Anatomie - osteologie

advertisement
Anatomie - osteologie
INLEIDING :
N : nervus
n : meervoud  Nn : nervi (zenuw)
A : arteria (slagader)  Aa : arteriie
V : vena (ader)
 Vv : venae
Cartilago : kraakbeen
Craniëel: hoofd
Thorocaal : rug
Abdominaal : buik
CAS : cadaver anology study
Zweetsecretie is de vuilbak buitenzetten en heeft te maken met he thermoregulatie!
2soorten zweetsecretie : eccrien en apocrien (weten wat het verschil is tussen beiden, en waar
ze zich bevinden)
De huid heeft 4 functies : zintuig (gespecialiseerde zenuwuiteinden), 2° of 3° huid
bescherming van de weefsels strak,houdt alles op zijn plaats, ademhaling (1%)
Zintuigfuncties van de huid : warmte , koude,tast, druk en pijn (benoemd door de lichaampjes
of receptoren van krause,rupetti,vater-patelli,…)
Subscapulair (schouder/rug)  dikste huid
Arm  dunste huid
De relaties van vet moet je door correlatie kennen, verhouding man en vrouw niet cijfermatig,
al de rest wel !
OSTEOLOGIE
Lange beenderen : ledematen
Korte beenderen : voeten en handen
Platte beenderen : bekken, schedel en schouders
Pneumatische beenderen : neus  met luchtholten  alleen te vinden in schedel
Sternum : borstbeen
Schedel : 22botten (niet de onderkaak(mandibula)). Lijkt op 1 geheel maar kan toch een
beetje bewegen. Vooral de schedel van een pasgeborene is nog heel fragiel, nog niet allemaal
aaneengegroeid. Verbonden door vliezen (fontanellen). Rond de 6à7 kalenderjaren is de
schedel en dus ook de hersenen volgroeid, behalve de tanden.
Wervelkolom :
- 7 cervicale wervels. De eerste onder het hoof die het hoofd
ondersteunt is de Atlas, daaronder voor de rotatie van het hoofd is de
Axis en vanaf dan is het C3 tot C7
- 12 thoracale wervels waar de costae (ribben) aangehecht zitten. Maar de 2
zwevende ribben zitten niet vast aan het sternum. De ribben zitten vast aan het
sternum door middel van kraakbeen. De thoraxboog wordt arcus thoracalis
genoemd. Ribben hebben een bewegende functie. De thoraxkooi beschermt
een deel van de ingewanden
- 5 lendewervels = lumbale wervels (grootste). 2 à 3 cm voor de
middelste wervel ligt je zwaartepunt.
- Heilig been : os sacrum behoort tot de wervelkolom.
Anatomische stand : rechtop, handpalmen naar voren !
Bekken (pelis) : heupbeenderen(coxae), dijbeen(femur) past in de heupbeenderen. Het heilig
been is een vergroeiing van de sacrale wervels. Daaraan hangen rudimentaire organen 
staartebeentje (os coccygis)
Arm : bovenarm(humerus) articuleert met het schouderblad(scapula), sleutelbeen(clavicula)
De arm zit maar op 1 plaats vast en dat is aan het sternum, voor de rest zijn het allemaal losse
onderdelen die eigenlijk toch onderling samenhangen.
Spaakbeen of radius aan de duimzijde.
Ellepijp of ulna is aan de pinkzijde. Beiden articuleren met de carpus.
Kootjes (phalanges) vingers (digiti)duim(pollex). Onderste kootje zit 1 cm vast in de
handpalm.
Been : tibia, kuitbeen(fibula, perogné). Knieschijfpatellen. De voetwortel heft 7 beentjes
terwijl de hand er 8 heeft.
200ste beentje is het tongbeen, als je dat immobiliseert dan ga je je klanken veranderen. Je
tongbeen wordt ook bewogen door spieren !
Basiskennis
Proximaal : dichtst bij het hart
Distaal : verst van het hart
Artrologie : studie van de gewrichten.
Congruent gewricht : bot past in houder
Discongruent gewricht : bot past niet  aanpassing waardoor we een congruent gewricht
krijgen. Vb : knie  minisci zijn de aanpassingen !
“gewricht is een staat in een staat”
Gewrichtskapsel maakt sinovia aan(vloeistof) met gebruik van bloed daar er bij de gewrichten
geen bloed doorstroomt. Dus hier is sinovia het smeersel van het bloed.
Cavum articularis (gewrichtsruimte): deze is gevuld met sinovia?
Alles wordt versterkt door pezen en gewrichtsbanden.
Klein bekken is hartvormig en is van een man en daar is de symphisis puis (speciaal gewricht)
onbeweeglijk.
