§2 Zuidoost-Azië als vakantiegebied Het toerisme groeide explosief nadat de politieke onrust afnam. Door het bereiken van politieke stabiliteit kon het volk infrastructuur gaan maken voor het toerisme. Naast het massatoerisme, komen ook het ecotoerisme(landschap, flora en fauna) en oorlogtoerisme(slagvelden van oorlogen) naar dit continent. Het toerisme zorgde voor veel directe- en indirecte werkgelegenheid en het behouden van het culturele erfgoed. Maar toerisme brengt ook nadelige gevolgen met zich mee, zo lijdt het milieu eronder, verwestert het gebied, vindt er cultuurverpesting plaats en groeit de corruptie. Ook wordt het land erg kwetsbaar als de gehele economie gefundeerd is op de inkomsten uit het toerisme, want op het moment dat de toeristenstroom plots stopt (onveilig, natuurrampen) stort de gehele economie in. Ook kunnen de attracties Disneyseren, kan er sekstoerisme, epidemieën en kinderprostitutie ontstaan. §3 Fysisch-geografische kenmerken Zuidoost-Azië wordt omringd door tektonische platen en die kunnen zomaar bewegen en natuurrampen veroorzaken. De breuken van die platen zijn verantwoordelijk voor vulkanisme, aardbevingen en gebergtevorming eruptie(vulkaanuitbarsting): er komt as, lava en lahar(modderstroom) vrij . Het klimaat in Zuidoost-Azië verschilt tussen tropische regenwoudklimaten en savanneklimaten. Ook de moesson komt weleens eens langs, soms is hij nat en soms droog. §4 Sociaal-geografische kenmerken Door de grote migratiestromen in het verleden is dit gebied een mengelmoes van verschillende culturen met ieder hun eigen godsdienst, of dat nou hindoeïstisch, boeddhistisch of islamitisch is. Het Christendom kende ze nog niet tot de westerse kolonisten zich er begonnen te vestigen. Het mooie van dit gebied is dat geen enkele cultuur dominant is aan de ander. Een andere reden voor de grote culturele diversiteit is het verschil in landschap, zo zijn er bergen en vlakten. Ook zijn er verschillen in taal, kunst, kleding, architectuur, muziek en voedsel. De manier waarop mensen leven kun je typeren door naar de mate van ontwikkeling te kijken; BNP per hoofd, welzijnsindex VN §5 Afbakenen: een probleem Formele regio: mate waarin één of meerdere gelijke verschijnselen voorkomen Functionele regio: gaat om ruimtelijke interactie tussen ongelijksoortige verschijnselen. Redenen waarom dit zuidoost Azië zich onderscheid van de rest: - geen enkele cultuur in dit gebied domineert, andere regio’s is dit niet het geval. - deze regio fungeert als buffer tussen de grote beschavingen §6 Zuidoost-Azië als kolonie en als strijdtoneel Omdat het gebied zo rijk is aan vele grondstoffen, was het zo populair als kolonie. Ze begonnen als handelkolonies, maar naarmate de wereld moderniseerde veranderde ze in industriële kolonies. Helaas werden ze ook erg uitgebuit en werden het exploitatiekolonies(economisch uitgebuit). Na de tweede Wereldoorlog dekoloniseerde de gebieden en streefden zij naar onafhankelijkheid dat gebaard ging met bloedige oorlogen. Het gebied was deel van het machtsspel van de Koude Oorlog en beide grootmachten vochten om het gebied. Zuidoost-Azië is dus sinds mensheugenis al een politiek conflictgebied. §7 Koloniaal verleden en ontwikkeling Bijna alle gekoloniseerde landen zijn dus onafhankelijk geworden, maar dit maakten hen niet minder afhankelijk van de Westerse landen. Op veel fronten kunnen die landen niet zonder de Westerse landen, dit noemt men neokolonialisme. Maar hoe zijn ze op economisch, technologisch en sociaal niveau zo afhankelijk geworden? Het antwoord daarop is te vinden in de koloniale tijd. # Ze dwongen inheemse boeren voor hen te werken; # Ze namen grote gebieden in bezit en startten grote plantages; # Ze moderniseerden om productie op te voeren. Dit alles om meer winst te behalen voor het moederland = ondermingslandbouw. Die afhankelijke positie heeft geleidt tot de centrumperiferieverdeling. Dit leidt meer tot grote regionale verschillen, sommigen streven naar ‘het