. De levensaanwijzingen zijn als de Neshama. Zij zijn vast, onveranderlijk en daarmee houden zij het overwicht op de ontwikkeling. Vaak toont het uiterst belangrijke zich bijna niet in de materiële verschijningsvorm. De Neshama is niet-aantoonbaar in de verschijning. God schijnt weerloos, machteloos. En toch is dat het beslissende. De mens die op het schijnbaar onbelangrijke let weet van binnenuit en wordt goed geleid in het onbewuste. Zijn Neshama spreekt dan. Zo was er steeds aandacht voor iets schijnbaar onbelangrijks dat plots de oorzaak is van een keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Bv Jakobs zorg voor het kruikje en bv het afgedwaalde lammetje uit de kudde. Dat kleine weerloze, dat aan de weg liggende heeft een paralleliteit met de Neshama en de Shechiena. Daarom zijn de levensaanwijzigingen van de Halacha vol van zorg voor dat heel kleine, voor dat waarop men in de wereld juist niet let of waar de wereld de schouders voor ophaalt. Een oud verhaal vertelt dat in deze wereld van de ballingschap de verlosser te vinden is als een bedelaar aan de poort van Rome. Rome is hier als uitdrukking van een bovenaards begrip, zoals Jeruzalem dat voor een andere realiteit is. De wereld zou de verlosser graag zoeken onder de waardig voortschrijdende verschijningen. De wereld let op het uiterlijke, op de verschijning in de ontwikkeling. De verlosser is echter waar de wereld hem het allerlaatst zou zoeken. De verlosser drukt zich overal uit waar ons iets wereld onbelangrijks gewezen wordt. De verlosser woont in het voor de wereld onbelangrijke. God toont zich hier verborgen. De Neshama toont zich eveneens onaanzienlijk. Alleen een aanwijzing vanuit een andere wereld waar ook de Neshama woont kan de betekenis van het ‘onaanzienlijke’ aanduiden. Zo zijn deze levensaanwijzingen het licht in de handen van de mens. Dit licht kan de mens de weg met vreugde doen gaan. De levensaanwijzingen komen voort uit het complex dat men de 'mondelinge Thora' noemt. De mondelinge Thora is onderdeel van de Neshama. De Neshama 'leert' haar mede van de engel. In deze wereld van de ballingschap krijgt de mondelinge Thora eveneens vorm of een lichaam. Zij wordt nu ook lichamelijk beleefd. Zij krijgt iedere dag uitdrukking in de daden van de mens. Het lichaam doet dat alles omdat de mens hierbij 'om niet' wil handelen. Hij smaakte het wonder in de overlevering. Gaarne handelt hij nu 'om niet'. Het wonder van de Iwri. Dat er altijd een schijnbaar toevallig groepje mensen leefde dat deze levensaanwijzingen naleefde is wellicht juist van de allergrootste betekenis voor de wereld. Dat groepje wordt meestal niet belangrijk geacht. Het zijn geen financiers, geen grote wetenschapsmensen, geen politici. Wanneer zij daaronder soms ook aanwezig zijn, zijn zij dat toevallig. De wereld let er niet op. Toch wordt men er wel wat koud van omdat van dat groepje een adem van een andere wereld waait, van een vaste tijdloze eeuwigheid. De Neshama staat aan de grens van het verschijnen. De Shechiena beroert dit bestaan. Het groepje is onopvallend in machtsontplooiing. Het telt in de wereld niet mee als 17 factor in de ontwikkeling meent men. Het heeft geen kanonnen, geen banken, geen fondsen, geen politici, geen pers, geen public relations, geen organisatie. Zij hoeden. Zij leven wat zij zijn, het onopvallende. Zij zijn als uit een andere wereld komende. Zij zijn zoals de taal van hun overlevering het zegt, de Iwri. Zij zijn wat de Neshama voor iedere verschijning/lichaam is. Daarmee zijn zij de grote goddelijke remkracht in de wereld van de ontwikkeling. Zij zijn de waarborg, de tekenen voor de terugkeer. Zij zijn onopvallend als de Neshama, weerloos voor de tijd zoals de Shechiena. Daarom zijn zij ook de grote ergernis voor de krachten der ontwikkeling. Dan wil het vaak gebeuren dat de krachten der ontwikkeling/Amalek dat onopvallende willen uitroeien. Amalek werkt dan met zijn wapens die voortvloeien uit de wereld der verschijningen. Deze wapens hebben evenwel geen vat op het gebied van de Neshama. Men kan met stokken de zon niet verdrijven. Het verhaal van de 36 Tsadikiem. Men zegt van de 36 tsadikiem (Onjuist vaak vertaald met rechtvaardigen. Het houdt veel meer in.) dat zij in iedere generatie zijn, dat de wereld door hun aanwezigheid bestaat en dat niemand weet wie tot deze 36 behoort. Zij zelf weten niet eens dat zij ertoe behoren. Het gaat hier namelijk om de kern van het bestaan, om het wezen van de wereld. Dat is natuurlijk even niet-aantoonbaar dan de Shechiena en de Neshama. Zodra men zichzelf als zodanig in de wereld van de ontwikkeling herkent, kan men niet meer tot die onkenbare 36 behoren. De kern is immers onzichtbaar. Het zijn er 36 omdat zij tot de voorwereld/Paradijs behoren. De Neshama is onzichtbaar in de mens. De Shechiena is onzichtbaar in de wereld. Het woord van de Thora en de werkelijke geschiedenis behoren tot die voorwereld. Het zijn er 36 omdat de voorwereld zich voor ons uitdrukt als 6° dag. De 6° dag is de mens in het Paradijs. De voltooide 6° dag wordt in die andere wereld gezien als de zichzelf vervullende 6, 62. De 36 is de basis voor deze wereld van de ballingschap. Zij is de kern ervan. Deze 36 zijn dus datzelfde. Zij zijn ook hier zoals de Neshama en de Shechiena hier zijn, maar onherkenbaar. Zij zijn immers van een andere orde. Men zoekt ze dus niet! Zij zijn overal en toch ook weer nergens. Zij zijn daar waar wij niet kijken. In het kleine, in het onopvallende kan men hun sporen wellicht herkennen. Zoeken wij die 36 hier, moeten wij het wonder van dit leven zoeken. Dan zeggen wij niet dat A er wel toebehoort en B niet. Wij kunnen niet aanwijzen noch beoordelen. Die 36 stellen de kern van ons bestaan voor. Zouden wij ze kunnen ervaren? Zouden wij zelfs zo onbescheiden mogen zijn onszelf tot die 36 te tellen? De 36 zijn hier nistar. Zij zijn niet 'wetenschappelijk' te zoeken. Alleen de heel simpele daad brengt ons erheen, de daad 'om niet'. De oorzaak van het gebeuren is nistar. In het gebied van de nistar zijn de 36 tsadikiem te vinden. Daar is de Neshama en leven ook de woorden van de Thora op een heel bijzondere wijze. Verstoppertje spelen. Wil nistar nu zeggen dat men zich geheel moet afwenden van die bron van oorzaken? Dat men simpel constateert dat God zich verborg. Hij wil het immers zelf zo? Maar dan wordt men ook interesseloos voor God.' Ik moet hier aan een chassidisch verhaal denken. Het zoontje van één der bekende chassidiem rebbe's komt huilend bij zijn vader. Hij speelt met een vriendje verstoppertje. Hij verborg zich uitstekend. Daar zat hij dan en wachtte. Hij stelde zich voor hoe het vriendje overal zocht. Hij zat daar zelf in opwinding met de vraag hoe lang het zou duren voor hij gevonden zou worden. Het duurde inderdaad lang. Wat hem nog vreemder voorkwam was dat hij het vriendje al lang niet gehoord had. Ten slotte verliet hij zijn verbergplaats om te zien wat er gaande was en ontdekte dat het vriendje vrijwel onmiddellijk naar huis was gegaan om met andere kinderen te spelen. Diep teleurgesteld vertelde hij de historie aan zijn vader. 18 Toen ook stroomden de bij vader de tranen over de wangen. 'Zo verbergt zich ook de Shechiena voor ons opdat wij haar zoeken. En wij doen andere spelletjes en laten haar zitten. Sommige chassidiem zagen de samenhang tussen ons doen en laten, zelfs tussen onze spelletjes en het gebeuren in het grote voorwereldlijke geschiedenisboek. Zij kenden het patroon van het zegel. Het zoeken naar de Nistar. Het zich verbergen van God is inderdaad opdat wij hem zouden zoeken. Het zoeken van God is immers het leven. Het is de eigenlijke oorzaak van het leven. Wij moeten niet de reden voor deze of gene levensaanwijzing zoeken. Wij moeten niet verklaren dat bij de uittocht uit Egypte mogelijk miljoenen mensen betrokken waren. Wij hebben niet te maken met eventuele beweegredenen van Jakob, Saul of Hizkia. Wij kunnen wel zoeken naar God in dit alles, het wonder van de bron constateren, de structuur, het ritme, het grootse overweldigende overal. Het zoeken van God is immers niets anders dan de weg van de terugkeer/oorsprong/bevrijding. Daartoe komt de Neshama in de mens. De Neshama wil niet anders dan God zoeken. Alleen de lichamelijke verschijning wil redenen en oorzaken vinden. Doch God zoeken in het nistar is het wonder vinden. En dat wonder is ook te vinden in het Estherverhaal. Het begrip Pur. Het woord Pur/lot is opgebouwd uit de elementen die ook het woord voor stier en koe vormen alsook voor vrucht en vruchtbaarheid. Ook het woord Pharao heeft daar verwantschap mee. Ons begrip toeval hangt nauw samen met wat wij als vruchtbaarheid, ontwikkeling en groei kennen. Het Pur wordt in het Estherverhaal gebruikt voor Haman de Amalekiet, de uitdrukking van de kracht der ontwikkeling. Voor Haman heet het Pur. Esther is het nistar. Haman ziet slechts ontwikkeling. Dat deze ontwikkeling beheerst wordt door het Pur/toeval negeert hij. De wet van de grote getallen maakt het hem mogelijk aan de hand van de ontwikkeling te beschrijven. Toeval stoort de statistische wet niet. De uitzonderingen worden door het massale verstikt. De uitzonderingen zijn soms lastig, doch zij maken het geheel veel levendiger door juist hen te willen elimineren; dood te zwijgen of te maken. De kracht van de ontwikkeling is volledig onderworpen aan de roes. Haman behandelde het toeval zoals het de mens in de wereld der ontwikkeling betaamt. Voor hem is toeval een onderdeel van de groei. Het valt hem toe. Waar het vandaan komt interesseert hem niet. Hij werkt alleen met het gegevene. Dat is de kern van het begrip Pur. Zo vat de ontwikkeling de dingen op. Zo ziet de ontwikkeling de gebeurtenissen. Zij gaat er niet dieper op in. Zij gebruikt ze. Zij heeft niet eens tijd om er op in te gaan. En het heeft voor de wereld der ontwikkeling bovendien geen zin. De plaats der handeling. Het Estherverhaal speelt zich af in Perzië-Medië, in het Hebreeuws Poras u-Modai. Dit ballingschapsverhaal speelt zich af in een wereld van tweeheid. Het andere grote ballingschapsverhaal speelde zich ook af in een wereld van tweeheid, nl Egypte. Het scheppingsverhaal zelf is ook een tweeheidsverhaal. Tweeheid is het uitgangspunt van de schepping. Het is het begin van de ballingschap van de Shechiena. Het Estherverhaal speelt zich ook af in de wereld van de tweeheid. Juist in de tweeheid Poras u-Modai komt het ballingschapsverhaal in het teken van Esther ('Ik zal mij verbergen') tot uitdrukking. In de wereld van de tweeheid voelt men zich als mens gevangen. Men zit vast in 19 tegenstellingen. Zo is de mens in Poras u-Modai gevangen. Hij kan zich niet voorstellen dat daar ooit een einde aan zal komen zoals hij zich ook niet kan voorstellen dat er aan tijd en ruimte een einde kan komen. In het wezenlijke, in de taal der overlevering is het begrip 400 de maat voor een aardse eeuwigheid. De 400 is daar het uiterste wat in onze wereld denkbaar is. Men kan niet voorbij de 400 denken zoals men ook niet voorbij tijd en ruimte kan denken. Het is de letter Taw. Daarom duurt de ballingschap in Egypte 400 'jaar'. Daarom wordt 'het land'/de wereld/het heelal gemeten met de maat 400. Het land heet 400 Parsa lang en 400 Parsa breed te zijn. In de 400 is men gevangen zoals men in de materiële uitdrukkingsmogelijkheid gevangen zit. De tweeheid Poras u-Modai, Perzië en Medië vormen samen in hun absolute betekenis als eenheid 400. Perzië en Medië zijn voor onze wereld het begrip eeuwig. Het verhaal op de rol. Het Estherverhaal is op een rol geschreven. Het kan alleen als rol bestaan. Het Hebreeuwse woord voor rol, megillah werd de naam voor de Estherrol. Spreekt men van Megillah, bedoelt men de Estherrol, het Estherverhaal. Ook de Thora/Pentateuch werd op een rol geschreven. Hij kan alleen op een rol bestaan en op een rol gelezen worden. Toch zegt men nooit dat de Thora een Megillah is, hoewel hij dat is. Megillah heeft dezelfde wortel als het woord voor 'bloot geven', 'het uiterlijke geven'. Het heeft het begrip vorm dus in de zin van de uiterlijke verschijning. Het heeft dezelfde wortel als het woord voor ballingschap. In al deze woorden is het begrip g-l, de 3 en de 30 het centrale element waaruit het geheel wordt gevormd. Ballingschap heeft te maken met wat zich aan ons als 'rol' voordoet. Alles is in een rol gewikkeld. De letters en woorden zijn er in verborgen. De buitenkant toont alleen het ronde. Waarom koos men de rol om woorden vast te leggen? Een onbewuste keuze? Het Neshamaweten gaat in de vorm van woorden in deze wereld in ballingschap. Ze gaan onder een rond uiterlijk verborgen. Wie maakte de naam Megillah/rol verwant met ballingschap, met openbaar en uiterlijk? De maker van het woord zelf, de schepping. De beschreven rol zelf drukt dus de wijze uit waarop de schepping en de ballingschap verschijnen. Een rol wil gelezen worden zodra de Neshama de woorden of het leven daarin brengt. Voelden de woorden dezelfde angst als de Neshama omdat zij dezelfde weg moeten gaan naar deze wereld? Ook de woorden komen toch in ballingschap op de rol? De rol wil gelezen worden. Daartoe wordt zij geopend. Het leven of de wereld begint. Letter voor letter, woord voor woord, kolom voor kolom passeert. Wat voorbij is wordt weer dicht gerold. Het is verleden. Het is weer verborgen. Alleen het ronde uiterlijk blijft. Ook wat nog moet komen is nog dichtgerold. Het is voor ons nog verborgen in de toekomst. Doch de letters zijn er al. Het is al geschapen. Het zag alleen het daglicht nog niet. Zo is het leven in deze wereld van de schepping of ballingschap. Het heden zit tussen verleden en toekomst. Beide zijn verborgen. Het recente voorbije kan men nog herinneren. Het spoedig komende kan men enigszins vermoeden. Doch de rest is verborgen. De Thorarol wordt op deze wijze gelezen. Het Estherverhaal is het enige dat tot op vandaag naast de Thora op een rol werd geschreven. En dat Estherverhaal heet kortweg rol of Megillah. Toch wordt dit verhaal niet afgerold zoals het Thoraverhaal. De rol wordt namelijk voor het lezen geheel uitgerold en dan in 4 delen gevouwen. Het vouwt zich bij het lezen in deze 4 delen open. Futiliteit zullen de kenners der ontwikkeling zeggen. Zeer zeker. Het zijn de kleine 20 dingen waaraan Amalek zelfvoldaan voorbijging. Het zijn kleine dingen die voor de ontwikkeling niets opleveren. Maar het leven berust op deze kleine onopvallende details. De ontwikkeling gaat aan het weerloze voorbij. Zij kent de Neshama niet. Het Estherverhaal is het ballingschapsverhaal. Deze ballingschap is vierdelig. Er zijn 4 ballingschappen zoals er 4 werelden zijn in het scheppingsverhaal en 4 grondslagen waarop de wereld rust. Dit wezenlijke/deze rol werd in deze vierheid voor ons gedeponeerd opdat wij hem zouden lezen zoals wij de ballingschap in vierheid leven. Ballingschap is niet enkelvoudig doch viervoudig. Zo omvatten de 4 hoeken van de aarde de wereld. De 4 elementen verschijnen hier als de basis voor ieder zijn. Maar waarom is de Estherrol in 4 gevouwen en de Thorarol niet? De Thora is voor ons in deze wereld het vóórgebeuren. Zij is als de Neshama verborgen of opgerold. Zij komt uit een wereld van vóór de onze of boven de onze. Zij is voor ons nistar. Alles ervan stamt uit een voor-wereldtijd. Daarom staat de naam van God daar ook openlijk vermeld. Hij staat er zelfs zo veelvuldig in allerlei uitdrukkingen dat de Thora eigenlijk 1 grote naamsuitdrukking van God is. Het Estherverhaal stamt uit onze wereld, uit onze ballingschap. Zij is voor ons het galul, het openbare, het aan de uiterlijke kant spelende. Daarom is in het Estherverhaal de naam van God 'nistar'. Daarom heet het hele verhaal Esther, 'Ik heb mij verborgen'. Daarom wordt deze rol juist opengedekt, opengerold of zichtbaar gemaakt. Het wonder van de Estherrol is dat het vanuit een andere werkelijkheid werd geschreven met de roeach hakodesh, de heilige heel-makende, en toch in deze wereld kon verschijnen. Roeach is wat verbindt. Het is wat zich van het ene naar het andere beweegt. Wind heet daarom ook roeach. Ook het feit dat er richtingen bestaan noemt men roeach. De roeach in de mens is de verbinder tussen het hier verschijnende en het wezenlijke. De roeach hakodesh is de verbinding tussen onze verschijningsvorm en het wezenlijke. Hij maakt heel. Hij heft de scheiding op tussen beneden en boven, tussen hemel en aarde. Komt iets met de roeach hakodesh tot stand, komt de verbinding van hemel en aarde tot stand in het hier verschijnende. Zo kwam de Bijbel met de roeach hakodesh tot hier. De woorden van de Bijbel gelden hier en in de hemel. Zij drukken hier in onze beelden en klanken uit wat daar in wezen bestaat. Zo iets kan alleen met de roeach hakodesh. Het Estherverhaal is een rol omdat het een schepping voor deze ballingschap is. Zodra het geleefd/gelezen wordt, wordt het zoals deze ballingschap openbaar. Het wordt bloot gelegd zoals deze ballingschap en in 4 gevouwen. De Koning. De koning van de wereld van Perzië en Medië heet Achashverosh. Het is de koning van de wereld met de maat 400. Hij is de 6° van de 10 koningen die de gehele wereld of heelal beheersten. De wereld waaiert vanuit haar oorsprong uit in deze 10 facetten. Zij geven door hun plaats in de kern ook een zekere rangorde in de tijd van deze wereld weer. De 1° koning is de Heer onder de naam haShem Tsevaoth. De 2° is Nimrod, de grote jager. De 3° is Pharao, de heerser van de wereld Mitsraïm. De 4° is het koningschap van Israël met de figuren David en Salomo. Dan komt Nebukadnezar, de koning van Babel die de tempel verwoeste en met wie de ballingschap begon. De 6° is Achashverosh, de koning in het Estherverhaal. De 7° komt uit het koninkrijk van Jawan/Griek. Het 8° rijk is het rijk van Edom, van Ezau. Het 9° is dat van de Mashiach, de 'gezalfde', de zoon van David. Als 10° komt weer de Heer Tsevaoth als koning van de wereld. Van deze 10 koningen wordt gezegd dat zij de wereld beheersten en eens weer zullen beheersen. Zij vormen als totaliteit de wereld en de mens. 21 De typering van koning Achasverosh kan worden samengevat als 'een kwaadaardige dwaas'. Men moet dit niet zien als een soort wraak voor de angsten die Achashverosh bij de mens veroorzaakte gezien het hier een verhaal vanuit een andere wereld betreft. Waarom is hij een dwaas? Deze koning van de ballingschap beheerste namelijk de wetten die deze ballingschap in stand houden. Zonder deze wetten was de wereld niet mogelijk redeneerde Achashverosh. Terecht de wereld van de tweeheid kan alleen bestaan wanneer bepaalde wetten van evenwicht heersen. Er is actie en reactie, goed en kwaad, gewicht en tegenwicht. Dat zijn de wetten waarmee de wereld van de ballingschap zich uitdrukt. Opheffing van deze wetten betekent volgens Achashverosh opheffing van het heelal. Hij is de koning omdat de wereld van de vorm/ballingschap zich in zo’n koning uitdrukt. De wereld van de ballingschap meent een eeuwigheidskarakter te bezitten door dit evenwichtsprincipe. Dit principe dringt tot alle gebieden door zelfs tot in het heelal, zo leert de waarneming. Men bespeurt een eeuwige ontwikkeling volgens vaste regels. Men kent de natuurwetten van de verschijning, zwaartekracht, erfelijkheid, chemische wetten enz... Men tracht die natuurwetten zover mogelijk terug te vinden zelfs tot in de geesteswetenschappen. De natuurwetten geven rust aan de onderzoeker der verschijningen. Hij rekent zich dan tot de hofhouding van koning Achashverosh. De natuurwetten doen de wereld kennen. Men heeft er vat op de wereld. Men kan met behulp van die wetten regeren en beheersen. Ook op het gebied van de beoordeling past men deze wetten van de tweeheid toe. Wie braaf is krijgt loon, wie niet straf. De toepassing van deze wetten gaat boven alles. Want zij zijn alles. Zonder deze wetten vervalt deze wereld tot chaos. Natuurlijk is een consequente doorvoering van deze wetten hard, wreed en kwaadaardig. Daarom heet Achashverosh ook kwaadaardig. Een consequente doorvoering betekent immers dat het zwakke verliest. Het zieke sterft, het oude verdwijnt. Deze wetten kennen geen pardon. Er is nog meer. Achashverosh is ook een shote/dwaas. Hij is immers overtuigd dat de natuurwetten niet-ophefbaar zijn. Het zijn de wetten van Meden en Perzen, zoals zij via deze overlevering in het spraakgebruik zijn overgegaan. Natuurwetten liggen vast, zegt men in de wereld van Achashverosh. De wereld zou ophouden te bestaan wanneer men er niet meer kon op rekenen. Het drama ontstaat wanneer niet iedereen dat onomstotelijk wil aannemen. De Neshamah, de Iwri, de 36 kennen een andere realiteit. Volgens Achashverosh moeten de wetten van Meden en Perzen functioneren. Wat valt kan men in deze wereld berekenen, hoe snel, wanneer en waar het zal neerkomen. Wonderen zijn vervelend in zo’n wereld. Zij verstoren eveneens de illusie. Natuurwetten zijn de grondslag van deze wereld. En Achashverosh is de koning van deze wereld? De dwaas. Achashverosh is een dwaas tot in de eeuwigheid. Hij gelooft aan de niet-ophefbaarheid der natuurwetten. Vanuit de Neshama is het geloof in de niet-ophefbaarheid der natuurwetten een teken van domheid. De bewoners van Poras u-Modai weten niet beter. Er is blijkbaar één die niet bereid is voor deze wetten te buigen, nl Mordechai. Hij blijkt in staat de gehele ontwikkeling te stuiten en haar om te keren. De Neshama is in iedere mens in die ballingschap werkzaam zoals een Mordechai. Onopvallend en toch irriterend blijft hij in de voorhof bij de koning. De wereld van de ballingschap gelooft in de wetten van Meden en Perzen. Zij treurt wanneer deze wetten de ondergang aankondigen. De 6° koning is de uitdrukking van dit facet. Hij weet werkelijk niet anders want zijn rijk is slechts een beperkt rijk. Het verhaal vertelt reeds aan het begin dat Achashverosh koning is over 127 landen, van Hodu tot Kush. Men vindt dat aanzienlijk. Waarom die nadruk op die 127. Steeds wanneer die wetten van onveranderlijk karakter naar voor komen, komen deze 127 22 mee. De Midrash/overlevering geeft ook hier de sleutel. Die vele landen/rijken die Achashverosh als Poras u-Modai beheerst, die hij met de kracht van de 400 beheerst zijn niet alles. Het heelal van Achashverosh is beperkt. Een echte koning kan er 254, althans, als grensgebied, 253 of 252 beheersen. Achashverosh bezit slechts de helft. De wereld van de natuurwetten is slechts 1 kant van de werkelijkheid. Het dwaze is dat die wereld denkt dat zij alles beheerst. De grenzen van het rijk. Hodu en Kush liggen vrij dicht bij elkaar. Achashverosh beheerst dat gebied inderdaad intensief. Van de andere zijde wil hij liever niet horen. Vanuit de ballingschap in Perzië en Medië meent men alles te begrijpen en te kennen. De mens behoort tot alle werelden. Omdat de mens ook van elders komt en ook tot elders behoort, wordt door hem dat alles bekeken en gemeten, gekend volgens de normen van die beperkte wereld van Hodu tot Kush. Zo beheerst Achashverosh ook de rest. Hij is heer over alles, de 127. De Shechiena die tussen de tempel en Jeruzalem rust straalt van het ene einde der wereld tot het andere. Waar de geconcentreerde overtuiging van de mens is, vandaar uit reikt zij over alle werelden. De overtuiging, de bezieling van Salomo reikte vanuit het kleine gebied tussen Tifsach en Azah over alles heen. Men ziet Achashverosh en Salomo als toestanden in de mens. Men vergeet niet dat het hier gaat om het boek van de Neshama dat zich voorwereldlijk afspeelt. Het kleinste gebied dat beschreven wordt is dat van het Allerheiligste in de tempel waar de verlosser en de Shechiena zijn. Dat gebied dringt tot alles door. Dat gebied is eigenlijk ruimtelijk onbestaanbaar. En daar juist woont God, de heer van alle werelden. De 127 landen van de koning. Rest nog de vraag betreffende het getal der beheerste landen. Achashverosh heeft er 127. Als 33° priemgetal drukt 127 reeds een typische vormwordingstoestand uit. De 127 toont het beginsel van de g-l, de 33 in de nistarwereld van het 'hoe en waarom' der priemgetallen. De ballingschap in Poras u-Modai verbergt de 33 dus in zichzelf. Openbaar is 127. De ballingschap is zoals het woord dus aangeeft identiek met openbaar worden/veruiterlijken. Veruiterlijken betekent dat het wezenlijke alsmaar meer bedekt wordt/verborgen/omhuld. Hoe meer uiterlijke schittering, hoe meer ballingschap er is. In die openbare 127 is de wezenlijke 33 verborgen. Zo worden de jaren van Sarah, de vrouw van Abraham ook aangegeven met 127. Want daarmee voltooit zich de vormwording. Sarah is de enige vrouw in de Thora van wie de levensjaren als maat worden gegeven. Het is de maat voor het leven van de vrouw, zoals de 120 de maat van het leven langs mannelijke zijde is. Men wenst heden nog in de joodse levenspraktijk een vrouw een leven 'tot 127’ toe. Men wil hiermee een volledige vervulling van het vormworden van de mens. Men spreekt het uit opdat het gedragen door dit woord in vervulling kan gaan. En de vrouw is in de mens de basis van de vormwording. Door de vrouw kan hij hier verschijnen. Deze 127 zijn voor een 'koning' evenwel slechts de helft van het rijk. De mens als vrouw/lichaam alleen is onaf. Zij wacht op de aansluiting met het andere. De vrouw wacht/verlangt de man. De vorm/lichaam wacht op de verlossing/Neshama. Het absolute getal voor de vervulde koning is dan ook de 254. De letters, de bouwstenen, de klanken op aarde voor het woord koning, de mem-lamed-kaf hebben als getalswaarde juist 254. Het is het dubbele van het gebied van Achashverosh of de vervulling van de vrouw in deze wereld. Wanneer de ballingschap zal zijn opgeheven, wanneer de vrouw verlost is, zal er het volledige koningschap zijn. Nadere plaatsbepaling: Shushan. 23 In Perzië en Medië is Shushan de kern waar het Estherverhaal zich afspeelt. In Shushan woont de koning. Van hieruit starten alle gebeurtenissen voor de gehele wereld Poras u-Modai. Shushan bepaalt het karakter van deze wereld. Daar zetelt de uitvaardiger van de wetten van Meden en Perzen. Daar is de oerbron van de natuurwetten. Het woord Shushan is de mannelijke vorm van Shoshana. Beide vormen vertaalt men met roos, in recentere tijden met lelie. Eigenlijk is het de naam voor een bloem van een bepaalde hoedanigheid, een bloem die het wezen der bloemen aangeeft. Deze bloem drukt zich uit op de zuilen in de tempel. Zij heet ook daar Shushan. De toegangspoort tot de tempel aan de Oostzijde heet Shushan ha-birah. Het is dezelfde naam als Shushan in het Estherverhaal. Ha-birah betekent hoofdstad in de zin van de residentie van de koning, de centrale plaats, de plaats waarvan alles uitgaat. De tempelpoort heeft dus deze zelfde naam. Er is dus wel iets met deze bloem. Ook in het Hooglied speelt de Shushan een rol. Hier is het in de vrouwelijke vorm Shoshana. De vrouw, het vrouwelijke noemt zich hier Shoshana. Het is de Shoshana tussen de doornen, tussen wat steekt, dat pijn doet, leed veroorzaakt. Het vrouwelijke dat bevrijd wil worden, dat omringd is door het stekelige, het afschrikkende. Zoals Doornroosje dat door 'de prins' verlost moet worden uit de ban. De Shoshana wordt door het andere vrouwelijke/uiterlijke omringd. 