Bekken meer naar buiten gekanteld is van een vrouw en daar is de symphisis puis meestal ook
onbeweeglijk behalve als de vrouw aan het bevallen is dan zal door hormonen de symphisis
puis elastisch vergroten voor korte tijd.
Er zijn dus 3 soorten gewrichten : congruent,discongruent en tussengevallen (zoals symphisis
puis).
Kraakbeen : supplement van het bot
Biologische leeftijd : skeletale leeftijd. Ons lichaam is volgroeid/volwassen als je epifysaire
schijven (bestaande uit hychien kraakbeen) allemaal weg zijn  verbening !
OR : oorsprong
INS : insertie, aanhechting
IN : zenuw
IR : arteria  Aa
IR : vena  Vv
M : spier, musculus
proc
TUB
Grote bloedsomloop : Alles dat weggaat van het hart zijn arteriae en die vervoeren
zuurstofrijk bloed. Alles dat naar het hart toegaat zijn venae en die vervoeren CO2-rijk bloed
Kleine bloedsomloop: alles dat weggaat van het hart zijn arteriae en die vervoeren CO2-rijk
bloed en alles dat naar het hart toegaat zijn venae en die vervoeren gekuist bloed.
Samenvatting boek osteo !
200 beentjes : 4 groepen :
lange pijpbeenderen : ivm aanmaak rbc
korte pijpbeenderen (metacarpus,phalanges)
platte beenderen (scapula)
pneumatische beenderen in de schedel (ivm de sinusruimtes/luchtholtes)
Osteologische kenmerken :
Caput
Kop
Collum
Hals
Crista
Spitse rand
Eminentia Wat uitsteekt boven omgeving
Facies
Vlak,zijde
Foramen Opening
Fossa
Grote,afgeronde indieping
Fovea
Licht indiepind
Hiatus
Brede opening
Lamina
Blad,platte beenlamel
Margo
Meatus
Processus
Sinus
Spina
Sulcus
Tuber
Tuberculum
tuberositas
Rand
Doorgang
Uitsteeksel
Afgesloten holte
Scherp uitsteeksel
Groef (langwerpig)
Knobbel,
Kleine knobbel
Ruwe verhevenheid
Structuur van het bot :
 levend weefsel
bouwstoffen worden regelmatig opgelost en afgevoerd via interne bloedstroom :
Mineralen zoals CA en P (tri-calciumfosfaat en calciumcarbonaat) + in mindere mate Mg,F,Cl
en Fe
bot kan zijn structuur veranderen onder invloed van de krachten waaraan het onderworpen is
bestaat uit cellen (osteoblasten en osteoclasten), vezels en een matrix
bezit ook een zekere elasticiteit tgv de aanwezigheid van organische vezels
bot heeft een beschermende functie :
 Schedel en wervelkolom : beschermen ruggenmerg en hersenen
 Sternum en ribben : beschermen de thoraxinhoud
 Bot slaat Ca 2+ zouten en beschermt het bloedvormende beenmerg
bot heeft ook een ondersteunende functie : houdt de zachte weefsels op zijn plaats en laat ze
functioneren.
Bot past zich aan tov zachtere weefselstructuren zoals bloedvaten en zenuwen niet omgekeerd
bot heeft ook een vormgevende functie : het is de basisvorm waarop we verder werken tot een
functionerend menselijk lichaam
2 soorten beenweefsel :
substantia compacta/corticalis : een ivoorachtige solide massa
substantia spongeosa : complex en onregelmatig netwerk van trabeculae (beenplaatjes). De
trabeculae zijn gerangschikt dat het bot kan weerstaan aan de druk en trekkrachten waaraan het
blootgesteld wordt.
Vb : lang pijpbeen :
De schacht (diafyse) is opgebouwd uit botmanchet (substantia compacta) in het midden is het
spongieus been dat een met reticulair bindweefsel gevulde mergholte omsluit. De uiteinden
(epifysen) bestaan uit spongieus been dat omgeven wordt door de substantia compacta. In de
mazen tussen de beenplaatjes bevindt zich reticulair bindweefsel.
Aan de buitenzijde v/h bot, behalve op de gewrichtsvlakken : peroist/beenvlies  veel dikker en
steviger thv epifysen en thv de aanhechting van ligamenten en spieren. Bij volwassenen veel
dikker.
 periost is door vezels van Sharpey verankerd aan het botstuk.
In elk van beide uiteinden wordt het spongieuze been onderbroken door beenplaat,overblijfsel
van de kraakbenige epifysairschijf. Dit kraakbeen is verantwoordelijk voor de lengtetoename van
het bot maar na groei vervangen door beenweefsel.
 De aan de epifysairschijven grenzende delen van de diafyse ,die een grotere omtrek hebben
dan de rest van het middengedeelte = metafysen.
beenmerg zit in mergholte van de lange en korte botten en in de interstices van de substantia
spongeosa van de platte en onregelmatige botten.
