Newton 5 vwo Natuurkunde voor de 2e fase Lichtbronnen en golven Hoofdstuk 14 les dag klassikaal/docent groepje/huiswerk 1 Lichtbronnen – 14·2 Licht als golf of als deeltje? 1 t/m 6 2 Lichtbronnen – 14·2 Golfeigenschappen 7 t/m 14 3 Lichtbronnen – 14·2 Tralieconstante van een CD 15 t/m 20 4 Lichtbronnen – 14·3 Spectra van lichtbronnen 21 t/m 25 5 Materie en straling – 19·2 Stralingskromme 26 t/m 30 Toets in de 4e periode: hoofdstuk 11, 14 (+8?) Project Probleemgerichte didactiek 7e editie, juni 2010 St. Bonifatiuscollege, burg. F. Andreaelaan 7, 3582 KA Utrecht tel 030-2512315, website: www.boni.nl Uitvoerders: Ad Migchielsen Carolien Kootwijk Cor Buijs Kees Hooyman Otto Kool Technische ondersteuning: Marti van IJzendoorn NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 2 Newton - 14 Lichtbronnen 14∙2 Licht en kleur Wat gaan we doen? Licht lijkt zo gewoon, dat je eigenlijk niet beseft dat we vrij weinig weten van licht. Wat is licht eigenlijk? Een golf, een deeltje of iets anders? Hoe kun je eigenschappen van licht zoals breking, spiegeling en kleur verklaren? Instap Wat weten we van licht? De wetenschap heeft heel lang geworsteld met de vraag of licht uit deeltjes of uit golven bestaat. Beroemde wetenschappers als Christiaan Huygens en Isaac Newton voerden daarover al in de zeventiende eeuw discussie. We beginnen met enkele eigenschappen van licht op te schrijven die we wél weten, met de hoop om zo iets meer te kunnen zeggen over waar licht uit bestaat. Licht heeft een richting, een lichtstraal gaat bijna altijd rechtdoor. Licht weerkaatst aan een spiegel. Daarbij geldt de spiegelwet, de hoek van terugkaatsing is gelijk aan de hoek van inval: i=t Licht wordt door een lens van richting veranderd. Bij breking geldt de wet van Snellius: sin( i) n sin( r ) Licht bestaat uit veel kleuren, het licht van de zon kan door een prisma gesplitst worden in een spectrum (zoals bij een regenboog). Licht heeft energie. Zonlicht geeft bijvoorbeeld veel warmte af. Licht heeft een vaste snelheid: de lichtsnelheid. lichtbronnen 1 Licht als een deeltje Als licht uit deeltjes zou bestaan dan zou je de bovenstaande eigenschappen ook moeten kunnen verklaren. a Stel dat licht uit deeltjes bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat er zoveel verschillende kleuren licht bestaan? b Stel dat licht uit deeltjes bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat je in een spiegel wel een spiegelbeeld ziet, maar in een vlakke muur niet? c Stel dat licht uit deeltjes bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat een lichtstraal van richting kan veranderen door een lens? Stel dat licht uit deeltjes bestaat, dan moet het ook andere eigenschappen van deeltjes hebben. d Noem een aantal eigenschappen van een biljartbal die volgens jou niet gelden voor licht. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 3 2 Licht als een golf Als licht uit golven zou bestaan dan zou je de bovenstaande eigenschappen ook moeten kunnen verklaren. a Stel dat licht uit golven bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat er zoveel verschillende kleuren licht bestaan? b Stel dat licht uit golven bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat je in een spiegel wel een spiegelbeeld ziet, maar in een vlakke muur niet? c Stel dat licht uit golven bestaat. Hoe zou jij dan verklaren dat een lichtstraal van richting kan veranderen door een lens? Stel dat licht uit golven bestaat, dan moet het ook andere eigenschappen van golven hebben. d Noem een aantal eigenschappen van een (geluids)golf die volgens jou niet gelden voor licht. Vier golfeigenschappen Lichtgolven zou je kunnen vergelijken met watergolven. Daarbij kijken we naar twee soorten golven: vlakke golven en cirkelgolven. De richting van de golf is loodrecht op het golffront. Golven hebben vier belangrijke eigenschappen: buiging, interferentie, spiegeling en breking. Als licht uit golven bestaat dan moeten al die eigenschappen ook voor licht gelden en te verklaren zijn. 3 Spiegeling bij golven en bij deeltjes Bij spiegeling van licht geldt de spiegelwet: i=t . Als licht uit deeltjes bestaat dan is het vrij eenvoudig om je voor te stellen hoe de lichtdeeltjes tegen de vlakke spiegel botsen. a Teken hoe de lichtdeeltjes tegen de spiegel botsen, met i=t. spiegel spiegel spiegel In de tekening zie je ook hoe vlakke golven en cirkelgolven weerkaatsen tegen een vlakke spiegel. b Geldt bij de vlakke golven de spiegelwet? Teken de golfstralen en laat zien dat geldt i=t. Bij een spiegel moet er ook sprake zijn van een spiegelbeeld. c Teken bij de cirkelgolven de lichtstralen van de teruggekaatste golf en laat zien dat ze uit het spiegelbeeld komen. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 4 4 Breking bij golven en bij deeltjes Breking van licht is niet eenvoudig te begrijpen. Het verschijnsel wordt veroorzaakt doordat licht in glas een lagere snelheid heeft dan in lucht. In de onderstaande tekening zie je hoe vlakke golven en cirkelgolven veranderen als ze door glas gaan. lucht glas In glas is de snelheid van licht lager dan in lucht a Hoe kun je aan de golven in glas zien dat de snelheid lager is geworden? b Is de richting van de golven in glas veranderd? Teken lichtstralen en controleer dat de breking naar de normaal toe gericht is. c De deeltjes zouden op dezelfde manier van richting moeten veranderen. Hoe zou jij dat verklaren? lucht glas In de figuur hiernaast is breking van de golven vergroot weergegeven. d Geef in de figuur de golflengte in lucht en in glas aan. e Controleer dat in deze situatie de golfsnelheid in glas een factor 2 lager is dan in lucht. f Teken in de figuur de lichtstralen in lucht en in glas en controleer dat de brekingsindex ook 2 is. De brekingsindex is kennelijk gelijk aan de verhouding tussen de golflengtes (en dus ook de verhouding tussen de golfsnelheden): n vlucht lucht vglas glas Op blz. 199 in Newton kun je ook het theoretische bewijs voor deze formule zien. g Kun je nu al een conclusie trekken of licht uit golven of uit deeltjes bestaat? Het verschijnsel breking is een sterke aanwijzing dat licht iets met golven te maken heeft, maar het is nog te vroeg om een definitieve conclusie te trekken. Dat maakt het interessant om ook eens naar de andere eigenschappen van golven te kijken, zoals interferentie en buiging. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 5 Theorie Lees de theorie op blz. 191, 192, 197 t/m 199 in Newton 2. Cirkelgolven en vlakke golven Golfrichting, golfstraal Terugkaatsing en breking Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? n sin( i) c1 sin( r ) c2 Opgaven 5 Golfbakfoto Hiernaast 2 zie je een golfbakfoto met de breking van vlakke golven op het scheidingsvlak van diep en ondiep water. De golven komen van onderaf, en veranderen van richting in het tweede gedeelte. a Welk gedeelte van de bak is het ondiepe deel? b Gaan de golven in het tweede deel sneller of langzamer? De pijl in de foto geeft de richting van de golven aan (de golfstraal), de stippellijn is de overgang van diep naar ondiep. c Teken hoe een golfstraal van richting verandert. d Bepaal daarmee de brekingsindex. In de figuur hiernaast is de breking van watergolven vergroot weergegeven. De schaal van de foto is 1:10. De frequentie van de trillingsbron is 7,5 Hz. e Bepaal met de figuur de golflengtes λ1 en λ2 in het diepe en het ondiepe gedeelte van de golfbak. f Bereken daarmee de golfsnelheden v1 en v2 in het diepe en het ondiepe gedeelte van de golfbak. g Controleer of voor de brekingsindex n geldt: n = v1/v2 NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 6 6 De geluidslens In een attractiehal staat een grote ballon gevuld met een bepaald soort gas. De ballon kan dienen als een geluidslens. Als twee personen aan weerszijden van de ballon gaan zitten dan kunnen zij elkaar zeer goed verstaan. In de onderstaande figuur zie je een deel van de geluidsgolven getekend. a Is de geluidssnelheid in het gas in de ballon hoger of lager dan in lucht? b Is de breking van de geluidsgolven bij de overgang van lucht naar het gas naar de normaal toe of van de normaal af? c Hoe zullen de geluidsgolven breken als zij van de ballon naar lucht gaan, van de normaal af of naar de normaal toe? d Laat in de tekening zien dat de golven aan de rechterkant naar de luisterende persoon toe gaan. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 7 Newton - 14 Lichtbronnen 14∙2 Licht en kleur Wat gaan we doen? Breking kan verklaard worden met eigenschappen van golven. Kennelijk heeft licht ook golfeigenschappen, heeft het dan ook alle andere eigenschappen van golven? Welke eigenschappen hebben golven? Gelden die eigenschappen ook voor licht? 7 Een ondiep gedeelte Eigenschappen van golven – demonstratie golfbak en geluid Met een golfbak worden drie eigenschappen van watergolven gedemonstreerd. Die eigenschappen noemen we breking, buiging en interferentie. Breking ontstaat bij een overgang van diep naar ondiep water, buiging bij een kleine opening, interferentie bij twee bronnen. Een smalle opening Twee golfbronnen a Schets in bovenstaande afbeeldingen het patroon dat je bij de demonstratie gezien hebt. Deze eigenschappen van golven noemen we breking, buiging en interferentie. b Noteer bij elk figuur welke golfeigenschap daar zichtbaar is. Interferentie is een duidelijke eigenschap van golven. Twee trillingen kunnen elkaar uitdoven als ze precies in tegenfase