Zingeving in de verpleegkundige extramurale zorg Eindscriptie Universiteit Utrecht Master Theologie en Geestelijke Verzorging Rob van Loenen: 3893413 Begeleider: dr. Wim Smeets Tweede lezer: dr. Ren van Schrojenstein Lantman December 2014 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding………………………………………………………………………………………………………..4 1.1 Probleemstelling & vraagstelling…………………………………………………………………………………… 4 1.2 Eerste Begripsbepaling……………………………………………………………………………………………………5 1.3 Methode van onderzoek………………………………………………………………………………………………….5 1.4 Opbouw van de scriptie…………………………………………………………………………………………………..6 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader …………………………………………………………………………………………7 2.1 Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?...........7 2.1.1 De rol van zingeving in het leven………………………………………………………………………………….7 2.1.2 De rol van zingeving in de verpleegkundige zorg………………………………………………………….8 2.1.3 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………10 2.2 Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies?............................................................................11 2.2.1 Het ontstaan van zingevingsvraagstukken………………………………………………………………….11 2.2.2 De uiting en kenmerken van zingevingsvraagstukken…………………………………………………12 2.2.3 Het signaleren van zingevingsvraagstukken……………………………………………………………….13 2.2.4 Voorwaarden voor het toepassen van interventies…………………………………………………….14 2.2.5 Het levensverhaal van de patiënt als interventie………………………………………………………..15 2.2.6 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………...16 2.3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?...................................................18 2.3.1 Gebieden van zingevingsvraagstukken…..…………………………………………………………………..18 2.3.2 Leven: de zinvolheid van doelen nastreven.....................................................................20 2.3.3 Het Ars Moriendi model……………………………………………………………………………………………..20 2.3.4 Gebrokenheid: de contingentie ervaring........................................................................21 2.3.5 Heelheid: Positieve zingevingsvragen.............................................................................22 2.3.6 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………22 2.4 Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg?........................................................................................................................................24 2.4.1 Perspectief van patiënten en zorgverleners op spiritualiteit in de zorg………………………24 2.4.2 De invloed van perspectief, onderwijs, werkervaring en de klinische omgeving op de spirituele zorg…………………………………………………………………………………………………………………….24 2.4.4 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………..27 2 2.5 Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging?..................................................................................................28 2.5.1 Multidisciplinair werken…………………………………………………………………………………………….28 2.5.2 Doorverwijzing…………………………………………………………………………………………………………..29 2.5.3 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………31 2.6 Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?...............................................................33 2.6.1 Spirituele zorg in het verpleegkundig onderwijs…………………………………………………………33 2.6.2 De behoefte voor (bij) scholing van verpleegkundigen……………………………………………….35 2.6.3 Advies voor verbetering…………………………………………………………………………………………….36 2.6.4 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………..38 Hoofdstuk 3 Methodologie…………………………………………………………………………………………….40 3.1 Onderzoeksveld: Extramurale zorg..................................................................................40 3.2 Focusgroep gesprekken....................................................................................................41 3.3 Uitvoering gesprek...........................................................................................................42 3.4 Onderzoekspopulatie, onderzoekseenheden en steekproeftrekking...............................42 3.5 Ethische aspecten………………………………………………………………………………………………………..43 3.6 Analyse………………………………………………………………………………………………………………………..43 Hoofdstuk 4 Analyse gespreksdata …………………………………………………………………………………44 4.1 Het online focusgroepgesprek ..........................................................................................44 4.2 Gebruikte codes.................................................................................................................46 4.3 Analyse data......................................................................................................................47 Hoofdstuk 5 Conclusie, discussie, aanbevelingen..............................................................63 5.1 Conclusie............................................................................................................................63 5.2 Discussie............................................................................................................................66 5.3 Aanbevelingen...................................................................................................................69 Literatuurlijst…………………………………………………………………………………………………………………..71 Bijlages: Bijlage 1 codeboek……………………………………………………………………………………………………………...75 Bijlage 2 Gecodeerde gespreksdata…………………………………………………………………………………….86 Bijlage 3 Informatiebrief........................................................................................................131 3 Hoofdstuk 1: Inleiding Om de wetenschappelijke kennis van het veld van de geestelijke verzorging te vergroten borduren een aantal Master studenten van de opleiding Theologie en geestelijke verzorging van de Universiteit Utrecht in hun scriptie onderzoek voort op een al reeds bestaand onderzoek naar de rol van zingeving in de intramurale zorgverlening door artsen. Om de reikwijdte van dit onderzoek te vergroten zullen onderzoekers zich ook gaan bezighouden met de rol van zingeving in de extramurale zorgverlening, en ook bij een andere discipline, namelijk bij verpleegkundigen. Met mijn scriptie onderzoek zal ik mij hierbij aansluiten. 1.1 Probleemstelling & vraagstelling In Nederland heeft iedereen die noodgedwongen meer dan 24 uur aaneengesloten in een instelling verblijft recht op geestelijke verzorging. Daarbuiten wordt verondersteld dat mensen zelf in hun behoefte aan geestelijke verzorging kunnen voorzien met gebruikmaking van bestaande levensbeschouwelijke netwerken (Vreugdenhil, & Ottevanger, 2009, p6). De vraag rijst dan natuurlijk welke geestelijke bijstand de cliënten ontvangen die wel extramurale zorg ontvangen maar niet deel uit maken van een levensbeschouwelijk netwerk. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de behoefte voor ondersteuning bij onder meer ouderen vaak onopgemerkt blijft (Van Dijk e.a., 2010, p. 46-47). Ik wil mij in dit onderzoek richten op de kunde van de zorg professionals – met name verpleegkundigen om de zingevingsvraagstukken bij patiënten in de extramurale zorg te kunnen herkennen en waar nodig adequaat te kunnen optreden. Dit onderzoek heeft dus vooral een praktische doelstelling. Ik hoop met dit onderzoek een indicatie te kunnen geven van mogelijke verbeter punten in het aanbod van spirituele zorg in de extramurale zorgverlening. Vraagstelling: Mijn hoofdvraag luidt als volgt: In hoeverre en op welke wijze worden patiënten in de extramurale zorg door verpleegkundigen bijgestaan in hun zingevingsvraagstukken? Ik hoop deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen: 1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? 2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? 3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? 4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? 5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen, in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? 4 6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? 1.2 Eerste Begripsbepaling Om tot een voorlopig antwoord op mijn onderzoeksvraag te komen is het nodig om de belangrijkste begrippen uit mijn vraagstelling te verhelderen. Patiënt: Een patiënt is iemand aan wie medische, paramedische en/of verpleegkundige hulp wordt verleend. Extramurale zorg: Zorg die buiten de muren van een instelling (bijvoorbeeld) thuis aan cliënten wordt geboden. In plaats van opname in een instelling kunnen de volgende drie AWBZ-functies thuis worden ontvangen: persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding (Website GGZ, 2010, p22). Per 1 januari 2015 gaat er voor de huidige AWBZ veel veranderen. Voor een aantal huidige AWBZ-taken komt er dan een nieuwe wet, de Wet langdurige zorg (Wlz), naast de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Gemeenten en zorgverzekeraars krijgen er daardoor extra taken bij. Zingeving: ‘ Een persoonlijke verhouding tot de wereld waarin het eigen leven geplaatst wordt in een breder kader van samenhangende betekenissen, waarbij doelgerichtheid, waarde-volheid, verbondenheid en transcendentie worden beleefd, samen met competentie en erkenning, zodat ook gevoelens van gemotiveerd zijn en welbevinden worden ervaren’ (Alma & Smaling red., 2010, p23). Spiritualiteit: ‘Het levensbeschouwelijk functioneren van de mens, waartoe ook de vragen van zinervaring en zingeving gerekend worden. Het gaat bij spiritualiteit om alle mogelijkevan Godsdienstige tot alledaagse- bronnen van inspiratie. Voor sommige mensen ligt het accent hierbij op het gevoelsleven (bijv. bidden, genieten van de natuur, literatuur, muziek, kunst) of activiteiten (mediteren, rituelen voltrekken of zich inzetten voor een goede zaak), anderen beleven het meer intellectueel (contemplatie, studie). Spiritualiteit heeft invloed op het hele bestaan, is dynamisch en heeft meer te maken met de bron van een levenshouding dan met een af te bakenen levensgebied’ (Agora werkgroep, 2010, 10). 1.3 Methode van onderzoek De empirische informatie vergaring zal in dit onderzoek gebeuren door het gebruik van een online focus groep. De online focus groep heeft als grootste voordeel dat het respondenten de kans biedt om op een voor hun geschikt moment deel te nemen aan het onderzoek. Daardoor kunnen respondenten die anders niet hadden kunnen deelnemen toch participeren in het onderzoek (Website Nivel, 2012). Door de deelname te vergemakkelijken 5 is het waarschijnlijk dat er voldoende respondenten gevonden worden om tot een bevredigend onderzoeksresultaat te komen. Naast dit empirische onderzoek zal ik een theoretisch kader vanuit de wetenschappelijke literatuur samenstellen. Vanuit dit theoretisch kader zal ik een voorlopig antwoord op mijn onderzoeksvraag geven. De resultaten van het empirische onderzoek zal ik vervolgens spiegelen aan de resultaten van mijn theoretisch kader om deze vervolgens te bekrachtigen, te nuanceren of te ontkrachten. 1.4 Opbouw van de scriptie In hoofdstuk 2 zal ik mij vanuit de wetenschappelijke literatuur bezighouden met het formuleren van een voorlopig antwoord op mijn onderzoeksvraag. In hoofdstuk 3 zal ik de methodiek beschrijven van mijn empirische data verzameling en de analyse daarvan. In hoofdstuk 4 zal ik de analyse van het online focusgroepsgesprek beschrijven. In hoofdstuk 5 zal ik op basis van de resultaten van mijn theoretisch kader en het online groepsgesprek tot een antwoord proberen te komen op mijn hoofdvraag. In hoofdstuk 6 zal ik, op basis van mijn onderzoeksresultaten, een aantal aanbevelingen doen ter verbetering van de spirituele zorg in de extramurale verpleegkundige zorg. 6 Hoofdstuk 2: Theoretisch kader In dit hoofdstuk zal ik aan de hand van voor dit onderzoek relevante wetenschappelijke literatuur antwoorden proberen te geven op de zes deelvragen van dit onderzoek en daarmee op de hoofdvraag van dit onderzoek. 2.1 Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? In deze paragraaf zal ik proberen een antwoord te geven op de deelvraag: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? Ik zal me in het begin van deze paragraaf richtten op de rol van zingeving in het leven (paragraaf 2.1.1). Ik zal vervolgens meer gericht kijken naar de mogelijke rol die de zingeving van verpleegkundigen speelt in de door hen verleende zorg (paragraaf 2.1.2). Ik zal deze paragraaf beëindigen met een conclusie en beantwoording van de eerste deelvraag (paragraaf 2.1.3) 2.1.1 De rol van zingeving in het leven Volgens psychologe Mariet van Zanten- van Hattum (1994) komt onze concrete zingeving voort uit ons zingevingsysteem. Het zingevingssysteem bepaalt in grote mate welke beslissingen wij maken, hoe wij handelen en hoe wij ons in bepaalde situaties voelen. Het zingevingssysteem kan gezien worden als een bril waardoor we alles dat aan ons en rondom ons gebeurt kunnen plaatsen en ordenen (van Zanten- van Hattum, 1994, 45). Het zingevingssysteem wordt door het leven heen opgebouwd aan de hand van drie bepalende elementen. Het eerste element is het zelf. Hierbij spelen de aanleg en het temperament van het individu een grote rol in de opbouw. Daarnaast krijgt men naarmate men ouder wordt een ander perspectief in het leven. Er zijn ook aangeboren eigenschappen zoals huidskleur, geslacht en seksuele voorkeur die veel ervaringen in onze leven kleuren. Het tweede element wordt gevormd door de anderen. Het gaat hier om belangrijke anderen waarvan men iets overneemt en van kan leren. Deze belangrijke anderen kunnen familie en vrienden zijn, maar ook de cultuur waarin iemand opgroeit kan van grote invloed zijn (Ibidem, p47). Het derde leidende element in het zingevingssysteem zijn de waarden. Waarden zijn een belangrijke zin- en richting- gevende kracht in het leven van mensen. Belangrijke waarden, waar vanuit en waarvoor men leeft, hebben vaak te maken met anderen, werk, hobby's en geestelijke idealen. Waarden worden vaak van belangrijke anderen overgenomen, dit gebeurt echter niet klakkeloos. Er zijn drie voorwaarden die grotendeels bepalen of een waarde wordt overgenomen. Ten eerste moet er een vertrouwensrelatie bestaan tussen het individu en de ander. Als er geen vertrouwen bestaat dan zal men ook weinig aannemen van de ander. Daarnaast is het belangrijk dat de ander zelf gelooft in de betreffende waarde. Ten slotte moet ook het individu zelf aansluiting vinden met de waarde (Ibidem, p49). Het zingevingssysteem geeft naast zin en richting ook orde en structuur aan het leven. Dit is van levensbelang want het waarschuwt ons als er gevaar dreigt (Ibidem, 50). 7 De functies van het zingevingsysteem werken op drie niveaus; op het individueel, het relationeel en het overstijgende niveau (Ibidem, 51). Op individueel niveau leert men verschillende prikkels te ordenen en te waarderen. Men ‘ordent’ ook zichzelf; mensen leren door ervaring wie ze zijn en wat ze na streven. Op relationeel niveau speelt het zingevingssysteem ook een belangrijke rol. Door ervaringen leert men en heeft men geleerd hoe er met anderen om moet worden omgegaan. De kennis van mensen over relaties kan door opvoeding, cultuur en of persoonlijke ervaringen echter sterk van elkaar verschillen. De mening over hoe het beste met anderen omgegaan behoort te worden kan dus sterk per persoon verschillen. Het zingevingssysteem helpt de mens tenslotte ook om vragen die de directe werkelijkheid overstijgen te beantwoorden. De familie en/of culturele bagage van een persoon kan een belangrijke rol spelen in het formuleren van antwoorden op deze vaak meer ethische vragen. Vragen zoals: Wat is goed en kwaad? Maar ook: Wat is zinvol of de moeite waard in het leven? Vaak wordt er bij dergelijke vragen gekeken naar de eigen traditie voor antwoorden. Uit de voorgaande beschrijving van het zingevingssysteem kan er gesteld worden dat wij grotendeels vanuit ons zingevingssysteem leven. Wanneer we de kijk van psychoanalyticus Victor Frankl (2006) meenemen kan er ook gesteld worden dat zingeving een doel op zichzelf is. Frankl stelt namelijk dat wij altijd bezig zijn met het geven van zin. Volgens hem zijn er drie bronnen van zingeving; in het werk (betekenisvol handelen), in de liefde (in de zorg voor een ander) en in het houden van moed tijdens moeilijke situaties (Frankl, 2006, 9). Frankl ziet betekenisvol handelen dus als een bron van zingeving. In het afscheidscollege van docent gedragswetenschappen Gerard Burger (2008) komt een vergelijkbare visie naar voren over de rol van zingeving in het verpleegkundige werk. Burger stelt dat het zingevend voor de verpleegkundige kan zijn wanneer zij de patiënt met diens zingeving helpt. Hij stelt dat er tijdens dergelijke intermenselijke contacten ‘ mysterieuze processen’ afspelen (Burger, 2008, 25). In dit contact staat niet zozeer de medische handeling maar meer de relatie met de patiënt centraal (Ibidem, 26). 2.1.2 De rol van zingeving in de verpleegkundige zorg Het bovenstaande geeft al de sterke indicatie dat het zingevingssysteem veel invloed heeft op ons denken en handelen. Onderzoek dat specifieker gericht is op de relatie tussen persoonlijke spiritualiteit en de verpleegkundige zorg biedt verder zicht op de rol van zingeving in de verpleegkundige zorg. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundige een positieve invloed kan hebben op de geboden spirituele zorg. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de vertrouwdheid die de verpleegkundigen hebben met hun eigen spiritualiteit richtinggevend is in de spirituele zorg die zij zelf kunnen bieden (Ronaldson, et al, 2012, 2133,). Het kan daarom gesteld worden dat de eerste stap voor een 8 verpleegkundige om gemakkelijker spirituele zorg in te zetten is om bewust te zijn van de eigen spiritualiteit en deze ook te ontwikkelen (Ibidem). De persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen speelt daarnaast een rol in het eerder inzetten van spiritualiteit in de verpleegkundige zorg. Zo blijkt uit Amerikaans onderzoek onder intensive care verpleegkundigen dat er een relatie bestaat tussen de mate van hun persoonlijke spirituele welzijn en hoe zij de aanwezigheid van spiritualiteit in de verpleegkundige zorg beoordelen. De verpleegkundigen die in hun persoonlijke leven hun spiritualiteit positief beoordeelden vonden eerder dan hun niet spirituele collega’s dat spiritualiteit deel uit moest maken van de geleverde zorg (Vance, 2001, 264). Een sterk ontwikkelde eigen spiritualiteit heeft ook positieve effecten voor de verpleegkundige zelf tijdens het werk. Spiritualiteit kan de veerkracht van de verpleegkundigen vergroten. Spiritualiteit kan verpleegkundigen namelijk helpen om met stressvolle situaties om te gaan. Het is daarnaast gebleken dat spiritualiteit de hele gezondheid van een verpleegkundige goed kan doen. Spiritualiteit kan namelijk zowel op de geestelijke als de lichamelijke gezondheid een positief effect hebben (Biro, 2012, 1008). Een persoonlijke spiritualiteit kan dus positieve effecten hebben op de spirituele zorg door een verpleegkundige. Uit ander onderzoek komt echter naar voren dat een persoonlijke spiritualiteit geen aantoonbare invloed hoeft te hebben op de verpleegkundige spirituele zorg. Zo komt uit het onderzoek van Dr. Sue Ronaldson (2012) naar voren dat de persoonlijke spiritualiteit van een verpleegkundige zowel een positieve invloed als geen invloed kan hebben op de kwaliteit van de spirituele zorg. Uit dit onderzoek blijkt dat verpleegkundigen op de palliatieve afdeling die bewust bezig waren met hun eigen spiritualiteit ook verder waren in het leveren van hun spirituele zorg dan hun collega’s (Ronaldson, 2012, 26). Uit hetzelfde onderzoek bleek echter ook dat de mate van persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen op de intensive care afdeling geen invloed had op hun spirituele zorg. Volgens Ronaldson is het hier niet duidelijk waarom deze verschillen bestaan maar het zou er volgens haar mee te maken kunnen hebben dat er op de intensive care afdeling minder tijd voor het leveren van spirituele zorg beschikbaar is (Ronaldson, 2012, 26). Ook de barrières die verpleegkundigen waarnemen in het leveren van spirituele zorg wordt niet beïnvloed door de eventuele religiositeit van de verpleegkundige. Zowel religieuze als niet religieuze verpleegkundigen zien dezelfde barrières in hun werk voor het leveren van spirituele zorg (Vance, 2001, 268). Uit onderzoek van Mc Sherry en Jamieson (2011) is tenslotte ook gebleken dat verpleegkundigen ongeacht hun religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond patiënten willen bijstaan met spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1763). 9 2.1.3 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? Concluderend kan er gesteld worden dat ons zingevingssysteem een grote invloed heeft op welke beslissingen wij maken en op hoe wij handelen. Ons zingevingssysteem heeft een zinen richting- gevende functie in het leven. Het zingevingssysteem breng daarnaast ook orde en structuur aan in het leven. Zo ordent het zingevingssysteem onder meer hoe er met anderen om moet worden gegaan. Het zingevingsysteem wordt opgebouwd vanuit drie elementen: het zelf, belangrijke anderen en de waarden in iemands leven. Wanneer we kijken vanuit de visie van psychotherapeut Frankl kan er daarnaast gesteld worden dat mensen gericht zijn op het vinden van zin. De zin kan hierbij onder meer gevonden worden in het werk (betekenisvol handelen), in de liefde (in de zorg voor een ander) en in het houden van moed tijdens moeilijke situaties. Gerard Burger stelt dat het bieden van zingeving aan patiënten zingevend kan werken voor verpleegkundigen. Uit onderzoek komt niet eenduidig de positieve invloed van een persoonlijke spiritualiteit op spirituele zorg naar voren. Er kan geconcludeerd worden dat in bepaalde gevallen de persoonlijke spiritualiteit van een verpleegkundige een positieve invloed heeft op de spirituele zorg. Zo kan een vertrouwdheid met de eigen persoonlijke spiritualiteit richtinggevend werken voor een verpleegkundige en het wordt dan gemakkelijker om spirituele zorg te gebruiken. Het blijkt daarnaast dat wanneer de persoonlijke spiritualiteit als positief wordt ervaren een verpleegkundige sneller spirituele zorg zal inzetten. Het kan ook gesteld worden dat er eerder gebruik gemaakt wordt van spirituele zorg wanneer een verpleegkundige een persoonlijke spiritualiteit heeft. Wanneer verpleegkundigen zich bewust zijn van hun eigen spiritualiteit dan zal de geboden spirituele zorg ook eerder een hogere kwaliteit hebben dan die van niet spirituele collega’s. Uit onderzoek komt echter ook naar voren dat, in bepaalde gevallen, een persoonlijke spiritualiteit geen invloed op de spirituele zorg van een verpleegkundige. Zo heeft de persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen op de intensive care afdeling geen invloed op de geboden spirituele zorg. De religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond van een verpleegkundige lijkt daarnaast geen bepalende invloed te hebben op de wens van de verpleegkundigen om patiënten spirituele zorg te bieden; ook verpleegkundigen die niet religieus zijn of een levensbeschouwing aanhangen willen spirituele zorg aan patiënten bieden. 10 2.2 Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? In het beroepsprofiel verpleegkundige (2012) staat dat verpleegkundigen klinisch moeten kunnen redeneren zodat er goed beargumenteerd en gecommuniceerd kan worden naar andere disciplines. Het klinisch redeneren wordt als een cyclisch proces gezien. In dit klinische proces wordt er van de verpleegkundigen verwacht dat ze onder meer een risicoinschatting kunnen maken, problemen vroeg kunnen signaleren en kunnen herkennen, een interventie kunnen plegen en de werking van de gepleegde interventies kunnen monitoren (Beroepsprofiel verpleegkundige, 2012,15). De zingevingsproblemen van een cliënt behoren tot de ‘kernset’ van problemen waar de verpleegkundige zich op moet richten in de zorg (Beroepsprofiel, 2012, 14/15). De verpleegkundige moet dus ook ‘klinisch’ kunnen redeneren over de zingevingsproblemen van de patiënt. Ik wil in deze paragraaf specifiek kijken naar hoe verpleegkundigen zingevingsvraagstukken bij de patiënt kunnen signaleren en welke interventies zij, wanneer zij zingevingsvraagstukken herkennen, mogelijk kunnen nemen. Ik zal aan het eind van deze paragraaf een antwoord proberen te geven op de volgende deelvraag: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? Ik zal in de komende paragrafen beschrijven: wanneer zingevingsvraagstukken ontstaan (paragraaf 2.2.1), hoe zingevingsvraagstukken geuit worden en wat de kenmerken van zingevingsvraagstukken zijn (paragraaf 2.2.2), hoe zingevingsvraagstukken gesignaleerd kunnen worden (paragraaf 2.2.3), welke voorwaarden er bestaan voor het toepassen van interventies (paragraaf 2.2.4), en welke interventies er mogelijk gebruikt kunnen worden (2.2.5). Ik zal de paragraaf eindigen met een conclusie waarin ik de tweede deelvraag zal proberen te beantwoorden (2.2.6). 2.2.1 Het ontstaan van zingevingsvraagstukken Zingevingsvraagstukken zijn vragen die opkomen wanneer er grote veranderingen optreden in ons leven. Het is tijdens die grote veranderingen niet meer mogelijk om op de gebruikelijke manier door te gaan. Deze grote veranderingen in het leven worden ook wel grens- ervaringen genoemd (Van Zanten- van Hattum, 1994, 33). We worden geconfronteerd met de grenzen van ons bestaan. Op die momenten moet men stilstaan om zich af te vragen welke koers er gevaren gaat worden. De situatie kan dermate heftig zijn dat het bekende achter gelaten moeten worden, er kan dan gesproken worden van een levensovergang. Deze overgang kan verzwaard worden wanneer iemand een levens overgang alleen moet doormaken. Zingevingsvraagstukken komen niet alleen opzetten bij negatieve gebeurtenissen. Een positieve gebeurtenis kan ook zingevingsvraagstukken opwerpen (Ibidem, p35). Zo kan een plotseling vooruitzicht op genezing patiënten voor allerlei vragen stellen over het zelfbeeld. Wie ga je zijn als je geen patiënt meer bent? De meeste zingevingsvragen komen echter naar boven tijdens ervaringen of bedreigingen van verlies. Wanneer een patiënt afscheid moet nemen van bepaalde lichaamsfuncties of van het leven 11 zelf, dan brengt dat vaak allerlei indringende vragen voort. Naast dat negatieve ervaringen kunnen leiden tot zingevingsvragen kunnen zij ook andere negatieve ervaringen bij een patiënt teweeg brengen. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld niet meer goed kan lopen is hij ook minder goed in staat om familie en vrienden te bezoeken. Een negatieve gebeurtenis in het ziekteproces kan zo het hele alledaagse leven op z’n kop zetten (Ibidem, p34). 2.2.2 De uiting en kenmerken van zingevingsvraagstukken Zingevingsvragen worden vaak niet direct gesteld en zij liggen dikwijls verborgen in een opmerking of een andere vraag. Dit kan verschillende redenen hebben. Het kan zijn dat patiënten zich nog niet bewust zijn van de vragen die ze hebben. Deze zingevingsvragen kunnen in die gevallen bijvoorbeeld tot uiting komen in dromen en wanen. Daarnaast kunnen somatische klachten een belangrijke indicatie zijn dat iemand met zingevingsvraagstukken kampt. Het kan zijn dat de zingevingsvraagstukken te gevoelig liggen voor een persoon om direct gesteld te kunnen worden. In dat geval komen zingevingsvragen indirecter aan de oppervlakte. Zo kunnen losse opmerkingen en noodkreten van patiënten indicaties zijn van achterliggende vraagstukken. De verpleegkundige moet zich daarom bewust zijn dat er een vraag achter een vraag kan bestaan. Er moet tot slot altijd doorgevraagd worden door de verpleegkundige om de vraag achter de vraag te achterhalen of juist uit te sluiten (Van Zanten- van Hattum, 1994, 30). In de landelijke richtlijn spirituele zorg (2010) wordt gesteld dat spirituele vragen vaak niet aan de oppervlakte liggen. De verpleegkundige moet een gevoeligheid voor het detecteren van deze vragen creëren. Dat kan onder meer, door bewust te zijn van de verschillende betekenislagen die een vraag vaak heeft. Een vraag kan namelijk een lichamelijke, sociale, psychische en spirituele betekenislaag hebben. De verschillende betekenislagen zijn met elkaar verbonden en wanneer ze juist onderscheiden worden, kunnen ze hanteerbaar gemaakt worden. De gevoeligheid ligt er hierbij in dat er geluisterd wordt naar de betekenislaag van zin en inspiratie die schuil kan gaan onder de oppervlakte van wat een patiënt zegt (Agora werkgroep, 2010, 5). Wanneer we kijken naar mogelijke antwoorden op zingevingsvraagstukken dan is het volgens van Zanten- van Hattum belangrijk om te realiseren dat zij altijd in relatie staan tot iets. De zin van dingen ligt in wat we willen doen, in zaken die we belangrijk vinden en in de relaties die we met mensen aan willen gaan. Er kunnen dus geen algemeen geldende antwoorden gegeven worden (van Zanten-van Hattum, 1994, 31). Van Zanten- van Hattum stelt dat wanneer zingevingsvraagstukken besproken worden er vaak niet directe antwoorden te geven zijn. Zij onderscheidt een aantal soorten antwoorden op zingevingsvraagstukken. De antwoorden op zingevingsvraagstukken zijn ten eerste altijd persoonlijk van aard. De persoon in kwestie zal daarom altijd een individueel bevredigend antwoord moeten vinden op zijn eigen vragen (Van Zanten- van Hattum,1994, 38). De verpleegkundige moet er rekening mee houden dat niet alle zingevingsvragen van patiënten beantwoord kunnen worden. Er zijn situaties waar mensen machteloos staan en daar geen betekenis aan kunnen verbinden. Dat betekent echter niet dat het stellen van een 12 niet te beantwoorden vraag zinloos is. Wanneer een vraag herhaaldelijk gesteld kan worden dan zal de vraag uiteindelijk ‘wegebben’ en zal er rust komen bij de patiënt (Ibidem 39). Antwoorden op zingevingsvragen hebben vaak een tijdelijk karakter. Dezelfde vraag kan op verschillende momenten in een leven verschillende antwoorden opleveren. Dat betekent dus dat bepaalde zingevingsvraagstukken meerdere keren kunnen terugkeren tijdens een ziekteproces. Het is tot slot vooraf ook niet duidelijk of het antwoord positief of negatief geladen zal zijn. Een antwoord kan bijvoorbeeld beangstigend en of vereenzamend maar ook troostend of bevrijdend werken (Ibidem, p39). In de richtlijn spirituele zorg valt eenzelfde standpunt over de persoonlijke aard van antwoorden op zingevingsvraagstukken te lezen. Er wordt daarnaast gesteld dat zorgverleners de patiënt kunnen ondersteunen in zijn zoektocht naar het zelf vormen van een antwoord. De zorgverlener moet daarbij niet de voor verpleegkundigen gebruikelijke oplossingsgerichte houding aannemen, maar een meer ‘latende modus’. De zorgverlener moet aan presentie doen waarbij het vooral draait om luisterend aanwezig te zijn en om de patiënt te stimuleren om zijn eigen krachten aan te boren (Agora werkgroep, 2010, 5). Volgens Andries Baart en Mieke Grypdonck (2008) vergt de inzet van deze ‘ latende modus’ grote inspanningen en vakbekwaamheid van de verpleegkundige. Met de latende modus schept de verpleegkundige tijd en ruimte zodat de patiënt zich kan tonen en bepaalde levensvragen opgemerkt kunnen worden. Wanneer deze levensvragen niet uitgesproken worden en wanneer een patiënt zichzelf niet kan tonen dan kan de verpleegkundige de patiënt niet bijstaan in diens streven naar een meer leefbaar leven (Baart & Grypdonck, 2008, 85). 2.2.3 Het signaleren van zingevingsvraagstukken Uit onderzoek van Mc Sherry en Jamieson (2011) is naar voren gekomen dat verpleegkundigen een variëteit aan benaderingen en vaardigheden gebruiken om de spirituele behoeften van de patiënt helder te krijgen. Het luisteren en observeren in het contact met de patiënt en het informeren bij familie en vrienden waren de meest gebruikte methoden om de spirituele behoeften van de patiënt helder te krijgen (Mc Sherry& Jamieson, 2011, 1761). Verpleegkundigen hebben in de werkpraktijk soms moeite om de spirituele behoeften van de patiënt te herkennen. Zo is uit het onderzoek van Dr. Sue Ronaldson van de Universiteit van Sydney (2012) naar voren gekomen dat verpleegkundigen op de intensive care afdeling een lage sensitiviteit laten zien voor het herkennen van emotionele en spirituele problemen. Dat zou kunnen betekenen dat op de intensive care afdelingen de spirituele behoeften van de patiënten niet voldoende behandeld worden (Ronaldson et al, 2012, 2128). Vanuit de richtlijn spirituele zorg (2010) wordt geadviseerd dat bij het detecteren van zingevingsvraagstukken de zorgverlener gespitst moet zijn op de verschillende signalen die een patiënt uitzendt. Het is daarbij nodig om goed te letten op wat iemand zegt en wat voor gedrag iemand vertoont. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een patiënt apathisch, neerslachtig of 13 cynisch lijkt. Om luisterend te signaleren of een patiënt zingevingsvraagstukken heeft is het belangrijk dat de verpleegkundige zich bewust is van de verschillende betekenislagen van een vraag. De verschillende betekenissen kunnen met de patiënt door de verpleegkundige besproken worden. Er kan zo gesignaleerd worden of er zingevingsvraagstukken bij de patiënt spelen. Daarnaast kan het voorkomen dat een patiënt toch geen enkel signaal geeft in situaties waarin de ervaring leert dat veel mensen existentieel zouden lijden (Agora werkgroep, 2010, 10). Dit kan een indicatie zijn dat er sluimerende zingevingsvraagstukken bij de patiënt bestaan. Het kan daarom goed zijn wanneer een verpleegkundige op die momenten hiernaar peilt (Ibidem). De zorgverlener moet daarnaast ook gespitst zijn op signalen die een indicatie kunnen zijn van een (dreigende) existentiële crisis. Zowel de patiënt als zijn naaste omgeving kunnen dergelijke signalen afgeven. Zo kan een patiënt een opmerking over zijn negatieve gevoelens maken. De naaste omgeving kan daarnaast ook de negatieve gevoelens van de patiënt signaleren en deze signalen doorspelen aan de verpleegkundigen (Ibidem). Naast dat de verpleegkundige aandacht moet hebben voor signalen kan hij ook gebruik maken van een ‘screenings- instrument’ zodat de toestand van de patiënt verkend kan worden. Er kan op basis van een screening gekeken worden of uitgebreidere zorg nodig is. Voorbeeldvragen in een dergelijke screening kunnen zijn: - Wat houdt u in het bijzonder bezig op dit moment? Waar had u steun aan in moeilijke situaties? (Familie? Levensbeschouwing? Muziek?) Wie zou u graag bij u willen hebben? Door wie zou u gesteund kunnen worden? (Ibidem, 11). Naast deze open vragen kan ook gebruik gemaakt worden van korte vragenlijsten die door de patiënt zelf of in gesprek met de patiënt ingevuld kunnen worden. Het voordeel daarvan is dat de screening sneller en gestandaardiseerd kan verlopen en dat zij de mate van spirituele behoeften kwantitatief bepaald kan worden (Smeets, 2010). 2.2.4 Voorwaarden voor het toepassen van interventies Voordat er interventies door een verpleegkundige toegepast kunnen worden moet er volgens Dr. Sue Ronaldson eerst aan een aantal basis voorwaarden voldaan worden. Ronaldson stelt dat het noodzakelijk is dat de verpleegkundige empathisch is en de verpleegkundige moet een vertrouwelijke relatie met de cliënt hebben opgebouwd. Dit zijn beide voorwaardelijke elementen voor het leveren van spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26). Verpleegkundigen lijken ook zelf persoonlijke zorg- kwaliteiten in het geven van spirituele zorg belangrijk te vinden. Uit een onderzoek naar de percepties van verpleegkundigen van spiritualiteit en spirituele zorg in de verpleegkunde is gebleken dat verpleegkundigen bij het geven van spirituele zorg het tonen van betrokkenheid, compassie en zachtaardigheid belangrijke elementen vinden (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761). 