 Bij geboorte : beenmerg rood en haematopoëtisch
 Leeftijd vordert : bloedvormende activiteit neemt af . Rood beenmerg vervangen door
geel beenmerg;
 Volwassene : rode beenmerg beperkt tot schedel,wervelkolom,thoraxkooi ,bekkengordel
en de kop van humerus en femur.
 Dit heamatopoëtisch actieve merg is qua celdeling bijzonder actief weefsel.
 De bloedvoorziening v/h been geschiedt door een of meerdere Aa nutriciae
 5 tot 10% v/d totale bloedcirculatie transiteert door het bot.
periosteum nauw verbonden met het bot daar waar spieren en ligamenten aan het bot zijn
gehecht.
 bundels van collageen vezels dringen vanuit het periosteum het onderliggend botweefsel
binnen
periosteum heeft een rijke zenuwvoorziening en is bijzonder gevoelig
Bot ontwikkelt zich op 2 manieren.
1membraneuze of desmale ontwikkeling : in dit geval wordt het bot rechtstreeks gevormd
vanaf een reorganisatie van het bindweefsel.
2endochondrale of chondrale ontwikkeling : in dit geval wordt het bot gevormd vanaf een
reorganisatie van het kraakbeen vanuit de epifysaire scheif.
de botten van het schedeldak ontwikkelen zich desmaal : eenvoudige bescherming voor de
zich ontwikkelende hersenen , bij geboorte bestaan er nog kleine stukken van deze membranen
tussen de beenderen.
de pijpbeenderen ontwikkelen zich endochondraal : traag proces dat pas met de skeletale
volwassenheid aan zijn einde komt (18-25j)
thv de epifysen ontstaan groeikernen of ossificatiezones i het kraakbeen, komen voor op min
of meer vaststaande leeftijd?
botleeftijd kan verschillend zijn met de kalenderleeftijd
Spatiale oriëntatie en bewegingsterminologie.
 anatomische positie : hierbij staat het lichaam rechtop met het aangezicht, handpalmen en de
voeten naar voren.
Caput
Collum
cervix
Hoofd
hals
nek
Membrum superius Arm
Bovenarm (brachium)
Onderarm (antebrachium)
Hand (Manus)
Truncus :
-Dorsum
-Thorax /pectus
-abdomen
-pelvis
Membrum inferius
romp
Rug
Borstkas
Buik
bekken
Been
Bovenbeen (femur)
Onderbeen (crus)
Voet (pes)
Hoofdvlakken :
 frontaal/coronaal vlak verdeelt het lichaam in een voorste en een achterste gedeelte
sagittaal vlak doet dit in een linker en rechter deel
mediosagittaal : als het sagittaal vlak juist door de mediaanlijn van het lichaam loopt
linea mamilaris/medioclavicularis : loopt evenwijdig met het mediosagittale vlak, thv de tepel,
ongeveer in het midden van de clavicula
linea axillaris : loopt evenwijdig met het mediosagittale vlak, thv de okselholte.
transversaal/axiaal vlak loopt loodrecht op de lengteas van het lichaam.
mediaal : ligt aan de zijde van het mediane vlak.
lateraal : ver verwijderd van het mediane vlak
intermediair : tussen mediaal en lateraal
anterior/ventraal : die meer aan de voorzijde liggen
posterior/dorsaal : die meer aan de achterzijde liggen
thv membrum superior : palmair of volair ipv anterior
thv membrum inferior : plantair voor de voetzool (posterior) en dorsaal voor de voetrug (anterior)
Dit paradox van het puntje hierboven is het gevolg van een draaiing tijdens de fylogenese.
superior/craniaal : iets meer in de richting van de schedel
inferior/caudaal : iets meer in de richting van de “staart”.
internus: iets meer naar binnen
externus : iets meer naar buiten
superficialis : oppervlakkig
profundus : diep
arm en been : proximaal : naar de romp toe gelegen , distaal : van de romp weg gelegen
onderarm en hand : radiaal : aan de zijde van de duim, ulnair : aan de zijde van de pink gelegen
onderbeen en voet : fibulair : zijde kleine teen, tibiaal : zijde grote teen
Varum : distaal botsegment in het frontale vlak meer naar de middellijn toe oriënteert dan het
meer proximale botsegment
Valgus : distaal botsegment in het frontale vlak die verder van de middellijn af ligt dan het meer
proximale botsegment.
Bewegings terminologie.
“bewegingen in hetzelfde vlak over dezefde as behoren tot 1 familie en zo krijgen ze een
vrijheidsgraad”
-1 vrijheidsgraad : flexie, extensie,anteflexie,retroflexie
: ad-abductie
: endorotatie, exorotatie,supinatie,pronatie
:elevatie,detractie
:retractie,protractie
: inversie,eversie
Must’s :
de beweging beschouwen vanuit de anatomische stand
de hoek in een gewricht beschouwen als de hoek tussen het bovenliggende,proximale deel en het
onderliggende distale deel.
een beweging beschouwen langs een bepaalde as van het gewricht.