'Zoals de Shoshana tussen het stekelige omringd is, zo is mijn liefste tussen de jonge meisjes', vertelt het beeld in het Hooglied. De Shoshana is het geheim van het vrouwelijke. Het is het geheim dat door het andere vrouwelijke, het uiterlijke vrouwelijke wordt omringd. Dat uiterlijke vrouwelijke schrikt datgene wat tot het geheim wil doordringen af. Het veroorzaakt hem leed. Het is het gehele complex van ballingschappen die men overal en steeds moet doorlopen voor men tot de verlossing komt. Het zijn ook deze 'doornen en distelen' die de mens na het nemen van de boom van kennis op zijn weg vindt wanneer hij de vrucht van deze wereld wil verkrijgen. Het is inderdaad de weg der ballingschappen die tot de Shoshana zal leiden. Maar om die Shoshana gaat het! Zij is het geheim. Zij is de verborgene. Men weet haar daar in het centrum verborgen door het openbare en zichtbare. Men zoekt deze Shoshana. Men zoekt haar in de wereld die van alles toont en doet om haar te verbergen. Zoals met het nemen van de boom van kennis de ballingschap haar intrede doet, zo is in iedere ballingschap deze Shoshana het verborgene. Bij haar ligt het geheim dat wacht opdat het gevonden zou worden. Het is de weg 'om niet', de weg via doornen en leed. Men vindt geen loon op die weg. Is er toch beloning, is het een andere wereld. De Shoshana is vrouwelijk, doch van een geheel andere hoedanigheid dan de 'jonge meisjes' die haar omringen. Deze veelheid die haar omringt draagt het leed en de dood in zich. Dat vrouwelijke/vorm verbergt het andere, het wezenlijke. Het verbergt wat men in deze wereld niet voor mogelijk houdt. Toch drijft iets de mens naar deze Shoshana. Het geheim van de roos. Deze Shoshana heeft veel verwantschap met Esther. Beide zijn zij verborgen. Er bestaat wellicht een identiciteit tussen de Shoshana en Esther omdat alles zich afspeelt in Shushan, de mannelijke vorm van Shoshana. Shoshana werd steeds met 'roos' vertaald. De naam Shoshana (verbasterd tot Suzanna) van Joodse vrouwen werd in Europa vaak als Rosa vermeld. Oorspronkelijk bedoelde men niet zozeer een roos als de uiterlijke verschijning van het wezen Shoshana doch veeleer de bloem die op mysterieuze wijze iets van schepping/ballingschap/verbergen reflecteert. Of men die naam nu met roos, lelie of lotus vertaalt doet er niet toe. Het gaat om de bloem die voorwereldlijk in onszelf en de schepping aanwezig is. Hoe meer men zich dus in de bloemen als biologisch fenomeen zal verdiepen, des te meer zal de werkelijke bloem verborgen worden. 24 Shoshana is dus een vrouwennaam zoals Esther. Beide duiden zij de verborgenheid aan, de ongenaakbaarheid. Beide zijn vervuld van het geheim van Gods schepping zelf. Koning Achashverosh dringt voortdurend bij Esther aan haar oorsprong mee te delen. Hij voelt dat er bij Esther iets bijzonders aan de hand is. De beheerder der natuurwetten is steeds in onrust betreffende de herkomst van zijn koningin. Het is daar naar zijn aanvoelen niet helemaal pluis. Zij zou wel eens de basis van de werking der natuurwetten kunnen beïnvloeden. Er blijft voor Achashverosh een onverklaarde rest bij al het correcte en zichzelf verklarende. Achashverosh wil ook door de doornen heen de Shoshana vinden; het geheim van het zich verbergende. Het woord, de taal van de Iwri toont dat er tussen Esther en de Shoshana qua eigenschappen en karakter een verwantschap bestaat. Niet voor niets leeft Esther in Shushan. De elementen die het woord Esther vormen, de vocale kwantitatieve uitdrukking en wat via het oog tot beeld wordt, vormen het begrip 661. De elementen van het woord Shoshana vormen exact hetzelfde begrip 661. Ze zijn in wezen gelijkaardig. Dit gelijkaardig zijn creëerde men in de joodse levenspraktijk op Purim waar men de Megillah, gezongen lied leest. Het begint met de woorden 'Shoshanath Jakob', 'roos van Jacob'. Deze roos/Shoshana is Esther. Het is het verborgene, het geheim dat zich op het hoogtepunt der handeling openbaart. De roos bij de schepping. De overlevering kent de roos/Shoshana reeds bij de schepping. Betreedt de shoshana de ballingschap, is zij daar reeds in wezen Esther. Dan wordt daar reeds de Shoshana door de ballingschap/het uiterlijk verschijnende omringd. De doornen omringen en verbergen de Shoshana, de draagster van het geheim. De Shoshana is in het begin verborgen in deze woorden. De 13 bloembladen van deze Shoshana zijn de woorden tussen de 1° en de 2° maal dat in het woord de naam van God vermeld wordt. In de vertaalde tekst zijn er natuurlijk, al naargelang de vertaling, een verschillend aantal woorden en meestal meer dan 13. Het Hebreeuws van de Bijbel kent evenwel een kortere uitdrukkingswijze dan de andere talen. In de Nederlandse vertaling begint deze woordenreeks te tellen bij het woord 'de hemel' en eindigen zij bij 'en de geest'. In de onveranderlijke door God geschapen woorden zoals zij bij God zijn voor de schepping aanvangt, zijn er 13 woorden tussen deze beide Godsvermeldingen. Deze 13 bloembladen van de Shoshana zijn afwisselend rood en wit. 6 rode en 6 witte. Het 13° is onbepaald van kleur. Het begrip 12 is in het absolute wat zich in deze wereld als norm voor de tijd van het leven in dat heelal uitdrukt. Het oude weten en ook het weten in de mens verdeelt zo het heelal in 12 delen. Men herkent dat nog in de 12 delen van de dierenriem. Het oude weten wist dat zich hier iets uit een andere wereld uitdrukte. De sterren dienen slechts als oriëntatie. De sterren vormen die bepaalde sterrenbeelden niet. Zij vormen evengoed andere beelden wanneer men de lijnen anders trekt. Deze twaalfheid drukt zich ook uit in de 12 zonen van Jakob. Met die 12 stammen krijgt ons heelal een leven dat zowel naar boven als naar beneden kan worden gelezen. Het 13° verlost en brengt de 12 uit de tijd tot een eenheid/harmonie. Dat 13° is het verlossende. De 12 zonen van Jakob wachten op de 13°. Het begrip 13 drukt in het absolute de eenheid uit. Zo kent het woord voor 1 in het Hebreeuws ook de 13 als totaliteit der elementen. De 12 is het steeds draaiende/wisselende zoals de om en om staande rode en witte bloembladen. De tweeheid doet afwisselen. Rood is de kleur voor de richting noord, het zware, het materiële. Het is de kleur die het lichamelijke leven voedt. Daar kent men als uitdrukking van Gods gedachten het begrip Gabriël. Gabriël heeft te maken met sterkte en lichamelijke kracht. Ezau is rood. Edom betekent voor Ezau niets anders dan 'rood'. 25 Wit is de tegengestelde kleur. Wit staat voor richting zuid, het lichte, het opstijgende, het aarde verlatende. De bedoeling van God drukt zich hier uit als het beginsel Michaël. Deze naam betekent 'wie is als God'. 'Wie' kent de persoonlijke relatie met God. 'Wat' kent slechts het algemene. Stelt men de vraag naar God met 'wie' is er de verbinding. Bij 'wat?' kan er nog geen persoonlijke relatie worden gelegd. In de tempel aan de noordzijde staat de zogenaamde tafel met de 12 broden. Deze broden, 6 aan 6 gerangschikt, worden steeds gewisseld omdat ook de tijd wisselt. De tijd eet zijn kinderen op. Daar komt in de tempel al het materiële van onze wereld en van ons leven om tot God nader te worden gebracht, om met de oorsprong verbonden te worden. In het noorden verandert het van karakter. Het ronde/het in zichzelf sluitende/continue/evoluerende wordt eraan ontnomen. Het wordt daar in feite gedood. Aan de zuidzijde in de tempel wordt het dan geconfronteerd met de 4 hoeken, met het geheim van de 4. De 1 staat dan tegenover de 4. In het zuiden staat daarom ook de zogenaamde kandelaar met de 7 armen, 3 tegenover 3. De 7° arm is het antwoord/centrum. In het zuiden is het lichte/opstijgende. Het even aantal houdt de tweeheid. Het oneven aantal en met name het priemgetal geeft het antwoord op de vraag van these en antithese, wit en rood. Het antwoord is de Neshama die in de tweeheid komt. De Neshama kent het getal van een andere orde, nl het hele ondeelbare dat zich langs de andere getallen heen slingert, leven en zin gevend aan die andere getallen. Zo is er dat 13° bloemblad van de Shoshana. Het staat tegenover het rode en het witte als het één-makende. Het is rood noch wit. Het is het antwoord op de tegenstelling. Het is het antwoord op de vraag naar de zin van de tijd en het gebeuren. 13 is het 7° priemgetal. Dat 13° is als de 7° dag. Het geeft antwoord. Het leven van de mens wordt in het absolute gemeten met de 120, de 10x12. In dit leven is er nog geen antwoord. Het is nog de wisseling tussen rood en wit, nacht en dag, goed en kwaad. Eerst de 130 of de 10x13 geeft het antwoord. De 130 is de Soelam/ladder met de 4 engelen die Jakob ziet, die hemel en aarde verbindt, waar de 4 zichtbaar wordt. Het is de plaats en tijd op aarde waar God neerdaalt om het woord in zijn 10 facetten te openbaren (de Sinaï). Jehoshua (verbasterd tot Jozua) volbrengt de weg van de tweeheid naar de eenheid. Jehoshua brengt de mens in het beloofde land. Hij verlost hem dus van het opgegeten worden door de tijd in de 12. Jehoshua is derhalve ook van de 13° der stammen, van Efraïm. Shoshana en Esther. Na deze 13 woorden gevat tussen de 1° en 2° vermelding van God komen er 5 woorden tussen de 2° en 3° vermelding van Gods naam. Deze 5 woorden gaan het 1° scheppingswoord vooraf, nl 'er zij licht'. Deze 5 zijn de 5 kelkbladen van de Shoshana. Zij dragen de 13 bloembladen. Hiermee wordt de roos/Shoshana voltooid. De roos staat dus vóór de eigenlijke schepping. De roos wordt door de schepping in 6 dagen verborgen. Zij is nistar of Esther. De Shoshana is daar reeds Esther. De roos en het veranderen. De Shoshan op de tempelzuilen, de plaats Shushan, de Shoshana in het Hooglied, de Esther van de Megillah krijgen nu voor ons een wijder en dieper aspect. Er is iets dat tot het oerbegin reikt. Die roos is verborgen vóór onze schepping aanving. Zij bevat het geheim. Zij bevat de zin van de schepping, de wijze waarop die schepping zich zal uitdrukken. Dat is het geheim van de Esther, het geheim dat Achashverosh achter zijn wereld vermoedt. Hij tracht dat geheim voortdurend te weten te komen. Dat geheim vermoedt de mens in zijn ballingschap. In het woord Shoshana zijn de begrippen veranderen, herhalen, verouderen, leren, wisselen, onderscheiden, 2, jaar, slaap en 6 aanwezig. Er is een nauwe verwantschap. De stammen liggen dicht bij elkaar en dekken elkaar soms geheel. Shoshan is tevens 26 een wijze waarop een melodie wordt gespeeld en gezongen. Het zou dan ook een bepaald muziekinstrument kunnen zijn. Zo worden bv de psalmen 45, 60, 69 en 80 op de wijze van de Shoshan in klank gebracht. Het beginsel Sh-n-h heeft te maken met veranderen en wisselen. De woorden veranderen, herhalen, wisselen en onderscheiden staan er direct mee in verband zoals de opeenvolging van rode en witte bloembladen. De 2 of tweeheid geeft juist dat veranderen aan. Het leren is het leren kennen van dat veranderen. Het verouderen is veranderen. Het jaar, Shanah is veranderen, wisselen, het zich steeds herhalen. De slaap bewerkstelligt de overgang van fase naar fase. Het woord 6, shesh zit in het woord Shoshana. De totaalwaarde van dat woord is 300+300=600. De 6 is een dubbele 3. De Shoshana is eveneens getekend door deze 6, 6 rode en 6 witte bloembladen. Men kan het woord Shoshana ook lezen als 'dat wat verandert'. Daarin ligt het geheim van de 6 verborgen, het mysterie van de 2. Esther is groen. Esther wordt 74 jaar oud. Hoe komt men hieraan? 74 is de kwantitatieve uitdrukking van het woord Hadassah of mirte. De mirte heeft met dit absolute begrip 74 te maken. Esther is identiek ook met deze mirte. Er wordt ook verteld dat Esther groen van kleur is. Met de 74 jaar is het niet bepaald een aanduiding dat de sleutel tot dit verhaal gezocht moet worden in de wereld van onze verschijningsvorm. De groene kleur wordt gezien als een eenwording van de uitersten geel en blauw. De gele kleur is de kleur van de richting oost, de richting die tevens oorsprong heet. Die houdt in de tijd gezien het verleden in. Het is de kleur voor Uriël. Het is eigenlijk de gouden kleur welke ook de zon eigen is. Het blauw is de kleur van het Westen. Het is de kleur voor Rafaël. Het is de richting van de toekomst. Voor deze wereld gaat de mens van oost naar west, van geel naar blauw, gaande tussen de tegenstellingen rood en wit in het noorden en het zuiden. Verleden en toekomst zijn nog gescheiden. Is de weg voltooid verbindt het verleden zich met de toekomst tot een eenheid. De tijd van de wereld is dan voorbij. Dan ontstaat een nieuwe kleur, de synthese van geel en blauw. Daarom is Esther groen. Bij haar is deze synthese aanwezig. In het Estherverhaal komt de tijd van deze wereld ten einde. In het verborgene is dit alles reeds aanwezig. Daar leeft reeds wat aan het einde de grote schrik en de grote verrassing zal veroorzaken. In het groen van de plantenwereld komt deze synthese ook reeds naar voor. De schepping is na 6 dagen voltooid. De wereld kreeg haar vorm. De mens staat in de 7° dag/deze wereld tegenover een reeds voltooide schepping. Hij hoeft daar niets meer aan te veranderen of te verbeteren. In deze wereld moet de mens alleen maar om niet doen. Ook in deze groene schepping is God verborgen. Zij is groen zoals Esther. Daarom vertelt de overlevering ook dat de berg Sinaï, waar God neerdaalt en het woord openbaart, groen is op dat ogenblik. Want ook daar komt de synthese tot stand tussen vorm en woord. De mens leert er de zin van de schepping en de bedoeling van zijn bestaan. Esther is groen als de mirte. Het groen van de mirte verbergt het geheim. Washti, de mooiste en machtigste vrouw. De wereld waarvan Achashverosh de koning is heeft eerst Washti als koningin. Na een dramatisch gebeuren wordt Esther de koningin. Washti is een kleindochter van Nebukadnezar, de tempelverwoester. Washti is volgens de overlevering een van de 4 vrouwen die de wereld regeerden. Het zijn Izebel, Ataliah, Semiramis en Washti. 27 Washti is ook 1 dezer 4 mooiste vrouwen ter wereld zijnde Sarah, Abigajil, Rachab en Washti. De vrouw van Achashverosh heeft grote betekenis. Zij hoort als enige bij de 4 heerseressen alsook bij de 4 mooisten. In de wereld van de ballingschap is de vorm van grote betekenis. De ballingschap is naar buiten treden, pronken, verblinden door de vorm/het vrouwelijke. Het wezenlijke gaat verloren temidden van deze schittering. Het wezenlijke is als een bedelaar zoals ook de verlosser gevonden kan worden als een bedelaar aan de poorten van Rome of Edom. Het wezenlijke is juist ook in de ballingschap omdat het uiterlijke zo sterk naar voor treedt. Het uiterlijke geeft de toon aan. Het wezenlijke telt niet. Daarom is in de ballingschap de vrouw, de omringende van zo’n betekenis. Washti telt dus wel zeer bijzonder. Koningin Washti is van de vorm afkomstig, van de realiteit die de tempel verwoeste. Zij is van Nebukadnezar, een facet van de wereld dat de tempel vernietigde. Zij is de vrouw van de wereldheerser die de onverbiddelijke natuurwetten uitvaardigt van Meden en Perzen. Zij is trots op haar herkomst. Van Washti vertelt de overlevering dat zij de vrouwen van de wereld van de tempel/Iwri naakt maakte en hen op de Sabbatdag liet werken. In de wereld van de tempel is de vrouw juist onopvallend op de achtergrond. Dwz het uiterlijke/materiële maakt er niet zo’n indruk. Het wezenlijke is er immers zichtbaar. De vrouw/het uiterlijke is in die wereld eerder verborgen. Het telt niet zoveel. In de wereld met een zichtbare tempel is de vrouw dus teruggetrokken, verborgen, bedekt of omhult zij zich. De tempel wordt verwoest zodra de vrouw zich op de voorgrond plaatst, zodra het uiterlijke in de verschijningsvorm pronkt. De tempelverwoester heeft dus een protserige vrouw. De tempelverwoester heeft de zich opdringende uiterlijkheid. Hij typeert zich als de man die met genot strooit en met materiële vindingen verleidt. Zijn vrouw is Semiramis. Zijn afstammelinge is Washti. En deze Washti laat wat zich kuis en stil afzijdig wil houden, naar voor komen. De vrouwen, het uiterlijke van de Iwri wil omhuld blijven. Dat voelt zich vernederd, mishandeld wanneer de omhulling wordt weggenomen. Het is tegen de aard van de Iwri. Die weet dat het wezenlijke van de andere wereld telt. De Iwri weet ook dat in deze 7° wereld/7° dag alles al klaar is. De wereld moet niet veranderd worden maar met de oorsprong verbonden worden. De Iwri weet dat een verder ontwikkelen een verder verwijderen van de oorsprong betekent. Dat betekent een schending van de 7° dag. Dat is hetzelfde als een verloochening van God als schepper. Een heiliging van de 7° dag is een herkennen van de oorsprong en een verbinden van alles met de oorsprong of zin van het bestaan. Washti dwingt het uiterlijke dat kuis en omhuld wil zijn, zich te ontbloten en zich in te zetten voor een verdere ontwikkeling en verwijdering van de oorsprong. De Iwri wordt geschonden, verminkt door deze koningin Washti. Dit is het lijden in de ballingschap. Zoals de Shechiena lijdt, zoals de Neshama lijdt, zo ondergaat de Iwri de ballingschap. Koningin Washti bezegelt het lijden van de Iwrivrouwen. Het uiterlijke van de Iwri wordt in de ballingschap gekwetst. Washti en de vrouw van de Iwri. Verlaat de mens aan het einde van de 6° dag het Paradijs is hij in het voorwereldlijke verhaal vervuld van ontzetting. In onze realiteit echter is het betreden van de 7° dag een gebeuren van grote vreugde. De Sabbatdag wordt als een bruid binnengehaald. Alles draagt het teken van licht en feestelijkheid. Want deze ballingschap is een uitdaging aan de mens. Zijn binnenkomen in deze wereld/de geboorte en ook ieder nieuw ogenblik is dit verlaten van het Paradijs en de verwoesting van de tempel. Wanneer God Adam het licht van de oorsprong toont, gaat Adams angst over. De mens als Iwri is dus gelukkig met deze wereld/ballingschap. Hij weet dat hij de uitersten daarin verbinden kan, bruid en bruidegom. Hij weet dat de Neshamah hier doet wat de Shechiena doet. Juist in deze wereld van de 7° dag heeft de Neshama 28 haar bijzonder boeiende, alles overkoepelende taak. De Iwri weet zich verwant met het verborgene/nistar. En zo staat hij tegenover koningin Washti die hem deze bijzondere kroon van geluk/weten/houding wil ontnemen. Deze strijd tussen de Iwri en koningin Washti heerst in iedere mens. Velen heeft zij in haar greep. Want zij is mooi en verleidelijk. Zij is machtig en imponerend. Zij is niet zomaar iemand die 'er ook is'. De schoonheid en de macht van koningin Washti zal het Estherverhaal juist oproepen. De vrouwzijde van Achashverosh mag gezien worden. De wereld van de natuurwetten, de wereld van de verschijningen is groots en machtig. Zij is vol van verblindende schoonheid. Het is onwaar en onjuist haar als minderwaardig af te doen. Dan begrijpt men de uitdaging van de schepping niet. Het mysterie van de daad. Wanneer koningin Washti verdwijnt komen in het Estherverhaal 2 grote figuren naar voor. Het zijn Haman van Amalek en Mordechai van Benjamin. Zij zijn de actieve krachten, Haman meer dan Mordechai. Haman is de kracht die Achashverosh tot handelen brengt. Mordechai bepaalt de houding van Esther. Achashverosh en Esther lijken in hun actie afhankelijk. Het uitgangspunt voor het handelen ligt bij Haman en Mordechai en niet bij de koning en de koningin omdat het de wereld van de ballingschap betreft. Alles in het paleis is verborgen, schijnt passief, blind en slaperig. Hoewel de uiteindelijke beslissingen daar worden genomen, lijken zij toch door handelingen buiten het paleis te worden bepaald. De daden tonen hun mysterieuze betekenis. Wat in de wereld van de ballingschap als daad verschijnt, bergt een geheim. De daden in deze wereld bergen het Goddelijke. Wanneer God bij de schepping de 7° dag bepaalt, spreekt Hij het geheimzinnige laasoth uit, 'opdat er gedaan wordt'. Het is moeilijk te vertalen. Het is niet logisch dat God de 7° dag rust omdat alles voltooid is. Hij zegent en heiligt die 7° dag om tenslotte 'te laten doen'. Men kan 'laasoth' pas begrijpen wanneer men door de overlevering de zin van het geheel leert verstaan. God maakte alles en tekende de 7° dag. Hij schiep dit alles 'opdat er gedaan worde'. Dit is de sleutel van het geheim. Het doen verbergt het Goddelijke. Daarom is de oorsprong van het doen nistar. Het gevolg is nistar. Het doen in deze wereld draagt het geheim. Of het nu ademhalen is, zich bewegen, de spijsvertering, moorden of liegen, lief hebben of zich opofferen, in het doen is God zelf verborgen. De mens lijkt oorzaak van het doen. Hij denkt het. Hij is wanneer hij maar zelfbewust genoeg is. En toch is er een groot geheim in dat doen verborgen. Niet voor niets is de Halacha zo belangrijk. De kracht van de ontwikkeling. Haman is van Amalek. Bij koning Achashverosh is wat doet met steeds grotere intensiteit de kracht van Amalek. Amalek is de uitdrukking van de kracht der ontwikkeling. Het is de naam en personificatie van die kracht. De kracht der ontwikkeling trekt de schepping steeds verder van haar oorsprong weg. Amalek werkt ieder ogenblik. Vandaar het joods gebruik iedere dag deze kracht van Amalek te beseffen en haar te ontwortelen, iedere dag opnieuw. De strijd met Amalek gaat immers verder, van geslacht tot geslacht zolang deze wereld er is. Het is de kracht die het materiële in stand houdt en perfecter maakt. Het is de kracht waardoor het leven in deze wereld steeds verleidelijker wordt en de rest vergeten wordt. Amalek is het equivalent van de slang/nachash. En toch is Amalek in deze wereld een noodzaak. Het is de kant van de ontwikkeling. Grimmig is Amalek tegenover iedere kracht die hem stoort. Met Amalek valt niet te praten doch alleen te strijden. Amalek zal als een natuurkracht ieder zwak punt ontdekken en er met alle list en geweld, met alle natuurwetmatige berekening doorheen breken. Amalek moet zo handelen. Daarmee bestaat deze wereld met al 29 haar techniek, wetenschappelijke kennis, communicatiemiddelen, gemeenschappen. Het is ellendig niet anders meer kunnen of niet meer terug kunnen. En toch is er van binnenuit altijd ook weer verzet tegen Amalek. Iets in de mens heeft er onvrede mee. Dat uit zich op velerlei wijzen. Het medelijden met Amalek. De strijd tegen Amalek is er dus steeds. En steeds weer is er de neiging in de mens om iets van Amalek te sparen. Het is het medelijden met de eigen lichamelijke bestaansvoorwaarden. Want al te harde strijd tegen Amalek betekent het opgeven van bepaalde gemakken en levensgewoonten. Amalek is de hinderaar bij de tocht door de woestijn naar het beloofde land. Al het zwakke op die tocht valt in handen van Amalek. Met de 1° koning in het Bijbelse Israël komt de grote strijd met Amalek. Amalek wordt door koning Saul verslagen. Doch dan is er plots het medelijden met deze kracht der ontwikkeling. Zodra het eigen materiële bestaan wordt bedreigd, heeft men velerlei motieven om Amalek te sparen. Alles wat onze gemeenschap tot dan 'normaal' vond dat het de mens toekomt wil men sparen. Zo doodt koning Saul heel veel van Amalek. De mens is bereid veel op te geven terwille van de terugkeer tot God. Doch het 'nuttige' van Amalek wil men sparen. Men kan het immers zonder gevaar gebruiken. Eigenlijk meent men dat men er niet buiten zal kunnen. De koning van Amalek, Agag wordt gespaard. Agag smeekt om zijn leven. Hij is bereid zich als knecht te laten gebruiken. De levenswil van de kracht der ontwikkeling is ontzettend taai. Het is de meest sprekende levenswil. De profeet Samuël ziet het gevaar. Hij ziet dat iemand die dat medelijden in de mens met zijn eigen ontwikkelings- en bestaansmogelijkheden uitdrukt, geen koning kan zijn. De koning moet consequent de weg naar God gaan en alle andere motieven daaraan ondergeschikt maken. Dat medelijden brengt hardheid op ander gebied mee. Saul wordt daarom hard tegen de priesters van Nob die hij uitmoordt. Het is geen medelijden tov iets buiten ons. De koning uit Benjamin moet daarom vooreerst verdwijnen. Hij heeft zijn taak, nl het in leven houden van Amalek vervuld. Zo neemt de mens ook van de boom van kennis en vervult daarmee een taak. Het lichaam, de ontwikkeling kan nu komen. De zin van de schepping, het doen om niet is door deze zonde ontstaan. Maar van nu af werkt de andere kracht, nl de Neshamakracht. En de strijd om de weg terug kan nu beginnen. De koning van Benjamin verdwijnt vooreerst. Hij zal in een ander leven weerkomen. Het verbond tussen David en Jonathan, de zoon van Saul, spreekt daarvan. In de nieuwe wereld zullen deze beide koningen, van Benjamin en van Juda, van Rachel en van Lea, samen zijn. Saul is de koning van de lichaamskant. David is de koning van de Neshamakant. Zodra het lichaam met de schepping de weg van de ontwikkeling kan gaan, wordt de Neshama in het lichaam gebracht. Dat is de kracht van de terugkeer. Dat is de nieuwe koning, koning David. Samuel als profeet maakt dit aan Saul bekend. Datgene dat medelijden heeft met het principe en met het zogenaamde nuttige van Amalek, is niet het principe van het Bijbelse Israël. Onmiddellijk na zijn aankomst bij Saul doodt Samuël de plots ontzette Agag die blij was om zijn gespaarde leven. De nacht extra leven die Agag door dat medelijden van de koning geschonken was, vertoefde Agag bij zijn vrouw. In die nacht werd Haman verwekt. En deze Haman staat nu in de wereld der ballingschap opnieuw tegenover iemand uit Benjamin. Haman is als een onverbiddelijke harde natuurkracht en uitvoerder in de wereld der natuurwetten of de wereld van Achashverosh. In zo’n wereld kan alleen een Amalekiet uitvoerder en raadgever zijn. Alleen hij past in het harde, onverbiddelijke. De Iwri zal ‘in het dwaze’ zeggen. Agag wordt alleen gespaard om dood en ongeluk te brengen. Dat beseft men niet wanneer men bang is om de basis van zijn levensvoorwaarden. In de wereld van de ballingschap brengt Agag alleen maar angst en wanhoop. Het is zoals het verhaal van 30 de slang. Ook de slang beloofde onmisbare zaken. Al wat de slang voorspelde was logisch, redelijk en juist. Ook daar heeft de mens medelijden omtrent zijn bestaan op aarde en brengt de slang dood en verdriet. In de wereld van de ballingschap ontmoeten deze Saul en Agag elkaar weer, doch nu via hun afstammelingen Mordechai en Haman. Mordechai kan nu niet anders handelen dan 'om niet'. Hij kan nu alleen de moeilijkste weg volgen die voor de wereld hopeloos en uitzichtloos is. Elke andere weg ware makkelijker geweest. Dat is nu het grootse van deze wereld waar God verborgen is en de mens is 'om te doen'. Haman en Mordechai op weg naar de ballingschap. Weer speelt zich de toestand af waarin Amalek alleen kan bestaan wanneer de mens hem een kans geeft. Haman heeft op deze moeilijke en trieste tocht geen eten. Hij bedelt bij Mordechai. Mordechai laat zich steeds weer vermurwen en geeft Haman te eten. Zo komt Haman mee in de wereld van Achashverosh. Zo kan hij handelen. Voor de kracht der ontwikkeling tellen alleen de natuurwetten. Medelijden is niet natuurwetmatig. De natuurwet herkent dit alleen maar als een gebrek aan consequent doorzetten van een kracht; een zich niet met natuurwetmatige hardheid handhaven. Het ‘brein’ der natuurkrachten ervaart dit als zwakte, als een kans om er doorheen te breken, om te overrompelen en op te slokken. Hamans leven hangt aan een zijden draadje zoals dat van Agag. Of deze kracht der ontwikkeling zal meekomen in deze wereld is immers afhankelijk van de mens. Zal de mens van de boom der kennis nemen ondanks de aanwijzing van God en de stem in onszelf (van onze Neshama) om het niet te doen? De mens neemt want: “Ik moet toch leven. Ik moet mijn huis toch bouwen en mijn gezin verzorgen. En daarmee start deze wereld. Maar handelde hij niet zo, leefde de mens nu nog in het paradijs. Maar hij doet dat dus niet. Hij geeft Haman te eten en Haman komt mee in deze wereld. Het gebeurt elke dag, elk ogenblik. Men vindt het vanzelfsprekend. Abel kon Kaïn verslaan. Zo is er ook een verhaal van Kaïn en Abel. Kaïn is de uitdrukking van het lichamelijke, van het zich ontwikkelende. Abel is het weerloze, de Neshama, de Iwri. Abel betekent in het Hebreeuws Hewel, niets, ijdelheid. Dat andere telt hier niet. Men heeft er geen voordeel van. Kaïn merkt dat dit niets toegang heeft tot God en dat hij er met al zijn opofferingen niet komt. Het hindert de mens dat iets in hem geen deel heeft aan cultuur, techniek of onderwijs en dat dat deel blijkbaar toch nauw met God en de andere wereld is verbonden. De mens wil dat tot zwijgen brengen zoals Kaïn dat deed. Het verhaal vertelt dat Kaïn Abel achtervolgde om hem te doden; tot zwijgen te brengen. Er ontstond een gevecht. In dat gevecht bleek Abel de sterkere. Hij wilde Kaïn tot zwijgen brengen doch toen smeekte Kaïn om medelijden. Het is zoals bij Agag of bij Haman, het zijn gillende varkens. Het leven van Kaïn hing aan een zijden draad. Abel kreeg medelijden met deze spartelende 'normale' levenswil. Op het ogenblik Abel hem losliet verhief Kaïn zich en doodde Abel. De natuurkracht noteerde alleen maar: 'Hij is zwak'. Voor medelijden heeft zij geen uitdrukking. Medelijden is een daad in de buurt van het goddelijke, van het niet-meetbare. Had Abel dan geen medelijden met die ontwikkelingsdrang moeten hebben? De vraag is hier onoplosbaar. Het is 'nistar'. Uit dat nistar ontstaat deze wereld. At je soms van die boom? Haman behoort dus tot de wereld van de ballingschap en Esther. De overlevering geeft de plaats aan waar Haman in het voorgeboortelijke verhaal van de mens tot 31 uitdrukking komt. Zij geeft maw de voorwaarden aan voor zijn constante verschijnen in de mens. In de Thora komt Esther voor in de woorden 'hasteer astir'. Haman komt daar voor waar God de mens vraagt niet van de boom van kennis te eten (Gen. 3:11) in de Hof van Eden. De mens at ervan ondanks de aanwijzing van God. Hij onderging de gevolgen en verstopte zich voor God. Men kan niet van de boom der kennis eten en tegelijk God tegenover zich weten. Hij moet God bij zichzelf verdringen. Het woord voor verstoppen is hier anders dan het woord voor verbergen waarmee Esther te maken heeft. De mens meent zich te kunnen verstoppen. En dan roept God hem: 'Waar ben je?' Deze roep van God is hetzelfde woord als dat waarmee de klaagliederen van Jeremia beginnen. Het is het 'hoe zit zij eenzaam neder'. In het Hebreeuws wordt 'waar ben je' en 'hoe', zoals in Jeremia identiek geschreven. Deze roep van God om de mens is identiek met het zien door de mens van de puinhopen van de tempel, de ondergang van een wereld en het trekken naar een andere wereld of de ballingschap. Dan voelt de mens de dwang zich voor God te verstoppen. De tempel is verwoest. Er gebeurt dan iets in hem en wordt op deze wereld geboren vanuit die andere wereld. En dan vraagt God de mens hoe dat zo gekomen is. Hij vraagt hem: 'Heb je soms van de boom van het oordeel over goed en kwaad genomen?' Wist God dat dan niet en moest hij dat dan nog eens aan de mens vragen? In het Hebreeuws vraagt God: hamin ha-ets, etc. Zonder klinkers h-m-n, hamin. Dat woord 'hamin' of 'h-m-n' is de aanhef van de vraag van God, vertaalt met: 'Heb je soms van!', letterlijk 'Soms van?' En heb je je daarom zo trachten te verstoppen? Moet ik je daarom roepen? Daar gebeurt de creatie van Haman want Haman schrijft men in het Hebreeuws precies zoals 'soms van?', 'h-m-n'. 