14 In het proefschrift van Margreet van der Cingel (2008) wordt het belang van een goede relatie met de cliënt om zinvolle informatie van de patiënt te verkrijgen verder bevestigd. Van Cingel stelt dat patiënten behoefte hebben om gekend te worden als uniek persoon. Wanneer een patiënt zich gekend voelt dan kan dit leiden tot zinvolle informatie zodat de verpleegkundige de juiste diagnose op psychosociaal vlak kan stellen (Cingel, 2008, 132). Door de kennis van de persoonlijke informatie van de cliënt kan er naast het stellen van de juiste diagnose ook in de geboden zorg recht worden gedaan aan wie de patiënt is (Ibidem, 133). Het belang van menselijke waardigheid zoals hierboven beschreven door van Cingel wordt vanuit een onderzoek van Mc Sherry en Jamieson onderkend door verpleegkundigen. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat verpleegkundigen de waardigheid van de patiënt en het ondersteunen van diens religieuze overtuigingen centraal stellen in het leveren van spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761). 2.2.5 Het levensverhaal van de patiënt als interventie Wanneer een patiënt op verhaal kan komen bij een zorgverlener dan kan dit helpen om zijn veranderde levenssituatie beter te plaatsen. Volgens van Zanten- van Hattum kunnen in het zingevingssysteem verhalen structuur aanbrengen. Door middel van het vertellen van een verhaal kunnen gebeurtenissen gerangschikt worden. Mensen kunnen zo greep krijgen op hun situatie. Het zingevingssysteem kan ook wel levensverhaal worden genoemd. In het levensverhaal worden er vaak veel feiten verteld. Onder de feiten liggen de emoties, dus ook ook de teleurstellingen en de angsten, deels verborgen (Van Zanten- van Hattum,1994, p.54). Negatieve ervaringen kunnen door middel van een verhaal in retrospectief zin krijgen. Dat betekent echter niet dat alles zinvol te maken is. Er bestaan immers ook situaties die onzin of waan-zin zijn. Het is in dat geval lastiger om een gebeurtenis in het zingevingssysteem te plaatsen (Ibidem, 55). Naast een interventiemogelijkheid voor verpleegkundigen is het op verhaal komen een behoefte van patiënten. Volgens geestelijk verzorger van Schrojenstein Lantman (2007) heeft een patiënt die getroffen wordt door een ziekte een verhaal te vertellen (van Schrojenstein Lantman, 2007,67). Een ziekteproces kan een gevoelige ervaring zijn die in het levensverhaal van patiënten een ‘breuklijn’ kan vormen. Door de ziekte ontstaat er namelijk een breuk tussen het verleden en de toekomst. Het levensverhaal dat tijdens een opname verteld wordt gaat vaak over het voor en na de breuk (van Schrojenstein Lantman, 2007, 51). Hoewel er altijd individuele verschillen bestaan, kunnen de kenmerken van een ziekteproces het verhaal van de patiënt en het gesprek dat gevoerd wordt kleuren. Er zijn drie typen verhalen te onderscheiden bij patiënten. Er is ten eerste het herstelverhaal. In dit verhaal ligt het verleden vast, maar de patiënt moet zich na de ziekte zich opnieuw tot het leven leren verhouden. Het verhaal draait om het weer de oude worden. Wanneer een ziekte chronisch blijkt, kan er sprake zijn van een chaosverhaal bij de patiënt. Dit verhaal zal gekenmerkt worden door blijvende ambivalenties (Ibidem, 51). De chroniciteit van een ziekte kan voortbrengen dat een verhaal warrig en chaotisch wordt. Dit is zichtbaar bij de patiënt en 15 hoorbaar in het verhaal (Ibidem, 57). Wanneer een patiënt in de palliatieve fase is aangekomen dan is er vaak sprake van een speurtochtverhaal bij de patiënt. Het draait in deze verhalen om het onder ogen zien van het levenseinde. In deze verhalen is er vaak sprake van een zoektocht naar zin en betekenis (Ibidem, 62). Door een ziekte kan de toonzetting van een levensverhaal erg negatief raken. Volgens psycholoog Jan Hein Mooren (2011) kan, wanneer men een negatieve toonzetting in het verhaal heeft, hoop een belangrijke rol in het levensverhaal kan spelen. Volgens Mooren is hoop namelijk een actieve en betrokken verhouding met dat wat komen gaat. Het is volgens hem daarnaast ook een vorm van dagdromen en daarmee van escapisme. Dit dagdromen zorgt er echter voor dat men geestelijk over grenzen kan heen stappen. Men kan zo vertrouwen ontwikkelen dat het doorbreken van barrières mogelijk is (Mooren,2011,p145). 2.2.6 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? Zingevingsvragen komen veelal opzetten wanneer mensen grote veranderingen, bijvoorbeeld door een ziekte, meemaken. Deze veranderingen kunnen een dermate groot effect hebben dat zij hun leven niet op de gebruikelijke manier kunnen voortzetten, er is dan sprake van een levens-overgang. Hoewel zingevingsvraagstukken vaak voortkomen vanuit negatieve ervaringen kunnen zij ook voortkomen uit positieve ervaringen. Verpleegkundigen moeten een gevoeligheid voor het detecteren van zingevingsvragen creëren. Zingevingsvragen worden namelijk vaak niet direct gesteld, zij liggen vaak verborgen in een opmerking. Het kan verpleegkundigen helpen wanneer zij zich bewust zijn van de meerdere betekenislagen van een vraag. Wanneer er gekeken wordt naar mogelijke antwoorden op zingevingsvragen dan kan er gesteld worden dat antwoorden altijd in relatie staan tot iets. Antwoorden op zingevingsvragen zijn zelden direct te geven. De antwoorden zijn altijd persoonlijk en meestal tijdelijk van aard. De verpleegkundige kan de patiënt ondersteunen in zijn of haar zoektocht naar een persoonlijk betekenisvol antwoord. De verpleegkundige moet daarvoor een ‘latende’ modus aannemen in tegenstelling tot de oplossingsgerichte houding. De zingevingsvraagstukken kunnen op meerdere manieren gesignaleerd worden. Verpleegkundigen hebben blijk gegeven in de praktijk meerdere methoden te gebruiken. De meest gebruikte methode is het luisteren en het observeren van de patiënt en de familie. Vanuit de richtlijn spirituele zorg wordt aangeraden scherp te zijn op de signalen die een patiënt uitstuurt. Er kan hierbij gelet worden op wat de patiënt zegt en wat hij doet. Tegelijkertijd kan ook een totaal gebrek aan signalen een mogelijke indicatie zijn van 16 sluimerende zingevingsvragen. Er zijn ook screenings-instrumenten om de mate van spirituele behoeften van de cliënt vast te stellen. Voordat er interventies in de spirituele zorg gebruikt kunnen worden, wordt er vanuit de literatuur geadviseerd om eerst een vertrouwelijke relatie met de patiënt op te bouwen. De patiënt heeft behoefte om erkend te worden als persoon en wanneer dat gebeurt kan dat leiden tot het makkelijker delen van persoonlijke informatie met de verpleegkundige. Wanneer er tot slot gekeken wordt naar mogelijke interventies in de spirituele zorg dan is het levensverhaal een mogelijke optie. Het op verhaal komen kan de patiënt helpen om het ziekte proces in hun zingevingssysteem te plaatsen. Het op verhaal komen sluit daarnaast aan bij de behoeften van de patiënt om hun verhaal te delen. De verpleegkundige moet tot slot weet hebben van de verschillende typen levensverhalen die ontstaan in een ziekteproces: een herstelverhaal, een chaosverhaal of een speurtochtverhaal. Elk ziekteproces kleurt immers zowel het levensverhaal van de patiënt als het gesprek met de verpleegkundige. 17 2.3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? Wanneer patiënten zingevingsvragen stellen vragen zij niet zozeer naar hoe iets komt, maar ze vragen naar de diepste betekenis van de gebeurtenis (van Zanten- van Hattum, 1994, 19). Zingevingsvragen zijn vragen waar het in het leven om draait (Ibidem, 20). Ik zal me in deze paragraaf bezig houden met de vraag: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? Ik zal eerst de gebieden beschrijven van waaruit zingevingsvraagstukken ontstaan en welke zingevingsvraagstukken daaruit voort kunnen komen (paragraaf, 2.3.1), ik zal vervolgens in het kader van zingevingsthema’ s rondom het leven, ingaan op het belang van het nastreven van doelen (paragraaf 2.3.2), ik zal daarna op basis van het ars moriendi model van Carlo Leget de thema’s van zingevingsvraagstukken bij patiënten in de palliatieve zorg beschrijven (paragraaf 2.3.3), ik zal vervolgens in het kader van zingevingsvraagstukken rondom de gebrokenheid van het bestaan ingaan op de contingentie ervaring (paragraaf 2.3.4), ik zal daarna in het kader van zingevingsvraagstukken rondom de heelheid van het bestaan ingaan op positieve zingevingsvraagstukken (paragraaf 2.3.5), in mijn conclusie hoop ik een antwoord te geven op de derde deelvraag (paragraaf 2.3.6). 2.3.1 Gebieden van zingevingsvraagstukken Volgens van Zanten- van Hattem zijn er vier gebieden te onderscheiden van waaruit zingevingsvraagstukken voortkomen. Dit zijn; Leven & dood en heelheid & gebrokenheid. Op het kruispunt van deze gebieden vinden de zingevingsvraagstukken plaats. De zingevingsvragen zullen afwisselend vanuit de verschillende gebieden plaatsvinden. Schematisch ziet dit er zo uit: Heelheid Leven Dood Gebrokenheid (Ibidem, 21). Leven Bij de vragen die er vanuit het leven gesteld worden kan er onderscheid gemaakt worden tussen het verleden (onze oorsprong), het hier en nu (de samenhang) en de toekomst (het doel waar we ons op richten). Wanneer er vragen gesteld worden die gericht zijn op onze oorsprong dan worden er vragen gesteld als: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Mag ik er wezen? De vragen naar de samenhang zijn vragen die draaien rondom de orde en regelmaat in het leven. Hierbij hoort de vraag: Bij wie hoor ik? De mens heeft grote behoefte aan structuur en dit type vragen zullen dus veel voorkomend zijn. We kunnen daarnaast niet zonder een doel in het leven. Een doel kan iemand op de been houden in moeilijke tijden. Tegelijkertijd kan 18 het zijn dat wanneer mensen doelloos zijn, de zin van het leven weg valt. Pijn en verdriet zijn alleen te dragen wanneer er uitzicht is (Ibidem, 23). Dood Wanneer een patiënt vragen over het leven stelt komen hier vaak ook vragen over de dood uit voort. De dood wordt door iedereen anders ervaren en de vragen die het opwerpt zullen dus ook van elkaar verschillen. Wanneer mensen het leven niet meer aan kunnen dan wordt de dood gezien als een oplossing voor alle problemen. In deze gevallen kunnen patiënten opmerkingen maken zoals;‘ was ik maar dood, dan was ik overal van af’ (Ibidem). De dood kan echter ook angst opwekken. De dood roep ook vragen op over wat er gebeurt na het sterven. De vragen kunnen echter ook te maken hebben met de mensen die achterblijven. Zo kan de patiënt de vraag stellen of de mensen verdrietig zullen zijn na zijn sterven. Deze vragen over de dood roepen ook vragen op over de zin van het leven. Vragen zoals: Heeft het leven van een klein kindje zin als het toch snel doodgaat? Of: Als ik nu zou sterven heeft het leven me dan gebracht wat ik er van verwacht had? (Ibidem, 24). Gebrokenheid Wanneer het leven de dood kruist kan dit vragen oproepen rondom de gebrokenheid van het bestaan. De mens is altijd op zoek naar samenhang. Wanneer mensen lijden zullen zij op zoek gaan naar de oorzaak en de zin daarvan. De oorzaak van lijden wordt door mensen vaak bij zichzelf gezocht. Dit schuldgevoel hangt samen met het beeld dat we van de wereld hebben. Wanneer de samenhang in het leven uit elkaar valt vragen mensen zich vaak af of er iets is geweest dat ze beter hadden kunnen doen. Er zijn hierbij verschillende soorten schuldgevoelens te onderscheiden. Zo bestaat er existentiële schuld waarbij een persoon zich schuldig voelt door zijn betrokkenheid bij en niet perse schuld aan een gebeurtenis of situatie (Ibidem, 25). Naast de oorzaak zijn mensen vaak ook bezig met de zin van het lijden. Het lijden kan beter gedragen worden wanneer de zin gevonden of als er zin aan gegeven kan worden. Het kan prettig voor patiënten zijn wanneer ze kunnen zeggen: ‘Het is tenminste niet voor niets geweest’. Er zijn ook patiënten die het lijden als een les zien. Het lijden kan er zo voor zorgen dat er meer diepgang ervaren wordt. Voor deze mensen kan het lijden het leven verrijken. Het is daarentegen ook mogelijk dat patiënten door het lijden verschraling van het leven ervaren. Het lijden heeft op zichzelf geen zin maar het hangt van de persoon zelf af of er zin aan het lijden gegeven kan worden (Ibidem, 26). Heelheid Tegenover de gebrokenheid staat de heelheid van het bestaan. Deze heelheid wordt door patiënten vaak ervaren wanneer het leven in contrast en in samenhang met de gebrokenheid van het bestaan staat. Men kan zich op momenten dat de dood dichtbij is erg verbonden voelen aan het leven. De heelheid van het bestaan wordt ook ervaren bij overweldigende positieve gebeurtenissen. Zo kan het contact met de grootsheid van de 19 natuur leiden tot een gevoel van heelheid (Ibidem,27). Een ervaring van heelheid kan er toe leiden dat er overkoepelende vragen rondom het leven ontstaan. Zo kunnen mensen zich afvragen: Waar was ik toen ik er nog niet was? Maar ook: Waar blijf ik als ik er niet meer ben? Sommige mensen zullen in hun antwoorden uitkomen bij God en anderen zullen het geen naam geven. Deze ervaringen van heelheid kunnen er toe leiden dat mensen boven zichzelf uitstijgen. Deze overstijgende momenten worden door mensen verschillend ervaren. Zo kunnen deze momenten voor sommige mensen erg beangstigend zijn en anderen ondergaan het juist met veel vertrouwen (Ibidem, 28). 2.3.2 Leven: de zinvolheid van doelen nastreven. Van Zanten- van Hattem onderscheidt vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan. Het eerste van die thema’s is ‘leven’. De doelen die mensen zichzelf stellen vallen onder het thema ‘leven’ (van Zanten- van Hattum, 1994, 21). In de literatuur wordt gestelt dat het nastreven en het behalen van doelen door een patient zingevend kan werken. Het nastreven van doelen kan daarnaast een ordende en structurerende werking hebben (Emmons, 2005, 733). Emmons stelt dat het behalen van doelen een belangrijk element is in het welzijn van mensen (Ibidem). Uit onderzoek is gebleken dat chronisch zieke patiënten na het behalen van doelen minder pijn en vermoeidheid ervaren (Ibidem, 739). Emmons stelt dat de mens zichzelf definieert door wat zij willen bereiken. De spirituele en religieuze doelen die mensen zichzelf stellen blijken de meeste zingeving voort te brengen. Zelfs patiënten die fysiek zwaar lijden kunnen een zinvol en een betekenisvol leven hebben wanneer zij spirituele en religieuze doelen nastreven (Ibidem, 742). Niet elk spiritueel of religieus doel leidt echter tot een groter welzijn. Het kan gesteld worden dat de persoonlijke doelen die enkel de individiduele belangen dienen uiteindelijk tot een minder groot geestelijk welzijn leiden dan doelen die ook gericht zijn op de belangen van anderen (Ibidem, 742/743). 2.3.3 Dood: Het Ars Moriendi model Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan. Vanuit het ‘ars moriendi model’, ontworpen door Carlo Leget op basis van de middeleeuwse ‘stervenskunst’, worden er specifiek thema’s onderscheiden die tijdens het stervensproces bij een patiënt kunnen opspelen. Dit model wordt in Nederland en België op meerdere plekken in de palliatieve zorg gebruikt om de spirituele situatie van patiënten in kaart te brengen. Vanuit het ars moriendi model worden er vijf hoofdthema’s onderscheiden die in het stervensproces bij een patiënt aan de orde komen (Agora werkgroep, 2010, 11). Deze thema’s’ zijn; Afscheid, Lijden, Autonomie, Hoop en Schuld (Voskuilen, 2012, 33). Deze thema’s komen aan de orde in de vorm van spanningsvelden waarbij de patiënt zich tussen de twee uitersten heen en weer getrokken wordt (Agora werkgroep, 2010, 11). Bij het thema afscheid hoort het spanningsveld: loslaten-vasthouden. In dit spanningsveld moet de patiënt zich verhouden met het afscheid nemen en het loslaten van het leven. Bij het thema lijden hoort het spanningsveld: doen- laten. Hierbij moet de patiënt zich verhouden met vragen rondom de controle over het sterven en de rol die de medische 20 technologie speelt. Bij het thema autonomie hoort het spanningsveld: ik- de ander. In dit spanningsveld zullen er vragen rondom autonomie, het levensverhaal en authenticiteit opspelen. Bij het thema hoop hoort het spanningsveld: geloven- weten. De vragen die in dit veld opspelen hebben vaak te maken met een voortbestaan na de dood. Bij het thema schuld hoort het spanningsveld: vergeven- vergeten. De vragen die daarbij kunnen opspelen draaien om het opmaken van een levensbalans en de omgang met schuld of schuldgevoel (Voskuilen, 2012, 33). Een kernbegrip van dit model is de ‘ innerlijke ruimte’ van de patiënt. De spirituele zorg is er op gericht om de ‘innerlijke ruimte’ van de patiënt te vergroten zodat hij de rust en de ruimte heeft om zich te verhouden met de verschillende emoties die het ziekte proces oproepen. De patiënt wordt in ieder spanningsveld tussen de twee uitersten heen en weer getrokken. De patiënt zal, steeds weer, de voor hem juiste verhouding tot beide uitersten moeten vinden (Agora werkgroep, 2010, 11). De polen van het spanningsveld kunnen op verschillende momenten en in verschillende situaties een rol spelen. Naast dat een antwoord vaak situatie- en tijd- afhankelijk is zijn er ook verschillende keuzes tegelijkertijd mogelijk (Voskuilen, 2012, 33). 2.3.4 Gebrokenheid: de contingentie ervaring Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan. Het derde van die thema’s is ‘gebrokenheid’. Wanneer de mensen door een onverwachte, toevallige en niet te voorziene gebeurtenis geconfronteerd worden, kunnen zij de ervaring hebben dat zij de regie over hun leven kwijt raken. Op die momenten zijn mensen niet altijd in staat om de situatie te begrijpen of te interpeteren. Er kan dan gesproken worden van een contingente levenssituatie (Scherer- Rath, 2007, 28). Tijdens een contingentie ervaring kan een persoon vaak niet langer verder in zijn gewone leven. De werkelijkheid wordt tijdens een dergelijke ervaring niet meer als vanzelfsprekend ervaren. De mensen proberen naar aanleiding van contingentie ervaringen de contingentie weer consistent te krijgen. Het zingevingsproces van een persoon speelt een essentiële rol in het consistent maken van een contingente levenssituatie (Ibidem, 30). Wanneer mensen niet meer in staat zijn om met behulp van hun zingevingssysteem verbanden te leggen tussen gebeurtenissen, kan er gesproken worden van een crisis (Ibidem). De mensen moeten op die momenten geholpen worden om de contingente levenssituatie te herinterpeteren. Het herinterpeteren is een narratief en interpetatieproces dat vaak zonder grote problemen verloopt, maar dat echter ook kan vastlopen, verzanden. De redenen voor het verzanden van het narratieve en interpetatie proces zijn onder meer dat de emotionele belasting te groot kan zijn of dat het vertrouwen in de eigen capaciteiten te laag (Ibidem). De contingentie levenssituatie kan overigens zowel positief als negatief ervaren worden. De betekenis die mensen geven aan contingente levenssituaties bepaalt hoe het ervaren wordt (Ibidem, 31, 32). 21 2.3.5 Heelheid: Positieve zingevingsvragen Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan. Het vierde van die thema’s is ‘heelheid’. Vanuit de literatuur kan er gesteld worden dat patiënten zich regelmatig bezighouden met vragen rondom de heelheid van het bestaan. Uit onderzoek van Berger et al (2014) naar de spirituele zelfbeleving onder psychiatrischpatiënten is gebleken dat patiënten zich vooral bezighouden met de positieve aspecten van zingeving en spiritualiteit (Berger et al, 2014, 142). De patiënten houden zich onder meer bezig met de volgende positieve vragen: ‘ Wat waardevol is in mijn leven, mooie diepgaande ervaringen die ik in mijn leven heb meegemaakt, het contact met mensen met wie ik mij verbonden voel in mijn situatie, het vinden van hoop en perspectief, mijn geloof, levensovertuiging, en/of andere inspiratie bronnen’ (Ibidem, 144). Ook in het artikel van Smeets en Hijweege (2009) valt te lezen dat patiënten zich regelmatig bezighouden met thema’ s rondom de heelheid van het bestaan. Volgens Smeets & Hijweege spreken patiënten niet alleen over hun pijn maar ook over de diepe vreugde die zij voelen over wat mooi was en is (Smeets & Hijweege, 2009, 43). Uit onderzoek onder Nederlandse geestelijk verzorgers is gebleken dat patiënten zich vaak bezighouden met de betekenis en de waardering van het leven. De afweging die patiënten hierbij maken hoeft niet perse positief te zijn maar ook niet negatief. Een ander thema waar patiënten zich mee bezighouden zijn relaties. Gesprekken over relaties kunnen zowel negatief als positief van aard zijn. De gesprekken kunnen onder meer gaan over verlieservaringen inzake relaties maar ook rondom het geluk dat liefde in hun leven brengt (Ibidem, 46/47). 2.3.6 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? De zingevingsvragen van patiënten komen voort uit vier gebieden: het leven, de dood, heelheid en gebrokenheid. De zingevingsvragen komen op wanneer er bij een patiënt een confrontatie plaatsvindt tussen de verschillende gebieden. De zingevingsvragen komen afwisselend vanuit de verschillende gebieden opzetten. Vanuit het leven draaien de zingevingsvragen van een patiënt rondom zijn oorsprong, de samenhang in zijn leven en zijn toekomst. Als een patient persoonlijke doelen stelt en met name religieuze of spirituele doelen, dan kan dit een belangrijke zingevende factor in zijn leven zijn. Vragen over het leven leiden vaak ook tot vragen over de dood. De vragen die de dood opwerpt zullen per persoon verschillen omdat de ervaring van de dood voor iedereen verschillend is. De vragen kunnen draaien rondom de verlossing die de dood brengt, de angst die het opwekt of hoe het de nabestaanden zal vergaan. In tegenstelling tot van Zanten- van Hattum die stelt dat de vragen die de dood opwerpt per persoon verschillen, 22 stelt Leget dat wanneer het levenseinde nabij is er vijf grote thema’s bij een patiënt aan de orde komen. De thema’s van de levensvragen die Leget in zijn ars moriendi model beschrijft zijn; hoop, schuld, afscheid, lijden en autonomie. Het ars moriendi model laat het complexe karakter van zingevingsvragen en de antwoorden daarop zien. Het model beschrijft hoe de patiënt constant beïnvloed worden door de twee polen op het spanningsveld van elke vraag. De patiënt moet de juiste verhouding tussen deze polen blijven vinden. De juiste verhouding is uniek voor elke patiënt, het is tijdelijk en soms per situatie afhankelijk. Er zijn zelfs meerdere antwoorden tegelijkertijd mogelijk. Om de juiste verhouding te vinden moet de ‘innerlijke ruimte’ van de patiënt groot genoeg zijn om elke levensvraag goed af te kunnen wegen. Een confrontatie met de dood kan leiden tot vragen die te maken hebben met het leven. De patiënt kan zich afvragen of zijn leven genoeg zin heeft gehad. Wanneer een patiënt geconfronteerd wordt met de dood kunnen er vragen rondom de gebrokenheid van het bestaan opkomen. In een poging om de samenhang te vinden zullen patiënten vragen stellen rondom de zin en de oorzaak van hun lijden. De oorzaak van het lijden wordt door patiënten soms bij hun zelf gelegd. Er kan dan een existentieel schuldgevoel ontstaan. Het hangt daarnaast van de patiënt af of hij zin kan geven aan zijn lijden. De confrontatie met een grote en onderwachte gebeurtenis kan ook leiden tot een contingentie ervaring. De mens is op dat moment niet in staat om de contingente levenssituatie te begrijpen en te interpeteren. Wanneer een patiënt geconfronteerd wordt met de gebrokenheid van het bestaan dan kan er in contrast en in samenhang hiermee heelheid worden ervaren. De patiënt kan zich op die momenten erg verbonden voelen aan het leven. Thema’s rondom de heelheid van het bestaan blijken zeer regelmatig bij patienten te spelen. De vragen kunnen onder meer draaien rondom wat van waarde is in het leven, hoop en geloof, en het verbonden voelen met anderen. 23 2.4 Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? In het beroepsprofiel verpleegkundigen staat te lezen dat verpleegkundigen zich niet zozeer richten op een bepaald aspect van een persoon of een specifieke pathologische situatie maar op de persoon als geheel in zijn of haar context met zijn of haar leefwijze (Beroepsprofiel verpleegkundigen, 2012, 12). In het beroepsprofiel wordt verder een overzicht gegeven van de meest voorkomende taken van de verpleegkundige. In deze ‘kernset lijst’ van patiënt problemen worden ook de zingevingsproblemen van een patiënt genoemd (Ibidem, 14). In zijn zorg moet de verpleegkundige dus ook aandacht hebben voor de zingevingsvraagstukken van de patiënt. Ik zal me bezighouden met de vraag: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? Ik begin deze paragraaf door een beschrijving te geven van het perspectief van patiënten en zorgverleners over spiritualiteit in de zorg (paragraaf 2.4.1), ik zal vervolgens een viertal elementen beschrijven die invloed hebben op de spirituele zorg zoals deze geboden wordt door verpleegkundigen (paragraaf 2.4.2). Ik zal deze paragraaf eindigen met een conclusie waarin ik hoop tot een antwoord op de vierde deelvraag te komen (paragraaf 2.4.3). 2.4.1 Perspectief van patiënten en zorgverleners op spiritualiteit in de zorg Patiënten hebben behoefte aan zorg bij hun zingeving. Uit onderzoek is gebleken dat spiritualiteit een grote rol speelt in het leven van patiënten en dat zij in de zorg die zij ontvangen hier graag aandacht voor willen hebben (Wong et al, 2008, 333). In de laatste tien jaar is de aandacht voor een holistische zorg voor de patiënt sterk gegroeid. Er is daarmee ook meer aandacht gekomen voor de spirituele dimensie van de zorg. Zo beveelt de World Health Organisation (2002) aan dat verpleegkundigen zich bezig moeten houden met de spirituele dimensie van de zorg (Website World Health Organisation, 2002). Ook onder zorgverleners is er een groeiend bewustzijn om spiritualiteit onderdeel uit te laten maken van de zorg voor de patiënt (Wong et al, 2008, 333). Toch worden patiënten niet altijd geholpen bij hun spirituele vragen. Uit onderzoek is gebleken dat er maar weinig zorgverleners zijn die spirituele zaken met patiënten bespreken (Ibidem). 2.4.2 De invloed van perspectief, onderwijs, werkervaring en de klinische omgeving op de spirituele zorg De kijk die verpleegkundigen zelf op spiritualiteit hebben heeft een directe impact op de implementatie van spirituele zorg. Het perspectief van verpleegkundigen op spiritualiteit bepaalt mede hoe zij zich gedragen, hoe zij omgaan en hoe zij communiceren met hun patiënten wanneer het over spiritualiteit gaat (Ibidem, 334). Verpleegkundigen lijken de waarde van spirituele zorg als onderdeel van hun werk te onderkennen. Uit Brits onderzoek is gebleken dat een meerderheid van de onderzochte verpleegkundigen van mening was dat spirituele zorg de kwaliteit van de gehele zorg van de patiënt vergrootte (Mc Sherry& Jameson, 2011, 1758). Naast het persoonlijke perspectief bepaalt ook de werk- ervaring met en het genoten onderwijs over spirituele zorg de manier waarop spirituele zorg geleverd 24 wordt aan patiënten. Het perspectief, werkervaring en het onderwijs bepalen daarnaast ook de vaardigheid van verpleegkundigen om de spirituele zorg te leveren (Ronaldson et al, 2127, 2012). De klinische omgeving heeft daarnaast ook invloed op de tijd en de ruimte voor de door verpleegkundigen geboden spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26). Ik zal hieronder uitweiden over hoe deze vier elementen de spirituele zorg van de verpleegkundige beïnvloeden. Het persoonlijk perspectief: de invloed van religiositeit en spiritualiteit De religiositeit van de verpleegkundigen lijkt een positieve invloed te hebben op het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer een verpleegkundige zelf religieus is hij spiritualiteit positiever beoordeeld dan niet religieuze collega’s. De positieve houding richting spiritualiteit leidt ertoe dat religieuze verpleegkundigen meer ontvankelijk zijn voor de spirituele behoeften van de patiënt (Wong et al, 2008, 338). Ook een sterke ontwikkelde spiritualiteit bij verpleegkundigen heeft een positieve invloed op de aandacht van de verpleegkundige voor spiritualiteit in hun zorg. Zo is uit onderzoek onder verpleegkundigen op de rehabilitatie afdeling gebleken dat de verpleegkundigen op deze afdeling een sterk ontwikkelde persoonlijke spiritualiteit hebben waardoor zij in hun zorg sterker gericht zijn op spiritualiteit (Ronaldson et al, 2127, 2012). Het is daarnaast gebleken dat verpleegkundigen die spiritualiteit in hun persoonlijk leven als positief beoordelen eerder spirituele zorg aan patiënten bieden (Vance, 2001,267). Dit laatste wordt, zoals in de eerste paragraaf omschreven (zie paragraaf 2.1.2), door onderzoek van Ronaldson genuanceerd. De persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen blijkt op sommige afdelingen geen invloed te hebben op het gebruik van spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26). Behoefte aan (bij) scholing Hoewel er meer aandacht voor de spirituele dimensie van de mens in de zorg is ontstaan blijft het voor verpleegkundigen lastig om spirituele zorg in de praktijk toe te passen. Dit heeft er onder meer mee te maken dat het concept van spiritualiteit in de zorg erg subjectief is. Dit zorgt ervoor dat verpleegkundigen hun eigen invulling moeten geven aan spirituele zorgverlening. Verpleegkundigen voelen daarom niet altijd het vertrouwen om spirituele zorg te leveren. De onzekerheid van verpleegkundigen rondom het leveren van spirituele zorg heeft er volgens Mc Sherry en Jameson (2011) ook mee te maken dat er nog geen gezaghebbende definitie bestaat van spiritualiteit. Het gebrek hieraan zorgt er mede voor dat spiritualiteit een concept blijft dat zichzelf gemakkelijk leent voor speculatie, interpretatie en uiteindelijk kritiek (Mc Sherry & Jameson, 2011, 1758). Uit onderzoek van Vance (2001) naar de attitudes van verpleegkundigen richting spiritualiteit en spirituele zorg is gebleken dat verpleegkundigen ervaren dat ze meer onderwijs of training nodig hebben om patiënten spirituele zorg te bieden. De verpleegkundigen ervaren het gebrek aan onderwijs als een barrière om de spirituele zorg te bieden (Vance, 2001, 268). Uit onderzoek van Cobb (2001) en Castledine (2005) is ook gebleken dat verpleegkundigen aanvullend 25 onderwijs nodig hebben om goede spirituele zorg te leveren. De afgelopen jaren zijn er in toenemende mate voorbeelden geweest van verpleegkundigen die onbehoorlijke spirituele zorg boden (Mc Sherry & Jamieson, 2010, 1758). De grenzen tussen persoonlijk geloof en de professionele praktijk blijkt voor sommige verpleegkundigen niet altijd duidelijk te zijn (Ibidem). Om de onbehoorlijke vormen van verpleegkundige spirituele zorg in te dammen is het nodig dat verpleegkundigen bijgeschoold worden in wat spirituele zorg precies inhoudt en wat de grenzen moeten zijn tussen verpleegkundigen en patiënten (ibidem, 1759). Werkervaring: De mate van werkervaring heeft ook invloed op de geboden spirituele zorg. Uit onderzoek van Biro (2012) is gebleken dat oudere verpleegkundigen eerder geneigd zijn om spirituele zorg aan te bieden (Biro, 2012, 1008). Ronaldson stelt dat oudere verpleegkundigen zowel door hun leeftijd als door hun werkervaring een grotere gevoeligheid hebben voor spiritualiteit in de zorg (Ronaldson et al, 2012, 2132). Er zijn verpleegkundige afdelingen waarin er relatief veel met spirituele zorg gewerkt wordt. Zo is uit onderzoek gebleken dat spirituele zorg inherent is aan de palliatieve zorg. De verpleegkundigen die veel ervaring hebben op gedaan in de spirituele zorg moeten aangemoedigd en behouden worden. Het is daarnaast belangrijk dat zij de kennis die zij hebben opgedaan kunnen delen met hun collega’s en met andere zorgdisciplines (Ibidem, 2133). Verpleegkundigen op de 1 e hulp afdeling hebben een lage ontvankelijkheid voor het detecteren van de spirituele behoeften van patiënten laten zien. Dit gebrek aan ontvankelijkheid lijkt uit de korte werkervaring te van de verpleegkundigen voort te komen (Ronaldson et al, 2012, 2128). Verpleegkundigen op de 1e hulp afdeling worden aangeraden om hun vaardigheden om spirituele zorg te bieden te vergroten. Spirituele zorg kan namelijk, ook op de 1e hulp afdeling, patiënten hoop geven op herstel en het kan een coping middel zijn om met het ziekteproces om te gaan (Ibidem). De invloed van de klinische omgeving op de geboden zorg De klinische werkomgeving van de verpleegkundige heeft ook invloed op de geboden spirituele zorg. De klinische omgeving waarin de verpleegkundige werkt verschilt sterk en de mate van spirituele zorg verschilt daarom evenredig veel. Zo hebben verpleegkundigen die in een hospice werken een grotere positieve waardering voor spirituele zorg dan verpleegkundigen op de 1e hulp afdeling (Ronaldson et al, 2012, 2127). Dit kan er mee te maken hebben dat de verpleegkunde in een hospice meer gericht is op het werken met thema’s rondom het levenseinde (Ibidem). Wanneer er gekeken wordt naar de spirituelezorg in de verpleegkunde dan moet er rekening gehouden worden met de grote verschillen in tijd en ruimte op de verschillende verpleegkundige werkplekken om de patiënt spirituele zorg te verlenen. Zo is er op de 1e hulp afdeling in een ziekenhuis waarschijnlijk minder tijd voor spirituele zorg dan in een hospice (Ronaldson, 2012, 26). Ook in de extramurale verpleegkundige zorg is er niet altijd de ruimte voor verpleegkundigen om spirituele zorg te bieden. Zo is uit Schots onderzoek onder verpleegkundigen in de extramurale zorg gebleken 26 dat de verpleegkundigen ervoeren dat zij niet de tijd en de middelen hadden om patiënten spirituele zorg te bieden (Audit Scotland, 2008,7). 2.4.3 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? Er is een groeiend bewustzijn onder zorgverleners dat zingeving bij patiënten deel uit moeten maken van de verpleegkundige zorg. Dit lijkt een wereldwijde trend te zijn. Zelfs de World Health Organisation adviseert dat er meer aandacht moet komen voor de spirituele dimensie van het mens zijn in de zorg. Ook het beroepsprofiel van de verpleegkunde benoemt dat de zingevingsproblemen van de patiënt onderdeel moet vormen van de verpleegkundige zorg. Verder lijken verpleegkundigen ook de toegevoegde waarde van zingeving in de zorg te erkennen. Tegelijkertijd helpen verpleegkundigen patiënten niet altijd met hun spirituele behoeften. Er zijn een aantal elementen te onderscheiden die invloed hebben op de spirituele zorg van de verpleegkundige. Het eerste element is het persoonlijke perspectief van de verpleegkundige. Dit heeft een grote invloed op de implementatie van de spirituele zorg. Het bepaalt hoe zij zich gedragen, hoe zij communiceren, en hoe zij omgaan met de spirituele behoeften van een patiënt. Verpleegkundigen hebben in onderzoeken aangegeven dat zij behoefte hebben aan meer begeleiding bij het bieden van spirituele zorg. Het gebrek aan een eenduidige definitie van spiritualiteit en spirituele zorg leidt tot terughoudendheid bij het bieden van spirituele zorg aan de patiënt. Dit gebrek aan eenduidigheid lijkt er ook toe te leiden dat verpleegkundigen soms onwenselijke vormen van spirituele zorg verlenen aan de patiënt. Er is dus bijscholing nodig; zowel om de onzekerheid van verpleegkundigen weg te nemen als ook om de kwaliteit van de geboden zorg te verhogen. De leeftijd en de werkervaring van de verpleegkundige lijden tot een grotere ontvankelijkheid voor spiritualiteit in hun zorg. Het zou verstandig zijn wanneer de ervaring van deze verpleegkundigen gebruikt zouden worden voor het onderwijs van meer onervaren collega’s. Tot slot heeft ook de klinische omgeving van de verpleegkundige invloed op de spirituele zorg van de verpleegkundige. Op de verschillende verpleegkundige werkplekken zijn er verschillen in tijd en ruimte om spirituele zorg aan de patiënt te bieden. Onder meer in de extramurale zorg ervaren verpleegkundigen dat zij niet altijd de middelen en de tijd hebben om spirituele zorg aan de patiënt te leveren. 