FLEXIE
EXTENSIE
ABDUCTIE
Transversale as Beweging waarbij de hoek van het gewricht vergroot
Transversale as Beweging waarbij de hoek van het gewricht verkleint
Sagittale as
Beweging waarbij het distale segment verwijderd wordt van het
sagittale vlak
ADDUCTIE Sagittale as
Beweging waarbij het distale segment id richting van het
sagittale vlak wordt gebracht
ROTATIE
Lengte-as
Draaien rond de lengte-as
ELEVATIE
Sagittaal vlak Craniaal bewegen
DETRACTIE Sagittal vlak
Caudaal bewegen
Bijzonder flexie, extensie :
Voet
Plantair flexie
dorsiflexie
Schouder, Retroflexie
heup
anteflexie
hals
lateroflexie
Voet wordt naar beneden geduwd (op de tenen staan)
Voetrug wordt naar omhoog, naar de tibia getrokken
Dorsaal bewegend heffen van het distale segment
Ventraal bewegend heffen van het distale segment
Zijwaarts neigen van het hoofd (lang sagittale as)
Bijzondere rotatie :
voet Inversie
eversie
hand Pronatie
supinatie
Voetzool roteert naar mediaal
Voetzool roteert naar lateraal
Duim en handpalm roteren via ventraal en mediaal naar dorsaal
Duim en handpalm roteren via lateraal naar dorsaal
Osteologie van de wervelkolom
Columna vertebralis , os sacrum en os coccygis vormen in het sagittale vlak een reeks krommingen :
Van cervicaal naar thoracaal lordose bocht naar ventraal
Thoracaal kyfose bocht naar dorsaal
Thoraco-lumbaal lordose bocht naar ventraal
Sacrum  kyfose bocht naar dorsaal
vormgevende functie
beschermende functie : de opeengestapelde wervels met hun foramina vertebralis vormen het
wervelkanaal waarin de belangrijke zenuwstreng loopt (medulla spinalis)
Frontaal : scoliosis : (links)-C-rechts
Links-Th-(rechts) tss 7 en 10de levensjaar
(links)-L-rechts
Heeft een genetische oorzaak, deels functioneel tgv ongelijk gebruik van beide lichaamshelften,
asymmetrische groei en ligging organen
De verschillende soorten wervels vertonen vooral vormverschillen thv corpus en de proc transversus
en proc spinosus. Cervicaal zijn ze het kleinst en worden steeds groter naar lumbaal toe.
C1 : Atlas : geen corpus, wel een suppl opening voor de dens van de axis. Dens wordt in deze
opening (gevormd door arcus anterior) vastgeklemd door lig transversum atlantis.
C2 : Axis : fallusachtige dens bovenop zinn corpus (craniaal) lijk over C1 en C2 vergroeid zijn met
elkaar.
Identieke kenmerken wervels :
Corpus vertebralis
Lamina arci vertebralis
Proc articularis (+fac sup,inf)
Arcus vertebralis
Proccesus spinosus
Foramen vertebrale
Pediculus vertebralis
Proccessus transversus
Incisura vertebralis inf en sup
Eigen kenmerken :
Cervicaal
-gespleten proc spinosus
-een proc transverus met tuberculum ant en post, met foramen transversalis en met
een sulcus nervi spinalis
-proc uncinatus antero-lateraal thv de corpora = gewrichten van Luschka
Thoracaal -proc transversus met fovea costalis
-corpus met foveae costalis sup en inf (Th2-Th11) en slechts 1 fovea costalis op
Th1 en Th 12
lumbaal
-proc articularis met een proc mammillaris
-proc accessorius tussen de proc articularis en de proc transversus
De moeilijkste wervels zijn C6 en C7 en Th11 en Th12 omdat ze qua vorm gelijken op
respectievelijk de thoracalen en de lumbale wervels, maar zonder hun specifieke kenmerken.
