Zingeving in de verpleegkundige extramurale zorg Eindscriptie

advertisement
Zingeving in de verpleegkundige extramurale zorg
Eindscriptie Universiteit Utrecht
Master Theologie en Geestelijke Verzorging
Rob van Loenen: 3893413
Begeleider: dr. Wim Smeets
Tweede lezer: dr. Ren van Schrojenstein Lantman
December 2014
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding………………………………………………………………………………………………………..4
1.1 Probleemstelling & vraagstelling…………………………………………………………………………………… 4
1.2 Eerste Begripsbepaling……………………………………………………………………………………………………5
1.3 Methode van onderzoek………………………………………………………………………………………………….5
1.4 Opbouw van de scriptie…………………………………………………………………………………………………..6
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader …………………………………………………………………………………………7
2.1 Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?...........7
2.1.1 De rol van zingeving in het leven………………………………………………………………………………….7
2.1.2 De rol van zingeving in de verpleegkundige zorg………………………………………………………….8
2.1.3 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………10
2.2 Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden
herkend en wat zijn mogelijke interventies?............................................................................11
2.2.1 Het ontstaan van zingevingsvraagstukken………………………………………………………………….11
2.2.2 De uiting en kenmerken van zingevingsvraagstukken…………………………………………………12
2.2.3 Het signaleren van zingevingsvraagstukken……………………………………………………………….13
2.2.4 Voorwaarden voor het toepassen van interventies…………………………………………………….14
2.2.5 Het levensverhaal van de patiënt als interventie………………………………………………………..15
2.2.6 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………...16
2.3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?...................................................18
2.3.1 Gebieden van zingevingsvraagstukken…..…………………………………………………………………..18
2.3.2 Leven: de zinvolheid van doelen nastreven.....................................................................20
2.3.3 Het Ars Moriendi model……………………………………………………………………………………………..20
2.3.4 Gebrokenheid: de contingentie ervaring........................................................................21
2.3.5 Heelheid: Positieve zingevingsvragen.............................................................................22
2.3.6 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………22
2.4 Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige
zorg?........................................................................................................................................24
2.4.1 Perspectief van patiënten en zorgverleners op spiritualiteit in de zorg………………………24
2.4.2 De invloed van perspectief, onderwijs, werkervaring en de klinische omgeving op de
spirituele zorg…………………………………………………………………………………………………………………….24
2.4.4 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………..27
2
2.5 Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen
in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de
dienst geestelijke verzorging?..................................................................................................28
2.5.1 Multidisciplinair werken…………………………………………………………………………………………….28
2.5.2 Doorverwijzing…………………………………………………………………………………………………………..29
2.5.3 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………31
2.6 Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken
bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?...............................................................33
2.6.1 Spirituele zorg in het verpleegkundig onderwijs…………………………………………………………33
2.6.2 De behoefte voor (bij) scholing van verpleegkundigen……………………………………………….35
2.6.3 Advies voor verbetering…………………………………………………………………………………………….36
2.6.4 Conclusie…………………………………………………………………………………………………………………..38
Hoofdstuk 3 Methodologie…………………………………………………………………………………………….40
3.1 Onderzoeksveld: Extramurale zorg..................................................................................40
3.2 Focusgroep gesprekken....................................................................................................41
3.3 Uitvoering gesprek...........................................................................................................42
3.4 Onderzoekspopulatie, onderzoekseenheden en steekproeftrekking...............................42
3.5 Ethische aspecten………………………………………………………………………………………………………..43
3.6 Analyse………………………………………………………………………………………………………………………..43
Hoofdstuk 4 Analyse gespreksdata …………………………………………………………………………………44
4.1 Het online focusgroepgesprek ..........................................................................................44
4.2 Gebruikte codes.................................................................................................................46
4.3 Analyse data......................................................................................................................47
Hoofdstuk 5 Conclusie, discussie, aanbevelingen..............................................................63
5.1 Conclusie............................................................................................................................63
5.2 Discussie............................................................................................................................66
5.3 Aanbevelingen...................................................................................................................69
Literatuurlijst…………………………………………………………………………………………………………………..71
Bijlages:
Bijlage 1 codeboek……………………………………………………………………………………………………………...75
Bijlage 2 Gecodeerde gespreksdata…………………………………………………………………………………….86
Bijlage 3 Informatiebrief........................................................................................................131
3
Hoofdstuk 1: Inleiding
Om de wetenschappelijke kennis van het veld van de geestelijke verzorging te vergroten
borduren een aantal Master studenten van de opleiding Theologie en geestelijke verzorging
van de Universiteit Utrecht in hun scriptie onderzoek voort op een al reeds bestaand
onderzoek naar de rol van zingeving in de intramurale zorgverlening door artsen. Om de
reikwijdte van dit onderzoek te vergroten zullen onderzoekers zich ook gaan bezighouden
met de rol van zingeving in de extramurale zorgverlening, en ook bij een andere discipline,
namelijk bij verpleegkundigen. Met mijn scriptie onderzoek zal ik mij hierbij aansluiten.
1.1 Probleemstelling & vraagstelling
In Nederland heeft iedereen die noodgedwongen meer dan 24 uur aaneengesloten in een
instelling verblijft recht op geestelijke verzorging. Daarbuiten wordt verondersteld dat
mensen zelf in hun behoefte aan geestelijke verzorging kunnen voorzien met gebruikmaking
van bestaande levensbeschouwelijke netwerken (Vreugdenhil, & Ottevanger, 2009,
p6).
De vraag rijst dan natuurlijk welke geestelijke bijstand de cliënten ontvangen die
wel extramurale zorg ontvangen maar niet deel uit maken van een levensbeschouwelijk
netwerk. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de behoefte voor ondersteuning bij onder
meer ouderen vaak onopgemerkt blijft (Van Dijk e.a., 2010, p. 46-47). Ik wil mij in dit
onderzoek richten op de kunde van de zorg professionals – met name verpleegkundigen om de zingevingsvraagstukken bij patiënten in de extramurale zorg te kunnen herkennen en
waar nodig adequaat te kunnen optreden. Dit onderzoek heeft dus vooral een praktische
doelstelling. Ik hoop met dit onderzoek een indicatie te kunnen geven van mogelijke
verbeter punten in het aanbod van spirituele zorg in de extramurale zorgverlening.
Vraagstelling:
Mijn hoofdvraag luidt als volgt:
In hoeverre en op welke wijze worden patiënten in de extramurale zorg door
verpleegkundigen bijgestaan in hun zingevingsvraagstukken?
Ik hoop deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen:
1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden
herkend en wat zijn mogelijke interventies?
3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg?
5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen,
in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de
dienst geestelijke verzorging?
4
6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken
bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?
1.2 Eerste Begripsbepaling
Om tot een voorlopig antwoord op mijn onderzoeksvraag te komen is het nodig om de
belangrijkste begrippen uit mijn vraagstelling te verhelderen.
Patiënt: Een patiënt is iemand aan wie medische, paramedische en/of verpleegkundige hulp
wordt verleend.
Extramurale zorg: Zorg die buiten de muren van een instelling (bijvoorbeeld) thuis aan
cliënten wordt geboden. In plaats van opname in een instelling kunnen de volgende drie
AWBZ-functies thuis worden ontvangen: persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding
(Website GGZ, 2010, p22). Per 1 januari 2015 gaat er voor de huidige AWBZ veel
veranderen. Voor een aantal huidige AWBZ-taken komt er dan een nieuwe wet, de Wet
langdurige zorg (Wlz), naast de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de
Zorgverzekeringswet (Zvw). Gemeenten en zorgverzekeraars krijgen er daardoor extra taken
bij.
Zingeving: ‘ Een persoonlijke verhouding tot de wereld waarin het eigen leven geplaatst
wordt in een breder kader van samenhangende betekenissen, waarbij doelgerichtheid,
waarde-volheid, verbondenheid en transcendentie worden beleefd, samen met competentie
en erkenning, zodat ook gevoelens van gemotiveerd zijn en welbevinden worden ervaren’
(Alma & Smaling red., 2010, p23).
Spiritualiteit: ‘Het levensbeschouwelijk functioneren van de mens, waartoe ook de vragen
van zinervaring en zingeving gerekend worden. Het gaat bij spiritualiteit om alle mogelijkevan Godsdienstige tot alledaagse- bronnen van inspiratie. Voor sommige mensen ligt het
accent hierbij op het gevoelsleven (bijv. bidden, genieten van de natuur, literatuur, muziek,
kunst) of activiteiten (mediteren, rituelen voltrekken of zich inzetten voor een goede zaak),
anderen beleven het meer intellectueel (contemplatie, studie). Spiritualiteit heeft invloed op
het hele bestaan, is dynamisch en heeft meer te maken met de bron van een levenshouding
dan met een af te bakenen levensgebied’ (Agora werkgroep, 2010, 10).
1.3 Methode van onderzoek
De empirische informatie vergaring zal in dit onderzoek gebeuren door het gebruik van een
online focus groep. De online focus groep heeft als grootste voordeel dat het respondenten
de kans biedt om op een voor hun geschikt moment deel te nemen aan het onderzoek.
Daardoor kunnen respondenten die anders niet hadden kunnen deelnemen toch
participeren in het onderzoek (Website Nivel, 2012). Door de deelname te vergemakkelijken
5
is het waarschijnlijk dat er voldoende respondenten gevonden worden om tot een
bevredigend onderzoeksresultaat te komen.
Naast dit empirische onderzoek zal ik een theoretisch kader vanuit de wetenschappelijke
literatuur samenstellen. Vanuit dit theoretisch kader zal ik een voorlopig antwoord op mijn
onderzoeksvraag geven. De resultaten van het empirische onderzoek zal ik vervolgens
spiegelen aan de resultaten van mijn theoretisch kader om deze vervolgens te bekrachtigen,
te nuanceren of te ontkrachten.
1.4 Opbouw van de scriptie
In hoofdstuk 2 zal ik mij vanuit de wetenschappelijke literatuur bezighouden met het
formuleren van een voorlopig antwoord op mijn onderzoeksvraag. In hoofdstuk 3 zal ik de
methodiek beschrijven van mijn empirische data verzameling en de analyse daarvan. In
hoofdstuk 4 zal ik de analyse van het online focusgroepsgesprek beschrijven. In hoofdstuk 5
zal ik op basis van de resultaten van mijn theoretisch kader en het online groepsgesprek tot
een antwoord proberen te komen op mijn hoofdvraag. In hoofdstuk 6 zal ik, op basis van
mijn onderzoeksresultaten, een aantal aanbevelingen doen ter verbetering van de spirituele
zorg in de extramurale verpleegkundige zorg.
6
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader
In dit hoofdstuk zal ik aan de hand van voor dit onderzoek relevante wetenschappelijke
literatuur antwoorden proberen te geven op de zes deelvragen van dit onderzoek en
daarmee op de hoofdvraag van dit onderzoek.
2.1 Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
In deze paragraaf zal ik proberen een antwoord te geven op de deelvraag: Welke rol speelt
de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
Ik zal me in het begin van deze paragraaf richtten op de rol van zingeving in het leven
(paragraaf 2.1.1). Ik zal vervolgens meer gericht kijken naar de mogelijke rol die de zingeving
van verpleegkundigen speelt in de door hen verleende zorg (paragraaf 2.1.2). Ik zal deze
paragraaf beëindigen met een conclusie en beantwoording van de eerste deelvraag
(paragraaf 2.1.3)
2.1.1 De rol van zingeving in het leven
Volgens psychologe Mariet van Zanten- van Hattum (1994) komt onze concrete zingeving
voort uit ons zingevingsysteem. Het zingevingssysteem bepaalt in grote mate welke
beslissingen wij maken, hoe wij handelen en hoe wij ons in bepaalde situaties voelen. Het
zingevingssysteem kan gezien worden als een bril waardoor we alles dat aan ons en rondom
ons gebeurt kunnen plaatsen en ordenen (van Zanten- van Hattum, 1994, 45).
Het zingevingssysteem wordt door het leven heen opgebouwd aan de hand van drie
bepalende elementen.
Het eerste element is het zelf. Hierbij spelen de aanleg en het temperament van het individu
een grote rol in de opbouw. Daarnaast krijgt men naarmate men ouder wordt een ander
perspectief in het leven. Er zijn ook aangeboren eigenschappen zoals huidskleur, geslacht en
seksuele voorkeur die veel ervaringen in onze leven kleuren. Het tweede element wordt
gevormd door de anderen. Het gaat hier om belangrijke anderen waarvan men iets
overneemt en van kan leren. Deze belangrijke anderen kunnen familie en vrienden zijn, maar
ook de cultuur waarin iemand opgroeit kan van grote invloed zijn (Ibidem, p47). Het derde
leidende element in het zingevingssysteem zijn de waarden. Waarden zijn een belangrijke
zin- en richting- gevende kracht in het leven van mensen. Belangrijke waarden, waar vanuit
en waarvoor men leeft, hebben vaak te maken met anderen, werk, hobby's en geestelijke
idealen. Waarden worden vaak van belangrijke anderen overgenomen, dit gebeurt echter
niet klakkeloos. Er zijn drie voorwaarden die grotendeels bepalen of een waarde wordt
overgenomen. Ten eerste moet er een vertrouwensrelatie bestaan tussen het individu en de
ander. Als er geen vertrouwen bestaat dan zal men ook weinig aannemen van de ander.
Daarnaast is het belangrijk dat de ander zelf gelooft in de betreffende waarde. Ten slotte
moet ook het individu zelf aansluiting vinden met de waarde (Ibidem, p49).
Het zingevingssysteem geeft naast zin en richting ook orde en structuur aan het leven. Dit is
van levensbelang want het waarschuwt ons als er gevaar dreigt (Ibidem, 50).
7
De functies van het zingevingsysteem werken op drie niveaus; op het individueel, het
relationeel en het overstijgende niveau (Ibidem, 51). Op individueel niveau leert men
verschillende prikkels te ordenen en te waarderen. Men ‘ordent’ ook zichzelf; mensen leren
door ervaring wie ze zijn en wat ze na streven. Op relationeel niveau speelt het
zingevingssysteem ook een belangrijke rol. Door ervaringen leert men en heeft men geleerd
hoe er met anderen om moet worden omgegaan. De kennis van mensen over relaties kan
door opvoeding, cultuur en of persoonlijke ervaringen echter sterk van elkaar verschillen. De
mening over hoe het beste met anderen omgegaan behoort te worden kan dus sterk per
persoon verschillen.
Het zingevingssysteem helpt de mens tenslotte ook om vragen die de directe werkelijkheid
overstijgen te beantwoorden. De familie en/of culturele bagage van een persoon kan een
belangrijke rol spelen in het formuleren van antwoorden op deze vaak meer ethische
vragen. Vragen zoals: Wat is goed en kwaad? Maar ook: Wat is zinvol of de moeite waard in
het leven? Vaak wordt er bij dergelijke vragen gekeken naar de eigen traditie voor
antwoorden.
Uit de voorgaande beschrijving van het zingevingssysteem kan er gesteld worden dat wij
grotendeels vanuit ons zingevingssysteem leven. Wanneer we de kijk van psychoanalyticus
Victor Frankl (2006) meenemen kan er ook gesteld worden dat zingeving een doel op zichzelf
is. Frankl stelt namelijk dat wij altijd bezig zijn met het geven van zin. Volgens hem zijn er
drie bronnen van zingeving; in het werk (betekenisvol handelen), in de liefde (in de zorg voor
een ander) en in het houden van moed tijdens moeilijke situaties (Frankl, 2006, 9).
Frankl ziet betekenisvol handelen dus als een bron van zingeving. In het afscheidscollege van
docent gedragswetenschappen Gerard Burger (2008) komt een vergelijkbare visie naar
voren over de rol van zingeving in het verpleegkundige werk. Burger stelt dat het zingevend
voor de verpleegkundige kan zijn wanneer zij de patiënt met diens zingeving helpt. Hij stelt
dat er tijdens dergelijke intermenselijke contacten ‘ mysterieuze processen’ afspelen
(Burger, 2008, 25). In dit contact staat niet zozeer de medische handeling maar meer de
relatie met de patiënt centraal (Ibidem, 26).
2.1.2 De rol van zingeving in de verpleegkundige zorg
Het bovenstaande geeft al de sterke indicatie dat het zingevingssysteem veel invloed heeft
op ons denken en handelen. Onderzoek dat specifieker gericht is op de relatie tussen
persoonlijke spiritualiteit en de verpleegkundige zorg biedt verder zicht op de rol van
zingeving in de verpleegkundige zorg.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundige
een positieve invloed kan hebben op de geboden spirituele zorg.
Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de vertrouwdheid die de verpleegkundigen hebben
met hun eigen spiritualiteit richtinggevend is in de spirituele zorg die zij zelf kunnen bieden
(Ronaldson, et al, 2012, 2133,). Het kan daarom gesteld worden dat de eerste stap voor een
8
verpleegkundige om gemakkelijker spirituele zorg in te zetten is om bewust te zijn van de
eigen spiritualiteit en deze ook te ontwikkelen (Ibidem).
De persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen speelt daarnaast een rol in het eerder
inzetten van spiritualiteit in de verpleegkundige zorg. Zo blijkt uit Amerikaans onderzoek
onder intensive care verpleegkundigen dat er een relatie bestaat tussen de mate van hun
persoonlijke spirituele welzijn en hoe zij de aanwezigheid van spiritualiteit in de
verpleegkundige zorg beoordelen. De verpleegkundigen die in hun persoonlijke leven hun
spiritualiteit positief beoordeelden vonden eerder dan hun niet spirituele collega’s dat
spiritualiteit deel uit moest maken van de geleverde zorg (Vance, 2001, 264).
Een sterk ontwikkelde eigen spiritualiteit heeft ook positieve effecten voor de
verpleegkundige zelf tijdens het werk. Spiritualiteit kan de veerkracht van de
verpleegkundigen vergroten. Spiritualiteit kan verpleegkundigen namelijk helpen om met
stressvolle situaties om te gaan. Het is daarnaast gebleken dat spiritualiteit de hele
gezondheid van een verpleegkundige goed kan doen. Spiritualiteit kan namelijk zowel op de
geestelijke als de lichamelijke gezondheid een positief effect hebben (Biro, 2012, 1008).
Een persoonlijke spiritualiteit kan dus positieve effecten hebben op de spirituele zorg door
een verpleegkundige. Uit ander onderzoek komt echter naar voren dat een persoonlijke
spiritualiteit geen aantoonbare invloed hoeft te hebben op de verpleegkundige spirituele
zorg.
Zo komt uit het onderzoek van Dr. Sue Ronaldson (2012) naar voren dat de persoonlijke
spiritualiteit van een verpleegkundige zowel een positieve invloed als geen invloed kan
hebben op de kwaliteit van de spirituele zorg. Uit dit onderzoek blijkt dat verpleegkundigen
op de palliatieve afdeling die bewust bezig waren met hun eigen spiritualiteit ook verder
waren in het leveren van hun spirituele zorg dan hun collega’s (Ronaldson, 2012, 26). Uit
hetzelfde onderzoek bleek echter ook dat de mate van persoonlijke spiritualiteit van
verpleegkundigen op de intensive care afdeling geen invloed had op hun spirituele zorg.
Volgens Ronaldson is het hier niet duidelijk waarom deze verschillen bestaan maar het zou
er volgens haar mee te maken kunnen hebben dat er op de intensive care afdeling minder
tijd voor het leveren van spirituele zorg beschikbaar is (Ronaldson, 2012, 26).
Ook de barrières die verpleegkundigen waarnemen in het leveren van spirituele zorg wordt
niet beïnvloed door de eventuele religiositeit van de verpleegkundige. Zowel religieuze als
niet religieuze verpleegkundigen zien dezelfde barrières in hun werk voor het leveren van
spirituele zorg (Vance, 2001, 268).
Uit onderzoek van Mc Sherry en Jamieson (2011) is tenslotte ook gebleken dat
verpleegkundigen ongeacht hun religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond patiënten
willen bijstaan met spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1763).
9
2.1.3 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
Concluderend kan er gesteld worden dat ons zingevingssysteem een grote invloed heeft op
welke beslissingen wij maken en op hoe wij handelen. Ons zingevingssysteem heeft een zinen richting- gevende functie in het leven. Het zingevingssysteem breng daarnaast ook orde
en structuur aan in het leven. Zo ordent het zingevingssysteem onder meer hoe er met
anderen om moet worden gegaan. Het zingevingsysteem wordt opgebouwd vanuit drie
elementen: het zelf, belangrijke anderen en de waarden in iemands leven. Wanneer we
kijken vanuit de visie van psychotherapeut Frankl kan er daarnaast gesteld worden dat
mensen gericht zijn op het vinden van zin. De zin kan hierbij onder meer gevonden worden
in het werk (betekenisvol handelen), in de liefde (in de zorg voor een ander) en in het
houden van moed tijdens moeilijke situaties. Gerard Burger stelt dat het bieden van
zingeving aan patiënten zingevend kan werken voor verpleegkundigen.
Uit onderzoek komt niet eenduidig de positieve invloed van een persoonlijke spiritualiteit op
spirituele zorg naar voren. Er kan geconcludeerd worden dat in bepaalde gevallen de
persoonlijke spiritualiteit van een verpleegkundige een positieve invloed heeft op de
spirituele zorg. Zo kan een vertrouwdheid met de eigen persoonlijke spiritualiteit
richtinggevend werken voor een verpleegkundige en het wordt dan gemakkelijker om
spirituele zorg te gebruiken. Het blijkt daarnaast dat wanneer de persoonlijke spiritualiteit
als positief wordt ervaren een verpleegkundige sneller spirituele zorg zal inzetten. Het kan
ook gesteld worden dat er eerder gebruik gemaakt wordt van spirituele zorg wanneer een
verpleegkundige een persoonlijke spiritualiteit heeft. Wanneer verpleegkundigen zich
bewust zijn van hun eigen spiritualiteit dan zal de geboden spirituele zorg ook eerder een
hogere kwaliteit hebben dan die van niet spirituele collega’s. Uit onderzoek komt echter ook
naar voren dat, in bepaalde gevallen, een persoonlijke spiritualiteit geen invloed op de
spirituele zorg van een verpleegkundige. Zo heeft de persoonlijke spiritualiteit van
verpleegkundigen op de intensive care afdeling geen invloed op de geboden spirituele zorg.
De religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond van een verpleegkundige lijkt daarnaast
geen bepalende invloed te hebben op de wens van de verpleegkundigen om patiënten
spirituele zorg te bieden; ook verpleegkundigen die niet religieus zijn of een
levensbeschouwing aanhangen willen spirituele zorg aan patiënten bieden.
10
2.2 Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden
herkend en wat zijn mogelijke interventies?
In het beroepsprofiel verpleegkundige (2012) staat dat verpleegkundigen klinisch moeten
kunnen redeneren zodat er goed beargumenteerd en gecommuniceerd kan worden naar
andere disciplines. Het klinisch redeneren wordt als een cyclisch proces gezien. In dit
klinische proces wordt er van de verpleegkundigen verwacht dat ze onder meer een risicoinschatting kunnen maken, problemen vroeg kunnen signaleren en kunnen herkennen, een
interventie kunnen plegen en de werking van de gepleegde interventies kunnen monitoren
(Beroepsprofiel verpleegkundige, 2012,15). De zingevingsproblemen van een cliënt behoren
tot de ‘kernset’ van problemen waar de verpleegkundige zich op moet richten in de zorg
(Beroepsprofiel, 2012, 14/15). De verpleegkundige moet dus ook ‘klinisch’ kunnen
redeneren over de zingevingsproblemen van de patiënt. Ik wil in deze paragraaf specifiek
kijken naar hoe verpleegkundigen zingevingsvraagstukken bij de patiënt kunnen signaleren
en welke interventies zij, wanneer zij zingevingsvraagstukken herkennen, mogelijk kunnen
nemen. Ik zal aan het eind van deze paragraaf een antwoord proberen te geven op de
volgende deelvraag: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de
verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies? Ik zal in de komende
paragrafen beschrijven: wanneer zingevingsvraagstukken ontstaan (paragraaf 2.2.1), hoe
zingevingsvraagstukken geuit worden en wat de kenmerken van zingevingsvraagstukken zijn
(paragraaf 2.2.2), hoe zingevingsvraagstukken gesignaleerd kunnen worden (paragraaf
2.2.3), welke voorwaarden er bestaan voor het toepassen van interventies (paragraaf 2.2.4),
en welke interventies er mogelijk gebruikt kunnen worden (2.2.5). Ik zal de paragraaf
eindigen met een conclusie waarin ik de tweede deelvraag zal proberen te beantwoorden
(2.2.6).
2.2.1 Het ontstaan van zingevingsvraagstukken
Zingevingsvraagstukken zijn vragen die opkomen wanneer er grote veranderingen optreden
in ons leven. Het is tijdens die grote veranderingen niet meer mogelijk om op de
gebruikelijke manier door te gaan. Deze grote veranderingen in het leven worden ook wel
grens- ervaringen genoemd (Van Zanten- van Hattum, 1994, 33). We worden
geconfronteerd met de grenzen van ons bestaan. Op die momenten moet men stilstaan om
zich af te vragen welke koers er gevaren gaat worden. De situatie kan dermate heftig zijn dat
het bekende achter gelaten moeten worden, er kan dan gesproken worden van een levensovergang. Deze overgang kan verzwaard worden wanneer iemand een levens overgang
alleen moet doormaken. Zingevingsvraagstukken komen niet alleen opzetten bij negatieve
gebeurtenissen. Een positieve gebeurtenis kan ook zingevingsvraagstukken opwerpen
(Ibidem, p35). Zo kan een plotseling vooruitzicht op genezing patiënten voor allerlei vragen
stellen over het zelfbeeld. Wie ga je zijn als je geen patiënt meer bent? De meeste
zingevingsvragen komen echter naar boven tijdens ervaringen of bedreigingen van verlies.
Wanneer een patiënt afscheid moet nemen van bepaalde lichaamsfuncties of van het leven
11
zelf, dan brengt dat vaak allerlei indringende vragen voort. Naast dat negatieve ervaringen
kunnen leiden tot zingevingsvragen kunnen zij ook andere negatieve ervaringen bij een
patiënt teweeg brengen. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld niet meer goed kan lopen is hij
ook minder goed in staat om familie en vrienden te bezoeken. Een negatieve gebeurtenis in
het ziekteproces kan zo het hele alledaagse leven op z’n kop zetten (Ibidem, p34).
2.2.2 De uiting en kenmerken van zingevingsvraagstukken
Zingevingsvragen worden vaak niet direct gesteld en zij liggen dikwijls verborgen in een
opmerking of een andere vraag. Dit kan verschillende redenen hebben. Het kan zijn dat
patiënten zich nog niet bewust zijn van de vragen die ze hebben. Deze zingevingsvragen
kunnen in die gevallen bijvoorbeeld tot uiting komen in dromen en wanen. Daarnaast
kunnen somatische klachten een belangrijke indicatie zijn dat iemand met
zingevingsvraagstukken kampt. Het kan zijn dat de zingevingsvraagstukken te gevoelig liggen
voor een persoon om direct gesteld te kunnen worden. In dat geval komen zingevingsvragen indirecter aan de oppervlakte. Zo kunnen losse opmerkingen en noodkreten van
patiënten indicaties zijn van achterliggende vraagstukken. De verpleegkundige moet zich
daarom bewust zijn dat er een vraag achter een vraag kan bestaan. Er moet tot slot altijd
doorgevraagd worden door de verpleegkundige om de vraag achter de vraag te achterhalen
of juist uit te sluiten (Van Zanten- van Hattum, 1994, 30).
In de landelijke richtlijn spirituele zorg (2010) wordt gesteld dat spirituele vragen vaak niet
aan de oppervlakte liggen. De verpleegkundige moet een gevoeligheid voor het detecteren
van deze vragen creëren. Dat kan onder meer, door bewust te zijn van de verschillende
betekenislagen die een vraag vaak heeft. Een vraag kan namelijk een lichamelijke, sociale,
psychische en spirituele betekenislaag hebben. De verschillende betekenislagen zijn met
elkaar verbonden en wanneer ze juist onderscheiden worden, kunnen ze hanteerbaar
gemaakt worden. De gevoeligheid ligt er hierbij in dat er geluisterd wordt naar de
betekenislaag van zin en inspiratie die schuil kan gaan onder de oppervlakte van wat een
patiënt zegt (Agora werkgroep, 2010, 5).
Wanneer we kijken naar mogelijke antwoorden op zingevingsvraagstukken dan is het
volgens van Zanten- van Hattum belangrijk om te realiseren dat zij altijd in relatie staan tot
iets. De zin van dingen ligt in wat we willen doen, in zaken die we belangrijk vinden en in de
relaties die we met mensen aan willen gaan. Er kunnen dus geen algemeen geldende
antwoorden gegeven worden (van Zanten-van Hattum, 1994, 31).
Van Zanten- van Hattum stelt dat wanneer zingevingsvraagstukken besproken worden er
vaak niet directe antwoorden te geven zijn. Zij onderscheidt een aantal soorten antwoorden
op zingevingsvraagstukken. De antwoorden op zingevingsvraagstukken zijn ten eerste altijd
persoonlijk van aard. De persoon in kwestie zal daarom altijd een individueel bevredigend
antwoord moeten vinden op zijn eigen vragen (Van Zanten- van Hattum,1994, 38).
De verpleegkundige moet er rekening mee houden dat niet alle zingevingsvragen van
patiënten beantwoord kunnen worden. Er zijn situaties waar mensen machteloos staan en
daar geen betekenis aan kunnen verbinden. Dat betekent echter niet dat het stellen van een
12
niet te beantwoorden vraag zinloos is. Wanneer een vraag herhaaldelijk gesteld kan worden
dan zal de vraag uiteindelijk ‘wegebben’ en zal er rust komen bij de patiënt (Ibidem 39).
Antwoorden op zingevingsvragen hebben vaak een tijdelijk karakter. Dezelfde vraag kan op
verschillende momenten in een leven verschillende antwoorden opleveren. Dat betekent
dus dat bepaalde zingevingsvraagstukken meerdere keren kunnen terugkeren tijdens een
ziekteproces. Het is tot slot vooraf ook niet duidelijk of het antwoord positief of negatief
geladen zal zijn. Een antwoord kan bijvoorbeeld beangstigend en of vereenzamend maar ook
troostend of bevrijdend werken (Ibidem, p39).