27 2.5 Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? In deze paragraaf zal ik mij verdiepen in hoe en wanneer verpleegkundigen het samenwerken met de verschillende beroepsgroepen waarderen. Ik wil daarnaast onderzoeken welke rol de dienst geestelijke verzorging speelt en wanneer er naar hun wordt doorverwezen. Ik zal beginnen door een beschrijving te geven over het multidisciplinair werken van de verpleegkundige en de rol die de geestelijke verzorging daar in heeft (paragraaf 2.5.1), ik zal vervolgens beschrijven wanneer er door verpleegkundigen doorverwezen wordt naar de dienst geestelijke verzorging (paragraaf 2.5.2), ik zal deze paragraaf eindigen door in mijn conclusie een antwoord te geven op de vijfde deelvraag: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen, in het specifiek met de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? (paragraaf 2.5.3). 2.5.1 Multidisciplinair werken In het beroepsprofiel wordt ‘commitment aan partnerschap’ als een van de kern elementen van de verpleegkundige zorg omschreven (Beroepsprofiel, 2012, 12). De verpleegkundige werkt in partnerschap met de patiënt, met diens naasten en eventueel met mantelzorgers. Ook de multidisciplinaire samenwerking van verpleegkundigen met andere zorg professionals wordt genoemd als kernonderdeel van de verpleging. In hun werk met andere zorgdisciplines wordt er van verpleegkundigen verwacht, wanneer dat gepast is, dat zij de rol aannemen als teamleider. In de rol van teamleider kunnen zij het werk naar andere zorgdisciplines delegeren, maar ook superviseren. Er wordt ook van verpleegkundigen verwacht dat zij als teamlid onder leiding van anderen kunnen werken. Wanneer verpleegkundigen onder leiding staan van andere zorgdisciplines blijven zij wel verantwoordelijk voor hun eigen acties en beslissingen (Ibidem). In de competentie ‘samenwerkingspartner’ wordt er verder omschreven wat de vaardigheden van de verpleegkundigen op het gebied van werken met verschillende partijen moeten zijn. Als samenwerkingspartner moet de verpleegkundige er voor zorgen dat er een constante afstemming plaats vindt met andere zorgdisciplines om zo te voorkomen dat de zorg van de patiënt gefragmenteerd raakt (ibidem, 24). De verpleegkundige krijgt daarmee ook informatie van andere zorgdisciplines die hem kunnen helpen in het helder krijgen van de problemen van de patiënt. Deze informatie kan mondeling zijn maar ook vanuit observaties voorkomend uit lichamelijk onderzoek en uit overdrachten (Ibidem, 16). Om de zorg van de patiënt te bespreken vind er regelmatig een multidisciplinair overleg plaats. In dit overleg wordt de actueel bekende situatie van de patiënt geschetst, welke verpleegkundige interventies er gepland staan en welke ondersteuning de patiënt rondom het ziekbed krijgt. Wanneer er een aanleiding voor is zal ook het geestelijk welbevinden van de patiënt besproken worden. Ook de geestelijke verzorging heeft een bijdrage tijdens deze besprekingen (van Schrojenstein Lantman, 2007, 105). Wanneer de situatie van een patiënt 28 beschreven wordt door een verpleegkundige komt er impliciet of expliciet vaak de ‘menselijke factor’ aan bod. Er wordt dan gesproken over het welzijn van de patiënt en welke signalen er opgevangen worden. Het geloof of levensbeschouwing van een patiënt kan in het kader van de ‘menselijke factor’ ook besproken worden. De geestelijke verzorging kan de signalen die de verpleegkundige heeft waargenomen opvangen en verwerken (Ibidem, 106). De geestelijke verzorger kan tijdens een multidisciplinair overleg ook een aanbod voor geestelijke verzorging doen. Dit kan bijvoorbeeld waardevol zijn wanneer de situatie van een patiënt erg complex is en de patiënt daarom erg bezig is met zijn mentale situatie. In de afweging van het multidisciplinair team om de patiënt te ondersteunen kan de geestelijk verzorger behulpzaam zijn. De geestelijk verzorger kan het team ondersteunen door in het levensverhaal van de patiënt aanknopingspunten te zoeken die meegenomen kunnen worden in de afweging om de patiënt ondersteuning te bieden (Ibidem, 107). De verpleegkundige werkt ook als samenwerkingspartner, op basis van gelijkwaardigheid met de patiënt en zijn naasten samen. Het is in deze relatie van belang dat de patiënt en zijn naasten ondersteund worden in het zorgproces en, wanneer dit nodig wordt geacht, hen door te verwijzen. De verpleegkundige wordt ook in staat geacht om met verschillende partijen over de grenzen van de gezondheidsorganisatie kunnen werken. Het kan bijvoorbeeld waardevol zijn wanneer er samengewerkt wordt met scholen, wijkcentra en religieuze instellingen zoals moskeeën om zorgmijders op te sporen. Verpleegkundigen in de wijk-zorg kunnen zo, los van een indicatie, iedereen die zorg behoeft bereiken (Beroepsprofiel, 2012, 24/25). 2.5.2 Doorverwijzing Volgens de richtlijn spirituele zorg begint doorverwijzen in de meeste gevallen na een onderlinge afstemming met zorgverleners die ook een betekenisvolle relatie met de patiënt hebben opgebouwd. Er kan dan met andere zorg disciplines overlegd worden of zij dezelfde signalen van de patiënt opvangen. De verpleegkundige moet oppassen om te snel door te verwijzen. Dit draagt namelijk het risico in zich mee dat de verkeerde persoon wordt ingeschakeld. Zo kan het zijn dat een patiënt in een levensbeschouwelijke traditie heeft gestaan maar er inmiddels mee gebroken heeft. In dat geval moet de aandacht op de persoonlijke bronnen van inspiratie liggen. Wanneer het contact hernieuwd moet worden dan kan een geestelijk verzorger een mediërende rol spelen (Agora werkgroep, 2010, 15). Verwijzing naar geestelijke verzorging De geestelijke verzorging is op dit moment in de zorg vooral beschikbaar in ziekenhuizen, verpleeghuizen en een aantal verzorgingshuizen, psychiatrische centra, instellingen voor mensen met een beperking, revalidatiecentra en jeugdzorg – justitie en defensie daarbij buiten beschouwing latend. In de thuiszorg of in hospices is er vaak slechts bij hoge uitzondering de mogelijkheid om naar een geestelijk verzorger door te verwijzen (Agora 29 werkgroep, 2010, 15). Doorverwijzing naar een geestelijk verzorger is volgens de richtlijn spirituele zorg in de volgende gevallen nodig: - - ‘ Een patiënt of dienst naaste expliciet vraagt om een geestelijk verzorger. De indruk bestaat dat iemand gebaat zou zijn bij enige ondersteuning maar dat zelf niet aangeeft. De mogelijke zorgvraag kan dan verhelderd worden door te verkennen of er behoefte is om met iemand hierover te praten en eventueel door te verwijzen. De indruk bestaat dat er een impliciete behoefte aan ondersteuning is, maar dat een rechtstreeks aanbod tot ontkenning zal leiden. Een geestelijk verzorger kan verzocht worden om een keer kennis te maken’ (Ibidem). Naast boven genoemde redenen kan de zorgverlener ook doorverwijzen op basis van persoonlijke redenen. Zo kan er doorverwezen worden wanneer een verpleegkundige op persoonlijke grenzen stuit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de verpleegkundige vastloopt met de eigen levensvragen. Er kan tot slot ook doorverwezen worden op basis van praktische redenen. Een reden hiervoor kan zijn dat de verpleegkundige zelf niet de rust en de ruimte kan bieden om de zingevingsvraagstukken van de patiënt te behandelen (Ibidem). Verwijzing naar psycholoog, maatschappelijk werker of psychiater Wanneer een existentiële crisis bij een patiënt langer dan een paar dagen duurt kan dit een reden zijn om de patiënt door te verwijzen naar een professioneel psychologisch zorgverlener zoals een psycholoog. In het geval van een existentiële crisis bij een cliënt kan het waardevol zijn wanneer de verschillende betrokken zorg disciplines zoals geestelijk verzorgers, medisch maatschappelijk werkers en psychologen, goed samenwerken (Ibidem,16). Wanneer de verpleegkundige een patiënt doorverwijst is het in bijna alle gevallen van belang dat de verwijzende verpleegkundige deel uit blijft maken van het proces. Aangezien de patiënt zijn zorgbehoeften met de verpleegkundige heeft durven delen kan dat een indicatie zijn van een betekenisvolle relatie met de verpleegkundige. Het kan in dat geval waardevol zijn voor een patiënt wanneer de verpleegkundige, ook na het doorverwijzen van de patiënt, betrokken blijft bij het zorgproces (Ibidem,15). Perspectief van verpleegkundigen op verwijzing Verpleegkundigen lijken de verantwoordelijkheid voor de spirituele zorg van de patiënt als een gedeelde verantwoordelijkheid met andere disciplines te zien. Zo is uit onderzoek gebleken dat verpleegkundigen vinden dat niet alleen zij maar ook pastors, familie, vrienden en andere zorgprofessionals verantwoordelijk zijn voor het leveren van spirituele zorg. Dit geeft de indicatie dat verpleegkundigen niet het idee hebben dat zij het monopolie hebben op het leveren van spirituele zorg en dat zij zich bewust zijn van de noodzaak om op het gebied van spirituele zorgverlening samen te werken met andere zorgdisciplines (Mc Sherry & Jamieson, 2011,1761& 1762). Verpleegkundigen zijn daarnaast bereid om in verband met de zingevingsvraagstukken van de patiënt externe religieuze partijen in te schakelen. Zo is uit 30 onderzoek gebleken dat verpleegkundigen zich bewust zijn van de noodzaak om wanneer de situatie daarom vraagt patiënten door te verwijzen naar en het zelf betrekken van een leider uit de religieuze gemeenschap van de patiënt (Ibidem,1761). Nederlandse verpleegkundige studenten blijken terughoudend te zijn over de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. Zo blijkt uit onderzoek van René van Leeuwen (2008) naar de effectiviteit van het onderwijs voor het verbeteren van spirituele zorg voor verpleegkunde studenten dat de studenten vinden dat spirituele zorg in eerste instantie de verantwoordelijkheid van een pastor is. De studenten zijn daarom van mening dat wanneer een verpleegkundige spirituele behoeften bij een patiënt signaleert deze doorverwezen moet worden naar een pastor. De spirituele zorg hoeft dan niet door de verpleegkundige geleverd te worden. Volgens van Leeuwen kan de terughoudende houding van de studenten een indicatie zijn van de ambigue houding die verpleegkundigen hebben betreffende de verantwoordelijkheid voor het leveren van spirituele zorg (Van Leeuwen et al, 2008, 2779). 2.5.3 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? De samenwerking met verschillende bij het zorgproces betrokken partijen maakt een belangrijk onderdeel uit van het werk van de verpleegkundige. De verpleegkundige gaat ten eerste een ‘commitment’ aan via een ‘partnerschap’ met de cliënt en diens naasten. De relatie met de patiënt en diens naasten is ook een ‘samenwerkingsverband’ op basis van gelijkwaardigheid. De verpleegkundige is ook een ‘samenwerkingspartner’ van verschillende zorgdisciplines. Dat houdt in dat de verpleegkundige constant contact moet houden met andere disciplines om de zorg van de patiënt af te stemmen. Dit afstemmen kan ook belangrijke informatie voor de verpleegkundige opleveren zodat er een beter beeld kan ontstaan over de problemen van de patiënt. Om de zorg van de patiënt af te stemmen vind er regelmatig een multidisciplinair overleg plaats. In dit overleg wordt de actuele situatie van de patiënt door de verpleegkundige beschreven waarbij in het kader van de ‘menselijke factor’ ook vaak het welzijn van de patiënt aan bod komt. De geestelijke verzorger kan hierbij van waarde zijn doordat hij de signalen van de verpleegkundige opvangt en er mee aan het werk gaat. De geestelijk verzorger kan daarnaast een waardevolle rol spelen voor een multidisciplinair team wanneer hij uit het levensverhaal van de patiënt aanknopingspunten kan leveren om betere ondersteuning te bieden aan de patiënt. In het werken met andere disciplines wordt er ook van de verpleegkundige verwacht dat hij leiding kan geven aan andere zorgdisciplines en dat hij hierbij zowel kan delegeren als superviseren. Tegelijkertijd moet de verpleegkundige als teamlid onder leiding van andere zorgdisciplines 31 kunnen werken. De samenwerking met anders zorgdisciplines blijkt ook van belang te zijn wanneer een verpleegkundige een patiënt wil doorverwijzen naar een geestelijk verzorger. In een multidisciplinair overleg kan er besproken worden of de waarnemingen van de verpleegkundige gedeeld worden door andere zorgdisciplines. De kans wordt zo verkleind dat de patiënt naar de verkeerde persoon wordt doorverwezen. De geestelijk verzorging is niet op alle verpleegkundige werkplekken evenredig veel beschikbaar. Zo is het in de thuiszorg erg uitzonderlijk dat de verpleegkundige naar een geestelijk verzorger verwijst. In het algemeen kunnen er echter een aantal aanleidingen genoemd worden over wanneer een verpleegkundige zou kunnen verwijzen naar een geestelijk verzorger. Zo kan de patiënt of diens naasten zelf aangeven dat er behoefte voor geestelijke verzorging. Er bestaan daarnaast praktische en persoonlijke redenen van de verpleegkundige om door te verwijzen naar een geestelijk verzorger. Doordat er mogelijk een betekenisvolle relatie met de patiënt is opgebouwd, waarin de verpleegkundige de behoeften op het zingevingsvlak heeft kunnen waarnemen, kan het voor de patiënt waardevol zijn wanneer de verpleegkundige, na een doorverwijzing, deel uit blijft maken van het zorgproces. Wanneer een patiënt in een existentiële crisis raakt moet er doorverwezen worden naar een professioneel psychologisch of psychosociaal zorgverlener zoals een psycholoog, psychiater of een maatschappelijk werker. Verpleegkundigen lijken de zorg voor de spirituele behoeften van de patiënt als een gedeelde verantwoordelijkheid met andere zorgdisciplines en partijen te zien. De verpleegkundigen zijn zich bewust van de noodzaak om in de spirituele zorg samen te werken met andere disciplines. Deze samenwerking strekt zich soms uit tot buiten de zorginstelling. Verpleegkundigen zijn namelijk bereid gebleken om patiënten door te verwijzen naar externe partijen. De Nederlandse studenten verpleegkunde zijn niet van mening dat de verpleegkundige primair verantwoordelijkheid is voor de spirituele behoeften van de patiënt. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt volgens hun bij de pastor en zij zullen bij het opvangen van spirituele behoeftes bij de patiënt, naar hem door verwijzen. Deze terughoudende houding van de studenten kan voortkomen uit de ambigue houding die verpleegkundigen zelf hebben als het aankomt op het leveren van spirituele zorg. 32 2.6 Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? Ik zal deze paragraaf beginnen met een beschrijving te geven over hoe de spirituele zorg op dit moment onderwezen wordt en wat de obstakels hierbij voor docenten zijn (paragraaf 2.6.1), ik zal vervolgens beschrijven in hoeverre verpleegkundigen (bij) scholing nodig hebben (paragraaf 2.6.2), vanuit de literatuur zal ik daarna een aantal adviezen geven hoe de scholing in spirituele zorg van studenten verpleegkunde en verpleegkundigen verbeterd kan worden (paragraaf 2.6.3), ik zal deze paragraaf eindigen met een conclusie waarin ik hoop een antwoord te geven op de volgende en laatste deelvraag; Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? 2.6.1 Spirituele zorg in het verpleegkundig onderwijs René van Leeuwen (2008) stelt in zijn onderzoek naar de effectiviteit van de verpleegkundige onderwijsprogramma’s in het verbeteren van de spirituele zorg dat onderwijs onder meer een positief effect heeft op de planning en uitvoering van de spirituele zorg. Daarnaast heeft onderwijs een positief effect bij verpleegkundigen op hun professionalisering en op hun kunde om door te verwijzen (van Leeuwen et al, 2008, 2778). De scholing van verpleegkundigen heeft daarnaast het positieve effect dat verpleegkundigen zich steeds meer bewust geworden zijn van het belang van het leveren van spirituele zorg (Wong et al, 2008, 333). Het voorbereiden van verpleegkunde studenten voor het leveren van spirituele zorg is een uitdagende taak voor docenten. Hoewel spirituele zorg een alom erkende tak van de verpleegkunde is bestaat er nog geen consensus over de definities van spiritualiteit en spirituele zorg (Cone & Giske, 2012, 1951). Docenten gebruiken in hun onderwijs daarom soms erg verschillende definities van spiritualiteit. Zo omschrijven sommige docenten spiritualiteit in religieuze termen en anderen doen dat meer in existentiële termen (Cone & Ciske, 2012, 1954). Volgens van Leeuwen (2008) is het gebrek aan consensus over de definitie van spirituele zorg in het onderwijs mede een oorzaak van de ambigue houding die verpleegkundigen hebben betreffende spirituele zorg als onderdeel van de verpleegkunde (Van Leeuwen et al, 2008, 2779). Stern & James (2006) bevestigen dat er ambiguïteit in de verschillende definities van spiritualiteit bestaat, maar deze ambiguïteit hoeft volgens hun geen nadelige gevolgen te hebben. De verschillende opvattingen over spiritualiteit moeten juist opgevat worden als een bron van waar uit geput kan worden. Wanneer er slechts één definitie van spiritualiteit zou bestaan dan zou dit een over simplificatie zijn van de werkelijkheid en dat zou geen recht doen aan de verschillende overtuigingen die er bestaan (Stern & James, 2006, 902). Naast het ontbreken van een consensus over de definities van spirituele zorg bestaat er ook geen universeel erkende trainingsmethode voor het leveren van spirituele zorg in het curriculum van verpleegkundige opleidingen (Cone & Giske, 2012, 1951). Tot slot is uit verschillende onderzoeken gebleken dat in tegenstelling tot de fysieke, psychologische en sociale aspecten het spirituele aspect van de verpleegkunde geen vast 33 onderdeel uit maakt van het curriculum. Het heeft er hierbij blijk van dat opleidingen vooral vrijwillig het spirituele aspect terug laten komen in hun curriculum (van Leeuwen et al, 2008, 2779). Uitvoering Uit onderzoek van Cone & Giske naar hoe spiritualiteit geïnterpreteerd wordt door docenten en hoe docenten studenten verpleegkunde voorbereiden op het leveren van spirituele zorg blijkt dat docenten het centrale doel hebben om de studenten te leren om de signalen van de patiënt te herkennen en om hierbij goede spirituele zorg te bieden (Cone & Ciske, 2012, 1951). De docenten onderscheiden drie omstandigheden in het lesgeven over spirituele zorg. De eerste omstandigheid is gerelateerd aan de persoonlijkheid, kennis, ervaring en volwassenheid van zowel de docent, de klinische instructeur/verpleegkundige en de studenten zelf. Deze drie partijen moeten goed samenwerken om het leerproces van de student tot een succes te maken. De tweede omstandigheid is gerelateerd aan de student/ patiënt relatie en in hoeverre studenten in staat zijn om de spirituele behoeften van de patiënt waar te nemen en te verzorgen zonder dat ze bepaalde grenzen overgaan en het rapport van de patiënt-student relatie beschadigen. De derde omstandigheid is gerelateerd aan zowel het onderwijs in de praktijk als op de school zelf. Op school moet er rekening gehouden worden met het curriculum van de studenten en in hoeverre de verschillende vakken bijdragen of juist afdoen aan hun leerproces in de spirituele zorg. In het praktijkonderwijs moet er rekening gehouden worden met de tijd en ruimte die er bestaat voor spirituele zorg en welke instrumenten er daarvoor aanwezig zijn (Ibidem,1954). Het onderwijs wordt door de docenten omschreven als een ontwikkelingsproces op zowel het professioneel als het persoonlijk vlak voor de student. In dit ontwikkelingsproces zien de docenten zichzelf als mentor waarbij zij delen, demonstreren en de studenten aanmoedigen om betrokken te raken bij spirituele kwesties (Ibidem). In het ontwikkelingsproces van de studenten kunnen drie, met elkaar verbonden, fasen onderscheiden worden. De eerste fase die onderscheiden kan worden is: het vergroten van het bewustzijn van de studenten over de essentie van spiritualiteit. Dit kan door middel van het delen van de vele verschillende vormen van spiritualiteit om zo te laten zien dat diversiteit een belangrijk kenmerk is van spiritualiteit. Een andere middel is gericht om de studenten bewustzijn bij te brengen over de spirituele behoeften van de patiënt. Dit wordt door docenten gedaan door vragen te stellen omtrent de spirituele dimensie in de situatie van de patiënt met als doel om de studenten hierover te laten nadenken. De tweede fase die onderscheiden kan worden is: het assisteren van studenten om individuele blokkades te slechten. Studenten hebben regelmatig aanmoediging en ondersteuning nodig om persoonlijke en sociale barrières om spirituele zorg te leveren af te breken. Een strategie van docenten is om de studenten uit te dagen om een houding aan te nemen van openheid, respect en tolerantie naar de spiritualiteit van de patiënt toe. Dit kan bijvoorbeeld helpen om studenten, die teveel gericht zijn op hun eigen religie tijdens spirituele zorgverlening, een grotere gerichtheid te krijgen op de religie van de patiënt (Ibidem, 1955). Een ander middel is om samen met de studenten te reflecteren op 34 middelen om patiënten met existentiële pijn, bij te kunnen staan. Er worden daarbij vaak voorbeelden uit de verpleegkundige praktijk gebruikt. De studenten kunnen zich zo bewuster worden van het belang van spirituele zorg voor de patiënt. De derde fase die onderscheiden kan worden is: Supervisie bieden aan studenten betreffende hun competentie om spirituele zorg te leveren. De studenten verpleegkunde beginnen hun studie met verschillende niveau’s qua begrip van spiritualiteit en qua competentie in spirituele zorg. De stappen die ze maken in hun ontwikkeling zijn daarom persoonlijk maar de studenten ontwikkelen zich allemaal. Een middel dat de docenten gebruiken om het ontwikkelingsproces van de studenten te stimuleren is om de spirituele zorg een constante factor te blijven houden tijdens het curriculum. Docenten gebruiken hiervoor meerdere onderwijstechnieken. Zo stimuleren de docenten gevorderde leerlingen om tijdens praktijksituaties open te staan voor signalen die duiden op spirituele thema’ s bij de patiënt en deze signalen vervolgens bij de patiënt te verifiëren. Een ander middel om de competentie in spirituele zorg te vergroten is door de studenten te laten oefenen om een spirituele assessment te schrijven. Wanneer leerlingen dit onder de knie hebben kunnen zij de situatie van de patiënt in een veilige omgeving beoordelen in plaats van in de klinische praktijk (Ibidem, 1956). 2.6.2 De behoefte voor (bij) scholing van verpleegkundigen Uit verschillende onderzoeken naar de competentie van verpleegkundige spirituele zorg blijkt dat er behoefte is voor bijscholing van verpleegkundigen. Zo is uit onderzoek van Florin (2005) gebleken dat verpleegkundigen op de intensive care afdeling zichzelf moeten verbeteren in het maken van diagnoses rondom de spirituele problemen van de patiënt. Florin doet daarnaast de aanbeveling dat verpleegkundigen zich ook communicatief moeten verbeteren in het bespreken van de spirituele problemen van de patiënt (Ronaldson, et al,2012, 2128). Bij de implementatie van spirituele zorg door verpleegkundigen lijkt het gebrek aan een eenduidige definitie van spiritualiteit en spirituele zorg negatieve effecten te hebben in de praktijk. Zo is uit onderzoek van Wong (2008) gebleken dat hoewel sommige verpleegkundigen de spirituele behoeften van patiënten onderdeel laten uit maken van de zorg, dat echter niet door alle verpleegkundigen wordt gedaan. Dit komt omdat er meerdere interpretaties van spiritualiteit en spirituele zorg bestaan onder verpleegkundigen (Wong et al, 2008, 334). Het kan volgens Wong beargumenteerd worden dat de rol van spiritualiteit in de verpleegkundige zorg niet helder genoeg is voor verpleegkundigen en dat spiritualiteit daarom niet altijd goed begrepen wordt. Een groot gedeelte van verpleegkundigen ziet spirituele zorg daarom niet als deel van hun taken. Naast dat de spirituele zorg niet altijd geleverd wordt aan de patiënt is het in de gevallen dat het wel gebeurt vaak inadequaat. Er is daarom behoefte aan meer kennis over spiritualiteit bij verpleegkundigen (Ibidem, 334). De kennis van verpleegkundigen over spiritualiteit kan verbreed worden door middel van onderwijs. Wanneer spiritualiteit een groter onderdeel uit maakt van het onderwijs dan zijn verpleegkundigen beter in staat om de spirituele 35 behoeften van de patiënten te herkennen en zij zijn beter in staat om adequaat met deze spirituele behoeften om te gaan (Ibidem, 337). Mc Sherry & Jameson (2010) bevestigen de conclusie van Wong dat de spirituele zorg van verpleegkundigen vaak tekort schiet. Volgens Mc Sherry & Jameson is het nodig dat verpleegkundigen aanvullende begeleiding en steun nodig hebben om op een juiste manier met de spirituele en religieuze behoeftes van de patiënt om te kunnen gaan. Zij stellen dat uit anekdotisch bewijs is gebleken dat er in toenemende mate ongepaste verpleegkundige zorg is toegepast (Mc Sherry & Jameson, 2010, 1758). Ook verpleegkundigen zelf lijken behoefte aan bijscholing te hebben om hun vaardigheid om spirituele zorg te leveren te vergroten. Zo is gebleken dat maar 5.3 % van de verpleegkundigen zich altijd bekwaam genoeg voelt om de juiste spirituele zorg te leveren (Ibidem, 1762). Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de verpleegkundigen vinden dat zij niet genoeg onderwijs en training in spiritualiteit ontvangen (Ibidem, 1763). 2.6.3 Advies voor verbetering Verschillende onderzoeken naar het onderwijs in spirituele zorg geven adviezen over hoe het onderwijs verbeterd kan worden. Ik heb de belangrijkste adviezen die ik in de literatuur ben tegen gekomen in vijf clusters samengevoegd en hier onder beschreven. Duidelijke kaders Lantz (2007) stelt dat er meer, door wetenschappelijk onderzoek onderbouwde, richtlijnen, standaarden en beleidsstukken over de spirituele zorg voor studenten beschikbaar moeten komen (Cone & Giske, 2012,1952). Cone & Ciske adviseren daarnaast dat er onderzoek gedaan moet worden naar een aantal competenties in de spirituele zorg. Zo moet er onderzoek gedaan worden naar de definities van termen in de spirituele zorg, er moet begrip komen van het verschil tussen religie en spiritualiteit en er moet tot slot meer begrip komen over het identificeren van existentiële thema’ s (Ibidem). Praktijkervaring Van Leeuwen stelt dat studenten veel leren van spirituele zorg in de klinische praktijk en dat het daarom onderdeel uit moet gaan maken van het onderwijs. Zo blijkt uit onderzoek dat een klinische leerervaring voor verpleegkundigen een positieve invloed heeft op de gevoeligheid voor spiritualiteit en dat dit daarnaast leidt tot persoonlijke groei (Van Leeuwen et al, 2008, 2779). Cone & Cover geven het advies om in het verpleegkundige onderwijs naast theorie over spiritualiteit ook gebruik te maken van reflectie op praktijkervaringen, casus besprekingen en rollenspelen (ibidem, 1957). Cone & Giske bevestigen daarbij vooral de werkzaamheid van rollenspelen in het leerproces van studenten. De competenties van studenten worden vergroot wanneer zij spiritualiteit kunnen beoordelen, wanneer zij een professionele houding kunnen innemen in het gebruik van spirituele zorg en wanneer zij kunnen oefenen in een leer bevorderende omgeving (Cone & Giske,2012, 1958). 36 Vaste plek in het curriculum Cone & Ciske geven het advies spirituele zorg een expliciete en constante factor te laten zijn in de gehele verpleegkundige opleiding. De onderzoekers stellen dat een voortdurende focus op spirituele zorg maar ook steun en aanmoediging in de klinische stage praktijk noodzakelijk zijn voor de student om zich te bekwamen in de spirituele zorg (Cone& Ciske, 2012, 1958). Ook van Leeuwen stelt vast dat de spirituele zorg geen vaste plek heeft in het curriculum. Hij adviseert dat er daarom opnieuw gekeken en gediscussieerd moet worden over het systematisch terug laten komen van de spirituele aspecten van zorg in de verpleegkundige opleidingen (van Leeuwen et al, 2008, 2779). Positieve organisatie cultuur en het delen van kennis Een voorwaardelijk element voor verpleegkundigen om hun competentie in spirituele zorg te vergroten is een positieve organisatie cultuur. Het leer- en oefen- proces van de verpleegkundige vind zich namelijk altijd binnen een bepaalde zorgcontext plaats. Als de kwaliteit van de spirituele zorg verbeterd moet worden dan is het nodig dat het management een holistische zorg aanmoedigt maar dat ze ook tijd en ruimte bieden om deze zorg te kunnen bieden (Biro, 2012, 1009). Biro stelt verder dat verpleegkundigen veel van elkaar leren. De hoofdverpleegkundige kan daarom het goede voorbeeld geven via zijn of haar werkzaamheden (Ibidem). Ronaldson stelt dat het erg belangrijk is dat ervaren verpleegkundigen hun kennis over spirituele zorg delen met en uitleggen aan collega’ s en andere zorgdisciplines. De verpleegkundigen met veel ervaring in de spirituele zorg moeten daarom behouden en aangemoedigd worden (Ronaldson et al,2012, 2133). Ontwikkeling spiritualiteit studenten en verpleegkundigen Een ontwikkeling in de persoonlijke spiritualiteit van studenten tijdens het onderwijs kan een positieve invloed hebben op het inzetten van spirituele zorg in hun verpleegkundige werk. Miner- Williams (2005) stelt dat verpleegkundigen al vanaf vroeg in de opleiding gestimuleerd moeten worden om met hun eigen spiritualiteit aan de gang te gaan. Wanneer een verpleegkundige uit eigen ervaring weet heeft van spiritualiteit dan zal spirituele zorg beter geïmplementeerd kunnen worden in de zorg praktijk. De verpleegkundige zal dan bijvoorbeeld eerder weten hoe een spirituele zoektocht werkt en wat goede ondersteuning daarbij inhoudt (Miner-Williams, 819, 2005). Het is daarnaast belangrijk dat verpleegkundigen zelf op hun gemak raken met spiritualiteit. Dit leidt ertoe dat spiritualiteit een structurelere positie in de verpleegkundige zorg krijgt. Dit kan op twee manieren; de eerste is manier dat de verpleegkundige begrip opdoet over de rol van spiritualiteit in een mensenleven en wat een grote verandering, zoals een ziekte, voor effect heeft op een mens. De tweede manier is dat de verpleegkundige zich richt op persoonlijke heel- wording en het prettig voelen met zichzelf (Ibidem,818). 37 2.6.4 Conclusie Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? Het onderwijs heeft een aantal duidelijke positieve effecten op de competentie van de studenten om spirituele zorg te bieden aan patiënten. Zo wordt de uitvoering en de planning van spirituele zorg verbeterd door het onderwijs. Er bestaan echter een aantal blokkades die het docenten lastig maakt om spirituele zorg te onderwijzen. Er kan hieruit geconcludeerd worden dat deze blokkades op verschillende manieren doorwerken in de spirituele zorg van verpleegkundigen. Het gebruik van verschillende definities door docenten leidt er mogelijkerwijs toe dat verpleegkundigen een verschillend begrip hebben van spiritualiteit en spirituele zorg. Door de verschillende onderwijsmethodes die er gebruikt worden in het onderwijs zullen verpleegkundigen wellicht ook spirituele zorg anders gebruiken. Doordat onderwijs in spirituele zorg in verschillende mate op onderwijsinstellingen wordt aangeboden zullen de niveaus van de verpleegkundigen om spirituele zorg te leveren wellicht ook van elkaar verschillen. Gekeken naar het onderwijs zelf, hebben docenten het centrale doel om verpleegkunde studenten te leren de spirituele behoeften van de patiënt te signaleren en om spirituele zorg te kunnen bieden. De docenten houden in hun onderwijs rekening met een aantal omstandigheden. Deze omstandigheden hebben te maken met de student, de docent en de onderwijsinstelling vanwaar het onderwijs gegeven wordt. Het onderwijs in spirituele zorg aan studenten wordt door docenten als een ontwikkelingsproces op zowel het persoonlijke als het professionele vlak omschreven. De docenten zien zichzelf als mentor van de studenten. Vanuit deze rol delen ze ervaringen, demonstreren ze vaardigheden en moedigen ze de studenten aan om betrokken te raken bij spirituele kwesties. In dit ontwikkelingsproces worden drie fasen onderscheiden. De eerste fase draait om het vergroten van het bewustzijn van de student rondom de essentie van spiritualiteit, de tweede fase draait om het assisteren van studenten om individuele blokkades op te heffen en de derde fase draait om het bieden van supervisie om hun competentie van spirituele zorg te vergroten. Kijkende naar de verpleegkundige praktijk blijkt dat er behoefte is voor bijscholing om de competentie van verpleegkundigen om spirituele zorg te leveren te vergroten. Zo zijn er aanwijzingen dat de diagnostische en communicatieve vaardigheden van verpleegkundigen verbeterd moeten worden. Daarnaast wordt de spirituele zorg niet consequent door alle verpleegkundigen geleverd. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat er onder verpleegkundigen verschillend wordt gedacht over de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. De spirituele zorg die wel wordt geleverd blijkt vaak inadequaat te zijn. Ook verpleegkundigen geven aan dat zij onzeker zijn over hun vaardigheden en dat zij graag bijscholing zouden willen krijgen. Vanuit de literatuur worden er een aantal adviezen gegeven over hoe het onderwijs voor studenten en bijscholing voor verpleegkundigen 38 verbeterd kan worden. Zo moeten er voor studenten duidelijke kaders komen rondom spirituele zorg, de spirituele zorg moet een expliciete en constante factor worden in het curriculum, er moet meer praktijk- ervaring opgedaan worden tijdens het onderwijs en de ontwikkeling van de persoonlijke spiritualiteit moet gestimuleerd worden bij zowel de studenten als verpleegkundigen. 39 Hoofdstuk 3: Methodologie In dit onderzoek heb ik voor mijn empirische dataverzameling, via Facebook, een online focusgroepsgesprek gehouden. Dit gesprek voerde ik met verpleegkundigen die werkzaam zijn in de extramurale zorg. Ik zal in dit hoofdstuk de methodiek beschrijven die ik bij dit groepsgesprek en de analyse daarvan, gebruikt hebt. Om te beginnen beschrijf ik het onderzoeksveld (3.1); vervolgens ga ik in op de methodiek van het werken met focusgroepen (3.2) en de uitvoering van het gesprek via een online panel op Facebook (3.3.). Daarna beschrijf ik de onderzoekspopulatie, de onderzoekseenheden en de steekproeftrekking (3.4). Tenslotte ga ik in op ethische aspecten van het onderzoek (3.5) en de wijze waarop de analyse is voorbereid (3.6). 