d. gezinsconsumptie, gezinsinvesteringen, bedrijfsinvesteringen

advertisement
317595307
1
Opgave 1.
Welke bewering is juist?
I Het meten van de economische prestaties van een land gebeurt onder meer aan de hand van de human
development index.
II Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking kan als maatstaf worden gebruikt om de
economische prestaties van landen met elkaar te vergelijken.
a.
b.
c.
d.
Alleen bewering I is juist.
Alleen bewering II is juist.
Beide beweringen zijn juist.
Beide beweringen zijn onjuist.
a.
Opgave 2.
We onderscheiden economische groei in enge zin en economische groei in ruime zin.
Door welke oorzaak kan de economische groei in ruime zin kleiner zijn dan de economische groei in
enge zin?
Doordat de welvaartstoename per hoofd van de bevolking groter is dan de productiegroei per hoofd van
de bevolking.
Doordat met het toenemen van de productie in steeds meer behoeften kan worden voorzien.
Door het optreden van negatieve externe effecten bij de productie.
Door positieve externe effecten bij de productie.
b.
c.
d.
Opgave 3.
Het statistisch bureau van Tellurië verstrekt over een bepaald jaar de volgende gegevens.
- bevolkingsgroei: 4%
- groei nominaal nationaal inkomen: 6%
- verandering algemeen prijspeil: 2%
a.
b.
c.
d.
e.
Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking is:
gestegen met 4%.
gedaald met 4%.
gestegen met 0,08%.
gedaald met 0,08%.
niet veranderd
Opgave 4.
Het statistisch bureau van Dellonië heeft over de ontwikkeling van het nationaal inkomen de volgende
indexcijfers verzameld.
jaar
Nationaal inkomen
01
100
02
105
03
110
04
113
05
114
06
118
07
125
De gemiddelde groeivoet in de hele periode is 3,78%.
In welke jaren hebben we te maken met een neergaande conjunctuur en in welke jaren met een
opgaande conjunctuur?
a.
b.
c.
d.
Neergaande conjunctuur
04, 05
02, 03
02, 03, 04
04, 05, 06
Opgaande conjunctuur
06, 07
05, 06, 07
05, 06, 07
02, 03, 07
317595307
a.
b.
c.
d.
Opgave 5.
Bij de ontwikkeling van het nationaal inkomen in de loop van de tijd kunnen we trendmatige
ontwikkelingen en conjunctuurbewegingen onderscheiden.
Wat is een verschil tussen trendmatige ontwikkelingen en conjunctuurbewegingen?
De trendmatige ontwikkeling is de gemiddelde economische groei over langere tijd;
conjunctuurbewegingen zijn de veranderingen van de groei ten gevolgen van schommelingen in de
vraag.
De trendmatige ontwikkeling is de gemiddelde economische groei over langere tijd;
conjunctuurbewegingen zijn schommelingen in de productiecapaciteit veroorzaakt door
seizoensschommelingen.
Trendmatige ontwikkelingen zijn veranderingen in de productiecapaciteit van een land;
conjunctuurbewegingen zijn schommelingen in de groei veroorzaakt door schommelingen in de vraag.
Trendmatige ontwikkelingen zijn veranderingen in de productiecapaciteit van een land;
conjunctuurbewegingen zijn schommelingen in het gebruik dat wordt gemaakt van de
productiecapaciteit.
Opgave 6.
Hieronder volgt een aantal kenmerken van verschillende fasen van de conjunctuurbeweging.
1. grote investeringsbereidheid
2. geringe investeringsbereidheid
3. dalende rente
4. stijgende rente
5. toenemende belastingontvangsten
6. afnemende belastingontvangsten
7. toenemende werkloosheid
8. afnemende werkloosheid
9. veel inflatie
10. weinig inflatie
Noem minstens drie kenmerken die typerend zijn voor een hoogconjunctuur.
Opgave 7.
Hieronder volgt een aantal kenmerken van verschillende fasen van de conjunctuurbeweging.
1. grote investeringsbereidheid
2. geringe investeringsbereidheid
3. dalende rente
4. stijgende rente
5. toenemende belastingontvangsten
6. afnemende belastingontvangsten
7. toenemende werkloosheid
8. afnemende werkloosheid
9. veel inflatie
10. weinig inflatie
Noem minstens drie kenmerken die typerend zijn voor een laagconjunctuur.
2
317595307
Opgave 8.
De figuur geeft de jaarlijkse groei van het nationaal product van de industrielanden (onder meer EU en
VS) weer. De gemiddelde groei over deze periode komt uit op 2,5%.
In een hoogconjunctuur groeit het nationaal product sterker dan gemiddeld.
a. Wijs één periode van hoogconjunctuur aan in bovenstaande figuur.
b. Geef drie kenmerken van een dergelijke periode.
Tijdens een fase van hoogconjunctuur kan een gespannen arbeidsmarkt ontstaan waardoor de lonen
kunnen stijgen.
c. Leg uit dat een gespannen arbeidsmarkt tot loonstijgingen kan leiden.
Opgave 9.
De figuur bij opgave 8 geeft de jaarlijkse groei van het nationaal product van de industrielanden (onder
meer EU en VS) weer. De gemiddelde groei over deze periode komt uit op 2,5%.
In recessieperioden is de groei van het nationaal product geringer is dan de groei over langere tijd.
In de figuur zijn twee periode van langdurige recessie te herkennen.
a. Welke twee perioden zijn dat? Verklaar je antwoord.
b. Welke recessieperiode zal als het meest ernstig zijn ervaren? Verklaar je antwoord.