In de richtlijn spirituele zorg valt eenzelfde standpunt over de persoonlijke aard van
antwoorden op zingevingsvraagstukken te lezen. Er wordt daarnaast gesteld dat
zorgverleners de patiënt kunnen ondersteunen in zijn zoektocht naar het zelf vormen van
een antwoord. De zorgverlener moet daarbij niet de voor verpleegkundigen gebruikelijke
oplossingsgerichte houding aannemen, maar een meer ‘latende modus’. De zorgverlener
moet aan presentie doen waarbij het vooral draait om luisterend aanwezig te zijn en om de
patiënt te stimuleren om zijn eigen krachten aan te boren (Agora werkgroep, 2010, 5).
Volgens Andries Baart en Mieke Grypdonck (2008) vergt de inzet van deze ‘ latende modus’
grote inspanningen en vakbekwaamheid van de verpleegkundige. Met de latende modus
schept de verpleegkundige tijd en ruimte zodat de patiënt zich kan tonen en bepaalde
levensvragen opgemerkt kunnen worden. Wanneer deze levensvragen niet uitgesproken
worden en wanneer een patiënt zichzelf niet kan tonen dan kan de verpleegkundige de
patiënt niet bijstaan in diens streven naar een meer leefbaar leven (Baart & Grypdonck,
2008, 85).
2.2.3 Het signaleren van zingevingsvraagstukken
Uit onderzoek van Mc Sherry en Jamieson (2011) is naar voren gekomen dat
verpleegkundigen een variëteit aan benaderingen en vaardigheden gebruiken om de
spirituele behoeften van de patiënt helder te krijgen. Het luisteren en observeren in het
contact met de patiënt en het informeren bij familie en vrienden waren de meest gebruikte
methoden om de spirituele behoeften van de patiënt helder te krijgen (Mc Sherry&
Jamieson, 2011, 1761).
Verpleegkundigen hebben in de werkpraktijk soms moeite om de spirituele behoeften van
de patiënt te herkennen. Zo is uit het onderzoek van Dr. Sue Ronaldson van de Universiteit
van Sydney (2012) naar voren gekomen dat verpleegkundigen op de intensive care afdeling
een lage sensitiviteit laten zien voor het herkennen van emotionele en spirituele problemen.
Dat zou kunnen betekenen dat op de intensive care afdelingen de spirituele behoeften van
de patiënten niet voldoende behandeld worden (Ronaldson et al, 2012, 2128).
Vanuit de richtlijn spirituele zorg (2010) wordt geadviseerd dat bij het detecteren van
zingevingsvraagstukken de zorgverlener gespitst moet zijn op de verschillende signalen die
een patiënt uitzendt. Het is daarbij nodig om goed te letten op wat iemand zegt en wat voor
gedrag iemand vertoont. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een patiënt apathisch, neerslachtig of
13
cynisch lijkt. Om luisterend te signaleren of een patiënt zingevingsvraagstukken heeft is het
belangrijk dat de verpleegkundige zich bewust is van de verschillende betekenislagen van
een vraag. De verschillende betekenissen kunnen met de patiënt door de verpleegkundige
besproken worden. Er kan zo gesignaleerd worden of er zingevingsvraagstukken bij de
patiënt spelen. Daarnaast kan het voorkomen dat een patiënt toch geen enkel signaal geeft
in situaties waarin de ervaring leert dat veel mensen existentieel zouden lijden (Agora
werkgroep, 2010, 10). Dit kan een indicatie zijn dat er sluimerende zingevingsvraagstukken
bij de patiënt bestaan. Het kan daarom goed zijn wanneer een verpleegkundige op die
momenten hiernaar peilt (Ibidem).
De zorgverlener moet daarnaast ook gespitst zijn op signalen die een indicatie kunnen zijn
van een (dreigende) existentiële crisis. Zowel de patiënt als zijn naaste omgeving kunnen
dergelijke signalen afgeven. Zo kan een patiënt een opmerking over zijn negatieve gevoelens
maken. De naaste omgeving kan daarnaast ook de negatieve gevoelens van de patiënt
signaleren en deze signalen doorspelen aan de verpleegkundigen (Ibidem).
Naast dat de verpleegkundige aandacht moet hebben voor signalen kan hij ook gebruik
maken van een ‘screenings- instrument’ zodat de toestand van de patiënt verkend kan
worden. Er kan op basis van een screening gekeken worden of uitgebreidere zorg nodig is.
Voorbeeldvragen in een dergelijke screening kunnen zijn:
-
Wat houdt u in het bijzonder bezig op dit moment?
Waar had u steun aan in moeilijke situaties? (Familie? Levensbeschouwing? Muziek?)
Wie zou u graag bij u willen hebben? Door wie zou u gesteund kunnen worden?
(Ibidem, 11).
Naast deze open vragen kan ook gebruik gemaakt worden van korte vragenlijsten die door
de patiënt zelf of in gesprek met de patiënt ingevuld kunnen worden. Het voordeel daarvan
is dat de screening sneller en gestandaardiseerd kan verlopen en dat zij de mate van
spirituele behoeften kwantitatief bepaald kan worden (Smeets, 2010).
2.2.4 Voorwaarden voor het toepassen van interventies
Voordat er interventies door een verpleegkundige toegepast kunnen worden moet er
volgens Dr. Sue Ronaldson eerst aan een aantal basis voorwaarden voldaan worden.
Ronaldson stelt dat het noodzakelijk is dat de verpleegkundige empathisch is en de
verpleegkundige moet een vertrouwelijke relatie met de cliënt hebben opgebouwd. Dit zijn
beide voorwaardelijke elementen voor het leveren van spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26).
Verpleegkundigen lijken ook zelf persoonlijke zorg- kwaliteiten in het geven van spirituele
zorg belangrijk te vinden. Uit een onderzoek naar de percepties van verpleegkundigen van
spiritualiteit en spirituele zorg in de verpleegkunde is gebleken dat verpleegkundigen bij het
geven van spirituele zorg het tonen van betrokkenheid, compassie en zachtaardigheid
belangrijke elementen vinden (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761).
14
In het proefschrift van Margreet van der Cingel (2008) wordt het belang van een goede
relatie met de cliënt om zinvolle informatie van de patiënt te verkrijgen verder bevestigd.
Van Cingel stelt dat patiënten behoefte hebben om gekend te worden als uniek persoon.
Wanneer een patiënt zich gekend voelt dan kan dit leiden tot zinvolle informatie zodat de
verpleegkundige de juiste diagnose op psychosociaal vlak kan stellen (Cingel, 2008, 132).
Door de kennis van de persoonlijke informatie van de cliënt kan er naast het stellen van de
juiste diagnose ook in de geboden zorg recht worden gedaan aan wie de patiënt is (Ibidem,
133).
Het belang van menselijke waardigheid zoals hierboven beschreven door van Cingel wordt
vanuit een onderzoek van Mc Sherry en Jamieson onderkend door verpleegkundigen. Uit
hun onderzoek blijkt namelijk dat verpleegkundigen de waardigheid van de patiënt en het
ondersteunen van diens religieuze overtuigingen centraal stellen in het leveren van
spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson, 2011, 1761).
2.2.5 Het levensverhaal van de patiënt als interventie
Wanneer een patiënt op verhaal kan komen bij een zorgverlener dan kan dit helpen om zijn
veranderde levenssituatie beter te plaatsen. Volgens van Zanten- van Hattum kunnen in het
zingevingssysteem verhalen structuur aanbrengen. Door middel van het vertellen van een
verhaal kunnen gebeurtenissen gerangschikt worden. Mensen kunnen zo greep krijgen op
hun situatie. Het zingevingssysteem kan ook wel levensverhaal worden genoemd. In het
levensverhaal worden er vaak veel feiten verteld. Onder de feiten liggen de emoties, dus ook
ook de teleurstellingen en de angsten, deels verborgen (Van Zanten- van Hattum,1994,
p.54). Negatieve ervaringen kunnen door middel van een verhaal in retrospectief zin krijgen.
Dat betekent echter niet dat alles zinvol te maken is. Er bestaan immers ook situaties die onzin of waan-zin zijn. Het is in dat geval lastiger om een gebeurtenis in het zingevingssysteem
te plaatsen (Ibidem, 55).
Naast een interventiemogelijkheid voor verpleegkundigen is het op verhaal komen een
behoefte van patiënten. Volgens geestelijk verzorger van Schrojenstein Lantman (2007)
heeft een patiënt die getroffen wordt door een ziekte een verhaal te vertellen (van
Schrojenstein Lantman, 2007,67). Een ziekteproces kan een gevoelige ervaring zijn die in het
levensverhaal van patiënten een ‘breuklijn’ kan vormen. Door de ziekte ontstaat er namelijk
een breuk tussen het verleden en de toekomst. Het levensverhaal dat tijdens een opname
verteld wordt gaat vaak over het voor en na de breuk (van Schrojenstein Lantman, 2007, 51).
Hoewel er altijd individuele verschillen bestaan, kunnen de kenmerken van een ziekteproces
het verhaal van de patiënt en het gesprek dat gevoerd wordt kleuren. Er zijn drie typen
verhalen te onderscheiden bij patiënten. Er is ten eerste het herstelverhaal. In dit verhaal ligt
het verleden vast, maar de patiënt moet zich na de ziekte zich opnieuw tot het leven leren
verhouden. Het verhaal draait om het weer de oude worden. Wanneer een ziekte chronisch
blijkt, kan er sprake zijn van een chaosverhaal bij de patiënt. Dit verhaal zal gekenmerkt
worden door blijvende ambivalenties (Ibidem, 51). De chroniciteit van een ziekte kan
voortbrengen dat een verhaal warrig en chaotisch wordt. Dit is zichtbaar bij de patiënt en
15
hoorbaar in het verhaal (Ibidem, 57). Wanneer een patiënt in de palliatieve fase is
aangekomen dan is er vaak sprake van een speurtochtverhaal bij de patiënt. Het draait in
deze verhalen om het onder ogen zien van het levenseinde. In deze verhalen is er vaak
sprake van een zoektocht naar zin en betekenis (Ibidem, 62).
Door een ziekte kan de toonzetting van een levensverhaal erg negatief raken. Volgens
psycholoog Jan Hein Mooren (2011) kan, wanneer men een negatieve toonzetting in het
verhaal heeft, hoop een belangrijke rol in het levensverhaal kan spelen. Volgens Mooren is
hoop namelijk een actieve en betrokken verhouding met dat wat komen gaat. Het is volgens
hem daarnaast ook een vorm van dagdromen en daarmee van escapisme. Dit dagdromen
zorgt er echter voor dat men geestelijk over grenzen kan heen stappen. Men kan zo
vertrouwen ontwikkelen dat het doorbreken van barrières mogelijk is (Mooren,2011,p145).
2.2.6 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden herkend
en wat zijn mogelijke interventies?
Zingevingsvragen komen veelal opzetten wanneer mensen grote veranderingen,
bijvoorbeeld door een ziekte, meemaken. Deze veranderingen kunnen een dermate groot
effect hebben dat zij hun leven niet op de gebruikelijke manier kunnen voortzetten, er is dan
sprake van een levens-overgang. Hoewel zingevingsvraagstukken vaak voortkomen vanuit
negatieve ervaringen kunnen zij ook voortkomen uit positieve ervaringen.
Verpleegkundigen moeten een gevoeligheid voor het detecteren van zingevingsvragen
creëren. Zingevingsvragen worden namelijk vaak niet direct gesteld, zij liggen vaak
verborgen in een opmerking. Het kan verpleegkundigen helpen wanneer zij zich bewust zijn
van de meerdere betekenislagen van een vraag.
Wanneer er gekeken wordt naar mogelijke antwoorden op zingevingsvragen dan kan er
gesteld worden dat antwoorden altijd in relatie staan tot iets. Antwoorden op
zingevingsvragen zijn zelden direct te geven. De antwoorden zijn altijd persoonlijk en
meestal tijdelijk van aard. De verpleegkundige kan de patiënt ondersteunen in zijn of haar
zoektocht naar een persoonlijk betekenisvol antwoord. De verpleegkundige moet daarvoor
een ‘latende’ modus aannemen in tegenstelling tot de oplossingsgerichte houding.
De zingevingsvraagstukken kunnen op meerdere manieren gesignaleerd worden.
Verpleegkundigen hebben blijk gegeven in de praktijk meerdere methoden te gebruiken. De
meest gebruikte methode is het luisteren en het observeren van de patiënt en de familie.
Vanuit de richtlijn spirituele zorg wordt aangeraden scherp te zijn op de signalen die een
patiënt uitstuurt. Er kan hierbij gelet worden op wat de patiënt zegt en wat hij doet.
Tegelijkertijd kan ook een totaal gebrek aan signalen een mogelijke indicatie zijn van
16
sluimerende zingevingsvragen. Er zijn ook screenings-instrumenten om de mate van
spirituele behoeften van de cliënt vast te stellen.
Voordat er interventies in de spirituele zorg gebruikt kunnen worden, wordt er vanuit de
literatuur geadviseerd om eerst een vertrouwelijke relatie met de patiënt op te bouwen. De
patiënt heeft behoefte om erkend te worden als persoon en wanneer dat gebeurt kan dat
leiden tot het makkelijker delen van persoonlijke informatie met de verpleegkundige.
Wanneer er tot slot gekeken wordt naar mogelijke interventies in de spirituele zorg dan is
het levensverhaal een mogelijke optie. Het op verhaal komen kan de patiënt helpen om het
ziekte proces in hun zingevingssysteem te plaatsen. Het op verhaal komen sluit daarnaast
aan bij de behoeften van de patiënt om hun verhaal te delen. De verpleegkundige moet tot
slot weet hebben van de verschillende typen levensverhalen die ontstaan in een
ziekteproces: een herstelverhaal, een chaosverhaal of een speurtochtverhaal. Elk
ziekteproces kleurt immers zowel het levensverhaal van de patiënt als het gesprek met de
verpleegkundige.
17
2.3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
Wanneer patiënten zingevingsvragen stellen vragen zij niet zozeer naar hoe iets komt, maar
ze vragen naar de diepste betekenis van de gebeurtenis (van Zanten- van Hattum, 1994, 19).
Zingevingsvragen zijn vragen waar het in het leven om draait (Ibidem, 20). Ik zal me in deze
paragraaf bezig houden met de vraag: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
Ik zal eerst de gebieden beschrijven van waaruit zingevingsvraagstukken ontstaan en welke
zingevingsvraagstukken daaruit voort kunnen komen (paragraaf, 2.3.1), ik zal vervolgens in
het kader van zingevingsthema’ s rondom het leven, ingaan op het belang van het nastreven
van doelen (paragraaf 2.3.2), ik zal daarna op basis van het ars moriendi model van Carlo
Leget de thema’s van zingevingsvraagstukken bij patiënten in de palliatieve zorg beschrijven
(paragraaf 2.3.3), ik zal vervolgens in het kader van zingevingsvraagstukken rondom de
gebrokenheid van het bestaan ingaan op de contingentie ervaring (paragraaf 2.3.4), ik zal
daarna in het kader van zingevingsvraagstukken rondom de heelheid van het bestaan ingaan
op positieve zingevingsvraagstukken (paragraaf 2.3.5), in mijn conclusie hoop ik een
antwoord te geven op de derde deelvraag (paragraaf 2.3.6).
2.3.1 Gebieden van zingevingsvraagstukken
Volgens van Zanten- van Hattem zijn er vier gebieden te onderscheiden van waaruit
zingevingsvraagstukken voortkomen. Dit zijn; Leven & dood en heelheid & gebrokenheid. Op
het kruispunt van deze gebieden vinden de zingevingsvraagstukken plaats. De
zingevingsvragen zullen afwisselend vanuit de verschillende gebieden plaatsvinden.
Schematisch ziet dit er zo uit:
Heelheid
Leven
Dood
Gebrokenheid
(Ibidem, 21).
Leven
Bij de vragen die er vanuit het leven gesteld worden kan er onderscheid gemaakt worden
tussen het verleden (onze oorsprong), het hier en nu (de samenhang) en de toekomst (het
doel waar we ons op richten).
Wanneer er vragen gesteld worden die gericht zijn op onze oorsprong dan worden er vragen
gesteld als: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Mag ik er wezen?
De vragen naar de samenhang zijn vragen die draaien rondom de orde en regelmaat in het
leven. Hierbij hoort de vraag: Bij wie hoor ik? De mens heeft grote behoefte aan structuur en
dit type vragen zullen dus veel voorkomend zijn. We kunnen daarnaast niet zonder een doel
in het leven. Een doel kan iemand op de been houden in moeilijke tijden. Tegelijkertijd kan
18
het zijn dat wanneer mensen doelloos zijn, de zin van het leven weg valt. Pijn en verdriet zijn
alleen te dragen wanneer er uitzicht is (Ibidem, 23).
Dood
Wanneer een patiënt vragen over het leven stelt komen hier vaak ook vragen over de dood
uit voort. De dood wordt door iedereen anders ervaren en de vragen die het opwerpt zullen
dus ook van elkaar verschillen. Wanneer mensen het leven niet meer aan kunnen dan wordt
de dood gezien als een oplossing voor alle problemen. In deze gevallen kunnen patiënten
opmerkingen maken zoals;‘ was ik maar dood, dan was ik overal van af’ (Ibidem).
De dood kan echter ook angst opwekken. De dood roep ook vragen op over wat er gebeurt
na het sterven. De vragen kunnen echter ook te maken hebben met de mensen die
achterblijven. Zo kan de patiënt de vraag stellen of de mensen verdrietig zullen zijn na zijn
sterven. Deze vragen over de dood roepen ook vragen op over de zin van het leven. Vragen
zoals: Heeft het leven van een klein kindje zin als het toch snel doodgaat? Of: Als ik nu zou
sterven heeft het leven me dan gebracht wat ik er van verwacht had? (Ibidem, 24).
Gebrokenheid
Wanneer het leven de dood kruist kan dit vragen oproepen rondom de gebrokenheid van
het bestaan. De mens is altijd op zoek naar samenhang. Wanneer mensen lijden zullen zij op
zoek gaan naar de oorzaak en de zin daarvan. De oorzaak van lijden wordt door mensen vaak
bij zichzelf gezocht. Dit schuldgevoel hangt samen met het beeld dat we van de wereld
hebben. Wanneer de samenhang in het leven uit elkaar valt vragen mensen zich vaak af of er
iets is geweest dat ze beter hadden kunnen doen. Er zijn hierbij verschillende soorten
schuldgevoelens te onderscheiden. Zo bestaat er existentiële schuld waarbij een persoon
zich schuldig voelt door zijn betrokkenheid bij en niet perse schuld aan een gebeurtenis of
situatie (Ibidem, 25).
Naast de oorzaak zijn mensen vaak ook bezig met de zin van het lijden. Het lijden kan beter
gedragen worden wanneer de zin gevonden of als er zin aan gegeven kan worden. Het kan
prettig voor patiënten zijn wanneer ze kunnen zeggen: ‘Het is tenminste niet voor niets
geweest’. Er zijn ook patiënten die het lijden als een les zien. Het lijden kan er zo voor
zorgen dat er meer diepgang ervaren wordt. Voor deze mensen kan het lijden het leven
verrijken. Het is daarentegen ook mogelijk dat patiënten door het lijden verschraling van het
leven ervaren. Het lijden heeft op zichzelf geen zin maar het hangt van de persoon zelf af of
er zin aan het lijden gegeven kan worden (Ibidem, 26).
Heelheid
Tegenover de gebrokenheid staat de heelheid van het bestaan. Deze heelheid wordt door
patiënten vaak ervaren wanneer het leven in contrast en in samenhang met de
gebrokenheid van het bestaan staat. Men kan zich op momenten dat de dood dichtbij is erg
verbonden voelen aan het leven. De heelheid van het bestaan wordt ook ervaren bij
overweldigende positieve gebeurtenissen. Zo kan het contact met de grootsheid van de
19
natuur leiden tot een gevoel van heelheid (Ibidem,27). Een ervaring van heelheid kan er toe
leiden dat er overkoepelende vragen rondom het leven ontstaan. Zo kunnen mensen zich
afvragen: Waar was ik toen ik er nog niet was? Maar ook: Waar blijf ik als ik er niet meer
ben? Sommige mensen zullen in hun antwoorden uitkomen bij God en anderen zullen het
geen naam geven. Deze ervaringen van heelheid kunnen er toe leiden dat mensen boven
zichzelf uitstijgen. Deze overstijgende momenten worden door mensen verschillend ervaren.
Zo kunnen deze momenten voor sommige mensen erg beangstigend zijn en anderen
ondergaan het juist met veel vertrouwen (Ibidem, 28).
2.3.2 Leven: de zinvolheid van doelen nastreven.
Van Zanten- van Hattem onderscheidt vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan.
Het eerste van die thema’s is ‘leven’. De doelen die mensen zichzelf stellen vallen onder het
thema ‘leven’ (van Zanten- van Hattum, 1994, 21). In de literatuur wordt gestelt dat het
nastreven en het behalen van doelen door een patient zingevend kan werken. Het nastreven
van doelen kan daarnaast een ordende en structurerende werking hebben (Emmons, 2005,
733). Emmons stelt dat het behalen van doelen een belangrijk element is in het welzijn van
mensen (Ibidem). Uit onderzoek is gebleken dat chronisch zieke patiënten na het behalen
van doelen minder pijn en vermoeidheid ervaren (Ibidem, 739). Emmons stelt dat de mens
zichzelf definieert door wat zij willen bereiken. De spirituele en religieuze doelen die mensen
zichzelf stellen blijken de meeste zingeving voort te brengen. Zelfs patiënten die fysiek zwaar
lijden kunnen een zinvol en een betekenisvol leven hebben wanneer zij spirituele en
religieuze doelen nastreven (Ibidem, 742). Niet elk spiritueel of religieus doel leidt echter tot
een groter welzijn. Het kan gesteld worden dat de persoonlijke doelen die enkel de
individiduele belangen dienen uiteindelijk tot een minder groot geestelijk welzijn leiden dan
doelen die ook gericht zijn op de belangen van anderen (Ibidem, 742/743).
2.3.3 Dood: Het Ars Moriendi model
Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan.
Vanuit het ‘ars moriendi model’, ontworpen door Carlo Leget op basis van de middeleeuwse
‘stervenskunst’, worden er specifiek thema’s onderscheiden die tijdens het stervensproces
bij een patiënt kunnen opspelen. Dit model wordt in Nederland en België op meerdere
plekken in de palliatieve zorg gebruikt om de spirituele situatie van patiënten in kaart te
brengen. Vanuit het ars moriendi model worden er vijf hoofdthema’s onderscheiden die in
het stervensproces bij een patiënt aan de orde komen (Agora werkgroep, 2010, 11). Deze
thema’s’ zijn; Afscheid, Lijden, Autonomie, Hoop en Schuld (Voskuilen, 2012, 33). Deze
thema’s komen aan de orde in de vorm van spanningsvelden waarbij de patiënt zich tussen
de twee uitersten heen en weer getrokken wordt (Agora werkgroep, 2010, 11).
Bij het thema afscheid hoort het spanningsveld: loslaten-vasthouden. In dit spanningsveld
moet de patiënt zich verhouden met het afscheid nemen en het loslaten van het leven. Bij
het thema lijden hoort het spanningsveld: doen- laten. Hierbij moet de patiënt zich
verhouden met vragen rondom de controle over het sterven en de rol die de medische
20
technologie speelt. Bij het thema autonomie hoort het spanningsveld: ik- de ander. In dit
spanningsveld zullen er vragen rondom autonomie, het levensverhaal en authenticiteit
opspelen. Bij het thema hoop hoort het spanningsveld: geloven- weten. De vragen die in dit
veld opspelen hebben vaak te maken met een voortbestaan na de dood. Bij het thema
schuld hoort het spanningsveld: vergeven- vergeten. De vragen die daarbij kunnen opspelen
draaien om het opmaken van een levensbalans en de omgang met schuld of schuldgevoel
(Voskuilen, 2012, 33). Een kernbegrip van dit model is de ‘ innerlijke ruimte’ van de patiënt.
De spirituele zorg is er op gericht om de ‘innerlijke ruimte’ van de patiënt te vergroten zodat
hij de rust en de ruimte heeft om zich te verhouden met de verschillende emoties die het
ziekte proces oproepen. De patiënt wordt in ieder spanningsveld tussen de twee uitersten
heen en weer getrokken. De patiënt zal, steeds weer, de voor hem juiste verhouding tot
beide uitersten moeten vinden (Agora werkgroep, 2010, 11). De polen van het
spanningsveld kunnen op verschillende momenten en in verschillende situaties een rol
spelen. Naast dat een antwoord vaak situatie- en tijd- afhankelijk is zijn er ook verschillende
keuzes tegelijkertijd mogelijk (Voskuilen, 2012, 33).
2.3.4 Gebrokenheid: de contingentie ervaring
Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan.
Het derde van die thema’s is ‘gebrokenheid’. Wanneer de mensen door een onverwachte,
toevallige en niet te voorziene gebeurtenis geconfronteerd worden, kunnen zij de ervaring
hebben dat zij de regie over hun leven kwijt raken. Op die momenten zijn mensen niet altijd
in staat om de situatie te begrijpen of te interpeteren. Er kan dan gesproken worden van een
contingente levenssituatie (Scherer- Rath, 2007, 28). Tijdens een contingentie ervaring kan
een persoon vaak niet langer verder in zijn gewone leven. De werkelijkheid wordt tijdens
een dergelijke ervaring niet meer als vanzelfsprekend ervaren. De mensen proberen naar
aanleiding van contingentie ervaringen de contingentie weer consistent te krijgen. Het
zingevingsproces van een persoon speelt een essentiële rol in het consistent maken van een
contingente levenssituatie (Ibidem, 30). Wanneer mensen niet meer in staat zijn om met
behulp van hun zingevingssysteem verbanden te leggen tussen gebeurtenissen, kan er
gesproken worden van een crisis (Ibidem). De mensen moeten op die momenten geholpen
worden om de contingente levenssituatie te herinterpeteren. Het herinterpeteren is een
narratief en interpetatieproces dat vaak zonder grote problemen verloopt, maar dat echter
ook kan vastlopen, verzanden. De redenen voor het verzanden van het narratieve en
interpetatie proces zijn onder meer dat de emotionele belasting te groot kan zijn of dat het
vertrouwen in de eigen capaciteiten te laag (Ibidem). De contingentie levenssituatie kan
overigens zowel positief als negatief ervaren worden. De betekenis die mensen geven aan
contingente levenssituaties bepaalt hoe het ervaren wordt (Ibidem, 31, 32).
21
2.3.5 Heelheid: Positieve zingevingsvragen
Van Zanten- van Hattem onderscheid vier gebieden van waaruit zingevingsvragen ontstaan.
Het vierde van die thema’s is ‘heelheid’. Vanuit de literatuur kan er gesteld worden dat
patiënten zich regelmatig bezighouden met vragen rondom de heelheid van het bestaan. Uit
onderzoek van Berger et al (2014) naar de spirituele zelfbeleving onder psychiatrischpatiënten is gebleken dat patiënten zich vooral bezighouden met de positieve aspecten van
zingeving en spiritualiteit (Berger et al, 2014, 142). De patiënten houden zich onder meer
bezig met de volgende positieve vragen: ‘ Wat waardevol is in mijn leven, mooie diepgaande
ervaringen die ik in mijn leven heb meegemaakt, het contact met mensen met wie ik mij
verbonden voel in mijn situatie, het vinden van hoop en perspectief, mijn geloof,
levensovertuiging, en/of andere inspiratie bronnen’ (Ibidem, 144).
Ook in het artikel van Smeets en Hijweege (2009) valt te lezen dat patiënten zich regelmatig
bezighouden met thema’ s rondom de heelheid van het bestaan. Volgens Smeets &
Hijweege spreken patiënten niet alleen over hun pijn maar ook over de diepe vreugde die zij
voelen over wat mooi was en is (Smeets & Hijweege, 2009, 43). Uit onderzoek onder
Nederlandse geestelijk verzorgers is gebleken dat patiënten zich vaak bezighouden met de
betekenis en de waardering van het leven. De afweging die patiënten hierbij maken hoeft
niet perse positief te zijn maar ook niet negatief. Een ander thema waar patiënten zich mee
bezighouden zijn relaties. Gesprekken over relaties kunnen zowel negatief als positief van
aard zijn. De gesprekken kunnen onder meer gaan over verlieservaringen inzake relaties
maar ook rondom het geluk dat liefde in hun leven brengt (Ibidem, 46/47).
2.3.6 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
De zingevingsvragen van patiënten komen voort uit vier gebieden: het leven, de dood,
heelheid en gebrokenheid. De zingevingsvragen komen op wanneer er bij een patiënt een
confrontatie plaatsvindt tussen de verschillende gebieden. De zingevingsvragen komen
afwisselend vanuit de verschillende gebieden opzetten. Vanuit het leven draaien de
zingevingsvragen van een patiënt rondom zijn oorsprong, de samenhang in zijn leven en zijn
toekomst. Als een patient persoonlijke doelen stelt en met name religieuze of spirituele
doelen, dan kan dit een belangrijke zingevende factor in zijn leven zijn.
Vragen over het leven leiden vaak ook tot vragen over de dood. De vragen die de dood
opwerpt zullen per persoon verschillen omdat de ervaring van de dood voor iedereen
verschillend is. De vragen kunnen draaien rondom de verlossing die de dood brengt, de
angst die het opwekt of hoe het de nabestaanden zal vergaan. In tegenstelling tot van
Zanten- van Hattum die stelt dat de vragen die de dood opwerpt per persoon verschillen,
22
stelt Leget dat wanneer het levenseinde nabij is er vijf grote thema’s bij een patiënt aan de
orde komen. De thema’s van de levensvragen die Leget in zijn ars moriendi model beschrijft
zijn; hoop, schuld, afscheid, lijden en autonomie. Het ars moriendi model laat het complexe
karakter van zingevingsvragen en de antwoorden daarop zien. Het model beschrijft hoe de
patiënt constant beïnvloed worden door de twee polen op het spanningsveld van elke vraag.