zijn. De ene trilling loopt dan precies ½ trilling achter bij de andere (of 1½, 2½, of 3½ trilling). De punten waar de golven elkaar uitdoven vormen lijnen: de knooplijnen. Het wateroppervlak staat daar schijnbaar stil terwijl er twee golven door elkaar lopen. c Teken in de figuur hiernaast de knooplijnen. De stippellijn ligt precies midden tussen de twee bronnen. De golven komen daar precies tegelijk, het faseverschil is nul. d Geef bij alle knooplijnen aan of het faseverschil daar ½, 1½, 2½, of 3½ is. Waar zitten de knooplijnen? NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 8 Als licht uit golven bestaat dan moeten we de golfeigenschappen ook bij licht kunnen terugvinden. Omdat geluid ook uit golven bestaat moeten we de golfeigenschappen ook bij geluid kunnen waarnemen. Voor in het klaslokaal staat een toongenerator die is aangesloten op twee luidsprekers. PhET-simulatie – Sound De speakers van het smartboard zijn ideale bronnen als demo voor interferentie. Op een afstand van 3 tot 5 m van de luidsprekers loop je heen en weer. e Wat neem je waar? Hoe kun je dat verschijnsel verklaren? 8 Experiment - Buiging en interferentie van laserlicht Als licht een golf is dan zou het verschijnsel interferentie ook bij licht zichtbaar moeten zijn. Het licht van een laser heeft een golflengte van 633 nm. Een laser wordt gericht op een smalle spleet. a Beschrijf wat je ziet als de spleet smaller gemaakt wordt. b Welke golfeigenschap past bij dit experiment? Een laser wordt gericht op een dubbele spleet, waardoor twee identieke lichtbronnen ontstaan die kunnen interfereren. c Beschrijf wat je ziet. d Welke golfeigenschappen passen bij dit experiment? 9 Interferentie bij een tralie Een tralie bestaat uit een folie waarop een groot aantal spleten naast elkaar is aangebracht. Een laser wordt gericht op een tralie. a Beschrijf wat je ziet. b Welke golfeigenschappen passen bij dit experiment? tralie De lichtstippen zijn de buiklijnen. De middelste stip is het 0 e orde maximum, aan weerszijde zijn het 1e en 2e orde maximum zichtbaar onder een hoek α. Voor de hoek αn van het ne orde maximum geldt: d sin( n ) n c Ga na hoe groot in deze situatie de golflengte λ van het laserlicht en de tralieconstante d zijn. Bereken daarmee α1 en α2 en controleer met metingen of dat past bij de situatie. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 9 Golfeigenschappen Watergolven, geluid en licht hebben dus meerdere overeenkomstige eigenschappen. Naast frequentie, trillingstijd, golflengte en golfsnelheid zijn dat: Terugkaatsing Breking Buiging Interferentie De golf kaatst terug aan een oppervlak (spiegel) De richting van de golf verandert als de golf in een gebied komt waar de golfsnelheid hoger of lager is. Na een kleine opening buigt de golf opzij. Bij twee bronnen ontstaat een patroon van versterking en uitdoving. Tralieformule Een tralie fungeert als een serie lichtbronnen. In sommige richtingen ontstaat een maximum. Voor de hoek αn tussen het ne orde maximum en de doorgaande bundel de formule sin( n ) n d wat hetzelfde is als d sin( n ) n Animaties Er zijn op de ELO enkele aardige animaties van golven te zien. Ga naar het Vituscollege (4v, Trillingen en Golven) of naar andere sites. Theorie Lees de theorie op blz. 193 t/m 196 en in Newton 2. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Interferentie van golven Knooplijnen en buiklijnen Opgaven 10 Buiklijnen In de figuur hiernaast zie je een golfbakfoto met het interferentiepatroon van twee puntvormige coherente trillingsbronnen. Op de knooplijnen zijn de trillingen in tegenfase, de golven doven elkaar uit. a Teken in de figuur de lijn met punten waar de golven uit de twee bronnen precies tegelijk aankomen. b Leg uit dat in deze punten het faseverschil nul is. De buiklijnen zijn de lijnen waar de golven elkaar maximaal versterken. Het faseverschil is dan 0, 1, 2 of 3. c Teken in de figuur de buiklijnen met faseverschil 1, 2 of 3. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 10 11 De golflengte van licht De golflengte van licht ligt tussen de 380 en 780 nm. Om buiging door een spleet waar te nemen mag de opening maximaal 10-100 keer zo groot zijn als de golflengte. a Hoe groot mag die spleet dan zijn? b Leg uit waarom men in het dagelijks leven buiging van licht niet gemakkelijk waarneemt. PhET-simulatie Wave Interference 12 Lichtsnelheid Het licht van een ster plant zich met de lichtsnelheid c van 3,0.108 m/s voort, onder andere in de richting van de aarde. a Hoe lang doet het zonlicht erover om de aarde te bereiken? De ster Sirius staat op een afstand van 8,8 lichtjaar van de aarde. Dat betekent dat het uitgezonden licht er 8,8 jaar over doet om de aarde te bereiken. b Hoe groot is de afstand (in km) tussen deze ster en de aarde? 