'Heb je soms van' betekent in het leven van de wereldse mens dat Haman deze vraag representeert. God stelt die vraag via Haman door Haman in het leven van de mens te brengen. Haman hoort in deze wereld van de vorm. De Thora vertelt hoe Haman komt en waarom hij komt. Dat is de zin van de openbaring. De Thora vertelt dat Haman kwam omdat de mens van de boom van kennis had genomen. De boom van kennis brengt de ontwikkeling in deze wereld. Bij die boom van kennis horen de natuurwetten, Amalek, Achashverosh en de kracht der ontwikkeling. Zoals de mens in deze wereld geboren moet worden, zoals de tempel verwoest moest worden, zo komt ook Haman mee. Haman is de vraag van God. De mirre in de zalf olie. Tegenover Haman staat Mordechai. Haman voert de weg van de ontwikkeling uit. Deze is hard en onverbiddelijk. Het is de struggle for life, het recht van de sterkste, de noodzaak van efficiency, de voorwaarde van organisatie, de behoefte aan macht, de weg van de politiek, de consequentie van het zich toebedelen van het recht en de plicht van oordelen. Zo bestaan de staten met hun apparaten. Zo bedwingen zij honger en chaos en gaan ze toch ook weer hun weg over honger, chaos, oorlog, leed, onrecht... En toch heet de wereld zo te leven en blijft ze beloften en vervullingen rondstrooien. Men wil haar niet missen. Men doet mee. Hamans verleiding is groot. Volgens de overlevering zijn er 2 rijkaards in de wereld: Korach en Haman. Voor zij die streven naar rijkdom weten nu waarheen. De kracht der ontwikkeling brengt een ontzagwekkende rijkdom voort. Tegenover Haman staat Mordechai, de aanwezigheid van de oorspronkelijke kracht. Hij is de oude die bouwt op het voorwereldse. Haman ziet in hem de grote hinder der ontwikkeling. Het is de gevaarlijke ongelovige tegenstander. Mordechai heeft immers dat ingeboren Neshamaweten dat die ontwikkeling geen doel op zich kan zijn. De ontwikkeling is er alleen om de mens te laten ondergaan. Zoals Esther en Haman is ook Mordechai in de Thora aanwezig. Ook de tegenkracht der ontwikkeling is voorwereldlijk al vervuld. 32 De aanwezigheid van Mordechai werd geschapen toen God het geheim vertelde van de toebereiding van de zalfolie. Met de olie wordt in het huis van God het uiterlijke bedekt zodat het 'allerheiligst' wordt. Daarmee worden ook mensen gezalfd die met God in verbinding staan, zoals de hogepriester en de koning. De zalfolie kan door mensen niet worden nagemaakt in dit leven. Hiernaar wordt de verlosser genoemd, de gezalfde, de Mashiach. Daarom is de toebereiding een eenmalige. In dat geheim van die toebereiding ontstaat de naam Mordechai. Deze zalfolie (Ex. 30:22-33) kent 5 bestanddelen. De 500 speelt bij de verhoudingen een speciale rol. De openbaring van het geheim van de zalfolie vermeldt: ‘500 Shekel vanzelf gevloeide mirre'. (Ex. 30:23) In deze 'vanzelf gevloeide mirre' is reeds de naam Mordechai vastgelegd. Het hert en de hinde. Het is logisch dat Mordechai verschijnt waar het geheim van de zalfolie van de gezalfde geopenbaard wordt. Met Mordechai wordt er immers iets van het geheim van de verlossing geopenbaard. De overlevering zegt: “Mordechai is in zijn wereld zoals Mozes in de zijne. En zoals de mirre de 1° der specerijen is, zo is Mordechai in zijn wereld de 1° der Tsadikiem. De naam Mordechai wijst in de taal van het wereldse Babel op iets onaanzienlijk klein. De overlevering vertelt dat Mordechai toen hij bekend en verheven werd, toch bescheiden en stil bleef. In de wereld van Meden en Perzen past het de verlosser om stil te blijven. Met de mirre is iets aan de hand. Zij zou niet plantaardig zijn doch voortkomen uit het binnenste of de keel van een dier dat lijkt op een hert. Het hert bij Mordechai en de hinde bij Esther, de verhouding van Mordechai tot Esther is meer dan het verhaal in het beeld uitdrukt. Deze verhouding reflecteert de manvrouw verhouding in de schepping. Esther is eerder de vrouw van Mordechai dan van Achashverosh. Zij bindt zich slechts aan Achashverosh om deze Wereld mogelijk te maken, om haar tot de oplossing te brengen. Verder is zij eerder aan Mordechai verbonden doch op heel andere wijze. Het hert was in de overlevering en in het joodse gebruik steeds nauw verbonden met de naam David. Het heet David Tswi of David Hert. Het hert heeft te maken met de verlossing. Het is uitdrukking ook van de snelheid waarmee de verlossing komt. Dat de mirre dus met dat hert verbonden is toont dat de 5 delen voor de heilige zalfolie een bijzonder geheim bergen. Esther als Ajeleth ha-Shachar snelt vooruit aan de ochtend. Zij kondigt met haar melodie ook het einde van de nacht aan. Mordechai als mirre komt vanuit het hert, vanuit zijn keel waar de stem is. Hij snelt eveneens vooruit aan de 5 delen van de zalfolie. De mirre wordt, zo vertelt de overlevering, ingezameld waar het hert het uit zijn keel heeft doen komen. Met dit inzamelen verkrijgt men het 1° der 5 delen van de zalfolie. Esther en Mordechai kondigen in deze ballingschap de verlossing aan. Het feit dat zij er zijn is de aankondiging. Mordechai wordt ook gezien als komend uit de stam van Jonathan, de zoon van koning Saul. De mirre is de aanhef van de 5. De verlosser aan de poort. Mordechai verblijft aan de poort van het paleis van Achashverosh. Hij ziet wat in en uitgaat. Dat is de plaats van de verlosser. Hij kent de werking van deze wereld. Hij weet welke wetten zij heeft en wat zich naar de kern beweegt. In die dramatische dagen van het verhaal zit Mordechai in gescheurde kleren, hongerend en angstig in de poort. Zo zit ook de verlosser als een bedelaar in de poort van de wereld van Edom. 33 Mordechai zit daar doch neemt niet deel aan de wereld van Achashverosh. Hij ziet toe en blijft alleen. Hij stoort het gladde, mooi uitgestreken beeld van Haman. Waarom toch die bedelaar daar. Die bedelaar is de personificatie van de Iwri die steeds anders is dan de norm van deze wereld. Hij voldoet niet aan het gemiddelde of aan de mode. Hij is niet modern. De mirre is er reeds, de hele ballingschap. Het hert stoot het uit zijn keel. Het wordt ingezameld. Deze mirre is aan de poort van het paleis van de koning van de ballingschap. De aanwezigheid van Mordechai is een ergernis voor de kracht der ontwikkeling. Zij voelt daarin instinctief de 1° van de 5 delen van de heilige zalfolie. Het is de structuur van de 1 en de 4. Mordechai, de alleenstaande. Mordechai heet in het Estherverhaal de Jehudi. In de wereld van Poras u-Modai is het deel Jehudah alleen zichtbaar aanwezig. In dat deel leeft ook Benjamin. Als mens van de tempel is er Levi. De stam Simon trekt rond als leraar voor de kinderen. Het andere deel van het Rijk is dan al uit de zichtbaarheid verdwenen. De in de ballingschap van Babel gekomenen zijn dus van het Rijk Jehudah. Zo spreekt het Estherverhaal steeds van Jehudiem. Het zijn de mensen van Jehuda. De Jehudiem zijn, zoals alle andere delen van de beide Rijken en van het ongedeelde Rijk, Hebreeën, Iwrim dus. Jehudah is het deel waaruit de koning stamt die met David begint. In de naam Jehudah is de naam van God als Heer opgenomen. De ergernis van Haman is deze groep Jehudiem waarvan Mordechai de duidelijkste is, de zuivere en die daarom in deze wereld aan de ingang van het paleis van de koning zit, die alle ingaan en uitgaan kent. In dit begrip Jehudi is Mordechai evenwel van de zijde van Benjamin. In Benjamin staat de tempel die Nebukadnezar verwoeste en die Achashverosh, nadat de herbouw aanving, toch weer niet liet afbouwen. Haman wil het ook niet. Hoe kan men de wetten van Meden en Perzen gehoorzamen wanneer de tempel alsmaar verder afraakt. De tempel is het tegendeel van deze wetten. In het allerheiligste van de tempel staat bv de ark die aan iedere zijde 10 ellen vrije ruimte heeft, terwijl de gehele ruimte 20 bij 20 el meet. De vleugels van de Cherubiem op de ark meten ieder 10 el. Waar en hoe staat die ark daar dus? De overlevering zegt door een wonder. Zo’n huis waar God woont mag niet afgebouwd worden. Wel mag men er aan werken en erover praten. Dat hoort tot de list van de natuurwet. Kanaliseer alle gevoelens. Nummer ze. Zorg dat ze in het oog worden gehouden. Het is nuttig dat er aan een tempel wordt gebouwd. Men kan ook wel in sommige fasen zeggen dat er nu echt geen tijd voor is en dat men de bouw maar moet stopzetten. Alleen moet men er voor zorgen dat die tempel niet klaar komt. Mordechai is van Benjamin, van de plaats waar de tempel staat. Vanuit Jehudah is er een strook die door Benjamin loopt en in de tempel eindigt. In de tempel, bij het altaar met de 4 hoeken, ontmoeten Jehudah en Benjamin elkaar. Ook in Mordechai ontmoeten Jehudah en Benjamin elkaar. Hij wordt als Benjaminiet ook Jehudi genoemd. Rachel en Leah ontmoeten elkaar weer en worden tot eenheid zoals ook Jehudah en Josef tot eenheid worden. De overlevering zegt het zo dat Mordechai zowel van Jehudah als van Benjamin stamde. Ook wordt er gewezen op de voorvader van Mordechai, op Shimi de zoon van Gera die op Davids weg kwam toen deze zijn opstandige zoon Absalom had. (2 Sam. 19) David luisterde toen niet naar de raad van Abishai en liet Shimi leven. Omdat David 'wist' dat uit Shimi deze Mordechai voort zou komen. Zo vertelt de overlevering dat Haman, het 16° geslacht van Amalek, kleinzonen had die tot het jodendom behoorden en de Thora leerden. Zoals ook kleinkinderen van Sisera met kinderen die leerden in Jerusalem en kleinkinderen van Sancherib die de Thora in het openbaar doceerden. Een van de kleinzonen van Haman, Samuël bar Shilath werd door de overlevering op speciale wijze als voorbeeld vermeld. 34 Omdat David dus Shimi liet voortbestaan, eerst nadat Shimi de 2 knechten achtervolgde maakte de zoon van David, Salomo een einde aan zijn bestaan. Toen werd Mordechai naar David de Jehudi genoemd. De overlevering leest hier Jehudi als Jechidi, wat zeggen wil de alleenstaande, de afzonderlijk staande. Wie de weg van de goden gaat en niet de weg van de ontwikkeling wordt Jehudi genoemd. En zo is Mordechai dus ook een Jehudi, een alleenstaande, een Iwri van de andere zijde zijnde. Hij staat alleen omdat hij steeds en overal de eenheid van God aanwijst. Hij staat zelfs zo alleen dat de overlevering meedeelt dat niet eens alle Jehudiem Mordechai apprecieerden nadat Haman was overwonnen en Mordechai bij de koning de uitvoerder werd. Wel waardeerde een groot deel hem. Doch van de leidenden trok een deel zich van Mordechai terug. Zo is het lot van de verlosser in de ballingschap. Ondanks alles hij wordt niet herkend of niet gezien. Mordechai is de voorloper of uitdrukking in deze wereld. Daarom blijft hij ook stil en bescheiden. De herkenning brengt het eschatologische. Mordechai is de mens temidden van de groei. Het zit in de mens. Het is de aankondiger van iets anders dat niet van plan is toe te geven aan de macht en de rijkdom van Haman. Het is echter geen gemeenschap. Mordechai is alleen. Als Mordechai staat men altijd alleen. De eventuele gemeenschap luistert wel maar zij blijft steeds de gemeenschap tegenover Mordechai. Zelfs de Jehudiem blijven passief. Mordechai handelt. De Neshama kan niet zwijgen wanneer het gaat om de erkenning van Haman of de goden der ontwikkeling. Wanneer Mordechai en Haman elkaar herkennen nadert het verhaal haar hoogtepunt. Herkent de ontwikkeling die andere kracht ontstaat een crisis. Het Estherverhaal vertelt over deze herkenning. Het is het verhaal van de lotgevallen van de wereld der ontwikkeling, gelovend aan de macht der natuurwetten. Het vertelt hoe deze wereld een crisispunt bereikt, het eschatologisch aspect. Het vertelt van de instorting, van de ontwaarding aller waarden en het 'daarna'. Het vertelt van ieder mensenleven afzonderlijk hetzelfde. Daarin is hetzelfde patroon afgedrukt omdat ieder mens de wereld is. Ieder ogenblik heeft in zijn komen en gaan hetzelfde patroon. De roeach hakodesh vertelt het wezenlijke, het zegel van God. Deel III Het verhaal van de rol. A. De weg van de evolutie. De voorraadvormers. De Estherrol begint met het woord wajehi, 'en het was'. Vanuit een andere wereld betekent dit een opening die het leed van de ballingschap laat komen; de druk van de vormwording, van de schijnbare overgeleverdheid aan willekeur. Het woord wajehi is reeds een klacht. Het is een kreet van lijden die zich in het komende gaat ontrollen. Het is de kreet ook van het kind wanneer zijn leven in deze wereld begint. De overlevering brengt de ballingschap van dit wajehi in de dagen van Achashverosh in verband met de uitdrukking van de ballingschap in de Thora. (Deut. 28:66) In Deut. 28:66 'zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn'. De overlevering zegt nu dat dit inhoudt dat de mens tarwe voor een jaar vooruit inkoopt, dat hij meel van de handelaar inslaat en dat hij brood van de bakker koopt. Dat zijn de 3 fasen. De leek stelt zich vermoedelijk iets anders voor onder ballingschap. 35 De tarwe, chittah is in het oude weten de uitdrukking van het begin der ontwikkeling. Het is het 1° leven dat aan de ontwikkeling wordt onderworpen. In de plantenwereld uit zich voor het eerst wat wij als groei waarnemen. Wat wij als groei waarnemen is de ballingschap in de vorm. Het komende is onzeker. Wat zal de groei brengen? Met het begrip tarwe begint de reeks van de 7 groeiwijzen, de 7 vruchten die de Bijbel kent. (Deut. 8:8) Daarom wordt de tarwe in verband gebracht met de boom van kennis. Het is de opening van de ontwikkeling. Ook het lichaam begint met de tarwe te groeien. De tarwegroei doorloopt verschillende fasen, het zaaien, kiemen, groeien tot het afgesneden worden van de aarde. Na het afsnijden komt het bewaren tot het dorsen, dan het malen tot meel en tenslotte het kneden en bakken van het brood. Het is een lange weg. Aan het eindpunt staat het brood. Groei is een uiting van de ballingschap. Een ballingschap verschijnt waar men onzeker is omtrent de toekomst en waar men zich door die onzekerheid laat verleiden om voor die toekomst te gaan zorgen. Een ballingschap verschijnt waar men meent alles zelf in handen te moeten nemen omdat anders van alles zou kunnen gebeuren. Men weet niet dat het leven hier niet om de ontwikkeling gaat. Die ontwikkeling gebeurt toch. Die is door de schepping opgeroepen. Het leven gaat eerder om het doen terugkeren. Dat is het doel van de mens op aarde. Men wil niet alleen God wat helpen, men wil het liefst zelf de God van de ontwikkeling zijn. Het komische van God willen helpen wordt geïllustreerd in een chassidische vertelling. Iemand kwam met allerlei ideeën en plannen bij een Tsadiek. Hij vond dat dit land niet zus doch zo moest handelen, dat in de politiek iets weer niet goed was, dat er toch echt eens wat aan gedaan moest worden. De Tsadiek antwoordde hem met een gelijkenis. Een man verhuisde met zijn gezin van de ene plaats naar de andere. Alles, vrouw, kinderen, huisraad werd geladen op een wagen. Het paard trok. Onderweg vond de huisvader dat het paard het toch wel zwaar moest hebben met dat trekken. Om de last voor het paard te verlichten nam hij het kind dat naast hem op de wagen zat, op zijn schoot. 'Zie zo', zei hij, 'nu heeft het paard het gemakkelijker'. Het paard zou alleen verlichting ondervinden wanneer iets van de wagen zou worden geladen. Doch wij zitten op deze wereld en wij kunnen er niet af. Wij zitten er nu eenmaal op, besloot de Tsadiek. Politiek zus, politiek zo, het paard moet toch alles trekken. De zorg om de ontwikkeling uit zich dus eerst in het kopen van tarwe voor het volgende jaar. Men koopt echter alleen nog maar de tarwe. De rest, de tarwe tot het meel malen en het meel tot het brood bakken wil men dan nog afwachten. Men koopt de tarwe omdat 'zonder ophouden het leven in gevaar verkeert', zoals deze 1° fase luidt. Wie echter ook reeds getekend is door het 'des nachts en des daags zult gij opschrikken', die wil het meel al bij zich hebben. De angst zit hem dichter op de hielen. De ontwikkeling schijnt hem het spel van duivels. Als men echter 'van zijn leven niet zeker is' (eigenlijk staat er 'als men in zijn leven niet gelooft') koopt men het gerede brood. Dan laat men niets meer in vertrouwen over. Dan gelooft men niets meer en wil men alles zelf regelen. Men wil dan alles vlakbij hebben zodat men zich aan de nabijheid van het eindpunt der ontwikkeling kan warmen/genieten. 'Zie zo', zegt men dan, 'Ik bezit het allerlaatste, modernste, nieuwste. Ik ken de laatste druk der wetenschappelijke werken. Ik heb van alles de nieuwste modellen. Ik heb het brood van de bakker al in huis. Beter kan het niet.' Van deze normale, moderne, efficiënte mens zegt de overlevering letterlijk dat hij dood is. De Thora spreekt over levenden en niet over doden. Zij die het brood bij de bakker kopen zijn geen mensen. Zij leven niet. Zij hebben geen emunah of geloof in hun leven. De Thora is niet voor deze mensen. De Thora is alleen voor mensen die nog 'om niet' doen, die juist wel in hun leven geloven, hoe onzeker het is en hoe zij ook dag en nacht in vrees leven. Het leven dat nu dus in het Estherverhaal komt, is dat van de mens in gevaar en vol angst, die toch nog leeft, die tenminste nog het meel toebereid en er brood van 36 maakt, met de kans dat er wel eens geen brood van kan komen. In dat geval had hij 'om niet' dat meel gekocht en bewerkt. Het 3° is de ontmoeting. In het 3° jaar van de regering van Achashverosh is er het mishteh, de maaltijd. Het 3° is de plaats van de ontmoeting, de plaats van het alternatief, de plaats waar de tweeheid verschijnt. Het is de plaats van de tweelingen, van Jakob en Ezau. Het is de plaats van de wijn, voortkomende uit de 3° vrucht, de wijn die in haar ontwikkeling het alternatief bergt. In dat 3° jaar van de wereld van Achashverosh is er de totale ontmoeting. Alles uit de 127 landen komt samen en wordt zichtbaar. En de ontmoeting is voor allen met het mishteh. Men ontmoet het leven en alle gebeuren van die wereld van Achashverosh. Men neemt het op. Men consumeert wat men ontmoet. Achashverosh besluit tot dit mishteh nadat hem, volgens de wetten van Meden en Perzen was duidelijk geworden dat de tempel niet afgebouwd zou kunnen worden. De berekeningen hadden aangetoond dat de grens waarbinnen nog herbouw mogelijk was, was overschreden. De ontwikkeling had een punt bereikt waarop de mens niet meer aan een herbouw van de tempel zou toekomen. Men zag nu te zeer de grote resultaten van de ontwikkeling. De kans op een terug naar een radicaal andere mensvorm was weg. Grote vreugde en groot zelfbewustzijn heerste daarom in de wereld van Achashverosh. De dreiging van een wereld met geheel andere maten was voorbij. Ook de Jehudiem waren op dat mishteh genodigd. Zij kwamen en consumeerden zoals de anderen. Slechts een enkeling onttrok er zich aan. De koning toonde de grote pracht en de onovertroffen macht van zijn wereld. In alles wat in het absolute onder het begrip 3 viel, werd er zichtbaar. Jakob als 3° kreeg de 12 zonen. Achashverosh toonde wat de wereld van Poras u-Modai, de wereld van de natuurwetten, aan mogelijkheden bevatte. Men zou kunnen zeggen dat in dat 3° jaar alles naar voor kwam wat de mens en de mensheid in de duizenden jaren mensheidsgeschiedenis had ondervonden en nog te ondervinden zou krijgen. Als men maar wereldburger van het rijk van Achashverosh was, als men maar bouwde en dacht in haar termen, voerde alles tot een geweldige techniek en ongelooflijk kunnen. In de naam Achashverosh zijn de woorden broeder en hoofd samengevat. De overlevering zegt dat hij de broeder was van Nebukadnezar. Nebukadnezar verwoeste de tempel. Achashverosh liet hem niet herbouwen, al was men met de herbouw bezig, stopte men en bouwde men en praatte men. De pracht van de wereld van Achashverosh maakte die tempel overbodig. Zelfs de Jehudiem namen deel aan dat overweldigende feestmaal. Achashverosh kopieerde voor zijn koningschap de troon van koning Salomo, de zoon van David. De troon zelf betreden was hem onmogelijk. De kopie echter deed zijn wereld, naar hij meende evenveel genoegen. Wat wilde men meer? Aan de tempel werd gebouwd. Al was het op een bepaald ogenblik historie, de namaaktroon van de zoon van David schitterde als echt. Men kon de namaakverlossing voor echt verslijten. Er kwam nog meer. Achashverosh liet bij het mishteh de vaten of keliem aanvoeren om ze te gebruiken. Keliem zijn de instrumenten waarmee de mens in de tempel de weg van de nadering tot God beleeft. Het waren de keliem van de tempel die Nebukadnezar had meegenomen naar de wereld van Babel en die daarna overgingen in de wereld van Achashverosh. Deze keliem behoorden tot de wereld van de tempel. Zij hebben alleen zin in die wereld. Alleen wie in die wereld leeft en de weg tot God kent kan deze keliem gebruiken. Voor de wereld der ontwikkeling zijn ze slechts dwaas protsen. Voor hen is het niets anders dan een zogenaamd opgenomen zijn in een wereld die alleen bestaan kan wanneer ook de tempel bestaat. Voor de wereld der ontwikkeling is het would-be, bedrogen ontwijding. Wanneer Belshazar uit deze bekers drinkt, betekent dat zijn 37 einde. Het is ook het einde van het Rijk van Babel/Nebukadnezar. Zo typeert de overlevering de maaltijd van de wereld van Achashverosh. En ook de Jehudiem drinken dus mee de wijn in Shushan, de wijn met de Shoshana, al geeft het drinken uit de keliem van de tempel hen leed en smaakt het als gif. Doch de wereld van Achashverosh biedt geen heiliging van deze wijn. Hij bouwt immers de wereld van de ontwikkeling. De wijn brengt daar de roes of de dronkenschap voor deze enorme, aantrekkelijke, veelbelovende en reeds zo veel biedende wereld. Het halve rijk. De maaltijd van Achashverosh is zeer bijzonder. Onze wereld der natuurwetten is een zeer bijzondere. De maaltijd neemt 180 dagen, de helft van het jaar. Koning Achashverosh regeert slechts de helft van de wereld. De andere helft kent hij niet. Die wil hij niet kennen. Zo is ook de maaltijd de helft van het jaar. Alle pracht is overal de helft van het geheel. De andere kant hindert Achashverosh. Die andere kant bevat ook de tempel die hij niet wil afbouwen al doet hij steeds alsof. Die andere helft zou deze ene kant nochtans een geheel ander karakter kunnen geven. Dat betekent evenwel het einde van het rijk van Achashverosh. Dat hield raadgever Haman hem voor. Dat was ook de raad van koningin Washti, een afstammelinge van Nebukadnezar. Omwikkeling en overvloed. Tijdens de maaltijd van Achashverosh krijgt iedereen die deze wereld betreedt wijn die ten minste even oud is als hij zelf. Deze wijn is van de Shoshana. Zij stamt van vóór de komst van het licht van de 1° dag. Van de voorwereld krijgt men voor deze maaltijd het alternatief mee. Doch deze wereld van Achashverosh geeft het alternatief nauwelijks kans. Men vergaapt zich aan de pracht en aan de beloften. Men drinkt ook uit bekers die voor iedere dronk worden verwisseld. De wereld der ontwikkeling kent niets blijvends. Alles vloeit. Alles verandert steeds van vorm en van inhoud. Elk ogenblik is anders dan het voorafgaande en het volgende. Het lichaam verandert. De opvattingen veranderen. Theorieën verdwijnen, nieuwe dienen om de wijn te drinken. Doch ook deze worden na de dronk weggedaan. Men heeft de indruk door het wisselen der bekers steeds iets nieuws te drinken. Het ene verandert, het andere herhaalt zich. Men drinkt immers in Shushan, de plaats vanwaar de verandering en de herhaling vandaan komen. De wijn komt in overvloed. Deze wereld van Achashverosh kenmerkt zich ook door de veelheid. De natuurwetten roepen de oneindige veelheid op. De wijn overstroomt de wereld van Achashverosh om de roes te versterken. Een andere weg wordt niet eens overwogen. Alleen Mordechai doet niet mee aan dat mishteh. Mordechai is de bescheidene in wiens naam de aanhef is voor het tot stand komen van de heilige zalfolie. Tolerantie en welvaart. Er is geen dwang bij dit mishteh. Men kan veel of weinig drinken zolang men maar mee aan deze maaltijd aanzit en de weg van deze wereld mee gaat. Vele wegen leiden tot haar doel. Deze wereld is erg tolerant zolang men maar het hoofdprincipe huldigt. Deze wereld staat oppositie toe zolang de oppositie het spel meespeelt, dwz mee aanzit aan de tafel in het paleis van Achashverosh in Shushan. Haman is de rijkste ter wereld. Deze wereld der ontwikkeling bezit een grote verleidingskracht. Na de maaltijd van het halve jaar in het paleis voor de 127 vorsten, is er de maaltijd in Shushan zelve. Daar zit alles aan van groot tot klein. In die 7 dagen geniet heel Shushan van de grote giften van deze wereld. Men doet daar, namens de koning zoals 38 iedereen het wenst. Deze wereld belooft alles. Men kan alle richtingen uit zolang men de maaltijd van deze wereld maar serieus neemt. Want daar is deze wereld gevoelig voor. Het verhaal vertelt wat er allemaal gaat rollen wanneer