De patiënt moet de juiste verhouding tussen deze polen blijven vinden. De juiste verhouding
is uniek voor elke patiënt, het is tijdelijk en soms per situatie afhankelijk. Er zijn zelfs
meerdere antwoorden tegelijkertijd mogelijk. Om de juiste verhouding te vinden moet de
‘innerlijke ruimte’ van de patiënt groot genoeg zijn om elke levensvraag goed af te kunnen
wegen.
Een confrontatie met de dood kan leiden tot vragen die te maken hebben met het leven. De
patiënt kan zich afvragen of zijn leven genoeg zin heeft gehad. Wanneer een patiënt
geconfronteerd wordt met de dood kunnen er vragen rondom de gebrokenheid van het
bestaan opkomen. In een poging om de samenhang te vinden zullen patiënten vragen stellen
rondom de zin en de oorzaak van hun lijden. De oorzaak van het lijden wordt door patiënten
soms bij hun zelf gelegd. Er kan dan een existentieel schuldgevoel ontstaan. Het hangt
daarnaast van de patiënt af of hij zin kan geven aan zijn lijden. De confrontatie met een
grote en onderwachte gebeurtenis kan ook leiden tot een contingentie ervaring. De mens is
op dat moment niet in staat om de contingente levenssituatie te begrijpen en te
interpeteren.
Wanneer een patiënt geconfronteerd wordt met de gebrokenheid van het bestaan dan kan
er in contrast en in samenhang hiermee heelheid worden ervaren. De patiënt kan zich op die
momenten erg verbonden voelen aan het leven. Thema’s rondom de heelheid van het
bestaan blijken zeer regelmatig bij patienten te spelen. De vragen kunnen onder meer
draaien rondom wat van waarde is in het leven, hoop en geloof, en het verbonden voelen
met anderen.
23
2.4 Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige
zorg?
In het beroepsprofiel verpleegkundigen staat te lezen dat verpleegkundigen zich niet zozeer
richten op een bepaald aspect van een persoon of een specifieke pathologische situatie
maar op de persoon als geheel in zijn of haar context met zijn of haar leefwijze
(Beroepsprofiel verpleegkundigen, 2012, 12). In het beroepsprofiel wordt verder een
overzicht gegeven van de meest voorkomende taken van de verpleegkundige. In deze
‘kernset lijst’ van patiënt problemen worden ook de zingevingsproblemen van een patiënt
genoemd (Ibidem, 14). In zijn zorg moet de verpleegkundige dus ook aandacht hebben voor
de zingevingsvraagstukken van de patiënt. Ik zal me bezighouden met de vraag: Welke rol
hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg? Ik begin deze
paragraaf door een beschrijving te geven van het perspectief van patiënten en zorgverleners
over spiritualiteit in de zorg (paragraaf 2.4.1), ik zal vervolgens een viertal elementen
beschrijven die invloed hebben op de spirituele zorg zoals deze geboden wordt door
verpleegkundigen (paragraaf 2.4.2). Ik zal deze paragraaf eindigen met een conclusie waarin
ik hoop tot een antwoord op de vierde deelvraag te komen (paragraaf 2.4.3).
2.4.1 Perspectief van patiënten en zorgverleners op spiritualiteit in de zorg
Patiënten hebben behoefte aan zorg bij hun zingeving. Uit onderzoek is gebleken dat
spiritualiteit een grote rol speelt in het leven van patiënten en dat zij in de zorg die zij
ontvangen hier graag aandacht voor willen hebben (Wong et al, 2008, 333). In de laatste tien
jaar is de aandacht voor een holistische zorg voor de patiënt sterk gegroeid. Er is daarmee
ook meer aandacht gekomen voor de spirituele dimensie van de zorg. Zo beveelt de World
Health Organisation (2002) aan dat verpleegkundigen zich bezig moeten houden met de
spirituele dimensie van de zorg (Website World Health Organisation, 2002). Ook onder
zorgverleners is er een groeiend bewustzijn om spiritualiteit onderdeel uit te laten maken
van de zorg voor de patiënt (Wong et al, 2008, 333). Toch worden patiënten niet altijd
geholpen bij hun spirituele vragen. Uit onderzoek is gebleken dat er maar weinig
zorgverleners zijn die spirituele zaken met patiënten bespreken (Ibidem).
2.4.2 De invloed van perspectief, onderwijs, werkervaring en de klinische omgeving op de
spirituele zorg
De kijk die verpleegkundigen zelf op spiritualiteit hebben heeft een directe impact op de
implementatie van spirituele zorg. Het perspectief van verpleegkundigen op spiritualiteit
bepaalt mede hoe zij zich gedragen, hoe zij omgaan en hoe zij communiceren met hun
patiënten wanneer het over spiritualiteit gaat (Ibidem, 334). Verpleegkundigen lijken de
waarde van spirituele zorg als onderdeel van hun werk te onderkennen. Uit Brits onderzoek
is gebleken dat een meerderheid van de onderzochte verpleegkundigen van mening was dat
spirituele zorg de kwaliteit van de gehele zorg van de patiënt vergrootte (Mc Sherry&
Jameson, 2011, 1758). Naast het persoonlijke perspectief bepaalt ook de werk- ervaring met
en het genoten onderwijs over spirituele zorg de manier waarop spirituele zorg geleverd
24
wordt aan patiënten. Het perspectief, werkervaring en het onderwijs bepalen daarnaast ook
de vaardigheid van verpleegkundigen om de spirituele zorg te leveren (Ronaldson et al,
2127, 2012). De klinische omgeving heeft daarnaast ook invloed op de tijd en de ruimte voor
de door verpleegkundigen geboden spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26). Ik zal hieronder
uitweiden over hoe deze vier elementen de spirituele zorg van de verpleegkundige
beïnvloeden.
Het persoonlijk perspectief: de invloed van religiositeit en spiritualiteit
De religiositeit van de verpleegkundigen lijkt een positieve invloed te hebben op het
perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg. Uit onderzoek is gebleken dat
wanneer een verpleegkundige zelf religieus is hij spiritualiteit positiever beoordeeld dan niet
religieuze collega’s. De positieve houding richting spiritualiteit leidt ertoe dat religieuze
verpleegkundigen meer ontvankelijk zijn voor de spirituele behoeften van de patiënt (Wong
et al, 2008, 338). Ook een sterke ontwikkelde spiritualiteit bij verpleegkundigen heeft een
positieve invloed op de aandacht van de verpleegkundige voor spiritualiteit in hun zorg. Zo is
uit onderzoek onder verpleegkundigen op de rehabilitatie afdeling gebleken dat de
verpleegkundigen op deze afdeling een sterk ontwikkelde persoonlijke spiritualiteit hebben
waardoor zij in hun zorg sterker gericht zijn op spiritualiteit (Ronaldson et al, 2127, 2012).
Het is daarnaast gebleken dat verpleegkundigen die spiritualiteit in hun persoonlijk leven als
positief beoordelen eerder spirituele zorg aan patiënten bieden (Vance, 2001,267). Dit
laatste wordt, zoals in de eerste paragraaf omschreven (zie paragraaf 2.1.2), door onderzoek
van Ronaldson genuanceerd. De persoonlijke spiritualiteit van verpleegkundigen blijkt op
sommige afdelingen geen invloed te hebben op het gebruik van spirituele zorg (Ronaldson,
2012, 26).
Behoefte aan (bij) scholing
Hoewel er meer aandacht voor de spirituele dimensie van de mens in de zorg is ontstaan
blijft het voor verpleegkundigen lastig om spirituele zorg in de praktijk toe te passen. Dit
heeft er onder meer mee te maken dat het concept van spiritualiteit in de zorg erg subjectief
is. Dit zorgt ervoor dat verpleegkundigen hun eigen invulling moeten geven aan spirituele
zorgverlening. Verpleegkundigen voelen daarom niet altijd het vertrouwen om spirituele
zorg te leveren. De onzekerheid van verpleegkundigen rondom het leveren van spirituele
zorg heeft er volgens Mc Sherry en Jameson (2011) ook mee te maken dat er nog geen
gezaghebbende definitie bestaat van spiritualiteit. Het gebrek hieraan zorgt er mede voor
dat spiritualiteit een concept blijft dat zichzelf gemakkelijk leent voor speculatie,
interpretatie en uiteindelijk kritiek (Mc Sherry & Jameson, 2011, 1758). Uit onderzoek van
Vance (2001) naar de attitudes van verpleegkundigen richting spiritualiteit en spirituele zorg
is gebleken dat verpleegkundigen ervaren dat ze meer onderwijs of training nodig hebben
om patiënten spirituele zorg te bieden. De verpleegkundigen ervaren het gebrek aan
onderwijs als een barrière om de spirituele zorg te bieden (Vance, 2001, 268). Uit onderzoek
van Cobb (2001) en Castledine (2005) is ook gebleken dat verpleegkundigen aanvullend
25
onderwijs nodig hebben om goede spirituele zorg te leveren. De afgelopen jaren zijn er in
toenemende mate voorbeelden geweest van verpleegkundigen die onbehoorlijke spirituele
zorg boden (Mc Sherry & Jamieson, 2010, 1758). De grenzen tussen persoonlijk geloof en de
professionele praktijk blijkt voor sommige verpleegkundigen niet altijd duidelijk te zijn
(Ibidem). Om de onbehoorlijke vormen van verpleegkundige spirituele zorg in te dammen is
het nodig dat verpleegkundigen bijgeschoold worden in wat spirituele zorg precies inhoudt
en wat de grenzen moeten zijn tussen verpleegkundigen en patiënten (ibidem, 1759).
Werkervaring:
De mate van werkervaring heeft ook invloed op de geboden spirituele zorg. Uit onderzoek
van Biro (2012) is gebleken dat oudere verpleegkundigen eerder geneigd zijn om spirituele
zorg aan te bieden (Biro, 2012, 1008). Ronaldson stelt dat oudere verpleegkundigen zowel
door hun leeftijd als door hun werkervaring een grotere gevoeligheid hebben voor
spiritualiteit in de zorg (Ronaldson et al, 2012, 2132). Er zijn verpleegkundige afdelingen
waarin er relatief veel met spirituele zorg gewerkt wordt. Zo is uit onderzoek gebleken dat
spirituele zorg inherent is aan de palliatieve zorg. De verpleegkundigen die veel ervaring
hebben op gedaan in de spirituele zorg moeten aangemoedigd en behouden worden. Het is
daarnaast belangrijk dat zij de kennis die zij hebben opgedaan kunnen delen met hun
collega’s en met andere zorgdisciplines (Ibidem, 2133). Verpleegkundigen op de 1 e hulp
afdeling hebben een lage ontvankelijkheid voor het detecteren van de spirituele behoeften
van patiënten laten zien. Dit gebrek aan ontvankelijkheid lijkt uit de korte werkervaring te
van de verpleegkundigen voort te komen (Ronaldson et al, 2012, 2128). Verpleegkundigen
op de 1e hulp afdeling worden aangeraden om hun vaardigheden om spirituele zorg te
bieden te vergroten. Spirituele zorg kan namelijk, ook op de 1e hulp afdeling, patiënten hoop
geven op herstel en het kan een coping middel zijn om met het ziekteproces om te gaan
(Ibidem).
De invloed van de klinische omgeving op de geboden zorg
De klinische werkomgeving van de verpleegkundige heeft ook invloed op de geboden
spirituele zorg. De klinische omgeving waarin de verpleegkundige werkt verschilt sterk en de
mate van spirituele zorg verschilt daarom evenredig veel. Zo hebben verpleegkundigen die in
een hospice werken een grotere positieve waardering voor spirituele zorg dan
verpleegkundigen op de 1e hulp afdeling (Ronaldson et al, 2012, 2127). Dit kan er mee te
maken hebben dat de verpleegkunde in een hospice meer gericht is op het werken met
thema’s rondom het levenseinde (Ibidem). Wanneer er gekeken wordt naar de spirituelezorg in de verpleegkunde dan moet er rekening gehouden worden met de grote verschillen
in tijd en ruimte op de verschillende verpleegkundige werkplekken om de patiënt spirituele
zorg te verlenen. Zo is er op de 1e hulp afdeling in een ziekenhuis waarschijnlijk minder tijd
voor spirituele zorg dan in een hospice (Ronaldson, 2012, 26). Ook in de extramurale
verpleegkundige zorg is er niet altijd de ruimte voor verpleegkundigen om spirituele zorg te
bieden. Zo is uit Schots onderzoek onder verpleegkundigen in de extramurale zorg gebleken
26
dat de verpleegkundigen ervoeren dat zij niet de tijd en de middelen hadden om patiënten
spirituele zorg te bieden (Audit Scotland, 2008,7).
2.4.3 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige zorg?
Er is een groeiend bewustzijn onder zorgverleners dat zingeving bij patiënten deel uit
moeten maken van de verpleegkundige zorg. Dit lijkt een wereldwijde trend te zijn. Zelfs de
World Health Organisation adviseert dat er meer aandacht moet komen voor de spirituele
dimensie van het mens zijn in de zorg. Ook het beroepsprofiel van de verpleegkunde
benoemt dat de zingevingsproblemen van de patiënt onderdeel moet vormen van de
verpleegkundige zorg. Verder lijken verpleegkundigen ook de toegevoegde waarde van
zingeving in de zorg te erkennen. Tegelijkertijd helpen verpleegkundigen patiënten niet altijd
met hun spirituele behoeften. Er zijn een aantal elementen te onderscheiden die invloed
hebben op de spirituele zorg van de verpleegkundige. Het eerste element is het persoonlijke
perspectief van de verpleegkundige. Dit heeft een grote invloed op de implementatie van de
spirituele zorg. Het bepaalt hoe zij zich gedragen, hoe zij communiceren, en hoe zij omgaan
met de spirituele behoeften van een patiënt. Verpleegkundigen hebben in onderzoeken
aangegeven dat zij behoefte hebben aan meer begeleiding bij het bieden van spirituele zorg.
Het gebrek aan een eenduidige definitie van spiritualiteit en spirituele zorg leidt tot
terughoudendheid bij het bieden van spirituele zorg aan de patiënt. Dit gebrek aan
eenduidigheid lijkt er ook toe te leiden dat verpleegkundigen soms onwenselijke vormen van
spirituele zorg verlenen aan de patiënt. Er is dus bijscholing nodig; zowel om de onzekerheid
van verpleegkundigen weg te nemen als ook om de kwaliteit van de geboden zorg te
verhogen. De leeftijd en de werkervaring van de verpleegkundige lijden tot een grotere
ontvankelijkheid voor spiritualiteit in hun zorg. Het zou verstandig zijn wanneer de ervaring
van deze verpleegkundigen gebruikt zouden worden voor het onderwijs van meer onervaren
collega’s. Tot slot heeft ook de klinische omgeving van de verpleegkundige invloed op de
spirituele zorg van de verpleegkundige. Op de verschillende verpleegkundige werkplekken
zijn er verschillen in tijd en ruimte om spirituele zorg aan de patiënt te bieden. Onder meer
in de extramurale zorg ervaren verpleegkundigen dat zij niet altijd de middelen en de tijd
hebben om spirituele zorg aan de patiënt te leveren.
27
2.5 Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen
in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar
de dienst geestelijke verzorging?
In deze paragraaf zal ik mij verdiepen in hoe en wanneer verpleegkundigen het
samenwerken met de verschillende beroepsgroepen waarderen. Ik wil daarnaast
onderzoeken welke rol de dienst geestelijke verzorging speelt en wanneer er naar hun wordt
doorverwezen. Ik zal beginnen door een beschrijving te geven over het multidisciplinair
werken van de verpleegkundige en de rol die de geestelijke verzorging daar in heeft
(paragraaf 2.5.1), ik zal vervolgens beschrijven wanneer er door verpleegkundigen
doorverwezen wordt naar de dienst geestelijke verzorging (paragraaf 2.5.2), ik zal deze
paragraaf eindigen door in mijn conclusie een antwoord te geven op de vijfde deelvraag: Hoe
en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen, in het
specifiek met de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de
dienst geestelijke verzorging? (paragraaf 2.5.3).
2.5.1 Multidisciplinair werken
In het beroepsprofiel wordt ‘commitment aan partnerschap’ als een van de kern elementen
van de verpleegkundige zorg omschreven (Beroepsprofiel, 2012, 12). De verpleegkundige
werkt in partnerschap met de patiënt, met diens naasten en eventueel met mantelzorgers.
Ook de multidisciplinaire samenwerking van verpleegkundigen met andere zorg
professionals wordt genoemd als kernonderdeel van de verpleging. In hun werk met andere
zorgdisciplines wordt er van verpleegkundigen verwacht, wanneer dat gepast is, dat zij de rol
aannemen als teamleider. In de rol van teamleider kunnen zij het werk naar andere
zorgdisciplines delegeren, maar ook superviseren. Er wordt ook van verpleegkundigen
verwacht dat zij als teamlid onder leiding van anderen kunnen werken. Wanneer
verpleegkundigen onder leiding staan van andere zorgdisciplines blijven zij wel
verantwoordelijk voor hun eigen acties en beslissingen (Ibidem). In de competentie
‘samenwerkingspartner’ wordt er verder omschreven wat de vaardigheden van de
verpleegkundigen op het gebied van werken met verschillende partijen moeten zijn. Als
samenwerkingspartner moet de verpleegkundige er voor zorgen dat er een constante
afstemming plaats vindt met andere zorgdisciplines om zo te voorkomen dat de zorg van de
patiënt gefragmenteerd raakt (ibidem, 24). De verpleegkundige krijgt daarmee ook
informatie van andere zorgdisciplines die hem kunnen helpen in het helder krijgen van de
problemen van de patiënt. Deze informatie kan mondeling zijn maar ook vanuit observaties
voorkomend uit lichamelijk onderzoek en uit overdrachten (Ibidem, 16). Om de zorg van de
patiënt te bespreken vind er regelmatig een multidisciplinair overleg plaats. In dit overleg
wordt de actueel bekende situatie van de patiënt geschetst, welke verpleegkundige
interventies er gepland staan en welke ondersteuning de patiënt rondom het ziekbed krijgt.
Wanneer er een aanleiding voor is zal ook het geestelijk welbevinden van de patiënt
besproken worden. Ook de geestelijke verzorging heeft een bijdrage tijdens deze
besprekingen (van Schrojenstein Lantman, 2007, 105). Wanneer de situatie van een patiënt
28
beschreven wordt door een verpleegkundige komt er impliciet of expliciet vaak de
‘menselijke factor’ aan bod.
Er wordt dan gesproken over het welzijn van de patiënt en welke signalen er opgevangen
worden. Het geloof of levensbeschouwing van een patiënt kan in het kader van de
‘menselijke factor’ ook besproken worden. De geestelijke verzorging kan de signalen die de
verpleegkundige heeft waargenomen opvangen en verwerken (Ibidem, 106). De geestelijke
verzorger kan tijdens een multidisciplinair overleg ook een aanbod voor geestelijke
verzorging doen. Dit kan bijvoorbeeld waardevol zijn wanneer de situatie van een patiënt erg
complex is en de patiënt daarom erg bezig is met zijn mentale situatie. In de afweging van
het multidisciplinair team om de patiënt te ondersteunen kan de geestelijk verzorger
behulpzaam zijn. De geestelijk verzorger kan het team ondersteunen door in het
levensverhaal van de patiënt aanknopingspunten te zoeken die meegenomen kunnen
worden in de afweging om de patiënt ondersteuning te bieden (Ibidem, 107). De
verpleegkundige werkt ook als samenwerkingspartner, op basis van gelijkwaardigheid met
de patiënt en zijn naasten samen. Het is in deze relatie van belang dat de patiënt en zijn
naasten ondersteund worden in het zorgproces en, wanneer dit nodig wordt geacht, hen
door te verwijzen. De verpleegkundige wordt ook in staat geacht om met verschillende
partijen over de grenzen van de gezondheidsorganisatie kunnen werken. Het kan
bijvoorbeeld waardevol zijn wanneer er samengewerkt wordt met scholen, wijkcentra en
religieuze instellingen zoals moskeeën om zorgmijders op te sporen. Verpleegkundigen in de
wijk-zorg kunnen zo, los van een indicatie, iedereen die zorg behoeft bereiken
(Beroepsprofiel, 2012, 24/25).
2.5.2 Doorverwijzing
Volgens de richtlijn spirituele zorg begint doorverwijzen in de meeste gevallen na een
onderlinge afstemming met zorgverleners die ook een betekenisvolle relatie met de patiënt
hebben opgebouwd. Er kan dan met andere zorg disciplines overlegd worden of zij dezelfde
signalen van de patiënt opvangen. De verpleegkundige moet oppassen om te snel door te
verwijzen. Dit draagt namelijk het risico in zich mee dat de verkeerde persoon wordt
ingeschakeld. Zo kan het zijn dat een patiënt in een levensbeschouwelijke traditie heeft
gestaan maar er inmiddels mee gebroken heeft. In dat geval moet de aandacht op de
persoonlijke bronnen van inspiratie liggen. Wanneer het contact hernieuwd moet worden
dan kan een geestelijk verzorger een mediërende rol spelen (Agora werkgroep, 2010, 15).
Verwijzing naar geestelijke verzorging
De geestelijke verzorging is op dit moment in de zorg vooral beschikbaar in ziekenhuizen,
verpleeghuizen en een aantal verzorgingshuizen, psychiatrische centra, instellingen voor
mensen met een beperking, revalidatiecentra en jeugdzorg – justitie en defensie daarbij
buiten beschouwing latend. In de thuiszorg of in hospices is er vaak slechts bij hoge
uitzondering de mogelijkheid om naar een geestelijk verzorger door te verwijzen (Agora
29
werkgroep, 2010, 15). Doorverwijzing naar een geestelijk verzorger is volgens de richtlijn
spirituele zorg in de volgende gevallen nodig:
-
-
‘ Een patiënt of dienst naaste expliciet vraagt om een geestelijk verzorger.
De indruk bestaat dat iemand gebaat zou zijn bij enige ondersteuning maar dat zelf
niet aangeeft. De mogelijke zorgvraag kan dan verhelderd worden door te verkennen
of er behoefte is om met iemand hierover te praten en eventueel door te verwijzen.
De indruk bestaat dat er een impliciete behoefte aan ondersteuning is, maar dat een
rechtstreeks aanbod tot ontkenning zal leiden. Een geestelijk verzorger kan verzocht
worden om een keer kennis te maken’ (Ibidem).
Naast boven genoemde redenen kan de zorgverlener ook doorverwijzen op basis van
persoonlijke redenen. Zo kan er doorverwezen worden wanneer een verpleegkundige op
persoonlijke grenzen stuit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de verpleegkundige
vastloopt met de eigen levensvragen. Er kan tot slot ook doorverwezen worden op basis van
praktische redenen. Een reden hiervoor kan zijn dat de verpleegkundige zelf niet de rust en
de ruimte kan bieden om de zingevingsvraagstukken van de patiënt te behandelen (Ibidem).
Verwijzing naar psycholoog, maatschappelijk werker of psychiater
Wanneer een existentiële crisis bij een patiënt langer dan een paar dagen duurt kan dit een
reden zijn om de patiënt door te verwijzen naar een professioneel psychologisch
zorgverlener zoals een psycholoog. In het geval van een existentiële crisis bij een cliënt kan
het waardevol zijn wanneer de verschillende betrokken zorg disciplines zoals geestelijk
verzorgers, medisch maatschappelijk werkers en psychologen, goed samenwerken
(Ibidem,16). Wanneer de verpleegkundige een patiënt doorverwijst is het in bijna alle
gevallen van belang dat de verwijzende verpleegkundige deel uit blijft maken van het proces.
Aangezien de patiënt zijn zorgbehoeften met de verpleegkundige heeft durven delen kan dat
een indicatie zijn van een betekenisvolle relatie met de verpleegkundige. Het kan in dat
geval waardevol zijn voor een patiënt wanneer de verpleegkundige, ook na het
doorverwijzen van de patiënt, betrokken blijft bij het zorgproces (Ibidem,15).
Perspectief van verpleegkundigen op verwijzing
Verpleegkundigen lijken de verantwoordelijkheid voor de spirituele zorg van de patiënt als
een gedeelde verantwoordelijkheid met andere disciplines te zien. Zo is uit onderzoek
gebleken dat verpleegkundigen vinden dat niet alleen zij maar ook pastors, familie, vrienden
en andere zorgprofessionals verantwoordelijk zijn voor het leveren van spirituele zorg. Dit
geeft de indicatie dat verpleegkundigen niet het idee hebben dat zij het monopolie hebben
op het leveren van spirituele zorg en dat zij zich bewust zijn van de noodzaak om op het
gebied van spirituele zorgverlening samen te werken met andere zorgdisciplines (Mc Sherry
& Jamieson, 2011,1761& 1762). Verpleegkundigen zijn daarnaast bereid om in verband met
de zingevingsvraagstukken van de patiënt externe religieuze partijen in te schakelen. Zo is uit
30
onderzoek gebleken dat verpleegkundigen zich bewust zijn van de noodzaak om wanneer de
situatie daarom vraagt patiënten door te verwijzen naar en het zelf betrekken van een leider
uit de religieuze gemeenschap van de patiënt (Ibidem,1761). Nederlandse verpleegkundige
studenten blijken terughoudend te zijn over de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde.
Zo blijkt uit onderzoek van René van Leeuwen (2008) naar de effectiviteit van het onderwijs
voor het verbeteren van spirituele zorg voor verpleegkunde studenten dat de studenten
vinden dat spirituele zorg in eerste instantie de verantwoordelijkheid van een pastor is. De
studenten zijn daarom van mening dat wanneer een verpleegkundige spirituele behoeften
bij een patiënt signaleert deze doorverwezen moet worden naar een pastor. De spirituele
zorg hoeft dan niet door de verpleegkundige geleverd te worden. Volgens van Leeuwen kan
de terughoudende houding van de studenten een indicatie zijn van de ambigue houding die
verpleegkundigen hebben betreffende de verantwoordelijkheid voor het leveren van
spirituele zorg (Van Leeuwen et al, 2008, 2779).
2.5.3 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen in
het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar de
dienst geestelijke verzorging?
De samenwerking met verschillende bij het zorgproces betrokken partijen maakt een
belangrijk onderdeel uit van het werk van de verpleegkundige. De verpleegkundige gaat ten
eerste een ‘commitment’ aan via een ‘partnerschap’ met de cliënt en diens naasten. De
relatie met de patiënt en diens naasten is ook een ‘samenwerkingsverband’ op basis van
gelijkwaardigheid. De verpleegkundige is ook een ‘samenwerkingspartner’ van verschillende
zorgdisciplines. Dat houdt in dat de verpleegkundige constant contact moet houden met
andere disciplines om de zorg van de patiënt af te stemmen. Dit afstemmen kan ook
belangrijke informatie voor de verpleegkundige opleveren zodat er een beter beeld kan
ontstaan over de problemen van de patiënt. Om de zorg van de patiënt af te stemmen vind
er regelmatig een multidisciplinair overleg plaats. In dit overleg wordt de actuele situatie van
de patiënt door de verpleegkundige beschreven waarbij in het kader van de ‘menselijke
factor’ ook vaak het welzijn van de patiënt aan bod komt. De geestelijke verzorger kan
hierbij van waarde zijn doordat hij de signalen van de verpleegkundige opvangt en er mee
aan het werk gaat. De geestelijk verzorger kan daarnaast een waardevolle rol spelen voor
een multidisciplinair team wanneer hij uit het levensverhaal van de patiënt
aanknopingspunten kan leveren om betere ondersteuning te bieden aan de patiënt. In het
werken met andere disciplines wordt er ook van de verpleegkundige verwacht dat hij leiding
kan geven aan andere zorgdisciplines en dat hij hierbij zowel kan delegeren als superviseren.
Tegelijkertijd moet de verpleegkundige als teamlid onder leiding van andere zorgdisciplines
31
kunnen werken. De samenwerking met anders zorgdisciplines blijkt ook van belang te zijn
wanneer een verpleegkundige een patiënt wil doorverwijzen naar een geestelijk verzorger.
In een multidisciplinair overleg kan er besproken worden of de waarnemingen van de
verpleegkundige gedeeld worden door andere zorgdisciplines. De kans wordt zo verkleind
dat de patiënt naar de verkeerde persoon wordt doorverwezen. De geestelijk verzorging is
niet op alle verpleegkundige werkplekken evenredig veel beschikbaar. Zo is het in de
thuiszorg erg uitzonderlijk dat de verpleegkundige naar een geestelijk verzorger verwijst. In
het algemeen kunnen er echter een aantal aanleidingen genoemd worden over wanneer een
verpleegkundige zou kunnen verwijzen naar een geestelijk verzorger. Zo kan de patiënt of
diens naasten zelf aangeven dat er behoefte voor geestelijke verzorging. Er bestaan
daarnaast praktische en persoonlijke redenen van de verpleegkundige om door te verwijzen
naar een geestelijk verzorger. Doordat er mogelijk een betekenisvolle relatie met de patiënt
is opgebouwd, waarin de verpleegkundige de behoeften op het zingevingsvlak heeft kunnen
waarnemen, kan het voor de patiënt waardevol zijn wanneer de verpleegkundige, na een
doorverwijzing, deel uit blijft maken van het zorgproces. Wanneer een patiënt in een
existentiële crisis raakt moet er doorverwezen worden naar een professioneel psychologisch
of psychosociaal zorgverlener zoals een psycholoog, psychiater of een maatschappelijk
werker. Verpleegkundigen lijken de zorg voor de spirituele behoeften van de patiënt als een
gedeelde verantwoordelijkheid met andere zorgdisciplines en partijen te zien. De
verpleegkundigen zijn zich bewust van de noodzaak om in de spirituele zorg samen te
werken met andere disciplines. Deze samenwerking strekt zich soms uit tot buiten de
zorginstelling. Verpleegkundigen zijn namelijk bereid gebleken om patiënten door te
verwijzen naar externe partijen. De Nederlandse studenten verpleegkunde zijn niet van
mening dat de verpleegkundige primair verantwoordelijkheid is voor de spirituele behoeften
van de patiënt. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt volgens hun bij de pastor en zij zullen
bij het opvangen van spirituele behoeftes bij de patiënt, naar hem door verwijzen. Deze
terughoudende houding van de studenten kan voortkomen uit de ambigue houding die
verpleegkundigen zelf hebben als het aankomt op het leveren van spirituele zorg.
32
2.6 Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van
zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?
