Kloosterkerk, Den Haag Dienst met gedachtenis en cantate 'Wohl dem, der sich auf seinen Gott' (BWV 139) Psalm 25 30 oktober 2016 – voorganger: ds Rienk Lanooy Gebed om ontferming Langzaam wordt het stil om ons heen en de wereld verdicht zich tot deze plaats en dit moment. Wat achter ons ligt weten wij wat komen gaat laat zich alleen maar raden – en daar tussenin bevinden wij ons met ons soms zo ontregelde leven ons verlangen naar rust onze gesmoorde schreeuw uit de diepte en er is vast nog meer gaande in ons maar veel van wat ons bezighoudt laat zich slecht in woorden vatten het gemis, de liefde en de dankbaarheid, de spijt en de schuld – omarm dat alles, o God, neem ons op in uw blijvende vriendschap zodat wij thuis zijn bij U daarom bidden wij U: Heer, ontferm U... Vandaag gaan door dit huis ontelbare gedachten, onzichtbaar zijn ze maar daarom niet minder present – over liefde en vriendschap die wij hebben gegeven en ontvangen, woorden die hebben verdeeld en geheeld, vragen die niet zijn beantwoord en antwoorden die weer nieuwe vragen opriepen. Hoe zullen wij verder gaan met wat op ons drukt en hoe zullen wij het mooie en goede beschermen tegen de tand des tijds? daarom bidden wij U: Heer, ontferm U... Maak onze harten zacht in een harde wereld waarvan wij niet weten welke kant hij uitgaat ja ook niet goed weten welke kant hij uit moet dat maakt ons onzeker we zien hoe achteloos er met mensenlevens wordt omgesprongen hoe machteloos de zachte krachten staan, trouwe God, neem ons op in uw vriendelijke ontferming en maak ons zelf barmhartig en zachtmoedig daarom bidden wij U: Heer, ontferm U... Preek Ja, was het maar zoals de psalmdichter het zegt: laat mijn vijanden niet triomferen (Psalm 25,2) maar sommigen hebben de ervaring dat de dood wél heeft getriomfeerd in het jaar dat achter ons ligt of al langer geleden. Anderen hebben de dood misschien anders ervaren: niet als een vijand, maar als een verlosser, na een zwaar en uitzichtloos lijden. Of misschien herken je je in de manier waarop Babs van den Bergh het zei in een interview n.a.v. een boek dat ze onlangs uitbracht. Het gaat over de laatste jaren dat ze samenleefde met haar man, de filosoof René Gude. Hij overleed vorig jaar. Jarenlang was hij ziek geweest en ondertussen steeds bekender geworden vooral toen hij 'Denker des Vaderlands' werd. Openlijk sprak en schreef hij over zijn naderende dood. Tot het zover was. “Ik was doodop toen het voorbij was,” zei ze, “maar ik had het graag langer volgehouden. Op het laatst geloof je ook niet meer dat het echt gaat gebeuren, dat doodgaan.” Zoveel ervaringen met de dood: als vijand of als verlosser, als veel te voorbarig of veel te laat, als onverwachte inbreker of als verhoopte bevrijder, als grote onbekende of als een vreemd vertrouwde vriend. En ieder heeft zo zijn eigen ervaringen en soms lopen ze in ons ook nog eens dwars door 1 elkaar heen. Ik vermoed dat wanneer alles nu zichtbaar zou zijn wat er aan gedachten door ons heen gaat, dit huis te klein was om het te bevatten. En toch klinken hier, vanmorgen in dit huis, nog andere gedachten. Die van de dichter van de psalm. Hij kent de dood, in al zijn facetten, met al zijn gezichten, maar in hem leeft nog iets anders: een diep verlangen. Een diep verlangen om naast, boven, achter die dood, iets te vinden wat hem hoop geeft, wat hem doet leven. En dat 'iets' doet zich aan hem voor als een iemand met wie hij een betrekking wil aangaan. De dichter noemt hem God: Naar u, Heer, gaat mijn verlangen uit, mijn God, op u vertrouw ik (Psalm 25,1). Want juist dat, dat hij een betrekking wil aangaan met deze God, juist dat is het tegendeel van de dood. In de dood eindigen immers alle betrekkingen, alle relaties: die met de wereld om je heen, met je medemensen en die met jezelf. Want leven is altijd leven in betrekkingen. U heeft vast wel gehoord van het experiment dat de etholoog Harry Harlow in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw deed. Hij liet een aantal baby-aapjes weghalen bij hun moeder vandaan en in een laboratorium voeden door kunstmatige moeders. Later bleken deze aapjes sociaal onderontwikkeld te zijn. En vele eeuwen eerder, zo gaat het verhaal, liet de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik II (1194-1250) een huiveringwekkend experiment uitvoeren omdat hij wilde weten wat de