westerse’, terwijl anderen juist zweren bij de oude cultuur. Dit verschijnsel noemt men fragmentarische modernisering. Hierdoor ontstaan ook twee verschillende sectoren in de economie(economisch dualisme): Een moderne sector: landbouw met machines en kunstmest (intensieve landbouw), fabrieken met massaproductie van hoogwaardige goederen; efficiënt werkende banken Een traditionele sector: boeren die met de hand het land bewerken (extensieve landbouw), ambachtslui die simpele producten maken en betaling in natura §8 Natuurlijke hulpbronnen en ontwikkeling In de bodem treft men hier veel ertsen(ijzer koper, tin, zilver, goud) aan, niet zo gek vanwege de ligging t.o.v. tektonische platen. Deze kwamen altijd omhoog met het magma. Naast ertsen treft met ook fossiele energiebronnen(steenkool, aardolie, gas) aan. Hoewel de grond erg vruchtbaar is, wordt deze door het reliëf niet optimaal benut, vandaar de bevolkingsspreiding in die gebieden. Continentaal plat: onderzees plateau dat aan een continent vastzit en flauw afhelt richting diepe oceaan. Bodemvruchtbaarheid: het vermogen van het bovenste gedeelte van de grond, om planten van de juiste hoeveelheid voedingsstoffen of water te voorzien. §9 Industrialisatie en ontwikkeling: economische tijgers Footloose industrie = bedrijven die zich overal kunnen vestigen, omdat ze niet gebonden zijn aan vestigingsplaatseisen. Bij de keuze van een gebied wordt gelet op de relatieve ligging, politieke instabiliteit, kostprijs en de beschikbaarheid van relevante productiefactoren. Deze kijken daarom vooral naar comparatieve voordelen: vergeleken met andere gebieden kan dit gebied goedkoper een bepaald goed produceren of een dienst verlenen. Ruilvoetverslechtering = exportproducten worden in vergelijking met importproducten duurder. Dit is te voorkomen door het zelf produceren van eindproducten importsubstitutie. Exportgeoriënteerde industrialisatie = ontwikkelingslanden vervaardigen zoveel mogelijk producten die in rijke landen verkocht worden. (Diegene die hierin slaagden waren Singapore, Taiwan, Zuid-Korea en Hongkong.) Zij worden ook wel de Aziatische Tijgers genoemd of NIC’s. Andere landen willen dit natuurlijk ook bereiken en creëren export processing zones, hierbij geven landen veel voordelen en extra’s* aan bedrijven als ze zich in een land vestigen. Deze landen( Maleisië, Thailand, Indonesië, Filipijnen) vormen samen de 2 e generatie NIC’s ook wel Babytijgers genoemd. (*Voordelen en extra’s: belastingvrije invoer van grondstoffen uitvoer van producten, goedkope grond, gebouwen en havenfaciliteiten, geen of weinig belasting op winsten, goedkope arbeidskrachten en geen of gemuilkorfde vakbonden.) §10 Het model van de Vliegende Ganzen De landbouwmethodes worden vernieuw met moderne kennis(agrarische transitie) In de Commerciële landbouw worden gewassen verbouwd voor markt. In tegenstelling tot de Bevolkingslandbouw(gewassen verbouwen voor zelfvoorziening) moet er in de commerciële landbouw per se geld verdiend worden. Vaak wordt er in de export georiënteerde landbouw de Kapitaalintensiteith(hoeveelheid kapitaal die wordt ingezet voor product) verhoogd en de Arbeidsintensiteit(hoeveelheid arbeiders er worden ingezet om een product te maken) verlaagd. Al deze voortgangen zorgen ervoor dat de mens verdreven worden van de landbouw en de machines hun intreden doen. We spreken van dé-agrarisatie. Hier neemt de Rurale differentiatie(verschillen in de landbouw) toe Formele sector: witwerkers Informele sector: zwartwerkers §11 Regionale differentiatie en regionale ongelijkheid Regionale differentiatie – verschillen tussen gebieden in landschap en levenswijze. Regionale ongelijkheid – verschillen tussen gebieden in welvaart. In Zuidoost-Azië zijn twee soorten economieën te onderscheiden, de één die zelfstandig functioneert en zich voornamelijk richt op de agrarische sector, de ander heeft juist banden met andere gebieden door de comparatieve voordelen. Deze twee ontwikkelen zich totaal