Invullen :
Massa en vorm
C (klein)
Th (groter)
L (grootst)
corpus
Proc spinosus
Proc transversus
Probleem
C6 en C7
Th11 en Th12
Sacrum :
Gevormd door fusie van 4 of 5 sacrale wervels. Soms is ook de onderste Lumbale wervel mee
vergroeid. Vertoont vele kenmerken van zijn vertebrale samenstelling vooral thv bovenzijde
BASIS
-Gevormd door bovenste opp van de eerste sacrale wervel
-Bezit een duidelijk corpus (wijder en breder)
-De anterior geprojecteerde hoek is het promotorium sacralis
-Foramen vertebralis is 3hoekig
-Laminae zijn zeer schuin ingeplant en inklineren naar beneden (mediaal en
naar achter)
-Proc articulares superiores zijn naar boven gericht articulatie met de fac
articulares inferiores van L5
Bekkenoppervlak -Concaaf naar beneden en naar ventraal toe gericht
-4paar foramina sacralia pelvinae die langs de intervertebrale foramina met
het canalis sacralis in verbinding staan
-verlenen doorgang aan de ventrale rami van de eerste 4 sacrale spinale N
-Fusie met de wervels en lateraal tov de foramina met elkaar en naar achter
toe met de proc transversi om derwijze het pars lateralis van het sacrum te
vormen
Dorsaal oppervlak -ruw en convex oppervlak
-crista sacralis mediana (CSM) : met 4 spineuze tuberculi resultaat
vergroeiing proc spinosi met sacrale wervels
-lateraal v/d CSM en mediaal v/d foramina sacralia : posterior opp gevormd
door fusie laminae van de arcus
-lateraal tov dit gebied bevinden zich de 4 foramina . Deze zijn het
resultaat van het vergroeien van de incisura sup en inf van 2 wervels.
-mediaal van de foramina : 4 kleine tuberculi = crista sacralis intermedia,
fusie van de proc art.
-lateraal v/d foramina ligt de crista sacralis lateralis : fusie proc transversi
De apex ossi sacri Caudale uiteinde
Eindpunt sacraal kanaal met hiatus sacralis en 2 cornu sacralis
Apex articuleert met os coccygis
Specifieke kenmerken
Facies pelvina
Facies dorsalis
1) sacrale werverls worden gescheiden door 4 lineae transversae :
verbeend restant discus intervertebralis. Het begin van de verbening
situeert zich rond puberteit en eindigt rond 23j
2) lineae transversae eindigen aan beide zijden in 2 foramina sacralia
pelvina, randen zijn afgerond naar lateraal, richting en verloop van
sacrale zenuwen bepaald.
1) De proc spinosus en de CSM ontbreken voor de 2 laatste wervels
2) De incisura vertebralis sup en de foramina sacralia zijn homoloog
3) Idem voor de proc transversus, de crista sacralis lat en de angulus
caudalis lateralis.
Os coccygis :
Bestaat uit 1 staartwervel en 3 of 4 rudimentaire overblijfsels van wervels zonder
vormovereenkomsten, alles vergroeid tot 1 bot !
Osteologie van de romp.
 de 2x12 ribben met hun kraakbeen
 sternum
vertebrae thoracales (vormgevende,ondersteunende en beschermende structuur, gekoppeld aan
de ademhalingsfunctie van de op en neer gaande ribben.
De costae :
schuin naar ventraal/caudaal
Bij de inademing worden ze naar horizontaal getrokken om zo de thoraxinhoud te vergroten.
Kunnen op 2 manieren ingedeeld worden :
1) volgens de wijze waarop ze zich hechten aan het sternum :
 4à7 costae verae die met een eigen kraakbeenverbinding vastzitten aan sternum
 3à6 costae arcuariae die allen met een gemeenschappelijk kraakbeen op het
sternum terecht komen en meteen ook de onderste ribbenboog vormen
 2 costae fluctuantes die helemaal niet op het sternum zitten en eindigen in de
vlezige zijwand van de romp
2) volgens hun algemene vorm :
 typische ribben (3-10) met dezelfde kenmerken
 atypische ribben (1,2 en 11,12) waarop nog suppl kenmerken zitten :
Het sternum :
 3delig bot bestaande uit het manubrium sterni (craniaal), corpus sterni (mediaal) en proc
xiphoideus (caudaal)
 de proc xiphoideus loopt soms uit op een enkele of een dubbele punt
Kan ook een defect inzitten en dan vormt het een kogelgat : foramen sternalis. Dergelijk defect
is dikwijls gecombineerd met een corpus-xiphoideus verbening.
Osteologie van het bovenste lidmaat.
schoudergordel
elleboog
pols-hand complex
Alhoewel de scapula en de clavicula op de romp liggen zijn zij een intrinsiek functioneel deel.
Vormen een tweepikkel steun (scapula dorsaal op de thorax en de clavicula ventraal op de thorax
en gefixeerd op sternum) om stabiliteit te geven aan de rest van de romp : maximale
bewegingsvrijheid  tweeledige functionele ondersteuning van de arm.
Scapula.