oertaal van de mensheid is. Hij liet daarom een aantal zuigelingen grootbrengen door voedsters. Zij moesten de kinderen uitstekend verzorgen maar mochten niet met hen praten. De keizer hoopte zo te weten te komen of de kinderen spontaan Grieks, Latijn of Hebreeuws gingen spreken. U begrijpt: het experiment liep op niets uit. Niet alleen omdat de kinderen niet aan spreken toekwamen. Ze kwamen überhaupt niet aan leven toe. Wie niet in betrekking staat tot een ander, wie niet gezien, gehoord, gevoeld of aangeraakt wordt, redt het vaak niet in zijn bestaan. De dichter weet dat, maar hij wil nog verder gaan, dieper zoeken, hij zoekt naar een betrekking die tegen de dood is opgewassen, die tijd en ruimte te boven gaat, die eeuwigheidswaarde heeft. En uiteindelijk vindt hij hem en hij noemt die betrekking vriendschap, vriendschap met de Eeuwige. De Heer is een vriend voor wie Hem vrezen dicht hij (Psalm 25,14). In zijn Franse uitgave van de bijbel vertaalt André Chouraqui dat met intimité, de intimiteit van God is voor wie hem vertrouwen. Het gaat hier dus om iets meer dan de Facebookvriend die je even snel ont-vriendt als hij is toegevoegd. Het gaat hier om een diepe relatie, een relatie die er is om zichzelf. Want dat is misschien wat vriendschap het meest kenmerkt. Ze heeft geen ander doel dan zichzelf. Ik moet dan denken aan de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Vanuit zijn cel – hij zat gevangen omdat hij zich tegen Hitler verzette – schrijft hij brieven, o.a. naar zijn vriend Eberhard Bethge. Bonhoeffer denkt na over hoe de samenleving er na de oorlog uit moet gaan zien. Wat is nodig voor een stabiele maatschappij waarin het goed leven is? En hij komt tot vier zaken: een rechtvaardige overheid, stabiele economie, duurzame verbanden zoals het huwelijk en een kerk die terugkeert naar haar wortels. Daarover wil ik een boek schrijven, laat hij Bethge per brief weten. Bethge echter antwoordt hem: beste Dietrich, mooi allemaal, maar vergeet je niet iets? Wat dacht je van de vriendschap die ons bindt en de muziek die wij samen maakten en ons zo'n plezier heeft gegeven? Zijn die niet ook broodnodig in zo'n samenleving? Het kan toch niet alleen om de instituties gaan? En Bonhoeffer schrijft hem terug, ietwat ongemakkelijk omdat hij wel aanvoelt dat hij iets belangrijks vergeten is: je hebt gelijk, Eberhard, zonder het vrije spel van de vriendschap en van de kunst is het leven niet compleet. Maar waar kun je hen onderbrengen? De overheid, de economie kun 2 je organiseren, een huwelijk kun je sluiten, maar vriendschap...? En toch, een leven zonder vriendschap is niet denkbaar. En dan komt Bonhoeffer met een prachtig beeld. Ja, schrijft hij, vriendschap hoort bij het leven als de korenbloemen bij het tarweveld (Widerstand und Ergebung, brief van 23 januari 1944 en gedicht Der Freund). Ze geven kleur, vrolijkheid, ze horen bij de zomer, maken haar compleet, maar oogsten kun je ze niet en je kunt er geen brood van bakken. Met andere woorden: vriendschap hoort bij het leven, maar wat je er aan hebt, laat zich eigenlijk niet meten. Want wat is het eigenlijk, vriendschap? Het ligt nergens vast, ze kent geen wetten als de overheid, ze leeft niet van het contract zoals zakenpartners dat opstellen, je gaat er niet voor naar het stadhuis of de notaris om haar te laten vastleggen als een officiële verbintenis. Vriendschap is een vrije ruimte, die wel wordt ervaren, maar eigenlijk nooit wordt uitgelegd. Je zegt het eigenlijk niet tegen elkaar en wie de ander moet vragen: “Jij bent toch mijn vriend!?”, voelt wel aan dat er met die vriendschap iets aan de hand is. Ware vriendschap doet zich voor, ze blijkt er te zijn, vóór je het beseft, als korenbloemen in een tarweveld. Des te schrijnender is het wanneer er aan de vriendschap onverhoeds een einde komt. Bij Bonhoeffer en Bethge was dat zo. Vlak voor het einde van de oorlog wordt Bonhoeffer ter dood gebracht en is de vriendschap tussen deze twee ten einde. En het geldt ook menigeen hier, dat je korter of langer geleden, een vriend bent kwijtgeraakt, een ouder, een partner die je lief was, een mens die zomaar in je leven voorbij kwam om niet meer weg te gaan, maar nu toch gegaan is. Het is een blijvend gemis. De kerkvader Augustinus schreef in zijn Belijdenissen ontroerend over een vriend die hij aan de dood moest afstaan, als over de 'helft van mijn ziel'. 