3.1 Onderzoeksveld: Extramurale zorg. In deze paragraaf zal ik het onderzoeksveld beschrijven waarin mijn empirisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Ik zal beginnen met een beschrijving te geven van de extramurale zorg en de grote veranderingen die daar op dit moment plaatsvinden. Ik zal vervolgens een beschrijving geven van de werkgever van de aan dit onderzoek participerende verpleegkundigen: Buurtzorg. Er vinden op dit moment hervormingen plaats in de zorg die ook van grote invloed zijn op de extramurale zorgsetting. Mensen die kampen met ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren, dit kan onder meer door ouderdom, door een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking zijn, vallen per 1 januari 2015 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De WMO uitgangspunten vallen goed samen met de methoden die in de extramurale zorg settings gebruikt worden. Deze methoden zijn onder meer gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie, de inzet van het eigen netwerk van cliënten, versterking van die netwerken en het inzetten van maatjes en vrijwilligers (Movisie, 2014, 3). De hervormingen zijn ook van invloed in de geestelijke gezondheidszorg. Deze hervormingen zijn om twee redenen nodig. De eerste reden heeft er mee te maken dat de kwaliteit van leven van zorgbehoevenden verhoogd wordt wanneer zij thuis verzorgd worden. De veranderingen zijn conform de behoeften van de zorgbehoevenden. De mensen met een beperking of een stoornis willen zo zelfstandig mogelijk leven en ouderen willen langer thuis blijven wonen. De tweede reden dat de hervormingen doorgevoerd worden heeft te maken met het goedkoper maken van de zorg (Website www.rijksoverheid.nl, 18-12-2014). Onderdeel van de hervormingen van de langdurige zorg is dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie en van mensen met een beperking, met chronische psychische of psychosociale problemen. De 40 ondersteuning heeft als doel dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven (Website www. invoorzorg.nl, 18-12-2014). Buurtzorg Buurtzorg omschrijft zich als een innovatief initiatief dat breekt met oude structuren, culturen en werkwijzen in de zorg. Bij Buurtzorg houden zij bij hun financiële uitgaven niet alleen rekening met het economische nut maar ook met het maatschappelijke nut. Buurtzorg helpt mensen onder meer bij hun empowerment en hun zelfredzaamheid (Buurtzorg Nederland, 2009). In de Buurtzorg organisatie staat de cliënt centraal, wijkverpleegkundigen werken zelfstandig, er zijn geen administratieve lasten en er bestaan geen managers (Website www. Kcwz.nl, 18-12-2014). Buurtzorg vindt dat de verpleeg- en verzorgingshuizen moeten sluiten. Zij stellen dat ouderen het helemaal niet prettig vinden om naar dergelijke instellingen te moeten verhuizen. De verpleegkundigen in dienst van Buurtzorg helpen de patiënten niet alleen met medische handelingen maar zij denken ook mee over hoe de mogelijkheden bij de patiënt en diens netwerk het beste ingezet kunnen worden (Ibidem). Om dergelijke complexe situaties aan te kunnen maakt Buurtzorg alleen gebruik van hoger opgeleide verpleegkundigen. Buurtzorg stelt dat lager opgeleide verpleegkundigen te afhankelijk zouden zijn van bazen om een oplossing te vinden in complexe situaties. Buurtzorg stelt dat zij in staat zijn om zelfs patiënten die intensieve zorg nodig hebben, zoals in de terminale fase, thuis te verplegen (Ibidem). 3.2 Focusgroep gesprekken De face-to-face focusgroep is voornamelijk effectief in het exploreren van de meningen van mensen en hun ervaringen. Er zijn daarnaast ook belangrijke voordelen van een online focusgroep te noemen voor de uitvoerbaarheid van een focusgroep gesprek. Zo is er het voordeel dat participanten gemakkelijker kunnen deelnemen onder meer omdat ruimtelijke afstand geen factor speelt in de beslissing om met het onderzoek mee te doen (Tates et al, 2009). Het is mede besloten om een online focusgroeps gesprek uit te voeren omdat afstand mogelijk een probleem zou kunnen zijn voor de wijk- verpleegkundigen met het oog op het deelnemen aan het onderzoek (Ibidem). Het online focusgroepsgesprek heeft daarnaast nog een aantal belangrijke voordelen. In de traditionele focusgroepen kunnen verbaal sterke participanten andere participanten overweldigen. Bij online focusgroepen is de gelijkheid in participatie groter en daardoor kan er een meer uitgebalanceerd beeld ontstaan van alle meningen (Ibidem). Online focusgroepen kunnen gesynchroniseerd worden afgenomen waarbij participanten gelijktijdig op een afgesproken tijd online zijn en onmiddellijk reageren op de vragen van de onderzoeker en de reacties van de andere participanten. De online focusgroep kan echter ook a- synchroon worden afgenomen. Dat betekent dat participanten op elk door hun 41 gewenst tijdstip kunnen inloggen en kunnen reageren. Dat kan dus ook betekenen dat participanten niet gelijktijdig online zijn (Ibidem). In ons onderzoek is er voor gekozen om het gesprek asynchroon af te nemen. Omdat participanten niet op een gezette tijd hoeven te reageren ontstaat er ruimte voor de participanten om langere en meer gedetailleerde antwoorden te geven (Ibidem). 3.3 Uitvoering gesprek Het online focusgroep gesprek werd met behulp van Facebook afgenomen. De deelnemers zijn via hun persoonlijke Facebook account uitgenodigd voor de gesloten groep: ‘Zingeving in de verpleegkundige zorg’. Gesloten betekent hier dat alleen de deelnemers en de onderzoekers toegang hadden tot het gesprek. Daarnaast was het voor de Facebook contacten van de deelnemers niet te zien dat zij deel uit maakten van de groep. Wanneer een participant geen Facebook account zou hebben gehad dan zou deze, al dan niet anoniem, kunnen worden aangemaakt door de onderzoekers. Omdat alle participanten een Facebook account bezaten was het niet nodig dat de onderzoekers extra accounts aanmaakten. Het gesprek werd over een tijdsduur van een week gevoerd. Nadat het onderzoek afliep hebben de deelnemers nog twee weken de tijd gehad om op de gespreksvragen en op elkaars reacties te reageren. Het hoofddoel van het groepsgesprek was om een antwoord te formuleren op de volgende vraag: In hoeverre en op welke wijze worden patiënten in de extramurale zorg door verpleegkundigen bijgestaan in hun zingevingsvraagstukken? Tijdens het onderzoek stond er iedere dag een andere onderwerp centraal. Elke dag, behalve de laatste waarbij er een vraag gesteld werd, werden er twee vragen gesteld. Het is bij focusgroepen belangrijk dat de participanten zich zo snel mogelijk op hun gemak voelen en aan het woord komen (Evers, 2007, 121). Het onderzoek is mede hierom begonnen met twee startvragen waarin de verpleegkundigen de ruimte kregen om zich voor te stellen. De gespreksvragen die er tijdens dit gesprek gebruikt zijn waren grotendeels overgenomen uit het onderzoek ‘Zingevingsvragen in het contact tussen arts en patiënt’ in 2006 van Pieper en Hijweege (Hijweege & Pieper, 2008). 3.4 Onderzoekspopulatie, onderzoekseenheden en steekproeftrekking De onderzoekspopulatie in dit onderzoek waren verpleegkundigen in extramurale zorg. De onderzoekseenheid bestond uit 4 verpleegkundigen die werkzaam waren bij thuiszorg organisatie; Buurtzorg Amsterdam. De onderzoekers hebben contact opgenomen met de verschillende afdelingen van Buurtzorg Amsterdam en zij hebben de verpleegkundigen vervolgens per email en per telefoon geïnformeerd en uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek. In het werven van deelnemers is er gebruik gemaakt van de toevallige steekproef. Er is hiervoor gekozen omdat wij geen beschikking hadden over een databestand met alle namen en adressen van verpleegkundigen in de extramurale zorg in Amsterdam. Omdat een dergelijk steekproefkader ontbrak hebben wij gekozen voor de toevallige steekproef. De kans om in dit onderzoek terecht te komen is daarom niet voor iedere 42 verpleegkundige gelijk. De resultaten in dit onderzoek kunnen daarom niet gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie (Baarda et al, 2013, 97). 3.5 Ethische aspecten Voordat een focusgroepsgesprek begint is het belangrijk dat de spelregels worden uitgelegd (Evers, 2007, 121-122). De verpleegkundigen hebben voorafgaande aan het gesprek een email gehad met informatie over het verloop van het onderzoek. De deelnemers waren voor elkaar en voor de onderzoekers niet anoniem. In de analyse van het onderzoek zullen de empirische onderzoeksgegevens geanonimiseerd worden. 3.6 Analyse De gespreksdata van de online gespreksgroep is van de Facebook website overgeplaatst naar een word bestand en ondergebracht in vijf tabellen. In deze vijf tabellen worden de reacties van deelnemers en vragen van de onderzoekers genummerd, geanonimiseerd, weergegeven, samengevat en gecodeerd. Het gebruik van tabellen kan in de analysefase van het onderzoek helpen om overzicht te krijgen in de onderzoeksdata (Baarda et al, 2013, 240. In de analyse van de data zal er gebruik gemaakt worden van codes. Deze codes zullen het verband leggen tussen het theoretisch kader (hoofdstuk 2) en het empirische materiaal (Ibidem, 217). De codes fungeren ten eerste als een hulpmiddel om het empirische materiaal te typeren. In de latere fasen van de analyse is het daarnaast een hulpmiddel om het empirische materiaal te reduceren. Met behulp van de codes zal het groepsgesprek samengevat kunnen worden (Ibidem, 218). Om de samenhang tussen de verschillende codes duidelijk te maken wordt er gebruik gemaakt van categorieën waarin codes worden ondergebracht die naar eenzelfde thematiek verwijzen (Ibidem, 231). De 6 categorieën in dit onderzoek zijn grotendeels gebaseerd op de deelvragen die in het theoretisch kader beantwoord zijn. De codes zijn vervolgens gebaseerd op de verschillende thema’ s in de antwoorden van deze deelvragen. Er zal daarnaast ook gebruik gemaakt worden van 2 codes afkomstig uit een gelijksoortig onderzoek onder verpleegkundigen in het Universitair Medisch centrum Utrecht, door een studente van dezelfde scriptiegroep waartoe ik behoorde (Meijer, 2013). Door de codes in categorieën samen te voegen wordt de analyse naar een conceptueler niveau getild (Baarda et al, 2013, 231). Er zal in de analyse selectief gecodeerd worden. Dat betekent dat er in eerste instantie codes aan het onderzoeksmateriaal zullen worden verbonden. De codes zullen in de latere analyse fasen gebruikt worden om specifieke passages uit het onderzoeksmateriaal te kunnen koppelen aan thema’ s die voortgekomen zijn uit het theoretisch kader (Ibidem, 239). Dit deel van de analyse is een deductieve activiteit waarbij wij ons theoretisch kader gaan toepassen op het nieuwe empirische materiaal (Ibidem, 239). Er zal in dit deel van de analyse echter ook rekening gehouden worden met eventueel nieuwe inzichten die er vanuit de ruwe gespreksdata aangedragen worden (Ibidem, 239). 43 Hoofdstuk 4: Analyse gespreksdata Ik begin dit hoofdstuk door een beschrijving te geven over het ontstaan van de in dit onderzoek gebruikte online gespreksgroep en de vragen die er in dit gesprek gesteld zijn (paragraaf 4.1). Ik zal vervolgens een beschrijving geven van de codes die ik in de analyse van de ruwe gespreksdata gebruikt heb (paragraaf 4.2), ik zal tot slot een beschrijving geven van de gecodeerde gespreksdata (paragraaf 4.3). 4.1 Het online focusgroepgesprek Voor de werving van participanten bij Buurtzorg Amsterdam is er toestemming gevraagd aan de regiocoach van Buurtzorg Amsterdam om de buurtteams in het kader van dit onderzoek te mogen benaderen. Nadat de toestemming gegeven was, is er met elf locaties van Buurtzorg Amsterdam contact gezocht waarbij de verpleegkundigen een uitnodiging ontvingen voor deelname aan dit onderzoek. De uitnodigingsbrief die zij hierbij ontvingen is als bijlage drie toegevoegd aan dit onderzoek. De volgende negen Buurtzorgteams zijn voor deelname uitgenodigd: Amsterdam Noord, Amsterdam De Jordaan, Amsterdam Gaasperdam, Amsterdam Zeeburg, Amsterdam Zuid, Amsterdam Watergraafsmeer, Amsterdam Buitenveldert, Amsterdam Westerpark en Amsterdam De Baarsjes. Het onderzoek vond net voor de zomervakantie, tussen een augustus 2013 en acht augustus 2013, plaats. Hoewel er na acht augustus geen vragen meer gesteld werden, konden de verpleegkundigen tot twee weken na het einde van het gesprek reageren op vragen of op elkaars reacties. Een aantal, in deelname geïnteresseerde, verpleegkundigen haakten op het laatste moment af omdat zij met vakantie gingen. Uiteindelijk hebben er vier verpleegkundigen aan het onderzoek geparticipeerd. De verpleegkundigen werken verspreid voor Buurtzorg door Amsterdam. De vier deelnemende verpleegkundigen werken bij de volgende Buurtzorg team: Amsterdam Zuid, Amsterdam Zeeburg en Amsterdam Watergraafsmeer. Een uitgebreidere beschrijving van de deelnemende verpleegkundigen valt te lezen in paragraaf 4.3. In deze paragraaf worden onder meer de resultaten van de startvragen beschreven waarin de verpleegkundigen zichzelf introduceren. De hoofdvragen die de deelnemende verpleegkundigen voorgelegd kregen zijn bijna letterlijk overgenomen uit het interviewschema van het kwalitatief onderzoek onder medisch specialisten van het UMC Utrecht (Hijweege & Pieper, 2008). De hoofdvragen die ik in het online focusgroepgesprek gebruikt heb, zijn hetzelfde als die gebruikt zijn door mijn mede- student en –onderzoeker Aly Meijer (2013) in het door haar geleide onderzoek in het UMC Utrecht onder verpleegkundigen (Meijer, 2013). Er zijn inclusief twee startvragen in totaal vijftien hoofdvragen gesteld. Deze hoofdvragen zijn onderaan deze paragraaf in tabel 1 te lezen. Ik heb daarnaast 24 keer doorgevraagd op de door de verpleegkundigen gegeven reacties. De verpleegkundigen hebben 63 keer gereageerd op de vragen of op elkaars reacties. Gemiddeld reageerden de verpleegkundigen 44 vier keer tijdens een hoofdvraag. De gespreksdata zijn als bijlage 2 bij dit onderzoek toegevoegd. Tabel 1: Hoofdvragen online focus groep: ‘ Zingeving in de verpleegkundige zorg’. Start/introductie vragen: 1: Kun je iets vertellen over je vooropleiding en de manier waarop je in je huidige werkveld terecht bent gekomen? 2: Kun je iets vertellen over je huidige werkzaamheden, met name over je contacten met patiënten, bv. hoe vaak en in welk stadium van de ziekte je contacten met hun hebt? Begin onderzoek: 3: Welke dingen maken jou zeer enthousiast? Waar geniet je van in het leven? Waar wil je je voor inzetten? Kortom, wat geeft jou zin in het leven? 4: Heb jijzelf een bron waaraan je steun ontleent bij het omgaan met ernstig zieken? 5: In de literatuur word gesproken van een bio/psycho/sociaal/spiritueel ziektemodel. Een ziekte grijpt in op het bio-lichamelijke/psychische, sociale en spirituele aspect van het menszijn. Herken je dit uit het contact met patiënten? Hoe kijk jij hier tegenaan? 6: Signaleer je psychische en/of sociale veranderingen bij de patiënt? Zo ja welke? 7: Bemerk je levens- en zingevingsvragen ten gevolge van de ziekte bij de patiënt? Zo ja welke? 8: Zijn er speciale signalen waaraan je levens- en zingevingsvragen herkent? 9: Vind je het voor de patiënt en/of voor jezelf van belang om op zijn/haar zinvragen in te gaan? Hoe geldt dat voor je collega’s denk je? 10: Heb je voldoende ruimte om op deze zinvragen in te gaan? Welke mogelijkheden zijn er en welke beperkingen? Hoe geldt dat voor je collega’s, denk je? 11: Hoe kijk je aan tegen multidisciplinaire samenwerking? Komen er tijdens het multidisciplinair overleg zinvragen en levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn aan de orde? 12: Welke contacten met de andere beroepsgroepen vind je wenselijk? Verwijs je wel eens naar de dienst geestelijke verzorging? Zo ja, in welke gevallen? 13: Heb je voldoende vaardigheden om met de zinvragen van de patiënt om te gaan? Wat lukt je goed en wat minder goed? 45 14: Vergt een gesprek over zinvragen een bepaalde houding, insteek, manier van benaderen door de verpleegkundige? 15: Vind je dat in de opleiding voor verpleegkundigen meer aandacht besteed moet worden aan het onderwerp omgaan met levens- en zingevingsvragen? Heb je behoefte aan bijscholing op dit terrein? Zo ja, in welke vorm (bijv. informatie a.d.h.v. recente literatuur, intervisie-/supervisiebijeenkomsten, training in vaardigheden, een cursus, klinische lessen)? 4.2 Gebruikte codes In de analyse van de gespreksdata maak ik gebruik van zeventien codes die ik op basis van de resultaten uit mijn theoretisch kader heb opgesteld. Ik maak daarnaast gebruik van twee codes die opgesteld en gebruikt zijn door mijn mede- onderzoeker Aly Meijer in haar onderzoek onder verpleegkundigen in de intramurale zorg in het UMC Utrecht (Meijer, 2013). Deze codes heb ik gekozen omdat ik vermoede dat zij een verdiepende werking konden hebben in de analyse van de ruwe gespreksdata. In de antwoorden van de verpleegkundigen kwamen een aantal thema’ s naar voren die niet of minder sterk naar voren kwamen in het theoretisch kader. Op basis van deze reacties heb ik twee nieuwe codes geformuleerd. De reacties van de verpleegkundigen zijn in codes onder gebracht. Mijn mede- onderzoeker Aly Meijer heeft in dit proces meegekeken en mij voorzien van feedback. De feedback die zij gaf over het coderen is meegenomen in de analyse van de gespreksdata. De zeventien codes die ik vanuit het theoretisch kader heb opgesteld, zijn gekoppeld aan een van de zes deelvragen in dit onderzoek. Aan de hand van de codes zal ik de gespreksdata beschrijven. De data uit de twee startvragen zijn niet gecodeerd. In mijn analyse zijn de verpleegkundigen geanonimiseerd en zij hebben een nummer gekregen. In mijn verwijzingen naar de gespreksdata zal ik het nummer van de verpleegkundige noemen, bijvoorbeeld V1 (Verpleegkundige 1), en het nummer van de reactie. De reactie van de verpleegkundige kan zo teruggevonden worden in de ruwe gespreksdata. De ruwe gespreksdata zijn te vinden in bijlage 2 van dit onderzoek. Een beschrijving van de codes is te vinden in bijlage 1 van dit onderzoek. De ruwe gespreksdata heb ik aan de hand van de volgende codes geanalyseerd: Codes theoretisch kader 1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving. 2: Zingeving als doel. 3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg. 4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken 5: Signaleren van zingevingsvraagstukken 6: Voorwaarden voor interventies 46 7: Interventies 8: Gebieden van zingevingsvraagstukken 9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. 11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde 12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines 14: Het onderwijs in spirituele zorg 15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum 16: Behoefte aan (bij) scholing 17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (Meijer, 2013) De verpleegkundige heeft: 18: een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn 19: kennis Codes vanuit de ruwe gespreksdata: 20) Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken 21) Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO 4.3 Analyse data In deze paragraaf zal ik de resultaten beschrijven van mijn analyse van de ruwe gespreksdata. Ik begin daarbij met een beschrijving te geven van de twee startvragen van het onderzoek. Ik zal daarna een beschrijving geven van de gecodeerde gespreksdata. Ik heb de codes geordend aan de hand van de deelvragen waar zij naar verwijzen. Start/introductie vragen Voorafgaande aan het onderzoek hebben we de verpleegkundigen twee startvragen gesteld waarmee ze zichzelf hebben kunnen introduceren aan de andere groepsleden. Hieronder heb ik de resultaten van deze startvragen beschreven. De antwoorden op deze startvragen worden niet meegenomen in de analyse van het gesprek. Verpleegkundige 1 heeft HBO V gevolgd. Hij heeft bijna 24 jaar ervaring als verpleegkundige. Hij heeft zowel intramuraal gewerkt, onder meer in ziekenhuizen in Amsterdam en Groningen, als extramuraal bij buurtzorg Amsterdam. Hij heeft 10 jaar lang, naast zijn verpleegkundige werk, een baan in het bedrijfsleven gehad. In 2012 heeft hij zijn baan 47 opgezegd in het bedrijfsleven om mensen thuis te gaan begeleiden bij hun sterven. Hij werkt sindsdien bij Buurtzorg Amsterdam (V1, 1). Verpleegkundige 2 is sinds haar 23e verpleegkundige, eerst op niveau 4 en later op niveau 5. Zij heeft daarnaast een management opleiding opgedaan. In haar werk als manager had zij er last van dat zij veel achter een bureau zat, veel met cijfers werkte en dat het bedrijf holle doelstellingen had. Na het beëindigen van haar management functie is zij bij Buurtzorg gaan werken. Zij werkt 3 dagen per week en altijd met dezelfde patiënten. De zorg hangt volledig af van de zorgvraag van de patiënt. Zij geeft zowel nazorg na een operatie als zorg in de palliatieve fase (V2, 2-3). Verpleegkundige 3 heeft de inservice opleiding gevolgd en zij heeft een opleiding stervensbegeleiding bij de NIS gedaan. Zij heeft cursussen in palliatieve zorg en in de oncologie gevolgd. Zij is gespecialiseerd in de palliatieve zorg. Zij heeft 10 jaar in ziekenhuizen gewerkt en dit was vooral op de oncologie afdeling. Zij heeft daarnaast 6 jaar in een hospice gewerkt. Naast dat zij werkt bij Buurtzorg Amsterdam is zij verbonden aan het Palliatieve thuiszorg project (V3, 4). Verpleegkundige 4 werkt in een multiculturele wijk in Amsterdam Oost. Er wordt daar volgens het Buurtzorg concept gewerkt; verpleging en verzorging wordt gecombineerd. Er wordt hierbij maat zorg geleverd; de zelfredzaamheid van de patiënt wordt gestimuleerd. Verpleegkundige 4 verpleegt patiënten in alle stadia van ziekte. Het komt vaak voor dat de patiënt tot aan de laatste levensfase word verpleegt. Ziekenhuizen verwijzen palliatieve patiënten ook door naar de thuiszorg. De zorg is er dan op gericht om het zo comfortabel mogelijk te maken voor de patiënt. Per dag komt hij bij 7/8 patiënten thuis wiens situatie uniek is. Persoonlijke betrokkenheid en aandacht zijn hierbij nodig. Het is belangrijk voor zowel het werk als voor de verpleegkundige dat het werk mentaal ‘losgelaten’ wordt (V4, 58). Start onderzoek: 1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? Code 1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving. In de analyse van de gespreksdata is deze code zeven keer gebruikt. In de gespreksdata hebben de verpleegkundigen op verschillende manieren gesproken over de zin en richtinggevende functie van zingeving in hun leven en tijdens hun werk. De verschillende waardes van de verpleegkundigen zijn onder meer richtinggevend in hun persoonlijke leven. Deze waardes worden door sommige verpleegkundigen expliciet omschreven. Zo verteld verpleegkundige 4 (hierna omschreven als V4) dat zij het belangrijk vindt om een heldere kijk te hebben op de dingen die zij doet. Zij wil daarnaast ook een 48 heldere kijk hebben op de wereld en op de maatschappij om haar heen (V4,10). Verpleegkundige 2 (hierna omschreven als V2) houdt zich bezig met duurzaamheid omdat zij graag wil dat de aarde in al zijn schoonheid nog lang meegaat (V2, 11). De waarden van een aantal deelnemers aan het online panel spelen een richtinggevende rol in hun werk. Zo vertelt verpleegkundige 1 (hierna omschreven als V1) dat hij een man van de wetenschap is en dat hij daarom met bepaalde vormen van spiritualiteit niets heeft. Een meer impliciet uitgesproken waarde omtrent het belang van spiritueel zorgdragen komt van V4. Zij stelt dat omdat levensvragen veelal opspelen in de terminale fase, zowel bij gelovigen als niet gelovigen, verpleegkundigen tijd zouden willen en moeten vrijmaken om patiënten met deze vragen bij te staan (V4, 32). Belangrijke anderen spelen een zingevende rol in het persoonlijke leven van V2. Zo stelt zij dat zij nieuwsgierig aangelegd is en het daarom leuk vindt om mensen/ zaken/ en dingen te doorgronden (V2, 11). Zij stelt daarnaast dat zij graag leert van anderen (V2, 11). In haar werk deelt V2 soms belangrijke zingevingsbronnen die zij heeft met patiënten. Dit kan hun inspireren en aan het denken zetten over hun zingevingsbronnen (V2, 15). Code 2: Zingeving als doel. In de analyse van de gespreksdata is deze code zes keer gebruikt. Een aantal verpleegkundigen ontplooien in hun persoonlijke leven betekenisvolle activiteiten. Zo spreekt V4 over de zin die hij haalt uit het creatief bezig zijn in zowel zijn persoonlijke leven, in bijvoorbeeld het zingen voor zijn vrienden, als in zijn professionele leven met cliënten (V4, 10). V2 is een natuurliefhebber en zij haalt energie uit allerlei activiteiten uit de natuur (V2, 11). Zij deelt dit met haar cliënten en deze kunnen hierdoor geïnspireerd raken om na te denken over hun eigen bronnen van zingeving (V2, 17). Een aantal verpleegkundigen hebben gesproken over de zingeving die zij vinden in de zorg voor de ander. Zo spreekt V4 over de zingeving die zij vindt in het betekenisvol zijn voor anderen (V4, R10). Ook V2 stelt dat zij het fijn vindt om mensen te ondersteunen. Zij doet dit het liefst vanuit haar eigen kwaliteiten. Zij wil zo bijdragen aan een beter welzijn (V2, 11). Code 3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg In de analyse van de gespreksdata is deze code zeven keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben gesproken over de bronnen die hun kracht geven in hun werk met ernstig zieken. De persoonlijke spiritualiteit heeft voor sommige verpleegkundigen een bekrachtigende werking tijdens het werk. Zo stelt V2 dat zij ondanks dat zij niet religieus is wel ergens kracht aan ontleent. Zij vindt het echter moeilijk om te definiëren wat die bron precies is (V2, 16). Buiten haar werk is de natuur een bron voor V2. Zij krijgt energie van de natuur, het inspireert haar en het brengt haar tot rust. (V2, 17). De persoonlijke spiritualiteit blijkt voor een aantal verpleegkundigen richtinggevend en motiverend te zijn in de spirituele zorg die zij bieden. Zo stelt V2 dat zij door haar eigen levensvragen meer aandacht heeft voor de levensvragen van de patiënten (V2, 50). V4 sluit aan bij V2 in die zin dat hij ook gemotiveerd wordt door zijn eigen levenservaring om een 49 gesprek over zingeving te voeren met patiënten. Hij stelt daarnaast dat de inzichten uit zijn eigen levenservaring, in gesprekken met patiënten, een rol spelen (V4, 53). V2 is van mening dat bewustzijn over de eigen levensvragen leidt tot meer herkenning van de levensvragen van de patiënt (V2, 50). V2 denkt daarnaast dat oudere collega’ s gemakkelijker inhaken op de zingevingsvragen van patiënten omdat zij meer levenservaring hebben (V2, 37). Over het omgaan met de zingevingsvragen van patiënten heeft V2 het meeste geleerd vanuit haar eigen levenservaring (V2, 60). Zoals in code 2 ook al beschreven deelt V2 haar eigen zingevingsbronnen met patiënten. Dit kan volgens haar de patiënt inspireren om na te denken over zijn eigen zingevingsbronnen (V2,17). Samenvatting: De waarden van de verpleegkundigen blijken richting- en zingevend te werken in zowel hun persoonlijke leven als tijdens hun werk. Hun persoonlijke waarden hebben onder meer invloed in hoe er naar spirituele zorg gekeken wordt door verpleegkundigen. De verpleegkundigen halen daarnaast zin uit de activiteiten die zij ondernemen. De verpleegkundigen vinden onder meer zin in de zorg voor anderen. Persoonlijke bronnen van zingeving kunnen kracht geven en als zodanig een positieve werking hebben voor de verpleegkundigen. De persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundigen speelt tot slot een rol in hoe zij spirituele zorg bieden en in hun motivatie om dat te doen. 2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? Code 4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken In de analyse van de gespreksdata is deze code drie keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben een aantal keer aangegeven dat zingevingsvragen vaak verborgen liggen. Zo geeft V3 aan dat hij het moeilijk vindt om concrete signalen te ontdekken bij de patiënt omtrent zijn zingevingsvragen. De patiënt laat zijn emoties pas zien nadat de verpleegkundige hiernaar vraagt (V3, 35). V1 bevestigt dat patiënten vaak niet uit zichzelf beginnen over zingevingsvragen maar pas nadat hij hierover begint (V1, 38). Ook V3 bemerkt niet altijd de zingevingsvragen bij patiënten (V3, 34). V3 benoemt daarnaast dat zingevingsvragen niet altijd te beantwoorden zijn maar dat de waarde van het gesprek dan vooral ligt in het luisteren en het bevragen van de cliënt (V3, 55). Code 5: Signaleren van zingevingsvraagstukken In de analyse van de gespreksdata is deze code 21 keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben te kennen gegeven dat zij veel gebruik maken van hun ‘gevoel’ in het detecteren van zingevingsvraagstukken bij de cliënt. Zo stelt V2 dat zij zingevingsvraagstukken vaak aanvoelt (V2, 51). V3 stelt dat zij aanvoelt wanneer zij de patiënt kan vragen naar zijn zingevingsvraagstukken. Wanneer hier geen ruimte voor is bij de patiënt dan laat hij of zijn netwerk dit merken (V3, 55). V4 luistert goed naar wat de patiënt zegt, maar maakt ook 50 gebruik van zijn zesde zintuig om een gesprek over zingevingsvraagstukken te beginnen (V4, 53). Een aantal verpleegkundigen geven daarnaast aan oog te hebben voor de zingevingsvraagstukken van de patiënt. Zo stelt V2 dat zij naarmate zij ouder wordt meer oog voor de zingevingsvraagstukken van de patiënt krijgt (V2, 50). V2 stelt voorts dat een groter bewustzijn over de eigen levensvragen leidt tot een grotere gevoeligheid voor en het sneller herkennen van levensvragen bij de patiënt (V2, 56). V4 stelt dat het de taak van de wijkverpleegkundige is om oog te hebben voor de situatie waar iemand zich in bevindt (V4,25). Wanneer een patiënt zich in de terminale fase bevind dan zijn de signalen van de zingevingsvragen beter waar te nemen. V2 stelt dat de zingevingsvragen van terminale patiënten nadrukkelijker aanwezig zijn (V2, 30). V3 stelt dat wanneer een patiënt zich in zijn terminale fase bevindt en geen enkel signaal uitzend dat het waardevol kan zijn om de patiënt hier dan alsnog naar te vragen. Ook wanneer de patiënt geen behoefte blijkt te hebben aan een gesprek is dit zinvol omdat het onderwerp geopend is. Dit maakt het makkelijker voor een patiënt om later een gesprek over zijn zingevingsvraagstukken te beginnen (V3, 34). V3 stelt dat zingevingsvragen vaak samen hangen met hardnekkige ziekte- symptomen die moeilijk genezen kunnen worden. De emoties die dit opwekt bij de patiënt zijn vaak tevens signalen van zingevingsvragen (V3, 35). De verpleegkundigen erkennen, maar nuanceren ook het belang van de niet resultaatgerichte ‘latende houding’ voor het signaleren van zingevingsvraagstukken. Zo stelt V3 dat wanneer patiënten zelf met vragen komen dat het belangrijk is om te luisteren en door te vragen. Er hoeft daarbij geen antwoord te komen (V3, 55). V3 stelt daarbij dat de verpleegkundige zich open moet stellen en de patiënt moet laten merken dat er genoeg tijd is voor een gesprek (V3, 58). V4 stelt dat, hoewel het een‘ kunst’ is , in een gesprek over zingeving, het aandachtig luisteren en niet teveel zelf zeggen, van belang is. Hij vult daarbij aan dat de houding van een verpleegkundige ook van belang is. De verpleegkundige moet er ontspannen bij zitten (V4, 53). V2 spreekt ook over het belang van de houding van de verpleegkundige. Zij stelt dat wanneer zingevingsvraagstukken bespreekbaar gemaakt worden of als er ingehaakt wordt op zingevingsvraagstukken, een rustige, open en uitnodigende houding nodig is. De patiënt moet daarnaast de ruimte krijgen om zijn verhaal te doen, maar de verpleegkundige moet tegelijkertijd ook zelf vragen durven stellen (V2, 57). Een aantal verpleegkundigen spreken over het belang van een assertieve houding van de verpleegkundige om zingevingsvraagstukken bespreekbaar te krijgen. Zo stelt V3 dat de verpleegkundige goed moet doorvragen wanneer symptomen van een ziekte de kop op steken. V3 stelt, ook zonder signalen, gesloten vragen over de ervaringen van een patiënt. Zo vraagt zij altijd aan patiënten of zij ergens bang voor zijn (V3, 34). V3 stelt dat goed doorvragen belangrijk is om zingevingsvraagstukken bespreekbaar te krijgen (V3, 35). V1 bevestigt dat patiënten vaak niet uit zichzelf over hun zingevingsvraagstukken beginnen. Hij stelt dat alleen als hij er zelf over begint deze vraagstukken besproken worden (V1, 38). 51 Code 6: Voorwaarden voor interventies In de analyse van de gespreksdata is deze code zes keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben meerdere keren aangegeven hun zorg aan te passen aan de patiënt. De verpleegkundigen erkennen zo de patiënt als persoon. Zo stelt V2 m.b.t. gesprekken over zingeving dat er altijd afgestemd moet worden op de patiënt. Zo past zij haar houding aan de patiënt aan. Daarnaast houdt zij in haar benadering ook rekening met de patiënt; bij de ene patiënt is zij voorzichtiger en aftastender dan bij de andere (V2, 57). De verpleegkundigen lijken een vertrouwelijke relatie met de patiënt belangrijk te vinden. Zo delen een aantal verpleegkundigen hun persoonlijke bronnen van zingeving met de patiënten. V3 stelt dat patiënten het prettig vinden wanneer hij zelf iets persoonlijke durft te vertellen (V3, 58). Ook V2 deelt haar persoonlijke zingeving met patiënten. Dit kan volgens haar leiden tot een opening van het gesprek (V2,14). V3 stelt daarnaast dat een patiënt, al dan niet bewust, zelf kiest voor iemand met wie hij een klik heeft om over zingeving te praten (V3, 40). Code 7: Interventies In de analyse van de gespreksdata is deze code tien keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben aangegeven met de patiënten in gesprek te gaan over hun zingevingsvraagstukken. V3 stelt dat ze de tijd en de ruimte neemt om op de zingevingsvragen in te gaan (V3, 40). V2 stelt dat ze het belangrijk vindt om in gesprekken de patiënten de ruimte te geven om hun verhaal te doen maar ook om zelf vragen te stellen (V2, 57). Daarnaast zet ze haar persoonlijke bronnen van zingeving in om patiënten te inspireren en om een gesprek te beginnen (V2, 17). V4 benadrukt dat verpleegkundigen tijd en ruimte moeten maken om zingevingsvraagstukken te bespreken met patiënten (V4, 32). V3 stelt dat ze gesprekken over zingeving zelf begint en dat patiënten hiermee vaak erg blij zijn omdat patiënten het gesprek hierover niet zelf durven te beginnen (V3, 39). V4 heeft daarnaast het voorbeeld gegeven dat hij samen met een cliënt in gesprek is gegaan over diens religieuze zienswijzen met als uitkomst dat de patiënt zijn medicijnen weer wilde in nemen (V4, 31). De verpleegkundigen maken naast het voeren van gesprekken ook gebruik van informatie en voorlichting in hun spirituele zorg. Zo stelt V3 dat zij bij patiënten in de palliatieve zorg, wanneer zij bang blijken te zijn, door voorlichting en informatie een hoop irreële angsten kan wegnemen. Zij stelt daarnaast dat in de palliatieve zorg huisartsen en verpleegkundigen beter samen werken en dat dit ook geruststellend werkt voor de patiënten (V3, 34). V1 stelt dat hij in de terminale fase van de zorg niet alleen rekening houdt met de patiënt maar ook met zijn familie en zijn vrienden. In deze zorg legt hij veel uit over wat zij kunnen verwachten (V1, 18). V1 staat in deze zorg ook open voor de spirituele gedachten en overtuigingen die geuit worden door de patiënt of diens partner. Hij kijkt hierbij vooral naar hoe de spiritualiteit van de patiënt diens welzijn beïnvloedt (V1, 19). V4 stelt dat een chronische aandoening het hele leven om kan gooien. Hij stelt dat hij oog heeft voor alle veranderingen in iemands situatie. Met dit in gedachten bedenkt hij interventies waarbij hij de patiënt kan adviseren en waarbij hij de patiënt vaardigheden kan aanleren om zo goed mogelijk met de 52 veranderde situatie om te kunnen gaan (V4, 25). Het doel is dat de mensen in redelijk welbevinden en veilig thuis kunnen wonen. Wanneer het nodig is kunnen er ook andere zorg professionals bijgehaald worden. V4 zoekt ook, wanneer dat nodig is, naar dagbesteding voor de patiënt (V4, 28). Samenvatting: De verpleegkundigen geven aan dat zij kenmerkend aan zingevingsvraagstukken vinden dat deze vaak verborgen liggen en dat zij niet altijd te beantwoorden zijn. In het signaleren van zingevingsvraagstukken gebruiken de verpleegkundigen hun ‘gevoel’ . Naarmate zij meer levenservaring opdoen krijgen zij meer oog voor de zingevingvraagstukken van patiënten. Wanneer een patiënt geen enkel signaal uitzendt moet de patiënt bevraagd worden over zijn zingevingsvraagstukken. De verpleegkundigen bevestigen het belang van de ‘latende houding’ om zingevingsvraagstukken te kunnen signaleren, maar zij nuanceren het ook. In de relatie met de patiënt erkennen de verpleegkundigen de patiënt en bouwen zij een vertrouwelijke relatie op. De verpleegkundigen gaan in hun spirituele zorg vooral met de patiënten in gesprek over hun zingevingsvraagstukken. Zij doen daarnaast ook aan voorlichting. 