3hoekig
angulus caudalis is caudaal gericht
 2 grote uitsteeksels : acromion en proc coracoideus
 ovaal concave gewrichtsopp : cavitas glenoidalis, craniaal en lateraal gericht
de grote kam : spina scapula dwars over de scapula eindigend in acromion, dorsaal gericht
Clavicula
 S-vormig been met zijn bochten ventraal dorsaal gericht
 S ligt op zijn zijde met een gladde bovenkant en een ruwe onderkant
epifyses herkenbaar aan hun specifieke vorm
 sternale epifyse : klompachtige vorm, articulatie sternum
 acromiale epifyse : vorm van acromion zelf
 S-bocht aan de sternale epifyse naar ventraal gericht
 S-bocht aan de acromiale epifyse naar dorsaal gericht
Humerus
Humeruskop articuleert met cavitas glenoidalis en is craniaal-mediaal gericht
distale epifyse in zijn frontaal vlak : 2kuiltjes en een 3-ledig gewrichtsopp aan de ene zijde en
1kuiltje en een 2-ledig gewrichtsopp aan de andere zijde: dorsaal gericht
trochlea humeri is ook ventraal zichtbaar maar krijgt daar een klein bolvormig gewrichtsopp,
voor articulatie met radius
Ulna
mediaal gelegen gekenmerkt door openstaande bek aan de craniale/proximale zijde
Bekopening is naar ventraal gericht
Beenderige afronding aan de andere zijde is dorsaal gericht?
klein-kopje met zijn mediaal-dorsaal uitsteeksel : distale epifyse
 laterale zijde is te herkennen door het concaaf gewrichtsvlak dat is uitgespaard op de flank v/d
proc coronoideus.
Radius
lateraal gelegen en vertoont een kroonvorm.
circumferentia articuleert met incisura radialis op de flank v/d proc coronoideus van de ulna
 distale deel vertoont een vlakke voorzijde en een zeer hobbelige dorsale zijde met tuberculum
van lister.
distale epifyse wordt gekenmerkt door een groot concaaf gewrichtsopp voor articulatie met de
hand met aan de mediale zijde een concave articulatieopp en een lateraal distaal uitstekend deel.
Manus
Bestaat uit carpus, metacarpus en digiti.
Carpus
proximale rij met 4 ossa carpalia en een distale rij 4 osse carpalia
frontaal vlak : proximale rij convex, distale rij concaaf.
sagittale vlak : palmair concaaf, dorsaal convex
 ventrale zijde 2 sulci bestemd voor de pezen van de handflexoren en een kleinere sulcus voor
de A en N
sulcussen overkoepeld met ligamentaire structuren, omvorming tot kanalen (Guyon en Carpaal)
aan de ulnaire, ventrale zijde vormen os pisiforme en hamulus een verhevenheid : eminentia
ulnaris.
radiale zijde : tuberculi van os scaphoideum en os trapezium = eminentia radialis
deze eminentia’s bepalen de longitudinale richting van de ertussen gelegen sulcus carpi.
sulcus carpi wordt overkoepeld door lig carpi transversum of retinaculum flexorum. Os
pisiforme steekt er wel bovenuit. De holte die gevormd wordt is carpale kanaal.
Vanaf retinaculum v/d prox rij lopen lig vezels naar de top van os pisiforme en vandaar vezels
naar topje hamulus van de distale rij. = ontwikkeling klein tunneltje met asymmetrische wanden :
kanaal van Guyon.
 We vinden de pezen van de flexoren van pols,hand,vingers en in het ulnair kanaal vinden we de
N en A ulnaris.
Metacarpus
 5 korte pijpbeentjes : aan de ventrale zijde vola/palma manus, aan de dorsale zijde 
dorsum manus.
gekenmerkt door basis, corpus en caput.
vlakke zijde is palmair, afgeronde zijde is dorsaal (transversale coupe)
thv de basis v/d 3de metacarpaal : dorsaal uitstekende proc styloideus
zij palmair concaaf (longitudinale coupe)
Digiti
 elk 3 kootjes de duim 2 kootjes (falanges)
basis,caput en corpus
eindphalanx zien we op plaats van nagel : tuberculum unguicularis/phalanges dorsalis
digiti en phalanges worden met Rom cijfers aangeduid.