'Zwei Seelen in einer Brust' , zeggen we Goethe na als we innerlijk verscheurd zijn. Maar vrienden, dat is eigenlijk 'eine Seele in zwei Brüste', één ziel in twee borsten, twee lijven, twee mensen. Toen mijn vriend stierf, schrijft Augustinus, had ik 'het gevoel, dat mijn ziel en zijn ziel één ziel waren geweest in twee lichamen, en daarom was het leven mij een gruwel, omdat ik niet als halve mens wilde leven; daarom was ik misschien ook bang om te sterven, omdat ik niet wilde dat die vriend, die ik zo diep had liefgehad, geheel zou sterven' (Belijdenissen 4.6.11). Is er een vriendschap die tegen deze dood, waar Augustinus mee worstelt, is opgewassen, vraagt de dichter van de psalm zich af? En hij zoekt het bij de Eeuwige: vriendschap met de Eeuwige is eeuwige vriendschap. Meer kunnen we niet zeggen, of beter: dat is wat de christelijke traditie met enige vermetelheid is blijven zeggen. Over de hemel is zij niet zo spraakzaam. Ze spreekt niet in termen van onsterfelijkheid. Wat zouden we er over kunnen zeggen? Maar wel spreekt ze over een relatie, over betrekking, over vriendschap. Martin Buber schrijft ergens: Het echte geloof zegt: ik weet niets van de dood, maar ik weet dat God eeuwigheid is en dat hij ook nog mijn God is. En dat is ook waar het in de cantate over gaat. In alle delen, behalve de recitatieven, gaat het over God als vriend. In die typisch barokke stijl spreekt ze bijna badinerend over de dood, de vijand, het ongeluk. Ze deren mij niet. Want God is mijn vriend. Zó gemakkelijk gaat het de psalmdichter niet af. Hij schrijft minder objectief dan de cantatedichter over hoe het zit, maar hij bidt. M.a.w. hij stelt zich in betrekking tot de Eeuwige en zingt een liedje van verlangen. Misschien dat we in zijn geest de cantate mee kunnen zingen. Als een liedje van verlangen dat de Eeuwige de mens niet loslaat, en dat in leven en in sterven hij zich in Gods vriendschap kan blijven verheugen alsof hij een korenbloem in een tarweveld is. 'Eine Seele in zwei Brüste'. 3 Of in de woorden van Jan Willem Schulte Nordholt: God laat de mensen niet meer los. Hij houdt ze vast van eeuw tot eeuw. Het is als in een winterbos de zwarte stammen van de sneeuw als tekens van Gods grote trouw: het duister heeft een witte grond en in het land van leed en rouw glanst het geheim van Gods verbond. Want alles wat God ooit begon dat rondt hij af als een gedicht. Kijk, in de donkre horizon achter de bomen wordt het licht. Bronnen: Het interview met Babs van den Bergh staat op https://www.nrc.nl/nieuws/2016/10/23/het-verdriet-ja-dat-was-ergewoon-4884081-a1528015 (geraadpleegd 28 oktober 2016) – haar boek heet Wat kan mij gebeuren? Leven met René Gude, Amsterdam: Atlas Contact 2016 Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung, München: Siebenstern 1964 Augustinus, Belijdenissen, Utrecht: De Fontein J.W. Schulte Nordholt, Een wankel evenwicht, Baarn: De Prom, 1986 Een preek van Frits de Lange Gebed Trouwe God, wij danken u voor dat stille, en zo kostbare moment dat de namen klonken van wie ons lief zijn en wij bidden dat wij hen niet vergeten ook al kunnen wij de volle rijkdom van hun leven nooit bevatten. Daarom bidden wij tot u die in uw naam alle namen omvat wees voor ons de ruimte waarin wij ons bewegen in leven en in sterven in tijd en eeuwigheid. Wij bidden voor wie geraakt is nu de naam van een geliefde hardop of in stilte in deze ruimte genoemd werd voor wie misschien ook nu weer ondervond hoe broos en kwetsbaar het leven is – dat er iemand is een vriend, een naaste die het in zich heeft om met liefde en geduld trouw en volharding nabij te zijn. Wij bidden dat de ernst van het bestaan ons niet alleen ernstig maakt, maar ons des te meer aanspoort van het goede te genieten: van de vriendschap die er zomaar is de liefde die opbloeit tussen mensen de kleuren van de herfst de muziek die verwarmt alles wat een mens blij kan maken Wij bidden voor wie verdrietig zijn en noemen met name... en voor wie herstellen van ziekte en ongeluk en noemen met name... Aan hun namen voegen wij in stilte de namen toe van wie ons lief zijn.... NB! Wanneer u vaker inspiratie ontleent aan onze preken en gebeden, stellen wij u voor om eens een gift over te maken op NL29INGB0000058571 ten name van Stichting Kloosterkerk. U steunt ons werk ermee! 4