Ik zal deze paragraaf beginnen met een beschrijving te geven over hoe de spirituele zorg op
dit moment onderwezen wordt en wat de obstakels hierbij voor docenten zijn (paragraaf
2.6.1), ik zal vervolgens beschrijven in hoeverre verpleegkundigen (bij) scholing nodig
hebben (paragraaf 2.6.2), vanuit de literatuur zal ik daarna een aantal adviezen geven hoe de
scholing in spirituele zorg van studenten verpleegkunde en verpleegkundigen verbeterd kan
worden (paragraaf 2.6.3), ik zal deze paragraaf eindigen met een conclusie waarin ik hoop
een antwoord te geven op de volgende en laatste deelvraag; Hoe worden verpleegkundigen
toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin
verbeterd worden?
2.6.1 Spirituele zorg in het verpleegkundig onderwijs
René van Leeuwen (2008) stelt in zijn onderzoek naar de effectiviteit van de verpleegkundige
onderwijsprogramma’s in het verbeteren van de spirituele zorg dat onderwijs onder meer
een positief effect heeft op de planning en uitvoering van de spirituele zorg. Daarnaast heeft
onderwijs een positief effect bij verpleegkundigen op hun professionalisering en op hun
kunde om door te verwijzen (van Leeuwen et al, 2008, 2778). De scholing van
verpleegkundigen heeft daarnaast het positieve effect dat verpleegkundigen zich steeds
meer bewust geworden zijn van het belang van het leveren van spirituele zorg (Wong et al,
2008, 333). Het voorbereiden van verpleegkunde studenten voor het leveren van spirituele
zorg is een uitdagende taak voor docenten. Hoewel spirituele zorg een alom erkende tak van
de verpleegkunde is bestaat er nog geen consensus over de definities van spiritualiteit en
spirituele zorg (Cone & Giske, 2012, 1951). Docenten gebruiken in hun onderwijs daarom
soms erg verschillende definities van spiritualiteit. Zo omschrijven sommige docenten
spiritualiteit in religieuze termen en anderen doen dat meer in existentiële termen (Cone &
Ciske, 2012, 1954). Volgens van Leeuwen (2008) is het gebrek aan consensus over de
definitie van spirituele zorg in het onderwijs mede een oorzaak van de ambigue houding die
verpleegkundigen hebben betreffende spirituele zorg als onderdeel van de verpleegkunde
(Van Leeuwen et al, 2008, 2779). Stern & James (2006) bevestigen dat er ambiguïteit in de
verschillende definities van spiritualiteit bestaat, maar deze ambiguïteit hoeft volgens hun
geen nadelige gevolgen te hebben. De verschillende opvattingen over spiritualiteit moeten
juist opgevat worden als een bron van waar uit geput kan worden. Wanneer er slechts één
definitie van spiritualiteit zou bestaan dan zou dit een over simplificatie zijn van de
werkelijkheid en dat zou geen recht doen aan de verschillende overtuigingen die er bestaan
(Stern & James, 2006, 902). Naast het ontbreken van een consensus over de definities van
spirituele zorg bestaat er ook geen universeel erkende trainingsmethode voor het leveren
van spirituele zorg in het curriculum van verpleegkundige opleidingen (Cone & Giske, 2012,
1951). Tot slot is uit verschillende onderzoeken gebleken dat in tegenstelling tot de fysieke,
psychologische en sociale aspecten het spirituele aspect van de verpleegkunde geen vast
33
onderdeel uit maakt van het curriculum. Het heeft er hierbij blijk van dat opleidingen vooral
vrijwillig het spirituele aspect terug laten komen in hun curriculum (van Leeuwen et al, 2008,
2779).
Uitvoering
Uit onderzoek van Cone & Giske naar hoe spiritualiteit geïnterpreteerd wordt door docenten
en hoe docenten studenten verpleegkunde voorbereiden op het leveren van spirituele zorg
blijkt dat docenten het centrale doel hebben om de studenten te leren om de signalen van
de patiënt te herkennen en om hierbij goede spirituele zorg te bieden (Cone & Ciske, 2012,
1951). De docenten onderscheiden drie omstandigheden in het lesgeven over spirituele
zorg. De eerste omstandigheid is gerelateerd aan de persoonlijkheid, kennis, ervaring en
volwassenheid van zowel de docent, de klinische instructeur/verpleegkundige en de
studenten zelf. Deze drie partijen moeten goed samenwerken om het leerproces van de
student tot een succes te maken. De tweede omstandigheid is gerelateerd aan de student/
patiënt relatie en in hoeverre studenten in staat zijn om de spirituele behoeften van de
patiënt waar te nemen en te verzorgen zonder dat ze bepaalde grenzen overgaan en het
rapport van de patiënt-student relatie beschadigen. De derde omstandigheid is gerelateerd
aan zowel het onderwijs in de praktijk als op de school zelf. Op school moet er rekening
gehouden worden met het curriculum van de studenten en in hoeverre de verschillende
vakken bijdragen of juist afdoen aan hun leerproces in de spirituele zorg. In het
praktijkonderwijs moet er rekening gehouden worden met de tijd en ruimte die er bestaat
voor spirituele zorg en welke instrumenten er daarvoor aanwezig zijn (Ibidem,1954). Het
onderwijs wordt door de docenten omschreven als een ontwikkelingsproces op zowel het
professioneel als het persoonlijk vlak voor de student. In dit ontwikkelingsproces zien de
docenten zichzelf als mentor waarbij zij delen, demonstreren en de studenten aanmoedigen
om betrokken te raken bij spirituele kwesties (Ibidem). In het ontwikkelingsproces van de
studenten kunnen drie, met elkaar verbonden, fasen onderscheiden worden. De eerste fase
die onderscheiden kan worden is: het vergroten van het bewustzijn van de studenten over de
essentie van spiritualiteit. Dit kan door middel van het delen van de vele verschillende
vormen van spiritualiteit om zo te laten zien dat diversiteit een belangrijk kenmerk is van
spiritualiteit. Een andere middel is gericht om de studenten bewustzijn bij te brengen over
de spirituele behoeften van de patiënt. Dit wordt door docenten gedaan door vragen te
stellen omtrent de spirituele dimensie in de situatie van de patiënt met als doel om de
studenten hierover te laten nadenken. De tweede fase die onderscheiden kan worden is: het
assisteren van studenten om individuele blokkades te slechten. Studenten hebben regelmatig
aanmoediging en ondersteuning nodig om persoonlijke en sociale barrières om spirituele
zorg te leveren af te breken. Een strategie van docenten is om de studenten uit te dagen om
een houding aan te nemen van openheid, respect en tolerantie naar de spiritualiteit van de
patiënt toe. Dit kan bijvoorbeeld helpen om studenten, die teveel gericht zijn op hun eigen
religie tijdens spirituele zorgverlening, een grotere gerichtheid te krijgen op de religie van de
patiënt (Ibidem, 1955). Een ander middel is om samen met de studenten te reflecteren op
34
middelen om patiënten met existentiële pijn, bij te kunnen staan. Er worden daarbij vaak
voorbeelden uit de verpleegkundige praktijk gebruikt. De studenten kunnen zich zo
bewuster worden van het belang van spirituele zorg voor de patiënt. De derde fase die
onderscheiden kan worden is: Supervisie bieden aan studenten betreffende hun competentie
om spirituele zorg te leveren. De studenten verpleegkunde beginnen hun studie met
verschillende niveau’s qua begrip van spiritualiteit en qua competentie in spirituele zorg. De
stappen die ze maken in hun ontwikkeling zijn daarom persoonlijk maar de studenten
ontwikkelen zich allemaal. Een middel dat de docenten gebruiken om het
ontwikkelingsproces van de studenten te stimuleren is om de spirituele zorg een constante
factor te blijven houden tijdens het curriculum. Docenten gebruiken hiervoor meerdere
onderwijstechnieken. Zo stimuleren de docenten gevorderde leerlingen om tijdens praktijksituaties open te staan voor signalen die duiden op spirituele thema’ s bij de patiënt en deze
signalen vervolgens bij de patiënt te verifiëren. Een ander middel om de competentie in
spirituele zorg te vergroten is door de studenten te laten oefenen om een spirituele
assessment te schrijven. Wanneer leerlingen dit onder de knie hebben kunnen zij de situatie
van de patiënt in een veilige omgeving beoordelen in plaats van in de klinische praktijk
(Ibidem, 1956).
2.6.2 De behoefte voor (bij) scholing van verpleegkundigen
Uit verschillende onderzoeken naar de competentie van verpleegkundige spirituele zorg
blijkt dat er behoefte is voor bijscholing van verpleegkundigen.
Zo is uit onderzoek van Florin (2005) gebleken dat verpleegkundigen op de intensive care
afdeling zichzelf moeten verbeteren in het maken van diagnoses rondom de spirituele
problemen van de patiënt. Florin doet daarnaast de aanbeveling dat verpleegkundigen zich
ook communicatief moeten verbeteren in het bespreken van de spirituele problemen van de
patiënt (Ronaldson, et al,2012, 2128).
Bij de implementatie van spirituele zorg door verpleegkundigen lijkt het gebrek aan een
eenduidige definitie van spiritualiteit en spirituele zorg negatieve effecten te hebben in de
praktijk. Zo is uit onderzoek van Wong (2008) gebleken dat hoewel sommige
verpleegkundigen de spirituele behoeften van patiënten onderdeel laten uit maken van de
zorg, dat echter niet door alle verpleegkundigen wordt gedaan. Dit komt omdat er
meerdere interpretaties van spiritualiteit en spirituele zorg bestaan onder verpleegkundigen
(Wong et al, 2008, 334). Het kan volgens Wong beargumenteerd worden dat de rol van
spiritualiteit in de verpleegkundige zorg niet helder genoeg is voor verpleegkundigen en dat
spiritualiteit daarom niet altijd goed begrepen wordt. Een groot gedeelte van
verpleegkundigen ziet spirituele zorg daarom niet als deel van hun taken. Naast dat de
spirituele zorg niet altijd geleverd wordt aan de patiënt is het in de gevallen dat het wel
gebeurt vaak inadequaat. Er is daarom behoefte aan meer kennis over spiritualiteit bij
verpleegkundigen (Ibidem, 334). De kennis van verpleegkundigen over spiritualiteit kan
verbreed worden door middel van onderwijs. Wanneer spiritualiteit een groter onderdeel uit
maakt van het onderwijs dan zijn verpleegkundigen beter in staat om de spirituele
35
behoeften van de patiënten te herkennen en zij zijn beter in staat om adequaat met deze
spirituele behoeften om te gaan (Ibidem, 337). Mc Sherry & Jameson (2010) bevestigen de
conclusie van Wong dat de spirituele zorg van verpleegkundigen vaak tekort schiet. Volgens
Mc Sherry & Jameson is het nodig dat verpleegkundigen aanvullende begeleiding en steun
nodig hebben om op een juiste manier met de spirituele en religieuze behoeftes van de
patiënt om te kunnen gaan. Zij stellen dat uit anekdotisch bewijs is gebleken dat er in
toenemende mate ongepaste verpleegkundige zorg is toegepast (Mc Sherry & Jameson,
2010, 1758). Ook verpleegkundigen zelf lijken behoefte aan bijscholing te hebben om hun
vaardigheid om spirituele zorg te leveren te vergroten. Zo is gebleken dat maar 5.3 % van de
verpleegkundigen zich altijd bekwaam genoeg voelt om de juiste spirituele zorg te leveren
(Ibidem, 1762). Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de verpleegkundigen vinden dat zij niet
genoeg onderwijs en training in spiritualiteit ontvangen (Ibidem, 1763).
2.6.3 Advies voor verbetering
Verschillende onderzoeken naar het onderwijs in spirituele zorg geven adviezen over hoe het
onderwijs verbeterd kan worden. Ik heb de belangrijkste adviezen die ik in de literatuur ben
tegen gekomen in vijf clusters samengevoegd en hier onder beschreven.
Duidelijke kaders
Lantz (2007) stelt dat er meer, door wetenschappelijk onderzoek onderbouwde, richtlijnen,
standaarden en beleidsstukken over de spirituele zorg voor studenten beschikbaar moeten
komen (Cone & Giske, 2012,1952). Cone & Ciske adviseren daarnaast dat er onderzoek
gedaan moet worden naar een aantal competenties in de spirituele zorg. Zo moet er
onderzoek gedaan worden naar de definities van termen in de spirituele zorg, er moet
begrip komen van het verschil tussen religie en spiritualiteit en er moet tot slot meer begrip
komen over het identificeren van existentiële thema’ s (Ibidem).
Praktijkervaring
Van Leeuwen stelt dat studenten veel leren van spirituele zorg in de klinische praktijk en dat
het daarom onderdeel uit moet gaan maken van het onderwijs. Zo blijkt uit onderzoek dat
een klinische leerervaring voor verpleegkundigen een positieve invloed heeft op de
gevoeligheid voor spiritualiteit en dat dit daarnaast leidt tot persoonlijke groei (Van Leeuwen
et al, 2008, 2779). Cone & Cover geven het advies om in het verpleegkundige onderwijs
naast theorie over spiritualiteit ook gebruik te maken van reflectie op praktijkervaringen,
casus besprekingen en rollenspelen (ibidem, 1957). Cone & Giske bevestigen daarbij vooral
de werkzaamheid van rollenspelen in het leerproces van studenten. De competenties van
studenten worden vergroot wanneer zij spiritualiteit kunnen beoordelen, wanneer zij een
professionele houding kunnen innemen in het gebruik van spirituele zorg en wanneer zij
kunnen oefenen in een leer bevorderende omgeving (Cone & Giske,2012, 1958).
36
Vaste plek in het curriculum
Cone & Ciske geven het advies spirituele zorg een expliciete en constante factor te laten zijn
in de gehele verpleegkundige opleiding. De onderzoekers stellen dat een voortdurende focus
op spirituele zorg maar ook steun en aanmoediging in de klinische stage praktijk
noodzakelijk zijn voor de student om zich te bekwamen in de spirituele zorg (Cone& Ciske,
2012, 1958). Ook van Leeuwen stelt vast dat de spirituele zorg geen vaste plek heeft in het
curriculum. Hij adviseert dat er daarom opnieuw gekeken en gediscussieerd moet worden
over het systematisch terug laten komen van de spirituele aspecten van zorg in de
verpleegkundige opleidingen (van Leeuwen et al, 2008, 2779).
Positieve organisatie cultuur en het delen van kennis
Een voorwaardelijk element voor verpleegkundigen om hun competentie in spirituele zorg te
vergroten is een positieve organisatie cultuur. Het leer- en oefen- proces van de
verpleegkundige vind zich namelijk altijd binnen een bepaalde zorgcontext plaats. Als de
kwaliteit van de spirituele zorg verbeterd moet worden dan is het nodig dat het
management een holistische zorg aanmoedigt maar dat ze ook tijd en ruimte bieden om
deze zorg te kunnen bieden (Biro, 2012, 1009). Biro stelt verder dat verpleegkundigen veel
van elkaar leren. De hoofdverpleegkundige kan daarom het goede voorbeeld geven via zijn
of haar werkzaamheden (Ibidem). Ronaldson stelt dat het erg belangrijk is dat ervaren
verpleegkundigen hun kennis over spirituele zorg delen met en uitleggen aan collega’ s en
andere zorgdisciplines. De verpleegkundigen met veel ervaring in de spirituele zorg moeten
daarom behouden en aangemoedigd worden (Ronaldson et al,2012, 2133).
Ontwikkeling spiritualiteit studenten en verpleegkundigen
Een ontwikkeling in de persoonlijke spiritualiteit van studenten tijdens het onderwijs kan
een positieve invloed hebben op het inzetten van spirituele zorg in hun verpleegkundige
werk. Miner- Williams (2005) stelt dat verpleegkundigen al vanaf vroeg in de opleiding
gestimuleerd moeten worden om met hun eigen spiritualiteit aan de gang te gaan. Wanneer
een verpleegkundige uit eigen ervaring weet heeft van spiritualiteit dan zal spirituele zorg
beter geïmplementeerd kunnen worden in de zorg praktijk. De verpleegkundige zal dan
bijvoorbeeld eerder weten hoe een spirituele zoektocht werkt en wat goede ondersteuning
daarbij inhoudt (Miner-Williams, 819, 2005). Het is daarnaast belangrijk dat
verpleegkundigen zelf op hun gemak raken met spiritualiteit. Dit leidt ertoe dat spiritualiteit
een structurelere positie in de verpleegkundige zorg krijgt. Dit kan op twee manieren; de
eerste is manier dat de verpleegkundige begrip opdoet over de rol van spiritualiteit in een
mensenleven en wat een grote verandering, zoals een ziekte, voor effect heeft op een mens.
De tweede manier is dat de verpleegkundige zich richt op persoonlijke heel- wording en het
prettig voelen met zichzelf (Ibidem,818).
37
2.6.4 Conclusie
Thans keer ik terug naar de deelvraag waarmee ik deze paragraaf begon. Ik zal deze
deelvraag kernachtig proberen te beantwoorden. De deelvraag luidde:
Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken bij
cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?
Het onderwijs heeft een aantal duidelijke positieve effecten op de competentie van de
studenten om spirituele zorg te bieden aan patiënten. Zo wordt de uitvoering en de planning
van spirituele zorg verbeterd door het onderwijs. Er bestaan echter een aantal blokkades die
het docenten lastig maakt om spirituele zorg te onderwijzen. Er kan hieruit geconcludeerd
worden dat deze blokkades op verschillende manieren doorwerken in de spirituele zorg van
verpleegkundigen. Het gebruik van verschillende definities door docenten leidt er
mogelijkerwijs toe dat verpleegkundigen een verschillend begrip hebben van spiritualiteit en
spirituele zorg. Door de verschillende onderwijsmethodes die er gebruikt worden in het
onderwijs zullen verpleegkundigen wellicht ook spirituele zorg anders gebruiken. Doordat
onderwijs in spirituele zorg in verschillende mate op onderwijsinstellingen wordt
aangeboden zullen de niveaus van de verpleegkundigen om spirituele zorg te leveren
wellicht ook van elkaar verschillen. Gekeken naar het onderwijs zelf, hebben docenten het
centrale doel om verpleegkunde studenten te leren de spirituele behoeften van de patiënt
te signaleren en om spirituele zorg te kunnen bieden. De docenten houden in hun onderwijs
rekening met een aantal omstandigheden. Deze omstandigheden hebben te maken met de
student, de docent en de onderwijsinstelling vanwaar het onderwijs gegeven wordt. Het
onderwijs in spirituele zorg aan studenten wordt door docenten als een ontwikkelingsproces
op zowel het persoonlijke als het professionele vlak omschreven. De docenten zien zichzelf
als mentor van de studenten. Vanuit deze rol delen ze ervaringen, demonstreren ze
vaardigheden en moedigen ze de studenten aan om betrokken te raken bij spirituele
kwesties. In dit ontwikkelingsproces worden drie fasen onderscheiden. De eerste fase draait
om het vergroten van het bewustzijn van de student rondom de essentie van spiritualiteit,
de tweede fase draait om het assisteren van studenten om individuele blokkades op te
heffen en de derde fase draait om het bieden van supervisie om hun competentie van
spirituele zorg te vergroten. Kijkende naar de verpleegkundige praktijk blijkt dat er behoefte
is voor bijscholing om de competentie van verpleegkundigen om spirituele zorg te leveren te
vergroten. Zo zijn er aanwijzingen dat de diagnostische en communicatieve vaardigheden
van verpleegkundigen verbeterd moeten worden. Daarnaast wordt de spirituele zorg niet
consequent door alle verpleegkundigen geleverd. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken
dat er onder verpleegkundigen verschillend wordt gedacht over de rol van spirituele zorg in
de verpleegkunde. De spirituele zorg die wel wordt geleverd blijkt vaak inadequaat te zijn.
Ook verpleegkundigen geven aan dat zij onzeker zijn over hun vaardigheden en dat zij graag
bijscholing zouden willen krijgen. Vanuit de literatuur worden er een aantal adviezen
gegeven over hoe het onderwijs voor studenten en bijscholing voor verpleegkundigen
38
verbeterd kan worden. Zo moeten er voor studenten duidelijke kaders komen rondom
spirituele zorg, de spirituele zorg moet een expliciete en constante factor worden in het
curriculum, er moet meer praktijk- ervaring opgedaan worden tijdens het onderwijs en de
ontwikkeling van de persoonlijke spiritualiteit moet gestimuleerd worden bij zowel de
studenten als verpleegkundigen.
39
Hoofdstuk 3: Methodologie
In dit onderzoek heb ik voor mijn empirische dataverzameling, via Facebook, een online
focusgroepsgesprek gehouden. Dit gesprek voerde ik met verpleegkundigen die werkzaam
zijn in de extramurale zorg. Ik zal in dit hoofdstuk de methodiek beschrijven die ik bij dit
groepsgesprek en de analyse daarvan, gebruikt hebt. Om te beginnen beschrijf ik het
onderzoeksveld (3.1); vervolgens ga ik in op de methodiek van het werken met focusgroepen
(3.2) en de uitvoering van het gesprek via een online panel op Facebook (3.3.). Daarna
beschrijf ik de onderzoekspopulatie, de onderzoekseenheden en de steekproeftrekking (3.4).
Tenslotte ga ik in op ethische aspecten van het onderzoek (3.5) en de wijze waarop de
analyse is voorbereid (3.6).
3.1 Onderzoeksveld: Extramurale zorg.
In deze paragraaf zal ik het onderzoeksveld beschrijven waarin mijn empirisch onderzoek
heeft plaatsgevonden. Ik zal beginnen met een beschrijving te geven van de extramurale
zorg en de grote veranderingen die daar op dit moment plaatsvinden. Ik zal vervolgens een
beschrijving geven van de werkgever van de aan dit onderzoek participerende
verpleegkundigen: Buurtzorg.
Er vinden op dit moment hervormingen plaats in de zorg die ook van grote invloed zijn op de
extramurale zorgsetting. Mensen die kampen met ernstige beperkingen in het dagelijks
functioneren, dit kan onder meer door ouderdom, door een lichamelijke, psychische of
verstandelijke beperking zijn, vallen per 1 januari 2015 onder de Wet maatschappelijke
ondersteuning (WMO). De WMO uitgangspunten vallen goed samen met de methoden die
in de extramurale zorg settings gebruikt worden. Deze methoden zijn onder meer gericht op
het versterken van de zelfredzaamheid en participatie, de inzet van het eigen netwerk van
cliënten, versterking van die netwerken en het inzetten van maatjes en vrijwilligers (Movisie,
2014, 3).
De hervormingen zijn ook van invloed in de geestelijke gezondheidszorg. Deze hervormingen
zijn om twee redenen nodig. De eerste reden heeft er mee te maken dat de kwaliteit van
leven van zorgbehoevenden verhoogd wordt wanneer zij thuis verzorgd worden. De
veranderingen zijn conform de behoeften van de zorgbehoevenden. De mensen met een
beperking of een stoornis willen zo zelfstandig mogelijk leven en ouderen willen langer thuis
blijven wonen. De tweede reden dat de hervormingen doorgevoerd worden heeft te maken
met het goedkoper maken van de zorg (Website www.rijksoverheid.nl, 18-12-2014).
Onderdeel van de hervormingen van de langdurige zorg is dat de gemeenten
verantwoordelijk worden voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie en
van mensen met een beperking, met chronische psychische of psychosociale problemen. De
40
ondersteuning heeft als doel dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen
blijven (Website www. invoorzorg.nl, 18-12-2014).
Buurtzorg
Buurtzorg omschrijft zich als een innovatief initiatief dat breekt met oude structuren,
culturen en werkwijzen in de zorg. Bij Buurtzorg houden zij bij hun financiële uitgaven niet
alleen rekening met het economische nut maar ook met het maatschappelijke nut.
Buurtzorg helpt mensen onder meer bij hun empowerment en hun zelfredzaamheid
(Buurtzorg Nederland, 2009). In de Buurtzorg organisatie staat de cliënt centraal,
wijkverpleegkundigen werken zelfstandig, er zijn geen administratieve lasten en er bestaan
geen managers (Website www. Kcwz.nl, 18-12-2014). Buurtzorg vindt dat de verpleeg- en
verzorgingshuizen moeten sluiten. Zij stellen dat ouderen het helemaal niet prettig vinden
om naar dergelijke instellingen te moeten verhuizen. De verpleegkundigen in dienst van
Buurtzorg helpen de patiënten niet alleen met medische handelingen maar zij denken ook
mee over hoe de mogelijkheden bij de patiënt en diens netwerk het beste ingezet kunnen
worden (Ibidem). Om dergelijke complexe situaties aan te kunnen maakt Buurtzorg alleen
gebruik van hoger opgeleide verpleegkundigen. Buurtzorg stelt dat lager opgeleide
verpleegkundigen te afhankelijk zouden zijn van bazen om een oplossing te vinden in
complexe situaties. Buurtzorg stelt dat zij in staat zijn om zelfs patiënten die intensieve zorg
nodig hebben, zoals in de terminale fase, thuis te verplegen (Ibidem).
3.2 Focusgroep gesprekken
De face-to-face focusgroep is voornamelijk effectief in het exploreren van de meningen van
mensen en hun ervaringen. Er zijn daarnaast ook belangrijke voordelen van een online
focusgroep te noemen voor de uitvoerbaarheid van een focusgroep gesprek. Zo is er het
voordeel dat participanten gemakkelijker kunnen deelnemen onder meer omdat ruimtelijke
afstand geen factor speelt in de beslissing om met het onderzoek mee te doen (Tates et al,
2009). Het is mede besloten om een online focusgroeps gesprek uit te voeren omdat afstand
mogelijk een probleem zou kunnen zijn voor de wijk- verpleegkundigen met het oog op het
deelnemen aan het onderzoek (Ibidem). Het online focusgroepsgesprek heeft daarnaast nog
een aantal belangrijke voordelen. In de traditionele focusgroepen kunnen verbaal sterke
participanten andere participanten overweldigen. Bij online focusgroepen is de gelijkheid in
participatie groter en daardoor kan er een meer uitgebalanceerd beeld ontstaan van alle
meningen (Ibidem).
Online focusgroepen kunnen gesynchroniseerd worden afgenomen waarbij participanten
gelijktijdig op een afgesproken tijd online zijn en onmiddellijk reageren op de vragen van de
onderzoeker en de reacties van de andere participanten. De online focusgroep kan echter
ook a- synchroon worden afgenomen. Dat betekent dat participanten op elk door hun
41
gewenst tijdstip kunnen inloggen en kunnen reageren. Dat kan dus ook betekenen dat
participanten niet gelijktijdig online zijn (Ibidem). In ons onderzoek is er voor gekozen om
het gesprek asynchroon af te nemen. Omdat participanten niet op een gezette tijd hoeven te
reageren ontstaat er ruimte voor de participanten om langere en meer gedetailleerde
antwoorden te geven (Ibidem).
3.3 Uitvoering gesprek
Het online focusgroep gesprek werd met behulp van Facebook afgenomen. De deelnemers
zijn via hun persoonlijke Facebook account uitgenodigd voor de gesloten groep: ‘Zingeving in
de verpleegkundige zorg’. Gesloten betekent hier dat alleen de deelnemers en de
onderzoekers toegang hadden tot het gesprek. Daarnaast was het voor de Facebook
contacten van de deelnemers niet te zien dat zij deel uit maakten van de groep.
Wanneer een participant geen Facebook account zou hebben gehad dan zou deze, al dan
niet anoniem, kunnen worden aangemaakt door de onderzoekers. Omdat alle participanten
een Facebook account bezaten was het niet nodig dat de onderzoekers extra accounts
aanmaakten. Het gesprek werd over een tijdsduur van een week gevoerd. Nadat het
onderzoek afliep hebben de deelnemers nog twee weken de tijd gehad om op de
gespreksvragen en op elkaars reacties te reageren. Het hoofddoel van het groepsgesprek
was om een antwoord te formuleren op de volgende vraag: In hoeverre en op welke wijze
worden patiënten in de extramurale zorg door verpleegkundigen bijgestaan in hun
zingevingsvraagstukken? Tijdens het onderzoek stond er iedere dag een andere onderwerp
centraal. Elke dag, behalve de laatste waarbij er een vraag gesteld werd, werden er twee
vragen gesteld. Het is bij focusgroepen belangrijk dat de participanten zich zo snel mogelijk
op hun gemak voelen en aan het woord komen (Evers, 2007, 121). Het onderzoek is mede
hierom begonnen met twee startvragen waarin de verpleegkundigen de ruimte kregen om
zich voor te stellen. De gespreksvragen die er tijdens dit gesprek gebruikt zijn waren
grotendeels overgenomen uit het onderzoek ‘Zingevingsvragen in het contact tussen arts en
patiënt’ in 2006 van Pieper en Hijweege (Hijweege & Pieper, 2008).
3.4 Onderzoekspopulatie, onderzoekseenheden en steekproeftrekking
De onderzoekspopulatie in dit onderzoek waren verpleegkundigen in extramurale zorg. De
onderzoekseenheid bestond uit 4 verpleegkundigen die werkzaam waren bij thuiszorg
organisatie; Buurtzorg Amsterdam. De onderzoekers hebben contact opgenomen met de
verschillende afdelingen van Buurtzorg Amsterdam en zij hebben de verpleegkundigen
vervolgens per email en per telefoon geïnformeerd en uitgenodigd voor deelname aan het
onderzoek. In het werven van deelnemers is er gebruik gemaakt van de toevallige
steekproef. Er is hiervoor gekozen omdat wij geen beschikking hadden over een databestand
met alle namen en adressen van verpleegkundigen in de extramurale zorg in Amsterdam.
Omdat een dergelijk steekproefkader ontbrak hebben wij gekozen voor de toevallige
steekproef. De kans om in dit onderzoek terecht te komen is daarom niet voor iedere
42
verpleegkundige gelijk. De resultaten in dit onderzoek kunnen daarom niet gegeneraliseerd
worden naar de gehele populatie (Baarda et al, 2013, 97).
3.5 Ethische aspecten
Voordat een focusgroepsgesprek begint is het belangrijk dat de spelregels worden uitgelegd
(Evers, 2007, 121-122). De verpleegkundigen hebben voorafgaande aan het gesprek een
email gehad met informatie over het verloop van het onderzoek. De deelnemers waren voor
elkaar en voor de onderzoekers niet anoniem. In de analyse van het onderzoek zullen de
empirische onderzoeksgegevens geanonimiseerd worden.