Mordechai meedoet. De overlevering vertelt dat God tegen Achashverosh zei: “Hoe kan jij nu beweren dat je de wens van iedereen kunt vervullen. In de wereld van de tweeheid doe Ik dat niet eens. De belofte dat ieders wens vervuld zou kunnen worden in deze wereld van Achashverosh is schijn. De belofte houdt maar met één helft rekening. Daarom geeft deze wereld vaak deze belofte te goeder trouw. Zij meent zelfs dat zij deze belofte kan vervullen. Achashverosh is een kwaadaardige dwaas. Wanneer de beloften niet makkelijk vervuld blijken te zullen kunnen worden door de werking juist van de andere helft, raakt de wereld in toorn en wil zij dwingen. Wanneer de beloofde vrede of de beloofde welvaart maar niet wil komen treedt het recht van de massa/veelheid/macht in werking. Men vergat dat de wens en de belofte beide uit de roes voortvloeiden. God zegt tegen Achashverosh dat alleen de verlosser/gezalfde alle wensen kan vervullen. God zal dan ook tegelijk tegengestelde zaken vervullen. Dwz dan zullen leven en dood tegelijk bestaan. Dan is er de inzameling van alles. Achashverosh daarentegen beheerst slechts 1 helft doch belooft alles. Wie heeft gelijk? De koningin heeft ook een mishteh voor de vrouwen. De maaltijd is zoals die van de mannen. De koningin toont de vrouwen het paleis van de koning en al zijn schatten. In de wereld van Achashverosh spelen de vrouwen een grote rol. In de wereld van de ballingschap is het belangrijk de buitenkant te kennen. Men oordeelt er immers naar de buitenkant. Men meent er zo tot het geheim te komen. Men oordeelt naar wat men ziet. Bij het mishteh van Achashverosh ontstaat door de wijn een discussie over de vrouwen. Dit is deels letterlijk zo, doch deels gaat het over de beste ontwikkelingsweg, over de beste onderzoekswijze, de veiligste theorie, de beste staatsvorm, kortom over hoe het leven in deze wereld te organiseren. De overlevering vertelt dat de vorsten van Perzië beweerden dat hun vrouwen de aantrekkelijkste waren en dat de vorsten van Medië hetzelfde deden over hun vrouwen. Zo waren er vele opvattingen in de wereld van Meden en Perzen/400/veelheid. Achashverosh zei dat zijn vrouw Washti voor deze wereld de beste was, de vrouw van de koning die de natuurwetten bepaalt, de dochter van de tempelverwoester en zelf de herbouw van de tempel tegenging. Wat is aantrekkelijker voor deze wereld? Zij bezat zeker het summum van genot in deze wereld. Was Washti dan niet de machtigste en mooiste? De wereld is akkoord doch zij wil alles wel met eigen ogen zien/onderzoeken. Het is normaal. Het hoort tot deze wereld. Men gelooft heilig in het fantoom dat zich aan de waarneming voordoet. Dat is de realiteit. Dit gebeurt op de 7° dag van die algemene maaltijd in Shushan. Geestdriftig stuurt Achashverosh de 7 die tot zijn binnenste kring behorenden naar Washti om haar op te vorderen zich naakt doch met de koninklijke kroon op het hoofd en met de beker wijn in de hand aan de vorsten en aan de wereld te tonen. Achashverosh gelooft dat dit de meest overtuigende weg is om voor eens en voor altijd aan te tonen dat zijn vrouwzijde, het zich naar buiten uitdrukkende van de natuurwetmatigheid, in staat is met hem als koning de wereld te beheersen. Onderzoek zou het bewijzen. De wereld der ontwikkeling kent geen mysteries. Voor haar is alles openbaar en moet al het niet-geopenbaarde onthuld worden. Zij is de helft die juist alleen maar openbaar is. Dat alles ook nog een ander aspect heeft accepteert zij niet. Dat past niet in haar wereldbeeld. Dat zou de droom/roes verstoren. Een climax nadert nu. De wereld wil via eerlijke en doordringende bestudering van alles wat verschijnt voor zichzelf aantonen dat zij de beste is, de verstandigste, de verleidelijkste. Waarom zou iets zich verbergen? Wil men de waarheid weten mag men 39 onderzoeken. Wat zich dan verbergt is onwaar/onfris/onmaatschappelijk. Waarom zou Washti niet zo verschijnen zoals zij werkelijk is, ontdaan van de lagen traditie, bijgeloof en domheid? Waarom zou Washti iets te verbergen hebben? Zo gaat het ook letterlijk op dat ene niveau maar ook op het andere niveau wordt op deze wijze geredeneerd. De wereld dringt, onder aanvoering van Achashverosh door tot de kern. Hij ziet nu kans deze kern te bereiken. De maaltijd, de ontmoeting met de gebeurtenissen bereikt een hoogtepunt. De roes verhit. Men is ongeduldig. De overlevering vertelt dat God, die in het Estherverhaal niet voorkomt doch in de overlevering heel dichtbij is, een engel naar deze 7 zendt om er drift te brengen. Deze 7, de volheid van de wereld van de 7° dag die zich daar nu manifesteert, zullen samen de wil van de koning uitvoeren. Maar nu zullen zij hun opdracht gejaagd, gespannen, opgewonden uitvoeren. De overlevering deelt mee dat de 3° van de 7, Charbonah, identiek is met de profeet Elia. 1 van de 7 is dus reeds de boodschapper, de aankondiger van de Messias. Wat nu gaat gebeuren staat in het teken van de verlossing. De Neshama kondigt haar aanwezigheid aan. Op het punt waar de individuele mens zijn persoonlijke Washti wil gaan bewijzen en zijn 7 stuurt om haar te doen verschijnen voor onderzoek, is daar bij die 7 reeds wat de grote crisis zal veroorzaken. De natuurwet hapert. Washti weigert te komen. De natuurwet hapert. Washti, zo constateert de overlevering terecht, had niets tegen het zich ontbloot tonen. Het lag in haar aard te pronken, het uiterlijke in alles te laten beslissen. Zij was mooi. Ze behoorde tot de 4 mooiste vrouwen aller tijden. Het zou haar voldoening hebben geschonken wanneer zij zich met al haar schoonheid zou kunnen vertonen. Wat had de verschijningsvorm der natuurwetten te verbergen? De wetten zijn waar. Zij zijn mooi van structuur. Zij vertonen een bijzondere samenhang. Zij zijn overal geldig. Zij beheersen de wereld. Wat is zo machtig en fascinerend als deze wetmatigheid van groei, ontwikkeling, actie en reactie? Het is wat de mensheid al lang zocht. En nu zij het heeft, is zij er trots op. Iedereen die in de wereld der ontwikkeling iets groots presteerde wil het graag bekend maken, records, wetenschappelijke prijzen, titels, maatschappelijke posities, politieke status. Het zijn zaken waarop men trots is en die men niet geheim houdt. In de wereld van Achashverosh heeft het woord 'geheim' een heel vervelende klank. Het is alsof er iets te verbergen valt. En toch weigert Washti. Tsoraäth. Er is een reden. De overlevering vertelt dat Washti tsoraäth had. Men vertaalt het woord met melaatsheid of huiduitslag. Het woord houdt evenwel veel meer in, nl dat de gehele lichamelijke verschijning ziek is. De mens zoals hij hier verschijnt is ziek. Het is een ziekte die als schande wordt aangevoeld. Het is ook een besmettelijke ziekte. Het woord tsoraäth staat in relatie met de begrippen vorm, vormen, leed, druk. Zo is ieder lichaam, elke vormwording verwant met deze ziekte. Iets wat lichaam werd of een uitdrukking kreeg in het uiterlijke is ziek in die zin. Lichaamswording is besmettelijk. Het veroorzaakt nog meer lichaamswording. De eigenlijke mens schaamt zich met zijn lichaam als zodanig. Wat moet hij ermee. Wat heeft hij als mens toch te maken met spijsvertering, hormonen, zweet, urine, fecaliën, met de hik, slijm… Wat heeft hij te maken met nagels, haren, huidschilfers, bloedvaten, vet, koortsthermometers, bloeddrukmeters, stetoscopen, keelspiegels? Is het niet allemaal vernederend voor de mens of het evenbeeld Gods? Wat moet hij met dat lichaam? Het is zijn tsoraäth. Overheerst het mens-zijn kan de mens dat lichaam bescheiden op de achtergrond 40 houden. Hij praat er dan niet over. Het is er. Het is zijn gezel in deze wereld van ballingschap/vormwording. Hij kan door dit lichaam hier verschijnen. Het is de ezel waarop hij hier bewegen kan. De ezel draagt hem. Doch wanneer zijn mens-zijn de weg niet meer weet, wordt het lichaam onrustig. Het gaat zich melden. Hoge bloeddruk, diabetes, kanker, neurosen… en dan komt het onappetijtelijke tsoraäth, het vloeiende, stinkende, afzichtelijke. Tsoraäth is een verschijnsel van de ballingschap. Het is de ziekte 'ballingschap' zelve. Het is de van God verwijderde staat van ballingschap. Deze ziekte draagt de mens in ballingschap als lichamelijke verschijning mee. De maaltijd eindigt in verwarring. Washti heeft tsoraäth. Washti is de koningin van de ballingschap. Haar lichamelijke verschijning is niet zijzelf. Wil men het nu echt weten, wil men nu werkelijk tot de kern doordringen stuit men onherroepelijk op dit tsoraath. Dan ontdekt men dat er eigenlijk heel iets anders achter zit. Die lichamelijke verschijning is in feite een soort kwaal, een vernederende neerdaling. Deze ontdekking doet het hele wereldbeeld dat Achashverosh opbouwde ineenstorten. Men zou om zijn koningin spotten. En laat men zich toch door de verleidelijkheid van het lichamelijke meeslepen, dan zou men wellicht deze Washti voor zich opeisen en Achashverosh vernietigen. In de wereld der natuurwetten heerst immers het recht van de sterke, de massa, de harde handige. Waarom dit op de spits drijven, vraagt Washti. Washti herinnert Achashverosh eraan wie zij eigenlijk is. Zij komt niet zo maar als Washti deze wereld binnenvallen. Zij is de kleindochter van Nebukadnezar, de tempelverwoester. Zij komt uit een andere wereld. Zij maakte een einde aan de tempel en een begin dus van de ballingschap. Washti is een koningsdochter, uit een koninklijk geslacht. Daar werd men van de wijn niet dronken. Haar vader kon tegen allen in drinken en bleef toch koninklijk. Achashverosh was bij haar vader niet meer dan heer over de stallen. Op dat kritieke punt komen plots toch oorzaken vanuit een andere wereld naar voor. Washti is niet meer alleen Washti al schijnt het voor deze wereld wel zo. Washti blijkt oorzaken te hebben die elders liggen. De wereld der ontwikkeling heeft blijkbaar een voorgeschiedenis. Dat die oorzaken zo zijn hangt samen met de verwoesting van de tempel. Het is hun niet aan te zien wanneer men ze bekijkt met alleen deze wereld als uitgangspunt. Maar kan deze wereld anders doen wanneer zij volgens de wetten van Achashverosh redeneert? Wanneer de kern moet verschijnen en men alleen maar een tsoraäthkern gaat ontdekken, komt de mededeling vanuit Washti zelve via deze 7 van de binnenste kring. Iets wordt openbaar in dat gesprek in het paleis te Shushan. De ontwikkeling en de natuurwetten hebben hun oorzaak niet in zichzelf, doch buiten deze wereld in een andere wereld. Zij kwamen omdat de tempel werd verwoest in een andere wereld, een voorwereld. En die wereld van Babel werd ook al weer vernietigd. Een nieuwe ontstond, nl die van Poras u-Modai. Laat die wereld vooral niet denken dat zij begin en einde is van alles. Achashverosh was in de vorige wereld niet zoveel. Washti is nog op bijzondere wijze tsoraäth. Haar verschijning vertoont ook de onappetijtelijke afzichtelijke tsoraäth want Washti heeft in de wereld van de ballingschap een groot conflict met de vrouwen van de Iwri. Zij dwingt ze naakt op de 7° dag werk te verrichten. De wereld van de verschijning, van de uitdrukking der ontwikkeling/de natuurwetten dwingt tot deze toestand. De omhulde verschijning van de Iwri en de erkenning dat deze 7° dag er is om alles te heiligen/terug te brengen tot de oorsprong kan zij niet in overeenstemming brengen met haarzelf als tempelverwoester. Zij kan het niet in overeenstemming brengen met haar aard om alleen maar ballingschap en ontwikkeling te voeden. Dit conflict met de Iwri/Neshama brengt onrust in het lichaam. Het breekt evenwichten. Het verstoort de harmonie. Dat is tsoraäth. In elke mens leidt zijn verschijning op deze aarde tot het verzamelbegrip 41 'riekte', tsoraäth. Deze tsoraäth voedt de angst van Washti om zich te tonen tot in het onstuitbare. Achashverosh beseft nu het grote manco in zijn wereldbeeld. Het stemt hem tot grote toorn. Het mishteh eindigt in een algehele verwarring. Er klopt iets niet met de verschijning in deze wereld. De waarneming leidt naar een vacuüm. Hoe moet het nu met het regeren in deze wereld? Hoe kan de koning regeren wanneer de koningin/de verschijning zich niet laat doorgronden? Hoe kan het mannelijke/de wetmatigheid zich doorzetten wanneer het vrouwelijke/de verschijning/de uitdrukking daarvan in de realiteit van deze wereld niet gehoorzaamt? Washti moet vallen. De koning vraagt op dit kritieke punt om raad bij de kenners der tijden. Het betreft immers een conflict dat zijn oorsprong in andere tijden heeft. De overlevering vertelt dat dit de stam Jessaschar is, de 9° zoon van Jakob. Jessaschar kwam nadat Rachel de dudaïm van Leah had gekregen. Jessaschar kwam in ruil voor de dudaïm. De dudaïm zijn de belofte van de nieuwe mens met de verlossing. Rachel koos de Dudaïm. Daarmee kreeg zij later de geliefde zonen Josef en Benjamin. Daardoor kan Jessaschar de zin der tijden doorgronden. Jessaschar geeft echter geen antwoord. Zijn wereld tempel werd immers verwoest. Thans bestaat er alleen ballingschap. Daarom geeft Jessaschar geen raad meer. In ballingschap is de duim/1 verminkt. Met alleen de 4 vingers kan men de melodieën uit de wereld van de tempel niet ten gehore brengen. Jessaschar wil zich eigenlijk niet in aangelegenheden van de ballingschap steken. Het is zijn wereld niet. Hij voorziet grote strijd en leed. Dan vraagt de koning om raad bij de kenners van de vaste wetten van Poras u-Modai. Hij keert naar zijn eigen wereld terug wanneer Jessaschar geen antwoord geeft. Het is een andere groep van 7. Memuchan treedt naar voor. De overlevering zegt dat Memuchan Haman is. Haman is de strikte blindelings ambitieuze doorzetter van Amalek. Hij streeft naar de totale heerschappij der ontwikkeling. Haman ziet in de ontwikkeling zichzelf als koning eindigen. Hij ziet dat Washti moet verdwijnen. De ontwikkeling gedoogt niet zulke conflicten. Zij remmen de evolutie. Haman heeft een dochter. Deze Amalekietische zal als koningin geen conflict opleveren. Zij is als Haman een zuivere kracht der ontwikkeling. Wanneer Washti uit het bewustzijn van de koning is verdwenen kan de dochter van Haman de vrouw van Achashverosh worden. Haman geeft de raad Washti te doden. Het vrouwelijke, de verschijningsvorm moet gehoorzamen. Zij moet zonder meer uitdrukking geven aan de onverbiddelijke nietomkeerbare natuurwetten. Het lichaam moet gehoorzamen aan de wetten van de groei. De koning zegt hoe de wereld is en niet anders. Het wordt een wereldwet, een wet van Meden en Perzen. Laat de koning een andere vrouw of wijze van uitdrukken zoeken zonder die complicaties van Washti. Memuchan-Haman beseft evenwel niet dat hij met deze raad om een andere realiteit te verdringen niet alleen zijn medestandster in de tempelverwoesting uitschakelt doch tevens de kiem legt voor zijn eigen ondergang. Zo komen immers ongewild Mordechai en Esther naar voor. Zij trachten er zich voor te verbergen maar zij worden er nu naartoe geleid. Niet de dochter van Haman wordt de nieuwe koningin maar Esther. Wie leidt dat alles zo? Toeval, samenloop van omstandigheden? De Washti in ieder mens. Waar de mens meent met zijn Washti te kunnen protsen, stelt zij hem teleur. Zij blijkt niet zo simpel. Er zit meer achter. Er is ook bij Washti een voorgeboortelijk gebeuren aanwezig. En wordt de mens door dit weigeren van zijn Washti hevig beroerd, treedt zijn Memuchan naar voor. Jessaschar zegt niets in deze wereld van ballingschap. Memuchan heeft de oplossing. Hij ziet nu een open weg voor een vrije ontwikkeling. 42 Hij legt Washti het zwijgen op en wijst de mens erop dat er ook andere verschijningsvormen bestaan. Laat de mens eens beginnen andere te zoeken. HamanMemuchan neemt aan dat dan wel zijn eigen dochter koningin zal worden. Hij gelooft dat de verschijningsvorm de sluitende verklaring zal vinden. Haman beseft evenwel niet dat er dan in de mens iets heel anders gaat gebeuren. Hij kent immers alleen zijn kant. Daar is alles logisch. Hij weet niet van Gods verborgenheid in alles. Hij weet niets van Esther. En terwijl Haman ijverig ageert en de weg vrij ziet, wordt er iets anders naar voor geschoven. De mens is gecompliceerder dan het weten van de wereld in ballingschap. De mens heeft een verborgen Neshama. Hij is niet alleen het ene, hij is tegelijk het andere. Haman wil er een wet van Meden en Perzen van maken. Al het vrouwelijke, al wat verschijnt moet uitdrukken wat de natuurwetten erover zeggen. De mannen van Poras u-Modai, van alle 127 landen bepalen hoe iets verschijnen zal. De overlevering lacht om deze dwaze wet van Meden en Perzen. De wereld van Achashverosh is de halve werkelijkheid. Wat zal die andere helft doen? Die verborgen helft heet Esther. De koning denkt aan de koningin. Met dit alles keert de rust toch niet geheel terug bij Achashverosh. De overlevering vertelt dat 'het bedaren van de toorn' slechts schijn was. Met het liquideren van Washti was immers niets opgelost. Na de heftigheid van de roes ivm de ernst der gebeurtenissen dacht de koning nu dat Washti niet anders had kunnen handelen. Zij had juist koninklijk gehandeld. Het werd duidelijk na de roes. Het tragische conflict en het doden van Washti hadden de roes weggevaagd. Was Washti om andere redenen gedood of toch omdat Achashverosh verbolgen was over haar ‘zich niet tot in de kern willen tonen’? Lag de causaliteit anders? Was Washti gedood omdat met haar de laatste tempelverwoester verdween? Waren in de evolutie andere krachten werkzaam dan die die wij menen te kennen als oorzaak? Het is typisch dat juist de tempelbouwverhinderaar, Haman Washti moest vernietigen. Achashverosh piekert. Innerlijk is hij helemaal niet gerust. Een andere wereld kijkt mee over zijn schouder. Achashverosh laat de 7 raadslieden die deze simpele dwaze, typische Poras u-Modai raad hadden gegeven doden. Memuchan is van dan af Haman. De 4 en de grote veelheid. Wat zal nu de vrouw van Achashverosh zijn? De koning moet een vrouw hebben. Zij is zijn omhulling/uiterlijke/verschijning. Moet het een gehoorzame verschijning zijn die de wetten van Perzen en Meden volgt of een die ook vanuit het ander gebied gedirigeerd wordt? Achashverosh bezit slechts de helft. Hij regeert slechts de 127. Er wordt nu in de wereld van Achashverosh gezocht naar meisjes die aan de voorwaarden van koningin voldoen. Vele mogelijkheden bieden zich aan. De overlevering vertelt hoe de meisjes zich mooi kleedden en verleidelijk liepen en zich dansend presenteerden. De ouders deden alles om hun dochters in het paleis van de koning te krijgen. De uiterlijke wereld ging natuurlijk geregeerd worden door de natuurwetten, de wetten van groei en ontwikkeling. Natuurlijk moet de verschijning mooi en aantrekkelijk zijn. De wereld moet via de verschijning ook de koning kennen. Zal het uiterlijk filosofisch zijn, politiek of exact wetenschappelijk of op genot gericht? Moest het psychologische heersen, de economie, de evolutieleer of de sociologie? Het is onmogelijk uit deze veelheid een keuze te maken. De wereld presenteert en presenteert. Veel theorieën dringen door tot in het paleis. Ze zijn dan één nacht met de koning. Doch eenmaal de nacht voorbij werden zij elders opgeborgen. Zij werden niet meer bij de koning teruggeroepen. Zij werden alleen geregistreerd in het boek der herinneringen. De meisjes/maagden werden beproefd in de 4 komende jaren na dat dramatische 3° jaar van het mishteh. Veel meisjes kwamen en werden toegelaten. Doch geen enkele 43 bleef langer dan die ene ontmoeting. Een maagd is nog iets nieuws. Zij heeft nog nooit gediend om uitdrukking aan een man/gedachte/theorie te geven. De mensheid zag veel pogingen van wereldbeeldpresentaties doch alles kwam en ging. De wereld kende ontelbare pogingen om haar te vormen, om uitdrukking te geven aan bepaalde gedachten, om een werkelijkheid te bouwen aan de hand van vele ideeën. Alles kwam en ging. Alles werd ergens bewaard doch bij de koning was het niet. In het boek der herinneringen werd het opgetekend. Ook de individuele mens als heelal op zichzelf, doorloopt deze weg. Hij zoekt iets blijvends. Doch alles passeert. Het is even met hem en hij weet dat dat niet ‘het’ is. Hij wacht op de openbaring. Zo gaat het 4 jaar na het mishteh. Het oude weten tekent de vorm/vrouwelijke met deze 4. Het is het absolute begrip voor het vrouwelijke. De vorm zoekt haar uitdrukking. De overlevering weet van de 4 werelden die passeren moeten, zoals ook de 4 ballingschappen er zijn. Eerst in het 4° komt de beslissing. Het heden is steeds dat 4°. Zo komt ook in het 4° jaar bij Achashverosh de beslissing. Het is dan het 7° jaar van zijn regering. Overal toont het weten van de structuur der schepping dat 3° en 7° aan als beslissende punten. In het 3° wordt voorbereid wat zich in het 7° als beslissing zal voordoen. In de wereldtijden zoals de Bijbel en de overlevering ze kennen is het gebeuren in de 3° de voorbereiding voor het 7°. De 'onreine' kent eveneens de 3° en de 7° dag in zijn reinwording. Het gebeuren met Washti in het 3° jaar brengt in het 7° het keerpunt. In het 7° jaar komt Esther of de verborgene. Bij ieder mens speelt dat 3° en 7° deze zelfde rol. Tijd drukt zich in onze wereld anders uit. Dat 3° en 7° zijn maten in het absolute. Het Washti-gebeuren heet bij de mens het 3°. De komst van Esther is de uitdrukking van het 7° in zijn leven. De verborgen schoonheid, Esther leeft met Mordechai in Shushan. Bij het zoeken naar een vaste koningin houdt Mordechai Esther verborgen. De Neshama wil niet graag in ballingschap. Het is immers als een sterven naar een andere wereld. Mordechai is het 4° geslacht van Kish, via Shimi en Jaïr. Alles speelt in het nu of 4° wereld af. De vader van Esther, Abichail is de broer van Jaïr. Ook Esther is dus de 4°. De vader van Esther sterft nog voor Esther geboren wordt. Haar moeder sterft bij de geboorte. Esther is dan ook los van herkomst op deze wereld. Zij is bij Mordechai. Zij wordt door de overlevering zelfs als zijn vrouw gezien. Zij horen samen. In Shushan is de uitzonderlijke schoonheid van Esther bekend. Dat mooie is haar wezen dat door haar naam wordt weergegeven. Het is die onbekende herkomst die zij uitstraalt. Wat er verder ook aan schoonheid bestaat, het bezit niet deze wortel in het andere. Het mysterie is dat alles in Esther spreekt. Dat maakt haar zo stralend. Uit haar straalt de Shoshana, de verborgene. Uit haar straalt de mirte. Het groene, het voltooide spreekt uit haar. Het goddelijke van de nistar is wat haar zo mooi en aantrekkelijk maakt. Dat weet men niet in Shushan. Men weet er alleen dat haar verschijning onovertroffen is in harmonie en schoonheid. Hoe Mordechai haar ook verbergt, iedereen weet van het bestaan van deze schoonheid, bescheiden en stil op de achtergrond. Alleen kent niemand de oorzaak ervan noch haar werkelijke herkomst. Dat is wellicht de uitstraling die in elke verschijningsvorm op aarde zit. Deze uitstraling vertelt dat alles toch klaar en goed is, dat het niet daar vandaan komt waar ons verstand het poneert. Het is iets dat dichters en schilders zagen, iets dat iedereen nu en dan plots eens voelt. Het zit in alles, bloemen, landschappen, kristallen, wolken, atomen, in vuur en ook in de mens zelf. Juist nu Washti de tempelverwoester er niet 44 meer is brandt dit gevoel meer dan ooit. Dat is het weten van de verborgen schoonheid in Shushan. En zo wordt ook Esther in het paleis van Achashverosh gebracht. Verhoudingen om Mordechai en Esther. Er zijn 26 verzen voor het verhaal de aanwezigheid van Mordechai meedeelt. Ook in het scheppingsverhaal wordt de mens voor het eerst vermeld na 26 verzen. De openbaring op de Sinaï gebeurt nadat er 26 geslachten vanaf Adam aan vooraf zijn gegaan. 