3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? Code 8: Gebieden van zingevingsvraagstukken In de analyse van de gespreksdata is deze code twaalf keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben op verschillende momenten benoemd dat de zingevingsvraagstukken van patiënten vooral opkomen wanneer zij in de palliatieve of terminale fase zijn aangekomen. Zo stelt V3 dat zij alleen zingevingsvraagstukken opmerkt bij mensen die in de laatste fase van hun leven zijn aangekomen (V3, 34). V4 stelt dat zingevingsvragen vooral opkomen in de terminale fase, hij voegt daaraan toe dat dit voor zowel gelovigen als niet gelovigen geldt (V4, 32). V2 nuanceert door te stellen dat de zingevingsvragen bij ongeneeslijke zieke patiënten nadrukkelijker aanwezig zijn maar dat ze wel kunnen overeenkomen met de vragen die geneeslijk zieken stellen (V2, 30). Volgens haar kan confrontatie met ziekte, ook als herstel wel mogelijk is, er toe leiden dat mensen stilstaan en nadenken over hun leven (V2, 30). V2 stelt dat patiënten veelal reageren op hun ‘een- zieke- zijn’ en dat dit kan leiden tot verwerkingsproblematiek (V2, 22). De zingevingsvragen die de patiënten stellen kunnen draaien rondom de gebrokenheid van het bestaan. Volgens V2 kunnen de vraagstukken in de palliatieve fase gaan over de zin van het geleefde leven en de zin van het huidige leven (V2, 29). V4 stelt dat patiënten in de terminale fase vragen stellen rondom de zin van het leven en van de dood (V4, 32). De zingevingsvraagstukken die de patiënten stellen kunnen dus draaien rondom de dood, maar ook om het leven als zodanig. De verpleegkundigen geven voorbeelden van zingevingsvraagstukken die rondom het leven draaien. V3 stelt dat patiënten in de 53 palliatieve fase soms piekeren over hoe het vroegere leven was en nu is ( V3, 35). In de palliatieve fase ziet V2 dat de zingevingsvraagstukken van patiënten ook kunnen draaien rondom gemaakte fouten en over het herstel daarvan (V2, 29). V2 stelt dat patiënten zich ook bezig houden met vragen rondom of zij het goed hebben gedaan in het leven (V2, 29). In de reactie van V3 is een bevestiging te lezen op V2 in dat patiënten zich bezighouden met of zij het goed hebben gedaan in het leven (V3, 35). De zingevingsvragen van patiënten kunnen ook draaien rondom het thema hoop. Zo stelt V2 dat de patiënten zich bezig houden met vragen rondom; ‘wat leeft er verder als ik dood ben’ en ‘is er meer dan het aardse leven’ (V2, 29). V1 ziet soms angst voor de dood bij patiënten (V1, 33). De zingevingsvragen van patiënten draaien ook rondom de heelheid van het bestaan. Zo stelt V2 dat zij meemaakt dat mensen, met en zonder behulp van religie, het ziek zijn in een bredere context kunnen plaatsen. Er ontstaat zo rust en acceptatie (V2, 20). Ook V1 ziet soms berusting bij patiënten in de terminale fase. De patiënten vinden op die momenten dat hun tijd gekomen is of dat hun leven geleefd is (V1, 33). Samenvatting: De verpleegkundigen stellen dat de zingevingsvraagstukken vooral plaatsvinden in de terminale fase. Deze zingevingsvraagstukken kunnen overeenkomen met de vragen die nietterminale patiënten stellen, maar bij laatstgenoemde patiënten zijn zij minder goed waar te nemen. De verpleegkundigen laten in hun reacties zien dat zij zingevingsvraagstukken waarnemen bij patiënten rondom de gebieden: Leven, dood, heelheid en gebrokenheid. 4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? Code 9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. In de analyse van de gespreksdata is deze code 23 keer gebruikt. De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving De verpleegkundigen ervaren veel vrijheid om zorg te bieden bij de zingevingsvraagstukken van patiënten. V4 stelt dat er in dienst bij Buurtzorg veel ruimte bestaat om wat langer met de patiënt in gesprek te gaan. V4 benadrukt dat deze ruimte ook van toepassing is op gesprekken over zingevingsvraagstukken. Ook zijn collega’ s nemen de tijd in gesprekken met patiënten (V4, 36). V2 bevestigt de ruimte die zij krijgt van haar werkgever om met patiënten in gesprek te gaan over hun zingevingsvraagstukken. Zij betwijfelt tegelijkertijd of er bij andere thuiszorgorganisaties dezelfde vrijheid bestaat (V2, 37). V3 neemt ruim de tijd en de ruimte om met palliatieve patiënten in gesprek te gaan over hun zingevingsvraagstukken. Zij stelt dat ditzelfde geldt voor haar collega’s (V3, 40). V3 stelt 54 daarnaast dat de zorg bij zingevingsvragen is opgenomen als doel in het Zorgpad Stervensfase (V3, 39). Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg in de verpleegkunde De verpleegkundigen benoemen meerdere redenen waarom en wanneer het belangrijk is dat de patiënt bijgestaan moet worden in zijn zingevingsvraagstukken. Zo stelt V3 dat ze het zeker van belang vind om op de zingevingsvragen van patiënten in te gaan of hiernaar te vragen. Zij stelt dat patiënten de zingevingsvragen vaak niet durven te stellen en dat ze er blij mee zijn als zij dat doet (V3, 39). V3 stelt dat zij juist bij palliatieve patiënten veel tijd uittrekt voor het bespreken van zingevingsvraagstukken (V3, 58). Ook V2 ziet het belang van zorg bij zingevingsvraagstukken. Zij vindt het zinvol omdat zingeving een positieve bijdrage levert aan het ziekteproces (V2, 37). V4 stelt dat omdat levensvragen, zowel bij gelovigen als ongelovigen, veelal een rol spelen in de terminale fase, de verpleegkundige tijd moet vrijmaken voor een gesprek (V4, 32). V1 stelt dat hij een man van de wetenschap is en dat hij met bepaalde vormen van spiritualiteit niets op heeft. Hij staat echter wel open voor de spirituele gedachten en overtuigingen die de patiënt en diens partner uiten maar dan vooral om te kijken hoe de spiritualiteit het welzijn van de patiënt beïnvloedt (V1, 19). V4 stelt dat gesprekken over zingeving in de acceptatie fase van de ziekte gevoerd zouden moeten worden. Volgens V4 is het zinloos wanneer interventies in de ontkennings- of onderhandelingsfase toegepast worden (V4, 31). De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid om spirituele zorg te leveren. De verpleegkundigen hebben soms moeite om de zingevingsvraagstukken bespreekbaar te maken bij de patiënt. Zo stelt V1 dat hij weleens angst voor de dood bij patiënten waarneemt, maar dat hij hier dan niet over durft te beginnen (V1, 33). Ook V2 vindt het soms spannend om een gesprek aan te knopen met een patiënt over zijn zingevingsvraagstukken. Zij stelt dat zij wat meer lef zou willen hebben om de dingen die zij aanvoelt bespreekbaar te maken. Zij is bang dat wanneer zij het bespreekt dit te confronterend is voor de patiënt (V2, 51). Een aantal verpleegkundigen spreken hun vertrouwen uit in hun bekwaamheid om spirituele zorg te leveren. Zo stelt V1 dat hij vaak goed aanvoelt wanneer een gesprek over zingevingsvraagstukken kan plaatsvinden. Hij vindt het lastig om dat moment precies te omschrijven. Het moment is vaak goed gekozen (V1, 38). V3 is niet bang om naar de angsten van patiënten te vragen (V3, 34). Zij heeft het gevoel genoeg vaardigheden te bezitten om goed met de zingevingsvraagstukken van de patiënt om te gaan. Zij stelt dat zij onder meer durf heeft en dat zij kan luisteren en kan spiegelen. Zij vindt het moeilijk wanneer een patiënt veel psychische problemen heeft of als de patiënt antwoorden op zijn vragen wil. Op die momenten verwijst zij de patiënt weleens door (V3, 55). 55 De mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt. In het online-panel bleek dat de verpleegkundigen een brede opvatting hebben over wat spirituele zorg precies inhoudt. De verpleegkundigen zagen het geven van informatie en voorlichting soms ook als spirituele zorg. Zo vertelt V3 dat zij in gesprekken over angst voor de dood, deze soms irreële angsten, (gedeeltelijk) kan wegnemen door de patiënt te informeren en voor te lichten (V3, 34). De mate van werkervaring Een verpleegkundige benoemt de positieve invloed die werkervaring heeft in het leveren van spirituele zorg. V2 benoemt dat zij denkt dat de oudere verpleegkundige werknemers, onder meer door hun grotere werkervaring, sneller kunnen inhaken op de zingevingsvraagstukken van patiënten dan haar jongere collega’ s (V2, 37). De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit. Een aantal verpleegkundigen hebben gesproken over de positieve invloed die hun eigen levenservaringen spelen in hun motivatie om spirituele zorg te gebruiken. Zo stelt V2 dat naarmate zij ouder wordt zij meer oog krijgt voor de zingevingsvragen van de patiënt. Zij ervaart de gesprekken als heel ‘ vervullend’. Dit heeft volgens haar alles te maken met haar eigen levensvragen (V2, 50). V2 denkt daarnaast dat de oudere verpleegkundigen in haar team onder meer door hun levenservaring makkelijker inhaken op de zingevingsvragen van patiënten dan de jongere verpleegkundigen (V2, 37). V4 stelt dat hij gemotiveerd wordt tot het voeren van een gesprek over zingeving door zijn eigen ontwikkeling en levenservaring (V4, 53). Samenvatting: De verpleegkundigen ervaren veel vrijheid vanuit hun werkgever om spirituele zorg aan de patiënt te bieden. De verpleegkundigen benoemen het belang van spirituele zorg voor de patiënt. De verpleegkundigen benoemen dat zij soms weinig vertrouwen hebben in hun vaardigheid om spirituele zorg te leveren. Andere verpleegkundigen spreken hun vertrouwen uit in hun vaardigheden. De verpleegkundigen hebben een brede opvatting over wat spirituele zorg precies inhoudt. De waardering van een aantal verpleegkundigen van hun persoonlijke spiritualiteit heeft een motiverende werking om spirituele zorg te gebruiken. 56 5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen, in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? Code 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. In de analyse van de gespreksdata is deze code tien keer gebruikt. De verpleegkundigen werken met veel verschillende disciplines en met externe partijen samen in hun zorg voor de patiënt. Zo stelt V4 dat de wijkverpleegkundigen met veel verschillende disciplines en andere partijen samen werken. Hiertoe behoren het maatschappelijk werk, vrijwilligersorganisaties, GGZ, Leger des Heils en de diverse instanties die in een wijk voorhanden zijn (V4, 47). V3 bevestigt dat verpleegkundigen met veel verschillende disciplines samen werken. Zij stelt dat zij daarnaast soms doorverwijst of bij disciplines consulteert (V3, 49). V4 stelt dat hij vaak samen werkt met het maatschappelijk werk, ergo- en fysiotherapeuten en met dagopvang met als doel om de cliënt te kunnen adviseren en vaardigheden aan te leren om de gevolgen van zijn ziekte in goede banen te leiden (V4, 26). V4 stelt verder dat, om er voor te zorgen dat de patiënt veilig en in redelijk welbevinden thuis kan wonen, er wordt samengewerkt met de patiënt zelf en met de mantelzorger. Er wordt dan afgestemd met zowel de patiënt zelf als met de mantelzorger wat zij zelf kunnen doen in de zorg van de patiënt (V4, 28). V4 neemt, wanneer de situatie daarom vraagt, contact op met vrijwilligersorganisaties of dagbesteding. Hij stelt dat de verpleegkundige goed op de hoogte is van de sociale kaart van de wijk waarin hij werkt (V4, 28). V3 stelt dat in de PaTz huisartsen en wijkverpleegkundigen meer en beter samen werken. Deze nauwe samenwerking heeft een positief effect op de patiënten; het maakt hun geruster en minder angstig (V3, 34). De verpleegkundigen maken in hun samenwerking met andere disciplines ook in beperkte mate gebruik van MDO’ s. V4 stelt dat MDO’ s georganiseerd worden wanneer er korte lijnen met andere disciplines nodig zijn om complexe situaties door te nemen (V4, 43). Hij benadrukt dat MDO’s niet vaak voorkomen omdat een wijkverpleegkundige er meestal wel met de huisarts uitkomt (V4, 43). V2 bevestigt dat er in complexe situatie MDO’ s georganiseerd worden. Dit gebeurt volgens haar vooral in de dementiezorg steeds vaker. De mantelzorger is ook vaak aanwezig bij de MDO’ s. Tijdens deze MDO’ s wordt de zorg van de patiënt afgestemd, de kennis wordt gedeeld en de verschillende disciplines ondersteunen elkaar (V2, 44). V2 benadrukt dat zij MDO’ s als erg waardevol ervaart. Na een MDO bestaat er veel helderheid en eenduidigheid over het vervolgtraject (V2, 44). V3 stelt dat er in de thuiszorg niet veel MDO’ s georganiseerd worden waar ook geestelijke verzorgers bij aanwezig zijn (V3,46). Code 12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt. De verpleegkundigen lijken niet veel door te verwijzen naar een dienst geestelijke verzorging of naar andere partijen die geestelijke bijstand aan de patiënt kunnen bieden. De keren dat zij 57 doorverwijzen doen zij dit op verzoek van de patiënt. Zo stelt V2 dat zij zelf twee keer een geestelijk verzorger heeft ingeschakeld. Dit was na een overleg met de cliënt. V2 benadrukt daarbij dat de doorverwijzing niet het resultaat was van een MDO (V2, 44). V4 stelt dat hij een keer heeft meegemaakt dat een patiënt een katholieke geestelijke wilde ontvangen om zo een sacrament te ontvangen. De geestelijke werd door de familie zelf ingeschakeld (V4, 48). V3 verwijst de patiënt in het geval van zingevingsvraagstukken wel in bepaalde gevallen door naar iemand van de kerk (V3, 55). Bij één deelnemer aan het online panel bleek dat hij niet helemaal bekend was met geestelijke verzorging. Zo geeft hij aan niet precies te weten wat de onderzoeker met geestelijke verzorging bedoelt (V4, 47). Code 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines In de analyse van de gespreksdata is deze code acht keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben benoemd dat zij in de zorg voor de patiënt, zowel in het kader van zingevingsvraagstukken als in het kader van andere verpleegkundige zorg, aan doorverwijzing doen. V4 stelt dat hij doorverwijst wanneer blijkt dat de patiënt en diens mantelzorger het niet alleen af kunnen. Hetgene wat zij aan zorg niet aankunnen wordt doorverwezen naar andere professionals in de eerste of in de tweede lijn. Dit kan betekenen dat hij doorverwijst naar een maatschappelijk werker of ouderenadvisseur (V4, 28). V3 verwijst patiënten in het kader van zingevingsvraagstukken in sommige gevallen door (V3, 49). Zij verwijst onder meer door wanneer in een gesprek over zingeving blijkt dat de patiënt veel psychische problemen heeft of als de patiënt graag antwoorden op diens zingevingsvraagstukken wil hebben. Zij verwijst dan door naar iemand die past bij de patiënt. Dit kan iemand zijn uit het netwerk van de patiënt, iemand van de kerk of een psycholoog (V3, 55). V3 stelt verder dat wanneer zij tijdens een gesprek over zingevingsvraagstukken in de knoop komt met de tijd en de nood hoog is bij de patiënt, zij haar cliënten soms doorverwijst naar haar collega’ s (V3, 40). Samenvatting: De verpleegkundigen werken met veel verschillende zorgdisciplines en andere partijen samen in de zorg voor de patiënt. Zij consulteren andere zorgdisciplines en zij verwijzen patiënten door. De verpleegkundigen maken alleen gebruik van MDO’ s wanneer er complexe situaties rondom de zorg van de patiënt zijn ontstaan. De MDO’ s worden positief beoordeeld door de verpleegkundigen. De verpleegkundigen verwijzen niet veel door naar geestelijk verzorgers. Zij verwijzen onder meer door op basis van een verzoek hiertoe van de patiënt. De doorverwijzing gebeurt niet op basis van wat is besproken met andere disciplines tijdens een MDO. 58 6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? Code 14: Het onderwijs in spirituele zorg In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. Uit de uitspraken van een aantal verpleegkundigen blijkt dat spirituele zorg geen constante factor heeft uit gemaakt van hun onderwijs. Zo stelt V2 dat het in haar opleiding bijna niet aan bod is gekomen en dat zij dit jammer vind (V2, 60). Zij nuanceert dit door te stellen dat zij, toentertijd als achttienjarige, misschien ook te ‘ groen’ was voor spirituele zorg (V2, 60). V4 bevestigt V2 hierin dat zingeving weinig aandacht heeft in de opleiding. Hij stelt dat dit zeker een plaats zou moeten krijgen in de onderdelen palliatieve zorg en preventie (V4, 62). V4 stelt daarnaast dat er aparte opleidingen bestaan die geschikt zijn voor de meer ervaren verpleegkundigen (V4, 62). V2 geeft aan dat zij door een individuele blokkade niet altijd aan spirituele zorg doet. Zo benoemt V2 dat zij het weleens spannend vindt om dingen bespreekbaar te maken. Zij zou graag wat meer lef willen hebben (V2, 51). Code 15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum In de analyse van de gespreksdata is deze code een keer gebruikt. Een uitspraak van V2 nuanceert het idee dat onderwijs de uitvoering van spirituele zorg bevordert. V2 stelt dat zij het meeste heeft geleerd door haar werk en haar levenservaring (V2, 60). 16: Behoefte aan (bij)scholing In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. V2 geeft aan dat zij het omgaan met levens- en zingevingsvragen een boeiend onderwerp vindt. Zij zou zich graag daar meer in verdiepen. Geschikte middelen daarvoor vindt zij: literatuur en intervisie of casuïstiek (V2, 60). Zoals in code 15 ook al beschreven stelt V4 dat zingeving onderdeel zou moeten uitmaken van de onderdelen palliatieve zorg en preventie in de verpleegkunde opleidingen (V4, 62). Er bestaat daarnaast onzekerheid over het leveren van spirituele zorg bij de verpleegkundigen. V1 benoemt dat hij weleens angst voor de dood bij patiënten ziet maar hier niet over durft te beginnen omdat hij bang is dat het te confronterend zal zijn voor de patiënt (V1, 33). Zoals in code 15 beschreven benoemt V2 dat zij het weleens spannend vindt om dingen bespreekbaar te maken. Zij zou graag wat meer lef willen hebben (V2, 51). Code 17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. Uit uitspraken van V2 en V4 blijkt dat spirituele zorg geen vast onderdeel uit maakt van het curriculum. Zoals in code 14 beschreven stelt V2 dat het omgaan met levens- en zingevingsvragen in haar eigen opleiding niet veel aanbod is gekomen (V2, 60). Ook zoals in 59 code 14 beschreven stelt V4 dat zingeving weinig aandacht heeft in de verpleegkundige opleiding (V4, 62). De verpleegkundigen lijken de waarde van het delen van opgedane kennis over spirituele zorg te erkennen. In sommige gevallen blijkt dit ook te gebeuren. V2 stelt dat intervisie en het bespreken van casuïstiek haar geschikte middelen lijken voor verdieping (V2, 59). Uit uitspraken van V4 en V3 blijkt dat kennis over spirituele zorg tussen verpleegkundigen wordt gedeeld. Zo stelt V3 dat sommige collega’ s het moeilijk vinden om met de zingevingsvragen van patiënten om te gaan en dat zij collega’ s hier soms over consulteert (V3, 40). V4 is van mening dat verpleegkundigen voldoende ondersteuning kunnen vinden over zingevingsthema’ s bij diverse groepen in de thuiszorg organisatie (V4, 62). V1 lijkt een ambigue houding te hebben tegenover spiritualiteit in de zorg. Hij stelt dat hij een man van de wetenschap is en met bepaalde vormen van wetenschap niets op heeft. Tegelijkertijd probeert hij wel open te staan voor de spirituele gedachten en overtuigingen van de patiënt maar dan vooral om te kijken in hoeverre de spiritualiteit van de patiënt het welzijn van de patiënt beïnvloedt (V1, 19). Samenvatting: De verpleegkundigen geven aan dat spirituele zorg geen vast onderdeel uit heeft gemaakt van hun verpleegkundige opleiding. Het idee dat onderwijs de uitvoering verbetert wordt genuanceerd door een van de verpleegkundigen. Zij heeft het meeste over spirituele zorg geleerd door haar werk- en levenservaring. De verpleegkundigen geven aan behoefte te hebben aan bij- scholing. De verpleegkundigen geven daarnaast aan soms onzeker te zijn over hun vaardigheden. Het onderwijs kan verbeteren door spirituele zorg een vast onderdeel uit te laten maken van het curriculum. Gecodeerde data aan de hand van codes uit het onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (2013) Code 18: De verpleegkundige heeft een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van mens-zijn In de analyse van de gespreksdata is deze code vijftien keer gebruikt. De verpleegkundigen herkennen dat ziekte ingrijpt op de bio-lichamelijke/psychische, sociale en het spirituele aspect van het mens-zijn en zij zien deze aspecten als onderdeel van hun zorg. V1 is van mening dat de beïnvloeding van ziekte op de verschillende aspecten van het mens-zijn vooral herkenbaar is in de terminale fase van de ziekte. Volgens hem staan in de thuissituatie niet alleen de patiënt maar ook het gezin en de vrienden kring onder invloed van het sterven van de patiënt. Hij beschouwt het gezin en de vriendenkring als onderdeel van zijn zorg. V1 is daarnaast van mening dat de sociale kring de patiënt beïnvloedt en ook dat de patiënt de sociale kring beïnvloed. Het is volgens hem een dynamisch geheel (V1, 18). V2 beschrijft dat door een ziekte vanzelfsprekendheden voor een patiënt weg vallen. Dit 60 geldt zowel voor het fysieke als het sociale. Zij maakt hierbij mee dat patiënten veel steun halen uit hun religie (V2, 20). V2 bevestigt daarnaast dat zij, net als V1 zorg draagt voor de verschillende aspecten van de patiënt (V2, 21). V4 stelt dat de gevolgen van een chronische aandoening erg groot kunnen zijn voor een patiënt. Volgens hem kan het leven voorafgaande aan de aandoening volledig veranderen (V4, 24). Hij stelt dat door de fysieke beperkingen psychische problemen kunnen ontstaan (V4, 24). Daarnaast kunnen ziektes de sociale en de maatschappelijke context van een cliënt veranderen (V4, 25). Verpleegkundigen in de extramurale zorg kijken volgens hem naar het gehele plaatje (V4, 28). V2 erkent het belang van spiritualiteit op het psychosociaal welbevinden van de patiënt. Zo stelt V2 dat patiënten soms enorme steun ervaren aan hun religie. Met behulp van religie kunnen patiënten hun ziekte in een bredere context plaatsen. Er ontstaat zo meer rust en acceptatie. Dit acceptatie proces kan ook zonder religie plaatsvinden (V2, 20). De verpleegkundigen hebben aandacht voor het zingevingsproces van de patiënt. Zo stelt V2 dat patiënten vaak een reactie hebben op hun ‘een zieke zijn’. Zij stelt dat patiënten soms last kunnen hebben van verwerkingsproblematiek (V2, 22). V2 stelt verder dat confrontatie met ziekte, ook als herstel mogelijk is, mensen kan doen laten stilstaan en nadenken over het leven (V2, 30). V4 stelt dat de zingevingsvragen van de patiënt vooral in de terminale fase voorkomen. Dit geldt voor zowel gelovigen als niet gelovigen (V4, 23). Ook V3 bemerkt zingevingsvraagstukken vooral in de laatste levens fase van patiënten (V3, 34). V1 stelt dat hij soms zingevingsvraagstukken rondom angst voor de dood ziet. Hij ziet ook dat sommige patiënten meer berustend zijn in hun komende sterven (V1, 33). De verpleegkundigen hebben verschillende keren hun vertrouwen geuit over hun vaardigheden om met de zingevingsproblemen van de patiënt om te gaan. Zo stelt V3 dat ze meestal aanvoelt wanneer de patiënt of diens netwerk toe zijn aan een gesprek over zingevingsproblemen. Ze heeft daarnaast het gevoel dat ze genoeg vaardigheden bezit om op de zingevingsvragen van de patiënt in te gaan (V3, 55). V4 heeft het voorbeeld gegeven waarin hij samen met een patiënt in gesprek ging over diens religieuze zienswijze m.b.t. het medicijngebruik in zijn zorg. Dit gesprek heeft volgens V4 veel opgelost voor de patiënt (V4, 31). De verpleegkundigen hebben daarnaast ook aangegeven soms onzeker te zijn bij het inzetten van spirituele zorg. Zo stelt V1 dat hij soms angst voor de dood waarneemt, maar daar niet over durft te beginnen (V1, 33). Ook V2 geeft aan dat ze het soms spannend vind om zingevingsvraagstukken met patiënten te bespreken. Ze is dan bang dat het te confronterend zal zijn voor de patiënt (V2, 51). Code 19: De verpleegkundige heeft kennis In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben op verschillende momenten in het gesprek blijk gegeven theoretische kennis te bezitten over de zorg. Zo stelt V2 dat is aangetoond dat bepaalde ziektes karaktereigenschappen kunnen afvlakken of juist kunnen versterken. V2 stelt daarnaast dat medicijngebruik psychische veranderingen kan veroorzaken (V2,22). V4 laat 61 zien theoretische kennis te bezitten over de verschillende fasen van het leren omgaan met de beperkingen van ziekte. V4 stelt dat Kübler Ross onderzoek heeft gedaan hiernaar en dat hij op vier stadia is uitgekomen: woede, ontkenning, onderhandeling en acceptatie (V4, 31). In de reactie van V3 valt te lezen dat zij kennis heeft van de richtlijn Zorgpad Stervensfase. Volgens V3 is in de Zorgpad Stervensfase opgenomen dat verpleegkundigen met patiënt en naasten in gesprek moeten gaan over onder meer rituelen en behoeftes aan een pastoor (V3, 39). Gecodeerde data aan de hand van codes vanuit de gespreksdata Code 20: Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt. De verpleegkundigen hebben op verschillende momenten in het gesprek laten weten een kijk te hebben op de oorsprong van zingevingsvraagstukken. Zo stelt V2 dat wanneer mensen geconfronteerd worden met ziekte dit hun kan doen stilstaan en nadenken over hun leven (V2, 30). Zij stelt daarnaast dat het ‘ ziek zijn’ verwerkingsproblematiek kan veroorzaken bij patiënten. Dit kan psychische gevolgen zoals depressie veroorzaken. In sociaal opzicht kan ziekte ook vereenzaming inhouden (V2,22). V4 stelt dat zingevingsvragen pas opkomen bij een patiënt wanneer hij, tijdens het omgaan met de beperkingen van zijn ziekte, zich in de ‘acceptatie fase’ bevindt (V4, 31). 21: Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. De verpleegkundigen geven te kennen dat het thema zingeving alleen in specifieke situaties onderdeel uit maakt van MDO’s. V4 stelt dat tijdens een MDO, er alleen wanneer het voor een bepaalde situatie zinvol lijkt, over de gemoedstoestand en de coping van een patiënt gesproken wordt. V4 benadrukt dat een gesprek over zingeving een intiem en persoonlijk gebeuren is (V4, 42). V3 stelt dat zingeving in de palliatieve zorg onderwerp is van gesprekken met de huisarts, patiënt en familie. Zij benadrukt dat bij MDO’s over niet palliatieve patiënten zingevingsthema’ s niet vaak aan bod komen (V3, 46). 62 Hoofdstuk 5: Conclusie, discussie, aanbevelingen. Thans keer ik terug naar de hoofdvraag die ik in het begin van dit onderzoek stelde. Ik zal in dit hoofdstuk, op basis van de resultaten van het theoretisch kader en de gespreksdata, een antwoord proberen te geven op de hoofdvraag. De hoofdvraag luidde: In hoeverre en op welke wijze worden patiënten in de extramurale zorg door verpleegkundigen bijgestaan in hun zingevingsvraagstukken? Eerst zullen we een conclusie van ons onderzoek formuleren (5.1). Vervolgens zullen we de conclusie bediscussiëren in het licht van de geraadpleegde literatuur (5.2). Tenslotte zullen we aanbevelingen doen voor vervolgonderzoek (5.3). 5.1 Conclusie Uit ons empirisch onderzoek komt de volgende synthese naar voren. Het persoonlijke zingevingssysteem van de verpleegkundigen heeft op verschillende manieren invloed op hun werk als verpleegkundige. Zo blijken de waarden van verpleegkundigen een zingevende en daarmee een motiverende rol in hun werk te spelen. Het betekenisvol kunnen zijn voor mensen heeft bijvoorbeeld een zingevende werking voor een aantal verpleegkundigen. De persoonlijke spiritualiteit blijkt daarnaast richtinggevend te werken voor een aantal verpleegkundigen. De persoonlijke ervaringen die zij hiermee hebben opgedaan blijken inspirerend te werken in hun omgang met de zingevingsvraagstukken van patiënten. De verpleegkundigen halen daarnaast kracht uit hun persoonlijke bronnen van zingeving. De persoonlijke bronnen van zingeving helpen de verpleegkundigen in hun omgang met ernstig zieken. De verpleegkundigen kijken verschillend naar de oorsprong van de zingevingsvraagstukken van patiënten. Een lid van het online panel stelt dat de confrontatie met ziekte mensen kan doen laten stilstaan en nadenken over hun leven. De confrontatie met het ‘zieke zijn’ kan daarnaast verwerkingsproblematiek veroorzaken, hetgeen vervolgens psychische problemen teweeg kan brengen. De deelnemers aan het panel stellen dat de zingevingsvraagstukken van patiënten vaak verborgen liggen. Het wordt daarnaast benoemd dat de zingevingsvraagstukken niet altijd te beantwoorden zijn. De verpleegkundigen maken veel gebruik van hun ‘gevoel’ in het detecteren van zingevingsvraagstukken. Het bewustzijn over hun eigen zingevingsvraagstukken maakt dat zij gevoeliger voor de zingevingsvraagstukken van de patiënten worden. Het kan volgens een verpleegkundige toch waardevol zijn om een gesprek te beginnen wanneer de patiënt geen enkel signaal uitzendt. Het onderwerp krijgt zo de ruimte om besproken te worden. De 63 signalen die patiënten uitzenden zijn niet in elke ziektefase even sterk. De patiënt geeft de sterkste signalen af tijdens de terminale fase. Een aantal verpleegkundigen beschrijven het belang van een assertieve houding van de verpleegkundige om zingevingsvraagstukken bespreekbaar te krijgen. De verpleegkundigen stellen dat zij in gesprek met de patiënt zich inhoudelijk terughoudend opstellen en tegelijkertijd een ontspannen houding aannemen. De verpleegkundigen benoemen niet expliciet voorwaarden waar hun interventies aan moeten voldoen. De verpleegkundigen geven er blijk van dat zij aan ‘maatzorg’ doen. De verpleegkundigen stemmen hun zorg op de patiënt af en zij benaderen iedere patiënt anders. De verpleegkundigen spreken uit dat zij ook zelf persoonlijke informatie met de patiënten delen. De verpleegkundigen doen dit om het gesprek op gang te brengen, de patiënt te inspireren maar ook omdat de patiënt het prettig vind. De interventies van de verpleegkundigen bestaan vooral uit het in gesprek gaan met de patiënt over zijn zingevingsvraagstukken. De verpleegkundigen lijken hier zonder uitzondering veel tijd en ruimte voor te nemen. Zij gebruiken hierbij onder meer persoonlijke bronnen van zingeving om het gesprek op gang te brengen. Naast gesprekken maken verpleegkundigen ook gebruik van informatie en voorlichting wanneer zij in aanraking komen met de zingevingsvraagstukken van de patiënt. Hoewel de zingevingsvraagstukken nadrukkelijker naar voren komen in de terminale fase, komen zij in de aard wel overeen met de vragen die geneeslijk zieken lijken te stellen. De verpleegkundigen beschreven dat in confrontatie met ziekte de patiënten zich bezig houden met vragen rondom de zin die hun leven heeft gehad maar ook met de zin die hun leven nu heeft. Patiënten die zich in de terminale fase bevinden, houden zich volgens de panelleden bezig met vragen rondom hoop en schuld. De verpleegkundigen vertelden dat er patiënten zijn die zich in de terminale fase van hun ziekte bevinden en dit accepteren. Religie kan hierbij de patiënten helpen om hun ziekte in een bredere context te plaatsen. Er wordt hierbij echter benadrukt dat ook patiënten zonder religie in de acceptatie fase terecht kunnen komen. De verpleegkundigen benadrukken dat zij vanuit hun werkgever veel vrijheid ervaren om tijd en ruimte te maken voor gesprekken over de zingevingsvraagstukken van patiënten. De verpleegkundigen laten daarnaast in hun reacties zien dat zij een positief beeld hebben van spirituele zorg in de verpleegkunde. Er worden hierbij meerdere redenen genoemd waarom het onderdeel moet uit maken van de verpleegkundige zorg. De verpleegkundigen stellen onder meer dat spirituele zorg een positieve bijdrage kan leveren aan het ziekte proces en dat spirituele zorg beantwoord aan een behoefte van de patiënt. De mate van werkervaring met spirituele zorg blijkt een positieve invloed te hebben op de zorg die zij leveren. De verpleegkundigen hebben uitgesproken dat zij veel over spirituele zorg hebben geleerd door hun werkervaring. De persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundigen heeft daarnaast een motiverende en inspirerende werking in het gebruik van spirituele zorg. Er spelen ook een aantal factoren een minder positieve rol in het gebruik van spirituele zorg. Hoewel er verpleegkundigen hun zelfvertrouwen uit spreken over hun bekwaamheid om met de zingevingsvraagstukken van de patiënt om te gaan, benoemen de verpleegkundigen ook dat 64 zij soms onzeker zijn in het leveren van spirituele zorg. Uit hun voorbeelden blijkt dat deze onzekerheid een blokkade blijkt in het leveren van spirituele zorg. Een andere factor die invloed heeft op de spirituele zorg van de verpleegkundigen is de mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt. De verpleegkundigen benoemen dat zij, ook in de context van de zorg bij zingevingsvraagstukken van patiënten, aan voorlichting doen. De verpleegkundigen werken met veel verschillende disciplines en met externe partijen samen in hun zorg voor de patiënt. De verpleegkundigen kunnen onder meer bij hun collega’s terecht voor informatie. Verpleegkundigen consulteren hun collega’s onder meer zodat zij de patiënt kunnen adviseren en vaardigheden kunnen aanleren zodat de patiënt goed om kan gaan met de gevolgen van zijn ziekte. De verpleegkundigen nemen in hun zorg, wanneer dat nodig blijkt, ook contact op met externe partners zoals maatschappelijke organisaties, met als doel om dagbesteding voor de patiënt te vinden. De verpleegkundigen blijken in beperkte mate gebruik te maken van MDO’s (multidisciplinaire overleg). Er wordt vooral gebruik gemaakt van MDO’s wanneer er complexe patiënt gerelateerde situaties bestaan. De MDO’s worden positief beoordeeld door de verpleegkundigen. Bij een MDO wordt de zorg afgestemd, de kennis wordt gedeeld en de verschillende betrokken disciplines ondersteunen elkaar. Zingevingsthema’s bij nietpalliatieve patiënten zijn zelden onderwerp van gesprek tijdens een MDO. Zingeving wordt vooral met de patiënt zelf besproken. Wanneer de situatie van een palliatieve patiënt wordt besproken tijdens een MDO zijn zingevingsthema’s wel regelmatig onderwerp van gesprek. De verpleegkundigen verwijzen zelden door naar een geestelijk verzorger of naar andere partijen die geestelijke bijstand bieden. De verpleegkundige die de term ‘geestelijke verzorging’ niet volledig begreep, verwees zelf nooit door daar naar een geestelijk verzorger. De verpleegkundige die heeft doorverwezen naar een geestelijk verzorger deed dit op verzoek van de patiënt. De verpleegkundigen verwijzen patiënten, ook in het kader van zingevingsvraagstukken door. Dit wordt onder meer gedaan wanneer een patiënt psychische problemen blijkt te hebben. De doorverwijzing kan zijn naar een religieuze instelling of een psycholoog. De verpleegkundigen blijken ook onder collega’s door te verwijzen wanneer een patiënt met zingevingsvraagstukken zit en de nood hoog is. De verpleegkundigen hebben tijdens hun opleiding weinig scholing in spirituele zorg gekregen. De verpleegkundigen hebben voor hun spirituele zorg het meeste geleerd vanuit hun eigen levenservaring en werkervaring. De verpleegkundigen spreken uit dat zij te weinig onderwijs hebben gehad in de spirituele zorg en dat zij behoefte hebben aan verdieping in het onderwerp van spirituele zorg. In het gesprek spreken de verpleegkundigen uit dat ze het fijn zouden vinden om onder meer via intervisie en casuïstiek zich in het onderwerp te verdiepen. Het onderwijs kan ook helpen om de onzekerheid te verkleinen die de verpleegkundigen nu ervaren over hun vaardigheden in spirituele zorg. Het onderwijs kan daarnaast helpen om een ambigue houding, zoals een van de verpleegkundigen leek te hebben, tegenover spirituele zorg in de verpleegkunde te verminderen. 65 De twee codes die ik vanuit het onderzoek van mijn mede- student Aly Meijer (2013) gebruikt heb in mijn analyse hebben tot voor dit onderzoek relevante inzichten geleidt. Zo is er meer inzicht over hoe de verpleegkundigen zorg dragen voor de verschillende aspecten, inclusief het spirituele aspect, van de patiënt. De verpleegkundigen herkennen dat ziekte ingrijpt op de verschillende aspecten van het menszijn. Deze invloed is volgens een verpleegkundige vooral goed te herkennen in de terminale fase van de ziekte. De verpleegkundige benadrukt dat hij niet alleen zorg draagt voor het fysieke aspect maar ook voor het sociale aspect van de patiënt. De familie en vrienden van de patiënt maken daarom ook deel uit van de zorg die hij levert. Een andere verpleegkundige ziet de grote invloed van de ziekte vooral terugkomen bij chronisch zieken. Ook deze verpleegkundige draagt zorg voor meerdere aspecten van de patiënt. De verpleegkundigen hebben ook aandacht voor het spirituele aspect van de patiënt. De verpleegkundigen laten zien dat zij oog hebben voor het zingevingsproces van de patiënt en daarvoor zorg (willen) dragen. 