13 Interferentie van cirkelgolven Het wateroppervlak in een golfbak wordt in trilling gebracht door twee puntvormige trillingsbronnen A en B. Deze trillingsbronnen trillen in fase, met dezelfde amplitude en frequentie. In figuur 8 zie je een foto van het wateroppervlak. De schaal van de foto is 1:10. Op de foto zijn acht knooplijnen te zien, vier knooplijnen zijn weergegeven met een onderbroken lijn. a Teken in de figuur de buiklijn van de 0e orde. b Punt P ligt op een knooplijn. Hoe groot is voor punt P het faseverschil tussen de twee trillingen die van punt A en B komen? Men doet nu iets meer water in de golfbak. c Hoe verandert daardoor de golfsnelheid? d Beredeneer of er nu meer, evenveel of minder knooplijnen te zien zullen zijn. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 11 14 Golfeigenschappen In de onderstaande figuur komen de golven van links. De witte lijnen zijn de toppen van de golven. In de figuur zie je het gevolg van enkele golfeigenschappen. a Welke golfeigenschap is zichtbaar in het middelste gebied? b Welke twee golfeigenschappen zijn zichtbaar in het rechtse gebied? c In het rechtse gebied is ook een patroon van lijnen zichtbaar. Zijn dat knooplijnen of buiklijnen? NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 12 Newton - 14 Lichtbronnen 14∙2 Licht en kleur Wat gaan we doen? Een CD en een DVD zijn in feite ook een tralie. Als je die onder een lamp houdt dan zie je op het oppervlak van een CD allerlei verschillende kleuren. Als je goed kijkt kun je alle kleuren van de regenboog zien. Hoe werkt een tralie? Kun je daarmee de tralieformule verklaren? Hoe kun je met een tralie een spectrum maken? 15 Hoe werkt nu een tralie? Een tralie is een folie met een groot aantal smalle spleten naast elkaar. De lichtgolven gaan door de smalle spleten heen en buigen daarna in alle richtingen. De golven uit de verschillende spleten lopen dan door elkaar heen en interfereren met elkaar. a Horen de stippen die je op het scherm ziet bij knoop- of buiklijnen? b Leg uit dat bij de middelste stip het faseverschil tussen de golven nul is. Er zijn bij een tralie heel veel bronnen. De golven van die bronnen lopen allemaal door elkaar. In de figuur hiernaast is een deel van de golven uit zes bronnen getekend die in een bepaalde richting lopen. c Hoe kun je aan de figuur zien dat deze golven met elkaar in fase lopen? De golven uit de bovenste opening lopen ‘voorop’. d Hoeveel lopen de golven uit de tweede opening achter? De golven lopen precies met elkaar in de pas in één richting e Hoeveel lopen de golven uit opening 3, 4, 5 en 6 achter? 16 Tralieformule afleiden In de figuur hiernaast is de situatie schematisch getekend. Neem aan dat de golven uit openingen die naast elkaar liggen steeds twee hele golven op elkaar voor- of achterlopen. a Geef in de tekening aan welke afstanden gelijk zijn aan 2λ, 4λ, 6λ en 8λ. De tralieformule is: d sin( n ) n . d b Zoek in de figuur een driehoek waarvan de schuine zijde gelijk is aan d en een van de rechte zijden gelijk aan 2λ. Arceer die figuur. c Leid nu de tralieformule af aan de hand van deze driehoek. stukje van een tralie vergroot weergegeven. In de getekende richting versterken de golven elkaar. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 13 17 Een tralie op een CD Hoe ontstaan nu de kleuren op een CD? Daarvoor kijken we eerst naar een normaal tralie dat licht doorlaat. Een laserbundel valt loodrecht op de tralie. In bepaalde richtingen versterken alle golven elkaar. Voor de golflengte van het licht van de laser geldt: = 633 nm. Het tralie heeft 3400 lijnen per cm. a Bereken de tralieconstante d (de afstand tussen twee lijnen). Het oppervlak van een CD bestaat uit heel veel dunne lijntjes naast elkaar. Het gebied tussen de lijntjes weerkaatst het licht en zorgt voor de traliewerking. b Bereken de hoeken 1 en 2 van de maxima van het 1e en 2e orde. Ga na dat de uitkomsten overeen komen met de bovenstaande figuur. Licht met λ = 633 nm is rood van kleur. Bij 400 nm is de kleur violet. c Schets in bovenstaande figuur de maxima van blauw licht met λ = 400 nm. Bereken daartoe eerst de hoeken 1 en 2 voor dit licht. d Leg uit dat er op het scherm vier spectra (regenbogen) te zien zijn. halogeenlamp eerste orde spectrum tweede orde CD 18 Experiment met CD Leg een CD of DVD onder een halogeenlamp op een tafel. Kijk van boven op de CD zodat je het spiegelbeeld van de lamp ziet. a Leg uit dat het spiegelbeeld het 0e orde maximum is. Kijk vervolgens steeds meer van opzij naar het CD-oppervlak. Op een gegeven moment zie je kleuren verschijnen. b Welke kleur zie je als eerste? c Kun je ook alle kleuren van het 2e orde spectrum zien? Bepaal heel nauwkeurig de kleur en de orde van het licht dat onder een hoek van 90° (dus evenwijdig aan de tafel) uitvalt. d Bereken zo nauwkeurig mogelijk de tralieconstante van jouw CD of DVD. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 14 Theorie Lees de theorie op blz. 200-204 in Newton 2. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. tralieconstante d kleurscheiding Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? sin( n ) n d Opgaven 19 Tralie Op een tralie met 1000 lijnen per cm valt een smalle evenwijdige bundel groen licht. Op 50 cm achter het talie staat een scherm (zie tekening). De afstand x2 tussen het 0e en het 2e orde maximum op het scherm is 5,5 cm. a Bereken de waarde van de tralieconstante d. b Bereken de waarde van de hoek 2 die de ligging van het 2e orde maximum op het scherm bepaalt. c Bereken de golflengte van het groene licht. De lichtbundel wordt vervangen door een bundel rood licht met een golflengte van 710 nm. d Bereken 2 voor deze golflengte. e Schets in de tekening hoe het rode licht uit het tralie komt. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 15 20 Tralieconstante Op een tralie valt een smalle evenwijdige bundel laserlicht met een golflengte van 633 nm in. Achter het tralie staat een halfcirkelvormig scherm, zodat alle interferentiemaxima op het scherm zichtbaar zijn. De twee uittredende lichtbundels van de 1e orde maken met elkaar een hoek van 42°. a Bereken de tralieconstante d. b Bereken hoeveel interferentiemaxima op het scherm te zien zijn. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 16 Newton - 14 Lichtbronnen 14∙3 Spectra van lichtbronnen Wat gaan we doen? Lichtbronnen hebben allemaal hun eigen kleur. Gloeilampen, spaarlampen, halogeenlampen en LED-lampen geven verschillende ‘kleuren’ wit licht. Neonverlichting is er in allerlei kleuren. De natriumlampen die op de snelwegen gebruikt worden geven een oranje licht. Hoe ontstaan de verschillen in kleur? Hoe kun je een tralie gebruiken om licht te onderzoeken? 21 Experiment - Lichtbronnen en tralie Als door een tralie naar een lichtbron kijkt zie je alle kleuren licht die de bron produceert: het spectrum van die lichtbron. Een Rainbow Peephole is een als speelgoed bedoeld tralie, waarbij in het midden in vier verschillende richtingen een tralie is aangebracht. a Hoeveel spectra zie je als je door de Rainbow Peephole naar één lichtbron kijkt? b Kijk door een tralie of een Rainbow Peephole naar verschillende lichtbronnen. Noteer zo duidelijk mogelijk de verschillen die je ziet. Een normale gloeilamp Een halogeenlamp Een spaarlamp Een natriumlamp Elke lichtbron heeft zijn eigen kleur NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 17 22 Gloeilampen, gaslampen en zonnebank Met een tralie kun je de verschillen tussen lampen onderzoeken, maar het geeft nog niet direct een verklaring voor het ontstaan van die verschillen. Op blz. 205 t/m 212 vind je de informatie die je nodig hebt om de verschillen te verklaren. a Een halogeenlamp geeft ‘witter’ licht dan een gewone gloeilamp, een gedimde lamp is meer geel of oranje van kleur. Waardoor worden de verschillen tussen een gloeilamp, een halogeenlamp en een gedimde gloeilamp veroorzaakt? Gebruik in je uitleg figuur 31 en 32 op bladzijde 206 in Newton 2. b Welke lamp heeft het hoogste rendement: een gloeilamp, een halogeenlamp of een gedimde gloeilamp? Waarom? Spectraallijnen van helium c Bij de natriumlamp zie je niet een heel spectrum, maar acht gekleurde afbeeldingen van de lamp. Hoe kan dat? d Bij de spaarlamp zie je meerdere gekleurde afbeeldingen van de lamp. Hoe kan dat? e Hoe zal het spectrum van een lamp van een zonnebank verschillen van het spectrum van een normale TL-buis? Spectraallijnen van neon f Waarom worden juist natriumlampen gebruikt voor de verlichting van bijvoorbeeld snelwegen, terwijl ze in huis vrijwel nooit gebruikt worden? Theorie Lees de theorie op blz. 205 t/m 212 in Newton 2. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. continu spectrum of lijnenspectrum stralingskromme gasontladingslampen en fluorescentie emissie- en absorptiespectra laser: coherent en monochromatisch NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 18 Opgaven 23 Rendement gloeilamp Een lamp zet elektrische energie met een bepaald rendement om in stralingsenergie. a Hoe is het lichtrendement van een lamp gedefinieerd? b Hoe hangt het lichtrendement van een gloeilamp af van de gloeidraadtemperatuur? c Waardoor is het lichtrendement van een gloeilamp vrij laag? 24 Lichtrendement gloeilamp In het diagram is voor drie waarden van de gloeidraadtemperatuur de stralingskromme van een gloeilamp weergegeven. Zo'n stralingskromme geeft de stralingsintensiteit I als functie van de golflengte . In een gloeilamp wordt 68% van het elektrisch vermogen omgezet in stralingsvermogen, maar slechts een deel van dat stralingsvermogen wordt uitgezonden in het zichtbare deel van het spectrum. Het oppervlak onder de stralingskromme in een bepaald golflengtegebied is een maat voor het uitgezonden stralingsvermogen in dat golflengtegebied. a Geef het zichtbare deel van het spectrum (380 tot 780 nm) aan. b Bepaal welk deel (in procenten) van het stralingsvermogen bij een gloeidraadtemperatuur van 3000 K wordt uitgezonden in het zichtbare deel van het spectrum. c Bereken het lichtrendement van de gloeilamp bij deze gloeidraadtemperatuur. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 19 d Op welke manier is het lichtrendement van de gloeilamp verder te verbeteren? Leg uit welk gevolg dat heeft voor de levensduur van de gloeilamp. 25 Drie lichtbronnen In figuur 15 zie je de intensiteitverdeling in het spectrum van een gloeilamp, een natriumlamp en een kwiklamp. a Welke van deze drie lichtbronnen heeft het grootste lichtrendement? Leg uit waarom. Een fluorescerend materiaal zet straling met een korte golflengte om in straling met langere golflengten. b Leg uit waarom het gebruik van een fluorescerend materiaal het lichtrendement van een kwiklamp groter maakt. c Is het mogelijk om het lichtrendement van een gloeilamp te verbeteren door gebruik van een fluorescerend materiaal? Waarom wel of niet? NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 20 Newton - 19 Materie en straling 19∙2 Continu spectrum en stralingskromme Wat gaan we doen? Hete voorwerpen zoals de gloeidraad van een lamp en gloeiend houtskool zenden zichtbaar licht uit. Zenden koele voorwerpen ook straling uit? Welke straling zenden koele voorwerpen uit? Hoe verandert de straling naarmate de temperatuur toeneemt? 26 Oriëntatie - Temperatuurstraling Elk voorwerp zendt straling uit. Een metalen staaf gaat bij verhitting eerst rood gloeien, en wordt daarna witheet. Bij elke temperatuur hoort een stralingskromme. Voor een vast voorwerp dat overal dezelfde temperatuur heeft, en geen andere straling weerkaatst of uitzendt kunnen we een theoretische stralingskromme berekenen. Zo’n voorwerp noemen we een zwarte straler. PhET-simulatie Blackbody Spectrum Voor de stralingskromme (zie grafiek) geldt: Bij een hogere temperatuur wordt veel meer straling uitgezonden Bij een hogere temperatuur wordt vooral veel meer straling met een relatief korte golflengte uitgezonden. Het maximum verschuift. Beantwoord aan de hand van de grafiek de volgende vragen: a Verklaar dat een gloeiend veel feller gaat gloeien naarmate de temperatuur hoger wordt. b Verklaar dat de kleur van een gloeiend voorwerp verschuift van rood naar geel en blauw naarmate de temperatuur hoger wordt. c Laat zien dat de golflengte bij het maximum omgekeerd evenredig is met de temperatuur. Gebruik de onderstaande tabel. temperatuur T 2000 2500 3000 golflengte maximum λmax NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 21 d Bij een omgekeerd evenredig verband is het product constant. Bepaal de waarde van die constante (met bijbehorende eenheid). e Ga na of de constante die je gevonden hebt overeen komt met kW, de constante van Wien (zie BINAS). f Vervolgopdracht Leg uit hoe je dit verband zou kunnen gebruiken om de temperatuur van de gloeidraad van een lamp te bepalen. Stralingsvermogen Uit de theorie van Planck volgt ook dat de totale stralingsenergie die een voorwerp uitzendt evenredig is met de 4e macht van de temperatuur. Voor het uitgezonden vermogen per vierkante meter geldt dan: P T 4 In deze formule is P het uitgezonden vermogen (in W/m²), T de temperatuur in kelvin en σ de evenredigheidsconstante (in W/m²∙T⁴ ). g Met welke factor neemt het stralingsvermogen P toe als de temperatuur stijgt van 2000 K naar 3000 K? h Beschrijf hoe je die verhouding zou kunnen controleren met de grafiek van de stralingskromme. Theorie Lees de theorie over het elektromagnetisch spectrum op blz. 248-250 in Newton 2. De theorie over de wet van Wien staat in deel 3 van Newton. Thermische straling, stralingskromme Verschuivingswet van Wien Constante van Wien Elektromagnetisch spectrum Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? max T kW NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 22 27 Is de zon een zwarte straler? De gloeidraad van een lampje voldoet heel behoorlijk aan de eisen van een zwarte straler, tenminste als het lampje brandt. Hetzelfde geldt voor het gloeiende puntje van een sigaret. De temperatuur is hoog genoeg om effecten van weerkaatsing van licht e.d. te kunnen verwaarlozen. De zon is nog een flink stuk heter dan de