26 is de getalwaarde voor de Hebreeuwse naam ‘Heer’. Het zijn de letters 10, 5, 6 en 5. De komst van Mordechai is als door God bedoeld. Het is als de openbaring van God. Het is de komst van de 1° der 5 bestanddelen van de olie waarmee het heilige wordt bedekt en waarvan de samenstelling de sleutel tot het mysterie is. Zodra Esther in het paleis is begrijpt men dat er nu iets anders is dan al het voorgaande. Met spoed wordt zij klaar gemaakt om de koning te ontmoeten. In tegenstelling tot de andere vrouwen verlangt zij niets uit deze wereld. Al haar voorgangsters kregen van deze wereld wat zij verlangden om zich aantrekkelijker te maken. De wereld van de ballingschap is gul met het verlenen van bijstand wanneer het erom gaat een aardse theorie of verschijningswijze verleidelijk in het centrum bij de koning te brengen. Esther neemt alleen wat haar gegeven wordt en vraagt niets. Zij heeft haar wortels in een andere wereld. Zij heeft geen behoefte om zich met middelen van deze wereld extra te benadrukken. Haar wezen is juist haar teruggetrokkenheid. De 10° maand van het 7° jaar komt Esther bij Achashverosh. De 10° maand is de maand waarin man en vrouw tot elkaar komen. Het kind werd de 10° maand geboren. De maand Teweth/10° wordt koud genoemd. Dan verenigen de man en de vrouw zich in deze wereld. Esther in die 10° maand in het paleis is als het komen van de Neshama in het lichaam bij de geboorte. Het begrip 10 is het einde van een reeks. De schepping komt tot stand door 10 scheppingswoorden. In het 10° is er de bekroning/zin. De zin wordt zichtbaar. Het kind wordt geboren. Het 7° jaar van de regering van de koning is een fase van onze wereld/onze realiteit. Esther vindt bij iedereen die haar ziet onmiddellijk grote genegenheid. De wereld accepteert haar graag met liefde. Het woord voor genegenheid in het Hebreeuws is chen. Dat woord is in de wereld der verhoudingen het begrip 58. De 58 is steeds de uitdrukking van het voltooid zijn van de verschijningsvorm in deze wereld vanuit die andere wereld. Met de 58 rondt deze wereld zich af. Dat drukt zich uit in het begrip 'gunst, genegenheid'. Deze wereld blijkt dan een teken van grote genegenheid van de Schepper aan de mens. Wekt iemand genegenheid op, straalt daar iets van begrip dat alles voltooid is en men zien zal hoe onvoorstelbaar groots alles is. Esther wordt nu de koningin in deze 7° fase. Koning Achashverosh neemt volkomen onbewust Esther als zijn vrouw in deze 7° dag. Zij is inderdaad de meest aantrekkelijke. Iedereen houdt van haar. Niemand kent haar oorsprong. Zij handelt zoals haar naam. Zij is een mysterie. Het zwijgen. Met de komst van Esther in het paleis verschijnt ook Mordechai aan de poort van de koning. Hij is daar om over het welzijn van Esther te waken in dat vreemde paleis. Zij hoort daar eigenlijk helemaal niet thuis. Hij moet er vooral op toezien dat Esther Esther blijft. Ze komt uit een andere wereld doch wordt hier als zodanig niet herkend. Alles wat hier verschijnt heeft het nistar tot oorzaak en het nisthar tot gevolg. Maar dat weet men niet. De grondslag voor deze wereld is de Shechiena die overal is doch niet als Shechiena wordt herkend. De koning vraagt, iedereen vraagt, doch Esther stamt ook uit de wereld van het zwijgen. Door dit zwijgen blijft zij Esther. Mordechai bewerkt door zijn aanwezigheid 45 aan de poort, daar waar de 2 van het paleis overgaat in de 1 dat Esther kan zwijgen. Het doen van Mordechai is de basis voor het kunnen zwijgen van Esther in die wereld. De pratende koning en de zwijgende vrouw. Dan maakt de koning weer een groot mishteh. Het 'mishteh Esther'. Alles wordt weer genodigd. Men ontmoet nu een koningin waarvan niemand weet wie zij is. Men weet alleen dat zij verblindend mooi is. Naast de harde en dwaze koning staat nu een koningin die in alles het tegendeel is. De koning is begrijpelijk na te volgen, exact, zwetsend. Hij moet in de veelheid der wetten wel veel van zich laten horen. Hij heeft nu in zijn uitdrukking naar de wereld/zijn vrouw een zwijgende mysterieuze verschijning. Zij is aantrekkelijk vooral omdat zij aan het leven juist die andere nuance geeft. Zij is de aanduiding dat het allemaal nog heel anders is dan men vermoedt. Mordechai vertoeft onafgebroken aan de poort. De overlevering zegt dat de koning hem zelfs verboden had die plaats te verlaten. Mordechai hoort immers bij Esther. Graag had Mordechai zijn plaats willen verlaten maar hij kan niet. Het is een wet van Meden en Perzen. Vele moeilijkheden zouden Mordechai bespaard zijn gebleven wanneer hij die plaats had mogen verlaten. Maar veel was ook niet gebeurd wanneer hij er niet had gezeten. Het hoort bij Mordechai dat hij daar is. Zijn aanwezigheid aldaar verhindert de Jehudiem weer naar het mishteh van Achashverosh te gaan. Door hun deelname zou de wereld zijn zoals zij kwam. In het 7° jaar echter is er de selectie. Mordechai is degene die aanduidt. Het onderscheiden brengt het geheel nu in een nieuwe fase. Bij dat 'Mishteh Esther' blijft Esthers oorsprong verborgen. De wereld kan het geheim niet prijsgeven, hoe de mens ook zoekt. Alles kan men vinden, alleen de mysterieuze nistar achter alles blijft verborgen. Zo komt er dan een nieuw inzamelen van vrouwen. Wie weet wordt er toch een koningin gevonden waarvan het geheim wel kan worden ontdekt hopend dat Esther nu tot enige mededeelzaamheid wordt gebracht. Met het tegenover elkaar stellen meent de wereld te kunnen meten en vinden. De wereld is gewend zo te denken en te onderzoeken. Het is de wereld van de tweeheid, van Poras en Modai. Doch Esther kan niet gedefinieerd worden door haar te meten aan tegendelen of door haar een plaats in een rangorde te geven. Esther die door Mordechai zwijgt, wordt geheimzinniger en geheimzinniger. Er is in de mens iets veranderd sedert Washti verdween maar de mens weet er nog niets van. De mens heeft allerlei opvattingen over Esther. Hij weet echter niet wie zij werkelijk is. De 2 worden vervangen door de 1. Toch veroorzaken deze veranderingen allerlei daden en gebeurtenissen. De mensheid weet niet dat zij daar haar oorzaak heeft. De mens zoekt oorzaken waar zijn ‘PorasModai-denken’, zijn 'halve denken’ hem dat doet vermoeden. Precies dat halve denken houdt de verberging in stand. Zo’n verandering is bv dat de koning zijn 2 hoeders aan de poort vervangt door 1. Bigtan en Teres worden afgezet en vervangen door Mordechai. Het lijkt een reorganisatie van de hofhouding zoals dat zo vaak voorkomt. Wij zoeken de oorzaken in de wetten van Meden en Perzen. In het Estherverhaal worden wij evenwel door de nistar geleid. De 2 worden vervangen door de 1. Wordt de toegang tot de koning niet meer via de 2 geleid? Is daar nu alleen maar de Iwri, de Jehudi Mordechai? Is dit de werking van Esther als koningin? De naam Bigtan heeft als totaalwaarde het getal 455. De naam Teres is daar 900. De verhouding is nagenoeg 1 tot 2. Zij vormen in hun tweeheid in wezen (hun Shem) de weg van de ontwikkeling. Deze wijst de weg van de 1 naar de 2, naar de veelheid. Dat 46 was de toegang tot de koning. Dit verandert nu. Bigtan en Teres herkenden in Mordechai het gevaar. Het is een instinctief reageren van de ontwikkeling op iets dat de weg wil omkeren. De slang herkende de mens en zo kwam het voornemen van deze twee om de wereld te vernietigen. Zij wilden de koning, de koningin en Mordechai doden, ieder op een aparte wijze. Zo wilden ze de wereld van Achashverosh laten ondergaan om zelf een nieuwe wereld te kunnen beheersen. Zij hadden grote onvrede. De tweeheid moest blijven! Doch Mordechai verstond hun bedoelingen. Mordechai kende de 70 talen. Hij behoorde tot de 70 wijzen die in de voorhof zaten en alle vragen van de wereld konden aanhoren. Het begrip 70 in het absolute is in onze wereld wat wij in het menselijke onder 'alles' verstaan. Met 70 talen bedoelen we elke wijze van uitdrukking. Met deze kennis verstond Mordechai wat Bigtan en Teres dachten en wat zij wilden doen. Hij liet die 2 nu door de koning definitief van die plaats aan de poort van de koning weg halen. Het ophangen wil zeggen dat de verbinding met de aarde wordt verbroken. Er is geen invloed meer van hen op deze wereld. Een aanval van dit type staat aan elk begin. Het is de aanval op de grondslagen van deze wereld. De krachten der ontwikkeling zijn harde natuurkrachten. Zij kennen slechts 1 zijde. Alleen waar de tempel is heersen ook de krachten van de andere zijde nl barmhartigheid, medelijden en liefde. Door hun aanwezigheid uiten de krachten der natuur zich anders. In de tempel zijn juist de natuurwetten aangepast aan dat andere. De 2 van de schepping wordt eveneens door de 1 vervangen. De gang van de wereld is de weg van de 2 naar de 1. Zodra de mens wordt geboren en de Neshama het lichaam betreedt, vangt de weg van de 2 naar de 1 aan. Zodra Mordechai verschijnt en Esther in het paleis is, begint de weg van de 2 naar de 1. Het verhaal van Bigtan en Teres is het verhaal van het doorbreken van de ontwikkeling door de Neshama. Het pasgeboren kind wordt geen aap omdat Bigtan en Teres aan het begin worden opgehangen. Met Mordechai en Esther in deze wereld worden Bigtan en Teres herkend en opgehangen. Daarom krijgen de Shediem/demonen in deze wereld geen voet aan de grond. Dit voorwereldlijke gebeuren is in de herinnering gegrift. Het is niet meer bewust geweten, doch zoals al het andere voorwereldlijke gebeuren wordt het in het boek der herinneringen van de mens opgetekend. De genezing is er reeds vóór de ziekte. Haman staat deze Bigtan en Teres zeer na. Zij zijn Hamans medespelers. Zij staan daar in het principe van Haman. Haman is dan ook zeer ontstemd over dit gebeuren. Ook Haman herkent nu Mordechai. Doch Haman heeft geen besef wat Esther betekent. Nu Bigtan en Teres niet meer bestaan, kan Haman zonder gevaar groot worden. De ontwikkeling, de verwijdering van de oorsprong kan nu zonder gevaar voor de schepping verder. De Shechiena gaat mee. De kans is verdwenen dat het principe van de tweeheid ‘de verwijdering van de oorsprong’ en ‘het verloren doen gaan in een oneindige veelheid’ zal veroorzaken. Het meegaan van de Shechiena is het ophangen van Bigtan en Teres. Nu moet Haman ook groot worden. De ontwikkeling gaat tot het uiterste opdat de eenwording het hoogste zal worden wat bereikt kan worden. Het is dan onmeetbaar. Op dat uiterste punt zal vanzelf de terugkeer gebeuren. De genezing is er dus vóór de ziekte. De schepping is zo ingericht dat de terugkeer in de schepping zelve zit. In het Hebreeuws zit in het woord 'scheppen' reeds dit beginsel. Esther is reeds koningin wanneer Haman aan zijn snelle ontwikkeling begint. Bigtan en Teres zijn reeds opgehangen. Mordechai zit aan de poort van de koning. Hij kan en mag er niet weg. Dat voert Haman als tegenkracht tot de hoogste ontplooiing. Overal werkt de nistar/Neshama/Iwri/Shechiena. Overal zit het voor deze wereld verborgene, onzichtbare, schijnbaar weerloze. 47 3, 4 en 5. En nu groeit Haman. Achashverosh maakt hem groot. De ontwikkeling die eerst nog sluimerde, kent nu een explosieve opgang. Alles wordt nu aan de ontwikkeling onderworpen. Alles gehoorzaamt. De dienstbaarheid aan Haman kent een wondere eenheid. Het is nu het 12° jaar van de regering van Achashverosh. Er zijn nu 5 jaar verlopen sedert Esther koningin werd. Men merkt hier een merkwaardige ontwikkeling in de uitdrukking der getallen als absolute begrippen. Eerst is er de vermelding van het 3° jaar, dan van het 7° en nu van het 12°. De perioden beslaan dus 3, 4 en 5 jaar. De 3 geeft Achashverosh alleen in al zijn macht en de gedode Washti. De 4 geeft de komst van Esther na het passeren van de vele vrouwen. De 5 geeft na de Haman-Mordechai confrontatie de niet meer verwachte en niet meer geloofde verlossing. In de structuur van de Megillah werd dus het man-vrouw-kind principe ingevlochten, respectievelijk de 3, 4 en 5. Dit geheim zit in de rechthoekige driehoek van Pythagoras. De 12 bestaat hier dus als 3+4=7 en als 3+4+5=12. Optelling van de kwadraten van deze getallen geeft de 50. Het is het begrip van de vervulling van wat men de komende wereld of de 8° dag noemt. Optelling van de getallen zelve geeft echter de 12, de maat van de tijd. Met de 13 is de tijd opgeheven en opgegaan in een alles bevattende eenheid. In het Estherverhaal zien wij hoe deze 12 dan vermengd wordt met een tevens naar voor komende 13. Mordechai irriteert Haman. Hamans groei is enorm. Hij is de rijkste en de machtigste. Hij voert consequent uit wat Achashverosh is. De rijkdom der wereld is een vrucht van de ontwikkeling. Alles buigt voor de gunsten die Haman uitdeelt. Haman heeft op zijn kleed, zegt de overlevering, de goden die hem groot maken en die hij daarom dient en vereert. Er is echter 1 die niet meedoet. Hoe kan Mordechai als Iwri, iemand van een andere zijde meedoen? Mordechai heeft de mirre in zijn naam. Mordechai zit echter wel aan de poort van de koning. Alles passeert daar, ook Haman die in- en uitgaat. Mordechai kan daar niet weg. De Iwri moet daar zitten. De Iwri is vlak bij de koning. Hij is de enige in die poort. Hij is een eenzame. Hij behoedt het verborgene. Hij is de mannelijke kant van Esther. De Iwri is hoogst belangrijk in het absolute. Hij moet zien wat bij de koning in- en uitgaat, wat er in deze wereld gebeurt. Mordechai wordt de grote ergernis voor Haman. Mordechai laat Haman immers ook steeds denken aan de eenzijdigheid van dat leven van steeds maar verder en verder. Hij herinnert Haman aan de troosteloosheid van zo’n leven. Mordechai maakt met zijn aanwezigheid Hamans gewichtigheid belachelijk. Het toont Haman dat alles wat Haman doet nutteloos en doelloos is. Mordechai doet eenvoudig niet mee. En iedereen ziet dat. Men maakt er Haman attent op dat Mordechai eenvoudig de voorschriften van Achashverosh overtreedt. De wereld van Poras en Modai wil dat men de ontwikkeling dient. Het is het nut en daarom de zin van die wereld. Maar Mordechai overtreedt liever de wetten van deze wereld. Hij doet niet mee aan de verafgoding der ontwikkeling. Hij weigert om voor de goden op Hamans verschijning te buigen. Mordechai provoceert. Hij roept om moeilijkheden. Hij kan niet anders. Hij moet daar aan de poort zitten en iedereen moet merken hoe zijn houding is. Het beredeneerde is toeval. Haman weet dat het niet alleen Mordechai is. Hij weet dat iets vreselijk ongemakkelijks, iets onbegrijpelijks in de mens leeft. Het verspreidt zich overal ook in de wereld. Het is iets dat eenvoudig anders is dan wat de wereld normaal vindt en waarmee de wereld kan rekenen. Mordechai was van dat irritante bij de koning. 48 Natuurlijk moest dat verdwijnen. Doch dat was niet voldoende. Deze spot, dat neerzien, dat niet meedoen zat verspreid in de mens en in de wereld. Er bestond een bepaald type mens, men voelde het instinctief, dat onmogelijk in deze wereld gehandhaafd kon blijven, wilde de ontwikkeling werkelijk de stoutste verwachtingen overtreffen. Dat type mens gedroeg zich anders. Het dacht anders, reageerde anders. Zij gaven niets om deze wereld met haar wetten van groei, ontwikkeling en wetenschap. Zij negeerden eenvoudig de wetten van Achashverosh. Bovendien leefde in ieder mens de kans dat die gedachten en gedragingen op zouden kunnen komen. Dat kon en mocht niet. Dat zou onverhoeds de ontwikkeling kunnen tegenwerken. Men behoefde alleen mensen die deze halve wereld als het al beschouwden, die zich niet met die andere helft bezigden. Dat was het voordeel en het nut voor de wereld. En Haman onderzoekt hoe men deze stoornis kan overwinnen. Hij onderzoekt dat met het 'Poer'. Haman onderzoekt een gunstig ogenblik om deze afwijkelingen uit te roeien. Hij gaat alle tijden en mogelijkheden na. Hij schakelt alles uit wat volgens zijn logica en kennis niet kan of niet gunstig is. En zo, volkomen logisch redenerend komt hij tot het bepalen van een tijd en omstandigheden waarin deze Jehudiem uitgeroeid zullen worden. Hij ontdekt dat de uitroeiing best in de 12° maand Adar zal gebeuren, in het 12° jaar van de regering van Achashverosh. Motief voor Haman is volgens de overlevering het feit dat de dood van Mozes, de opschrijver van de Thora, in deze Adar valt, op de 7°. Verder beredeneert Haman dat in het beeld 'Vissen' dat voor Adar geldt, deze uitroeiing het beste kan geschieden. In de 12 drukt zich de tijdmaat uit. De met de 12 gemeten tijd is de ontwikkelingstijd. Het is de tijd van het voorbijgaan, het verloren gaan, het vergeten. Die tijd doet op het ogenblik leven. Zij lijkt de kans te bieden de toekomst zelf in handen te kunnen nemen. Het is wat de ontwikkeling zelf inhoudt. Ontwikkeling vergeet het voorgaande. Ontwikkeling kan het voorgaande vervalsen, kan het beoordelen. Ontwikkeling maakt dat de mens kan plannen, dat hij tarwe kan kopen, of meel of brood. In zo’n wereld van pure ontwikkeling gaat alles wat afwijkt onder. Niets kan dan nog stand houden. De koning zou dat met zijn wereldwetten zeker bevestigen. Was hij niet zelf ook in zijn 12° jaar? In deze 12° maand moest zelfs Mozes verdwijnen. De tijd maakt een einde aan alles. De hang naar de Thora maakt de Jehudiem zo afwijkend en ergerlijk. Ze zouden moeten zien dat ook de Thora een tijdsproduct is. In dit aspect is de ondergang van de hinderaars der ontwikkeling zeker te verwachten. De 'Vissen' van Adar aan de grens tussen deze en de andere wereld zullen volgens Haman de Jehudiem opslokken. Zij zullen in die tijd en omstandigheid geen stand kunnen houden. De wereld zal zich dan zeker op deze Jehudiem storten. De wereld zal nadien dan wetten van ontwikkeling, wetenschap, maatschappij en politiek krijgen. Waar blijft dan het toeval/Pur wanneer Haman alles zo wetenschappelijk kan analyseren? Voor het wezenlijke is wat Haman doet Pur/toeval. Haman denkt dat hij scherp en zuiver analyseert. Maar hoe kan hij dat wanneer hij slechts de helft van de wereld kent? Dan neemt hij 'toevallig' iets en niet iets anders. Voor het wezenlijke is dat toeval, Pur. Laconiek rafelt de overlevering Hamans redenering uit. In Adar sterft Mozes? Het is waar. Maar jij, dwaze Haman, dwaze ontwikkelingsaanbidder, weet je dan niet dat Mozes op diezelfde dag ook geboren werd? Dat komt omdat je maar de helft kent. Wat in de tijd weggaat, komt ook in de tijd. De Thora is daarom toch blijvend. De tijd bergt een geheim dat men eens zal ontmoeten. Zo eenzijdig verdwijnt niet iets in de tijd. En met de Vissen is het net zo. Volgens Hamans helft zullen zij de Jehudiem opslokken. Maar vanuit de andere kant gezien zullen zij Haman opslokken. Toevallig zag Haman oorzaken en consequenties. Dat gaf hem de overtuiging dat het zo zou gaan en niet anders. Toevallig zag hij het andere niet. Alles is toeval in de wereld van Achashverosh. Oorzaken en gevolgen zijn toch nistar opdat de mens zou kunnen handelen volgens analyses, mens menselijk of goddelijk om niet. 49 De 12 en de 13. De koning is het met Hamans redenering eens. De koning van de helft vindt Hamans betoog logisch. Hij bekrachtigt het met een wet van Meden en Perzen. 'Zo zal de ontwikkeling zijn'. Het is nu de 13° van de 1° maand, Nissan. Daarom wordt bepaald dat het in het 12° zal gebeuren. Gaat het aspect van de 12 leven, zal het ook geschieden. In het jaar van de Megillah heeft het jaar evenwel 13 maanden. De maand Adar is dan dubbel. Het gebeuren zal in de 12° maand plaatsvinden maar omdat hij 2x telt gebeurt het toch in de 13° maand. En omdat het nu de 13° Nissan is, zal het vallen op de 13° Adar. Hier hebben wij reeds een doorbreken van de 12 waar Haman bij zweert? Met die 12 is er iets bijzonders. Zo zijn er bv de 12 zonen van Jakob die toch 13 blijken te zijn. De ring van de koning. Vanuit het paleis wordt nu alles geregeld. De wereld zal aan het einde geen Jehudiem meer hebben. Zij zullen in de tijd opgaan, opgeslokt worden zoals hun Mozes werd opgeslokt. De koning geeft aan Haman zijn ring om deze wetten te zegelen opdat zij zouden worden uitgevoerd. Het Hebreeuwse woord voor ring is gerelateerd aan het woord voor natuur. Wie de ring krijgt, krijgt de macht over de natuur of wat wij natuurwet noemen. De ring heeft het zegel. Met de hand van de koning wordt gezegeld. Dat zegel is onveranderlijk. Steeds zegelt de ring hetzelfde patroon. Zo is er ook Gods zegel op de schepping. Een koning heeft een zegel. Er is vastheid en zekerheid bij de koning. Wat met de ring van Achashverosh gezegeld wordt, heeft het patroon van de wereld van Achashverosh. Haman kan nu van de ondergang van de Jehudiem een natuurwet maken. De natuurwet is de ene kant van het bestaan. Het is de helft die Achashverosh regeert. Het is de kant die men Din of het recht of de wet noemt. Het is volgens het oude weten de linkerzijde. Zij is een noodzaak voor het bestaan van de schepping. Door deze linkerzijde komt de ontwikkeling tot stand, is er groei en voortplanting. Zij is evenwel slechts 1 zijde van de 2. Achashverosh regeert slechts de helft en doet alsof het alles is. De andere zijde noemt men Rachamiem. Het geeft de natuurwet een plaats in een geheel. Din is als de 'boom die vrucht maakt'. Rachamiem is als de 'boom die vrucht is en vrucht maakt'. Rachamiem heeft te maken met baarmoeder. Het is barmhartigheid, 'wat de wet ook zegt, ik handel volgens huiswetten vanuit een ander huis'. Daarmee doorbreekt Rachamiem de Din. Rachamiem heft Din op en richt anders. Rachamiem ligt aan de rechterzijde. Rachamiem is de uiteindelijke maat zoals aan het einde ook de tempel komt, de plaats waar Rachamiem woont. Het is zoals aan het einde ook de boom van het leven staat. Dat Rachamiem stoort de wereld die uitsluitend in Din gelooft. En de wereld gelooft graag Din want Din geeft de mens de indruk dat hij door studie óók leren kan en volgens die vaste regels zal kunnen toepassen. Het is typisch voor de boom van kennis die de mens via de slang/kracht der ontwikkeling/Amalek de belofte geeft: 'Jij kunt als God worden. Jij hebt God echt niet nodig. Je kunt het zelf in handen nemen. God is echt niet zo belangrijk.' Daarom is Amalek tegen de tempel, dwz tegen het besef dat God zichtbaar in het leven ingrijpt. Amalek wil dat wegduwen. Hij komt in de wereld der ballingschap ook zo ver dat de mens alleen de natuurwet herkent. Wat je vatten kunt, daar ben je heer over. Amalek is de geboren vijand van alles wat dit gevoel stoort. Hij beproeft het andere op zijn mogelijkheden om 'om niet' te handelen. Daarvoor neemt de mens van de boom van kennis. Daarom werd Haman geschapen in de woorden ‘heb je soms?' na het eten van die boom. Amalek kan de mens goddelijk doen handelen of doen deelnemen aan de maaltijd bij God. Achashverosh wil dan ook graag naar Amalek luisteren. Hij wil niet gestoord worden 50 door dat andere. Dat maakt zijn wereld zo onrustig. Het vertroebelt de helderheid van die zo aantrekkelijke natuurwetten. Hij heeft evenwel Esther als vrouw en weet het niet. Hij beseft niet dat uitgerekend de vrouw die hij koos juist van die andere kant is. Wijsheid van de wereld. Achasverosh heeft daarom toch eerst wel wat angstige bezwaren tegen Hamans wetenschappelijk betoog. Is dat met die Jehudiem wel zo simpel? De wereld die Esther tot vrouw koos, hoewel niet wetende wie zij is, heeft toch deze bedenking. Ook in de mens bestaan die bedenkingen wanneer eenmaal het Washtidrama zich heeft voltrokken en Esther binnenkomt. Achashverosh wijst Haman op Gods uitingen in de geschiedenis. Vroeger heeft God toch wel iets met deze Jehudiem gehad. Terugziende over deze grote afstand moet er toch wat geweest zijn. Doch Haman, sprekende vanuit zijn aard kan er alleen op wijzen dat deze God dan in ieder geval nu in slaap is gevallen. De overlevering weet hier veel van. Haman zegt in de vertaalde tekst: 'Er is één volk.' (3:8) Het Hebreeuws voor de aanhef van die zin, het woord jeshno, kan ook gelezen worden als 'hij slaapt'. En met het begrip 'één', het woord echad wordt steeds ook God aangeduid. (Deut. 6:4) Zo kan het Hebreeuws ook gelezen worden als 'de 1 slaapt'. 'God slaapt.' Het is een wat nettere variatie van het moderne begrip 'God is dood'. Zo spreekt Haman inderdaad. Van zijn aard uitgaande is hij zelfs werkelijk 'te goeder trouw'. Voor de krachten der ontwikkeling is God immers nooit zichtbaar. God speelde nu geen rol meer. Nu storen deze gevoelens alleen maar de verdere vooruitgang. Die gevoelens moeten nu toch werkelijk gedood worden. En de mensen die niet los komen van die gevoelens moeten stil gemaakt worden door onderwijs, voorlichting of anders door lichamelijke vernietiging, in gevangenissen, gestichten, kampen of reservaten. De krachten der ontwikkeling verkeren door hun successen voortdurend in een roes of droomwereld. De wijn werkt steeds sterker. Het gif van de slang werkt op volle capaciteit. En dan is de geschiedenis iets van minder ontwikkelden of primitieven. Aan zo’n atavistische gevoelens lijden is beledigend voor de moderne mens. Hij bestudeert geschiedenis om van zijn eigen ontwikkeling te kunnen genieten. Voor hem zijn er donkere middeleeuwen en een jeugdig fris heden. Voor Haman is God ingeslapen. Zo redeneert Haman met Achashverosh. En Achashverosh luistert. Het klinkt zoet en verleidelijk. De overlevering laat God dan tegen Haman zeggen dat diens oordeel over Hem volkomen onwerkelijk is. Gods woord stelt voor deze mens- en mensheidstoestand uitdrukkelijk 'de hoeder van Israël slaapt niet en sluimert niet’. (Ps 121:4) En zal niet de gang van de wereld volledig worden omgekeerd wanneer de slaap van de koning is geweken? (Esther 6:1) In die nacht week de slaap plots van de koning. De overlevering wijst erop dat hier niet gesproken wordt van koning Achashverosh doch van de koning zonder meer. Hier wordt dus in de eerste plaats God bedoeld. Alleen God is in het Estherverhaal verborgen. Haman zal persoonlijk ondergaan wat het betekent Gods verschijnen in de geschiedenis met slapen te identificeren. God verbergt zich juist om Haman te laten groeien tot het uiterste. (Ps 92:6-9 & Ps. 78:65-66) Maar dat is niet slapen. Doch Haman meent het werkelijk en werkt in die zin op Achashverosh in. Achashverosh wil besluiten. Eerst wil hij evenwel de wijzen uit zijn gehele Rijk horen. De wijzen die de tijden hebben bestudeerd en zij die alle verschijnselen hebben onderzocht willen niets van Hamans bedoelingen weten. Zij menen dat de wereld en de mens niet bestaan kunnen zonder het verschijnsel Jehudiem/Iwri. De geschiedenis toonde aan dat men niet ongestraft aan de Iwri kan raken. De Iwri hoort tot de mens/wereld. Een volledige uitroeiing van de Iwri in de mens en in de wereld zou catastrofaal zijn. Doch alweer redeneert Haman. Het zwaartepunt van zijn betoog is dat dat alles ouderwets is. Die God is 'oud'. Het is een grijsaard. Hij heeft geen kracht meer. Want waar blijft de catastrofe voor de wereld van Nebukadnezar nadat die de tempel had verwoest? God reageert immers niet? 51 Dit argument spreekt tot de wijzen der volkeren. Voor ontwikkeling zijn zij gevoelig. Het streelt hun eigenwaarde. Inderdaad, God lijkt niet te reageren op de verwoesting van zijn zichtbaarheid in de mens en in de wereld. Nadien heeft zijn invloed inderdaad opgehouden te bestaan. Werkelijk vreemd en interessant menen de wijzen. Voor zo’n wereld bestaat alleen het eigen doen. Men verwoest de tempel. Men elimineert Gods invloed in de mens en in de wereld. Men weet niets meer van wat God doet. Daardoor verdween de tempel. Daardoor is Gods invloed niet meer zichtbaar. Men beseft het waarom en het waartoe van dit alles niet meer. De wijzen knikken. De wereld van de ontwikkeling wint. Men kan de Iwri nu zonder gevaar voor de wereld uitroeien. Laat dat de ontwikkeling zijn. Zo krijgt Haman de ring. Zo kan de wereld nu aan de slag om via de ontwikkeling, het historiseren van God en de Thora alles uitroeien wat nog van dat 'andere' is. Het zal uitgebrand worden. Aan het einde zal het er niet meer zijn. Dan zal de weg vrij zijn. De onduidelijke boodschap van het einde. Nu zwermen de boodschappers naar alle richtingen uit. De nieuwe wet wordt in de verschillende landen van het Rijk bekend gemaakt. De boodschappers gaan met spoed. Over de wereld en over alle tijden heen gaat de nieuwe wet van groei en ontwikkeling zich verspreiden. De kracht der ontwikkeling zelf zegelt de nieuwe natuurwet. Het duurt voor de boodschap overal vorm krijgt. Doch ditmaal gaan de boodschappers snel. Zij vertrekken nog dezelfde 13° van de 1° maand/Nissan. Het is het einde van een periode van groei. De duurtijd van de maanden in de Bijbelse tijdrekening zijn wat de naam zelf aangeeft op naar de maan gebaseerd. Deze maanden tellen dus +/- 29,5 dag. Aan het einde van de 14° dag bereikt zij haar hoogtepunt. Daarna begint de maan af te nemen. De 13° is een fase vlak voor het einde. In elke groei ontstaat overmoed. Men meent dan aan een grens te zijn gekomen waar iets zal gebeuren. Men weet nog niet precies wat maar men denkt dat er dan een fase komt waar datgene dat de groei tot nog toe regelde zal wijken. Daardoor zal de groei ongeremd exploderen. Haman krijgt de zegelring. De kracht der ontwikkeling krijgt nu de macht over de natuurwetten. De successen der ontwikkeling dienen zich in een dergelijke hoeveelheid aan dat men de adem van de nieuwe wereld voelt. De ontwikkeling raakt in een roes van overmoed. Morgen is het de 14° Nissan. Morgen zal het gebeuren. Zoals Nissan de 1° maand is, zo is Adar de 12° of de 13°. In ieder geval de laatste. Adar is zoals alle 12 maanden gelijktijdig in de mens en in de wereld aanwezig. De 13° geldt als het hoogtepunt der hoogtepunten. Het jaar bereikte zijn volheid. Het jaar neemt niet toe en af zoals de maan en ook de maan is op dat punt. In dat tijdsaspect zal men met de Jehudi in de mens en in de wereld afrekenen. De volheid op het hoogtepunt van de ontwikkeling zal natuurwetmatig aan dat verschijnsel een einde maken. De 13° Adar staat parallel aan de 13° Nissan, alleen in een andere kwaliteit nl in die van het uiterste bewustzijn. In die hoedanigheid zal er geen plaats meer zijn voor de Jehudi. Men zal hen dan in zichzelf en in de wereld doden. De beide gaan samen. De boodschappers gaan uit. Ze zullen alles voor de 13° Adar bereiken. Ook dat wordt nu een natuurwet. De futurologie stelt het exact wetenschappelijk vast. En dan komt de nieuwe mens, bevrijd van de Iwri-complexen. De groei lijkt er naar te wijzen. Een volle maan wijst op het komen van iets nieuw. Zal de maan door haar grenzen barsten? Welke wereld zal er dan komen? De groei weet niet van een afnemende maan omdat juist op de volle maan, op het hoogtepunt van de ontwikkeling altijd een Neshama in het lichaam afdaalt en een andere wereld introduceert. Die andere wereld zal alles doen terugkeren. Alles gaat nu de grote vreugde van de terugkeer meemaken. Daartoe werd de wereld immers gemaakt. Dat terugkeren drukt zich uit in de afnemende maan. Alles wat verscheen zal nu dan worden ingezameld. Doch wat weet het groeiende van zo’n vreemde indaling op aarde? Het weet alleen dat 52 er een uiterst belangrijk ogenblik is aangebroken. Alles gaat zo snel. Ontwikkeling creëert overmoed. Zij extrapoleert op basis van de reeds bekende gang van zaken. Haman stelt vast dat natuurwetmatig de mens en de wereld zullen veranderen. Omdat Haman bij Achashverosh slechts een halve wereld regeert en de tempel niet wil kennen of tot realiteit wil laten komen, beseft de ontwikkeling niet dat er nog een andere wereld bestaat in de mens en in de wereld. De ontwikkeling beseft niet dat ook deze andere wereld plots tot uiting kan komen. De andere wereld is er al. Esther is al hier doch verborgen. Zij is nota bene de vrouw van Achashverosh. Mordechai is hier, weliswaar in gevaar en in isolement, maar hij staat aan de poort van de koning. De Jehudiem zijn overal verspreid. Zij drukken uit wat Haman irriteert. Maar wat weet Haman van een ommekeer? En juist op dat punt breekt de Neshama door. Het kind wordt geboren. De boodschappers zijn op de 13° Adar bij iedereen aanwezig. Iedereen kent nu de wet van Achashverosh. De overlevering vertelt dat de wet van Achashverosh toch niet zo heel duidelijk was. De overlevering zegt dat wanneer men haar herkende men alleen maar een blijde glimlach van herkenning had. De overlevering zegt dat in de wet van Achashverosh alleen maar te lezen stond dat er op de 13° Adar wat zou gebeuren en dat de Jehudiem er iets mee te maken zouden hebben. Doch wie nu wie zou uitroeien was niet duidelijk. Zelfs de natuurwet kon de overmoed van Amalek niet meer volgen. De natuurwet kon alleen meedelen: 'Houd je gereed voor de 13° Adar. Dan zal er iets heel belangrijks gebeuren.' Niet voor niets is Esther de vrouw van Achashverosh. En Mordechai staat niet zomaar aan de poort. In de uiterste ballingschap is er geen koper. Hamen offert veel op om de uitroeiing van de Jehudiem bezegeld te krijgen. Doch Achashverosh reageert simpel met 'het zilver zij U geschonken en ook het volk'. (Esther 3:11) Wat heeft Achashverosh met de Jehudiem dat hij ze zo voor niets uitlevert? De overlevering wijst op Deut. 28:68. Daarin vindt dit tijdperk van het einde zijn uitdrukking. 'Gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop worden aangeboden, maar er zal geen koper zijn.' Het gaat inderdaad vreemd met de Jehudiem/Iwrim. Zij hebben geen prijs. Zij vallen niet in de wereld van de koopman of de wisselaar. Zij vallen niet in deze wereld van dualiteit, positief of negatief. Hun lot is niet aan dat automatisch mechanisch causale gebonden. Zijn zij braaf krijgen ze hier niet noodzakelijk loon. Voor de Jehudi gelden andere maten uit een andere wereld. Wat zij meemaken is verwant met wat de Shechiena ondergaat en wat de Neshama beleeft. Zij komen allen uit een andere wereld naar deze wereld om er in ballingschap te leven. Hun lot is het evenbeeld Gods. Zij lijden de vormwording. Zij worden even vreemd ervaren als de Neshama in de ontwikkeling. Bij hen bestaat geen koop of verkoop. De waarden liggen in een andere wereld. Alleen daar kan die waarde beoordeeld worden. Lijdt een Iwri hier is dat omdat hij hierheen gezonden werd om te lijden. Heeft een Iwri het hier goed is dat omdat de Iwri het dan hier goed moet hebben en niet omdat hij de ene keer slecht was en de andere keer goed, althans niet op deze wereld goed of slecht. De kennis van goed en kwaad is voor God. Een verhaal vertelt over een Iwri die eens in nood, door zijn klagende vrouw daartoe gedreven, God vroeg zijn lot te verlichten. God verhoorde zijn vraag en gaf hem verlichting in de nood. Daarop droomde hij en zag hij hoe hij in de andere wereld met de Tsadikiem in groot geluk samen zat, hoe ieder aan een eigen gouden tafel zat op een gouden stoel en hoe zij daar de Thora ‘leerden'. Hij zag hoe hij daar de Thora in al haar sereniteit beleefde. Doch zijn tafel had slechts 3 poten en wankelde. Het verhoorde gebed om verlichting in de nood had een koopmansaffaire in zijn Iwristaat gebracht. Hoe kon hij de Thora ondergaan op een wankele ondergrond. Hij wendde 53 zich weer tot God en weer werd zijn gebed verhoord. De verlichting week. Hij droomde en zag tot zijn grootste blijdschap dat zijn tafel in de andere wereld weer stabiel de 4 elementen bezat. Het is beangstigend voor de Iwri wanneer er met de hemel een soort wisselkantoor wordt opgezet. Welke Iwri had het rijk? Korach! Wie is de rijkste onder de volkeren? Haman. Zegt dat niet genoeg over een aardse zegen? De Iwri kent andere vreugden. Voor hem bestaat hier geen prijs. Achashverosh en de natuurwet wisten dat. Voor de Iwri geldt de natuurwet niet. Hij zoekt de oorzaken in de voorwereldse geschiedenis, in de Thora. Daar gelden geen causale daad en beloning volgens ballingschapsnormen. De natuurwet kent dan ook geen prijs voor de Iwriem. Achashverosh kan Hamans offer niet accepteren. Haman krijgt de Jehudiem 'om niet'. Zelfs in dit opzicht valt de Iwri onder het principe 'om niet'. De prijs ligt in een andere wereld. Die prijs heeft te maken met de zin van de schepping, met het evenbeeld te zijn van God, met de Neshamah en de Shechiena. Deze gegevens horen niet tot het rijk van Achashverosh. Achashverosh kan aan zijn 127 landen een boodschap sturen over de Jehudiem elk in hun taal en schrift. Maar omdat de Iwri tot het deel behoren waar Achashverosh niet heerst, kan hij die boodschap niet goed uitdrukken. In alle 127 variaties komt het tot uitdrukking en overal blijft het vaag. Daarom kan Achashverosh hen niet 'kopen' of 'verkopen'. Het is alsof Achashverosh hier zijn beperktheid aanvoelde. Hier viel niet te rekenen of te tellen. Dat geldt steeds en overal voor de Jehudi. Men trachtte hun lot niet na te rekenen met de maten van deze wereld. De overlevering wijst er nog op dat waar Achashverosh tegen Haman zegt 'het zilver zij u geschonken', hij onbewust Hamans lot uitsprak. Zilver heeft als totaalwaarde der letters 160. Het woord voor boom heeft dezelfde totaalwaarde. In het wezen van de verhoudingen bestaat er een sterke verwantschap tussen de begrippen zilver en boom. Hamans wapen tegen Mordechai is 'de boom' waaraan hij hen wil ophangen zoals de slang de mens aan 'de boom' wilde ophangen. En het verhaal vertelt tenslotte hoe Haman zelf aan die boom wordt gehangen, juist via Achashverosh. Het niet kunnen kopen of verkopen van de Iwri bezegelt het lot van Haman. Haman mengde zich op dat uiterste punt in de wereld waar het 'om niet' gaat. Dat er in de uiterste ballingschap voor Israël geen koper is, toont dat Israël van een andere kwaliteit is. Het valt niet in de boekhouding der volkeren. B. De kromming. De 13° Nissan. De 13° Nissan drinken Achashverosh en Haman samen wijn. Zij deden de boodschap met spoed uitgaan en verheugden zich in het feit dat het lot van de mens nu geheel in hun handen lag. Werden de Jehudiem uitgeschakeld, zou ieder overblijfsel uit die andere wereld zijn verdwenen. De mens kon dan volgens vaste normen centraal geleid worden. Hij zou dan niet meer op die vreemde wijze reageren. Vanaf toen ging alles op elk gebied sneller. Er zou een gouden toekomst aanbreken. De stad Shushan raakte in grote verwarring. In de kern hoorde men eerst van de in werking getreden ontwikkelingswet. De dood zou komen. Een einde van alle leven in de ontwikkeling lag in het verschiet. De Jehudiem met Mordechai zagen hun einde nu komen. Het betekende in de ballingschap een verwoesting en een vernietiging. Elke aankondiging van een lichamelijk einde veroorzaakt deze paniek. Het lichaam dat ontwikkeling uitdrukt wilde blijven. Het lichamelijk bestaan was identiek aan ontwikkeling. En ook de Jehudiem leefden in deze ontwikkeling. Het lichaam is de basis om in deze wereld te kunnen verschijnen. Ook de Jehudiem voelden daarom angst. 54 Waarom werden zij zo verlaten? De Jehudi in elke mens beleefde hetzelfde. Dit zal hij niet aankomen want wist hij wat er kwam, waar zou dan zijn doen 'om niet' zijn gebleven? Hij wist het tot dan net niet opdat hij zou kunnen ondergaan wat God had ondergaan toen bij de schepping de Shechiena naar deze wereld werd gezonden. Ook de Jehudi zat in deze ballingschap gevangen. Voor hem was het einde, zoals de engel hem voor zijn geboorte had voorzegd een gevoel van ondergang en verwoesting. Pas voorbij dat einde zou hij die engel terugvinden en alles weer weten. Maar tot dan moet hij de beker tot de bodem drinken en kan hij alleen 'om niet' doen. De wereld van het einde is de wereld waar de Jehudi weent en klaagt. Ook hij gelooft dan de wet van Achashverosh. De 'boom die vrucht maakt' leerde hem dat. De ballingschap komt nu op haar hoogtepunt. Overal ziet de Jehudi zijn ondergang aangekondigd. De ontwikkeling wijst in die richting. Een nieuwe mens is komende. De nieuwe mens lijkt zonder Jehudi in of om zich heen te willen en kunnen leven. Het is voor de Jehudi een afgrijselijke wereld. Deze wereld is vreemd, niet-menselijk, hyperzinnelijk, zwaar verdoofd. Wordt dat de wereld? De Jehudi voorvoelt zijn ondergang. De 4 dagen. De 13° is de 1° van 4 crisisdagen waarin de kromming zich voltrekt. De eerste 2 lopen nog naar de volle maan, de laatste 2 vallen in de afneming. Van buiten is het nauwelijks merkbaar. De maan schijnt in deze 4 dagen even vol. Doch in wezen is er een catastrofe gaande, een enorme ommekeer. Wat tot nu steeds de ene kant uitging en waarvan niemand vermoedde dat dat ooit anders zou worden, gaat nu plots werkelijk anders. Alles wat vast leek, wankelt plots. Deze 4 dagen drukken uit wat de vierheid steeds uitdrukt. In deze 4 dagen zit het patroon van de 4 werelden, de 4 ballingschappen en de 4 elementen. Daarom zijn het er ook 4, van de 13° tot en met de 16° Nissan. Op de helft valt ook het middernachtpunt waarop God naar Egypte afdaalt om de uittocht uit Egypte te voltrekken. Ook daar is een catastrofe. Alles wat eerst niet bestond bestaat nu wel en alles wat bestond vergaat nu. Het is het punt van chatsoth, waar alles plots keert. De maan/vorm toont het nauwelijks maar het gebeurt. De helft van deze 4 dagen in de Estherrol valt samen met de helft van het verlossingsverhaal. Overal geldt Gods zegel. Het is het patroon van de ommekeer. Zak en as. Mordechai heeft in deze dagen een nieuwe verschijning. Hij legde alle pronk die de wereld geven kan af. Hij verschijnt als een bedelaar in gescheurde kledij met een zak en met as. De getalwaarde van het woord zak is in het Hebreeuws 400, de oneindige tijd van de ballingschap. Dit begrip kennen we reeds als de tijd van de ballingschap in Egypte en als de waarde van Poras u-Modai, de wereld van de ballingschap in het Estherverhaal. De zak is het kleurloze vormloze. Het is het zich volledig afwenden van wereldse pronk. De zak is het zich terugtrekken uit deze wereld. De as symboliseert het einde van het verschijnende. Het is de rest van wat is opgebrand. Het is het door de tijd opgebrand zijn. Het woord voor stof, de basis voor het hier verschijnende, het 4° element heeft verband met het woord voor as. Bij stof/aarde is de 1° letter de 70. Bij as is de 1° letter de 1 die juist het tegendeel van de 70 uitdrukt. De beide andere letters zijn p-r, dus wat vrucht, vruchtbaarheid, koe, toeval enz... uitdrukt. Het begrip stof is met het hier levende van de 70 verbonden. Bij as is het verbonden met het reeds ingezamelde. Wie met deze as leeft, leeft met het einde van dit bestaan. Hij richt alles op dit einde. Hij leeft eigenlijk alsof dit einde er al is. Zak en as horen dus bij elkaar. De gescheurde kledij is de verbroken eenheid van de omhulling. Men leeft met het besef dat deze omhulling een schijneenheid is. Bij een 55 dode scheurt men ook de kledij. Het is een schijnbestaan en de dode toont het ons. De dode gaat naar een andere wereld waarvan wij niets weten, waarvan wij niet eens weten dat zij bestaat. Hij toont dat deze wereld zeer betrekkelijk is. De omhulling is geen eenheid want plots is er die vreemde onverklaarde rest of dood. Zo drukt Mordechai zich uit op deze 13°. Zo blijft hij tot de 16°. De Neshama leeft hier in deze vierheid een mager leven. Het is een leven van echte ballingschap. Alles wat met die Neshama te maken heeft leeft dit magere leven. In die 4 dagen speelt de hele ballingschap zich intens af. De hele wereld is voor ons precies op dat keerpunt. Dat is het voortdurende 'nu'. Deze 4 vormen een eenheid. Zij werken voor ons gelijktijdig zoals de 4 elementen. Mordechai zit in deze toestand aan de poort van de koning. Daarmee is hij in het Estherverhaal de uitdrukking van de verlossing. De Niddah. Esther verneemt deze uitdrukkingsvorm van Mordechai. Wat gebeurt er met de wereld? De Neshama moet geboren worden in dat tot het uiterste ontwikkelende lichaam. Maar gaat het lichaam dan toch een bestaan zonder Neshama tegemoet? Zal de Neshama een dood lichaam aantreffen? Er moet nu een geboorte komen en er dreigt gevaar. Dit lichaam wil geen Neshama doch zonder Neshama wordt het een demon. Esther schrikt hevig. De overlevering vertelt dat zij ineens 'Niddah' werd, menstrueerde. De leek vraagt zich nu wat voor een vreemde mededeling dit is. Nog vreemder is het motief van Mordechai aan de poort die wil vernemen of Esther al dan niet 'Niddah' was. Bovendien wordt als bijzonder geprezen dat Esther de 'wijzen' over haar Niddahtoestand raadpleegde. Men zal begrijpen dat het hier niet om een extra hygiënische voorzorg gaat. Wat uit zich nu bij een Niddah? De man en de vrouw kunnen een eenheid vormen waaruit dan de vrucht, het kind kan voortkomen indien de vrouw niet Niddah is. Het Niddah-zijn is een teken dat er ontwikkeling is, dat de vrouw nog het stempel draagt verbonden te zijn met de krachten der ontwikkeling. Zij is dan zelf ontwikkeling. Zij ondergaat het dan. Het bloed is de uitdrukking van deze ontwikkeling. Een vrouw in Niddah is als de wereld in ontwikkeling. Zij is bezet door de krachten der ontwikkeling. Zolang in de wereld deze krachten werkzaam zijn kan de vrucht niet komen. De vrouw is in de mens de uitdrukking van het lichamelijke/uiterlijke/wat aan ontwikkeling onderhevig is. Haar periode hangt samen met de maanperiode. De maan toont ook een ontwikkeling. De maan omringt de aarde zoals het lichaam de mens omringt of zoals de vrouw de man omringt. De vrouw in de toestand Niddah is zoals de aarde die geregeerd wordt door de krachten der ontwikkeling. Zodra de vrouw over de Niddah-toestand heen is, drukt zij de aarde uit die bevrijd is van die krachten. Nu kan er iets gebeuren waardoor zij vrucht kan voortbrengen. De Niddah-toestand maakt een werkelijk contact met de man niet mogelijk. De vrouw wil dat werkelijke zinvolle contact. De vrouw in de Niddah-toestand kan niet aan haar bestemming voldoen. De eenwording met de man kan dan niet tot stand komen. 7 dagen na alle sporen van de Niddahtoestand zijn verdwenen begint voor de vrouw een nieuwe fase. Aan het begin van de 8° dag kan zij met de man een eenheid vormen en kan de vrucht komen. Het wordt zelfs zeer belangrijk geacht dat deze eenwording aan het begin van die 8° dag tot stand komt. De Halachah werkt diepgaand uit wat wel en wat niet onder Niddah-toestand moet worden verstaan. Het is belangrijk te weten of de krachten der ontwikkeling al dan niet overheersen. Zolang die toestand voor de wereld heerst kan de vrucht of nieuwe wereld niet komen. De wijzen van het ware Israël kennen de tekenen van onderscheid. Zij weten of de krachten der ontwikkeling nog aanwezig zijn of niet. En de wereld raadpleegt deze wijzen. Zij zijn niet zichtbaar in deze wereld. Daarom is er steeds contact tussen 56 Mordechai en Esther, tussen de wijzen en Esther. Zoals alles in deze wereld is ook Esther aan deze Niddah-toestand onderworpen. De ballingschap van de Shechiena is een geheel in deze wereld opgaan. Zo is ook de Neshama helemaal in ballingschap in het lichaam. Eshter komt onmiddellijk in deze diepe ballingschap van het Niddah-zijn zodra zij verneemt dat Mordechai met zak en as, met gescheurde kledij aan de poort van de koning zit. Zit Mordechai zo aan de poort is er iets vreselijks in de wereld gaande. Dan heerst beslist de ontwikkeling. Dan is er een hoogtepunt voor de krachten der ontwikkeling op komst. Te zware druk roept krachten van ontwikkeling op. Ook lijden bevat ook dit gevaar! En dat drukt zich meteen uit in de Esther/de verschijning die een mysterie bergt. Het Geheim van Daniël. Esther wil weten wat er buiten in de wereld in Shushan gaande is. In deze wereld van de ballingschap is in de kern, in het paleis alles afhankelijk van 'het doen' buiten. Het is het geheim van de daad/laäsoth, het 'om te doen' waartoe deze wereld werd geschapen. Hathach fungeert als boodschapper. De overlevering zegt dat dit de profeet Daniël is. De profeet Daniël is in de wereld van de ballingschap de verbinding tussen de kern/het paleis en de wereld. Hij vormt de woorden die deze verbinding realiseren. Haman merkt dat er een verbinding bestaat tussen de binnen- en buitenwereld, dat er woorden bestaan die deze brug vormen. De kracht der ontwikkeling op haar hoogtepunt krijgt kennis van dit gebied. Haman laat Hathach doden. Hathach betekent ook 'afsnijden'. Hathach wordt door Haman afgesneden. Amalek zorgt dat deze verbinding wordt verbroken en dat in de ballingschap de profeet wordt uitgeschakeld. De wereld onder de kracht der ontwikkeling doodt de profeet. Daniël wordt ontdekt en geliquideerd. Met Daniël gaat het geheim van de verbinding voor de wereld verloren en ontstaat er een discontinuïteit. Er is een niveauverspringing. Het Estherverhaal is het verhaal van deze ballingschap of de overgang van de wereld van de tempel naar deze wereld van de ballingschap. Het wordt gevormd door het mysterie van dit afsnijden van Daniël. Daarmee gaat de verbinding verloren. De weg van de ene wereld naar de andere kan alleen worden gegaan wanneer Haman Daniël niet doodt. Dit mysterie drukt zich ook in de zichtbaarheid van onze tijd uit. Het brengt het conflict tussen onze tijdsgeschiedenis en de vóór deze wereld handelende geschiedenis van Gods woord. Zo valt de verwoesting van de tempel volgens historici in het jaar 586 v Chr. Dit zou volgens de Bijbelse tijdrekening het jaar 3173 moeten zijn. Toch valt, wanneer men de Bijbelse tijdrekening volgt, de verwoesting van de tempel in het jaar 3338. Hier botsen dus 2 werelden. Inderdaad, wie verwacht dat die werelden continu in elkaar overgaan? Hij die de verbinding maakt is Daniël. Doch Daniël wordt door Haman gedood. De overgang in tijd wordt nu versperd. Deze 165 jaar of het verschil tussen 3173 en 3338 stellen is het 'geheim van Daniël'. Beide jaartallen zijn reëel. De boodschapper tussen de beide werelden werd door de krachten der ontwikkeling gedood. Het is een ander facet van de tik op de bovenlip. In het Hebreeuws heet dit 'geheim van Daniël' 'sod Daniël'. Sod betekent geheim. De getalwaarde van 'Sod Daniël' is 165. De overbrugging is nu een deel van het doen om niet geworden. Van Esther wordt het onmogelijke gevraagd. Esther verneemt via Hathach van Mordechai wat er gaande is. Zij verneemt van Hamans bedoelingen en van Achashverosh verkondigde wet. Ook verneemt zij het verzoek van Mordechai om de koning van die wet af te brengen. Men stelt zich voor wat Mordechai vraagt, nl Achashverosh zijn wet te doen stoppen en Achashverosh om genade te vragen. Kan men een natuurwet om genade vragen? Kan men, wanneer iets van een 5° verdieping valt, de zwaartekracht verzoeken bij de 57 2° verdieping te stoppen? Toch vraagt Mordechai dat. Mordechai weet heel goed dat hij het onmogelijke voor deze wereld vraagt. Doch Mordechai is een Iwri. Mordechai is wat in verband staat met het openen van het geheim van de zalfolie waarmee de verlosser gezalfd is. Esthers antwoord wijst op de onmogelijkheid om dit verzoek bij Achashverosh te realiseren. Bij Achashverosh kan men alleen komen wanneer men geroepen wordt. Een natuurwet heeft immers haar oorsprong in zichzelf. Men kan in bv oktober niet zeggen dat het dan december is en dat het kind dat in december geboren moet worden dan nu, in oktober voldragen ter wereld moet komen. Men kan niet zeggen dat een pas geplante boom binnen een jaar 100 jaar moet zijn. Zo toch zou de wereld van de verschijning ophouden te bestaan. Wordt het lichaam gedood doordat men met de bestaande natuurwetten geen rekening houdt, bv gif innemen, kan ook de Neshama hier niet blijven verschijnen in dat lichaam. Esther voelt haar bestaan door dit onmogelijke verlangen van Mordechai bedreigd. Mordechais daad brengt de kern in actie. En de daad van Mordechai is het onmogelijke te vragen. Esther is reeds ‘30 dagen' niet bij de koning geroepen. Een hele fase of maand reeds verkeerde zij niet in het binnenste. De laatste maal was dat de 13° Adar, dezelfde dag in een vorige fase die nu de ondergang van de Jehudiem zal brengen. Typisch, juist die 13° Adar had de koning wel contact met Esther. De overlevering zegt dat Esther niet graag contact had met Achashverosh. De Esther van de andere wereld vermijdt dit contact. Het vernedert haar. Het maakt haar voor Mordechai onmogelijk. Esther zoekt geen verbinding met de natuurwetmatigheid of de harde dwaze Achashverosh. Zij voelt zich met Mordechai verbonden. Dat is wat met haar wereld te maken heeft. Ze was blij dat Achashverosh haar blijkbaar een hele fase of wereld vergeten was. Nu zou zij zich vrijwillig aanbieden. Zo wil de Neshama ook niet naar de aarde en dat dwaze natuurwetmatige lichaam. Maar ook de Shechiena gaat in ballingschap. Zo zal ook Esther gaan en daarmee iets wekken waartoe de wereld juist geschapen werd. Esther ziet in deze ontmoeting met Achashverosh slechts dood en ondergang. Zij moet tegen de principes van de natuurwet handelen en dat is nu eenmaal een natuurwetmatige onmogelijkheid. Zo handelen ook de Neshama en de Iwri. Hij treedt juist op in strijd met wat men 'gewoon' en 'normaal' vindt. Het doet het hele bestaan wankelen. Eigenlijk moet de Iwri natuurwetmatig steeds weer gedood worden. De enige mogelijkheid om niet gedood te worden is dat de koning ‘de Iwri’ met de gouden scepter aanraakt. Goud staat op de plaats van de 1° dag van de schepping. Het is het 1° van de 7 metalen die het oude weten kent. Goud heeft dan ook verwantschap met het licht van de 1° dag. Het is het oerlicht waarvan de overlevering vertelt dat het direct weer omhuld werd. Het blijft omhuld tot de komende wereld. Op de plaats van de 1° dag van de schepping staat sefira 'chesed', genade, liefde, gunst. Het oerlicht werd voor de Tsadiek gezaaid. Het is als het merg in het been. Alleen wanneer dat oerlicht doorbreekt, zegt Esther, zou het kunnen dat ik blijf leven. Maar dit was een vage onwaarschijnlijke hoop in deze wereld van de ballingschap. Alleen een wonder uit de hemel zou de ondergang van Esther in de Achashveroshwereld kunnen voorkomen. Er is geen ontkomen. Mordechai stelt nu de houding van de Iwri vast: 'Je bent juist in deze wereld om dat onmogelijke te doen. Dat is de grond van je bestaan in deze wereld zoals ook de Shechiena en de Neshama daartoe in de wereld zijn gekomen. Denk niet dat je aan je opdracht kunt ontkomen. Je wordt naar je opdracht gedreven. Zich onttrekken aan de opdracht betekent met rust gelaten willen worden. Dan zullen de krachten der ontwikkeling je overweldigen en dan ga je toch ook verloren. De opdracht komt dan wel via een ander doel want de wereld is zo ingericht dat de terugkeer hoe dan ook wordt bereikt.’ 58 De Jehudi moet juist dat doen wat eigenlijk niet kan. Hij moet het onverwachte doen met alle gevolgen van dien. Daartoe werd hij tot in het paleis gebracht. Hij moet doen. De gevolgen lijken voor hem desastreus. Toch is hij juist daarvoor in deze wereld, in dit lichaam, in iedere tijd. Het verwachte doen is natuurwetmatig. De Iwri moet juist anders handelen vanuit maten van de overzijde. Hij moet dit doen met het gevoel en het weten dat het zijn ondergang zal betekenen. Zo handelt hij in overeenstemming met God. Zo krijgt deze wereld haar zin en bestemming. Het vasten en de Pasen. Esther heeft het gesprek met Mordechai. Het is ook het gesprek in de mens. Men argumenteert met zichzelf. Het is het gesprek ook bij de schepping. Ook bij God is er deze argumentatie. Zal de schepping komen of niet? Zal de schepping vernietigd worden of zal zij behouden blijven? De crisis is nu op komst. Gevolg van het gesprek is nu dat Esther 3 dagen, de 13°, 14° en 15° Nissan een vasten vraagt om harentwil. Een vasten is een zich afwenden van alle wereldse genot van de ontwikkeling. Het eten en drinken zijn de ontwikkeling in het lichaam. Het vasten gaat in wezen evenwel verder dan deze oppervlakkige houding. Het lichaam en de gehele existentie in deze wereld worden nu anders gericht onder de discipline van een andere wereld. Deze discipline vermijdt vermenging met de krachten der ontwikkeling. Het maakt de mens en zijn existentie vrij voor de terugkeer. Vasten is een zich radicaal en principieel los maken van de krachten der ontwikkeling. De 13° Nissan is de dag waarop in de joodse levenspraktijk al het gezuurde wordt opgeruimd. Het gezuurde is wat uitdijt. Het is alles wat aan de krachten der ontwikkeling werd onderworpen. Het brood, de tarwe is het eerste beginsel van groei. Vasten is alles bij zichzelf consciëntieus onderzoeken op aanwezigheid van dat gezuurde/chamets. Men moet er vrij van worden tot in de details. De betekenis van het onbelangrijke en onopvallende is de mens die het zich opblazende wegruimt. Het vasten begint deze 13° Nissan. Het is de dag waarop de voorbereiding vóór het Pasen start. Pasen valt op de 15°. Dit wegruimen van al het gezuurde is het beginsel van vasten. In de mens begint op deze 13° dit wegruimen van de krachten der ontwikkeling bij de mens die de terugkeer wil kennen. Op de avond van de 13°, aan het begin van de 14° Nissan wordt alles tot de meest onaanzienlijke restanten toe bij elkaar gebracht. In de ochtend van de 14° Nissan wordt al dat gezuurde vernietigd. Men doet er volledig afstand van. Het vasten bereikt deze 2° dag een hoogtepunt. De 2° dag van het vasten (14° Nissan) wordt het lam dat vanaf de 10° voorbereid werd, in het huis gebracht. Het lichaam dat voordien aan de ontwikkeling deelnam wordt nu naar binnengebracht. Het is voor het lichaam het begin van de weg terug. Het bloed van het lam tekent nu het huis. Het is identiek met het bloed van de besnijdenis. In beide gevallen wordt de omhulling weggenomen en teruggedrongen zodat de kern, het wezenlijke vrij kan komen en als teken zichtbaar worden. Zo ontstaat nu een band met een andere wereld, het verbond, de Berith. ’s Avonds wanneer de 15° Nissan begint, de avond ook van het Pasen dus, begint de 3° dag van het vasten. Pasen is in wezen een vastendag. Al het gezuurde is nu weg. Het ongezuurde brood komt nu in de maaltijd. Nu begint de grote maaltijd. Nu begint het leven dat het kritieke punt van de 'helft' zal moeten passeren. Deze maaltijd heet een 'armen maaltijd'. Men eet er 'het brood van de armoede' want het is het ongezuurde brood dat volkomen vrij is van ieder onbelangrijk restantje ontwikkelingskracht. Het vasten bereikt zijn hoogtepunt. Men kan nu eten doch men eet nu het ongezuurde. Intussen heerst in de wereld der ontwikkeling/ballingschap een enorme beroering. De wereld lijkt enerzijds met een ongekende vaart het hoogtepunt te naderen en te doorbreken. Het is een nieuwe wereld met de mens als God der ontwikkeling aan het hoofd. Anderzijds zijn er evenveel vragen waar dat uiteindelijk heen moet. Er heerst 59 innerlijk onrust. Wat zal er van de mens worden? Het gezuurde is nu ver weg. Het lam is in het huis. De mens is in het huis. Buiten raast de wereld der ontwikkeling. Buiten spreekt God zijn taal met de wereld van de ballingschap. In het huis waar de mens met zichzelf is, wordt nu het ongezuurde gegeten. Het is het hoofdbestanddeel van de maaltijd. Het is de Mat-sah. Het handelen tegen de natuur. Buiten gebeurt er volgens het Estherverhaal heel veel. Buiten kleedt Esther zich op die avond van de 15° Nissan in koninklijke kledij De overlevering zegt dat haar kledij de 'roeach haKodesh' was. Op het beslissende ogenblik waarop de verborgenheid van God in de verschijning tot de daad overgaat, is de verschijning gekleed in de roeach haKodesh. Dan spreekt uit de verschijningen iets nieuws. Woorden en zinnen worden dan door God aan de mens gegeven. Voordien had Esther haar koninklijke kledij afgelegd. Zij had zich ook met zak en as gekleed. De verschijning was triest, troosteloos en gedrukt onder de angst dat de krachten der ontwikkeling zouden overwinnen. De Iwri voelde zich zó in de verschijningen/ballingschap dat alles bij hem de kleur van de uitzichtloosheid kreeg. De 3 vastendagen brengen plots evenwel een verandering in het gehele aspect. De passiviteit van het verborgene neemt een einde. Onderaards rommelt het. Er gaat iets grandioos ontwaken. De mens heeft met zijn daad een grote, bepalende betekenis. Zijn omkering van de weg, zijn wegruimen van het gezuurde, zijn ongezuurde maaltijd wekte krachten die voor onmogelijk werden gehouden. Er komt nu beweging in Esther/nistar. Zo veroorzaakt ook het vasten van Ninive in het verhaal van Jona een volledige omwenteling. Terwijl wetmatig vaststaat dat Ninive zal ondergaan, breekt door de omkering van de houding van de mens deze vaste wetmatigheid. En Ninive gaat niet onder. Dat grijpt Jona zeer aan. God zelf zegt hem namelijk dat Ninive zal ondergaan, dat hij dat vertellen moet. Ninive moet ondergaan omdat het de 'slechte' weg volgt, nl de weg van de ontwikkeling. Het is slecht van boven af gezien. Zodra Ninive evenwel de weg omkeert en tot vasten overgaat, dwz het gezuurde uitbant, wordt zelfs Gods woord over Ninive opgeheven. Welke zekerheid bestaat er dan, vraagt Jona, wanneer dat allemaal zo kan. Gods antwoord wil zeggen dat de enige zekerheid is Gods wachten op de terugkeer van de mens. Daartoe is de gehele schepping gemaakt. Of daarmee alle structuur van het woord en de groei wordt doorbroken speelt daarbij geen rol. De herkenning door de mens van de mogelijkheid tot terugkeer, van een andere maaltijd waarbij de wijn geheiligd wordt is groots. De enige zekerheid is Gods gesprek met de mens. Al het andere is slechts stof voor Het gesprek. Het vasten werkt revolutionair. Door deze daad van de mens komt er een heelal in beweging. Zo komt Esther bij de koning. Zij komt ongeroepen en de koning begint te branden van toorn. Het toornen in het Estherverhaal is steeds alleen maar het handelen door de wereld van de ballingschap naar aanleiding van de waarneming. Deze waarneming kent slechts het ogenblik. Het weet niet van oorzaak of gevolg want beide zijn nistar. Dit handelen volgens beperkte kennis heeft dus een speciaal karakter. Is dat handelen niet in overeenstemming met een vermeend weten of waarneming van de ontwikkeling ontstaat wat men toornen noemt. De koning toornt nu omdat iets bij hem zelf, in zijn naaste omgeving, zich niet aan de natuurwetten van Poras u-Modai houdt. Zijn koningin is een spelbreekster. Zij verschijnt wanneer zij volgens de natuurwetten helemaal niet mag verschijnen. Esther ziet de toorn. Een uiterste paniek maakt zich van haar meester. Het is ook geen kleinigheid handelen alsof er geen natuurwetten bestaan. Is dat ondernemen evenwel een deel van het vasten en het zich afwenden van de wereld der ontwikkeling, is er overal beroering waar gewacht wordt op de terugkeer of thuiskomst. En zo vertelt de overlevering dat God Esther daar ziet staan. 