Osteologie van het onderste lidmaat
bekken : 2 heupbeenderen dorsaal verbonden door os sacrum, belangrijke fixatie punten van
de rompspieren + beschermende en ondersteunende functie, intrinsiek functioneel deel, geeft
stabiliteit en maximale bewegingsvrijheid aan de dij
dij
 knie en kuit
voet
Os Coxae
 3 delen (tot aan puberteit 3 afzonderlijke botten), vergroeid in Y-vorm i/h acetabulum :
 Os ilium : darmbeen, craniale helft lijkt op waaier met duidelijke rand, holle gladde
zijde : fossa iliaca is ventraal mediaal gericht. Daarnaast wordt het ruwer 2 grote
structuren herkennen : de fac auricularis en de meest dorsaal gelegen tuberositas iliaca
 Os pubis : schaambeen,caudaal,ventraal kwart
 Os ischii : zitbeen,caudaal,dorsaal kwartmeest dorsaal-caudaalwaarts gelegen deel is
het tuber ossis ischii, meest ventraal-verticaal deel is symphysis pubis (van beide
heupbeendere articuleren)
foramen obturatorius is ventraal omgeven door het schaambeen en dorsaal omgeven door os
ischii
geslachtsbepaling :
 Bekkendoorgang is hartvormig bij de man en ovaal bij de vrouw
 Hoek tussen rami pubis inferior is kleiner bij de man dan bij de vrouw. Hoek komt
overeen met de hoek maximaal gevormd tussen gestrekte wijs en middelvinger bij de
man, bij de vrouw tussen wijsvinger en duim
 Vrouw : grotere afstand tussen de tuberculi ossis pubis




Radiografie : schaduw zachtere pennisweefsel waargenomen worden
Bekkenkom gevormd door beide fossa’s iliaca is smaller bij de man
Bekkenomvang thv de crista iliaca is bij de man smaller
Acetabulum van de vrouw is kleiner en meer ventraal gericht
Femur
articuleert met facies lunata v/h acetabulum via caput femoris.
caput femoris staat op collum femoris met aan de basis een trochanter major (lateraal-craniaal)
en een trochanter minor (mediaal-caudaal)
collum vormt hoek van 140° met de diafyse
diafyse is rond met dorsaal een linea aspera
linea aspera splitst caudaal naar de epicondylen.
 distale uiteindeis dorsaal gekenmerkt door condylen gescheiden door de sulcus
intercondylaris groeit naar ventraal dicht en loopt uit in de fac art patellaris
biomechanische belasting van het bot in compressie en distractie.
Patella
 ligt los op het kniegewricht en beweegt met contractie van de ventrale dijspieren
articuleert enkel met fac art patellaris, met een haaks gewrichtsopp dat kan glijden over femur
 afgeronde bovenkant (basis) is herkenbaar tov de meer puntige onderkant (apex)
Tibia
vormt met fibula een vork voor het enkelgewricht
tibia is belangrijker dan fibula, daar tibia alleen articuleert met condylen van de femur en
belangrijkste overdrager is v/h gewricht.
platvormige structuur met 2 concave gewrichtsopp (condylen) voor articulatie convexe
condylen femur
tussen condylaire opp liggen de eminentia intercondylaris een area of sulcus intercondylaris
anterior en posterior (vasthechten kruisbanden en menisci)
diafyse is 3hoekig waarvan scherpste rand (margo anterior) proximaal gekenmerkt is door
tuberculum tibiae, margo interossea is lateraal naar de fibula gericht
 distale epifyse vertoont mediaal een binnenenkel(malleolus medialis) en lateraal een incisura
fibularis voor syndesmosis met distale deel fibula
Fibula
articuleert proximaal met tibia, distaal met tibia en talus
enkelvorming en ondersteunende functie voor spierweefsel
lange slanke diafyse die proximaal verbreedt tot caput fibula voor syndesmosis met fac art
fibularis en distaal verbreedt tot malleolus lateralis voor articulatie met incisura fibularis
articulatievlakken craniaal en caudaal worden verbonden door een onregelmatige scherpe rand
op corpus(crista interossea)
Assen van het onderste lidmaat
anatomische as is de hoek tussen femurdiafyse en tibiadiafyse (valgus van 7°)
mechanische as : lijn die het centrum van caput femoris verbindt met midden van enkel
Pedis
voetwortel (tarsus)
metatarsus
digiti
tarsus verschilt duidelijk v/d carpus in grootte en vorm
Tarsus
eerste rij : 2botten die in het verticale (longitudinale) verlengde staan van tibia en fibula
5overige staan loodrecht naar ventraal op de eerste rij, aanleg voetgewelf
Metatarsus en digiti
zelfde kenmerken als in de hand
 de distale epifyses van de phalanges zijn een tussenvorm tussen caput en trochlea
Osteologie van de schedel
Inleiding en indeling
22botten
5pneumatische beenderen die met de neusholte (cavum nasi) verbonden sinusruimtes bepalen
vormgevende,ondersteunende en beschermde functie
mondholte (cavum oris),neusholte(cavum nasi),oor(porus acusticus),oogkas(cavitas orbitalis)
4grote gebieden :
 Aangezichtsschedel van onderkaak tot voorhoofd (splanchnocranium,cranium visceralis
of ossa facii)
 Hersenschedel of schedeldak van het voorhoofd tot het achterhoofd in de nek
(neurocranium of ossa cranii)
 Schedelbasis of de onderzijde van de schedel (basis cranii)
 De binnenschedel of de binnenzijde van de aangezicht- en hersenschedel samen (cranium
internum)
schedel bestaat uit verschillende holtes
Samenstelling en verbindingen
Sommige botstukken bestaan uit aaneengegroeide beenstukken. Behalve de mandibula zijn de
schedelbotten onderling verbonden door suturae :
 Sutura coronalis (tussen os frontale en ossae parietales)
 Sutura sagittalis (tussen ossae parietales)
 Sutura squamosa (tussen os parietale en os temporale)
Groei en fonticuli
aangezichtsschedel en hersenschedel ontwikkelen onafhankelijk
groei hersenschedel gaat samen met ontwikkeling hersenen. Volgroeid aan 7j
groei aangezichtsschedel loopt achter op groei hersenschedel tgv latere ontwikkeling gebit en
mimiekspieren. Volgroeid tussen 15 en 20j
geboorte : tussen de aaneengroeiende botten zijn membraneuse gebieden (fontanellen)
fonticuli : dunne onregelmatige spleten waar de sutura komen, grote oppervlakken waar botten
samenkomen. 6 in totaal.