5.2 Discussie In het theoretisch kader hebben we zes deelvragen geëxploreerd. Het is interessant om na te gaan in hoeverre het beeld dat uit het empirisch onderzoek naar voren komt, overeenkomt dan wel afwijkt van de theoretische exploratie. We doen dit achtereenvolgens voor de verschillende deelvragen . 1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? De verpleegkundigen hebben in het kader van de eerste deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd. Zo blijkt uit onderzoek dat de vertrouwdheid die de verpleegkundigen hebben met hun eigen spiritualiteit richtinggevend is in de spirituele zorg die zij zelf kunnen bieden (zie paragraaf 2.1.2). Een aantal verpleegkundigen uit ons panel bevestigen dit. In de literatuur staat daarnaast te lezen dat de persoonlijke spiritualiteit de veerkracht van verpleegkundigen kan vergroten (Ibidem). Ook dit bevestigen de verpleegkundigen in hun antwoorden. Er staat daarnaast in de literatuur beschreven dat zingeving in de liefde, ofwel in de zorg voor de ander, gevonden kan worden (2.1.1). Een aantal verpleegkundigen bevestigen dat het zingevend is om voor anderen te zorgen. 2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? De verpleegkundigen hebben in het kader van de tweede deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd. Zo staat in de literatuur beschreven dat zingevingsvraagstukken opkomen wanneer er grote veranderingen optreden in het leven (zie paragraaf 2.2.1). Dit word erkend door een verpleegkundige uit ons online-panel. 66 De verpleegkundigen bevestigen daarnaast dat kenmerkend voor zingevingsvraagstukken is dat deze vaak niet aan de oppervlakte liggen en dat zij niet altijd te beantwoorden zijn (zie paragraaf 2.2.2). Een verpleegkundige bevestigt daarnaast dat patiënten soms geen enkel signaal afgeven op momenten dat anderen existentieel zouden lijden (Zie paragraaf 2.2.3). De verpleegkundigen nuanceren het belang van de ‘latende houding’ (zie paragraaf 2.2.2) om zingevingsvraagstukken bespreek te maken. Tegelijkertijd onderschrijven de verpleegkundigen het belang van de ‘latende houding’ (Ibidem) om de patiënt de ruimte en de tijd te geven om zijn verhaal te doen. De erkenning van de persoon wordt in de literatuur als een voorwaarde voor interventies in de spirituele zorg aangemerkt (zie paragraaf 2.2.4). De verpleegkundigen lijken deze waarde te onderkennen en het komt in hun zorg tot uiting. Een tweede voorwaarde die er vanuit de literatuur beschreven wordt, is het opbouwen van een vertrouwelijke relatie met de patiënt (zie paragraaf 2.2.4). Hoewel de verpleegkundigen ook dit niet expliciet benoemen als een voorwaarde, lijken zij de vertrouwelijkheid in de relatie met een patiënt te waarderen. 3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? De verpleegkundigen hebben in het kader van de derde deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in de meeste gevallen bevestigd. Zo beschrijven de verpleegkundigen dat de zingevingsvraagstukken van patiënten veelal lijken te draaien rondom de in de literatuur beschreven gebrokenheid van het bestaan (zie paragraaf 2.3.1). De verpleegkundigen benoemen daarnaast ook een aantal thema’s, zoals het thema hoop, die in het Ars Moriendi model beschreven worden (zie paragraaf 2.3.2). De zingevingsvraagstukken van de patiënt draaien ook rondom de in de literatuur beschreven heelheid van het bestaan (zie paragraaf 2.3.1). 4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? De verpleegkundigen hebben in het kader van de vierde deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in de meeste gevallen bevestigd. Vanuit de literatuur worden meerdere factoren omschreven die invloed hebben op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde (zie paragraaf 2.4.2). De verpleegkundigen spreken over de vrijheid die zij ervaren vanuit hun werkgever om spirituele zorg te gebruiken en de positieve waardering die zij hebben voor spirituele zorg. De mate van duidelijkheid wat spiritualiteit inhoudt (Ibidem) lijkt een ietwat negatieve rol te spelen in de spirituele zorg die de verpleegkundigen leveren. Zo kan men zich afvragen of het geven van voorlichting onder spirituele zorg valt. 67 5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen, in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? De verpleegkundigen hebben in het kader van de vijfde deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd maar ook genuanceerd. Vanuit de literatuur wordt gesteld dat er in de thuiszorg bij hoge uitzondering de mogelijkheid tot doorverwijzen naar een geestelijk verzorger bestaat (zie paragraaf, 2.5.2). Dit beeld wordt door de verpleegkundigen uit ons panel bevestigd. Het expliciet vragen van een patiënt naar een geestelijk verzorger wordt in de literatuur aangemerkt als een legitieme reden voor doorverwijzen (Zie paragraaf 2.5.2). Een verpleegkundige bevestigt dit. In de literatuur wordt ook aangeraden dat de verpleegkundige eerst overlegd met andere disciplines om te voorkomen dat er te snel wordt doorverwezen (zie paragraaf 2.5.2). De verpleegkundige heeft dit niet gedaan toen zij doorverwees. De verpleegkundige stelt expliciet dat de doorverwijzing niet het resultaat was van een MDO. 6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? De verpleegkundigen hebben in het kader van de zesde deelvraag in hun antwoorden de in het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd maar ook genuanceerd. Zo wordt in de literatuur gesteld dat spirituele zorg geen expliciete en constante factor uit maakt van het curriculum (zie paragraaf 2.6.3). Dit beeld wordt door de verpleegkundigen bevestigd. In de literatuur staat daarnaast te lezen dat onderwijs de uitvoering van spirituele zorg verbetert (zie paragraaf 2.6.1). Dit beeld wordt door één van de verpleegkundigen genuanceerd. Deze verpleegkundige stelt dat zij weinig over spirituele zorg tijdens haar onderwijs heeft geleerd en des te meer door haar eigen levens- en werkervaring. 68 5.3 Aanbevelingen Aan het begin van dit onderzoek heb ik mede als doel gesteld dat ik verbeterpunten wilde aandragen voor het aanbod van spirituele zorg in de extramurale verpleegkundige zorg. Op basis van mijn onderzoeksresultaten zou ik daarom hierbij graag een aantal aanbevelingen willen aandragen. Mijn aanbevelingen draaien rondom: vervolgonderzoek, het onderwijs in spirituele zorg en de samenwerking met geestelijk verzorgers. Vervolgonderzoek - De verpleegkundigen hebben aangegeven veel vrijheid vanuit hun werkgever te ervaren om spirituele zorg te leveren. Een van de verpleegkundigen heeft aangegeven te betwijfelen of diezelfde mate van vrijheid ook op andere werkplekken in de extramurale zorg bestaat. Het is mede daarom interessant om op meerdere plekken in de extramurale zorg onderzoek te doen naar de kwaliteit van de spirituele zorgverlening. - De verpleegkundigen lijken vrij te zijn in hoe zij zelf invulling willen geven aan spirituele zorgverlening. Dit brengt het risico met zich mee dat er ook onwenselijke vormen van spirituele zorg geleverd worden. Om de kwaliteit van de spirituele zorg te waarborgen zou het verstandig zijn wanneer er duidelijke kaders van spirituele zorg voor verpleegkundigen in de extramurale zorg ontwikkeld worden. - De verpleegkundigen geven op meerdere momenten aan dat zij moeite hebben om de zingevingsvraagstukken van de patienten waar te nemen. Om hun hierbij te ondersteunen zou het verstandig zijn wanneer er een screeningsmodel ontwikkeld zou worden specifiek voor de verpleegkundige extramurale zorg. - De verpleegkundigen geven aan dat zij behoefte hebben aan verdieping in het onderwerp van spirituele zorg. Zij geven aan dat intervisie en causastiek mogelijk doeltreffende methodieken hiertoe zijn. Mogelijkerwijs kunnen geestelijk verzorgers een rol spelen in de bijscholing van verpleegkundigen. Verder onderzoek naar hoe de bijscholing in spirituele zorg voor verpleegkundigen in de extramurale zorg er idealiter uit moet zien, kan worden aangeraden. Onderwijs Op basis van de onderzoeksresultaten kan er worden aanbevolen dat: - de spirituele zorg een vast onderdeel uit gaat maken van het curriculum in de verpleegkundige opleidingen. Dit vergroot de kwaliteit van de uitvoering en van de 69 planning van spirituele zorg. Tegelijkertijd verkleint het onderwijs de onzekerheid bij verpleegkundigen over hun vaardigheden om spirituele zorg te leveren. - de verpleegkundigen aanvullend onderwijs over spirituele zorg krijgen. De ambigue houding van sommige verpleegkundigen over spirituele zorg in de verpleegkunde kan zo verkleind worden en het aanbod van spirituele zorg wordt daarmee constanter. - de verpleegkundigen gestimuleerd worden om tijdens hun studie of tijdens hun werkende leven zich bezig te houden met hun persoonlijke bronnen van zingeving. Dit vergroot mogelijkerwijs niet alleen hun persoonlijke veerkracht tijdens het werk maar ook hun motivatie om spirituele zorg te gebruiken. - zorgorganisaties de mogelijkheid bieden dat verpleegkundigen kennis over spirituele zorg onderling kunnen uitwisselen. Dit kan onder meer door intervisie en casuïstiek mogelijk te maken. Samenwerking met geestelijk verzorgers - De verpleegkundigen geven aan dat zij zelden doorverwijzen naar geestelijk verzorgers. Het kan daarom aangeraden worden dat de banden tussen verpleegkundigen in de extramurale zorg en de geestelijke verzorging worden aangehaald. - De verpleegkundigen hebben aangegeven dat de levensbeschouwelijke aspecten van het ziek zijn bijna nooit onderwerp van gesprek zijn tijdens MDO’s. De geestelijk verzorger, die op dit moment nog zelden aanwezig is bij een MDO, kan op dat vlak wellicht een voortrekkersrol opnemen. 70 Literatuurlijst: - Baart A, Grypdonck M. (2008) Verpleegkunde en presentie. Een zoektocht in dialoog naar de betekenis van presentie voor verpleegkundige zorg. Utrecht: Lemma. - Baarda, B. Bakker, E. Fischer, T. et al (2013). Basisboek voor kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. - Berger, U., Smeets, W., Eerden, van, H., Goch, van, W. (2014). Betekenis geven- een essentiële menselijke functie: de spirituele zelfbeleving van psychiatrisch patiënten. Psyche & geloof 25, 2, p. 142-147. - Biro, A. (2012) Creating conditions for good nursing by attending to the spiritual. Journal of Nursing Management 20, 1002-1011. Blackwell Publishing Ltd. - Burger, G.T.M. (2008) Verplegen als existentiële ervaring en de verlokkingen van de evidence-based keukenprinses. Deventer/Enschede: Saxion. - Cingel, M. (2008). Compassie in de verpleegkundige praktijk: Een leidend principe voor goede zorg. Den Haag: Boom/Lemma - Cone, H. & Giske T, (2012). Teaching spiritual care- a grounded theory study among undergraduate nursing educators. Journal of clinical nursing 22, 1951-1960. Blackwell Publishing Ltd. - Emmons, R., A. (2005). Striving for the sacred: Personal Goals, Life Meaning and Religion. University of California: Davis. - Evers, J. (Red.). (2010). Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Den Haag: Lemma. - Frankl, V. E. (1978). De zin van het bestaan; een inleiding tot logotherapie. Rotterdam: Kooyker. - Hijweege, N. & Pieper, J. (2008). Zingeving in het contact tussen arts en patiënt. Tijdschrift Geestelijke Verzorging, 11, p. 28-35. - Leget C, Rubbens L, Lissnijder L et al (2008) . Naar een spirituele ‘checklist’ in een palliatieve zorgeenheid, Nederlands Tijdschrift voor Palliatieve Zorg, 8: 93-101. 71 - Leget, C., Staps, T., Geer, van der, J., Mur- Amoldi, C., Wulp, M., Jochemsen, H. (2010). Spirituele zorg. Landelijke richtlijn. Versie 1.0. Vereniging van Intergrale Kankercentra. - Leeuwen van, R. Tiesinga, L. J. Middel, B. Post, D. Jochemsen, H. (2008). The effectiveness of an educational for nursing students on developing competence in the provision of spiritual care. Journal of clinical nursing 17, 2768-2781. Blackwell publishing. - Mc Sherry, W. Jameson, S. (2011). An online survey of nurses perceptions of spirituality and spiritual care. Journal of Clinical Nursing 20, 1757-1767 - Meijer, A. (2013). Zin in verplegen. Een kwalitatief onderzoek naar de kennis en vaardigheden die verpleegkundigen gebruiken bij het omgaan met zingeving- en levensvragen van hun cliënten. Utrecht: Universiteit Utrecht (masterscriptie). - Miner-Williams, D. (2006). Putting a puzzle together: making spirituality meaningful for nursing using framework. Journal of Clinical Nursing 15, 811-821. Blackwell Publishing Ltd. - Mooren, J.H.M. (2011). Verbeelding en Bestaansoriëntatie. Utrecht: de Graaff. - Ronaldson, S. (2012). Spiritual caring in nursing. Australian Nursing journal 20 , 26. - Ronaldson, S. Hayes, L. Aggar, C. Green, J. Carey, M. (2012). Spirituality and spiritual caring: nurses’ perspectives and practice in palliative and acute care enviroments. Journal of clinical Nursing 21, 2126-2135. Blackwell Publishing Ltd. - Scherer- Rath, M. (2007). Contingentie en religieus existientiele zorg. Tijdschrift Geestelijke Verzorging, 42, pp. 28-36. - Schrojenstein- Lantman, van, R. (2007). Levensverhalen in het ziekteproces; Over geestelijke verzorging en interdisciplinaire samenwerking. Dwingeloo: Kavanah. - Schuurmans, M. Lambregts, J. Grotendorst, A. (2012) V&V 2020 Deel 3 Beroepsprofiel verpleegkundige. Utrecht. - Smeets, W., Hijweege, N. (2009). Wat heeft u toch een zwaar beroep! Positieve thema’ s in gesprekken met geestelijke verzorgers. Handelingen, 14, 43- 55. - Stern, J. James, S. (2006). Every person matters: enabling spirituality education for nurses. Journal of clinical nursing 15, 897-904, Blackwell publishing Ltd. 72 - Tates, K., Zwaanswijk, M., Otten, R., Dulmen, S. v., Hoogerbrugge, P. M., Kamps, W. A. et al. (2009). Online focus groups as a tool to collect data in hard-to-include populations: examples from paediatric oncology. Gevonden op 20-11-2014 op http://www.biomedcentral.com/1471-2288/9/15. - Tuck I. Pullen, L. Wallace, D. (2001). A comparative study of the spiritual perspectives and interventions of mental health and parish nurses. Mental health nursing 22, 593605. Taylor& Francis. - Vance, D. (2001) Nurses Attitudes Towards Spirituality and Patient Care. Medsurg Nursing vol. 10/ No 5. - Voskuilen, J. (2012) Levensvragen van palliatieve patiënten en het Ars moriendi model; Een kwalitatief onderzoek naar de betekenis die palliatieve patiënten geven aan de thema’s van het Ars moriendi model. Arnhem: Hogeschool Arnhem/Nijmegen - Wong, K.F. Lee, L.Y.K. Lee, J.K.L. (2008). Hong Kong enroled nurses’ perceptions of spirituality and spiritual care. International Nursing Review 55, 333, 340. - Zanten, van- Hattum, van, M. (1994). Leren omgaan met zingevingsvragen. Baarn: Ambo. Websites: - Aedes Actiz (2013) Buurtzorg vol vertrouwen over hervorming AWBZ. gevonden op www.kcwz.nl op 18-12-2014. - Audit Scotland (2008) Review of palliative care services in Scotland. Report supplement: District nurse survey . Gevonden op http://www.auditscotland.gov.uk/docs/health/2008/nr_080821_palliative_care_nurse_survey.pdf op 18-12-2014 - Buurtzorg Nederland (2009) Maatschappelijke business case (mbc). Versie 1.1. Gevonden op: http://www.transitiepraktijk.nl/files/maatschappelijke%20business%20case%20buur tzorg.pdf op 18-12-2014. 73 - Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). Hervorming langdurige zorg. Naar goede zorg die bij ons past. Gevonden op (http://www.invoorzorg.nl/docs/ivz/Hervorming%20langdurige%20zorg/Factsheet%2 0HLZ%20042014.pdf op 18-12 2014. - Movisie (2014) Verkenning extramurale begeleiding. Beproefde begeleidingsmethoden in kaart gebracht. Gevonden op: https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Verkenning-extramuralebegeleiding%20[MOV-2984846-2.0].pdf op 18-12-2014. - Rijksoverheid (2014) Factsheet Hervorming langdurige zorg - Intramurale geestelijke gezondheidszorg. Gevonden op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/brochures/2014/04/22/factsheet-hervorming-langdurige-zorgintramurale-geestelijke-gezondheidszorg.html op 18-12-2014. - World Health Organisation. (2002). WHO- QOL-SRPB field test instrument. Gevonden op 04-10-2014 op: www.who.int/en. 74 Bijlage 1: Codeboek Codeboek In dit code boek heb ik codes geformuleerd aan de hand van mijn theoretisch kader. Ik heb daarnaast twee, voor mijn onderzoek relevante codes van Aly Meijer (2013) gebruikt. De codes vanuit mijn theoretisch kader heb ik in algemene termen geformuleerd. In de beschrijving verwijs ik naar de theorie waarop de code gebaseerd is. In de beschrijving van de theorie heb ik geprobeerd om zo veel mogelijk bij de literatuur te blijven. De beschrijving van de codes draaien daarom veelal rondom een aantal specifieke situaties. Wanneer ik in mijn empirische onderzoek data tegenkom die ik kan scharen onder de code, ook wanneer de voorbeelden uit de beschrijving uit de code niet overeenstemmen met de empirische data dan wil ik dit toch meenemen in mijn analyse. Wanneer de empirische data niet overeenkomt met de codes die ik geformuleerd heb dan zal ik deze data in de discussiepunten meenemen. Codes op basis van de gebruikte literatuur in het theoretisch kader: 1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving. 2: Zingeving als doel. 3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg. 4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken 5: Signaleren van zingevingsvraagstukken 6: Voorwaarden voor interventies 7: Interventies 8: Gebieden van zingevingsvraagstukken 9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. 11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde 12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines 14: Het onderwijs in spirituele zorg 15:De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum 16:Behoefte aan (bij) scholing 17:Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (Meijer, 2013) De verpleegkundige heeft: 18: Heeft een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn 19: heeft kennis 75 Codes vanuit de gespreksdata: 20) Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken 21) Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO Codes op basis van de gebruikte literatuur in het theoretisch kader: Codes behorende bij deelvraag 1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt? Code: 1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving. - Het zingevingssysteem van een persoon wordt gestuurd door aangeboren eigenschappen, of door aanleg en temperament die de ervaring van een persoon kleuren (van Zanten- van Hattum,1994,47). - Het zingevingssysteem van een persoon wordt gestuurd door belangrijke anderen waarvan men iets overneemt en van kan leren (Ibidem). - De waarden van een persoon zijn een belangrijke zin en richtinggevende factor voor mensen. De belangrijke waarden, waar vanuit en waarvoor men leeft, hebben vaak te maken met anderen, werk, hobby's en geestelijke idealen (Ibidem,49). 2: Zingeving als doel. - Er kunnen drie zingevingsbronnen onderscheiden worden; het werk (betekenisvol handelen), de liefde (in de zorg voor een ander) in het houden van moed tijdens moeilijke situaties (Frankl, 2006,9). - De zingevende werking van het helpen van patiënten bij hun zingeving (Burger, 2008,25). 3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg. - De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend voor de verpleegkundige in hoe spirituele zorg geboden wordt (Ronaldson, 2012, 2133,). - Een positieve beoordeling van de eigen spiritualiteit leidt tot het eerder inzetten van spirituele zorg in de praktijk (Vance, 2001, 264). - Bewustzijn over de persoonlijke spiritualiteit leidt tot een hoger niveau in het leveren van spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26). 76 - Het ontbreken van invloed van de mate van persoonlijke spiritualiteit op spirituele zorg. Dit gebrek houdt waarschijnlijk verband met de verschillen in ruimte en tijd voor spirituele zorg op de verschillende verpleegkundige afdelingen (Ronaldson, 2012, 26). - De persoonlijke spiritualiteit van een verpleegkundige kan diens veerkracht vergroten in het omgaan met moeilijke situaties tijdens het werk (Biro, 2012, 1008). Codes behorende bij deelvraag 2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? 4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken - Zingevingsvragen worden vaak niet direct gesteld en zij liggen dikwijls verborgen in een opmerking of een andere vraag (Van Zanten- van Hattum, 1994, 30). - De antwoorden op zingevingsvraagstukken zijn persoonlijk van aard (Ibidem, 35). Zingevingsvragen zijn niet altijd te beantwoorden (Ibidem, 39) 5: Signaleren van zingevingsvraagstukken - Om zingevingsvraagstukken te signaleren moet er een gevoeligheid voor het detecteren van deze vragen bestaan (Agora werkgroep, 2010, 5). - De verpleegkundige moet een latende modus aannemen zodat er tijd en ruimte ontstaan waardoor de patiënt zich kan tonen (Baart & Grypdonck, 2008, 85). - Patiënten geven met hun gedrag en met wat zij zeggen verschillende signalen af. (Agora werkgroep, 2010, 10). In het gedrag kan er gekeken worden naar de houding van de patiënt en naar de gezichtsuitdrukking (Ibidem). In het luisteren moet er aandacht zijn voor de verschillende betekenislagen van een uitspraak (Ibidem). De patiënt en de naaste omgeving kunnen daarnaast signalen afgeven die duiden op een existentiële crisis. Kenmerkend bij een existentiële crisis is dat de patiënt gevoelens ervaart van angst en paniek, machteloosheid en zinloosheid (Ibidem, 8). - Het kan voorkomen dat een patiënt geen enkel signaal geeft in situaties waarin de ervaring leert dat veel mensen existentieel zouden lijden. Dit kan een indicatie zijn van sluimerende zingevingsvraagstukken (Agora werkgroep, 2010, 10). - Het luisteren en observeren in het contact met de patiënt en het informeren bij familie en vrienden zijn de meest gebruikte methoden om de spirituele behoeften van de patiënt helder te krijgen (Mc Sherry& Jamieson, 2011, 1761). 77 - Verpleegkundigen hebben in de werkpraktijk soms moeite om de spirituele behoeften van de patiënt te herkennen (Ronaldson et al, 2012, 2128). 6: Voorwaarden voor interventies - De verpleegkundige moet empathisch zijn en er moet een vertrouwelijke relatie met de cliënt worden opgebouwd (Ronaldson, 2012, 26). - De patiënt moet erkend worden als persoon. Dit kan leiden tot zinvolle informatie op psychosociaal vlak (Cingel, 2008, 132). - Verpleegkundigen vinden het tonen van betrokkenheid, compassie en zachtaardigheid belangrijke elementen van spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761). 7: Interventies - Het op verhaal komen als interventie om de veranderde levenssituatie beter te plaatsen en er structuur in aan te brengen (Van Zanten- van Hattum, 1994, 54). De kenmerken van een ziekteproces kunnen het verhaal van de patiënt en het gesprek dat gevoerd wordt kleuren (Schrojenstein- Lantman, 2007,). Negatieve ervaringen kunnen door middel van een verhaal in retrospectief zin krijgen (Van Zanten- van Hattum, 1994, 55). - Het op verhaal komen is een behoefte van patiënten. De patiënt heeft door zijn ziekteproces een verhaal te vertellen (Van Zanten- van Hattum, 1994, 67). Codes behorende bij deelvraag 3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten? 8: Gebieden van zingevingsvraagstukken - Leven: Bij de vragen die er vanuit het leven gesteld worden kan er onderscheid gemaakt worden tussen: het verleden (onze oorsprong), het hier en nu (de samenhang) en de toekomst (het doel waar we ons op richten (van Zanten- van Hattum, 1994, 23). - Dood: Wanneer een patiënt vragen over het leven stelt komen hier vaak ook vragen over de dood uit voort. De dood wordt door iedereen anders ervaren en de vragen die het opwerpt zullen dus ook van elkaar verschillen (Ibidem,24). De vragen kunnen onder meer te maken hebben met wat er na het sterven gebeurt of wat er gebeurt met de mensen die achterblijven (Ibidem). 78 In het ars moriendi model worden er vijf hoofdthema’s onderscheiden die in het stervensproces bij een patiënt aan de orde komen. Deze thema’s’ zijn; Afscheid, Lijden, Autonomie, Hoop en Schuld (Voskuilen, 2012, 33). - Gebrokenheid: Wanneer het leven de dood kruist kan dit vragen oproepen rondom de gebrokenheid van het bestaan. De mensen gaan hierbij op zoek naar de oorzaak en de zin van hun lijden (van Zanten- van Hattum, 1994, 25). - Heelheid: Tegenover de gebrokenheid staat de heelheid van het bestaan. Deze heelheid wordt door patiënten vaak ervaren wanneer het leven in contrast en in samenhang met de gebrokenheid van het bestaan staat. Men kan zich op momenten dat de dood dichtbij is erg verbonden voelen aan het leven (van Zanten- van Hattum, 1994, 27). Een ervaring van heelheid kan er toe leiden dat er overkoepelende vragen rondom het leven ontstaan (Ibidem,28). Codes behorende bij deelvraag 4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? 9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde. - Er is een groeiend bewustzijn onder zorgverleners om spiritualiteit onderdeel uit te laten maken van de zorg (Wong et al, 2008, 333). - Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg in de verpleegkunde (Ronaldson, 2012, 334). - De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit (Wong et al, 2008, 338). - De mate van werkervaring in de spirituele zorg (Biro, 2012, 1008). - De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving om spirituele zorg te gebruiken (Ronaldson et al, 2012, 2127). - De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid om spirituele zorg te leveren (Mc Sherry & Jameson, 2011, 1758). - De mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt (Mc Sherry & Jameson, 2011, 1758). 79 Codes behorende bij deelvraag 5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging? 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. De verpleegkundige waardeert mogelijk de samenwerking met andere zorgdisciplines en externe partijen omdat - De afstemming met andere disciplines fragmentatie van de zorg tegen gaat (Beroepsprofiel, 2012, 24). - De informatie die andere disciplines met de verpleegkundige delen kunnen helpen om de problemen van de patiënt te verhelderen (Ibidem, 16). - Samenwerking met partijen over de grenzen van de gezondheidsorganisatie wijkverpleegkundigen kunnen helpen om zorgmijders te bereiken (Ibidem, 24/25). - Omdat ‘commitment aan partnerschap’ een kernelement in de verpleegkunde is (Ibidem, 12). 11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde: De verpleegkundige waardeert mogelijk de samenwerking met geestelijk verzorgers omdat: - De geestelijke verzorging de signalen die de verpleegkundige heeft waargenomen op kan vangen en verwerken (Ibidem, 106). - De geestelijk verzorger kan het team ondersteunen door in het levensverhaal van de patiënt aanknopingspunten te zoeken die meegenomen kunnen worden in de afweging om de patiënt ondersteuning te bieden (Ibidem, 107). 12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging - Doorverwijzing vind plaats na een onderlinge afstemming met andere zorgdisciplines zodat er niet te snel wordt doorverwezen (Agora werkgroep, 2010, 15). - Naar de geestelijke verzorging wordt doorverwezen wanneer: 80 - Een patiënt of dienst naaste expliciet vraagt om een geestelijk verzorger. - De indruk bestaat dat iemand gebaat zou zijn bij enige ondersteuning maar dat zelf niet aangeeft. - De indruk bestaat dat er een impliciete behoefte aan ondersteuning is, maar dat een rechtstreeks aanbod tot ontkenning zal leiden (Ibidem). - Er kan doorverwezen worden op basis van persoonlijke redenen (Ibidem). - Er kan doorverwezen worden op basis van praktische redenen (Ibidem). 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines - Wanneer een existentiële crisis bij een patiënt langer dan een paar dagen duurt kan dit een reden zijn om de patiënt door te verwijzen naar een professioneel psychologisch zorgverlener (Agora werkgroep, 2010, 16). - Wanneer de verpleegkundige een patiënt doorverwijst is het in bijna alle gevallen van belang dat de verwijzende verpleegkundige deel uit blijft maken van het proces (Ibidem, 15). - De mate van verantwoordelijkheidsgevoel voor de spirituele zorg bepaalt mede hoe snel er wordt doorverwezen. (Van Leeuwen et al, 2008, 2779). - Verpleegkundigen zijn bereid om in verband met de zingevingsvraagstukken van de patiënt externe religieuze partijen in te schakelen (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761& 1762). Codes behorende bij deelvraag 6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden? 14: Het onderwijs in spirituele zorg - Docenten proberen spiritualiteit een constante factor te laten zijn tijdens het curriculum (Cone & Ciske, 2012, 1956). 81 - Het centrale doel is om de studenten te leren om de signalen van de patiënt te herkennen en om hierbij goede spirituele zorg te bieden (Cone & Ciske, 2012, 1951). - Er wordt in het onderwijs rekening gehouden met de persoonlijkheid, kennis, ervaring en volwassenheid van zowel de docent, de klinische instructeur/verpleegkundige en de studenten zelf (Ibidem, 1954). - Er wordt in het onderwijs rekening gehouden met de onderwijsinstelling en met de zorginstelling waar studenten werkervaring opdoen (Ibidem, 1954). - Het onderwijs is een ontwikkelingsproces op zowel het professioneel als het persoonlijk vlak voor de student (Ibidem). - Docenten delen, demonstreren en de moedigen studenten aan om betrokken te raken bij spirituele kwesties (Ibidem). - Er zijn drie fasen in het onderwijs: het vergroten van het bewustzijn van de studenten over de essentie van spiritualiteit. Het assisteren van studenten om individuele blokkades te slechten. Supervisie bieden aan studenten betreffende hun competentie om spirituele zorg te leveren (Cone & Ciske, 2012, 1955). 15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum - Het onderwijs in spirituele zorg bevordert de uitvoering, de planning, hun professionalisering en hun kunde om door te verwijzen (van Leeuwen et al, 2008, 2778). - Onderwijs in spirituele zorg zorgt voor een grotere waardering voor spirituele zorg bij verpleegkundigen (Wong et al, 2008, 333). 16: Behoefte aan (bij) scholing - Verpleegkundigen moeten zich in sommige gevallen verbeteren in het diagnosticeren in en het communiceren over spirituele zorg (Ronaldson, et al, 2012, 2128). - Er bestaan meerdere definities van spiritualiteit en spirituele zorg in de verpleegkundige praktijk (Wong et al, 2008, 334). Onder verpleegkundigen wordt spirituele zorg niet consequent als onderdeel van 82 hun taken gezien (Ibidem). Onderwijs helpt om verpleegkundigen meer bewust te maken van de spirituele behoeften van de patiënt (Ibidem,337). - De spirituele zorg die geleverd wordt is vaak inadequaat. Verpleegkundigen hebben daarom aanvullende begeleiding en steun nodig hebben om op een juiste manier met de spirituele en religieuze behoeftes (Mc Sherry & Jameson, 2010, 1758). - Verpleegkundigen voelen zich vaak niet bekwaam over hun vaardigheid om spirituele zorg te leveren. (Mc Sherry & Jameson, 2010, 1762). Verpleegkundigen vinden dat zij niet genoeg training en onderwijs in spirituele zorg ontvangen (ibidem,1763) 17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs - Het spirituele aspect van de verpleegkunde maakt geen vast onderdeel uit van het curriculum (van Leeuwen et al, 2008, 2778). - Spirituele zorg moet een expliciete en constante factor zijn in de gehele verpleegkundige opleiding (Cone& Ciske, 2012, 1958). - Er bestaat geen consensus in het onderwijs over de definities van spiritualiteit en spirituele zorg (Cone & Giske, 2012, 1951). Verpleegkundigen hebben een ambigue houding tegenover spiritualiteit in de zorg en daarom bestaat er geen consensus over de definitie van spiritualiteit in het onderwijs (van Leeuwen et al, 2008, 2778). Er moeten meer op wetenschappelijk onderzoek onderbouwde, richtlijnen, standaarden en beleidsstukken over de spirituele zorg voor studenten beschikbaar komen (Cone& Giske, 2012,1952). - Er bestaat geen universeel erkende trainingsmethode voor het leveren van spirituele zorg in het curriculum van verpleegkundige opleidingen (Cone & Giske, 2012, 1951). - Er moet meer ruimte komen voor spirituele zorg in de klinische praktijk tijdens het curriculum (Van Leeuwen et al, 2008, 2779). - Een positieve organisatie cultuur is een voorwaardelijk element in het vergroten van competentie in spirituele zorg. Een leer en oefen proces van de verpleegkundige vind zich altijd binnen een bepaalde zorgcontext plaats (Biro, 2012, 1009). 83 - Kennis door werkervaring over spirituele zorg moet tussen verpleegkundigen en met andere zorgdisciplines worden gedeeld (Ronaldson et al,2012, 2133). - Verpleegkunde studenten moeten al vanaf vroeg in de opleiding aan de slag gaan met hun persoonlijke spiritualiteit. De verpleegkundige heeft dan vanuit eigen ervaring weet van spiritualiteit en hij zal dan eerder spirituele zorg inzetten (MinerWilliams, 2005, 819). Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (2013) De verpleegkundige heeft: 18: Een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn - Richt zich op de totale mens die uniek is, die zichzelf nooit helemaal zal kennen en begrijpen. - Merkt metaforen en beelden op die de cliënt gebruikt. - Werkt vanuit het perspectief van de samenhang tussen fysieke, sociale en emotionele factoren. Richt zich op problemen in vier gebieden van het menselijk functioneren: het lichamelijke, het psychische, het functionele en het sociale. - Heeft aandacht voor verschillende betekenislagen en herkent deze lagen. - Heeft aandacht voor het spirituele proces (ook wel zingevingproces genoemd). - Kan spirituele vragen/existentiële vragen/ zingeving- en levensvragen (die meestal niet aan de oppervlakte liggen) signaleren - Kan tijdens dagelijkse zorg aandacht hebben voor de spiritualiteit van de cliënt - Erkent het belang van spiritualiteit/zingeving voor de patiëntenzorg en de invloed van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden - Is bekend met het omgaan met levensvragen en zingevingproblemen 19: Kennis - Van levensbeschouwelijke en religieuze opvattingen en stromingen. 84 - Van de moreel-ethische context van de zorgverlening. - Kan de cliënt informatie verstrekken over spirituele/levensbeschouwelijke faciliteiten zoals, geestelijke verzorging, stilte-, meditatie-, gebedscentrum, religieuze diensten. - Heeft kennis van ontwikkelingspsychologie, levensfasen van de mens, principes van zelfmanagement, van coping stijlen en over wat spiritualiteit/zingeving is. - Heeft kennis van theoretische modellen achter zijn/haar activiteiten en interventies. - van de belangrijkste gesprekstechnieken. - Heeft kennis van bronnen van het verpleegkundig handelen, actuele richtlijnen en professionele standaarden, zoals de richtlijn spirituele zorg, de principes van Evidence Based Practice. Codes vanuit de gespreksdata: 20: Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken 21: Rol Levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO 85 Bijlage 2: Gecodeerde gespreksdata Nr Datum, Verpleegkundige, bijzonderheden 30-07-2013 Vraag/reactie Samenvatting van de data eigen categorie Welkomstwoord: Welkom en spelregels Codes Welkom bij de online gespreksgroep 'Zingeving in de verpleegkundige zorg'. Vanaf vandaag ben je deelnemer aan de online gespreksgroep bestaande uit verpleegkundigen van Buurtzorg Nederland locatie Amsterdam en onderzoekers van de Universiteit Utrecht. In dit onderzoek zijn we benieuwd naar hoe verpleegkundigen omgaan met zingevingsvragen van de patiënt. Daarnaast zijn we ook benieuwd naar de zingeving van de verpleegkundigen zelf en welke rol dat mogelijk speelt in het contact met de patiënt. Hieronder wat algemene opmerkingen en spelregels van de gespreksgroep. We hebben een aantal startvragen neergezet, de andere vragen plaatsen we vanaf het moment dat het onderzoek officieel van start gaat. Van 1 augustus tot 8 augustus worden er iedere dag vragen gesteld en kun je 24 per dag reageren op 86 deze vragen. Mocht het nodig zijn dan blijft de online gespreksgroep nog langer open. Als het onderzoek is afgerond, zal de groep worden opgeheven. Iedere dag om 10:00 stellen we over een nieuw onderwerp vragen. Je kunt de hele week blijven reageren op vragen die eerder gesteld zijn. Je hoeft dus niet iedere dag te reageren, dit mag uiteraard wel. Reageer gerust op de antwoorden van de andere deelnemers, hoe meer discussie en meningen hoe beter! Als je voorbeelden noemt van ervaringen die je hebt meegemaakt met patiënten, wil je dit dan zo beschrijven dat de patiënt niet door anderen herkend kan worden? Alles wat we van elkaar te weten komen via deze groep blijft in de groep. Praat niet met naam en toenaam over wat andere verpleegkundigen hebben geschreven. Wil je contact met een van de onderzoekers? Je kunt het beste een e-mail sturen naar: robvanloenen1985@gmail. com of [email protected]. 