3 engelen 60 komen in dat paleis der natuurwetmatigheid om in te grijpen. Het zijn Gods gedachten die de daad oproepen. Ze worden engel/Malach genoemd. Wendt men zich af van de ontwikkeling, staat men heel dicht bij God. De ene engel richtte de hals van Esther op. Zij stond nu niet meer in paniek doch met grote zekerheid. Over en weer was er met de andere wereld herkenning gekomen. De 2° engel omhulde Esther met aantrekkelijkheid en schoonheid. De 3° greep de gouden scepter van de koning en rekte die uit zodat Esther erdoor geraakt werd. Zelfs het oerlicht brak op dat ogenblik door. Niets van wat vast leek moest vast zijn. Alles kan veranderen in zo’n ontmoeting. De scepter die 2 el lang was werd nu 12 el. Andere meningen, allen op zich juist, vermeldden dat de scepter 16 of 24, 60 of zelfs 200 el lang werd. Esther werd door dat oerlicht geraakt, niet door Achashverosh' goedheid of genade. Bij Achashverosh bestonden deze begrippen niet. Volgens Achashverosh had Esther vernietigd moeten worden. Doch nu brak de andere wereld door. Juist het vasten had de toegang tot die andere wereld geopend. Het opgeven van de wereld der ontwikkeling, het weggeven van die wereld opende een ongekende andere wereld. Dan grijpen de krachten uit die andere wereld in en wijzigt ook de scepter van Achashverosh volledig van karakter. De scepter was kort. Het oerlicht was naar binnen gehaald. Deze wereld van de ballingschap kende het niet. Doch nu werd het met grote kracht weer ver naar voor gebracht. Het doordrong de wereld weer en toen kon Achashverosh niet anders meer doen dan naar deze gewijzigde wereld handelen. Hij was zeer onder de indruk van dit gebeuren om hem heen. Ook hij voelde een wereld wankelen. Esther nodigt voor de maaltijd. De koning biedt Esther de helft van het Rijk. 'Tot de helft' preciseert de overlevering letterlijk. Achashverosh wil niet voorbij die helft want dan zou hij de tempel moeten herbouwen. Dat zou zijn eigen Rijk opheffen. Tot aan die grens wil hij het aan Esther overlaten. Hij ziet nu dat er met Esther iets bijzonders is. Waar komt zij toch vandaan? Wat is dat toch? In deze toestand vraagt Esther hem om samen met Haman bij haar te komen, op een mishteh dat zij zal maken. De koning vermoedt dat zo misschien het geheim van Esther onthuld zal worden. Hij wil graag naar haar aangerichte maaltijd. Haman wordt met spoed in het paleis geroepen om met de koning en de koningin bij deze maaltijd aan te zitten. De koning is door het gebeuren van de zich zelf verlengende scepter in de war. Hij begrijpt ook niet waarom de toorn plots ophield. Esther was dusdanig van glans aantrekkelijkheid en geliefdheid overtrokken dat alles van het Rijk der natuurwetten anders ging functioneren. Er liep iets nieuws doorheen. Het was de adem van de andere wereld. Het functioneren der natuurwetten wordt in het leven van de mens wel eens meer door iets anders doorkruist. De wetenschap van de wereld der ontwikkeling neggeert dit liever. De koning kan het evenwel moeilijk nog loochenen en wil dan ook dolgraag de herkomst van dit alles weten. Hij merkte dat op beslissende ogenblikken dat andere hier en daar toch bestaat, hoe anders de natuur der vaste wetmatigheden het ook mocht voorspellen. Ook op belangrijke ogenblikken in het bestaan van de mensheid blijken zo’n krachten te werken. Men denkt aan de weerloosheid van het verborgene dat tenslotte toch blijkt door te dringen als bepalende factor. Al deze verschijnselen wijzen op het bestaan van een bepaald patroon. Waar het leven eindigt, waar de wereld een leven besluit, waar een wereldtijd ten einde loopt, daar voelt men dit patroon naar voor komen. Men voelt dan hoe de verschijningen en woorden gehuld zijn in de 'roeach haKodesh'. Men voelt dat Esther/het verborgene zich dan doorzet en hoe het ongewone in de wereld van de natuur of de verschijningen zich dan aandient. Esther handelt niet zoals Achashverosh het wil of verwacht. Esther handelt er juist tegen in en Achashverosh wordt attent. Zo wil hij gaarne aanzitten bij de maaltijd van Esther. 61 Wat zou dat mysterieuze willen? Hoe zouden de spijzen en dranken er zijn? Zou het geheim dat aan het einde plots actief wordt zich onthullen? Het is de avond van de 15°. Volgens de Bijbelse rekening begint de dag met de avond. De maan bereikt haar hoogste groei. Wie denkt in zo’n tijd aan een ommekeer? Wie stelt zich voor dat het oneindige heelal een kromming heeft? Niemand is zich bewust van een einde. Het is de avond van het Paasfeest. In Egypte, in de ballingschap op dat niveau werd het Bijbelse Israël in de huizen verzameld. Het wachtte op wat gebeuren ging. Het echte Israël was niet buiten. Het bemoeide zich niet met Egypte. De 1 van Israël die de uittocht zal meemaken zal de 4 achter laten. Deze 4 vervulde Egypte met de hoogste ontwikkelingsactiviteit. Men is zich wel bewust van een aanstaand beslissend gebeuren. Haman is er van overtuigd dat hij de wereld en de mens heeft gewonnen. Mordechai is overtuigd dat de Iwri de ondergang tegemoet gaat. Doch beiden zijn overtuigd dat de wereld wel verder zal blijven draaien. Alleen Haman is genodigd. Haman komt op het mishteh van Esther. Dat Haman als enige komt is een teken hoe belangrijk en onmisbaar de kracht der ontwikkeling aan het einde is. Haman ziet het als een bijzondere onderscheiding. Hij alleen is met de koning en Esther. Hij weet nu dat de wereld en de toekomst voor hem zijn. De overlevering zegt dat Esther hem daarom laat komen opdat hij inderdaad in die gedachte gesterkt zou worden. De ontwikkeling wordt in een ongelooflijk hoogtepunt gebracht opdat zij echt volgroeid kan worden afgesneden. De Neshama komt in het volgroeide. De verlosser is de laatste Neshama. Esther nodigt Haman uit opdat deze in zijn natuurhaat tegen de Iwri niet op het idee zou komen dat zij zelf een Iwri is. De kracht der ontwikkeling heeft de neiging alles te annexeren. Het is als gist of een gezwel. Waar hij binnengelaten wordt neemt hij als vanzelfsprekend aan dat men het met hem eens is. Nodigt men Haman niet uit zou dat voor hem aanleiding zijn om de toestanden in de kern/het paleis te toetsen. In de tijd van het einde nodigt zelfs de nistar deze krachten der ontwikkeling aan de maaltijd. Men stelle zich goed voor wat dat inhoudt. Een motief is ook dat de Jehudiem zo niet zullen menen dat er in het paleis een zuster als koningin resideert. Want dan zou het vasten onderbroken of afgebroken worden. De Jehudiem zien dat de koningin Haman, hun vernietiger als enige bij haar maaltijd nodigt. Hun wanhoop stijgt tot het uiterste. In deze tijd van het einde lijkt alles de Iwri te verraden en te verlaten. Zelfs de Iwri weet niet waarom dat is. Tot het einde moet en zal hij 'om niet' doen. Hij zou nu kunnen zeggen: is dat nu het resultaat van 2 dagen vasten? Deze uiterste wanhoop van de Jehudi breekt het vasten evenwel niet af. De Jehudi blijft wat hij is in iedere mens en steeds weer in de wereld. Hij is er omdat de Shechiena in de wereld komt en de Neshama in ieder lichaam. Esther wilde de koning jaloers maken. Zij schonk Haman bijzondere aandacht. Daardoor kreeg de koning het denken dat het geheim van Esther tot een binding met Haman zou leiden en dat deze de koning zou kunnen verdringen. In de eindtijd stijgt het aanzien van de krachten der ontwikkeling zodanig dat zij de indruk wekken het heelal te zullen kunnen gaan beheersen en de hele mens volledig dirigeren in zijn denken, doen en laten. De koning die alles beheerst krijgt achterdocht. De krachten der ontwikkeling zijn vanuit hun aard reeds ambitieus. Het geheim van de eerste maaltijd. De maaltijd van Esther verloopt vreemd. De koning vraagt aan Esther wat zij begeert en biedt haar weer het halve rijk, 'tot aan de helft'. Esther vraagt alleen maar dat de koning en Haman op het mishteh dat zij de volgende dag wil aanrichten weer aanwezig willen zijn. 62 Waar Esther in het verhaal de koning en Haman voor een 2° maaltijd uitnodigt is ook precies de helft van het Estherverhaal. Bij de woorden: 'Toen gaf Esther ten antwoord' (5:7) begint de 2° helft van de rol. Met dit antwoord van Esther begint het 'hangen' van Haman. Er is in deze wereld dus 1 maaltijd nodig en een andere. Er is deze wereld en een andere. Deze is de voorbereiding van de andere. Het is nu de avond van de 15°. De 15° dag begint. Ook de maan is vol en begint nu aan het andere deel. Wat tot nu groei was, wordt van nu af verminderen. Het tegendeel treedt in. Waar Esther voor de 2° maaltijd nodigt begint de maan aan zijn 2° tijd. Een ander gebeuren wordt nu voorgeschoteld. Wat eerst verborgen was wordt nu openbaar. Ook Egypte kent een 2° helft. In de 1° helft is de ballingschap. In de 2° helft is er de uittocht/bevrijding/verlossing. Dat geheim openbaart Esther bij de 1° maaltijd. De 1° maaltijd is nog niets. Zij laat de vraag nog open. Er komt een 2° maaltijd, een andere helft. Daarin wordt het geheim geopenbaard. Daarmee eindigt de 1° helft. De boom van Haman Haman keert hoogst vereerd van deze maaltijd huiswaarts. Hij verwacht wonderen van de 2° maaltijd, waartoe alweer alleen hij wordt genodigd. Doch op de weg, aan de poort van het paleis zit Mordechai. Hij weigert nog steeds de resultaten van de ontwikkeling te erkennen. Hij weigert dit alles serieus te nemen. Dat hindert Haman des te meer juist op dit hoogtepunt van glorie. Komt er nu nog geen erkenning van deze geweldige resultaten had de hele ontwikkeling geen zin. Haman voelt zich onrustig en onbevredigd. In zijn omgeving, in het huis van Amalek uit hij zijn ongenoegen. Men weet het daar maar al te goed. De Jehudi zal, zolang hij aanwezig is, verzet blijven plegen tegen de ontwikkeling. De Jehudi wil alleen terug naar huis, wat dat ook moge inhouden. En die Jehudi is niet uit te roeien, in de mens noch in de wereld. Steeds weer ontmoet men hem. Men overlegt hoe men deze Jehudi toch kwijt kan raken. Er was nu een belangrijke grens overschreden. Er was nu een wereld met een nieuw uiterlijk ontstaan. Daarmee zou ook een nieuwe wijze van uitschakelen van de Jehudi kunnen komen. De Jehudi had al het vorige overleefd. De methode van de nieuwe tijd zou hij evenwel niet overleven. Men zal een boom oprichten van 50 el. Aan deze boom zal Mordechai worden opgehangen. Zoiets kan alleen in deze nieuwe tijd. Zoiets kan alleen Haman nu hij bij de koning en de koningin is geweest en ook uitgenodigd wordt voor de 2° maaltijd. De oude wereld eindigde. In het absolute is deze wereld die van de 7° dag. Deze wereld is vervuld wanneer de 7 alle bestaande mogelijkheden heeft gepasseerd, 7x7. De nieuwe wereld begint met de 50, voorbij de 7x7. De nieuwe wereld zal zo’n ontwikkelingsvaart tonen dat de Jehudi eenvoudig zal worden opgeslokt. Er zal dan beslist geen plaatsje op aarde meer zijn voor hem. Hij zal eenvoudig in de lucht komen te hangen. Boom, ets is wat zich als tijd uitdrukt in de wereld der bomen. Tijd is in het Hebreeuws eth. Het woord voor boom heeft in zijn wezen kenmerken die tot het begrip tijd behoren. Het groeien met de jaarringen, het uitbarsten in veelheid aan de top... symboliseert dat. De boom is in het absolute wat de ontwikkeling uitdrukt. De boom van 50 el is de tijd die de 7° dag passeert en nu tot de 8° of nieuwe wereld behoort. Deze boom zal deze avond waar de nieuwe wereld begint tot stand komen. Dat zal bij Haman gebeuren, bij de kracht der ontwikkeling. Deze luidt de nieuwe wereld in. Zoals de Jehudiem de 13° Adar allemaal verdwenen zullen zijn, zo zal Mordechai bij de aanvang van de nieuwe wereld in de lucht hangen. Hij zal het contact met deze wereld verliezen. Men zal hem niet meer begrijpen. Hij zal de wereld niet meer begrijpen. Dat was nog nooit eerder zo. De verandering was nu zo ver doorgewerkt dat een nieuwe wereld was ontstaan. In zo’n wereld kon Mordechai niet bestaan. Deze 'boom' wordt nu in het huis van Haman opgericht. Op het keerpunt der tijden zal 63 hij Achashverosh vragen om Mordechai aan deze boom te hangen. Achashverosh zal deze wet uitvaardigen. De kinderen van het leerhuis. Haman gaat nu naar Mordechai om nog een laatste maal te ervaren wat deze Jehudi doet. Haman is nu vol vreugde en zekerheid. Wat had de mirre en het geheim van de heilige zalfolie nog met deze moderne tijd te maken? Wie had daarvoor nog belangstelling? Haman vindt Mordechai in het 'leerhuis', het Beth haMidrash of het huis van de Midrash. Daar leert hij de Thora met kinderen. Haman telt er, zo zegt de overlevering, 22.000. Het zijn de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet waarmee de woorden van de Thora zijn gebouwd. Het zijn ook de 22 waarmee de ballingschap zich via het woord uitdrukt. Waarom leert Mordechai op dat beslissende ogenblik met kinderen? Wij zien dit contact van wijzen/groten/allergrootsten (volgens de maten der Thora) juist net met kinderen. Zo vragen deze groten herhaaldelijk aan een kind welk vers het die dag heeft geleerd. En het antwoord van het kind wordt zeer ernstig genomen. Het heeft een beslissend karakter. Weten deze wijzen het niet zelf dan? Of dienen deze kinderen als een soort orakel? De vraag wordt nog relevanter want het woord in het Hebreeuws gebruikt, tinok betekent eigenlijk zuigeling of heel klein kind. Wat heeft men als wijze, als Mordechai met deze kleine kinderen te maken? Het kind staat nog heel dicht bij de wereld van vóór de geboorte. Het kind heeft nog nauwelijks van de boom van kennis genomen. Het heeft nog geen oordeel naar waarneming. Het heeft nog niet al die kennis vergaard die door anderen werd meegedeeld en vertroebeld werd door het gif van de slang. Een volwassene heeft een reservoir aan kennis en een massa aan ervaringen. Het bezwaart een mens. Het drukt te zeer naar deze wereld. Het is op zijn best een menging van juist en onjuist oordeel. En vooral men verwacht een intellectueel verantwoord oordeel. Terecht, het is de weg van de mens. Hij moet er doorheen. Hij zal tenslotte ook moeten merken dat zijn oordeel niet telt. Het kind heeft dat alles nog niet. Het ruikt nog de adem van de hemel. Het had nog nauwelijks ander voedsel dan het wondere uit de moeder. Borsten, shaddiem zijn in hun woordstructuur nauw verwant met shamdiem of hemel. Dit voedsel van de moeder is op aards niveau wat de engel aan de Neshama vertelde voor de geboorte. Het kind is als mens het dichtst bij de voorwereld, bij de werkelijke geschiedenis, bij de hemel. Als kind kome de mens tot God. Op het zwaarste punt van de ballingschap ontmoet de mens dat kind, in de eerste plaats in zichzelf. Op het zwaarste punt valt al het andere immers vanzelf weg. Dan voelt de mens de trieste betrekkelijkheid van alle menselijke wijsheid. Dan wil hij niets liever dan los van dat alles voor God staan en horen en zien. Dan spreekt God ook tot hem. De mens laat dan het kind het vers uit de Bijbel zeggen dat het kind die dag leerde. Want elke dag nog is dat kind buiten dit lichaam om in verbinding met de engel van God. Het kind leert daar het vers van die dag. Zo vertelt de overlevering dat Mordechai, toen de bedoelingen van Haman door Achashverosh tot wet werd gemaakt en er dus diepe treur en ontzetting heersten, 3 tinokoth (ev tinok) ontmoette. Hij vroeg hen wat hun vers voor die dag was. Het 1° kind antwoordde dat het het vers uit Spreuken (3:25) was nl.: 'Vrees niet voor plotse angst noch voor de ondergang van de zijde der slechten wanneer hij komt'. Het 2° kind had het vers uit Jesaja (8:10): 'Beraamt een plan maar het wordt verbroken; spreekt een woord maar het zal niet tot stand komen, want God is met ons'. Het 3° kind tenslotte had die dag het vers geleerd dat in Jesaja (46:4) staat: 'Tot de ouderdom ben Ik dezelfde en tot de grijsheid zal Ik u torsen. Ik heb het gedaan en Ik zal dragen. Ik zal torsen en redden'. Dat zei het kind ook in Mordechai. In de grote angst kwam dat plots door. Niet de 64 ongetwijfeld grote kennis van Mordechai liet dit doorkomen. Volgens zijn weten zag hij geen uitkomst. Doch het kind in direct contact met de voorwereld sprak het in hem uit. Mordechai was zeer verheugd. In zijn binnenste wist hij nu: ‘Geen angst. God draagt dat mee. Hij laat ze maar plannen maken, God zal redden.’ Haman was Mordechai gevolgd en zag zijn blijde glimlach. Hij vroeg wat de oorzaak was en Mordechai vertelde het. Toen besloot Haman in de 1° plaats de kinderen te doden nog vóór Mordechai. Juist dat kind in de mens is het grote gevaar voor Haman. Het kind staat nog in verbinding met het andere, waar de knip onder de neus nog maar pas werd gegeven. Haman herkende het gevaar. Vat men het kind direct aan op de wijze van Poras uModai, stampt men het de wetten van Achashverosh als enige wijsheid in, zal dat andere kind snel dood zijn. Ook in de mens moet dat kind langs deze weg worden gedood. Er moet zoveel dienst aan Haman worden opgelegd en zoveel studie over de werkelijkheid van Achashverosh worden verplicht opdat ook dat kind in de mens snel verstikt. Typisch zijn de leraren van deze kinderen. Het zijn niet de grote wijzen. Het zijn mensen met een heel speciaal lot. Wie kan de tinokoth leren? Wie kan hen leiden? Alleen zij die zelf met dat andere, met die voorwereld op een heel aparte wijze in verbinding staan. Het zijn mensen die met dit leven hier in botsing zijn geweest. Voor deze wereld is dat inderdaad onaangenaam. Vanuit de andere wereld oordeelt men echter anders. Daar zegt men: ‘Zij leren met de kinderen.’ De afstammelingen van Haman, Siserah en Sanherib leerden met kinderen. Zij hadden nogal wat meegemaakt! En Mordechai met al zijn recalcitrantie (onwilligheid) leerde met kinderen. Van Jakobs 2° zoon, Simon zegt men dat hij de leraar voor de kinderen was. De stam Simon heet de kinderleraar. Hij heeft geen vaste plaats in het land. Hij trekt door het land en leert de kinderen. Hij veroorzaakte met Levi de catastrofe van Sichem. Hij nam het op voor Dinah en nam het kind van Dinah en Sichem tot zich. Hij stond op de voorgrond bij de verkoop van Jozef. De stam Simon kende in de woestijn het debacle met Baal-Peor. Het zijn geen kleinigheden. Toch worden zij de leraren van de kinderen en van de kinderen in de mens. Wanneer Haman nu Mordechai met de kinderen ziet leren, grijpt hem, ondanks alle zekerheid omtrent de ondergang der Jehudiem, toch weer een grote woede. Hij werpt ijzeren ketens over hen heen en stelt bewakers over ze aan. Hij zegt: 'Morgen zullen zij als eerste worden gedood, nog voor Mordechai'. Morgen, want het is nog steeds de avond, het begin van de 15° Nissan. Iedereen weet dat een nieuwe wereld komende is. Grote veranderingen kondigen zich aan. Men voelt de overgang naderen. Iedereen is overtuigd dat Haman de toekomst heeft. Ook de Jehudiem menen dat. Daarom vasten zij. Daarom onthouden zij zich van deze wereld. Zij weten dat hun ondergang door Achashverosh werd vastgelegd en toch vasten zij. Het vasten is irreëel. Het is eigenlijk zinloos. Het is werkelijk 'om niet'. Het waken in de nacht. De nacht van de 15° Nissan breekt aan. De 'helft' van de nacht/chatsoth gaat verdwijnen. De kant van de toenemende nacht gaat verdwijnen zoals ook de zijde van de toenemende maan gaat verdwijnen. Het is de toenemende ontwikkeling in de wereld en in het heelal. De andere kant komt nu. Het is de kant van de afnemende nacht of afnemende maan. Het is een naar de oorsprong terugkerende ontwikkeling. Op dit keerpunt in de nacht is er overal op aarde en in de hemel grote beroering. Alles is waakzaam en gereed. In die nacht wijkt ook de slaap van de koning. De overlevering zegt dat hier met ‘koning’ God wordt bedoeld. Het vasten en lijden van de Jehudiem dringt door tot God. God zet zich daarom op de troon van rachamiem/barmhartigheid nadat hij in de 1° helft op de troon van de wetmatigheid/din had gezeten. Voor ons is het onbegrijpelijk. Die houding van de Jehudiem gaat samen met de houding van God en de structuur van de schepping. In 65 die tijd van beslissing/keerpunt is er als vanzelf de Paasmaaltijd van Israël, de arme ongezuurde maaltijd. Het is het vasten van de Jehudiem en het keren van de nacht en de maan. De houding van de natuur en de houding van de mens vallen samen. Omdat God niet slaapt is alles in beroering. De overlevering zegt dat God uiteraard niet slaapt doch dat de mensen in ballingschap de mening waren toegedaan dat God slaapt omdat God uit het verborgene/nistar handelde. Omdat God niet slaapt is ook Haman in volle activiteit. Hij bereidt alles voor op de komende 8° dag. Hij is op weg naar de koning om de wet om Mordechai te kunnen laten hangen van de koning te laten uitgaan. In die nacht slaapt ook Esther niet. Zij bereidt de maaltijd voor de volgende dag waarbij het geheim onthuld zal worden. Dat geheim zal alles, het volstrekt ongelooflijke en minst verwachte geheim omkeren. In die nacht slapen de Jehudiem niet. Zij verwijten Mordechai dat hij het zo ver heeft laten komen. Zo kan men toch niet leven. De Jehudiem vallen Mordechai aan. Mordechai weet dat hij niet anders kon. Zo slaapt ook Mordechai niet in die nacht. Hij leert met de kinderen/Tinokoth. En dit lijden dringt tot God door. God hoort het als het geluid van schapen en geiten. Mozes wijst God erop dat het de Tinokoth zijn van de Jehudiem. De engelen menen dat de ondergang van de Wereld gaande is. De ommekeer is hen onbekend. Zij kennen niet de weg van de ontwikkeling. Daarom kennen ze ook niet de ommekeer. Wanneer God verneemt dat de kinderen lijden, schudt zijn troon. Daarmee schokt alles in de schepping. Dan komen ook de vaderen van Israël of aartsvaders voor God. Op het keerpunt zijn zij wakker. Zij zijn aanwezig en worden gekend. Men herkent ze als de bij God levende wortel van de Iwri in de ballingschap. En dan stuurt God de engel Michaël naar de wereld om 'te doen'. 'Wie is als God' wordt nu een aanwezigheid in de wereld. Michaël verstoort de slaap van koning Achashverosh. Die kan maar niet begrijpen waarom Esther ook Haman uitnodigde. Michaël laat de koning dromen dat Haman hem naar het leven staat en de kroon wil overnemen. Als teken geeft Michaël hem in die droom dat Haman inderdaad dit zal vragen nog in diezelfde nacht. De koning voelt zich verlaten. Is Haman tegen hem en nodigt Esther deze Haman bij de maaltijd als enige, wie is dan nog wel met hem? Alle natuurwetmatige verlaat de koning. Hij roept om het 'boek der herinneringen'. Hoe was de wereld gekomen. Wat was de oorzaak van dit en van dat? De koning vraagt en vraagt en wil tot rust komen. Het klopt plots niet meer met deze wereld der natuurwetmatigheid. Hij voelt dat er iets heel belangrijks gebeuren gaat. Hij wordt bedreigd door een nieuwe wereld. Het boek der herinneringen leest zichzelf. Verkeert de mens in deze toestand, leest bij hem het verhaal der oorzaken zich vanzelf. Verkeert de wereld in deze toestand, verschijnt de grond der dingen. Het is de toestand waarin men voelt dat al het vaststaande verdwijnt. Men voelt er zich verlaten. Men wil 'het begin' kennen en de zin van dit alles. Het lezen van dit boek der herinneringen geschiedt vanzelf. Shimshai is bij Achashverosh de lezer van dienst. Shimshai liet ook de bouw van de muur van Jeruzalem in het kader van de herbouw van de tempel stopzetten. Achashverosh heeft door zijn eigen aard iemand tot lezer van de herinneringen die op zijn beurt de herbouw van de tempel niet dulden kon. Deze Shimshai stuit bij het lezen van de herinneringen spoedig op het verhaal van Bigtan en Teres. Dit verhaal past natuurlijk niet bij de verstoorder van de tempelbouw. Shimshai wil Mordechai's realiteit verdringen. Hij wil niet weten dat door Mordechai de wereld behouden bleef ten koste van die 2 aan het begin die de wereld hadden willen verwoesten. Kan men Mordechai niet verdringen betekent dat men dan ook de tempel van de Iwri zal moeten afwerken. Men zal hem dan niet meer opzettelijk onaf nog kunnen laten. Op het ogenblik van het wakker zijn van alles wordt ook het verdrongene teruggeroepen. De overlevering vertelt dat Gabriël de door Shimshai geschrapte woorden weer neerschreef. Een ander verhaal vertelt hoe het overgeslagene terugrolde en zich vanzelf aan de koning voorlas. Op dat ogenblik in het midden van de nacht, aan het einde van de ene helft komt de grond van alles toch te voorschijn. Het is als een eindgericht. Het verborgene wordt nu onthuld, ook het verdrongene dat men liever niet wilde weten omdat het niet past in 66 het patroon van de 'halve' wereld. De koning hoort nu het verhaal van Bigtan en Teres weer. Het was bij hemzelf verdrongen. Shimshai behoort tot de koning. Hij is een apart kronist die weet wat hij verdringen moet. Nu vraagt de koning: Wat is er met Mordechai gebeurd? Door Mordechai bestaan wij nog. Daar heel in het begin heeft de mirre toch gehandeld? Het antwoord luidt dat Mordechai geen erkentelijkheid in die wereld heeft ontvangen. Hij was toch verdrongen? De koning is nu vol onrust. De erkentelijkheid zal nu moeten komen. De Tsadikiem krijgen hun 'beloning' in 'de andere wereld.' zo niet wankelt hun gouden tafel. Mordechai had voor 'deze wereld' om niet gehandeld bij Bigtan en Teres. Hij verkeerde er nog in angst. 