 Fonticulus anterior, 4hoekig tussen ossa frontales en ossa parietales
 Fonticulus posterior, 3hoekig tussen os occipitale en ossa parietales
 Fonticulus sphenoidalis of antero lateralis, tussen os frontale,os temporale en os
sphenoidale en os parietale (2)
 Fonticulus mastoideus of posterolaterals tussen os parietalis,os temporale, os occipitale
 De fonticulus anterior zal sluiten gedurende het 2de levensjaar, de overige tijdens 1ste
Schedel in toto
Lees in je boek !
Os occipitale
grootste deel van de schedelbasis en de binnenschedel
articuleert met atlas
bezit foramen magnum (ingang tot wervelkanaal)
vertoont dorsaal een spinachtige structuur voor aanhechting van rug en nekspieren bestaande uit:
 Protuberantia occipitalis
 Crista occipitalis
 Linea nuchea sup et inf
bestaat bij de geboorte uit 4 afzonderlijke botstukken
 Pars basilaris
 Squama occipitalis
 2partes laterales
te kennen structuren : condylus occipitalis,canalis condylaris,canalis hypoglossi
Os frontale
volledige voorhoofd tot halfweg schedeldak
pneumatisch been en vormt sinus frontalis
vormt bovenrand en plafond van de oogkas + bovenste verdiep binnenschedel
bij geboorte : L en R deel die zich verenigen rond 8j
te kennen structuren : facies,tuber frontale,proc zygomaticus,linea temporalis,spina nasalis,
crista frontalis,impressiones digitales, foramen caecum, incisura ethmoidalis, sinus frontalis
Mandibula
drager onderste rij tanden
proc condylaris articuleert met rest van de schedel op os temporale
geboorte : L en R heflt vergroeid rond 1j
te kennen structuren : foramen mandibulae, canalis mandibulae, foramen mentale, proc alveolares
Os hyoideum
onder mandibula, zonder articulate
embryologisch ontwikkelt uit kieuwboof
corpus,cornu minus/majus
Os vomer
 1/3 v/h neustussenschot/septum nasi samen met 1/3 kraakbeen en 1/3 lamina perpendicularis
geboorte : membraan wordt bot rond puberteit
boven en achterzijde vind men de alae v/h os vomer
Os sphenoidale
 dwarse wig tussen aangezichtsschedel en hersenschedel , betrokken bij oogholte en
neusholtevorming
te zien in binnenschedel als overgang tussen het bovenste en middenste verdiep waar we centraal
het selia turcica herkennen
geboorte 3 botstukken aangegroeid in 1ste j
pneumatisch bot
te kennen structuren : ala minor/major, fissura orbitalis sup, facies orbitalis,facies cerebralis,
facies temporalis,foramen rotundum en foramen ovale, fossa hypophysea, sulcus
caroticus,opticus,tubae auditivae, proc pterygoideus
Os ethmoidalis
dorsaal v/d neusbeentjes en onder het os frontale
 pneumatisch bot met meerdere sinusruimtes
 vormt de bovenste neusschelpen in de neus en een kam in het bovenste plafond van de
binnenschedel
geboorte 2helften rond 6j totaal bot rond 16j
te kennen structuren : lamina cribrosa;perpendicularis,orbitalis,labyrinth,
Schema
Os parietale
meest craniale en laterale flank van schedeldak
beide botten liggen net achter os frontale en os occipitalis
 te kennen structuren : sulcus sagittalis, sulci arteriosi, crista temporalis sup en inf
Os temporale
dunste en tegelijk meest laterale deel v/d hersenschedel
vormt oorholte en belangrijk deel schedelbasis en binnenschedel
geboorte 3 botstukken, verbenen snel
lees rest in boek !
LEES DE REST IN BOEK !!!!
Download