87 Rob 31 juli 2013 Startvraag 1 1 Verpleegkundige 1 Startvraag 1: Rob van Loenen Beste deelnemers, hieronder een aantal 'startvragen' voor het begin van het onderzoek. De andere vragen worden vanaf morgen geplaatst als het onderzoek officieel van start gaat. De eerste startvraag is: Kun je iets vertellen over je vooropleiding en de manier waarop je in je huidige werkveld terecht bent gekomen? In 1986 heb ik de HBO-V gevolgd in Groningen welke ik in 1990 heb afgerond. Hierna heb ik enkele maanden als uitzendkracht gewerkt in de provincie Groningen en in Amsterdam. In 1991 ben ik verhuisd naar Amsterdam en heb 15 jaar in allerlei ziekenhuizen gewerkt. In 2002 heb ik de overstap gemaakt naar het bedrijfsleven waar ik 10 jaar als juridisch medewerker voor een financiële instelling heb gewerkt; de eerste jaren nog gecombineerd met werk in een ziekenhuis maar die combinatie ging op een gegeven moment niet meer. In 2011 begon een gevoel te knagen dat ik weer terug de verpleging in 1986 Hbo V in Groningen begonnen en in 1990 afgemaakt. Enkele maanden als uitzendkracht gewerkt. Vanaf 1991, 15 jaar in ziekenhuizen gewerkt. 2002 overstap naar bedrijfsleven, eerste jaren in combinatie met werk in het ziekenhuis. 2011 wens om mensen thuis te begeleiden bij het sterven. 2012 terug in verpleging bij buurtzorg. 88 Rob van Loenen 2 3 Verpleegkundige 2 Verpleegkundige 2 Rob van Loenen wilde en dan vooral om mensen thuis te kunnen begeleiden bij het sterven, heb mijn baan opgezegd en werk sinds juni 2012 bij Buurtzorg als wijkverpleegkundige. Bedankt voor je antwoordverpleegkundige 1. Interessant om te lezen dat je er bewust voor gekozen hebt om de verpleging weer in te gaan om mensen in de palliatieve fase bij te kunnen staan. Ik ben verpleegkundige sinds mijn 23e. Eerst niveau 4 later 5. Daarnaast management opl. gedaan. Sinds 2001 ook yogalerares. Ben bij BZ terecht gekomen na volledig uitgeblust en uitgekeken te zijn in mijn vorige baan als manager. Dat was vooral heel hard werken met weinig voldoening. Dat was m.n. Veel achter mijn bureau, veel cijfers, holle doelstellingen etc. Bedankt voor je antwoord verpleegkundige 2. Ik ben benieuwd of je de voldoening die je zocht in je werk bij BZ hebt gevonden. Ik hoor daar later in het onderzoek graag meer over. Bedanken V1 voor reactie. Parafraseren en uitspreken interesse. Sinds haar 23e verpleegkundige. Eerst op niveau 4 later niveau 5. Sinds 2001 yogalerares Bij Buurtzorg gekomen na uitgeblust te zijn door managementfunctie Veel achter bureau Veel cijfers Holle doelstellingen Bedankt V2 voor antwoord. Uitspreken hoop om meer te horen over voldoening in het werk van BZ. 89 4 Verpleegkundige 3 Rob van Loenen 31 juli 2013 Tweede startvraag Ik heb de inservice opleiding A gedaan in Groningen en heb daar 10 jaar in ziekenhuizen gewerkt, vooral op de oncologie. Daarnaast heb ik als vrijwilliger in een hospice gewerkt en op afroep in de thuiszorg. Heb een alternatieve opleiding bij het NIS gedaan (stervenbegeleiding). In 2004 ben ik naar A'dam gekomen en heb toen 6 jaar in een hospice gewerkt. Heb verschillende cursussen gevolgd op het gebied van de palliatieve zorg en ben me hierin gaan specialiseren. Ook cursussen gevolgd op het gebied van de oncologie. Toen er allerlei fusies kwamen en de zorg steeds administratiever werd, ben ik bij Buurtzorg gekomen. Nu ben ik ook verbonden bij de PaTz projecten(Palliatieve Thuiszoorg Project), geef presentaties over palliatievezorgonderwerpen aan collega's en huisartsen. De tweede startvraag is: Kun je iets vertellen over je huidige werkzaamheden, met name over je contacten met patiënten, bv. hoe vaak en in welk stadium van de ziekte je Inservice opleiding A gevolgd in Groningen. 10 jaar gewerkt in ziekenhuizen, vooral oncologie. Daarnaast in een hospice gewerkt en oproepbasis thuiszorg. Alternatieve opleiding NIS (stervensbegeleiding). Vervolgens 6 jaar in een hospice gewerkt. Via scholing gespecialiseerd in de palliatieve zorg. Cursussen op het gebied van oncologie gevolgd. Verbonden aan PaTz projecten. Startvraag 2 90 5 6 7 Verpleegkundige 4 Verpleegkundige 4 Verpleegkundige 4 contacten met hun hebt? Zoals bekend werk ik in een wijkverpleegkundig team die opereert in de wijk Zeeburg en het Oostelijk Havengebied. Deze wijk staat bekend als een zogenaamde volkswijk, waar 151 verschillende culturen wonen. Veel mensen van Marokkaanse afkomst. Het team werkt volgens het Buurtzorg concept, waarbij verpleging en verzorging wordt gecombineerd. We maken onze cliënten mee in alle stadia van hun ziekte of beperking en kunnen daardoor zorg op maat leveren. D.w.z. ook de zelfredzaamheid stimuleren. Het komt regelmatig voor, dat je cliënt blijft volgen tot aan het laatste stadium. Daarnaast worden ook cliënten door het ziekenhuis aangemeld, die thuis komen om te sterven. Dan volgt een palliatief traject. De verzorging richt zich dan op het creëren van een zo comfortabel mogelijke setting. Vaak zijn er dan voorbehouden verpleegtechnische handelingen bij betrokken, zoals het toedienen van pijnmedicatie via een CADD Legacy pomp met een sc Werken in multiculturele volkswijken in A’ dam Oost. Vooral Marokkaanse afkomst. Vanuit Buurtzorg concept: verpleging en verzorging gecombineerd Alle stadia van ziekte bij cliënten. Zorg op maat Stimuleren zelfredzaamheid Zorg tot aan de laatste fase. Ziekenhuis verwijst palliatieve patiënten door voor thuiszorg. Palliatieve zorg: Het creëren van een zo comfortabel mogelijke setting. en verpleegtechnische handelingen. 91 8 Verpleegkundige 4 Rob van Loenen 9 Verpleegkundige 2 aansluiting. Als medewerker in dit team kom je gemiddeld bij 7 of 8 cliënten per dag en achter elke voordeur is het een ander verhaal. Dit maakt het noodzakelijk om bij de cliënt thuis de nodige betrokkenheid en aandacht te hebben, maar op weg naar de volgende cliënt of op weg naar huis de problemen aldaar te laten. Je kunt dit werk alleen doen als je in staat bent om je op de bank thuis weer "leeg" te maken Bedankt voor je antwoord verpleegkundige 4. Ik kan me goed voorstellen dat het leveren van betrokken en aandachtige zorg veel van je vraagt. Interessant om daarnaast te lezen hoe divers jouw werkpraktijk is. Jij werkt dus met een aantal patiënten waarmee je de verschillende stadia van hun ziekte samen doorloopt. Je stipt daarnaast de term 'maatzorg' aan. Ik ben erg benieuwd om later te horen wat je daar precies onder verstaat. Daarvoor zal er in het onderzoek zeker de ruimte zijn. Ik werk 3 dagen per week . Wij werken met vaste contactpersonen. Zo zie ik sommige cliënten iedere 7/8 cliënten p/d Elke patiënt heeft uniek verhaal Betrokkenheid en aandacht bij verhaal patiënt noodzakelijk. Belang van problemen patiënt loslaten. V4 bedanken voor antwoord. Parafraseren. Uitspreken interesse in wat ‘maatzorg’ betekent. 3 dagen in de week. Vaste contactpersonen. 92 Rob van Loenen 1e vraag: donderdag 1 augustus 10 Verpleegkundige 4 werkdag. Verder hangt het volledig van de zorgvraag af. We hebben cliënten die bv herstellende van n operatie nog nazorg van ons krijgen. Dit vraagt n hele andere insteek dan een andere cliënt die net te horen heeft gekregen dat er geen behandeling meer mogelijk is. Soms worden we ook pas ingezet in de allerlaatste fase. Sommige patiënten ieder dag. Bedankt voor jullie reacties op de start vragen! De eigen zingeving heeft invloed op hoe we naar de zingeving van anderen kijken en hoe we daar mee omgaan. Vandaag zullen de vragen gaan over je eigen zingeving en de mogelijke rol die dat speelt in je werk. De eerste vraag van donderdag 1 augustus luidt: Welke dingen maken jou zeer enthousiast? Waar geniet je van in het leven? Waar wil je je voor inzetten? Kortom, wat geeft jou zin in het leven? Voor mij heeft het zin om iets te kunnen betekenen voor andere mensen. Tevens heeft het voor mij zin om mijn tijd creatief in te delen en ook letterlijk een poging te wagen iets Start onderzoek: Bedanken voor reacties start vragen. Contact patiënt afhankelijk van zorgvraag. Verwijzing naar buurtzorg: Nazorg voor herstel na operatie. Palliatieve zorg. Inleiding 1e vraag onderzoek. 1e vraag onderzoek. Zin door iets te betekenen voor anderen. Zin door tijd creatief in te delen en iets kunstzinnigs neer te (2) Zingeving in de liefde (de zorg voor een ander) (2) Zingeving in het werk (betekenisvol 93 kunstzinnig neer te zetten. Dit kan zowel iets met mijn werk in een cliënten situatie te maken hebben of in mijn vrije tijd met mijn hobby's zoals zingen voor mijn vrienden of in een koor of het bestuderen van kunst- en geschiedenis onderwerpen. Ik probeer een heldere kijk te hebben op de dingen die ik doe of op de wereld en de maatschappij om mij heen Rob van Loenen 11 Verpleegkundige 2 Bedankt voor je antwoord verpleegkundige 4. Je schrijft dat je zin haalt uit kunstzinnigheid in je werk. Wat betekent dat precies voor jou? Ik ben n natuurliefhebber en krijg heel veel energie van allerlei activiteiten in de natuur. Ik hou me bezig met duurzaamheid omdat ik graag wil dat deze aarde in al z'n schoonheid nog heel lang meegaat . Ik ben nieuwsgierig en vind het leuk om dingen/zaken/mensen te "doorgronden" In contact met mensen vind ik t fijn te ondersteunen vanuit mijn eigen specifieke kwaliteiten. En zo draag ik zetten. handelen). Zin door kunstzinnigheid in werk met patiënten. Zin door kunstzinnigheid in vrije tijd: Zingen voor vrienden of in een koor. Bestuderen kunst en geschiedenis onderwerpen. (1) De zin en richting gevende functie van zingeving, (waarden). Belang van heldere kijk op eigen handelingen en op maatschappij/wereld. Reactie op V4 Bedanken voor reactie. Doorvragen kunstzinnigheid werk. Activiteiten in de natuur geven veel energie. Zet zich in voor duurzaamheid om de schoonheid van de wereld te preserveren. 2) Zingeving als doel: betekenisvol handelen 1) De richting gevende functie van zingeving, (waarden). Nieuwsgierig/leuk vinden mensen/zaken/dingen te doorgronden. Bijdrage aan welzijn: ondersteuning bieden (2)Zingeving in 94 graag bij tot een beter "welzijn". Maar ik leer ook net zo graag van anderen. vanuit haar specifieke kwaliteiten. Je schrijft dat je het fijn vind om mensen te ondersteunen vanuit jouw specifieke kwaliteiten. Zou je daar wat meer over kunnen vertellen? We proberen in ons werk bepaalde kwaliteiten in te zetten door te werken met contactpersonen. De ene keer vraagt n situatie mee geduld of inlevingsvermogen terwijl er bij n andere cliënt b.v. meer besluitvaardigheid of ordening gevraagd wordt. Ik voel in ons team en bij BZ heel veel ruimte om zo te werken Onderkant formulier Reactie op V2 Verheldering over specifieke kwaliteiten. Rob van Loenen donderdag 1 augustus. 2e vraag. De tweede vraag luidt: Heb jijzelf een bron waaraan je steun ontleent bij het omgaan met ernstig zieken? 2e vraag Rob van Loenen Jullie hebben vandaag in jullie antwoorden veel Uitleg vraag. Rob van Loenen Reactie op V2 12 Verpleegkundige 2 Ze leert graag van anderen. Verschillende kwaliteiten worden gevraagd van verpleegkundige als contactpersoon: Bij de een: Inlevingsvermogen/ geduld Bij de ander: Besluitvaardigheid. Bij BZ veel ruimte om zo te werken. werk: Betekenisvol handelen (1)De zin en richting gevende functie van zingeving. (Belangrijke anderen) 6)Voorwaarde n voor interventies: erkenning patiënt als persoon (Maatzorg). 9) Invloeden rol spiritualiteit: De mate van stimulerende factoren (ruimte om maatzorg te leveren) 95 13 Verpleegkundige 4 Rob van Loenen voorbeelden gegeven van wat jullie zin geeft. De tweede vraag gaat over de mogelijke rol die jullie zingeving speelt in het contact met patiënten. Voor mij zit de zingeving in Iets kunnen betekenen het contact met mensen, in contact met patiënt waar je wat voor kunt is zinvol. betekenen Het iets kunnen betekenen Reactie op V4 voor mensen is dus Parafrasering. zingevend op zichzelf voor jou. Herkennen de andere Vragen voor verpleegkundigen dit? herkenning bij ander Gebruiken jullie ook andere verpleegkundigen. bronnen van zingeving in het contact met de patiënt? Het delen van hetgeen mij Delen van persoonlijke zingeving geeft, kan zingeving kan opening inspireren of een opening zijn voor gesprek of zijn voor n gesprek.. of Het aanzetten tot kan de ander aanzetten tot nadenken over nadenken wat voor hem/ zingeving. haar belangrijk is 14 Verpleegkundige 2 15 Verpleegkundige 2 Religie, familiebanden, de bijdrage die mensen geleverd hebben in hun leven door werk o.i.d. Vb zingevingsbronnen patiënt: religie, familiebanden. 16 Verpleegkundige 2 Lastige vraag. Ik ben niet religieus , maar voel toch dat ik ergens kracht aan ontleen. Wat dit is ben ik me niet bewust. Moet ik Benoemd lastigheid vraag: Zij ontleent kracht aan ‘ iets’. 2)Zingeving in werk; betekenisvol handelen 6) Voorwaarden interventies: vertrouwelijke relatie & 1)De zin gevende functie van zingeving: Belangrijke anderen. 1)De zin gevende functie van zingeving: Belangrijke anderen. (3)Persoonlijk e spiritualiteit: veerkracht vergroten 96 nog even over nadenken. Rob van Loenen 17 Verpleegkundige 2 Rob van Loenen De eerste vraag van vrijdag 2 augustus. Bijzonder om te horen dat jij soms je eigen zingeving gebruikt om de patiënt te inspireren. Heb je een voorbeeld van een bron die je op een dergelijke manier gebruikt bij een patiënt? De natuur is voor mij een bron. Ik krijg daar energie van, het inspireert me of brengt me tot rust b.v. Veel mensen (maar niet iedereen) die ik ontmoet hebben soortgelijke ervaringen of deze ooit gehad Reactie V2 Parafraseren. Vragen naar vb. Goedemorgen allemaal! zoals gezegd zullen de vragen van vandaag gaan over de signalen die jullie bij patiënten waarnemen. De eerste vraag van vrijdag 2 augustus luidt: In de literatuur word gesproken van een bio/psycho/sociaal/spiritue el ziektemodel. Een ziekte grijpt in op het biolichamelijke/psychische, sociale en spirituele aspect van het mens-zijn. Herken je dit uit het contact met patiënten? Hoe kijk jij hier tegenaan? Inleiding vragen van de dag VB natuur als persoonlijke zingeving voor inspiratie patiënt. Persoonlijke inspiratie bron en brengt tot rust. Veel mensen/patiënten herkennen dit. 3) De persoonlijke spiritualiteit: veerkracht vergroten 3) De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggeven d 1e vraag 97 18 19 Verpleegkundige 1 Verpleegkundige 1 Dit is met name goed herkenbaar voor mij in de terminale fase omdat dan in de thuissituatie niet alleen de patiënt, maar het gezin en vriendenkring onder invloed staan van het naderende sterven. Ik beschouw die twee kringen als onderdeel van van de zorg, met name door uitleg te geven over wat er te verwachtend valt en om te signaleren hoe zij de situatie en de patiënt beïnvloeden en daardoor beïnvloedt worden; het is een dynamisch geheel. Vier aspecten goed herkenbaar in de terminale fase. Hoewel ik er niet afwijzend tegenover sta, ben ik wel een man van de wetenschap die met bepaalde vormen van spiritualiteit niets op heeft. Voor spirituele gedachten en overtuigingen die ge-uit worden door patiënt of partner probeer ik open te staan maar dan vooral om te kijken hoe het het welzijn van de patiënt beïnvloedt. Als troost, als vorm van pijndemping, of misschien als bron voor nieuwe vragen. Niet afwijzend tegenover spiritualiteit maar wel Man van de wetenschap. In palliatieve zorg daarom aandacht voor persoon en diens omgeving 18) Werkt vanuit het perspectief van de samenhang tussen fysieke, sociale en emotionele factoren. Geven van uitleg over het verloop. In contact met omgeving aandacht voor signalen 7) Interventies 5) Signaleren zingevingsvraa gstukken: luisteren en observeren Probeert open te staan voor spirituele gedachten/overtuiging en patiënt/partner. Dit met het oog op hoe het welzijn beïnvloed word. BV: Troost, pijndemping als bron voor nieuwe vragen. 1) Richtinggeve nd: waarden 17) een ambigue houding tegenover spiritualiteit in de zorg 9) Het perspectief van de verpleegkundi ge op spirituele zorg 5) signaleren: luisteren en observeren 98 18: Erkent het belang van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden Rob van Loenen 20 Verpleegkundige 2 Bedankt voor je antwoord verpleegkundige 1. Je schrijft dat je probeert te signaleren hoe de patiënt door familie en vrienden word beïnvloed. Zou je een voorbeeld kunnen geven van hoe je dat doet? Je schrijft dat je ook zorg draagt voor het gezin en de vriendenkring door ze goed voor te lichten. Herkennen andere verpleegkundigen dit ook? Bedanken voor reactie V1. Door ziekte zijn vanzelfsprekendheden ineens niet meer zo vanzelfsprekend eenvoudige voorbeelden fysiek: niet meer zelfstandig naar de toilet kunnen of niet meer op normale wijE voeding tot je kunnen nemen. M.a.w. Mensen raken de controle over hun lich. functioneren kwijt. Sociaal kan dit rolverandering betekenen door meer afhankelijkheid. Hulp vragen kan dan n enorme uitdaging zijn. Spiritueel : ik maak mee dat Vanzelfsprekendheden vallen weg. Doorvragen over hoe hij signaleert. Parafrase en uitnodiging andere verpleegkundigen om te reageren. Fysiek: controle lichamelijke functioneren raakt kwijt 18: Heeft een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn Sociaal: rolverandering verandert, meer afhankelijkheid. Hulpvragen kan lastig zijn. Spiritueel: Religie kan grote steun zijn. Ziekte kan in bredere 99 mensen enorme steun ervaren aan hun religie. Het ziek zijn kan zo soms in bredere context geplaatst worden, meer rust en acceptatie. Ook los van religie maken sommige cliënten een proces naar acceptatie door. context geplaatst worden. Een proces van acceptatie kan ontstaan 18) Erkent het met behulp van maar belang van ook zonder religie. spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden 8) Gebieden van zingevingsvr aagstukken: Heelheid/ge brokenheid 21 Rob van Loenen Helder omschreven verpleegkundige 2, dank je. Verpleegkundige 1 gaf al aan dat bij goede zorg ook zorg voor het sociale aspect van de patiënt hoort. Die zorg voor de verschillende aspecten van de patiënt proef ik ook een beetje in jouw verhaal. Klopt dat? Bedanken V2 voor reactie. Parafrase en koppeling tussen uitspraak V2 en V1: Zorg voor verschillende aspecten. Vragen bevestiging. Verpleegkundige 2 ja klopt helemaal. Bevestiging dat zij zorg draagt voor meerdere aspecten de patiënt. 18) Richt zich op problemen in vier gebieden van het menselijk functioneren: het lichamelijke, het psychische, het functionele en 100 het sociale. 22 Rob van Loenen De tweede vraag van vrijdag 2 augustus De tweede vraag van vrijdag 2 augustus luidt: Signaleer je psychische en/of sociale veranderingen bij de patiënt? Zo ja welke? Tweede vraag Verpleegkundige 2 ja psychische veranderingen komen vaak voor. Bij bepaalde ziektes als b.v. Parkinson is duidelijk aangetoond dat bepaalde karaktereigenschappen afvlakken of juist versterkt worden. Ook medicijngebruik kan psychische veranderingen veroorzaken. Maar ook in andere gevallen zie je veelal een reactie op het "ziek zijn" Soms is er sprake van depressie i.v.m. verwerkingsproblematiek In sociaal opzicht kan ziekte ook vereenzaming inhouden, b.v. als mensen niet meer werken t.g.v. hun ziekte of niet meer in staat zijn om hun netwerk bij te houden Psychische veranderingen komen veel voor. Ziektes en medicijngebruik beïnvloeden karaktereigenschappen 19) Heeft kennis van theoretische modellen achter zijn/haar activiteiten en interventies. In reactie op het ‘ ziek zijn’: depressie, verwerkingsproblemati ek. In sociaal opzicht: Vereenzaming door niet kunnen werken en sociaal netwerk onderhouden. 8: Gebieden van zingevingsvraa gstukken: Gebrokenheid 18) Heeft aandacht voor het spirituele proces/ zingevingspro ces 20) Kennis van de oorsprong van zingevingsvraa gstukken Rob van Loenen Inzichtelijk dat je stelt dat zowel de ziekte als de medicijnen tegen de ziekte Parafrasering V2 Vragen naar herkenning bij ander 101 negatieve psychische verpleegkundigen. gevolgen kunnen hebben. Je geeft problemen met verwerking van de ziekte als voorbeeld voor een oorzaak van depressie. Herkennen de andere verpleegkundigen dit? 23 Verpleegkundige 4 24 Verpleegkundige 4 25 Verpleegkundige 4 Cliënten met een chronische aandoening, zoals wij die in onze wijk tegenkomen, kunnen te maken krijgen met beperkingen. Dit kan soms heel ingrijpend zijn, omdat het leven voorafgaande aan de aandoening volledig veranderd. De mensen zullen moeten leren leven met hun beperkingen of handicaps en dat is kan individueel een zware taak zijn, dat soms leidt tot klachten van psychische aard, voortkomend uit gevoelens van woede, zelfmedelijden, depressie etc. Chronisch zieken hebben te maken met beperkingen. Tevens komt het vaak voor, dat de sociale en maatschappelijke context veranderd. Leren omgaan met een andere rol in het gezin en huishouden, het verlies aan contacten, een andere rol in de Sociale en maatschappelijke rol veranderd door ziekte: Beperkingen kunnen ingrijpend zijn. Leven veranderd drastisch. 7) Interventies: De kenmerken van een ziekteproces kunnen het verhaal van de patiënt kleuren Handicaps/beperkingen kunnen leiden tot psychische klachten: woede/zelfmedelijden/ 18) Werkt depressie vanuit het Andere rol gezin, verlies contacten, andere rol maatschappij. perspectief van de samenhang tussen fysieke, sociale en emotionele factoren. 18) Werkt vanuit het perspectief van de samenhang tussen fysieke, sociale en 102 maatschappij. Het is de taak van de (wijk)verpleegkundige om oog te hebben voor de situatie waar iemand zich in bevind en om interventies te bedenken om de cliënt te adviseren en vaardigheden aan te leren om de de gevolgen zo veel mogelijk in goede banen te leiden. 26 27 Verpleegkundige moet oog hebben voor situatie en de cliënt adviseren/vaardighede n leren negatieve gevolgen te beperken. 5) een gevoeligheid voor het detecteren van deze vragen 7) Interventies Verpleegkundige 4 Hiervoor werkt de verpleegkundige vaak samen met het maatschappelijk werk, ergo- en fysiotherapeuten, dagopvang. In tegengaan negatieve gevolgen samenwerking met andere disciplines Rob van Loenen Bedankt voor je uitgebreide antwoord verpleegkundige 4 Je schrijft dat je niet alleen signaleert maar ook interventies bedenkt zodat je de cliënt kan adviseren om beter met de gevolgen om te kunnen gaan. Kan je een voorbeeld geven van een dergelijke interventie? Op welke terreinen geef je allemaal advies? V4 Bedanken voor reactie Voorbeeld van een interventie en advies: Iemand is voor kortere of langere tijd aan bed gebonden en niet in staat tot zelfstandige transfers. De interventie bestaat uit het bestellen en in gebruik VB Interventie en advies aan patiënt: Verpleegkundige 4 emotionele factoren. 10) De afstemming met andere disciplines Vragen om voorbeeld van interventie Vragen om een voorbeeld rondom advisering. 7: Interventies Opvangen medisch probleem (detecteren) Bestelling van hulpmiddelen 103 28 nemen van hulpmiddelen, zoals een hoog/laag bed, rolstoel en toiletstoel. Tevens let je op complicaties, zoals die kunnen optreden in het ontlastingspatroon en decubitus. De adviezen gaan over bijvoorbeeld het gebruik van voedingsmiddelen en het voorkomen van circulatie problemen. Vaak wordt een ergo- of fysiotherapeut ingezet. (interventie) Rob van Loenen Bedankt voor je uitleg verpleegkundige 4. Kan ik hieruit concluderen dat jij vooral advies geeft op medisch vlak? Of zijn er ook andere terreinen waar jij op adviseert? Bedanken V4 Vragen om bevestiging, uitnodiging om meer te vertellen over advisering. Verpleegkundige 4 In een extramurale situatie kijk je als verpleegkundige naar het hele plaatje. Het is de bedoeling, dat de mensen veilig en in redelijk welbevinden thuis kunnen blijven wonen. Dus indien nodig maakt de verpleegkundige een afspraak met de cliënt en de directe omgeving: de mantelzorg. Als het voor de doelstelling van de zorgsetting nodig is wordt afgesproken wat de cliënt zelf en de mantelzorg kan. Datgene wat overblijft In extramurale situatie word er naar ‘ hele plaatje’ gekeken. Advies geven over hoe lichamelijke gezondheid bevordert word. Inschakelen andere zorgdisciplines 13:Doorverwij zing naar andere zorgdisciplines Doel thuis zorg is redelijk welbevinden en veilig thuis wonen. 18) Richt zich op problemen in vier gebieden van het menselijk functioneren afspraken met patiënt en mantelzorger over wat er zelf gedaan kan worden. Alleen indien nodig andere zorgdisciplines of partijen inschakelen; mw, ouderen adviseur, 10) De afstemming met andere disciplines 104 wordt doorverwezen naar andere professionals in de eerste of tweede lijn. Dat kan bijvoorbeeld ook een maatschappelijk werker of ouderen adviseur zijn. Ook kan er contact worden opgenomen met vrijwilligers organisatie of dagbesteding In die zin is de (wijk)verpleegkundige zeer goed op de hoogte van de sociale kaart van de betreffende wijk. Rob van Loenen Rob van Loenen 3 augustus 1e vraag. 29 Verpleegkundige 2 Heldere uitleg, dank je verpleegkundige 4. Goedemorgen allemaal. Zoals gezegd gaan de vragen vandaag over of en hoe jullie zingevingsvragen bij patiënten signaleren. De eerste vraag van zaterdag 3 augustus luidt: Bemerk je levens- en zingevingsvragen ten gevolge van de ziekte bij de patiënt? Zo ja welke? Ja bv. "-waar ging/ gaat mijn leven over- maar ook welke fouten heb ik gemaakt en kan ik die herstellen of goed makenwat wil ik nog doen- wat wil ik doorgeven of achterlaten- welke bijdrage heb ik geleverd-wat "leeft" er verder als ik dood benheb ik het goed gedaan-wat is de zin van mijn leven geweest- is er meer dan het Daarnaast kan er contact opgenomen worden met vrijwilligersorganisatie/ dagbesteding Verpleegkundige is goed op de hoogte van de sociale kaart 13: Doorverwijzin g naar andere zorgdisciplines 10) Samenwerkin g met partijen over de grenzen van de gezondheidso rganisatie wijkverpleegk undige Bedanken V4 Korte inleiding vraag. 1e vraag. Vragen rondom: Betekenis van het leven Herstellen van fouten Wat wil ik nog; doen/achterlaten/door geven. De bijdrage van het geleefde leven. Leven na de dood. 8) Gebieden van zingevingsvr aagstukken: Leven: het verleden het hier en nu 8) Ars Moriendi model: schuld 105 aardse leven- etc etc Rob van Loenen 30 Verpleegkundige 2 Rob van Loenen Bedankt voor je antwoord verpleegkundige 2. Ik haal uit de voorbeelden in je antwoord dat deze vragen vooral spelen bij ongeneeslijke zieke patiënten. Klopt dat? Is er een verschil in vragen die je bij ongeneeslijke patiënten en geneeslijke patiënten signaleert? Hoe kijken de andere verpleegkundigen hier tegen aan? Bij die groep is het inderdaad wat nadrukkelijker. Maar confrontatie met ziekte ook al is herstel mogelijk, kan mensen doen stilstaan en nadenken over hun leven en de vragen oproepen die ik hierboven genoemd heb. Uiteraard is dit niet in alle gevallen zo.... De aard van de zingevingsvragen bij geneeslijke en ongeneeslijke patiënten kunnen dus hetzelfde zijn. 8) Gebieden van zingevingsvr aagstukken: Dood, ars moriendi model: Hoop, geloven en weten Bedanken V2 voor reactie. Parafraseren en vragen om bevestiging. Vragen naar evt verschil tussen vragen ongeneeslijk zieken en geneeslijk zieken Uitnodigen andere verpleegkundigen Zingevingsvragen bij ongeneeslijk zieken nadrukkelijker. Confrontatie met ziekte kan mensen, geneeslijk en ongeneeslijk doen stil staan/nadenken over het leven en vragen oproepen. 5: Signaleren van zingevingsvr aagstukken 20) Oorsprong van zingevingsvraa gstukken Samenvatting V2 106 Rob van Loenen 31 Verpleegkundige 4 Bij ongeneeslijk zieken komen de vragen duidelijker aan de oppervlakte, 'nadrukkelijker' zoals jij het noemt. Ik kan me voorstellen dat meer sluimerende vragen soms moeilijk te signaleren zijn. Ik ben daarom benieuwd naar je antwoord op de tweede vraag van de dag. Herkennen de andere Doorvragen op verpleegkundigen dat de opmerking V2 over zingevingsvragen van gelijkheid van vragen patiënten overeenkomen ongeacht ziektebeeld. ongeacht de aard van hun ziekte? Voor een persoon, die Antwoord aan de geconfronteerd wordt hand van theorie: met een beperking Kubler Ross over ten gevolge van een verschillende ziekte zijn stadia in het verschillende stadia omgaan met ziekte van het leren omgaan beperkingen. 19) Heeft kennis van met die beperkingen theoretische modellen bekend. Kübler Ross Woede, achter zijn/haar heeft daar onderzoek onkenning, activiteiten en naar gedaan en komt onderhandeling en interventies. op verschillende acceptatie. stadia: woede, ontkenning, Stadia lopen onderhandeling en verschillend en acceptatie. Voor elk komen soms individu lopen die terug. stadia anders of keren in de loop van het 20) Oorsprong van proces weer terug. Pas In acceptatie fase zingevingsvraagstukken in de acceptatie fase komen er vragen worden wel vragen over zingeving. naar de zingeving gesteld. Een Iman van VB van patient die Marokkaanse afkomst geen die geestelijk en hulpmiddelen wil 107 lichamelijk achteruitgaat (een cliënt uit mijn wijk) kon in eerste instantie niet accepteren dat er hulpmiddelen zijn om de gevolgen van zijn achteruitgang te verminderen. Het lukte de huisarts niet om hem bepaalde medicijnen in te laten nemen of insuline te gaan gebruiken. De huisarts werd de deur uitgezet. Samen met de cliënt ben ik ingegaan op zijn religieuze zienswijze t.a.v. de wil van Allah. Dit gesprek bleek heel veel op te lossen voor de cliënt en nu neemt hij de medicijnen en de insuline wel in. In de ontkennings- of onderhandelingsfase zou het opdringen van interventies zinloos zijn geweest. 32 Verpleegkundige 4 Als verpleegkundige sta je wel open voor de signalen van een cliënt. Vragen over de zin van leven en dood komen hierbij aan bod. Verpleegkundige 2 constateert terecht, dat levensvragen veelal een rol spelen in een terminale situatie. Ook bij mensen, die niet gelovig zijn. Je moet gebruiken Bespreken religieuze zienswijzen t.a.v. de wil van Allah lost veel op: cliënt is in de acceptatie fase en neemt medicijnen. In andere fase zou interventies niet aangekomen zijn bij patient. 7) Interventie 19) heeft kennis Van levensbeschouwelijke en religieuze opvattingen en stromingen. 18) Is bekend met het omgaan met levensvragen en zingevingproblemen & 9) Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg De verpleegkundige staat open voor signalen, inclusief die over vragen over zin van het leven en de dood. Bevestiging dat levensvragen vooral in terminale fase spelen. Dit geld ook voor ongelovigen. 8) Gebieden van zingevingsvraagstukken: Gebrokenheid 18) Heeft aandacht voor het spirituele proces (ook wel zingevingproces genoemd). 1) De zin en richting 108 Rob van Loenen 33 Verpleegkundige 1 daarom ook tijd willen en kunnen nemen voor een gesprek als daar behoefte aan is. Het is in die zin soms makkelijker met een professional te praten, dan met de eigen omgeving. Tijd willen en kunnen maken voor gesprek Interessant dat je stelt dat zingeving pas op komt wanneer er een bepaalde vorm van acceptatie bestaat. Wanneer is er volgens jou sprake van acceptatie bij de cliënt? Doorvragen opmerking V4 Dat vind ik een lastige, zeker bij patienten in de terminale fase. Ik meen nog wel eens angst voor de dood te zien en dan durf ik er niet over te beginnen. Anderen zijn berustend; vinden dat hun tijd gekomen is of dat hun leven geleefd is. Reactie op ‘ wanneer is er sprake van acceptatie’ Gesprek met professional is soms makkelijker dan privé persoon. gevende functie van zingeving: Waarden & 9) Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg 7) Interventie Parafraseren en doorvragen op ‘acceptatie’ Signaleert wel: Angst voor de dood/ berusting moeite om zingevingsvragen te bespreken in terminale fase. 5) Signaleren van zingevingsvraagstukken 8) Gebieden van zingevingsvraagstukken: Dood 18) Is bekend met het omgaan met levensvragen en zingevingproblemen 9) De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid& 16) Bijscholing: gevoelens van onbekwaamheid bij verpleegkundige. 8) Gebieden van zingevingsvraagstukken: Ars Moriendi: Afscheid nemen, loslaten Rob van Loenen Bedankt voor je reactie verpleegkundige 1, ik snap je Bedanken V1 reactie. Parafrase en 109 34 Verpleegkundige 3 voorzichtigheid om de angst van een patiënt te bespreken erg goed. Ik ben erg benieuwd om van je te horen waar je angst dan precies in zit? Je zegt daarnaast dat andere patiënten berustend zijn. Betekent dat ze dan minder of andere zinvragen hebben? Ik bemerk alleen zingevingsvragen bij patiënten die in de laatste maanden van hun leven zitten. En niet bij alle patiënten. Maar ik open zelf het gesprek hierrover . Soms is het te vroeg en soms komen patiënten er later op terug omdat ze dan weten dat ik het onderwerp al geopend heb. Reactie op V1; ik vraag altijd of patiënten ergens bang voor zijn, ben dus zelf niet bang om dit te vragen. Vaak zijn patiënten bang voor dingen die niet nodig zijn en het kan een hele geruststelling zijn als je dan dus een (gedeeltelijke) angst kan wegnemen. Patiënten hebben soms irreële angsten die je weg kan nemen met informatie en begrip. Doorvragen over waar angst inzit en Welke zin-vragen mensen hebben die berustend zijn. Signaleren zingevingsvragen alleen bij terminale patiënten. Niet bij alle terminale patiënten. Zij opent het gesprek hierover. Ruimte voor bespreken zingevingvragen blijft vervolgens bestaan. Geen terughoudendheid om patiënten naar angst te vragen Angst kan soms simpel weggenomen worden: Informeren en voorlichting In PaTz (Palliatieve zorg) goede 8) Gebieden van zingevingsvraagstukken: Dood 2) Kenmerken: zij liggen dikwijls verborgen 5) Signaleren: geen enkel signaal in situaties waarin de ervaring leert dat veel mensen existentieel zouden lijden 5) een latende modus aannemen (Ontkrachting hiervan) 9)De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid 18)Erkent het belang van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden?? 9) De mate van duidelijkheid over wat 110 Rob van Loenen 3 augustus 2013 2e vraag 35 Verpleegkundige 3 voorlichting. In de PaTz goepen werken huisartsen en wijkvpk meer en beter samen . En patiënten merken dit en zijn hierdoor ook geruster en minder angstig. samenwerking met artsen: Geruststellend voor patiënt. De tweede vraag van vrijdag 3 augustus luidt: Zijn er speciale signalen waaraan je levens- en zingevingsvragen herkent? 