'Wie is er in de voorhof?' vraagt nu de koning want nu zal hij Mordechai de beloning geven. Het is Haman. Haman wil de koning nu spreken. Het is nu net na middernacht, de 2° helft is begonnen waarin Mordechai opgehangen zal worden aan de boom van de 50 el. Haman is zoals de ontwikkeling geaard is steeds voortvarend. Geen seconde gaat bij hem verloren. 'Laat hem komen', zegt de koning en hiermee is de kromming voltooid. Nu zal de ommekeer als een lawine over de mens en over de wereld komen. C. De ommkeer. Haman is sprakeloos. Zelfbewust komt Haman bij de koning binnen. Zijn tijd is nu volledig gekomen. Wat weet Haman van het chatsoth of de ommekeer op de helft? Wie überhaupt van deze Wereld kent dat ogenblik? Het is het ogenblik waarop Abimelech Sarah moet loslaten, waarop voor Abram zich de nacht deelde in de strijd met de 4 koningen. Het is het ogenblik van de uittocht uit Egypte, van de ommekeer bij Sancherib, van de val van Belshazar. Het is ook het ogenblik waarop de profeten hun gezichten zien en waarop de dromers hun dromen hebben. Zo droomde ook Achashverosh toen Michaël voor hem verscheen in de kledij van een bedelaar. Kan het anders in de wereld van Achashverosh? Haman weet dat nu zijn glorie begint. Wanneer de koning hem vraagt wat er met de man moet gebeurt die in de gunst van de koning staat, kan Haman niet anders denken dan dat de koning hem bedoelt. In de tijd van de wassende maan was dat zeker zo geweest. Ongetwijfeld had de koning hem dan bedoeld. Doch inmiddels voltrok er zich bijna ongemerkt een kromming en nu heerst een andere wereld. Alles was in zijn tegendeel veranderd. Esther gaat haar geheim meedelen. De vervolgde Mordechai wordt de grote uitvoerder in deze wereld. De machtige Haman moet verdwijnen. De ommekeer is er doch de wereld weet het nog niet. Haman handelt dan ook volgens zijn ervaringen en bewustzijn uit de vorige wereld. Hij somt de koning op wat hij zichzelf in deze nieuwe wereld toedenkt, koninklijke kledij, de koninklijke kroon, de koninklijke basis, de verkondiging van dit alles. Het past in de lijn der ontwikkeling. En dan komt de verdovende slag, het volkomen ongeloofwaardige. De koning zegt dan dat hij Haman dit alles voor Mordechai moet doen. Haman is sprakeloos. Hij tracht te argumenteren en biedt Achashverosh alles wat hij maar bieden kan. Hij biedt zelfs aan de slaaf van Mordechai te worden als hij maar niet deze val moet realiseren van het ene uiterste naar het andere. Achashverosh accepteert alles wat Haman hem biedt doch blijft bij zijn opdracht. Haman zelf moet de grootheid van Mordechai verkondigen. Haman zelf moet hem die grootheid geven. De wereld van de ontwikkeling staat plots voor een vreselijke schok. Wat zij als onbelangrijk, hinderlijk en storend had gevonden, wat zij juist had willen elimineren 67 blijkt plots het belangrijkste te zijn. En de ontwikkeling moet dit zelf verkondigen. Zij moet meedelen aan de wereld dat het verborgene de hoofdzaak is en dat wereld van de ontwikkeling nu de knecht is van de Iwri/Jehudi. De ontwikkeling weet dat het eerst samen met Achashverosh. Mordechai weet nog van niets. De Jehudiem zitten nog in zak en as. De ontwikkeling werd er al mee geconfronteerd. Haar wereld stort in. Wat zij ook doet om het te verzachten, het wordt er alleen maar erger door. De wereld die dacht 'er nu te zijn', ziet dat zij juist heel ergens anders belandde, nl als knecht van wat zij had verguisd. Het is een omkering van alle waarden en normen. En vooral de koning heeft het verhaal van het oerbegin begrepen. Toen hij Haman zag komen, herkende hij hem vanuit zijn droom. Hij wist dat Haman hem kwam doden. De krachten der ontwikkeling zouden voor niets stand houden. Achashverosh had nu iets gezien van de ene wereld en van de andere. Hij begreep dat hij nu moest handelen volgens de andere wereld. Doch hij bleef een dwaas. Het beetje meel wint het. Haman begeeft zich nu naar Mordechai om hem deze onmogelijke ommekeer mee te delen en om Mordechais roem aan de wereld te verkondigen. De ontwikkeling moet het doen na middernacht. Mordechai is in het leerhuis met de kinderen. Wanneer hij Haman ziet komen weet hij dat Haman hem komt halen om hem op te hangen. Mordechai weet dat in de komende wereld geen plaats voor hem zal zijn. Hij richt zich in een laatste gesprek tot God. Haman vraagt de kinderen welk onderwerp zij hadden besproken. De leerlingen antwoorden dat het ging over de kleine hoeveelheid meel die bij het korban/offer in de tempel tot God wordt gebracht. Haman vraagt naar de geldwaarde van dat meel. Deze blijkt gering te zijn. Daarop roept hij uit: 'Dit kleine beetje meel van jullie heeft mijn 10.000 talenten zilver verdrongen'. Haman beseft nu dat de maten van de realiteit anders zijn dan de zijne. Zijn rijkdom betekende niets. Alle schittering en macht woog niet op tegen dat onopvallende. Haman begrijpt nu dat het niet te vinden is in de verschijningsvorm doch juist verborgen was in het kleine onopvallende. De nistar uit zich schuchter, bescheiden en verborgen. De nistar noemt zijn naam niet. Haman beseft nu de kracht van de Halacha die de structuur van dat onopvallende kent. Haman had dat alles bespot. Daarom wilde Haman het ook liquideren. Het lag in de lijn van de ontwikkeling. Nu gaf deze lijn zijn eigen liquidatie aan. Men zegt dat op de kinderen in het leerhuis, de tinokoth shel beth rabon de gehele wereld rust. Men vraagt God de wereld te redden terwille van deze tinokoth shel beth rabon. Ook Mordechai kan het niet geloven. Mordechai maakt zich nu gereed om zijn laatste gang te gaan. Wanneer Haman hem zegt dat hij voor hem de koninklijke kleding heeft meegebracht, ziet hij daarin spot. Ook hij kan niet geloven dat de wereld iets anders bracht dan verdere ontwikkeling. Hoewel hij God steeds om hulp had gevraagd, had hij nooit verwacht dat die hulp zich in zo’n ommekeer zou uiten. Zelfs Mordechai denkt aan verlichting van de druk, aan een wissel van regime en aan de bestraffing van het kwaad doch zo’n wereldommekeer is ook voor Mordechai ondenkbaar. Daarom verkeert Mordechai bij Hamans verschijnen in angst en verlatenheid. De Jehudiem overlaadden hem met verwijten omdat hij de Iwrihouding zo zuiver had gehandhaafd. Het is Mordechais uiterste punt waarop men zich verlaten en verloren weet in deze wereld. De zinloosheid van alles speelt als gedachte door de wanhoop heen. Hier is de mens in evenbeeld met de Schepper. De schepping staat aan de rand van de ondergang. De krachten der ontwikkeling zijn geen spelelement. Ze zijn enorm. Het zijn de krachten ook van God om deze wereld te doen zijn. Wanhoopt God om de mens en om de wereld is dat een reële wanhoop. Het grootse geluk van de eenwording en de terugkeer zou nooit zo groots zijn geweest als de definitieve 68 ondergang niet een werkelijke mogelijkheid was geweest. De angst en verlatenheid van Mordechai weerspiegelen de angst en verlatenheid bij God. Zelfs met de Shechiena en de Neshama bestaat de mogelijkheid tot keuze en is er dus een kans op een ondergang. Zo gingen voor deze schepping reeds 974 werelden ten onder. En zo gaan existenties in deze schepping te gronde om nooit meer hier te verschijnen. De Neshama keert naar haar goddelijke plaats terug doch de existentie hier heeft niet altijd een opstanding. Zo’n niet-terugkerende existentie is een wereldondergang. Elke mens is in feite het heelal zelve. Wij zien de mens niet zo want wij zien alleen momentopnames. In werkelijkheid is elke mens het heelal. Deze ondergaande existenties is Gods wanhoop. Het is een afdruk hier van de ondergang der 974 werelden. 26 van de 1000 werelden blijven. Dit is de zin van de overlevering. Deze 26 blijvende zijn de 26 geslachten van de Thora. Het 26° geslacht ontvangt de openbaring. Daarmee is de 1000° wereld voltooid. 1000 is in het Hebreeuws identiek met de naam van de 1° letter, de letter 1. Dan heeft de schepping haar zin voltooid. De 974 werelden zijn naamloos. Zij vervulden hun functie als de gist of het gezuurde. Dat is de ondergang. De 26 geslachten zijn allen bij naam genoemd. Dat is het blijvende en terugkerende. Dat is ook de opstanding van de mens. Wat in de wereld is, is ook in de mens. Zo is de angst en de verlatenheid van Mordechai. Het is ook de dood bij de individuele mens. De uittocht uit Egypte is het patroon van elke individuele geboorte en dood. Het is het punt van de helft van de nacht. Haman verkondigt de nieuwe wereld. Haman moet Mordechai nu kleden in de koninklijke kleding. Mordechai kan het nog altijd niet geloven en denkt nog steeds aan een opgezet spel. Mordechai laat zich door Haman klaarmaken voor de bekendmaking in de wereld van de ommekeer. Wat zich in het paleis en aan de poort afspeelt verspreidt zich nu. En zo voert Haman Mordechai door Shushan. De wereld van de krachten der ontwikkeling kan het nog steeds niet vatten. De overlevering vertelt dat Zeresh, de vrouw van Haman meende dat de man in het koninklijk gewaad Haman was die door Mordechai als knecht werd rondgeleid. Ook haar dochter dacht dat. In hun poging om Mordechai nog extra te beschamen in deze nieuwe wereld werpen zij fecaliën over de man die het koninklijk paard leidt. Daarmee treffen zij Haman. Wanneer de dochter dat ontdekt stort zij zich omlaag en sterft. Zij wilde de vrouw van Achashverosh worden toen Haman Washti had laten doden. Alles kookt en kolkt nu. Alles staat nu op zijn kop. Haman komt verdwaasd thuis. Hij is bevuild door zijn eigen vrouw en dochter. Mordechai keert terug tot zijn plaats voor de poort en kleedt zich weer in zak en as. Hij is nog steeds vastende. De 3 dagen zijn immers nog niet om. De wet die de uitroeiing van de Jehudiem beveelt bestaat nog steeds. In de nieuwe wereld trekken de boodschappers van Achashverosh nog steeds verder met deze uitroeiingswet. De uittocht uit Egypte is een feit doch de zee van het einde is nog niet doortrokken. Egypte zit de Jehoedi nog op de hielen. Het ongezuurde brood van armoede wordt nog gegeten. Het Mannah is er nog niet. Wanneer Haman de toestand nu met de zijnen bespreekt, weten zij dat er een nieuwe wereld is doorgebroken. Amalek kent Jakob. Hij herkent het patroon van het gebeuren. Hij weet dat als hij eenmaal valt, hij tot de ondergang zal vallen. Want voor de Jehudiem geldt dat als ze Amalek herkennen zij hem zullen terugdringen. Er zal dan voor Amalek geen mogelijkheid meer zijn om opnieuw op te komen. Het is nu Pasen. Het gezuurde is weggenomen en daarmee ook Amalek. Nu is Haman vol angst en wanhoop. Zal er nog redding zijn? Misschien is die er bij koningin Esther. Zij had hem toch uitgenodigd, samen met de koning? Het mysterie was toch nog niet geopenbaard. Zou het wat voor Haman inhouden? De 2° maaltijd van Esther. 69 Haman nog vervuld van verwarring wordt door de boodschappers van de koning naar de 2° maaltijd van Esther gebracht. De 1° was in de vorige helft. De 2° valt in de nieuwe helft. De maaltijden van Esther staan aan weerszijden. In de 1° verwees zij enkel naar de 2°. Nu is er dan die 2°. Weer vraagt de koning haar naar haar verzoek. Weer wil hij het haar inwilligen 'tot de helft van het rijk'. Bij de 2° maaltijd onthult Esther wie zij is. Zij onthult dat zij behoort tot de groep die Haman wilde uitroeien, nl tot 'de andere zijde' die nu zichtbaar wordt. In de vorige wereld was zij de verborgene. Nu is zij de zichtbare. Het is voor Haman een nieuwe slag. De koningin is de geheime zijde van de koning. Hoe was het mogelijk? Waarom weet men zo iets niet? Is de ontwikkeling zo blind makend? De koning wordt weer toornig en gaat naar de tuin van het paleis. Daar hakt Michaël jonge bomen. Het vermeerdert de toorn van de koning. Er nadert in de wereld en in de mens een nieuw hoogtepunt. De koning betreedt weer het paleis. Daar smeekt Haman bij Esther om genade. De kracht van de ontwikkeling vraagt het verborgene om haar behoud. Juist wanneer de koning binnen komt, duwt Michaël Haman over het bed zodat hij over Esther valt. De koning meent dat Haman Esther wil aanranden tijdens zijn afwezigheid. Zijn toorn stijgt nog meer. Op dat ogenblik grijpt Charbonah in. Hij wijst op de boom van 50 el die Haman oprichtte voor Mordechai. Haman wordt nu aan deze boom opgehangen. Niet de Iwri doch juist de krachten der ontwikkeling verliezen de grond onder hun voeten. Zij hebben geen verbinding meer met deze nieuwe wereld. De doornen. De boom waaraan Haman hangt en die hij zichzelf had voorbereid, is de kots of ‘doornenboom’. De doornen zijn de omhulling die de toegang tot het geheim afsluiten. Verborgen onder de doornen is de Shoshana. Alle bomen wilden een tak geven om Haman aan te hangen. Alles in de schepping wist dat niet Mordechai maar Haman zou hangen. Alleen de mens wist niet. Alleen zo zou de mens 'om niet' kunnen doen. Ten slotte werd de 'kots' aangewezen. Sedert de 6 dagen van de schepping werd de doorn voorbereid op dit doel. Haman wilde steeds uiterlijk zijn. Hij wilde de toegang tot het geheim onmogelijk maken. Tenslotte hangt hij zelf aan die boom. Het werd zijn noodlot en bestemming. De krachten der ontwikkeling nemen een einde. Zij zijn voor deze wereld niet meer nodig. Bij de schepping ontstaat ook de doorn. Deze doorn beschermt, sluit af en schrikt af. Haman wordt zichtbaar als die doorn. Hij groeit niet meer. Hij blijft daar zoals hij is. Hij doet leed aan wie hem aanraakt. Doch men weet dat nu. De doorn heeft zijn functie als drager van Haman. De doorn bergt in zijn midden de Shoshana, Esther. In de nieuwe wereld is alles omgekeerd. In de nieuwe wereld wordt alles nu omgekeerd. Mordechai neemt de plaats van Haman in. Hij krijgt de ring van de koning. De boodschappers die de 13° Nissan waren vertrokken worden nu achterhaald door nieuwe boodschappers. Het zijn snellere die de 23° van de 3° maand, Siwan vertrekken. Toch is er de 13° Adar het vernietigen, doch nu zijn de haters van de Jehudiem als verlamd. Zij worden nu uitgeroeid. De 1° boodschap van Achashverosh was niet zo duidelijk. Zij bleek toch nog juist want er werd vernietigd, alleen was nog niet duidelijk wie het slachtoffer zou worden. Alles van de kracht der ontwikkeling is nu verdwenen. De 10 zonen van Haman worden met de anderen gedood. Haman zelf wordt de 16° Nissan, de 4° dag dus van het geconcentreerde gebeuren gehangen. Voor de Jehudiem heerste licht en vreugde, blijdschap en eer. Er was een andere wereld gekomen. Zo drukt het Estherverhaal de verlossing uit. Alle waarden werden omgekeerd. Men begrijpt zelf niet meer hoe het zit. Men waakt en denkt te dromen. Het is een roes van 70 een geheel ander karakter. Toch blijft de ballingschap in wezen bestaan. Koning Achashverosh blijft. Poras u-Modai blijft. Alleen is nu koningin Esther zichtbaar. Mordechai de Jehudi is nu de uitvoerder van de wetten. Maar wat gebeurde er nu eigenlijk? Wat is er met de mens en de wereld gebeurt? Hoe drukt zich dat in onze huidige werkelijkheid uit? Dit gebeuren moet behouden blijven door de gehele ballingschap heen. Het Estherverhaal moet ieder jaar gelezen worden. Het Poerim is een jaarlijks terugkerend gebeuren. De maand Adar is door dit Poerimgebeuren tot op de huidige dag getekend. De strijd met Amalek wordt iedere dag herdacht omdat hij iedere dag een feit is. Zo is ook dit Estherverhaal door de hele ballingschap heen een blijvend levend gebeuren. Dromend of wakend? Het Estherverhaal vertelt hoe in de wereld van de ballingschap de bevrijding der ontwikkeling zich uit. Het vertelt hoe in onze realiteit de confrontatie met de krachten der ontwikkeling verloopt. Zij nemen in de 1° helft in betekenis toe hoewel de ommekeer ook daar al vastligt. Dan komt de crisis en verandert alles in het tegendeel, hoe onwaarschijnlijk ook. Het wordt zó vreemd dat men eenvoudig niet meer gewoon kan blijven. Van daar het gebruik om op Poerim 'abnormaal' te doen. Op Poerim is het gebruikelijk om zich te verkleden. Het is een maskerade. Men wil zeggen: 'Je dacht dat ik die was? Helemaal niet! Ik ben juist het tegenovergestelde'. Zo is het bij deze Chatsoth/revoluties. Men vergete niet dat ook de profeten op dat ogenblik hun gezichten krijgen. Het tijdstip is geen vakje op de kalender. Het tijdstip is zoals alle tijdstippen op aarde een projectie van tijden in het absolute, afhankelijk van de mens. Gebeurt bij hem wat het Poerimverhaal vertelt, gebeurt daar op de 'helft' het contact met de andere wereld. Ook de profetie zegt: 'Dacht je dat ik die ben en dat ik zo heet? Dat dacht je maar? Ik ben iemand anders en ik heet heel anders!' Op Poerim is er ook het gebruik om een geluksspel te spelen, bv een kaartspel. Want plots krijgt het kaartspel een ander karakter. Men spot bij dit spel eigenlijk met de naam 'toeval'. Trok ik 'toevallig' die kaart? Dat dacht je maar! Dat dacht Haman ook! Waarom ik juist die kaart trok is nistar. En nu na de eerste helft wéét ik het want Esther is nu geen geheim meer. Ik als Jehudi/Iwri weet nu dat het allemaal door God zo geleid wordt en werd, óók deze kaart. Ik accentueer het juist nu. Alles is zoals mijn kaartspelletje, ook daar waar je denkt dat je het in eigen handen hebt. Haman beredeneerde de maand Adar en het was net zo beredeneerd als de kaart die ik nu trek. De wijn heeft nu niet meer het gevaar van Amalek. Die hangt nu. Zijn voeten raken de aarde niet meer. Hij hangt, samen met zijn wereld/zijn '10 zonen'. De wijn verloor het gevaar. Haman zit er niet meer in. Nu geeft de wijn alleen maar het gevoel van een verlossing. Dit alles is de toestand van de komende dag, van wat de overlevering kent als de 8° dag. Wakend of Dromend, men weet het niet meer. Men weet wel dat er een onzegbaar onderscheid is met het voorgaande. Het Jodendom kent het gebruik om dat onderscheid van de overgang van de 7° dag van de week naar het komende uit te drukken met de woorden uit de Estherrol waar de grote vreugde overal doorbreekt, nl: 'en voor de Jehudiem was er licht en vreugde, blijdschap en eer'. (8:16) Het is hier inderdaad voorbij de 7° dag, zoals de boom waaraan Haman hangt voorbij de 72. Zo is ook het feest van Chanoeka een gebeuren tegen al het verwachte in. Ook Chanoeka is een gebeuren met een 8° dag. Daarom speelt men ook op Chanoeka geluks- en kaartspelen. Voor de dwaas is het nu eens toeval, dan weer overleg en plan. Voor ons Iwriem is alles onder leiding van God tot in het kleinste detail. Daarom spelen wij deze spelletjes als een religieuze provocatie. Ons spelletje is net zo belangrijk als jullie zwaarwichtige politiek en wetenschap. Want wat weet je van de bedoelingen van de nistar. Maar wij zien in alles Gods hand. Als volwassenen spelen wij het. Dat is de houding van de Jehudiem in deze wereld. Zo is de wereld na de 71 grote revolutie. De geschenken. Na het hangen van Haman, zo vertelt het Estherverhaal, zal iedereen elkaar en ook de armen geschenken geven. Het lijkt aardig maar bekijk het niet volgens de normen van het nuttige. Geschenken geven is tegengesteld aan wat de koopman of wisselaar kent. Gaf die geschenken had hij 'niets om van te leven'. Het geven van geschenken komt hier van het doen om niet. Dat is de norm van de nieuwe wereld. Men vraagt niet naar het nut. Men is blij te geven. Zo geeft ook God van zichzelf om de wereld te doen zijn. De wereld van Poras u-Modai, de wereld van de tweeheid kent evenwel het principe van de koopman. Doch na de bevrijding van Amalek verdween dit beginsel en gaf men alles om niet. Het gebruik is om aan tenminste 2 mensen geschenken te sturen. Juist de tweeheid moet de bevrijding ondervinden. Zelf is men ook steeds onderdeel van een tweeheid die weer door anderen met geschenken wordt bedacht. Men stuurt ook tenminste 2 dingen. Daarmee voelt de tweeheid iets van de andere wereld. De tweeheid voelt de Neshama neerdalen. Zij herkent de Shechiena. Iets om niet geven heeft alleen daardoor al een bijzondere kracht. Daarom ook wil men voor het geven van Thora geen beloning ontvangen. Thora kan alleen om niet worden gegeven. Wie de ommekeer meemaakte, wie uit de diepste duisternis bij het licht is gekomen, zal niet anders kunnen dan om niet geven. Men geeft ook aan de kinderen. Dat heet dan Poerimgeld of Chanoekageld. Niet het bedrag speelt een rol, ook niet het tijdstip. Het tijdstip vertelt alleen dat in de totaliteit van het leven deze ene schakering nu belicht wordt in onze tijd. Daardoor blijft het in het gehele leven bestaan. Het herhaalt zich ook elk jaar. Wie alleen op dat specifieke tijdstip zo handelt is een afgodendienaar. Hij richtte voor zichzelf zo een beeld in de tijd op. Wie alleen op de Sabbat volgens de voorschriften leeft en de rest van de week voelt dat de wereld slecht en hard is, is een hypocriet en afgodendienaar. Deze hele wereld is immers de 7° dag. Alles is een eenheid. Deze hele wereld is ook het Pasen. Het is ook het Poerim en Chanoeka. Wie alleen op Poerim om niet geeft, heeft niets begrepen. Voor hem is Poerim een soort carnaval, een sociaal-psychologische nutsinstelling om zich eens te kunnen laten gaan. Wie zo leeft behoort tot de 974 werelden die ondergingen en niet meer terugkomen. Hij lijkt dan zo rijk als Korach en Haman en verdwijnt zoals Korach en Haman. Dit geldt vooral ook voor de gift aan de kinderen en aan de kinderen in onszelf. Juist dat kind is zo gelukkig wanneer het in het teken van Poerim of Chanoeka kan leven. Juist het geven, dit doen om niet is het teken van het wonder, terwijl God afwezig leek. Het kind in onszelf wil van de volwassene in onszelf/de wijze/kenner/weter dolgraag eens merken dat hij om niet kan handelen. De wijze gaat immers ook zijn weg der ontwikkeling. Het kind staat daar waar de Neshama in de mens komt. Merkt de Neshama dat wat zich reeds ontwikkelde om niet kan doen, is er grote vreugde. Zo straalt het kind wanneer het op Poerim krijgt. Het wonder van Poerim, die verrassende omkering van de ontwikkeling is het geschenk dat God ons geeft. De mens geeft het geschenk van het vasten, van het ongezuurde. In die 4 dagen gebeurt het, van de 13° tot en met de 16° Nissan. Het Poerimogenblik valt evenwel op de 14° en de 15° Adar waar de maan omkeert en er dus iets heel belangrijks met de vorm gebeurt. De 13° Adar had het einde van de Jehudiem moeten komen. Het keerde om en er kwam een einde aan zij die de Jehudiem niet verdroegen, niet in de wereld en niet in zichzelf. De uiterlijke strijd is in wezen al beslist. De haters van de Jehudiem, de krachten der ontwikkeling worden gedwongen zich te meten met de kracht van de oorsprong. Bezaten zij die kracht werkelijk hadden ook zij kunnen zegevieren. Eigenlijk blijft het tot het einde onbeslist. Maar de krachten der ontwikkeling blijken machteloos in de laatste maand van ‘het jaar’ (Adar) wanneer in 72 de eerste maand (Nissan) met het vasten het gezuurde wordt weggedaan. Gebeurt dit in de kern is er zeker in de verschijningsvorm geen kans meer voor de krachten der ontwikkeling. Het doen om niet is beslissend omdat het Goddelijk is. Het redt. Het behoudt de wereld. Dat is het geheim van Poerim. Op Poerim wordt de maand Adar gebruikt om het maanjaar aan te passen aan het zonnejaar. Het Poerimgebeuren is deze aanpassing. Adar is de schrikkelmaand. Het echte Poerim valt in de 13° maand. Uiterlijk lijkt er een strijd te zijn tussen Amalek en de Iwri. Dat is slechts natuurwetmatig zo. De brief van Achashverosh met de wet dat er gestreden en gedood zal worden is dat ook. Doch in wezen wordt deze strijd al beslist in de 1° maand; in het zich terugtrekken uit de vaart der ontwikkeling. Het wordt beslist in Esthers houding die tegen de wet van Achashverosh in handelt met de doodsverachting 'kom ik om, dan kom ik om'. (4:16) Het uiterlijke van de natuurwet, van de wetten der ontwikkeling wijst op de ondergang en op het verdwijnen van de Jehudiem. Dat is de brief van Achashverosh door Haman geschreven. Doch het wezen van de natuurwet wijst op het tegendeel. En dat is de brief van Achashverosh na de 'helft'. Het is de brief die door Mordechai en Esther werd geschreven. In wezen verliest Amalek. Dat werd al in Nissan beslist. Er is een krachtmeting doch Amalek kan alleen opgeheven worden. Zo is het voor zij die in ballingschap of in het uiterlijke leven. Zo verbijsterend, verpletterend en alles omvergooiend is het. De triomf van het verborgene. Het Estherverhaal toont het zegel van het absolute. Daarom heet het ook 'met de roeach hakodesh' geschreven te zijn. Het verhaal vertelt hoe vanuit een wezenlijke realiteit het gebeuren in de veelvuldigheid wordt gezien. Het verklaart het blijvende eeuwige patroon. Het verhaal openbaart het. Dat patroon werd verweven in het tijdsgebeuren van de wereld en dus ook in het leven van elk mens. Mens en wereld zijn alleen in de ballingschap gescheiden. Buiten de ballingschap vult de mens het gehele heelal. Deze strijd tussen Amalek en de Jehudi is de structuur van de wereldgeschiedenis. Het is het handelen en denken van de mens. Zo staat ook de mens tegenover alles wat hem tegemoet komt tijdens deze maaltijd die wij het leven noemen. Misschien ontplooit het Estherverhaal zich in wat wij in ons tijdsgevoel een flits noemen. Misschien herhaalt het zich ontelbare malen in het leven doch blijft het bedolven en overwoekerd door ‘Amelek’. Een onverwacht handelen om niet kan een volledig Estherdrama in de mens zijn dat zich in een seconde voltrekt. Hij is oneindig gevuld wanneer hij vanuit het eeuwige wordt gevoeld en begrepen. Zouden wij deze seconde kunnen ontleden zoals wij het oneindig kleine kunnen ontleden, zouden wij een overweldigende pracht aan structuur vinden. Het zijn dan niet elektronen, protonen of neutronen maar Achashverosh, Washti, Mordechai, Esther en de structuur van de Estherrol. Daarom zegt Esther dat dit Estherverhaal voor alle geslachten en tijden geldig is. Daarom wordt in de joodse levenspraktijk het Estherverhaal steeds weer gelezen, elke Adar. Het is de triomf van het verborgene, nietige, verdrukte. Het wijst op de verwantschap met het Goddelijke. Deze openbaring zegt dat de Iwri niet ondergaat, hoe zeer alles daar toch op wijst. Het is de openbaring van het mysterie van de ommekeer. Wanneer iedereen denkt dat de Iwri verloren is, zelfs wanneer de Iwri dat zelf ook meent, komt de grote revolutie. Dan komt die enorme onverwachte wereldrevolutie die alles anders maakt. Het is dan meer dan men vatten kan. De Estherschat drukt de Jehudi in deze extreem harde en koude ballingschap die glimlach op het gelaat van 'en toch komt het goed'. Het is de triomf van de mens tegenover zijn lot, wat dat ook moge wezen. Deze triomf gaat over de dood. Hij leeft met de dood tegenover zich met die glimlach van ‘en toch komt het anders, en toch komt het goed’. Het Estherverhaal is van bij mijn geboorte in mijn wezen gegrift. Er is geen ontwikkeling in een eindeloze ruimte. Er is geen verslindende tijd, geen verloren gaan in de harde kilte van miljoenen jaren, er is geen Amalek die zegeviert doch een 73 thuisbrengende Mordechai, warm en geborgen. Dat verborgene in hem, die Esther laat de mens hier leven. –O– Er is in dit kleine boek zoveel ongezegd gebleven dat neergeschreven had kunnen worden. Het kleine Estherverhaal kent slechts 167 verzen. Toeval wil dat de Thora met haar 5845 verzen precies 35 maal de omvang heeft van het Estherverhaal. Er zijn de 35 woorden waarmee de 7° dag in het scheppingsverhaal worden uitgedrukt; de 31/2 als factor van de Bijbelse wereldtijden; de 350 als begrip voor stof. Wie spreekt hier nog van toeval zonder de huiver van een andere wereld te ondergaan? Proefde men van dit mysterie in het Estherverhaal, weet men zich weer met de eerste schreden in een nieuw land. Het land wacht al lang. Betreden kan het slechts worden na de revolutie, na de Megillah-ommekeer, wanneer Haman wordt gehangen. 74