3.6 Analyse
De gespreksdata van de online gespreksgroep is van de Facebook website overgeplaatst naar
een word bestand en ondergebracht in vijf tabellen. In deze vijf tabellen worden de reacties
van deelnemers en vragen van de onderzoekers genummerd, geanonimiseerd,
weergegeven, samengevat en gecodeerd. Het gebruik van tabellen kan in de analysefase van
het onderzoek helpen om overzicht te krijgen in de onderzoeksdata (Baarda et al, 2013, 240.
In de analyse van de data zal er gebruik gemaakt worden van codes. Deze codes zullen het
verband leggen tussen het theoretisch kader (hoofdstuk 2) en het empirische materiaal
(Ibidem, 217). De codes fungeren ten eerste als een hulpmiddel om het empirische materiaal
te typeren. In de latere fasen van de analyse is het daarnaast een hulpmiddel om het
empirische materiaal te reduceren. Met behulp van de codes zal het groepsgesprek
samengevat kunnen worden (Ibidem, 218).
Om de samenhang tussen de verschillende codes duidelijk te maken wordt er gebruik
gemaakt van categorieën waarin codes worden ondergebracht die naar eenzelfde thematiek
verwijzen (Ibidem, 231). De 6 categorieën in dit onderzoek zijn grotendeels gebaseerd op de
deelvragen die in het theoretisch kader beantwoord zijn. De codes zijn vervolgens gebaseerd
op de verschillende thema’ s in de antwoorden van deze deelvragen. Er zal daarnaast ook
gebruik gemaakt worden van 2 codes afkomstig uit een gelijksoortig onderzoek onder
verpleegkundigen in het Universitair Medisch centrum Utrecht, door een studente van
dezelfde scriptiegroep waartoe ik behoorde (Meijer, 2013). Door de codes in categorieën
samen te voegen wordt de analyse naar een conceptueler niveau getild (Baarda et al, 2013,
231).
Er zal in de analyse selectief gecodeerd worden. Dat betekent dat er in eerste instantie
codes aan het onderzoeksmateriaal zullen worden verbonden. De codes zullen in de latere
analyse fasen gebruikt worden om specifieke passages uit het onderzoeksmateriaal te
kunnen koppelen aan thema’ s die voortgekomen zijn uit het theoretisch kader (Ibidem,
239). Dit deel van de analyse is een deductieve activiteit waarbij wij ons theoretisch kader
gaan toepassen op het nieuwe empirische materiaal (Ibidem, 239). Er zal in dit deel van de
analyse echter ook rekening gehouden worden met eventueel nieuwe inzichten die er vanuit
de ruwe gespreksdata aangedragen worden (Ibidem, 239).
43
Hoofdstuk 4: Analyse gespreksdata
Ik begin dit hoofdstuk door een beschrijving te geven over het ontstaan van de in dit
onderzoek gebruikte online gespreksgroep en de vragen die er in dit gesprek gesteld zijn
(paragraaf 4.1). Ik zal vervolgens een beschrijving geven van de codes die ik in de analyse van
de ruwe gespreksdata gebruikt heb (paragraaf 4.2), ik zal tot slot een beschrijving geven van
de gecodeerde gespreksdata (paragraaf 4.3).
4.1 Het online focusgroepgesprek
Voor de werving van participanten bij Buurtzorg Amsterdam is er toestemming gevraagd aan
de regiocoach van Buurtzorg Amsterdam om de buurtteams in het kader van dit onderzoek
te mogen benaderen. Nadat de toestemming gegeven was, is er met elf locaties van
Buurtzorg Amsterdam contact gezocht waarbij de verpleegkundigen een uitnodiging
ontvingen voor deelname aan dit onderzoek. De uitnodigingsbrief die zij hierbij ontvingen is
als bijlage drie toegevoegd aan dit onderzoek. De volgende negen Buurtzorgteams zijn voor
deelname uitgenodigd: Amsterdam Noord, Amsterdam De Jordaan, Amsterdam
Gaasperdam, Amsterdam Zeeburg, Amsterdam Zuid, Amsterdam Watergraafsmeer,
Amsterdam Buitenveldert, Amsterdam Westerpark en Amsterdam De Baarsjes. Het
onderzoek vond net voor de zomervakantie, tussen een augustus 2013 en acht augustus
2013, plaats. Hoewel er na acht augustus geen vragen meer gesteld werden, konden de
verpleegkundigen tot twee weken na het einde van het gesprek reageren op vragen of op
elkaars reacties.
Een aantal, in deelname geïnteresseerde, verpleegkundigen haakten op het laatste moment
af omdat zij met vakantie gingen. Uiteindelijk hebben er vier verpleegkundigen aan het
onderzoek geparticipeerd. De verpleegkundigen werken verspreid voor Buurtzorg door
Amsterdam. De vier deelnemende verpleegkundigen werken bij de volgende Buurtzorg
team: Amsterdam Zuid, Amsterdam Zeeburg en Amsterdam Watergraafsmeer. Een
uitgebreidere beschrijving van de deelnemende verpleegkundigen valt te lezen in paragraaf
4.3. In deze paragraaf worden onder meer de resultaten van de startvragen beschreven
waarin de verpleegkundigen zichzelf introduceren.
De hoofdvragen die de deelnemende verpleegkundigen voorgelegd kregen zijn bijna
letterlijk overgenomen uit het interviewschema van het kwalitatief onderzoek onder
medisch specialisten van het UMC Utrecht (Hijweege & Pieper, 2008). De hoofdvragen die ik
in het online focusgroepgesprek gebruikt heb, zijn hetzelfde als die gebruikt zijn door mijn
mede- student en –onderzoeker Aly Meijer (2013) in het door haar geleide onderzoek in het
UMC Utrecht onder verpleegkundigen (Meijer, 2013).
Er zijn inclusief twee startvragen in totaal vijftien hoofdvragen gesteld. Deze hoofdvragen
zijn onderaan deze paragraaf in tabel 1 te lezen. Ik heb daarnaast 24 keer doorgevraagd op
de door de verpleegkundigen gegeven reacties. De verpleegkundigen hebben 63 keer
gereageerd op de vragen of op elkaars reacties. Gemiddeld reageerden de verpleegkundigen
44
vier keer tijdens een hoofdvraag. De gespreksdata zijn als bijlage 2 bij dit onderzoek
toegevoegd.
Tabel 1: Hoofdvragen online focus groep: ‘ Zingeving in de verpleegkundige zorg’.
Start/introductie vragen:
1: Kun je iets vertellen over je vooropleiding en de manier waarop je in je huidige werkveld
terecht bent gekomen?
2: Kun je iets vertellen over je huidige werkzaamheden, met name over je contacten met
patiënten, bv. hoe vaak en in welk stadium van de ziekte je contacten met hun hebt?
Begin onderzoek:
3: Welke dingen maken jou zeer enthousiast? Waar geniet je van in het leven? Waar wil je je
voor inzetten? Kortom, wat geeft jou zin in het leven?
4: Heb jijzelf een bron waaraan je steun ontleent bij het omgaan met ernstig zieken?
5: In de literatuur word gesproken van een bio/psycho/sociaal/spiritueel ziektemodel. Een
ziekte grijpt in op het bio-lichamelijke/psychische, sociale en spirituele aspect van het menszijn. Herken je dit uit het contact met patiënten? Hoe kijk jij hier tegenaan?
6: Signaleer je psychische en/of sociale veranderingen bij de patiënt? Zo ja welke?
7: Bemerk je levens- en zingevingsvragen ten gevolge van de ziekte bij de patiënt? Zo ja
welke?
8: Zijn er speciale signalen waaraan je levens- en zingevingsvragen herkent?
9: Vind je het voor de patiënt en/of voor jezelf van belang om op zijn/haar zinvragen in te
gaan? Hoe geldt dat voor je collega’s denk je?
10: Heb je voldoende ruimte om op deze zinvragen in te gaan? Welke mogelijkheden zijn er
en welke beperkingen? Hoe geldt dat voor je collega’s, denk je?
11: Hoe kijk je aan tegen multidisciplinaire samenwerking? Komen er tijdens het
multidisciplinair overleg zinvragen en levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek
zijn aan de orde?
12: Welke contacten met de andere beroepsgroepen vind je wenselijk? Verwijs je wel eens
naar de dienst geestelijke verzorging? Zo ja, in welke gevallen?
13: Heb je voldoende vaardigheden om met de zinvragen van de patiënt om te gaan? Wat
lukt je goed en wat minder goed?
45
14: Vergt een gesprek over zinvragen een bepaalde houding, insteek, manier van benaderen
door de verpleegkundige?
15: Vind je dat in de opleiding voor verpleegkundigen meer aandacht besteed moet worden
aan het onderwerp omgaan met levens- en zingevingsvragen? Heb je behoefte aan
bijscholing op dit terrein? Zo ja, in welke vorm (bijv. informatie a.d.h.v. recente literatuur,
intervisie-/supervisiebijeenkomsten, training in vaardigheden, een cursus, klinische lessen)?
4.2 Gebruikte codes
In de analyse van de gespreksdata maak ik gebruik van zeventien codes die ik op basis van
de resultaten uit mijn theoretisch kader heb opgesteld. Ik maak daarnaast gebruik van twee
codes die opgesteld en gebruikt zijn door mijn mede- onderzoeker Aly Meijer in haar
onderzoek onder verpleegkundigen in de intramurale zorg in het UMC Utrecht (Meijer,
2013). Deze codes heb ik gekozen omdat ik vermoede dat zij een verdiepende werking
konden hebben in de analyse van de ruwe gespreksdata. In de antwoorden van de
verpleegkundigen kwamen een aantal thema’ s naar voren die niet of minder sterk naar
voren kwamen in het theoretisch kader. Op basis van deze reacties heb ik twee nieuwe
codes geformuleerd.
De reacties van de verpleegkundigen zijn in codes onder gebracht. Mijn mede- onderzoeker
Aly Meijer heeft in dit proces meegekeken en mij voorzien van feedback. De feedback die zij
gaf over het coderen is meegenomen in de analyse van de gespreksdata. De zeventien codes
die ik vanuit het theoretisch kader heb opgesteld, zijn gekoppeld aan een van de zes
deelvragen in dit onderzoek. Aan de hand van de codes zal ik de gespreksdata beschrijven.
De data uit de twee startvragen zijn niet gecodeerd. In mijn analyse zijn de verpleegkundigen
geanonimiseerd en zij hebben een nummer gekregen. In mijn verwijzingen naar de
gespreksdata zal ik het nummer van de verpleegkundige noemen, bijvoorbeeld V1
(Verpleegkundige 1), en het nummer van de reactie. De reactie van de verpleegkundige kan
zo teruggevonden worden in de ruwe gespreksdata. De ruwe gespreksdata zijn te vinden in
bijlage 2 van dit onderzoek. Een beschrijving van de codes is te vinden in bijlage 1 van dit
onderzoek.
De ruwe gespreksdata heb ik aan de hand van de volgende codes geanalyseerd:
Codes theoretisch kader
1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving.
2: Zingeving als doel.
3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg.
4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken
5: Signaleren van zingevingsvraagstukken
6: Voorwaarden voor interventies
46
7: Interventies
8: Gebieden van zingevingsvraagstukken
9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde.
10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde.
11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde
12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging
13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines
14: Het onderwijs in spirituele zorg
15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum
16: Behoefte aan (bij) scholing
17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs
Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (Meijer, 2013)
De verpleegkundige heeft:
18: een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn
19: kennis
Codes vanuit de ruwe gespreksdata:
20) Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken
21) Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO
4.3 Analyse data
In deze paragraaf zal ik de resultaten beschrijven van mijn analyse van de ruwe
gespreksdata. Ik begin daarbij met een beschrijving te geven van de twee startvragen van
het onderzoek. Ik zal daarna een beschrijving geven van de gecodeerde gespreksdata. Ik heb
de codes geordend aan de hand van de deelvragen waar zij naar verwijzen.
Start/introductie vragen
Voorafgaande aan het onderzoek hebben we de verpleegkundigen twee startvragen gesteld
waarmee ze zichzelf hebben kunnen introduceren aan de andere groepsleden. Hieronder
heb ik de resultaten van deze startvragen beschreven. De antwoorden op deze startvragen
worden niet meegenomen in de analyse van het gesprek.
Verpleegkundige 1 heeft HBO V gevolgd. Hij heeft bijna 24 jaar ervaring als verpleegkundige.
Hij heeft zowel intramuraal gewerkt, onder meer in ziekenhuizen in Amsterdam en
Groningen, als extramuraal bij buurtzorg Amsterdam. Hij heeft 10 jaar lang, naast zijn
verpleegkundige werk, een baan in het bedrijfsleven gehad. In 2012 heeft hij zijn baan
47
opgezegd in het bedrijfsleven om mensen thuis te gaan begeleiden bij hun sterven. Hij werkt
sindsdien bij Buurtzorg Amsterdam (V1, 1).
Verpleegkundige 2 is sinds haar 23e verpleegkundige, eerst op niveau 4 en later op niveau 5.
Zij heeft daarnaast een management opleiding opgedaan. In haar werk als manager had zij
er last van dat zij veel achter een bureau zat, veel met cijfers werkte en dat het bedrijf holle
doelstellingen had. Na het beëindigen van haar management functie is zij bij Buurtzorg gaan
werken. Zij werkt 3 dagen per week en altijd met dezelfde patiënten. De zorg hangt volledig
af van de zorgvraag van de patiënt. Zij geeft zowel nazorg na een operatie als zorg in de
palliatieve fase (V2, 2-3).
Verpleegkundige 3 heeft de inservice opleiding gevolgd en zij heeft een opleiding
stervensbegeleiding bij de NIS gedaan. Zij heeft cursussen in palliatieve zorg en in de
oncologie gevolgd. Zij is gespecialiseerd in de palliatieve zorg. Zij heeft 10 jaar in
ziekenhuizen gewerkt en dit was vooral op de oncologie afdeling. Zij heeft daarnaast 6 jaar in
een hospice gewerkt. Naast dat zij werkt bij Buurtzorg Amsterdam is zij verbonden aan het
Palliatieve thuiszorg project (V3, 4).
Verpleegkundige 4 werkt in een multiculturele wijk in Amsterdam Oost. Er wordt daar
volgens het Buurtzorg concept gewerkt; verpleging en verzorging wordt gecombineerd. Er
wordt hierbij maat zorg geleverd; de zelfredzaamheid van de patiënt wordt gestimuleerd.
Verpleegkundige 4 verpleegt patiënten in alle stadia van ziekte. Het komt vaak voor dat de
patiënt tot aan de laatste levensfase word verpleegt. Ziekenhuizen verwijzen palliatieve
patiënten ook door naar de thuiszorg. De zorg is er dan op gericht om het zo comfortabel
mogelijk te maken voor de patiënt. Per dag komt hij bij 7/8 patiënten thuis wiens situatie
uniek is. Persoonlijke betrokkenheid en aandacht zijn hierbij nodig. Het is belangrijk voor
zowel het werk als voor de verpleegkundige dat het werk mentaal ‘losgelaten’ wordt (V4, 58).
Start onderzoek:
1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
Code 1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving.
In de analyse van de gespreksdata is deze code zeven keer gebruikt. In de gespreksdata
hebben de verpleegkundigen op verschillende manieren gesproken over de zin en
richtinggevende functie van zingeving in hun leven en tijdens hun werk.
De verschillende waardes van de verpleegkundigen zijn onder meer richtinggevend in hun
persoonlijke leven. Deze waardes worden door sommige verpleegkundigen expliciet
omschreven. Zo verteld verpleegkundige 4 (hierna omschreven als V4) dat zij het belangrijk
vindt om een heldere kijk te hebben op de dingen die zij doet. Zij wil daarnaast ook een
48
heldere kijk hebben op de wereld en op de maatschappij om haar heen (V4,10).
Verpleegkundige 2 (hierna omschreven als V2) houdt zich bezig met duurzaamheid omdat zij
graag wil dat de aarde in al zijn schoonheid nog lang meegaat (V2, 11).
De waarden van een aantal deelnemers aan het online panel spelen een richtinggevende rol
in hun werk. Zo vertelt verpleegkundige 1 (hierna omschreven als V1) dat hij een man van de
wetenschap is en dat hij daarom met bepaalde vormen van spiritualiteit niets heeft. Een
meer impliciet uitgesproken waarde omtrent het belang van spiritueel zorgdragen komt van
V4. Zij stelt dat omdat levensvragen veelal opspelen in de terminale fase, zowel bij gelovigen
als niet gelovigen, verpleegkundigen tijd zouden willen en moeten vrijmaken om patiënten
met deze vragen bij te staan (V4, 32).
Belangrijke anderen spelen een zingevende rol in het persoonlijke leven van V2. Zo stelt zij
dat zij nieuwsgierig aangelegd is en het daarom leuk vindt om mensen/ zaken/ en dingen te
doorgronden (V2, 11). Zij stelt daarnaast dat zij graag leert van anderen (V2, 11). In haar
werk deelt V2 soms belangrijke zingevingsbronnen die zij heeft met patiënten. Dit kan hun
inspireren en aan het denken zetten over hun zingevingsbronnen (V2, 15).
Code 2: Zingeving als doel.
In de analyse van de gespreksdata is deze code zes keer gebruikt. Een aantal
verpleegkundigen ontplooien in hun persoonlijke leven betekenisvolle activiteiten. Zo
spreekt V4 over de zin die hij haalt uit het creatief bezig zijn in zowel zijn persoonlijke leven,
in bijvoorbeeld het zingen voor zijn vrienden, als in zijn professionele leven met cliënten (V4,
10). V2 is een natuurliefhebber en zij haalt energie uit allerlei activiteiten uit de natuur (V2,
11). Zij deelt dit met haar cliënten en deze kunnen hierdoor geïnspireerd raken om na te
denken over hun eigen bronnen van zingeving (V2, 17).
Een aantal verpleegkundigen hebben gesproken over de zingeving die zij vinden in de zorg
voor de ander. Zo spreekt V4 over de zingeving die zij vindt in het betekenisvol zijn voor
anderen (V4, R10). Ook V2 stelt dat zij het fijn vindt om mensen te ondersteunen. Zij doet dit
het liefst vanuit haar eigen kwaliteiten. Zij wil zo bijdragen aan een beter welzijn (V2, 11).
Code 3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg
In de analyse van de gespreksdata is deze code zeven keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben gesproken over de bronnen die hun kracht geven in hun werk met ernstig zieken. De
persoonlijke spiritualiteit heeft voor sommige verpleegkundigen een bekrachtigende
werking tijdens het werk. Zo stelt V2 dat zij ondanks dat zij niet religieus is wel ergens kracht
aan ontleent. Zij vindt het echter moeilijk om te definiëren wat die bron precies is (V2, 16).
Buiten haar werk is de natuur een bron voor V2. Zij krijgt energie van de natuur, het
inspireert haar en het brengt haar tot rust. (V2, 17).
De persoonlijke spiritualiteit blijkt voor een aantal verpleegkundigen richtinggevend en
motiverend te zijn in de spirituele zorg die zij bieden. Zo stelt V2 dat zij door haar eigen
levensvragen meer aandacht heeft voor de levensvragen van de patiënten (V2, 50). V4 sluit
aan bij V2 in die zin dat hij ook gemotiveerd wordt door zijn eigen levenservaring om een
49
gesprek over zingeving te voeren met patiënten. Hij stelt daarnaast dat de inzichten uit zijn
eigen levenservaring, in gesprekken met patiënten, een rol spelen (V4, 53). V2 is van mening
dat bewustzijn over de eigen levensvragen leidt tot meer herkenning van de levensvragen
van de patiënt (V2, 50). V2 denkt daarnaast dat oudere collega’ s gemakkelijker inhaken op
de zingevingsvragen van patiënten omdat zij meer levenservaring hebben (V2, 37). Over het
omgaan met de zingevingsvragen van patiënten heeft V2 het meeste geleerd vanuit haar
eigen levenservaring (V2, 60). Zoals in code 2 ook al beschreven deelt V2 haar eigen
zingevingsbronnen met patiënten. Dit kan volgens haar de patiënt inspireren om na te
denken over zijn eigen zingevingsbronnen (V2,17).
Samenvatting:
De waarden van de verpleegkundigen blijken richting- en zingevend te werken in zowel hun
persoonlijke leven als tijdens hun werk. Hun persoonlijke waarden hebben onder meer
invloed in hoe er naar spirituele zorg gekeken wordt door verpleegkundigen. De
verpleegkundigen halen daarnaast zin uit de activiteiten die zij ondernemen. De
verpleegkundigen vinden onder meer zin in de zorg voor anderen. Persoonlijke bronnen van
zingeving kunnen kracht geven en als zodanig een positieve werking hebben voor de
verpleegkundigen. De persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundigen speelt tot slot een
rol in hoe zij spirituele zorg bieden en in hun motivatie om dat te doen.
2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden
herkend en wat zijn mogelijke interventies?
Code 4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken
In de analyse van de gespreksdata is deze code drie keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben een aantal keer aangegeven dat zingevingsvragen vaak verborgen liggen. Zo geeft V3
aan dat hij het moeilijk vindt om concrete signalen te ontdekken bij de patiënt omtrent zijn
zingevingsvragen. De patiënt laat zijn emoties pas zien nadat de verpleegkundige hiernaar
vraagt (V3, 35). V1 bevestigt dat patiënten vaak niet uit zichzelf beginnen over
zingevingsvragen maar pas nadat hij hierover begint (V1, 38). Ook V3 bemerkt niet altijd de
zingevingsvragen bij patiënten (V3, 34). V3 benoemt daarnaast dat zingevingsvragen niet
altijd te beantwoorden zijn maar dat de waarde van het gesprek dan vooral ligt in het
luisteren en het bevragen van de cliënt (V3, 55).
Code 5: Signaleren van zingevingsvraagstukken
In de analyse van de gespreksdata is deze code 21 keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben te kennen gegeven dat zij veel gebruik maken van hun ‘gevoel’ in het detecteren van
zingevingsvraagstukken bij de cliënt. Zo stelt V2 dat zij zingevingsvraagstukken vaak aanvoelt
(V2, 51). V3 stelt dat zij aanvoelt wanneer zij de patiënt kan vragen naar zijn
zingevingsvraagstukken. Wanneer hier geen ruimte voor is bij de patiënt dan laat hij of zijn
netwerk dit merken (V3, 55). V4 luistert goed naar wat de patiënt zegt, maar maakt ook
50
gebruik van zijn zesde zintuig om een gesprek over zingevingsvraagstukken te beginnen (V4,
53). Een aantal verpleegkundigen geven daarnaast aan oog te hebben voor de
zingevingsvraagstukken van de patiënt. Zo stelt V2 dat zij naarmate zij ouder wordt meer
oog voor de zingevingsvraagstukken van de patiënt krijgt (V2, 50). V2 stelt voorts dat een
groter bewustzijn over de eigen levensvragen leidt tot een grotere gevoeligheid voor en het
sneller herkennen van levensvragen bij de patiënt (V2, 56). V4 stelt dat het de taak van de
wijkverpleegkundige is om oog te hebben voor de situatie waar iemand zich in bevindt
(V4,25).
Wanneer een patiënt zich in de terminale fase bevind dan zijn de signalen van de
zingevingsvragen beter waar te nemen. V2 stelt dat de zingevingsvragen van terminale
patiënten nadrukkelijker aanwezig zijn (V2, 30).
V3 stelt dat wanneer een patiënt zich in zijn terminale fase bevindt en geen enkel signaal
uitzend dat het waardevol kan zijn om de patiënt hier dan alsnog naar te vragen. Ook
wanneer de patiënt geen behoefte blijkt te hebben aan een gesprek is dit zinvol omdat het
onderwerp geopend is. Dit maakt het makkelijker voor een patiënt om later een gesprek
over zijn zingevingsvraagstukken te beginnen (V3, 34).
V3 stelt dat zingevingsvragen vaak samen hangen met hardnekkige ziekte- symptomen die
moeilijk genezen kunnen worden. De emoties die dit opwekt bij de patiënt zijn vaak tevens
signalen van zingevingsvragen (V3, 35).
De verpleegkundigen erkennen, maar nuanceren ook het belang van de niet
resultaatgerichte ‘latende houding’ voor het signaleren van zingevingsvraagstukken. Zo stelt
V3 dat wanneer patiënten zelf met vragen komen dat het belangrijk is om te luisteren en
door te vragen. Er hoeft daarbij geen antwoord te komen (V3, 55). V3 stelt daarbij dat de
verpleegkundige zich open moet stellen en de patiënt moet laten merken dat er genoeg tijd
is voor een gesprek (V3, 58). V4 stelt dat, hoewel het een‘ kunst’ is , in een gesprek over
zingeving, het aandachtig luisteren en niet teveel zelf zeggen, van belang is. Hij vult daarbij
aan dat de houding van een verpleegkundige ook van belang is. De verpleegkundige moet er
ontspannen bij zitten (V4, 53). V2 spreekt ook over het belang van de houding van de
verpleegkundige. Zij stelt dat wanneer zingevingsvraagstukken bespreekbaar gemaakt
worden of als er ingehaakt wordt op zingevingsvraagstukken, een rustige, open en
uitnodigende houding nodig is. De patiënt moet daarnaast de ruimte krijgen om zijn verhaal
te doen, maar de verpleegkundige moet tegelijkertijd ook zelf vragen durven stellen (V2, 57).
Een aantal verpleegkundigen spreken over het belang van een assertieve houding van de
verpleegkundige om zingevingsvraagstukken bespreekbaar te krijgen. Zo stelt V3 dat de
verpleegkundige goed moet doorvragen wanneer symptomen van een ziekte de kop op
steken. V3 stelt, ook zonder signalen, gesloten vragen over de ervaringen van een patiënt. Zo
vraagt zij altijd aan patiënten of zij ergens bang voor zijn (V3, 34). V3 stelt dat goed
doorvragen belangrijk is om zingevingsvraagstukken bespreekbaar te krijgen (V3, 35). V1
bevestigt dat patiënten vaak niet uit zichzelf over hun zingevingsvraagstukken beginnen. Hij
stelt dat alleen als hij er zelf over begint deze vraagstukken besproken worden (V1, 38).
51
Code 6: Voorwaarden voor interventies
In de analyse van de gespreksdata is deze code zes keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben meerdere keren aangegeven hun zorg aan te passen aan de patiënt. De
verpleegkundigen erkennen zo de patiënt als persoon. Zo stelt V2 m.b.t. gesprekken over
zingeving dat er altijd afgestemd moet worden op de patiënt. Zo past zij haar houding aan de
patiënt aan. Daarnaast houdt zij in haar benadering ook rekening met de patiënt; bij de ene
patiënt is zij voorzichtiger en aftastender dan bij de andere (V2, 57).
De verpleegkundigen lijken een vertrouwelijke relatie met de patiënt belangrijk te vinden. Zo
delen een aantal verpleegkundigen hun persoonlijke bronnen van zingeving met de
patiënten. V3 stelt dat patiënten het prettig vinden wanneer hij zelf iets persoonlijke durft te
vertellen (V3, 58). Ook V2 deelt haar persoonlijke zingeving met patiënten. Dit kan volgens
haar leiden tot een opening van het gesprek (V2,14). V3 stelt daarnaast dat een patiënt, al
dan niet bewust, zelf kiest voor iemand met wie hij een klik heeft om over zingeving te
praten (V3, 40).
Code 7: Interventies
In de analyse van de gespreksdata is deze code tien keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben aangegeven met de patiënten in gesprek te gaan over hun zingevingsvraagstukken.
V3 stelt dat ze de tijd en de ruimte neemt om op de zingevingsvragen in te gaan (V3, 40). V2
stelt dat ze het belangrijk vindt om in gesprekken de patiënten de ruimte te geven om hun
verhaal te doen maar ook om zelf vragen te stellen (V2, 57). Daarnaast zet ze haar
persoonlijke bronnen van zingeving in om patiënten te inspireren en om een gesprek te
beginnen (V2, 17). V4 benadrukt dat verpleegkundigen tijd en ruimte moeten maken om
zingevingsvraagstukken te bespreken met patiënten (V4, 32). V3 stelt dat ze gesprekken over
zingeving zelf begint en dat patiënten hiermee vaak erg blij zijn omdat patiënten het gesprek
hierover niet zelf durven te beginnen (V3, 39). V4 heeft daarnaast het voorbeeld gegeven
dat hij samen met een cliënt in gesprek is gegaan over diens religieuze zienswijzen met als
uitkomst dat de patiënt zijn medicijnen weer wilde in nemen (V4, 31).
De verpleegkundigen maken naast het voeren van gesprekken ook gebruik van informatie en
voorlichting in hun spirituele zorg. Zo stelt V3 dat zij bij patiënten in de palliatieve zorg,
wanneer zij bang blijken te zijn, door voorlichting en informatie een hoop irreële angsten kan
wegnemen. Zij stelt daarnaast dat in de palliatieve zorg huisartsen en verpleegkundigen
beter samen werken en dat dit ook geruststellend werkt voor de patiënten (V3, 34). V1 stelt
dat hij in de terminale fase van de zorg niet alleen rekening houdt met de patiënt maar ook
met zijn familie en zijn vrienden. In deze zorg legt hij veel uit over wat zij kunnen verwachten
(V1, 18). V1 staat in deze zorg ook open voor de spirituele gedachten en overtuigingen die
geuit worden door de patiënt of diens partner. Hij kijkt hierbij vooral naar hoe de
spiritualiteit van de patiënt diens welzijn beïnvloedt (V1, 19). V4 stelt dat een chronische
aandoening het hele leven om kan gooien. Hij stelt dat hij oog heeft voor alle veranderingen
in iemands situatie. Met dit in gedachten bedenkt hij interventies waarbij hij de patiënt kan
adviseren en waarbij hij de patiënt vaardigheden kan aanleren om zo goed mogelijk met de
52
veranderde situatie om te kunnen gaan (V4, 25). Het doel is dat de mensen in redelijk
welbevinden en veilig thuis kunnen wonen. Wanneer het nodig is kunnen er ook andere zorg
professionals bijgehaald worden. V4 zoekt ook, wanneer dat nodig is, naar dagbesteding
voor de patiënt (V4, 28).