2e vraag Uit het antwoord van verpleegkundige 2 haal ik dat zingevingsvragen bij ongeneeslijk zieken meer aan de oppervlakte liggen. Ik concludeer daar voorzichtig uit dat de vragen van geneeslijk zieken wellicht moeilijker te signaleren zijn. Herkennen jullie dit? Het is moeilijk om concrete signalen te ontdekken. Het zijn vaak symptomen die moeilijker te bestrijden zijn. Als je door vraagt kom je dan bij signalen als angst. Bv iemand die benauwd is en dit niet echt verbetert met de gewoonlijke medicatie. Of slecht slapen. Mensen spirituele zorg inhoudt 7) Interventies 10) De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. Aanvulling/inleidin g 2e vraag Terugkoppelen naar eerdere uitspraak V2 Moeite om concrete signalen te zien. Zingevingsvragen hangen vaak samen met moeilijk te bestrijden symptomen van ziekte. Wanneer dit voorkomt moet de 5) Signaleren: -moeite om de spirituele behoeften van de patiënt te herkennen 20) De oorsprong van zingevingsvraagstukken 4) Kenmerken: vragen dikwijls verborgen (Signalen ook verborgen) 8) Gebieden van zingevingsvraagstukken: Gebrokenheid 111 blijken dan te piekeren over hoe hun leven is en was en of ze het goed gedaan hebben ed. Je komt hier alleen achter als je goed doorvraagt bij de verschillende symptomen. 36 verpleegkundige goed doorvragen om bij de zingevingsvragen te komen. Rob van Loenen Zondag 4 augustus 2013. 1e vraag. Goedemorgen Terugblik/ inleiding allemaal! Gisteren 1e vraag hebben we het gehad over de zingevingsvraagstukke n van patiënten en hoe jullie die signaleren. Vandaag zullen de vragen gaan over jullie kijk op deze zingevingsvraagstukke n en de ruimte die jullie van jullie werkgever krijgen om het een plek te geven in jullie zorg. De eerste vraag van zondag 4 augustus luidt: Vindt je het voor de patiënt en/of voor jezelf van belang om op zijn/haar zinvragen in te gaan? Hoe geldt dat voor je collega’s denkt je? Verpleegkundige 4 In het Buurtzorg concept is met name tijd om wat langer met een cliënt een gesprek aan te gaan. Dus indien van toepassing ook over zingevingsvraagstukk en. We hebben geen werkgever, die een Vanuit Buurtzorg tijd om met cliënt in gesprek te gaan. 5) een latende modus aannemen (Ontkrachting hiervan) 6) Voorwaarden voor interventies 9)Invloeden: De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving Ook over zingevingsvraagstu kken Dit geld ook voor 112 37 Verpleegkundige 2 Rob van Loenen briefje met tijden meegeeft (10 minuten voor dit en 15 minuten voor dat). Ook mijn collega's nemen bij iemand de tijd als het van toepassing is Zeker zinvol omdat zingeving een positieve bijdrage kan geven aan t ziekteproces, zoals we afgelopen dagen al genoemd hebben. Er is zoals verpleegkundige 4 hierboven beschrijft, ruimte om hierover in gesprek te gaan. Maar dat is bij Buurtzorg en ik betwijfel of dit bij andere organisaties het geval is..... In ons team varieert de leeftijd van 22 tot 63 jaar. Ik denk dat zowel je jonge als de oudere collega's het zinvol vinden, maar dat de 'senioren' uit ons team hier iets makkelijker op inhaken, mogelijk door meer levens- en werkervaring. Uiteraard is dit niet zwart-wit... Bedankt verpleegkundige 4 en verpleegkundige 2 voor jullie antwoorden. Bijzonder om te horen dat jullie alle vrijheid hebben om met collega’ s. Bevestiging zinvolheid van zingeving door positieve bijdrage ziekteproces. Bevestiging ruimte bij Buurtzorg om hierover in gesprek te gaan. Twijfel of ruimte bij andere organisaties ook bestaat. 9) Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg 9)De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving Zowel oude als jonge collega’ s vinden het zinvol Senioren haken wellicht makkelijker hier op in. 9) De mate van werkervaring & 3) De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend Bedanken Parafraseren/waar dering Vervolg vraag. 113 38 Verpleegkundige 1 Rob van Loenen 39 Verpleegkundig e3 zinvragen om te gaan. Wanneer zien jullie het belang voor het bespreken van deze zinvragen? Wat me opvalt, is dat Patiënten praten patienten er juist zo weinig over weinig over praten, zingevingingsvraag tenzij ik er zelf over stukken. begin. En ik begin erover als ik merk dat Hij moet er zelf ik ergens tegenaan over beginnen. loop waardoor ik niet goed verder kan in Hij begint erover mijn zorg, of als het wanneer: moment gekomen is Hij door die vragen om daarover te vastloopt in zijn beginnen. Dat zorg. moment zou ik niet kunnen beschrijven; Of wanneer de tijd dat is er, en ik voel gekomen is om er het aankomen. Dan is over te beginnen het moment ook vaak goed gekozen. Bijzonder om te horen Reactie op V1 dat jij vaak goed Parafraseren en intuïtief aanvoelt waardering. wanneer het waardevol is om Doorvragen over zinvragen te moment van bespreken. Je zegt dat vastlopen in de het moment van zorg. bespreken komt op het moment dat je in je zorg vastloopt. Zou je kunnen zeggen wat vastlopen voor jou betekent? Ik vind het zeker van Van belang om in belang om op zinvragen te gaan op of om in te gaan of ze te stellen. zelf zinvragen te Zoals ik eerder zei, durven stellen. patiënten er vaak niet over te beginnen en zijn Patiënten zijn ze blij dat je erover soms blij begint. Soms is er geen wanneer je behoefte aan, maar dan hierover begint. 4)Kenmerken:zij liggen dikwijls verborgen 6) Voorwaarde interventie & 5) een latende modus aannemen (Ontkrachting hiervan) 9) De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid 9) Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg 18)Erkent het belang van de invloed van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden 7) Het op verhaal 114 weet je dit. Het is als doel opgenomen in het Zorgpad Stervensfase om te praten met patiënt en naasten over rituelen, behoeftes aan pastoor ed. In de palliatieve fase(dus nog niet in de terminale fase) is er meer ruimte voor omdat iemand dan nog niet direct dood kan gaan. Ik bespreek heel veel zaken die bij het einde van het leven horen en dit is er dan één van, die er zeker behoort. Het is duidelijk wanneer er geen behoefte is. Het is als doel opgenomen in de zorgpad stervensfase. In de palliatieve fase is er meer ruimte/tijd voor komen is een behoefte van patiënten 19) Heeft kennis: actuele richtlijnen en professionele standaarden & 9)De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving Veel gesprekken over zaken rondom einde leven 8) Gebieden van zingevingsvraagstukke n: Dood/ Ars Moriendi Rob van Loenen De tweede vraag van 4 augustus 2013 zondag 4 augustus luidt: 2e vraag Heb je voldoende ruimte 2e vraag om op deze zinvragen in te gaan? Welke mogelijkheden zijn er en welke beperkingen? Hoe geldt dat voor je collega’s, denk je? 40 Verpleegkundig e3 Ik neem de ruimte en tijd om op vragen in te gaan. Wij plannen ruim tijd voor palliatieve patiënten en mocht ik toch in de knoop zitten met de tijd, dan pols ik hoe hoog de nood op dat moment is. En soms bel ik een collega die dan voor mij naar een andere patiënt gaat of zeg tegen de patiënt dat ik er de volgende dag of later op Ze neemt tijd en ruimte De tijd voor palliatieve patiënten word ruim ingepland. Wanneer tijd krap is, polsen van nood en evt collega inschakelen. 7)Interventie 13: doorverwijzing: De mate van verantwoordelijkheids gevoel 9)De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines (Verwijzing naar collega) 115 de dag op terugkom. Ik denk dat sommige collega’s het moeilijk vinden om met deze vragen om te gaan, maar een patiënt kiest meestal onbewust zelf iemand met wie hij/zij een klik heeft om hierover te praten. Collega’s consulteren mij wel regelmatig over allerlei zaken en soms hierover. Rob van Loenen Goedemorgen allemaal! 5 augustus 2013 We zijn inmiddels over de 1e vraag helft van het onderzoek. Collega’s vinden behandelen zinvragen soms moeilijk. Patiënt kiest onbewust voor juiste persoon. Zij consulteert collega’ s over zinvragen bij patiënten. 9) De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid 6) Voorwaarde interventie: er moet een vertrouwelijke relatie met de cliënt worden opgebouwd 17) Kennis door werkervaring delen. 1e vraag De eerste vraag van maandag 5 augustus luidt: Hoe kijk je aan tegen multidisciplinaire samenwerking? Komen er tijdens het multidisciplinair overleg zinvragen en levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn aan de orde? 41 Verpleegkundig e4 Beste Rob, ik kom nu pas uit mijn werk, dus nu pas kan ik reageren. Verontschuldiging late reactie 42 Verpleegkundig e4 Het MDO gesprek vindt in uitzonderlijke gevallen plaats. Meestal richt een wijkverpleegkundige zich tot de discipline die voor de situatie van toepassing is. Als het voor een bepaalde situatie zin heeft wordt hoogstens over de gemoedstoestand of de coping van iemand gesproken. Een gesprek MDO alleen in uitzonderlijke gevallen MDO vind alleen plaats wanneer dit voor een patiënt zin heeft. 10) De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. Coping en gemoedstoestand alleen besproken 21) Rol Levensbeschouwelijke wanneer het zin 116 over de "zin van het leven" is een intiem en persoonlijk gebeuren. Rob van Loenen 43 Verpleegkundig e4 heeft. Gesprekken over zin zijn persoonlijk en intiem. En alleen met patiënt. Bedankt voor je Bedanken V4 antwoordverpleegkundige voor reactie. 4. Je vertelt dat MDO Doorvragen op samenwerking alleen in uitzonderlijke uitzonderlijke situaties situatie MDO voorkomt. Kan je een voorbeeld geven van zo'n uitzonderlijke situatie? Andere Hoe waardeer je die verpleegkundigen samenwerking? uitnodigen. Herkennen de andere verpleegkundigen dat er alleen over zingeving met de patiënt zelf word besproken? Een MDO wordt MDO word georganiseerd als kort georganiseerd lijnen met huisarts en wanneer korte andere disciplines nodig lijnen nodig zijn zijn om een complexe om complexe situatie door de nemen. situatie door te Meestal komt de nemen. wijkverpleegkundige er samen met de huisarts Meestal alleen wel uit. Voorbeeld: een met huisarts. cliënt met cognitieve beperkingen en Vb: In sommige lichamelijke gevallen word er aandoeningen woont in samengewerkt een verwaarloosde met niet alleen woning, neemt zijn zorg disciplines medicijnen niet in, eet maar ook met junk food en heeft MW en schulden, waar familieleden. deurwaarders aan te pas komen. Dan kan er een MDO georganiseerd worden met Gesprek over maatschappelijk werk, de zingeving vind aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO 10) Pos. bijdrage andere disciplines: De informatie die andere disciplines met de verpleegkundige delen kunnen helpen om de problemen van de patiënt te verhelderen. 117 huisarts, de verpleegkundige, schuldhulpverlening en eventueel een beschikbare zoon of dochter. Nogmaals: een gesprek over zingeving vindt over het algemeen niet in groter verband plaats. vaak niet in groter (MD0) verband plaats. 21) Rol Levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO Rob van Loenen 44 Verpleegkundige 2 Helder verpleegkundige 4, dank je. Herkennen de andere verpleegkundigen dat zingeving niet in groter verband wordt besproken? MDO wordt inderdaad vaak in complexe situaties gehouden. Wij merken dat het steeds vaker bij dementiezorg wordt ingezet. Ook de mantelzorger is dan vaak aanwezig. We stemmen de zorg op elkaar af, delen onze kennis, ondersteunen elkaar etc. Ik ervaar dit zelf als heel waardevol, aangezien je hiermee ook veel telefoontjes en mails tussendoor voorkomt. Het vraagt soms wel een investering in tijd, maar geeft aan de andere kant ook veel helderheid en eenduidigheid in het vervolgtraject. Een geestelijk verzorger heb ik zelf 2 x ingeschakeld, Bedanken V4. Vragen voor herkenning bij andere verpleegkundigen . Bevestigt V4: MDO vooral in complexe situaties. Steeds vaker in de dementiezorg Mantelzorger ook aanwezig. 10) De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde.: Afstemming zorg Tijdens MDO: afstemmen zorg, delen van kennis, ondersteuning aan elkaar. MDO is waardevol: je voorkomt telefoontjes en mails, geeft helderheid en eenduidigheid vervolgstraject. 12) Verwijzing: Een patiënt of dienst naaste expliciet vraagt om een geestelijk 118 45 Verpleegkundige 2 Rob van Loenen 46 Verpleegkundige 3 maar dit was na overleg met de cliënt en niet als uitkomst van een MDO Vraagt wel tijd. verzorger. GV 2x ingeschakeld na verzoek cliënt. Nooit als resultaat MDO. 12) Verwijzing: na een onderlinge afstemming met andere zorgdisciplines zodat er niet te snel wordt doorverwezen. (ontkenning) Zingeving is soms onderdeel van gesprekken met de huisarts, de familie of in een MDO. Meestal gaat het dan over een actueel vraagstuk, b.v. in de terminale fase Zingevings soms onderdeel gesprek tijdens MDO of met huisarts/familie. 21) Rol Levensbeschouwelij ke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO Meestal actuele vraagstukken in terminale fase. 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde: Afstemming zorg. Bedankt verpleegkundige 2, een heldere uitleg over de waarde van een MDO. Uit je antwoord maak ik o.a. ook op dat geestelijke verzorging niet veelvuldig wordt ingeschakeld. Ik ben heel benieuwd waar dat mee te maken heeft? Herkennen de andere verpleegkundigen het sporadisch inschakelen van geestelijk verzorging? In de thuiszorg worden niet veel MDO's georganiseerd waarbij ook geestelijk verzorgers zitten. Wel bespreek ik met de huisarts en patiént en familie vaak of er nog wensen zijn tav religie, afscheid. Ik heb het dus over palliatieve patiënten. Bij MDO's over niet-palliatieve patiënten Bedanken V2 Parafraseren en uitnodigen tot verdieping. Ook uitnodigen andere verpleegkundigen . In de thuiszorg niet veel MDO met gv erbij. Wel gesprekken met huisarts, patient en familie over wensen mbt religie bij palliatieve patienten. 11) De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde. (Nuancering) 21) Rol Levensbeschouwelij ke aspecten van het 119 komen deze onderwerpen Bij MDO niet niet vaak aan bod, is mijn palliatieve ervaring. patiënten komen onderwerpen over zingeving niet vaak aan bod. 47 Rob van Loenen 5 augustus 2013. 2e vraag De tweede vraag van maandag 5 augustus luidt: Welke contacten met de andere beroepsgroepen vindt je wenselijk? Verwijs je wel eens naar de dienst geestelijke verzorging? Zo ja, in welke gevallen? 2e vraag Verpleegkundige 4 De wijkverpleegkundige werkt met heel veel disciplines samen: maatschappelijk werk, vrijwilligers organisaties, GGZ, Leger des Heils en de diverse instanties die in een wijk voorhanden zijn. Ik weer echter niet wat je met geestelijke verzorging bedoeld. De dominee of de pastor? Wijk verpleging werkt met verschillende disciplines samen; MW, vrijwilligersorgani saties, GGZ, LDH. ernstig ziek zijn bij MDO 21) Rol Levensbeschouwelij ke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO 10) De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde. Onbegrip over term: Geestelijke verzorging 12) Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging & 9) De mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt Rob van Loenen Geestelijke verzorging wordt vanuit allerlei levensbeschouwelijk achtergronden geboden. Dominee en pastor maar ook humanistisch en algemeen geestelijke verzorgers zijn werkzaam in de zorg. Het is echter Uitleg geestelijke verzorging. Doorvragen over geestelijke verzorging in de zorg; Mogelijkheid tot 120 48 49 Verpleegkundige 4 Verpleegkundige 3 ook de vraag hoe kort het lijntje tussen geestelijk verzorger en verpleegkundige is. Is er de optie bij Buurtzorg om door te verwijzen naar een geestelijk verzorger? Zie jij daar de toegevoegde waarde van in? Hoe is dat voor de andere verpleegkundigen? Ik heb 1 keer meegemaakt, dat een cliënt in de laatste fase een sacrament van een katholieke geestelijke wilde ontvangen. Dit werd echter door de familie zelf geregeld. Heel soms heb je als verpleegkundige vlak voor het overlijden een moment, dat er wel iets gezegd kan worden dat troost biedt. Dit vind ik moeilijk te omschrijven. doorverwijzen/ toegevoegde waarde? Je werkt idd samen met verschillende disciplines en soms verwijs je door en soms consulteer je alleen voor jezelf. Ik ken geen overleggen waarbij structureel geestelijk verzorgers zitten. Wel heb ik in het hospice samengewerkt met geestelijk verzorgers. In de thuiszorg zoek ik naar wat er al bij de patiënt en diens netwerk aan contacten aanwezig zijn. Soms is dit een Iman, pastoor of andere geestelijk verzorger. Ik laat het contact leggen dan meestal bij de Samenwerking met verschillende disciplines: Verwijzing is mogelijk, soms consultatie. 1 keer katholieke geestelijke betrokken bij laatste levensfase. Familie regelde dit. 12) Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging (Gebrek daaraan) 13) bereidheid om externe religieuze partijen in te schakelen Verpleegkundige kan soms ook troost bieden door iets te zeggen. GV zit niet structureel bij MDO. In hospice samengewerkt met gv,. Uitzoeken contacten die patiënt of diens netwerk als heeft: Iman, pastoor of 13) Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines & 10) De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines verpleegkunde: Informatie. 13) Doorverwijzing: bereidheid om externe religieuze partijen in te schakelen 121 familie. 50 51 andere gv. Contact wordt meestal door familie gelegd. Bedanken inzet voor onderzoek. Rob van Loenen 6 agugustus 2013 1e vraag Goedemorgen allemaal! Nog twee dagen en dan is het onderzoek alweer afgelopen. Zoals gezegd 1e vraag. wordt jullie inzet in dit onderzoek erg gewaardeerd! De eerste vraag van dinsdag 6 augustus luidt: Heb je voldoende vaardigheden om met de zinvragen van de patiënt om te gaan? Wat lukt je goed en wat minder goed? Verpleegkundige 2 Naarmate ik ouder word krijg ik er meer oog voor en ervaar ik deze gesprekken als heel "vervullend". Dit heeft alles te maken met mijn eigen levensvragen. 30 jaar geleden dacht ik daar veel minder over na en waren veel zaken heel vanzelfsprekend. Verpleegkundige 2 Dingen zijn minder vanzelfsprekend dan 30 jaar geleden, daardoor meer levensvragen en meer oog voor vragen patiënten. Gesprekken met patiënt zijn ‘ heel vervullend’ Soms zou ik wat meer lef Wens voor meer willen hebben om dingen lef om dingen bespreekbaar te maken. Ik bespreekbaar te voel dan wel dingen aan, maken. maar dan ben ik soms bang dat het te Ze voelt dingen confronterend zal zijn. aan Daarnaast gun ik mijzelf ook wel wat meer rust en Angst dat ruimte1 bespreekbaar maken confronterend is. 5) een gevoeligheid voor het detecteren van deze vragen 9) Invloeden: De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit 9)De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid& 16) Bijscholing: gevoelens van onbekwaamheid bij verpleegkundige. 14) Het onderwijs in spirituele zorg: Individuele blokkades 5) Signaleren van zingevingsvraagstukke n Ze gunt zichzelf 122 52 Verpleegkundige 2 53 Verpleegkundige 4 Rob van loenen Rob van Loenen 54 Verpleegkundige meer rust en ruimte hiervoor. En...al deze vragen maken Door dit gesprek: wel dat ik er nu wat meer Meer bij stil sta, er wat meer nadenken/verdie over nadenk, me er meer pen. Waardevolle in verdiep etc. Kortom een aanvulling. waardevolle aanvulling Net als verpleegkundige 2 V4 bevestigt V2: ervaar ik motivatie en Motivatie en inzicht tot het voeren van inzicht door eigen een gesprek over levenservaring. zingeving als onderdeel van je eigen ontwikkeling Luisterend oor en en levenservaring. Het is 6e zintuig van belang om met een belangrijk voor luisterend oor en 6de bepalen juiste zintuig het juiste moment moment. af te wachten voor een dergelijk gesprek. Het is In gesprek een kunst om dan vooral belangrijk om: aandachtig te luisteren en Aandachtig niet teveel te zeggen. Ook luisteren en niet de houding van een veel zeggen verpleegkundige in een gesprek is van belang. Een ontspannen Ontspannen er bij zitten houding is ook en de mensen laten belangrijk/ uitpraten. mensen uit laten praten. Bedankt verpleegkundige Bedanken V2 en 2 en verpleegkundige 4 V4 voor jullie openhartige Vragen voor antwoorden! verheldering V2 Verpleegkundige 2, je zegt dat je jezelf rust en ruimte gunt. Kan je daar iets meer over vertellen? Zowel verpleegkundige 2 Vragen naar als verpleegkundige 4 herkenning bij hebben het over de rol andere van 'aanvoelen' van het Verpleegkundige juiste moment voor een n: over aanvoelen gesprek over zingeving. juiste moment. Herkennen de andere verpleegkundigen dit? Als het druk is in de wijk, Reactie op mijn 9) De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit 3) De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend 5) Signaleren van zingevingsvraagstukke n: Luisteren en observeren. 5) gevoeligheid voor het detecteren 5) Signaleren van zingevingsvraagstukke n: een latende modus aannemen 9) De mate van 123 2 Rob van Loenen 55 Verpleegkundige 3 heb ik de neiging om sneller te gaan werken, harder te fietsen etc. Maar de drukte zit misschien nog t meest in mijn hoofd. Allerlei gedachten over hoe ik alles het beste en/of efficiënter kan doen etc. Hierdoor ben ik er soms niet altijd bij met mijn aandacht. Verder betrap ik mezelf erop dat ik soms nog niet "los" ben van de vorige patiënt. Begrijp ik je goed verpleegkundige 2 dat je ook zegt dat je jezelf meer ruimte gunt om niet altijd het beste of het meest efficiënt met zinvragen van de patiënt om te gaan? Ik heb geleerd om de vragen gewoon te stellen. Vaak voel je wel aan wanneer dit kan of niet. Als het niet kan, merk je aan de patiënt of netwerk wel of ze er aan toe zijn of niet. Meestal zijn ze blij dat deze vragen gesteld worden omdat ze het zelf moeilijk vinden om erover te beginnen. Als patiënten zelf met vragen komen, is het meestal belangrijk om te luisteren en door te vragen. Er hoeft niet altijd een antwoord te zijn. Ik heb het gevoel genoeg vaardigheden te bezitten; durf, luisteren, spiegelen etc Soms is het moeilijk als er veel psychische problemen bij zitten of als vraag: ruimte en tijd en gunnen. stimulerende factoren in de klinische werkomgeving Door werkdruk drukker in het hoofd over hoe werk efficienter kan. Er daardoor er niet bij zijn met de aandacht. Daarnaast moeite om los te komen van patiënt Reactie op V2 Parafrase. Reactie op: aanvoelen juiste moment en vraag rondom vaardigheden. De zinvragen gewoon stellen. Je voelt aan wanneer dit kan. Patient of netwerk geven signalen hierover. 5) Signaleren van zingevingsvraagstukke n 5) Gevoeligheid voor het detecteren 18) Erkent het belang van de invloed van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden Meestal zijn ze blij als je het vraagt. Belangrijk om: Te luisteren en door te vragen. 5) Signaleren: De verpleegkundige moet een latende modus aannemen Er hoeft niet altijd 9) De mate van 124 patiënt wel antwoorden wil. Ik verwijs dan wel eens door naar wat past bij de patiënt; iemand uit het netwerk, van de kerk of psycholoog. een antwoord te zijn. vertrouwen in de eigen bekwaamheid Vertrouwen in vaardigheden: Durf, luisteren, spiegelen 4) Kenmerken van zingevingsvraagstukke n: Niet altijd te beantwoorden 13) Doorverwijzing Moeilijk wanneer: naar andere psychische zorgdisciplines problemen of als patiënt antwoorden wil. Soms verwijst ze dan door naar iemand uit netwerk, kerk of psycholoog. Rob van Loenen 6 augustus 2013. 2e vraag. 56 57 Verpleegkundige 2 Verpleegkundige 2 De tweede vraag van dinsdag 6 augustus luidt: Vergt een gesprek over zinvragen een bepaalde houding, insteek, manier van benaderen door de verpleegkundige? Bewustzijn over je eigen levensvragen, maakt dat je deze ook beter herkent bij cliënten / anderen. Je wordt het als het ware gevoeliger voor. 2e vraag Bewustzijn over eigen levensvragen zorgt voor gevoeligheid hiervoor bij cliënten. 3) De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend 5) Signaleren: Het bespreekbaar maken of inhaken op deze vragen vraagt een rustige, open, uitnodigende houding. De ander de ruimte geven om zijn verhaal te doen, maar ook vragen durven stellen doorvragen. Uiteraard stem je altijd af op de ander, dus je kijkt wie je voor je hebt en past z.n je houding aan. De ene situatie vraagt wat meer Bespreekbaar maken vereist: rustige, open, uitnodigende houding. 5) Signaleren: De verpleegkundige moet een latende modus aannemen Ruimte geven om verhaal te doen. Durven vragen stellen/doorvrage n gevoeligheid voor het detecteren van deze vragen 7) Interventie 6) Voorwaarden interventies: De patiënt moet erkend worden Afstemmen op 125 58 Verpleegkundige 3 Rob van Loenen 7 augustus 2013 1e vraag voorzichtigheid / aftasten dan de andere. Ik sluit me aan bij verpleegkundige 2. Je moet je open opstellen en laten zien dat je tijd hebt. Soms denken patiënten nog al eens dat je toch geen tijd hebt, maar juist bij palliatieve patiënten trek je hier ook tijd voor uit. Dus ook rust uitstralen en wat patiënten ook vaak fijn vinden is, als je zelf wat durft te vertellen. ander: pas o.a. je houding aan Bevestigen V2: Openstellen, laten merken dat je tijd hebt. Rust uitstralen Patiënten waarderen persoonlijk delen. 5) Signaleren: De verpleegkundige moet een latende modus aannemen 9) Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg 6) Voorwaarden interventies) er moet een vertrouwelijke relatie met de cliënt worden opgebouwd Goedemorgen allemaal! Inleiding Vandaag is de laatste officiële dag van het 1e vraag onderzoek. Het is ook meteen de meest rustige dag. De antwoorden van verpleegkundige 3 heb ik omdat het onmogelijk was voor haar om reacties te plaatsen, via mijn eigen account in ons gesprek geplaatst. De eerste vraag van woensdag 7 augustus en de laatste vraag van het onderzoek luidt: Vind je dat in de opleiding voor verpleegkundigen meer aandacht besteed moet worden aan het onderwerp omgaan met levens- en zingevingsvragen? Heb je behoefte aan bijscholing op dit terrein? Zo ja, in welke vorm (bijv. informatie a.d.h.v. recente literatuur, intervisie/supervisiebijeenkomsten, 126 59 Verpleegkundige 2 60 Verpleegkundige 2 training in vaardigheden, een cursus, klinische lessen)? Ik vind intervisie wel heel geschikt hiervoor. Casuïstiek bespreken met elkaar. Ik weet eerlijk gezegd niet zo goed hoeveel aandacht het krijgt in de huidige opleiding. In mijn opleiding kwam het niet zoveel aan bod, dat is jammer. Echter toen ik verpleegkunde begon was ik 18 en misschien nog een beetje te groen hiervoor. Het meeste heb ik geleerd door ervaring, maar ook door het ouder worden, je eigen levenservaring. Ik vind het Intervisie/ casuistiek bespreken. Weinig scholing vroeger. Weet niet hoeveel aandacht er nu voor is tijdens de opleiding. Teleurstelling over tekort scholing. Leren over zinvragen door werk en levenservaring. een boeiend onderwerp, zou me er verder in willen verdiepen d.m.v literatuur en door intervisie of Uitspreken casuïstiek, zoals interesse en hierboven beschreven behoefte in verdere verdieping. 61 Verpleegkundige 2 laatste dag vandaag, ook voor mijn werk, want ik heb nu vakantie! Ik vond het leuk om mee te doen. Ik heb wel gemerkt dat ik makkelijker praat dan schrijf en had soms het idee dat dit thema middels gesprekken misschien iets meer diepgang zou kunnen krijgen. Je kan dan sneller / makkelijker op elkaar 17) Verbeterpunten: Kennis door werkervaring over spirituele zorg moet tussen verpleegkundigen worden gedeeld 14) Het onderwijs in spirituele zorg & 17) Verbeterpunten: geen vast onderdeel uit van het curriculum 16) Verpleegkundigen vinden dat zij niet genoeg training en onderwijs in spirituele zorg ontvangen 3) De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend 15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum (Nuancering). 16) Behoefte aan (bij) scholing 14) Het onderwijs in spirituele zorg V2 neemt afscheid. 127 Rob van Loenen Rob van Loenen 62 Verpleegkundige 4 reageren, directer doorvragen etc... Fijne zomer allemaal en misschien ook fijne vakantie. ontzettend bedankt voor je deelname en je inzet bij de voorbereiding van het onderzoek! Ik neem je advies zeker mee. Fijne vakantie! Verpleegkundige 2 zegt dat ze o.a. veel heeft geleerd van haar ervaring over zingevingsvragen. Het delen van ervaringen met collega's bij intervisie kan dan inderdaad heel vruchtbaar zijn denk ik. Herkennen de andere verpleegkundigen dit? Hebben jullie ook behoefte aan andere vormen van onderwijs? Beste allemaal: op het ogenblik heeft zingeving weinig aandacht in de opleiding. Dat zou zeker een plaats moeten krijgen in het onderdelen palliatieve zorg en preventie. Er bestaan natuurlijk ook aparte opleidingen voor, die geschikt zijn voor ervaren verpleegkundigen. De betreffende verpleegkundige kan voldoende ondersteuning vinden bij diverse groepen in de thuiszorg organisatie. Bij Buurtzorg bestaan diverse groepen. Bedankt V2 voor deelname. Parafrase V2 vragen voor herkenning bij andere verpleegkundigen . Zingeving te weinig plek in de opleiding. Moet zeker onderdeel uit maken bij onderdeel: Palliatieve zorg en preventie. Ervaren verpleegkundigen kunnen aparte opleidingen volgen. Verpleegkundige n kunnen nu voldoende ondersteuning krijgen van groepen bij 14) Het onderwijs in spirituele zorg & 17) Verbeterpunten: Spirituele zorg moet een expliciete en constante factor zijn in het onderwijs 16) Verpleegkundigen vinden dat zij niet genoeg training en onderwijs in spirituele zorg ontvangen 14) Het onderwijs in spirituele zorg 17) Verbeterpunten: Kennis door werkervaring over spirituele zorg moet tussen verpleegkundigen en met andere zorgdisciplines 128 Buurtzorg. Rob van Loenen Rob van Loenen Bedankt voor je reactie verpleegkundige 4, zou je wat meer kunnen vertellen over de aard van de diverse groepen bij Buurtzorg waar verpleegkundigen terecht kunnen wat betreft zingeving? We zijn aanbeland bij het einde van dit groepsgesprek. Heb je een vraag gemist of is er nog iets waarover je nog wel iets wilt zeggen? Je kunt nog de komende twee weken blijven reageren op vragen die je nog niet hebt beantwoord of op reacties van andere verpleegkundigen. Wij willen je namens de Universiteit Utrecht heel hartelijk bedanken voor de tijd en energie die je hebt besteed aan het beantwoorden van de vragen! Je reacties zijn heel waardevol voor ons onderzoek. Je antwoorden worden anoniem verwerkt tijdens de analyse van de gegevens. Ben je geïnteresseerd in de resultaten van het onderzoek, dan kan ik je t.z.t. mijn scriptie per email opsturen. Mocht je dit willen, wil je dit aangeven? Heb je nog andere vragen worden gedeeld (Nuancering) Bedanken V4 voor reactie. Vragen verheldering over de aard van diverse groepen. Bedanken verpleegkundigen voor hun deelname. 129 dan kun je bij mij terecht via mijn e-mail; robvanloenen1985@gmail .com. 130 Bijlage 3: Informatiebrief over de deelname aan het onderzoek ‘Zingeving in de verpleegkundige zorg’ Beste verpleegkundige, U bent uitgenodigd om mee te doen aan een onderzoek over de rol van zingevingsvragen in het contact tussen verpleegkundige en patiënt. In deze brief vindt u informatie over dit onderzoek. Doel van het onderzoek Onderzoekers van de Universiteit Utrecht willen onderzoek doen naar ‘Zingevingsvragen in het contact tussen verpleegkundige en patiënt in de intra en extra murale zorg’. Komen verpleegkundigen zingevingsvragen tegen in hun contact met patiënten? Zo ja, welke? Welke keuzes maken verpleegkundigen in het omgaan met de zingevingsvragen van hun patiënten? Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundigen in het omgaan met zingevingsvragen van cliënten? Dit deel van het onderzoek zal zich richtten op de ervaringen van verpleegkundigen in de extramurale zorg. Ziekte grijpt op verschillende manieren in, in de kwaliteit van ons bestaan: -op het fysieke niveau, bv. bij pijn, orgaanschade, chronische aandoeningen; -op het psychische niveau beïnvloedt ziekte o.a. zelfbeeld en toekomstverwachtingen; -op het sociale niveau kan ziekte invloed hebben op de aard van onze sociale contacten en onze plaats in de samenleving; -op het spirituele niveau roept ziekte vragen op over de zin van het bestaan. Wat betekent dit voor mij? Waarom overkomt mij dit? Waar val ik op terug? Wat betekent mijn leven nog? Welke houding en richting kies ik? Hoe houd ik het roer in eigen hand? Verpleegkundigen krijgen ook met de patiënt als ‘zingever’ te maken. Ons onderzoek is gericht op de vraag of de zinvragen van de patiënt zich voordoen in het contact met de verpleegkundige en op de vraag hoe deze zinvragen zich voordoen. Het onderzoek zal zich richten op de wijze waarop de verpleegkundige hier al of niet op in gaat. Er wordt gezocht naar antwoorden op de vraag welke keuzes verpleegkundigen maken in het omgaan met zingevingsvragen van hun patiënten. In hoeverre bestaat er bij verpleegkundigen behoefte om aan deze zingevingsvragen aandacht te geven in hun patiëntenzorg? Hoe gaan zij om 131 met al dan niet expliciete zinvragen van de patiënt? Voelen zij zich voldoende toegerust om adequaat met deze vragen om te gaan? Daarom zal ook onderzocht worden waar verpleegkundigen behoefte aan hebben op dit gebied. Belang van deelname aan het onderzoek Op het gebied van zingeving in relatie tot ziekte en stressvolle levensgebeurtenissen is vrij veel onderzoek gedaan. Ook zijn er al een aantal onderzoeken gedaan naar hoe verpleegkundigen omgaan met zingevingsvragen van patiënten. Als onderzoekers willen wij nog meer inzicht krijgen in de meningen en behoeften van verpleegkundigen ten aanzien dit aspect van hun werk en zo nodig komen tot een gerichter onderwijs- en bijscholingsaanbod. Methode van onderzoek en de vertrouwelijkheid van de gegevens Dit onderzoek zal worden uitgevoerd met verpleegkundigen die werkzaam zijn in de extramurale zorg door middel van een online groepsgesprek via een gesloten groep op Facebook. Dit betekent dat de groep niet zichtbaar is voor andere gebruikers op Facebook (op Facebook wordt dit een geheime groep genoemd). Wij geven alleen verpleegkundigen die aan dit onderzoek deelnemen, toegang tot de groep. Verder zijn twee onderzoekers in de groep aanwezig. Met alles wat u inbrengt zal vertrouwelijk worden omgegaan. Tijdens de uitwisseling van ervaringen via Facebook kunt u uw persoonlijke gegevens voor andere deelnemers afschermen door dit op uw Facebook pagina aan te geven. De onderzoekers en andere deelnemers van het onderzoek zien wel uw gebruikersnaam en foto. Alleen de onderzoekers zullen op de hoogte zijn van uw e-mailadres en persoonlijke gegevens zoals leeftijd en opleiding. Deze persoonlijke gegevens behandelen wij vertrouwelijk. De gegevens van het onderzoek zullen worden geanonimiseerd en vinden hun neerslag in een afstudeerscriptie. Op basis van de onderzoeksgegevens zal het mogelijk zijn algemene uitspraken te doen over de aandacht van verpleegkundigen voor zinvragen van patiënten in de extramurale zorg. Praktische informatie: wat is de bedoeling? U wordt uitgenodigd om via de gesloten online gespreksgroep ‘Zingeving in de verpleegkundige zorg’ te reageren op vragen. Hiervoor is het nodig dat u een Facebook account hebt of een account aanmaakt, zodat u kunt worden uitgenodigd voor de gespreksgroep. Het groepsgesprek zal eind juni 2013 plaatsvinden. De vragen gaan over hoe u omgaat met zingevingsvragen van patiënten. In deze periode zijn er ook ongeveer twintig andere verpleegkundigen die de gespreksgroep bezoeken. Samen met hen, en met twee onderzoekers, kunt u via de groep ervaringen uitwisselen. De gespreksgroep wordt opgeheven, als het onderzoek is afgerond. 132 Na afloop van de periode zullen de onderzoekers u een paar vragen stellen over wat u vond van deze manier van ervaringen uitwisselen. Deze vragen zult u per e-mail toegestuurd krijgen. Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen Het onderzoek kost u alleen tijd, een week lang, ongeveer 10-30 minuten per dag. Er zijn geen verdere nadelen. U kunt zelf bepalen hoe vaak en wanneer u op de vragen via de online gespreksgroep wilt reageren, zolang het binnen de afgesproken periode is. Stoppen van deelname aan het onderzoek Uw deelname aan dit onderzoek is geheel vrijwillig en u kunt zich op ieder moment terugtrekken uit het onderzoek. Nadere informatie Wanneer u nog vragen hebt over dit onderzoek dan kunt u zich richten tot één van de onderzoekers. Met vriendelijke groet, BA Rob van Loenen, onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, geestelijk verzorger in opleiding, Faculteit Geesteswetenschappen, Tel. 06-57592961, [email protected] Dr. Wim Smeets, onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, Faculteit Geesteswetenschappen. Tel. 024 361 33 20, [email protected] 133