gloeidraad, maar voldoet de zon ook redelijk aan de eisen van een zwarte straler? Hiernaast zie je de spectraalplaat van de zon (uit BINAS, tabel 20) naast de spectraalplaat van een gloeiend voorwerp. a Wat is ongeveer de temperatuur van de zon? b Op de spectraalplaat van de zon komen lijnen voor. Waardoor worden die lijnen veroorzaakt? c De zon is geen zwarte straler. Waarom niet? De temperatuur van het maanoppervlak is uiteraard niet te bepalen uit de straling die we ontvangen van de dagkant (het verlichte gedeelte, bijvoorbeeld bij volle maan). Dat zou wél mogelijk kunnen zijn met de straling die de nachtkant uitzendt, maar dan mag het oppervlak geen enkel licht weerkaatsen. d De meting gaat fout als het vrijwel nieuwe maan is. Ondanks de lage temperatuur van het oppervlak van de maan zien we dan van de nachtkant van de maan toch ook zichtbaar licht komen (we noemen dat het asgrauw schijnsel). Hoe kan dat? NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 23 Opgaven 28 Kamertemperatuur Ook bij kamertemperatuur zendt een voorwerp straling uit. Toon met een berekening aan dat deze straling in het infrarode deel van het elektromagnetisch spectrum ligt. 29 Straling in het heelal In 1965 ontdekken Penzias en Wilson bij toeval een zeer zwakke straling vanuit het heelal in het microgolfgebied van het elektromagnetisch spectrum. Deze straling komt vanuit alle richtingen, of er nu sterren aanwezig zijn of niet. Later onderzoek maakt duidelijk dat de stralingskromme precies past bij een zwarte straler met een temperatuur van zo'n 3 K. De straling wordt daarom de 3 K achtergrondstraling genoemd. Volgens de aanhangers van de big-bangtheorie over het ontstaan van het heelal is deze straling een restant van die gebeurtenis. a Laat met een berekening zien dat het maximum van de stralingsintensiteit bij een zwarte straler met een temperatuur van 3 K in het microgolfgebied ligt. b Er zijn sterren met een oppervlaktetemperatuur van 10 4 K. Leg uit waarom men deze sterren blauwe reuzen noemt. 30 Natriumlamp De verschuivingswet van Wien kan niet worden toegepast op de door een natriumlamp uitgezonden straling. Leg uit waarom niet. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 24 e Diep: λ = 3,5 cm; ondiep: λ = 2,8 cm f Diep: v = λ∙f = 0,035×7,5 = 0,26 m/s. ondiep: v = 0,21 m/s g v1/v2 = 0,26/0,21 = 1,25. Klopt dus ongeveer. hfst 14- Antwoorden 1 Licht als een deeltje Eigen verklaring. 2 Licht als een golf Eigen verklaring. 3 Spiegeling bij golven en bij deeltjes a Eigen tekening. b Ja. c De weerkaatste golfstralen komen uit het spiegelbeeld achter de spiegel. 4 Breking bij golven en bij deeltjes a De golflengte is kleiner geworden. b Ja de lichtstraal is naar de normaal toe gebroken. c Eigen verklaring. d De afstand tussen de lijnen. e De golflengte wordt 2× zo klein, van λ = 0,6 naar λ = 0,3 cm. De frequentie verandert niet, dus de snelheid moet gehalveerd zijn. f Teken de golfstralen en de normaal (zie figuur). Opmeten geeft i = 27° en r = 13°, dat geeft n = 2. g Nee, maar breking is wel een sterke aanwijzing. Met name het feit dat er een formule is die het proces beschrijft. 6 De geluidslens a Lager, de golflengte is kleiner. b Naar de normaal toe. c Van de normaal af. d Eigen tekening. 7 Eigenschappen van golven a Eigen tekening. b Breking, buiging en interferentie. c De lijnen waar het wateroppervlak stil staat. d Naast de stippellijn ½ en dan verder oplopend. e Versterking en verzwakking. Dat komt door interferentie. 8 Experiment - Buiging en interferentie van laserlicht a De vlek wordt breder. b Buiging c Een interferentiepatroon (uitdoving en versterking). d Buiging en interferentie. 9 Interferentie bij een tralie a Enkele stippen die ver uit elkaar liggen. b Buiging en interferentie. Het zijn buiklijnen. c Eigen meting. 10 Buiklijnen a Het midden van de figuur. b De afstand tot de bronnen is gelijk, de golven komen tegelijk aan. c De buiklijnen, waar de golven maximaal zijn. lucht glas 11 5 de Golfbakfoto a Het bovenste deel in ondieper. b De golfsnelheid in het tweede deel is lager. c Zie de figuur: d n = sin60 / sin 45 = 1,2 r i n= sin i sin60° = =1,2 sin r sin 45° De golflengte van licht a Buiging treedt alleen op bij voorwerpen die ongeveer even groot zijn als de golflengte, in dit geval tot ongeveer 10 m. b Het effect is voor onze ogen niet te zien. 12 Lichtsnelheid a Ongeveer 8 minuten b 3,0108 * 8,8 * 365 * 24 * 3600 = 8,31013 km 13 Interferentie van cirkelgolven a De lijn midden door AB. b Bij deze knooplijn hoort een faseverschil 3½. c In dieper water neemt de snelheid v toe. d De golflengte wordt groter, er komen daarom minder knooplijnen. 14 Golfeigenschappen a Buiging. b Buiging en interferentie. c Buiklijnen, de golven trillen daar in fase. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 25 15 Hoe werkt nu een tralie? a Bij de buiklijnen. b De afstanden zijn gelijk, dus faseverschil nul. c De golven vormen één lijn. d Twee golven e 4, 6, 8 en 10 golven. 16 Tralieformule afleiden a en b d 2λ 4λ 6λ 8λ c Voor de kleine driehoek geldt: sinα = 2λ/d. Omschrijven geeft de formule. 17 Een tralie op een CD a d = 1 cm /3400 = 2,94∙10-6 m. b sinα1 = 1∙λ/d = 633∙10-9 / 2,94∙10-6 = 0,215, dus α1 = 12,4°. sinα = 2λ/d geeft α2 = 25,5°. c sinα1 = 1∙λ/d = 400∙10-9 / 2,94∙10-6 = 0,136, dus α1 = 7,8°. sinα = 2λ/d geeft α2 = 15,8°. d Tussen de maxima van rood en violet liggen de maxima van de andere kleuren. amen vormt dat een regenboog. Het midden wordt wit, aan beide zijden twee maxima, dus vier regenbogen. 18 Experiment met CD Eigen waarnemingen. 19 Tralie a d = 1,0 / 100.000 = 10.10-6 m = 10 m. b tan 2 = x / f = 5,5 / 50 = 0,11 => 2 = 6,3 c sin 2 =2/d, =0,50.10.10-6.sin6,3 = 547.109 m = 5,5.102 nm. Controleer of 547 nm inderdaad groen is! d sin 2 =2/d = 2×710∙10-9/10-5 = 0,142, α2 = 8,2°. 20 Tralieconstante a De hoek tussen het 0e en 1e orde maximum is 21. d = / sin = 633.10-9 / sin21 = 1,8.10-6 m b sin21 = 0,36, bij n=3 komt de sinus boven de 1 en dit maximum is er dus niet meer. nmax = 2, dus vijf maxima. 21 Experiment - Lichtbronnen en tralie a Achte 1e orde maxima. b De gloeilamp en de halogeenlamp hebben een continu spectrum, de spaarlamp geeft drie of NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN vier heldere kleuren, de natriumlamp twee lijnen. 22 Gloeilampen, gaslampen en zonnebank a De temperatuur van de gloeidraad bepaalt de stralingskromme en daarmee de kleur van het licht. b Een halogeenlamp, daar zit een groter deel van de straling in het zichtbare gebied. c Het is een gaslamp, met losse gasatomen. Die zenden specifieke kleuren uit. d Elke lijn in het spectrum geeft een afbeelding van de lamp. e Meer UV-straling. f Hoog rendement, maar een vervelende kleur voor in huis. 23 Rendement gloeilamp a Het lichtrendement is de verhouding van de uitgezonden stralingsenergie in het zichtbare gebied en de toegevoerde elektrische energie. b Hoe hoger de temperatuur van de gloeidraad des te hoger het lichtrendement. c Het smeltpunt van wolfraam is 3680 K. Men moet daar dus altijd ruim onder blijven. Daardoor wordt er automatisch veel infraroodstraling uitgezonden. 24 Rendement gloeilamp a Arceer het gebied tussen 3,8 en 7,8.10-7 m. b Het oppervlak tussen 3,8 en 7,8 is een relatief groter deel van het totaal oppervlak onder de kromme. Je moet hokjes tellen of een benadering uitvoeren. Je kunt de kromme benaderen via een driehoek waarvan de oppervlakte gemakkelijker uit te rekenen is. In het zichtbaar deel is A = ½ . 4 . 35 = 70 Totaal is A = ½ . 32 . 46 = 736 c Het rendement is = 70 / 736 = 0,095 of 9,5% d Bij een hogere temperatuur is het rendement groter, het gevolg is dan wel dat het metaal sneller verdampt en de levensduur afneemt. 25 Drie lichtbronnen a De natriumlamp, de meeste straling zit in het zichtbare gebied. b Een deel van de u.v.-straling wordt nu omgezet in straling van het zichtbare gebied. c c Alleen als er een stof is die van infraroodstraling zichtbare straling maakt. Maar dan zou de energie van de straling toenemen en daarom lukt het niet. 26 Oriëntatie - Temperatuurstraling a De kromme ligt veel hoger. Het oppervlak is een maat voor de totale energie. b De kromme schuift naar links, bestrijkt een groter deel van het zichtbaar licht. c Eigen metingen d Eigen metingen e BINAS: kW = 2,8978∙10-3 m∙K 26 f Meet de stralingskromme en bepaal de golflengte bij het maximum. Bereken de temperatuur met de formule. g T neemt toe met factor 1,5. Het vermogen neemt met 1,54 = 5,1 toe. h Meet of de oppervlakte onder de bovenste kromme ongeveer 5× zo groot is als bij 2000 K. 27 Is de zon een zwarte straler? a λmax = 400 nm, dus T = = 2,8978∙10-3 / 400∙10-9 = 7200 K. b Absorptie door koudere gassen aan de buitenskant van de zon. c De kromme heeft een andere vorm. d Het is het licht dat door de aarde weerkaatst wordt naar de maan (net als de aarde ’s nachts verlicht wordt door de volle maan. NEWTON 14 – LICHTBRONNEN EN GOLVEN 28 Kamertemperatuur λm = kw / T = 2,90.10-3 / 293 = 9,90.10-6 m => Binas tabel 19B: het is nabij infrarood. 29 Straling in het heelal a λm = kw / T = 2,90.10-3 / 3 = 9,7.10-4 m => Binas tabel 19B: het is op de grens van ver infrarood en microgolven. b λm = kw / T = 2,90.10-3 / 104 = 290.10-9 m = 290 nm => Binas tabel 19B: het is maximum ligt in het ultraviolet, de blauwe kleur overheerst. 30 Natriumlamp Een natriumlamp is geen temperatuurstraler. De wet geldt niet voor gasontladingsbuizen. 27