Samenvatting:
De verpleegkundigen geven aan dat zij kenmerkend aan zingevingsvraagstukken vinden dat
deze vaak verborgen liggen en dat zij niet altijd te beantwoorden zijn. In het signaleren van
zingevingsvraagstukken gebruiken de verpleegkundigen hun ‘gevoel’ . Naarmate zij meer
levenservaring opdoen krijgen zij meer oog voor de zingevingvraagstukken van patiënten.
Wanneer een patiënt geen enkel signaal uitzendt moet de patiënt bevraagd worden over zijn
zingevingsvraagstukken. De verpleegkundigen bevestigen het belang van de ‘latende
houding’ om zingevingsvraagstukken te kunnen signaleren, maar zij nuanceren het ook. In de
relatie met de patiënt erkennen de verpleegkundigen de patiënt en bouwen zij een
vertrouwelijke relatie op. De verpleegkundigen gaan in hun spirituele zorg vooral met de
patiënten in gesprek over hun zingevingsvraagstukken. Zij doen daarnaast ook aan
voorlichting.
3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
Code 8: Gebieden van zingevingsvraagstukken
In de analyse van de gespreksdata is deze code twaalf keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben op verschillende momenten benoemd dat de zingevingsvraagstukken van patiënten
vooral opkomen wanneer zij in de palliatieve of terminale fase zijn aangekomen. Zo stelt V3
dat zij alleen zingevingsvraagstukken opmerkt bij mensen die in de laatste fase van hun
leven zijn aangekomen (V3, 34). V4 stelt dat zingevingsvragen vooral opkomen in de
terminale fase, hij voegt daaraan toe dat dit voor zowel gelovigen als niet gelovigen geldt
(V4, 32). V2 nuanceert door te stellen dat de zingevingsvragen bij ongeneeslijke zieke
patiënten nadrukkelijker aanwezig zijn maar dat ze wel kunnen overeenkomen met de
vragen die geneeslijk zieken stellen (V2, 30). Volgens haar kan confrontatie met ziekte, ook
als herstel wel mogelijk is, er toe leiden dat mensen stilstaan en nadenken over hun leven
(V2, 30). V2 stelt dat patiënten veelal reageren op hun ‘een- zieke- zijn’ en dat dit kan leiden
tot verwerkingsproblematiek (V2, 22).
De zingevingsvragen die de patiënten stellen kunnen draaien rondom de gebrokenheid van
het bestaan. Volgens V2 kunnen de vraagstukken in de palliatieve fase gaan over de zin van
het geleefde leven en de zin van het huidige leven (V2, 29). V4 stelt dat patiënten in de
terminale fase vragen stellen rondom de zin van het leven en van de dood (V4, 32).
De zingevingsvraagstukken die de patiënten stellen kunnen dus draaien rondom de dood,
maar ook om het leven als zodanig. De verpleegkundigen geven voorbeelden van
zingevingsvraagstukken die rondom het leven draaien. V3 stelt dat patiënten in de
53
palliatieve fase soms piekeren over hoe het vroegere leven was en nu is ( V3, 35). In de
palliatieve fase ziet V2 dat de zingevingsvraagstukken van patiënten ook kunnen draaien
rondom gemaakte fouten en over het herstel daarvan (V2, 29). V2 stelt dat patiënten zich
ook bezig houden met vragen rondom of zij het goed hebben gedaan in het leven (V2, 29). In
de reactie van V3 is een bevestiging te lezen op V2 in dat patiënten zich bezighouden met of
zij het goed hebben gedaan in het leven (V3, 35).
De zingevingsvragen van patiënten kunnen ook draaien rondom het thema hoop. Zo stelt V2
dat de patiënten zich bezig houden met vragen rondom; ‘wat leeft er verder als ik dood ben’
en ‘is er meer dan het aardse leven’ (V2, 29). V1 ziet soms angst voor de dood bij patiënten
(V1, 33).
De zingevingsvragen van patiënten draaien ook rondom de heelheid van het bestaan. Zo
stelt V2 dat zij meemaakt dat mensen, met en zonder behulp van religie, het ziek zijn in een
bredere context kunnen plaatsen. Er ontstaat zo rust en acceptatie (V2, 20). Ook V1 ziet
soms berusting bij patiënten in de terminale fase. De patiënten vinden op die momenten dat
hun tijd gekomen is of dat hun leven geleefd is (V1, 33).
Samenvatting:
De verpleegkundigen stellen dat de zingevingsvraagstukken vooral plaatsvinden in de
terminale fase. Deze zingevingsvraagstukken kunnen overeenkomen met de vragen die nietterminale patiënten stellen, maar bij laatstgenoemde patiënten zijn zij minder goed waar te
nemen.
De verpleegkundigen laten in hun reacties zien dat zij zingevingsvraagstukken waarnemen bij
patiënten rondom de gebieden: Leven, dood, heelheid en gebrokenheid.
4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige
zorg?
Code 9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde.
In de analyse van de gespreksdata is deze code 23 keer gebruikt.
De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving
De verpleegkundigen ervaren veel vrijheid om zorg te bieden bij de zingevingsvraagstukken
van patiënten. V4 stelt dat er in dienst bij Buurtzorg veel ruimte bestaat om wat langer met
de patiënt in gesprek te gaan. V4 benadrukt dat deze ruimte ook van toepassing is op
gesprekken over zingevingsvraagstukken. Ook zijn collega’ s nemen de tijd in gesprekken
met patiënten (V4, 36). V2 bevestigt de ruimte die zij krijgt van haar werkgever om met
patiënten in gesprek te gaan over hun zingevingsvraagstukken. Zij betwijfelt tegelijkertijd of
er bij andere thuiszorgorganisaties dezelfde vrijheid bestaat (V2, 37). V3 neemt ruim de tijd
en de ruimte om met palliatieve patiënten in gesprek te gaan over hun
zingevingsvraagstukken. Zij stelt dat ditzelfde geldt voor haar collega’s (V3, 40). V3 stelt
54
daarnaast dat de zorg bij zingevingsvragen is opgenomen als doel in het Zorgpad
Stervensfase (V3, 39).
Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg in de verpleegkunde
De verpleegkundigen benoemen meerdere redenen waarom en wanneer het belangrijk is
dat de patiënt bijgestaan moet worden in zijn zingevingsvraagstukken. Zo stelt V3 dat ze het
zeker van belang vind om op de zingevingsvragen van patiënten in te gaan of hiernaar te
vragen. Zij stelt dat patiënten de zingevingsvragen vaak niet durven te stellen en dat ze er
blij mee zijn als zij dat doet (V3, 39). V3 stelt dat zij juist bij palliatieve patiënten veel tijd
uittrekt voor het bespreken van zingevingsvraagstukken (V3, 58). Ook V2 ziet het belang van
zorg bij zingevingsvraagstukken. Zij vindt het zinvol omdat zingeving een positieve bijdrage
levert aan het ziekteproces (V2, 37). V4 stelt dat omdat levensvragen, zowel bij gelovigen als
ongelovigen, veelal een rol spelen in de terminale fase, de verpleegkundige tijd moet
vrijmaken voor een gesprek (V4, 32). V1 stelt dat hij een man van de wetenschap is en dat hij
met bepaalde vormen van spiritualiteit niets op heeft. Hij staat echter wel open voor de
spirituele gedachten en overtuigingen die de patiënt en diens partner uiten maar dan vooral
om te kijken hoe de spiritualiteit het welzijn van de patiënt beïnvloedt (V1, 19). V4 stelt dat
gesprekken over zingeving in de acceptatie fase van de ziekte gevoerd zouden moeten
worden. Volgens V4 is het zinloos wanneer interventies in de ontkennings- of
onderhandelingsfase toegepast worden (V4, 31).
De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid om spirituele zorg te leveren.
De verpleegkundigen hebben soms moeite om de zingevingsvraagstukken bespreekbaar te
maken bij de patiënt. Zo stelt V1 dat hij weleens angst voor de dood bij patiënten
waarneemt, maar dat hij hier dan niet over durft te beginnen (V1, 33). Ook V2 vindt het
soms spannend om een gesprek aan te knopen met een patiënt over zijn
zingevingsvraagstukken. Zij stelt dat zij wat meer lef zou willen hebben om de dingen die zij
aanvoelt bespreekbaar te maken. Zij is bang dat wanneer zij het bespreekt dit te
confronterend is voor de patiënt (V2, 51). Een aantal verpleegkundigen spreken hun
vertrouwen uit in hun bekwaamheid om spirituele zorg te leveren. Zo stelt V1 dat hij vaak
goed aanvoelt wanneer een gesprek over zingevingsvraagstukken kan plaatsvinden. Hij vindt
het lastig om dat moment precies te omschrijven. Het moment is vaak goed gekozen (V1,
38). V3 is niet bang om naar de angsten van patiënten te vragen (V3, 34). Zij heeft het gevoel
genoeg vaardigheden te bezitten om goed met de zingevingsvraagstukken van de patiënt om
te gaan. Zij stelt dat zij onder meer durf heeft en dat zij kan luisteren en kan spiegelen. Zij
vindt het moeilijk wanneer een patiënt veel psychische problemen heeft of als de patiënt
antwoorden op zijn vragen wil. Op die momenten verwijst zij de patiënt weleens door (V3,
55).
55
De mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt.
In het online-panel bleek dat de verpleegkundigen een brede opvatting hebben over wat
spirituele zorg precies inhoudt. De verpleegkundigen zagen het geven van informatie en
voorlichting soms ook als spirituele zorg. Zo vertelt V3 dat zij in gesprekken over angst voor
de dood, deze soms irreële angsten, (gedeeltelijk) kan wegnemen door de patiënt te
informeren en voor te lichten (V3, 34).
De mate van werkervaring
Een verpleegkundige benoemt de positieve invloed die werkervaring heeft in het leveren van
spirituele zorg. V2 benoemt dat zij denkt dat de oudere verpleegkundige werknemers, onder
meer door hun grotere werkervaring, sneller kunnen inhaken op de zingevingsvraagstukken
van patiënten dan haar jongere collega’ s (V2, 37).
De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit.
Een aantal verpleegkundigen hebben gesproken over de positieve invloed die hun eigen
levenservaringen spelen in hun motivatie om spirituele zorg te gebruiken. Zo stelt V2 dat
naarmate zij ouder wordt zij meer oog krijgt voor de zingevingsvragen van de patiënt. Zij
ervaart de gesprekken als heel ‘ vervullend’. Dit heeft volgens haar alles te maken met haar
eigen levensvragen (V2, 50). V2 denkt daarnaast dat de oudere verpleegkundigen in haar
team onder meer door hun levenservaring makkelijker inhaken op de zingevingsvragen van
patiënten dan de jongere verpleegkundigen (V2, 37). V4 stelt dat hij gemotiveerd wordt tot
het voeren van een gesprek over zingeving door zijn eigen ontwikkeling en levenservaring
(V4, 53).
Samenvatting:
De verpleegkundigen ervaren veel vrijheid vanuit hun werkgever om spirituele zorg aan de
patiënt te bieden. De verpleegkundigen benoemen het belang van spirituele zorg voor de
patiënt. De verpleegkundigen benoemen dat zij soms weinig vertrouwen hebben in hun
vaardigheid om spirituele zorg te leveren. Andere verpleegkundigen spreken hun
vertrouwen uit in hun vaardigheden. De verpleegkundigen hebben een brede opvatting over
wat spirituele zorg precies inhoudt. De waardering van een aantal verpleegkundigen van hun
persoonlijke spiritualiteit heeft een motiverende werking om spirituele zorg te gebruiken.
56
5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen,
in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar
de dienst geestelijke verzorging?
Code 10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de
verpleegkunde.
In de analyse van de gespreksdata is deze code tien keer gebruikt. De verpleegkundigen
werken met veel verschillende disciplines en met externe partijen samen in hun zorg voor de
patiënt. Zo stelt V4 dat de wijkverpleegkundigen met veel verschillende disciplines en andere
partijen samen werken. Hiertoe behoren het maatschappelijk werk, vrijwilligersorganisaties,
GGZ, Leger des Heils en de diverse instanties die in een wijk voorhanden zijn (V4, 47). V3
bevestigt dat verpleegkundigen met veel verschillende disciplines samen werken. Zij stelt dat
zij daarnaast soms doorverwijst of bij disciplines consulteert (V3, 49). V4 stelt dat hij vaak
samen werkt met het maatschappelijk werk, ergo- en fysiotherapeuten en met dagopvang
met als doel om de cliënt te kunnen adviseren en vaardigheden aan te leren om de gevolgen
van zijn ziekte in goede banen te leiden (V4, 26). V4 stelt verder dat, om er voor te zorgen
dat de patiënt veilig en in redelijk welbevinden thuis kan wonen, er wordt samengewerkt
met de patiënt zelf en met de mantelzorger. Er wordt dan afgestemd met zowel de patiënt
zelf als met de mantelzorger wat zij zelf kunnen doen in de zorg van de patiënt (V4, 28). V4
neemt, wanneer de situatie daarom vraagt, contact op met vrijwilligersorganisaties of
dagbesteding. Hij stelt dat de verpleegkundige goed op de hoogte is van de sociale kaart van
de wijk waarin hij werkt (V4, 28). V3 stelt dat in de PaTz huisartsen en wijkverpleegkundigen
meer en beter samen werken. Deze nauwe samenwerking heeft een positief effect op de
patiënten; het maakt hun geruster en minder angstig (V3, 34).
De verpleegkundigen maken in hun samenwerking met andere disciplines ook in beperkte
mate gebruik van MDO’ s. V4 stelt dat MDO’ s georganiseerd worden wanneer er korte
lijnen met andere disciplines nodig zijn om complexe situaties door te nemen (V4, 43). Hij
benadrukt dat MDO’s niet vaak voorkomen omdat een wijkverpleegkundige er meestal wel
met de huisarts uitkomt (V4, 43). V2 bevestigt dat er in complexe situatie MDO’ s
georganiseerd worden. Dit gebeurt volgens haar vooral in de dementiezorg steeds vaker. De
mantelzorger is ook vaak aanwezig bij de MDO’ s. Tijdens deze MDO’ s wordt de zorg van de
patiënt afgestemd, de kennis wordt gedeeld en de verschillende disciplines ondersteunen
elkaar (V2, 44). V2 benadrukt dat zij MDO’ s als erg waardevol ervaart. Na een MDO bestaat
er veel helderheid en eenduidigheid over het vervolgtraject (V2, 44). V3 stelt dat er in de
thuiszorg niet veel MDO’ s georganiseerd worden waar ook geestelijke verzorgers bij
aanwezig zijn (V3,46).
Code 12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging
In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt. De verpleegkundigen
lijken niet veel door te verwijzen naar een dienst geestelijke verzorging of naar andere
partijen die geestelijke bijstand aan de patiënt kunnen bieden. De keren dat zij
57
doorverwijzen doen zij dit op verzoek van de patiënt. Zo stelt V2 dat zij zelf twee keer een
geestelijk verzorger heeft ingeschakeld. Dit was na een overleg met de cliënt. V2 benadrukt
daarbij dat de doorverwijzing niet het resultaat was van een MDO (V2, 44). V4 stelt dat hij
een keer heeft meegemaakt dat een patiënt een katholieke geestelijke wilde ontvangen om
zo een sacrament te ontvangen. De geestelijke werd door de familie zelf ingeschakeld (V4,
48). V3 verwijst de patiënt in het geval van zingevingsvraagstukken wel in bepaalde gevallen
door naar iemand van de kerk (V3, 55). Bij één deelnemer aan het online panel bleek dat hij
niet helemaal bekend was met geestelijke verzorging. Zo geeft hij aan niet precies te weten
wat de onderzoeker met geestelijke verzorging bedoelt (V4, 47).
Code 13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines
In de analyse van de gespreksdata is deze code acht keer gebruikt. De verpleegkundigen
hebben benoemd dat zij in de zorg voor de patiënt, zowel in het kader van
zingevingsvraagstukken als in het kader van andere verpleegkundige zorg, aan
doorverwijzing doen. V4 stelt dat hij doorverwijst wanneer blijkt dat de patiënt en diens
mantelzorger het niet alleen af kunnen. Hetgene wat zij aan zorg niet aankunnen wordt
doorverwezen naar andere professionals in de eerste of in de tweede lijn. Dit kan betekenen
dat hij doorverwijst naar een maatschappelijk werker of ouderenadvisseur (V4, 28). V3
verwijst patiënten in het kader van zingevingsvraagstukken in sommige gevallen door (V3,
49). Zij verwijst onder meer door wanneer in een gesprek over zingeving blijkt dat de patiënt
veel psychische problemen heeft of als de patiënt graag antwoorden op diens
zingevingsvraagstukken wil hebben. Zij verwijst dan door naar iemand die past bij de patiënt.
Dit kan iemand zijn uit het netwerk van de patiënt, iemand van de kerk of een psycholoog
(V3, 55). V3 stelt verder dat wanneer zij tijdens een gesprek over zingevingsvraagstukken in
de knoop komt met de tijd en de nood hoog is bij de patiënt, zij haar cliënten soms
doorverwijst naar haar collega’ s (V3, 40).
Samenvatting:
De verpleegkundigen werken met veel verschillende zorgdisciplines en andere partijen
samen in de zorg voor de patiënt. Zij consulteren andere zorgdisciplines en zij verwijzen
patiënten door. De verpleegkundigen maken alleen gebruik van MDO’ s wanneer er
complexe situaties rondom de zorg van de patiënt zijn ontstaan. De MDO’ s worden positief
beoordeeld door de verpleegkundigen. De verpleegkundigen verwijzen niet veel door naar
geestelijk verzorgers. Zij verwijzen onder meer door op basis van een verzoek hiertoe van de
patiënt. De doorverwijzing gebeurt niet op basis van wat is besproken met andere disciplines
tijdens een MDO.
58
6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken
bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?
Code 14: Het onderwijs in spirituele zorg
In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. Uit de uitspraken van een
aantal verpleegkundigen blijkt dat spirituele zorg geen constante factor heeft uit gemaakt
van hun onderwijs. Zo stelt V2 dat het in haar opleiding bijna niet aan bod is gekomen en dat
zij dit jammer vind (V2, 60). Zij nuanceert dit door te stellen dat zij, toentertijd als
achttienjarige, misschien ook te ‘ groen’ was voor spirituele zorg (V2, 60). V4 bevestigt V2
hierin dat zingeving weinig aandacht heeft in de opleiding. Hij stelt dat dit zeker een plaats
zou moeten krijgen in de onderdelen palliatieve zorg en preventie (V4, 62). V4 stelt
daarnaast dat er aparte opleidingen bestaan die geschikt zijn voor de meer ervaren
verpleegkundigen (V4, 62).
V2 geeft aan dat zij door een individuele blokkade niet altijd aan spirituele zorg doet. Zo
benoemt V2 dat zij het weleens spannend vindt om dingen bespreekbaar te maken. Zij zou
graag wat meer lef willen hebben (V2, 51).
Code 15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum
In de analyse van de gespreksdata is deze code een keer gebruikt. Een uitspraak van V2
nuanceert het idee dat onderwijs de uitvoering van spirituele zorg bevordert. V2 stelt dat zij
het meeste heeft geleerd door haar werk en haar levenservaring (V2, 60).
16: Behoefte aan (bij)scholing
In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt. V2 geeft aan dat zij het
omgaan met levens- en zingevingsvragen een boeiend onderwerp vindt. Zij zou zich graag
daar meer in verdiepen. Geschikte middelen daarvoor vindt zij: literatuur en intervisie of
casuïstiek (V2, 60). Zoals in code 15 ook al beschreven stelt V4 dat zingeving onderdeel zou
moeten uitmaken van de onderdelen palliatieve zorg en preventie in de verpleegkunde
opleidingen (V4, 62).
Er bestaat daarnaast onzekerheid over het leveren van spirituele zorg bij de
verpleegkundigen. V1 benoemt dat hij weleens angst voor de dood bij patiënten ziet maar
hier niet over durft te beginnen omdat hij bang is dat het te confronterend zal zijn voor de
patiënt (V1, 33). Zoals in code 15 beschreven benoemt V2 dat zij het weleens spannend vindt
om dingen bespreekbaar te maken. Zij zou graag wat meer lef willen hebben (V2, 51).
Code 17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs
In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt.
Uit uitspraken van V2 en V4 blijkt dat spirituele zorg geen vast onderdeel uit maakt van het
curriculum. Zoals in code 14 beschreven stelt V2 dat het omgaan met levens- en
zingevingsvragen in haar eigen opleiding niet veel aanbod is gekomen (V2, 60). Ook zoals in
59
code 14 beschreven stelt V4 dat zingeving weinig aandacht heeft in de verpleegkundige
opleiding (V4, 62).
De verpleegkundigen lijken de waarde van het delen van opgedane kennis over spirituele
zorg te erkennen. In sommige gevallen blijkt dit ook te gebeuren. V2 stelt dat intervisie en
het bespreken van casuïstiek haar geschikte middelen lijken voor verdieping (V2, 59). Uit
uitspraken van V4 en V3 blijkt dat kennis over spirituele zorg tussen verpleegkundigen wordt
gedeeld. Zo stelt V3 dat sommige collega’ s het moeilijk vinden om met de zingevingsvragen
van patiënten om te gaan en dat zij collega’ s hier soms over consulteert (V3, 40). V4 is van
mening dat verpleegkundigen voldoende ondersteuning kunnen vinden over
zingevingsthema’ s bij diverse groepen in de thuiszorg organisatie (V4, 62).
V1 lijkt een ambigue houding te hebben tegenover spiritualiteit in de zorg. Hij stelt dat hij
een man van de wetenschap is en met bepaalde vormen van wetenschap niets op heeft.
Tegelijkertijd probeert hij wel open te staan voor de spirituele gedachten en overtuigingen
van de patiënt maar dan vooral om te kijken in hoeverre de spiritualiteit van de patiënt het
welzijn van de patiënt beïnvloedt (V1, 19).
Samenvatting:
De verpleegkundigen geven aan dat spirituele zorg geen vast onderdeel uit heeft gemaakt
van hun verpleegkundige opleiding. Het idee dat onderwijs de uitvoering verbetert wordt
genuanceerd door een van de verpleegkundigen. Zij heeft het meeste over spirituele zorg
geleerd door haar werk- en levenservaring.
De verpleegkundigen geven aan behoefte te hebben aan bij- scholing. De verpleegkundigen
geven daarnaast aan soms onzeker te zijn over hun vaardigheden.
Het onderwijs kan verbeteren door spirituele zorg een vast onderdeel uit te laten maken van
het curriculum.
Gecodeerde data aan de hand van codes uit het onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (2013)
Code 18: De verpleegkundige heeft een perspectief van samenhang tussen verschillende
aspecten van mens-zijn
In de analyse van de gespreksdata is deze code vijftien keer gebruikt.
De verpleegkundigen herkennen dat ziekte ingrijpt op de bio-lichamelijke/psychische, sociale
en het spirituele aspect van het mens-zijn en zij zien deze aspecten als onderdeel van hun
zorg. V1 is van mening dat de beïnvloeding van ziekte op de verschillende aspecten van het
mens-zijn vooral herkenbaar is in de terminale fase van de ziekte. Volgens hem staan in de
thuissituatie niet alleen de patiënt maar ook het gezin en de vrienden kring onder invloed
van het sterven van de patiënt. Hij beschouwt het gezin en de vriendenkring als onderdeel
van zijn zorg. V1 is daarnaast van mening dat de sociale kring de patiënt beïnvloedt en ook
dat de patiënt de sociale kring beïnvloed. Het is volgens hem een dynamisch geheel (V1, 18).
V2 beschrijft dat door een ziekte vanzelfsprekendheden voor een patiënt weg vallen. Dit
60
geldt zowel voor het fysieke als het sociale. Zij maakt hierbij mee dat patiënten veel steun
halen uit hun religie (V2, 20). V2 bevestigt daarnaast dat zij, net als V1 zorg draagt voor de
verschillende aspecten van de patiënt (V2, 21). V4 stelt dat de gevolgen van een chronische
aandoening erg groot kunnen zijn voor een patiënt. Volgens hem kan het leven
voorafgaande aan de aandoening volledig veranderen (V4, 24). Hij stelt dat door de fysieke
beperkingen psychische problemen kunnen ontstaan (V4, 24). Daarnaast kunnen ziektes de
sociale en de maatschappelijke context van een cliënt veranderen (V4, 25).
Verpleegkundigen in de extramurale zorg kijken volgens hem naar het gehele plaatje (V4,
28).
V2 erkent het belang van spiritualiteit op het psychosociaal welbevinden van de patiënt. Zo
stelt V2 dat patiënten soms enorme steun ervaren aan hun religie. Met behulp van religie
kunnen patiënten hun ziekte in een bredere context plaatsen. Er ontstaat zo meer rust en
acceptatie. Dit acceptatie proces kan ook zonder religie plaatsvinden (V2, 20).
De verpleegkundigen hebben aandacht voor het zingevingsproces van de patiënt. Zo stelt V2
dat patiënten vaak een reactie hebben op hun ‘een zieke zijn’. Zij stelt dat patiënten soms
last kunnen hebben van verwerkingsproblematiek (V2, 22). V2 stelt verder dat confrontatie
met ziekte, ook als herstel mogelijk is, mensen kan doen laten stilstaan en nadenken over
het leven (V2, 30). V4 stelt dat de zingevingsvragen van de patiënt vooral in de terminale
fase voorkomen. Dit geldt voor zowel gelovigen als niet gelovigen (V4, 23). Ook V3 bemerkt
zingevingsvraagstukken vooral in de laatste levens fase van patiënten (V3, 34). V1 stelt dat
hij soms zingevingsvraagstukken rondom angst voor de dood ziet. Hij ziet ook dat sommige
patiënten meer berustend zijn in hun komende sterven (V1, 33).
De verpleegkundigen hebben verschillende keren hun vertrouwen geuit over hun
vaardigheden om met de zingevingsproblemen van de patiënt om te gaan. Zo stelt V3 dat ze
meestal aanvoelt wanneer de patiënt of diens netwerk toe zijn aan een gesprek over
zingevingsproblemen. Ze heeft daarnaast het gevoel dat ze genoeg vaardigheden bezit om
op de zingevingsvragen van de patiënt in te gaan (V3, 55). V4 heeft het voorbeeld gegeven
waarin hij samen met een patiënt in gesprek ging over diens religieuze zienswijze m.b.t. het
medicijngebruik in zijn zorg. Dit gesprek heeft volgens V4 veel opgelost voor de patiënt (V4,
31). De verpleegkundigen hebben daarnaast ook aangegeven soms onzeker te zijn bij het
inzetten van spirituele zorg. Zo stelt V1 dat hij soms angst voor de dood waarneemt, maar
daar niet over durft te beginnen (V1, 33). Ook V2 geeft aan dat ze het soms spannend vind
om zingevingsvraagstukken met patiënten te bespreken. Ze is dan bang dat het te
confronterend zal zijn voor de patiënt (V2, 51).
Code 19: De verpleegkundige heeft kennis
In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt.
De verpleegkundigen hebben op verschillende momenten in het gesprek blijk gegeven
theoretische kennis te bezitten over de zorg. Zo stelt V2 dat is aangetoond dat bepaalde
ziektes karaktereigenschappen kunnen afvlakken of juist kunnen versterken. V2 stelt
daarnaast dat medicijngebruik psychische veranderingen kan veroorzaken (V2,22). V4 laat
61
zien theoretische kennis te bezitten over de verschillende fasen van het leren omgaan met
de beperkingen van ziekte. V4 stelt dat Kübler Ross onderzoek heeft gedaan hiernaar en dat
hij op vier stadia is uitgekomen: woede, ontkenning, onderhandeling en acceptatie (V4, 31).
In de reactie van V3 valt te lezen dat zij kennis heeft van de richtlijn Zorgpad Stervensfase.
Volgens V3 is in de Zorgpad Stervensfase opgenomen dat verpleegkundigen met patiënt en
naasten in gesprek moeten gaan over onder meer rituelen en behoeftes aan een pastoor
(V3, 39).
Gecodeerde data aan de hand van codes vanuit de gespreksdata
Code 20: Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken
In de analyse van de gespreksdata is deze code vier keer gebruikt.
De verpleegkundigen hebben op verschillende momenten in het gesprek laten weten een
kijk te hebben op de oorsprong van zingevingsvraagstukken. Zo stelt V2 dat wanneer
mensen geconfronteerd worden met ziekte dit hun kan doen stilstaan en nadenken over
hun leven (V2, 30). Zij stelt daarnaast dat het ‘ ziek zijn’ verwerkingsproblematiek kan
veroorzaken bij patiënten. Dit kan psychische gevolgen zoals depressie veroorzaken. In
sociaal opzicht kan ziekte ook vereenzaming inhouden (V2,22). V4 stelt dat zingevingsvragen
pas opkomen bij een patiënt wanneer hij, tijdens het omgaan met de beperkingen van zijn
ziekte, zich in de ‘acceptatie fase’ bevindt (V4, 31).
21: Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO
In de analyse van de gespreksdata is deze code vijf keer gebruikt.
De verpleegkundigen geven te kennen dat het thema zingeving alleen in specifieke situaties
onderdeel uit maakt van MDO’s. V4 stelt dat tijdens een MDO, er alleen wanneer het voor
een bepaalde situatie zinvol lijkt, over de gemoedstoestand en de coping van een patiënt
gesproken wordt. V4 benadrukt dat een gesprek over zingeving een intiem en persoonlijk
gebeuren is (V4, 42). V3 stelt dat zingeving in de palliatieve zorg onderwerp is van
gesprekken met de huisarts, patiënt en familie. Zij benadrukt dat bij MDO’s over niet
palliatieve patiënten zingevingsthema’ s niet vaak aan bod komen (V3, 46).
62
Hoofdstuk 5: Conclusie, discussie, aanbevelingen.
Thans keer ik terug naar de hoofdvraag die ik in het begin van dit onderzoek stelde.
Ik zal in dit hoofdstuk, op basis van de resultaten van het theoretisch kader en de
gespreksdata, een antwoord proberen te geven op de hoofdvraag.
De hoofdvraag luidde:
In hoeverre en op welke wijze worden patiënten in de extramurale zorg door
verpleegkundigen bijgestaan in hun zingevingsvraagstukken?