anders. Monetarisering – rol van geld wordt groter. Liberalisering – iedereen gaat steeds meer zijn eigen gang In veel gebieden is er sprake van dé-agrarisatie, verstedelijking, een afnemende bevolkingsgroei, afnemend anafalbetisme, en een toenemende koopkracht. §12 Externe beïnvloeding en politieke stabiliteit De aanwezigheid van multinationale ondernemingen(ondernemingen met vestingen over de hele wereld) en het bestaan van EPZ’s verraden het bestaan van externe economische beïnvloeding(economische beïnvloeding van buitenaf) De buitenlandse invloed heeft ook een negatief effect op de lokale cultuur, deze belemmerd vaak de handel. De EU, VS en de VN willen in de Aziatische landen een parlementaire democratie naar westers model invoeren. Ruimtelijke afwenteling = centrum landen dumpen dan hun ‘shit’ in de wat armere landen, aangezien het dumpen of verwerken van diezelfde ‘shit’ in hun eigen land veel te duur zou zijn. §13 Zuidoost-Azië op wereldschaal gewogen Externe gerichtheid – mate waarin land extern gericht(geglobaliseerd) is Gemeten met 4 variabelen: 1. Economische integratie, handel en direct investeringen; - Handelsbalans, verschil in geld tussen export en import van land. - Dienstenbalans, verschil in waarde tussen verlenende- en ontvangende diensten; - Kapitaalbalans, vergelijken van kapitaalstromingen. (overmakingen van geld door arbeidsmigranten en betalingen (van bv rente) aan buitenland) - Exportvalorisatie, proces, waarbij land meer wil verdienen aan export, door grondstoffen eerst te bewerken voordat ze geëxporteerd worden; 2. Technologische verbondenheid, internetgebruik; 3. Persoonlijke contacten, toerisme; 4. Politieke betrokkenheid, lidmaatschap van internationale organisaties en ondertekende internationale verdragen. WereldHandelsSpel Open economie – land met hoge import- en exportquote. Dus is erg afhankelijk van het buitenland. Export- of handelsoverschot – overschot dat land overhoudt, omdat het weer exporteert dan het importeert. Stimuleert economie, werkgelegenheid en welvaart. Internationale arbeidsverdeling – verdeling van arbeid over wereld. De oorzaken hiervan zijn: beschikbaarheid van goederen (niet iedereen heeft aardgas), klimaat (bananen bij 10?), ligging/infrastructuur (Vb Rotterdam), kostenvoordeel (lage productie- of arbeidskosten), verschillen in kennis en scholing (‘area of expertise’ of mogelijkheden van opleiding) en belastingen/overheid (stabiele economie). Vennootschapsbelasting - belasting over inkomen uit eigen onderneming. Hoe lager de VPB, hoe aantrekkelijker het is voor MNO’s. Absolute armoede – iedereen is arm relatieve armoede. Protectionisme: 1. Stimulering van de export: - Verschaffen van exportsubsidies, exportgoederen worden goedkoper; - Verschaffen van belastingvoordelen aan exporterende bedrijven, exportgoederen worden goedkoper; 2. Importbelemmerende maatregelen: - Importheffingen of douanerechten, belasting op ingevoerde goederen, importgoederen worden duurder; - Importcontingenten of importquota, overheid bepaalt maximum voor invoer van bepaalde goederen; - Importverboden, verbieden van bepaalde goederen; - Overheidsvoorschriften op technisch of hygiënisch gebied. Dilemma omtrent het terugdringen van het uitstoten van broeikasgassen: Mag een arm land op de dezelfde (vervuilende) wijze als een rijk land industrialiseren? Stijging van voedselprijzen (vraag naar voedsel): ð Groei van wereldbevolking en daarmee dus ook de vraag naar voedingsmiddelen. Met de vraag stijgt de prijs; ð Door de toegenomen welvaart in landen, stijgt ook de vraag naar voedingsmiddelen per inwoner; ð Door de wijzing in voedselpatroon, meer vraag naar bepaalde producten, zoals vlees, die vaak meer landbouwgrond vereisen; ð Afkondigen van exportstop van voeding, om eigen bevolking te kunnen voorzien van voedsel; ð Door natuurrampen, als gevolg van de klimaatopwarming, neemt de voedselproductie in zekere landen af; ð Door de productie van biobrandstoffen stijgt de vraag naar maïs;