In een periode van depressie is de groei van het nationaal product negatief.
c. Welke depressieperiode kun je in de figuur aanwijzen? Verklaar je antwoord.
–
–
–
–
–
–
–
Opgave 10.
De bedoeling van deze opdracht is dat je zelf een opgave bedenkt over een denkbeeldig bedrijf.
Stel je een bedrijf voor dat een bepaald product maakt.
Bedenk welke vaste en variabele kosten voor de productie nodig zijn, inclusief de geschatte bedragen.
Stel een verkoopprijs van het product vast.
Bepaal ook de productiecapaciteit (per maand, per jaar?).
Vervolgens dienen de opbrengsten-, kosten- en winstfunctie te worden bepaald en grafisch
weergegeven. Denk hierbij aan de capaciteit.
Tenslotte moet de doelstelling van het bedrijf worden vastgesteld en aan de hand daarvan het
productieniveau.
Je dient ook de antwoorden te vermelden, inclusief een grafische weergave.
3
317595307
4
Opgave 11.
In de loop van de tijd verandert het nationaal inkomen onder invloed van veranderingen in de
productiestructuur en veranderingen aan de vraagzijde van het economisch proces. In de economie
bestaan verschillende bewegingen die van invloed zijn op het nationaal inkomen.. Factoren die de
ontwikkeling van het nationaal inkomen in de loop van de tijd bepalen, zijn in vier groepen onder te
delen.
a.
b.
c.
d.
Welke vier groepen zijn dit?
De trendbeweging, de prijsbeweging, de conjunctuurbeweging, de seizoenbeweging.
De trendbeweging, de conjunctuurbeweging, de seizoenbeweging, loonbewegingen.
De trendbeweging, de conjunctuurbeweging, de seizoenbeweging, toevallige bewegingen.
De prijsbeweging, loonbewegingen, de conjunctuurbeweging, toevallige bewegingen.
Opgave 12.
Onder de productiecapaciteit verstaan we de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land
op korte termijn kan voortbrengen.
II Voor het individuele bedrijf zijn de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren kapitaal en grond
op korte termijn gegeven.
I
A.
B.
C.
D.
Welke bewering is juist?
Alleen bewering I is juist
Alleen bewering II is juist
Beide beweringen zijn juist.
Beide beweringen zijn onjuist.
Opgave 13.
In een economie is de bevolkingsomvang van 15 tot en met 64-jarigen 16 miljoen personen groot. De
participatiegraad is 60%. De feitelijke productie is € 360 miljard.
De gemiddelde arbeidsproductiviteit bedraagt € 40.000 per arbeidsjaar.
a. Wat versta je onder de participatiegraad?
b. Bereken de omvang van de productiecapaciteit.
c. Hoeveel arbeidsjaren zijn niet ingeschakeld in het productieproces?
–
–
–
a.
b.
Opgave 14.
Van een land is het volgende bekend:
Het nominale nationale inkomen steeg van 1960 tot 2000 van € 80 miljard naar € 480 miljard.
De index van het algemeen prijspeil (1960 = 100) was in 2000 gestegen tot 275.
De bevolking nam in de betreffende periode met 85% toe tot 16 miljoen personen.
Bereken het nominaal inkomen per hoofd in 1960.
Bereken de reële inkomensstijging per hoofd in de periode 1960-2000.
Opgave 15.
De totale (macro-economische) vraag wordt effectieve vraag genoemd. Deze bestaat uit de volgende
onderdelen:
a. gezinsconsumptie, bedrijfsinvesteringen, bedrijfsbesparingen, overheidsbestedingen.
b. gezinsconsumptie, bedrijfsinvesteringen, overheidsbestedingen, saldo van export en import.
c. gezinsinvesteringen, bedrijfsinvesteringen, overheidsbestedingen, saldo van export en import.
d. gezinsconsumptie, gezinsinvesteringen, bedrijfsinvesteringen, overheidsbestedingen.
317595307
a.
b.
c.
d.
Opgave 16.
Beredeneer het gevolg van een afname van de effectieve vraag voor:
het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans.
de werkloosheid.
het begrotingstekort van de collectieve sector.
de investeringen van de particuliere sector.
Opgave 17.
De economische groei in Nederland is in 1998 bijna 4% geweest. Een groei van de productie in deze
orde duidt op een fase van hoogconjunctuur.
a. Noem twee kenmerken van een fase van hoogconjunctuur.
Eind 1998 leek er in Nederland een omslag in de conjunctuur te komen. De conjuncturele ontwikkeling
in Duitsland kan hiervan de oorzaak zijn geweest.
b. leg uit dat een recessie in Duitsland tot een recessie in Nederland kan leiden.
Opgave 18.
a.
b.
c.
d.
De figuur geeft de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen in Nederland in de periode 19952000 weer.
Bestedingen worden in sterke mate beïnvloed door het inkomen. Op haar beurt beïnvloeden de
bestedingen weer het inkomen.
Leg uit op welke wijze bestedingen en inkomen elkaar over en weer beïnvloeden.
Op welke wijze blijkt uit de figuur dat de consumptieve bestedingen een seizoenpatroon kennen?
Benader met behulp van de figuur de procentuele groei van de bestedingen in de periode begin 1995 –
begin 2000.
Bereken en beredeneer in hoeverre de decemberpiek van 1999 afwijkt van dit groeicijfer.
5
Download