Eerst zullen we een conclusie van ons onderzoek formuleren (5.1). Vervolgens zullen we de
conclusie bediscussiëren in het licht van de geraadpleegde literatuur (5.2). Tenslotte zullen
we aanbevelingen doen voor vervolgonderzoek (5.3).
5.1 Conclusie
Uit ons empirisch onderzoek komt de volgende synthese naar voren. Het persoonlijke
zingevingssysteem van de verpleegkundigen heeft op verschillende manieren invloed op hun
werk als verpleegkundige. Zo blijken de waarden van verpleegkundigen een zingevende en
daarmee een motiverende rol in hun werk te spelen. Het betekenisvol kunnen zijn voor
mensen heeft bijvoorbeeld een zingevende werking voor een aantal verpleegkundigen. De
persoonlijke spiritualiteit blijkt daarnaast richtinggevend te werken voor een aantal
verpleegkundigen. De persoonlijke ervaringen die zij hiermee hebben opgedaan blijken
inspirerend te werken in hun omgang met de zingevingsvraagstukken van patiënten. De
verpleegkundigen halen daarnaast kracht uit hun persoonlijke bronnen van zingeving. De
persoonlijke bronnen van zingeving helpen de verpleegkundigen in hun omgang met ernstig
zieken.
De verpleegkundigen kijken verschillend naar de oorsprong van de zingevingsvraagstukken
van patiënten. Een lid van het online panel stelt dat de confrontatie met ziekte mensen kan
doen laten stilstaan en nadenken over hun leven. De confrontatie met het ‘zieke zijn’ kan
daarnaast verwerkingsproblematiek veroorzaken, hetgeen vervolgens psychische
problemen teweeg kan brengen.
De deelnemers aan het panel stellen dat de zingevingsvraagstukken van patiënten vaak
verborgen liggen. Het wordt daarnaast benoemd dat de zingevingsvraagstukken niet altijd te
beantwoorden zijn.
De verpleegkundigen maken veel gebruik van hun ‘gevoel’ in het detecteren van
zingevingsvraagstukken. Het bewustzijn over hun eigen zingevingsvraagstukken maakt dat zij
gevoeliger voor de zingevingsvraagstukken van de patiënten worden. Het kan volgens een
verpleegkundige toch waardevol zijn om een gesprek te beginnen wanneer de patiënt geen
enkel signaal uitzendt. Het onderwerp krijgt zo de ruimte om besproken te worden. De
63
signalen die patiënten uitzenden zijn niet in elke ziektefase even sterk. De patiënt geeft de
sterkste signalen af tijdens de terminale fase. Een aantal verpleegkundigen beschrijven het
belang van een assertieve houding van de verpleegkundige om zingevingsvraagstukken
bespreekbaar te krijgen. De verpleegkundigen stellen dat zij in gesprek met de patiënt zich
inhoudelijk terughoudend opstellen en tegelijkertijd een ontspannen houding aannemen.
De verpleegkundigen benoemen niet expliciet voorwaarden waar hun interventies aan
moeten voldoen. De verpleegkundigen geven er blijk van dat zij aan ‘maatzorg’ doen. De
verpleegkundigen stemmen hun zorg op de patiënt af en zij benaderen iedere patiënt
anders. De verpleegkundigen spreken uit dat zij ook zelf persoonlijke informatie met de
patiënten delen. De verpleegkundigen doen dit om het gesprek op gang te brengen, de
patiënt te inspireren maar ook omdat de patiënt het prettig vind.
De interventies van de verpleegkundigen bestaan vooral uit het in gesprek gaan met de
patiënt over zijn zingevingsvraagstukken. De verpleegkundigen lijken hier zonder
uitzondering veel tijd en ruimte voor te nemen. Zij gebruiken hierbij onder meer persoonlijke
bronnen van zingeving om het gesprek op gang te brengen. Naast gesprekken maken
verpleegkundigen ook gebruik van informatie en voorlichting wanneer zij in aanraking
komen met de zingevingsvraagstukken van de patiënt.
Hoewel de zingevingsvraagstukken nadrukkelijker naar voren komen in de terminale fase,
komen zij in de aard wel overeen met de vragen die geneeslijk zieken lijken te stellen. De
verpleegkundigen beschreven dat in confrontatie met ziekte de patiënten zich bezig houden
met vragen rondom de zin die hun leven heeft gehad maar ook met de zin die hun leven nu
heeft. Patiënten die zich in de terminale fase bevinden, houden zich volgens de panelleden
bezig met vragen rondom hoop en schuld. De verpleegkundigen vertelden dat er patiënten
zijn die zich in de terminale fase van hun ziekte bevinden en dit accepteren. Religie kan
hierbij de patiënten helpen om hun ziekte in een bredere context te plaatsen. Er wordt
hierbij echter benadrukt dat ook patiënten zonder religie in de acceptatie fase terecht
kunnen komen.
De verpleegkundigen benadrukken dat zij vanuit hun werkgever veel vrijheid ervaren om tijd
en ruimte te maken voor gesprekken over de zingevingsvraagstukken van patiënten. De
verpleegkundigen laten daarnaast in hun reacties zien dat zij een positief beeld hebben van
spirituele zorg in de verpleegkunde. Er worden hierbij meerdere redenen genoemd waarom
het onderdeel moet uit maken van de verpleegkundige zorg. De verpleegkundigen stellen
onder meer dat spirituele zorg een positieve bijdrage kan leveren aan het ziekte proces en
dat spirituele zorg beantwoord aan een behoefte van de patiënt. De mate van werkervaring
met spirituele zorg blijkt een positieve invloed te hebben op de zorg die zij leveren. De
verpleegkundigen hebben uitgesproken dat zij veel over spirituele zorg hebben geleerd door
hun werkervaring. De persoonlijke spiritualiteit van de verpleegkundigen heeft daarnaast
een motiverende en inspirerende werking in het gebruik van spirituele zorg. Er spelen ook
een aantal factoren een minder positieve rol in het gebruik van spirituele zorg. Hoewel er
verpleegkundigen hun zelfvertrouwen uit spreken over hun bekwaamheid om met de
zingevingsvraagstukken van de patiënt om te gaan, benoemen de verpleegkundigen ook dat
64
zij soms onzeker zijn in het leveren van spirituele zorg. Uit hun voorbeelden blijkt dat deze
onzekerheid een blokkade blijkt in het leveren van spirituele zorg. Een andere factor die
invloed heeft op de spirituele zorg van de verpleegkundigen is de mate van duidelijkheid
over wat spirituele zorg inhoudt. De verpleegkundigen benoemen dat zij, ook in de context
van de zorg bij zingevingsvraagstukken van patiënten, aan voorlichting doen.
De verpleegkundigen werken met veel verschillende disciplines en met externe partijen
samen in hun zorg voor de patiënt. De verpleegkundigen kunnen onder meer bij hun
collega’s terecht voor informatie. Verpleegkundigen consulteren hun collega’s onder meer
zodat zij de patiënt kunnen adviseren en vaardigheden kunnen aanleren zodat de patiënt
goed om kan gaan met de gevolgen van zijn ziekte. De verpleegkundigen nemen in hun zorg,
wanneer dat nodig blijkt, ook contact op met externe partners zoals maatschappelijke
organisaties, met als doel om dagbesteding voor de patiënt te vinden.
De verpleegkundigen blijken in beperkte mate gebruik te maken van MDO’s (multidisciplinaire overleg). Er wordt vooral gebruik gemaakt van MDO’s wanneer er complexe
patiënt gerelateerde situaties bestaan. De MDO’s worden positief beoordeeld door de
verpleegkundigen. Bij een MDO wordt de zorg afgestemd, de kennis wordt gedeeld en de
verschillende betrokken disciplines ondersteunen elkaar. Zingevingsthema’s bij nietpalliatieve patiënten zijn zelden onderwerp van gesprek tijdens een MDO. Zingeving wordt
vooral met de patiënt zelf besproken. Wanneer de situatie van een palliatieve patiënt wordt
besproken tijdens een MDO zijn zingevingsthema’s wel regelmatig onderwerp van gesprek.
De verpleegkundigen verwijzen zelden door naar een geestelijk verzorger of naar andere
partijen die geestelijke bijstand bieden. De verpleegkundige die de term ‘geestelijke
verzorging’ niet volledig begreep, verwees zelf nooit door daar naar een geestelijk verzorger.
De verpleegkundige die heeft doorverwezen naar een geestelijk verzorger deed dit op
verzoek van de patiënt.
De verpleegkundigen verwijzen patiënten, ook in het kader van zingevingsvraagstukken
door. Dit wordt onder meer gedaan wanneer een patiënt psychische problemen blijkt te
hebben. De doorverwijzing kan zijn naar een religieuze instelling of een psycholoog. De
verpleegkundigen blijken ook onder collega’s door te verwijzen wanneer een patiënt met
zingevingsvraagstukken zit en de nood hoog is.
De verpleegkundigen hebben tijdens hun opleiding weinig scholing in spirituele zorg
gekregen. De verpleegkundigen hebben voor hun spirituele zorg het meeste geleerd vanuit
hun eigen levenservaring en werkervaring.
De verpleegkundigen spreken uit dat zij te weinig onderwijs hebben gehad in de spirituele
zorg en dat zij behoefte hebben aan verdieping in het onderwerp van spirituele zorg. In het
gesprek spreken de verpleegkundigen uit dat ze het fijn zouden vinden om onder meer via
intervisie en casuïstiek zich in het onderwerp te verdiepen.
Het onderwijs kan ook helpen om de onzekerheid te verkleinen die de verpleegkundigen nu
ervaren over hun vaardigheden in spirituele zorg. Het onderwijs kan daarnaast helpen om
een ambigue houding, zoals een van de verpleegkundigen leek te hebben, tegenover
spirituele zorg in de verpleegkunde te verminderen.
65
De twee codes die ik vanuit het onderzoek van mijn mede- student Aly Meijer (2013)
gebruikt heb in mijn analyse hebben tot voor dit onderzoek relevante inzichten geleidt. Zo is
er meer inzicht over hoe de verpleegkundigen zorg dragen voor de verschillende aspecten,
inclusief het spirituele aspect, van de patiënt. De verpleegkundigen herkennen dat ziekte
ingrijpt op de verschillende aspecten van het menszijn. Deze invloed is volgens een
verpleegkundige vooral goed te herkennen in de terminale fase van de ziekte. De
verpleegkundige benadrukt dat hij niet alleen zorg draagt voor het fysieke aspect maar ook
voor het sociale aspect van de patiënt. De familie en vrienden van de patiënt maken daarom
ook deel uit van de zorg die hij levert. Een andere verpleegkundige ziet de grote invloed van
de ziekte vooral terugkomen bij chronisch zieken. Ook deze verpleegkundige draagt zorg
voor meerdere aspecten van de patiënt. De verpleegkundigen hebben ook aandacht voor
het spirituele aspect van de patiënt. De verpleegkundigen laten zien dat zij oog hebben voor
het zingevingsproces van de patiënt en daarvoor zorg (willen) dragen.
5.2 Discussie
In het theoretisch kader hebben we zes deelvragen geëxploreerd. Het is interessant om na
te gaan in hoeverre het beeld dat uit het empirisch onderzoek naar voren komt,
overeenkomt dan wel afwijkt van de theoretische exploratie. We doen dit achtereenvolgens
voor de verschillende deelvragen .
1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige in de zorg voor de patiënt?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de eerste deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd.
Zo blijkt uit onderzoek dat de vertrouwdheid die de verpleegkundigen hebben met hun
eigen spiritualiteit richtinggevend is in de spirituele zorg die zij zelf kunnen bieden (zie
paragraaf 2.1.2). Een aantal verpleegkundigen uit ons panel bevestigen dit.
In de literatuur staat daarnaast te lezen dat de persoonlijke spiritualiteit de veerkracht van
verpleegkundigen kan vergroten (Ibidem). Ook dit bevestigen de verpleegkundigen in hun
antwoorden.
Er staat daarnaast in de literatuur beschreven dat zingeving in de liefde, ofwel in de zorg
voor de ander, gevonden kan worden (2.1.1). Een aantal verpleegkundigen bevestigen dat
het zingevend is om voor anderen te zorgen.
2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de verpleegkundige worden
herkend en wat zijn mogelijke interventies?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de tweede deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd.
Zo staat in de literatuur beschreven dat zingevingsvraagstukken opkomen wanneer er grote
veranderingen optreden in het leven (zie paragraaf 2.2.1). Dit word erkend door een
verpleegkundige uit ons online-panel.
66
De verpleegkundigen bevestigen daarnaast dat kenmerkend voor zingevingsvraagstukken is
dat deze vaak niet aan de oppervlakte liggen en dat zij niet altijd te beantwoorden zijn (zie
paragraaf 2.2.2). Een verpleegkundige bevestigt daarnaast dat patiënten soms geen enkel
signaal afgeven op momenten dat anderen existentieel zouden lijden (Zie paragraaf 2.2.3).
De verpleegkundigen nuanceren het belang van de ‘latende houding’ (zie paragraaf 2.2.2)
om zingevingsvraagstukken bespreek te maken. Tegelijkertijd onderschrijven de
verpleegkundigen het belang van de ‘latende houding’ (Ibidem) om de patiënt de ruimte en
de tijd te geven om zijn verhaal te doen.
De erkenning van de persoon wordt in de literatuur als een voorwaarde voor interventies in
de spirituele zorg aangemerkt (zie paragraaf 2.2.4). De verpleegkundigen lijken deze waarde
te onderkennen en het komt in hun zorg tot uiting. Een tweede voorwaarde die er vanuit de
literatuur beschreven wordt, is het opbouwen van een vertrouwelijke relatie met de patiënt
(zie paragraaf 2.2.4). Hoewel de verpleegkundigen ook dit niet expliciet benoemen als een
voorwaarde, lijken zij de vertrouwelijkheid in de relatie met een patiënt te waarderen.
3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de derde deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in de meeste gevallen bevestigd.
Zo beschrijven de verpleegkundigen dat de zingevingsvraagstukken van patiënten veelal
lijken te draaien rondom de in de literatuur beschreven gebrokenheid van het bestaan (zie
paragraaf 2.3.1). De verpleegkundigen benoemen daarnaast ook een aantal thema’s, zoals
het thema hoop, die in het Ars Moriendi model beschreven worden (zie paragraaf 2.3.2). De
zingevingsvraagstukken van de patiënt draaien ook rondom de in de literatuur beschreven
heelheid van het bestaan (zie paragraaf 2.3.1).
4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de patiënt in de verpleegkundige
zorg?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de vierde deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in de meeste gevallen bevestigd.
Vanuit de literatuur worden meerdere factoren omschreven die invloed hebben op de rol
van spirituele zorg in de verpleegkunde (zie paragraaf 2.4.2). De verpleegkundigen spreken
over de vrijheid die zij ervaren vanuit hun werkgever om spirituele zorg te gebruiken en de
positieve waardering die zij hebben voor spirituele zorg. De mate van duidelijkheid wat
spiritualiteit inhoudt (Ibidem) lijkt een ietwat negatieve rol te spelen in de spirituele zorg die
de verpleegkundigen leveren. Zo kan men zich afvragen of het geven van voorlichting onder
spirituele zorg valt.
67
5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het contact met andere beroepsgroepen,
in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en wanneer wordt er doorverwezen naar
de dienst geestelijke verzorging?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de vijfde deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd maar ook
genuanceerd.
Vanuit de literatuur wordt gesteld dat er in de thuiszorg bij hoge uitzondering de
mogelijkheid tot doorverwijzen naar een geestelijk verzorger bestaat (zie paragraaf, 2.5.2).
Dit beeld wordt door de verpleegkundigen uit ons panel bevestigd.
Het expliciet vragen van een patiënt naar een geestelijk verzorger wordt in de literatuur
aangemerkt als een legitieme reden voor doorverwijzen (Zie paragraaf 2.5.2). Een
verpleegkundige bevestigt dit.
In de literatuur wordt ook aangeraden dat de verpleegkundige eerst overlegd met andere
disciplines om te voorkomen dat er te snel wordt doorverwezen (zie paragraaf 2.5.2). De
verpleegkundige heeft dit niet gedaan toen zij doorverwees. De verpleegkundige stelt
expliciet dat de doorverwijzing niet het resultaat was van een MDO.
6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het herkennen van zingevingsvraagstukken
bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd worden?
De verpleegkundigen hebben in het kader van de zesde deelvraag in hun antwoorden de in
het theoretisch kader beschreven literatuur in een aantal gevallen bevestigd maar ook
genuanceerd. Zo wordt in de literatuur gesteld dat spirituele zorg geen expliciete en
constante factor uit maakt van het curriculum (zie paragraaf 2.6.3). Dit beeld wordt door de
verpleegkundigen bevestigd.
In de literatuur staat daarnaast te lezen dat onderwijs de uitvoering van spirituele zorg
verbetert (zie paragraaf 2.6.1). Dit beeld wordt door één van de verpleegkundigen
genuanceerd. Deze verpleegkundige stelt dat zij weinig over spirituele zorg tijdens haar
onderwijs heeft geleerd en des te meer door haar eigen levens- en werkervaring.
68
5.3 Aanbevelingen
Aan het begin van dit onderzoek heb ik mede als doel gesteld dat ik verbeterpunten wilde
aandragen voor het aanbod van spirituele zorg in de extramurale verpleegkundige zorg. Op
basis van mijn onderzoeksresultaten zou ik daarom hierbij graag een aantal aanbevelingen
willen aandragen. Mijn aanbevelingen draaien rondom: vervolgonderzoek, het onderwijs in
spirituele zorg en de samenwerking met geestelijk verzorgers.
Vervolgonderzoek
-
De verpleegkundigen hebben aangegeven veel vrijheid vanuit hun werkgever te
ervaren om spirituele zorg te leveren. Een van de verpleegkundigen heeft
aangegeven te betwijfelen of diezelfde mate van vrijheid ook op andere werkplekken
in de extramurale zorg bestaat. Het is mede daarom interessant om op meerdere
plekken in de extramurale zorg onderzoek te doen naar de kwaliteit van de spirituele
zorgverlening.
-
De verpleegkundigen lijken vrij te zijn in hoe zij zelf invulling willen geven aan
spirituele zorgverlening. Dit brengt het risico met zich mee dat er ook onwenselijke
vormen van spirituele zorg geleverd worden. Om de kwaliteit van de spirituele zorg
te waarborgen zou het verstandig zijn wanneer er duidelijke kaders van spirituele
zorg voor verpleegkundigen in de extramurale zorg ontwikkeld worden.
-
De verpleegkundigen geven op meerdere momenten aan dat zij moeite hebben om
de zingevingsvraagstukken van de patienten waar te nemen. Om hun hierbij te
ondersteunen zou het verstandig zijn wanneer er een screeningsmodel ontwikkeld
zou worden specifiek voor de verpleegkundige extramurale zorg.
-
De verpleegkundigen geven aan dat zij behoefte hebben aan verdieping in het
onderwerp van spirituele zorg. Zij geven aan dat intervisie en causastiek mogelijk
doeltreffende methodieken hiertoe zijn. Mogelijkerwijs kunnen geestelijk verzorgers
een rol spelen in de bijscholing van verpleegkundigen. Verder onderzoek naar hoe de
bijscholing in spirituele zorg voor verpleegkundigen in de extramurale zorg er
idealiter uit moet zien, kan worden aangeraden.
Onderwijs
Op basis van de onderzoeksresultaten kan er worden aanbevolen dat:
-
de spirituele zorg een vast onderdeel uit gaat maken van het curriculum in de
verpleegkundige opleidingen. Dit vergroot de kwaliteit van de uitvoering en van de
69
planning van spirituele zorg. Tegelijkertijd verkleint het onderwijs de onzekerheid bij
verpleegkundigen over hun vaardigheden om spirituele zorg te leveren.
-
de verpleegkundigen aanvullend onderwijs over spirituele zorg krijgen. De ambigue
houding van sommige verpleegkundigen over spirituele zorg in de verpleegkunde kan
zo verkleind worden en het aanbod van spirituele zorg wordt daarmee constanter.
-
de verpleegkundigen gestimuleerd worden om tijdens hun studie of tijdens hun
werkende leven zich bezig te houden met hun persoonlijke bronnen van zingeving.
Dit vergroot mogelijkerwijs niet alleen hun persoonlijke veerkracht tijdens het werk
maar ook hun motivatie om spirituele zorg te gebruiken.
-
zorgorganisaties de mogelijkheid bieden dat verpleegkundigen kennis over spirituele
zorg onderling kunnen uitwisselen. Dit kan onder meer door intervisie en casuïstiek
mogelijk te maken.
Samenwerking met geestelijk verzorgers
-
De verpleegkundigen geven aan dat zij zelden doorverwijzen naar geestelijk
verzorgers. Het kan daarom aangeraden worden dat de banden tussen
verpleegkundigen in de extramurale zorg en de geestelijke verzorging worden
aangehaald.
-
De verpleegkundigen hebben aangegeven dat de levensbeschouwelijke aspecten van
het ziek zijn bijna nooit onderwerp van gesprek zijn tijdens MDO’s. De geestelijk
verzorger, die op dit moment nog zelden aanwezig is bij een MDO, kan op dat vlak
wellicht een voortrekkersrol opnemen.
70
Literatuurlijst:
-
Baart A, Grypdonck M. (2008) Verpleegkunde en presentie. Een zoektocht in dialoog
naar de betekenis van presentie voor verpleegkundige zorg. Utrecht: Lemma.
-
Baarda, B. Bakker, E. Fischer, T. et al (2013). Basisboek voor kwalitatief onderzoek.
Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.
Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
-
Berger, U., Smeets, W., Eerden, van, H., Goch, van, W. (2014). Betekenis geven- een
essentiële menselijke functie: de spirituele zelfbeleving van psychiatrisch patiënten.
Psyche & geloof 25, 2, p. 142-147.
-
Biro, A. (2012) Creating conditions for good nursing by attending to the spiritual.
Journal of Nursing Management 20, 1002-1011. Blackwell Publishing Ltd.
-
Burger, G.T.M. (2008) Verplegen als existentiële ervaring en de verlokkingen van de
evidence-based keukenprinses. Deventer/Enschede: Saxion.
-
Cingel, M. (2008). Compassie in de verpleegkundige praktijk: Een leidend principe
voor goede zorg. Den Haag: Boom/Lemma
-
Cone, H. & Giske T, (2012). Teaching spiritual care- a grounded theory study among
undergraduate nursing educators. Journal of clinical nursing 22, 1951-1960. Blackwell
Publishing Ltd.
-
Emmons, R., A. (2005). Striving for the sacred: Personal Goals, Life Meaning and
Religion. University of California: Davis.
-
Evers, J. (Red.). (2010). Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Den Haag: Lemma.
-
Frankl, V. E. (1978). De zin van het bestaan; een inleiding tot logotherapie.
Rotterdam: Kooyker.
-
Hijweege, N. & Pieper, J. (2008). Zingeving in het contact tussen arts en patiënt.
Tijdschrift Geestelijke Verzorging, 11, p. 28-35.
-
Leget C, Rubbens L, Lissnijder L et al (2008) . Naar een spirituele ‘checklist’ in een
palliatieve zorgeenheid, Nederlands Tijdschrift voor Palliatieve Zorg, 8: 93-101.
71
-
Leget, C., Staps, T., Geer, van der, J., Mur- Amoldi, C., Wulp, M., Jochemsen, H.
(2010). Spirituele zorg. Landelijke richtlijn. Versie 1.0. Vereniging van Intergrale
Kankercentra.
-
Leeuwen van, R. Tiesinga, L. J. Middel, B. Post, D. Jochemsen, H. (2008). The
effectiveness of an educational for nursing students on developing competence in the
provision of spiritual care. Journal of clinical nursing 17, 2768-2781. Blackwell
publishing.
-
Mc Sherry, W. Jameson, S. (2011). An online survey of nurses perceptions of
spirituality and spiritual care. Journal of Clinical Nursing 20, 1757-1767
-
Meijer, A. (2013). Zin in verplegen. Een kwalitatief onderzoek naar de kennis en
vaardigheden die verpleegkundigen gebruiken bij het omgaan met zingeving- en
levensvragen van hun cliënten. Utrecht: Universiteit Utrecht (masterscriptie).
-
Miner-Williams, D. (2006). Putting a puzzle together: making spirituality meaningful for nursing using
framework. Journal of Clinical Nursing 15, 811-821. Blackwell Publishing Ltd.
-
Mooren, J.H.M. (2011). Verbeelding en Bestaansoriëntatie. Utrecht: de Graaff.
-
Ronaldson, S. (2012). Spiritual caring in nursing. Australian Nursing journal 20 , 26.
-
Ronaldson, S. Hayes, L. Aggar, C. Green, J. Carey, M. (2012). Spirituality and spiritual
caring: nurses’ perspectives and practice in palliative and acute care enviroments.
Journal of clinical Nursing 21, 2126-2135. Blackwell Publishing Ltd.
-
Scherer- Rath, M. (2007). Contingentie en religieus existientiele zorg. Tijdschrift
Geestelijke Verzorging, 42, pp. 28-36.
-
Schrojenstein- Lantman, van, R. (2007). Levensverhalen in het ziekteproces; Over
geestelijke verzorging en interdisciplinaire samenwerking. Dwingeloo: Kavanah.
-
Schuurmans, M. Lambregts, J. Grotendorst, A. (2012) V&V 2020 Deel 3 Beroepsprofiel
verpleegkundige. Utrecht.
-
Smeets, W., Hijweege, N. (2009). Wat heeft u toch een zwaar beroep! Positieve
thema’ s in gesprekken met geestelijke verzorgers. Handelingen, 14, 43- 55.
-
Stern, J. James, S. (2006). Every person matters: enabling spirituality education for
nurses. Journal of clinical nursing 15, 897-904, Blackwell publishing Ltd.
72
-
Tates, K., Zwaanswijk, M., Otten, R., Dulmen, S. v., Hoogerbrugge, P. M., Kamps, W.
A. et al. (2009). Online focus groups as a tool to collect data in hard-to-include
populations: examples from paediatric oncology. Gevonden op 20-11-2014 op
http://www.biomedcentral.com/1471-2288/9/15.
-
Tuck I. Pullen, L. Wallace, D. (2001). A comparative study of the spiritual perspectives
and interventions of mental health and parish nurses. Mental health nursing 22, 593605. Taylor& Francis.
-
Vance, D. (2001) Nurses Attitudes Towards Spirituality and Patient Care. Medsurg
Nursing vol. 10/ No 5.
-
Voskuilen, J. (2012) Levensvragen van palliatieve patiënten en het Ars moriendi
model; Een kwalitatief onderzoek naar de betekenis die palliatieve patiënten geven
aan de thema’s van het Ars moriendi model. Arnhem: Hogeschool Arnhem/Nijmegen
-
Wong, K.F. Lee, L.Y.K. Lee, J.K.L. (2008). Hong Kong enroled nurses’ perceptions of
spirituality and spiritual care. International Nursing Review 55, 333, 340.
-
Zanten, van- Hattum, van, M. (1994). Leren omgaan met zingevingsvragen. Baarn:
Ambo.
Websites:
-
Aedes Actiz (2013) Buurtzorg vol vertrouwen over hervorming AWBZ. gevonden op
www.kcwz.nl op 18-12-2014.
-
Audit Scotland (2008) Review of palliative care services in Scotland. Report
supplement: District nurse survey . Gevonden op http://www.auditscotland.gov.uk/docs/health/2008/nr_080821_palliative_care_nurse_survey.pdf op
18-12-2014
-
Buurtzorg Nederland (2009) Maatschappelijke business case (mbc). Versie 1.1.
Gevonden op:
http://www.transitiepraktijk.nl/files/maatschappelijke%20business%20case%20buur
tzorg.pdf op 18-12-2014.
73
-
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). Hervorming langdurige
zorg. Naar goede zorg die bij ons past. Gevonden op
(http://www.invoorzorg.nl/docs/ivz/Hervorming%20langdurige%20zorg/Factsheet%2
0HLZ%20042014.pdf op 18-12 2014.
-
Movisie (2014) Verkenning extramurale begeleiding. Beproefde
begeleidingsmethoden in kaart gebracht. Gevonden op:
https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Verkenning-extramuralebegeleiding%20[MOV-2984846-2.0].pdf op 18-12-2014.
-
Rijksoverheid (2014) Factsheet Hervorming langdurige zorg - Intramurale geestelijke
gezondheidszorg. Gevonden op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/brochures/2014/04/22/factsheet-hervorming-langdurige-zorgintramurale-geestelijke-gezondheidszorg.html op 18-12-2014.
-
World Health Organisation. (2002). WHO- QOL-SRPB field test instrument. Gevonden
op 04-10-2014 op: www.who.int/en.
74
Bijlage 1: Codeboek
Codeboek
In dit code boek heb ik codes geformuleerd aan de hand van mijn theoretisch kader. Ik heb
daarnaast twee, voor mijn onderzoek relevante codes van Aly Meijer (2013) gebruikt. De
codes vanuit mijn theoretisch kader heb ik in algemene termen geformuleerd. In de
beschrijving verwijs ik naar de theorie waarop de code gebaseerd is. In de beschrijving van
de theorie heb ik geprobeerd om zo veel mogelijk bij de literatuur te blijven. De beschrijving
van de codes draaien daarom veelal rondom een aantal specifieke situaties. Wanneer ik in
mijn empirische onderzoek data tegenkom die ik kan scharen onder de code, ook wanneer
de voorbeelden uit de beschrijving uit de code niet overeenstemmen met de empirische
data dan wil ik dit toch meenemen in mijn analyse. Wanneer de empirische data niet
overeenkomt met de codes die ik geformuleerd heb dan zal ik deze data in de
discussiepunten meenemen.
Codes op basis van de gebruikte literatuur in het theoretisch kader:
1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving.
2: Zingeving als doel.
3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg.
4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken
5: Signaleren van zingevingsvraagstukken
6: Voorwaarden voor interventies
7: Interventies
8: Gebieden van zingevingsvraagstukken
9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde.
10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de verpleegkunde.
11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde
12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging
13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines
14: Het onderwijs in spirituele zorg
15:De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum
16:Behoefte aan (bij) scholing
17:Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs
Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (Meijer, 2013)
De verpleegkundige heeft:
18: Heeft een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn
19: heeft kennis
75
Codes vanuit de gespreksdata:
20) Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken
21) Rol levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO
Codes op basis van de gebruikte literatuur in het theoretisch kader:
Codes behorende bij deelvraag 1: Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundige
in de zorg voor de patiënt?
Code:
1: De zin- en richtinggevend functie van zingeving.
-
Het zingevingssysteem van een persoon wordt gestuurd door aangeboren
eigenschappen, of door aanleg en temperament die de ervaring van een persoon
kleuren (van Zanten- van Hattum,1994,47).
-
Het zingevingssysteem van een persoon wordt gestuurd door belangrijke anderen
waarvan men iets overneemt en van kan leren (Ibidem).
-
De waarden van een persoon zijn een belangrijke zin en richtinggevende factor voor
mensen. De belangrijke waarden, waar vanuit en waarvoor men leeft, hebben vaak
te maken met anderen, werk, hobby's en geestelijke idealen (Ibidem,49).
2: Zingeving als doel.
-
Er kunnen drie zingevingsbronnen onderscheiden worden;
het werk (betekenisvol handelen),
de liefde (in de zorg voor een ander)
in het houden van moed tijdens moeilijke situaties (Frankl, 2006,9).
-
De zingevende werking van het helpen van patiënten bij hun zingeving (Burger,
2008,25).
3: De invloed van de persoonlijke spiritualiteit in het gebruik van spirituele zorg.
-
De vertrouwdheid met de eigen spiritualiteit is richtinggevend voor de
verpleegkundige in hoe spirituele zorg geboden wordt (Ronaldson, 2012, 2133,).
-
Een positieve beoordeling van de eigen spiritualiteit leidt tot het eerder inzetten van
spirituele zorg in de praktijk (Vance, 2001, 264).
-
Bewustzijn over de persoonlijke spiritualiteit leidt tot een hoger niveau in het leveren
van spirituele zorg (Ronaldson, 2012, 26).
76
-
Het ontbreken van invloed van de mate van persoonlijke spiritualiteit op spirituele
zorg. Dit gebrek houdt waarschijnlijk verband met de verschillen in ruimte en tijd
voor spirituele zorg op de verschillende verpleegkundige afdelingen (Ronaldson,
2012, 26).
-
De persoonlijke spiritualiteit van een verpleegkundige kan diens veerkracht
vergroten in het omgaan met moeilijke situaties tijdens het werk (Biro, 2012, 1008).
Codes behorende bij deelvraag 2: Hoe kunnen zingevingsvraagstukken bij de cliënt door de
verpleegkundige worden herkend en wat zijn mogelijke interventies?
4: Kenmerken van zingevingsvraagstukken
-
Zingevingsvragen worden vaak niet direct gesteld en zij liggen dikwijls verborgen in
een opmerking of een andere vraag (Van Zanten- van Hattum, 1994, 30).
-
De antwoorden op zingevingsvraagstukken zijn persoonlijk van aard (Ibidem, 35).
Zingevingsvragen zijn niet altijd te beantwoorden (Ibidem, 39)
5: Signaleren van zingevingsvraagstukken
-
Om zingevingsvraagstukken te signaleren moet er een gevoeligheid voor het
detecteren van deze vragen bestaan (Agora werkgroep, 2010, 5).
-
De verpleegkundige moet een latende modus aannemen zodat er tijd en ruimte
ontstaan waardoor de patiënt zich kan tonen (Baart & Grypdonck, 2008, 85).
-
Patiënten geven met hun gedrag en met wat zij zeggen verschillende signalen af.
(Agora werkgroep, 2010, 10). In het gedrag kan er gekeken worden naar de houding
van de patiënt en naar de gezichtsuitdrukking (Ibidem). In het luisteren moet er
aandacht zijn voor de verschillende betekenislagen van een uitspraak (Ibidem).
De patiënt en de naaste omgeving kunnen daarnaast signalen afgeven die duiden op
een existentiële crisis. Kenmerkend bij een existentiële crisis is dat de patiënt
gevoelens ervaart van angst en paniek, machteloosheid en zinloosheid (Ibidem, 8).
-
Het kan voorkomen dat een patiënt geen enkel signaal geeft in situaties waarin de
ervaring leert dat veel mensen existentieel zouden lijden. Dit kan een indicatie zijn
van sluimerende zingevingsvraagstukken (Agora werkgroep, 2010, 10).
-
Het luisteren en observeren in het contact met de patiënt en het informeren bij
familie en vrienden zijn de meest gebruikte methoden om de spirituele behoeften
van de patiënt helder te krijgen (Mc Sherry& Jamieson, 2011, 1761).
77
-
Verpleegkundigen hebben in de werkpraktijk soms moeite om de spirituele
behoeften van de patiënt te herkennen (Ronaldson et al, 2012, 2128).
6: Voorwaarden voor interventies
-
De verpleegkundige moet empathisch zijn en er moet een vertrouwelijke relatie met
de cliënt worden opgebouwd (Ronaldson, 2012, 26).
-
De patiënt moet erkend worden als persoon. Dit kan leiden tot zinvolle informatie op
psychosociaal vlak (Cingel, 2008, 132).
-
Verpleegkundigen vinden het tonen van betrokkenheid, compassie en
zachtaardigheid belangrijke elementen van spirituele zorg (Mc Sherry & Jamieson,
2011, 1761).
7: Interventies
-
Het op verhaal komen als interventie om de veranderde levenssituatie beter te
plaatsen en er structuur in aan te brengen (Van Zanten- van Hattum, 1994, 54).
De kenmerken van een ziekteproces kunnen het verhaal van de patiënt en het
gesprek dat gevoerd wordt kleuren (Schrojenstein- Lantman, 2007,).
Negatieve ervaringen kunnen door middel van een verhaal in retrospectief zin krijgen
(Van Zanten- van Hattum, 1994, 55).
-
Het op verhaal komen is een behoefte van patiënten. De patiënt heeft door zijn
ziekteproces een verhaal te vertellen (Van Zanten- van Hattum, 1994, 67).
Codes behorende bij deelvraag 3: Welke zingevingsvraagstukken spelen er bij patiënten?
8: Gebieden van zingevingsvraagstukken
-
Leven: Bij de vragen die er vanuit het leven gesteld worden kan er onderscheid
gemaakt worden tussen:
het verleden (onze oorsprong),
het hier en nu (de samenhang)
en de toekomst (het doel waar we ons op richten (van Zanten- van Hattum, 1994,
23).
-
Dood: Wanneer een patiënt vragen over het leven stelt komen hier vaak ook vragen
over de dood uit voort. De dood wordt door iedereen anders ervaren en de vragen
die het opwerpt zullen dus ook van elkaar verschillen (Ibidem,24). De vragen kunnen
onder meer te maken hebben met wat er na het sterven gebeurt of wat er gebeurt
met de mensen die achterblijven (Ibidem).
78
In het ars moriendi model worden er vijf hoofdthema’s onderscheiden die in het
stervensproces bij een patiënt aan de orde komen. Deze thema’s’ zijn; Afscheid,
Lijden, Autonomie, Hoop en Schuld (Voskuilen, 2012, 33).
-
Gebrokenheid: Wanneer het leven de dood kruist kan dit vragen oproepen rondom
de gebrokenheid van het bestaan. De mensen gaan hierbij op zoek naar de oorzaak
en de zin van hun lijden (van Zanten- van Hattum, 1994, 25).
-
Heelheid: Tegenover de gebrokenheid staat de heelheid van het bestaan. Deze
heelheid wordt door patiënten vaak ervaren wanneer het leven in contrast en in
samenhang met de gebrokenheid van het bestaan staat. Men kan zich op momenten
dat de dood dichtbij is erg verbonden voelen aan het leven (van Zanten- van Hattum,
1994, 27). Een ervaring van heelheid kan er toe leiden dat er overkoepelende vragen
rondom het leven ontstaan (Ibidem,28).
Codes behorende bij deelvraag 4: Welke rol hebben de zingevingsvraagstukken van de
patiënt in de verpleegkundige zorg?
9: Invloeden op de rol van spirituele zorg in de verpleegkunde.
-
Er is een groeiend bewustzijn onder zorgverleners om spiritualiteit onderdeel uit te
laten maken van de zorg (Wong et al, 2008, 333).
-
Het perspectief van de verpleegkundige op spirituele zorg in de verpleegkunde
(Ronaldson, 2012, 334).
-
De mate van waardering door de verpleegkundige van de eigen spiritualiteit (Wong
et al, 2008, 338).
-
De mate van werkervaring in de spirituele zorg (Biro, 2012, 1008).
-
De mate van stimulerende factoren in de klinische werkomgeving om spirituele zorg
te gebruiken (Ronaldson et al, 2012, 2127).
-
De mate van vertrouwen in de eigen bekwaamheid om spirituele zorg te leveren (Mc
Sherry & Jameson, 2011, 1758).
-
De mate van duidelijkheid over wat spirituele zorg inhoudt (Mc Sherry & Jameson,
2011, 1758).
79
Codes behorende bij deelvraag 5: Hoe en wanneer waarderen verpleegkundigen het
contact met andere beroepsgroepen in het specifiek de dienst geestelijke verzorging en
wanneer wordt er doorverwezen naar de dienst geestelijke verzorging?
10: De positieve bijdrage van andere zorgdisciplines en externe partijen in de
verpleegkunde.
De verpleegkundige waardeert mogelijk de samenwerking met andere zorgdisciplines en
externe partijen omdat
-
De afstemming met andere disciplines fragmentatie van de zorg tegen gaat
(Beroepsprofiel, 2012, 24).
-
De informatie die andere disciplines met de verpleegkundige delen kunnen helpen
om de problemen van de patiënt te verhelderen (Ibidem, 16).
-
Samenwerking met partijen over de grenzen van de gezondheidsorganisatie
wijkverpleegkundigen kunnen helpen om zorgmijders te bereiken (Ibidem, 24/25).
-
Omdat ‘commitment aan partnerschap’ een kernelement in de verpleegkunde is
(Ibidem, 12).
11: De positieve bijdrage van de geestelijk verzorging in de verpleegkunde:
De verpleegkundige waardeert mogelijk de samenwerking met geestelijk verzorgers omdat:
-
De geestelijke verzorging de signalen die de verpleegkundige heeft waargenomen op
kan vangen en verwerken (Ibidem, 106).
-
De geestelijk verzorger kan het team ondersteunen door in het levensverhaal van de
patiënt aanknopingspunten te zoeken die meegenomen kunnen worden in de
afweging om de patiënt ondersteuning te bieden (Ibidem, 107).
12: Doorverwijzing naar de dienst geestelijke verzorging
-
Doorverwijzing vind plaats na een onderlinge afstemming met andere zorgdisciplines
zodat er niet te snel wordt doorverwezen (Agora werkgroep, 2010, 15).
-
Naar de geestelijke verzorging wordt doorverwezen wanneer:
80
-
Een patiënt of dienst naaste expliciet vraagt om een geestelijk verzorger.
-
De indruk bestaat dat iemand gebaat zou zijn bij enige ondersteuning maar dat zelf
niet aangeeft.
-
De indruk bestaat dat er een impliciete behoefte aan ondersteuning is, maar dat een
rechtstreeks aanbod tot ontkenning zal leiden (Ibidem).
-
Er kan doorverwezen worden op basis van persoonlijke redenen (Ibidem).
-
Er kan doorverwezen worden op basis van praktische redenen (Ibidem).
13: Doorverwijzing naar andere zorgdisciplines
-
Wanneer een existentiële crisis bij een patiënt langer dan een paar dagen duurt kan
dit een reden zijn om de patiënt door te verwijzen naar een professioneel
psychologisch zorgverlener (Agora werkgroep, 2010, 16).
-
Wanneer de verpleegkundige een patiënt doorverwijst is het in bijna alle gevallen
van belang dat de verwijzende verpleegkundige deel uit blijft maken van het proces
(Ibidem, 15).
-
De mate van verantwoordelijkheidsgevoel voor de spirituele zorg bepaalt mede hoe
snel er wordt doorverwezen. (Van Leeuwen et al, 2008, 2779).
-
Verpleegkundigen zijn bereid om in verband met de zingevingsvraagstukken van de
patiënt externe religieuze partijen in te schakelen (Mc Sherry & Jamieson, 2011,
1761& 1762).
Codes behorende bij deelvraag 6: Hoe worden verpleegkundigen toegerust op het
herkennen van zingevingsvraagstukken bij cliënten en wat kan er hierin verbeterd
worden?
14: Het onderwijs in spirituele zorg
-
Docenten proberen spiritualiteit een constante factor te laten zijn tijdens het
curriculum (Cone & Ciske, 2012, 1956).
81
-
Het centrale doel is om de studenten te leren om de signalen van de patiënt te
herkennen en om hierbij goede spirituele zorg te bieden (Cone & Ciske, 2012, 1951).
-
Er wordt in het onderwijs rekening gehouden met de persoonlijkheid, kennis,
ervaring en volwassenheid van zowel de docent, de klinische
instructeur/verpleegkundige en de studenten zelf (Ibidem, 1954).
-
Er wordt in het onderwijs rekening gehouden met de onderwijsinstelling en met de
zorginstelling waar studenten werkervaring opdoen (Ibidem, 1954).
-
Het onderwijs is een ontwikkelingsproces op zowel het professioneel als het
persoonlijk vlak voor de student (Ibidem).
-
Docenten delen, demonstreren en de moedigen studenten aan om betrokken te
raken bij spirituele kwesties (Ibidem).
-
Er zijn drie fasen in het onderwijs:
het vergroten van het bewustzijn van de studenten over de essentie van
spiritualiteit. Het assisteren van studenten om individuele blokkades te slechten.
Supervisie bieden aan studenten betreffende hun competentie om spirituele zorg te
leveren (Cone & Ciske, 2012, 1955).
15: De effectiviteit van spirituele zorg in het curriculum
-
Het onderwijs in spirituele zorg bevordert de uitvoering, de planning, hun
professionalisering en hun kunde om door te verwijzen (van Leeuwen et al, 2008,
2778).
-
Onderwijs in spirituele zorg zorgt voor een grotere waardering voor spirituele zorg
bij verpleegkundigen (Wong et al, 2008, 333).
16: Behoefte aan (bij) scholing
-
Verpleegkundigen moeten zich in sommige gevallen verbeteren in het
diagnosticeren in en het communiceren over spirituele zorg (Ronaldson, et al, 2012,
2128).
-
Er bestaan meerdere definities van spiritualiteit en spirituele zorg in de
verpleegkundige praktijk (Wong et al, 2008, 334).
Onder verpleegkundigen wordt spirituele zorg niet consequent als onderdeel van
82
hun taken gezien (Ibidem).
Onderwijs helpt om verpleegkundigen meer bewust te maken van de spirituele
behoeften van de patiënt (Ibidem,337).
-
De spirituele zorg die geleverd wordt is vaak inadequaat. Verpleegkundigen hebben
daarom aanvullende begeleiding en steun nodig hebben om op een juiste manier
met de spirituele en religieuze behoeftes (Mc Sherry & Jameson, 2010, 1758).
-
Verpleegkundigen voelen zich vaak niet bekwaam over hun vaardigheid om
spirituele zorg te leveren. (Mc Sherry & Jameson, 2010, 1762).
Verpleegkundigen vinden dat zij niet genoeg training en onderwijs in spirituele zorg
ontvangen (ibidem,1763)
17: Obstakels en verbeterpunten in het onderwijs
-
Het spirituele aspect van de verpleegkunde maakt geen vast onderdeel uit van het
curriculum (van Leeuwen et al, 2008, 2778).
-
Spirituele zorg moet een expliciete en constante factor zijn in de gehele
verpleegkundige opleiding (Cone& Ciske, 2012, 1958).
-
Er bestaat geen consensus in het onderwijs over de definities van spiritualiteit en
spirituele zorg (Cone & Giske, 2012, 1951).
Verpleegkundigen hebben een ambigue houding tegenover spiritualiteit in de zorg
en daarom bestaat er geen consensus over de definitie van spiritualiteit in het
onderwijs (van Leeuwen et al, 2008, 2778).
Er moeten meer op wetenschappelijk onderzoek onderbouwde, richtlijnen,
standaarden en beleidsstukken over de spirituele zorg voor studenten beschikbaar
komen (Cone& Giske, 2012,1952).
-
Er bestaat geen universeel erkende trainingsmethode voor het leveren van spirituele
zorg in het curriculum van verpleegkundige opleidingen (Cone & Giske, 2012, 1951).
-
Er moet meer ruimte komen voor spirituele zorg in de klinische praktijk tijdens het
curriculum (Van Leeuwen et al, 2008, 2779).
-
Een positieve organisatie cultuur is een voorwaardelijk element in het vergroten van
competentie in spirituele zorg. Een leer en oefen proces van de verpleegkundige vind
zich altijd binnen een bepaalde zorgcontext plaats (Biro, 2012, 1009).
83
-
Kennis door werkervaring over spirituele zorg moet tussen verpleegkundigen en met
andere zorgdisciplines worden gedeeld (Ronaldson et al,2012, 2133).
-
Verpleegkunde studenten moeten al vanaf vroeg in de opleiding aan de slag gaan
met hun persoonlijke spiritualiteit. De verpleegkundige heeft dan vanuit eigen
ervaring weet van spiritualiteit en hij zal dan eerder spirituele zorg inzetten (MinerWilliams, 2005, 819).
Codes onderzoek: ‘ Zin in verpleging’ (2013)
De verpleegkundige heeft:
18: Een perspectief van samenhang tussen verschillende aspecten van menszijn
-
Richt zich op de totale mens die uniek is, die zichzelf nooit helemaal zal kennen en
begrijpen.
-
Merkt metaforen en beelden op die de cliënt gebruikt.
-
Werkt vanuit het perspectief van de samenhang tussen fysieke, sociale en
emotionele factoren. Richt zich op problemen in vier gebieden van het menselijk
functioneren: het lichamelijke, het psychische, het functionele en het sociale.
-
Heeft aandacht voor verschillende betekenislagen en herkent deze lagen.
-
Heeft aandacht voor het spirituele proces (ook wel zingevingproces genoemd).
-
Kan spirituele vragen/existentiële vragen/ zingeving- en levensvragen (die meestal
niet aan de oppervlakte liggen) signaleren
-
Kan tijdens dagelijkse zorg aandacht hebben voor de spiritualiteit van de cliënt
-
Erkent het belang van spiritualiteit/zingeving voor de patiëntenzorg en de invloed
van spiritualiteit op het lichamelijk en psychosociaal welbevinden
-
Is bekend met het omgaan met levensvragen en zingevingproblemen
19: Kennis
-
Van levensbeschouwelijke en religieuze opvattingen en stromingen.
84
-
Van de moreel-ethische context van de zorgverlening.
-
Kan de cliënt informatie verstrekken over spirituele/levensbeschouwelijke faciliteiten
zoals, geestelijke verzorging, stilte-, meditatie-, gebedscentrum, religieuze diensten.
-
Heeft kennis van ontwikkelingspsychologie, levensfasen van de mens, principes van
zelfmanagement, van coping stijlen en over wat spiritualiteit/zingeving is.
-
Heeft kennis van theoretische modellen achter zijn/haar activiteiten en interventies.
-
van de belangrijkste gesprekstechnieken.
-
Heeft kennis van bronnen van het verpleegkundig handelen, actuele richtlijnen en
professionele standaarden, zoals de richtlijn spirituele zorg, de principes van
Evidence Based Practice.
Codes vanuit de gespreksdata:
20: Kennis van de oorsprong van zingevingsvraagstukken
21: Rol Levensbeschouwelijke aspecten van het ernstig ziek zijn bij MDO
85
Bijlage 2: Gecodeerde gespreksdata
Nr
Datum,
Verpleegkundige,
bijzonderheden
30-07-2013
Vraag/reactie
Samenvatting van de
data eigen categorie
Welkomstwoord:
Welkom en spelregels
Codes
Welkom bij de online
gespreksgroep 'Zingeving in
de verpleegkundige zorg'.
Vanaf vandaag ben je
deelnemer aan de online
gespreksgroep bestaande
uit verpleegkundigen van
Buurtzorg Nederland
locatie Amsterdam en
onderzoekers van de
Universiteit Utrecht. In dit
onderzoek zijn we
benieuwd naar hoe
verpleegkundigen omgaan
met zingevingsvragen van
de patiënt. Daarnaast zijn
we ook benieuwd naar de
zingeving van de
verpleegkundigen zelf en
welke rol dat mogelijk
speelt in het contact met
de patiënt.
Hieronder wat algemene
opmerkingen en spelregels
van de gespreksgroep.
We hebben een aantal
startvragen neergezet, de
andere vragen plaatsen we
vanaf het moment dat het
onderzoek officieel van
start gaat.
Van 1 augustus tot 8
augustus worden er iedere
dag vragen gesteld en kun
je 24 per dag reageren op
86
deze vragen. Mocht het
nodig zijn dan blijft de
online gespreksgroep nog
langer open. Als het
onderzoek is afgerond, zal
de groep worden
opgeheven.
Iedere dag om 10:00
stellen we over een nieuw
onderwerp vragen. Je kunt
de hele week blijven
reageren op vragen die
eerder gesteld zijn. Je hoeft
dus niet iedere dag te
reageren, dit mag uiteraard
wel.
Reageer gerust op de
antwoorden van de andere
deelnemers, hoe meer
discussie en meningen hoe
beter!
Als je voorbeelden noemt
van ervaringen die je hebt
meegemaakt met
patiënten, wil je dit dan zo
beschrijven dat de patiënt
niet door anderen herkend
kan worden?
Alles wat we van elkaar te
weten komen via deze
groep blijft in de groep.
Praat niet met naam en
toenaam over wat andere
verpleegkundigen hebben
geschreven.
Wil je contact met een van
de onderzoekers? Je kunt
het beste een e-mail sturen
naar:
robvanloenen1985@gmail.
com of [email protected].
87
Rob
31 juli 2013
Startvraag 1
1
Verpleegkundige
1
Startvraag 1:
Rob van Loenen
Beste deelnemers,
hieronder een aantal
'startvragen' voor het begin
van het onderzoek. De
andere vragen worden
vanaf morgen geplaatst als
het onderzoek officieel van
start gaat.
De eerste startvraag is:
Kun je iets vertellen over je
vooropleiding en de manier
waarop je in je huidige
werkveld terecht bent
gekomen?
In 1986 heb ik de HBO-V
gevolgd in Groningen
welke ik in 1990 heb
afgerond. Hierna heb ik
enkele maanden als
uitzendkracht gewerkt in
de provincie Groningen en
in Amsterdam. In 1991 ben
ik verhuisd naar
Amsterdam en heb 15 jaar
in allerlei ziekenhuizen
gewerkt. In 2002 heb ik de
overstap gemaakt naar het
bedrijfsleven waar ik 10
jaar als juridisch
medewerker voor een
financiële instelling heb
gewerkt; de eerste jaren
nog gecombineerd met
werk in een ziekenhuis
maar die combinatie ging
op een gegeven moment
niet meer. In 2011 begon
een gevoel te knagen dat ik
weer terug de verpleging in
1986 Hbo V in
Groningen begonnen
en in 1990 afgemaakt.
Enkele maanden als
uitzendkracht gewerkt.
Vanaf 1991, 15 jaar in
ziekenhuizen gewerkt.
2002 overstap naar
bedrijfsleven, eerste
jaren in combinatie met
werk in het ziekenhuis.
2011 wens om mensen
thuis te begeleiden bij
het sterven.
2012 terug in
verpleging bij
buurtzorg.
88
Rob van Loenen
2
3
Verpleegkundige
2
Verpleegkundige
2
Rob van Loenen
wilde en dan vooral om
mensen thuis te kunnen
begeleiden bij het sterven,
heb mijn baan opgezegd en
werk sinds juni 2012 bij
Buurtzorg als
wijkverpleegkundige.
Bedankt voor je
antwoordverpleegkundige
1. Interessant om te lezen
dat je er bewust voor
gekozen hebt om de
verpleging weer in te gaan
om mensen in de
palliatieve fase bij te
kunnen staan.
Ik ben verpleegkundige
sinds mijn 23e. Eerst
niveau 4 later 5. Daarnaast
management opl. gedaan.
Sinds 2001 ook
yogalerares. Ben bij BZ
terecht gekomen na
volledig uitgeblust en
uitgekeken te zijn in mijn
vorige baan als manager.
Dat was vooral heel hard
werken met weinig
voldoening.
Dat was m.n. Veel achter
mijn bureau, veel cijfers,
holle doelstellingen etc.
Bedankt voor je antwoord
verpleegkundige 2. Ik ben
benieuwd of je de
voldoening die je zocht in
je werk bij BZ hebt
gevonden. Ik hoor daar
later in het onderzoek
graag meer over.
Bedanken V1 voor
reactie.
Parafraseren en
uitspreken interesse.
Sinds haar 23e
verpleegkundige.
Eerst op niveau 4 later
niveau 5.
Sinds 2001 yogalerares
Bij Buurtzorg gekomen
na uitgeblust te zijn
door
managementfunctie
Veel achter bureau
Veel cijfers
Holle doelstellingen
Bedankt V2 voor
antwoord.
Uitspreken hoop om
meer te horen over
voldoening in het werk
van BZ.
89
4
Verpleegkundige
3
Rob van Loenen
31 juli 2013
Tweede
startvraag
Ik heb de inservice
opleiding A gedaan in
Groningen en heb daar 10
jaar in ziekenhuizen
gewerkt, vooral op de
oncologie. Daarnaast heb ik
als vrijwilliger in een
hospice gewerkt en op
afroep in de thuiszorg. Heb
een alternatieve opleiding
bij het NIS gedaan
(stervenbegeleiding). In
2004 ben ik naar A'dam
gekomen en heb toen 6
jaar in een hospice
gewerkt. Heb verschillende
cursussen gevolgd op het
gebied van de palliatieve
zorg en ben me hierin gaan
specialiseren. Ook
cursussen gevolgd op het
gebied van de oncologie.
Toen er allerlei fusies
kwamen en de zorg steeds
administratiever werd, ben
ik bij Buurtzorg gekomen.
Nu ben ik ook verbonden
bij de PaTz
projecten(Palliatieve
Thuiszoorg Project), geef
presentaties over
palliatievezorgonderwerpen aan collega's
en huisartsen.
De tweede startvraag is:
Kun je iets vertellen over je
huidige werkzaamheden,
met name over je
contacten met patiënten,
bv. hoe vaak en in welk
stadium van de ziekte je
Inservice opleiding A
gevolgd in Groningen.
10 jaar gewerkt in
ziekenhuizen, vooral
oncologie.
Daarnaast in een
hospice gewerkt en
oproepbasis thuiszorg.
Alternatieve opleiding
NIS
(stervensbegeleiding).
Vervolgens 6 jaar in een
hospice gewerkt.
Via scholing
gespecialiseerd in de
palliatieve zorg.
Cursussen op het
gebied van oncologie
gevolgd.
Verbonden aan PaTz
projecten.
Startvraag 2
90
5
6
7
Verpleegkundige
4
Verpleegkundige
4
Verpleegkundige
4
contacten met hun hebt?
Zoals bekend werk ik in een
wijkverpleegkundig team
die opereert in de wijk
Zeeburg en het Oostelijk
Havengebied. Deze wijk
staat bekend als een
zogenaamde volkswijk,
waar 151 verschillende
culturen wonen. Veel
mensen van Marokkaanse
afkomst. Het team werkt
volgens het Buurtzorg
concept, waarbij verpleging
en verzorging wordt
gecombineerd.
We maken onze cliënten
mee in alle stadia van hun
ziekte of beperking en
kunnen daardoor zorg op
maat leveren. D.w.z. ook
de zelfredzaamheid
stimuleren.
Het komt regelmatig voor,
dat je cliënt blijft volgen tot
aan het laatste stadium.
Daarnaast worden ook
cliënten door het
ziekenhuis aangemeld, die
thuis komen om te sterven.
Dan volgt een palliatief
traject. De verzorging richt
zich dan op het creëren van
een zo comfortabel
mogelijke setting. Vaak zijn
er dan voorbehouden
verpleegtechnische
handelingen bij betrokken,
zoals het toedienen van
pijnmedicatie via een CADD
Legacy pomp met een sc
Werken in
multiculturele
volkswijken in A’ dam
Oost.
Vooral Marokkaanse
afkomst.
Vanuit Buurtzorg
concept: verpleging en
verzorging
gecombineerd
Alle stadia van ziekte bij
cliënten.
Zorg op maat
Stimuleren
zelfredzaamheid
Zorg tot aan de laatste
fase.
Ziekenhuis verwijst
palliatieve patiënten
door voor thuiszorg.
Palliatieve zorg: Het
creëren van een zo
comfortabel mogelijke
setting.
en
verpleegtechnische
handelingen.
91
8
Verpleegkundige
4
Rob van Loenen
9
Verpleegkundige
2
aansluiting.
Als medewerker in dit team
kom je gemiddeld bij 7 of 8
cliënten per dag en achter
elke voordeur is het een
ander verhaal. Dit maakt
het noodzakelijk om bij de
cliënt thuis de nodige
betrokkenheid en
aandacht te hebben, maar
op weg naar de volgende
cliënt of op weg naar huis
de problemen aldaar te
laten. Je kunt dit werk
alleen doen als je in staat
bent om je op de bank
thuis weer "leeg" te maken
Bedankt voor je antwoord
verpleegkundige 4. Ik kan
me goed voorstellen dat
het leveren van betrokken
en aandachtige zorg veel
van je vraagt. Interessant
om daarnaast te lezen hoe
divers jouw werkpraktijk is.
Jij werkt dus met een
aantal patiënten waarmee
je de verschillende stadia
van hun ziekte samen
doorloopt. Je stipt
daarnaast de term
'maatzorg' aan. Ik ben erg
benieuwd om later te
horen wat je daar precies
onder verstaat. Daarvoor
zal er in het onderzoek
zeker de ruimte zijn.
Ik werk 3 dagen per week .
Wij werken met vaste
contactpersonen. Zo zie ik
sommige cliënten iedere
7/8 cliënten p/d
Elke patiënt heeft uniek
verhaal
Betrokkenheid en
aandacht bij verhaal
patiënt noodzakelijk.
Belang van problemen
patiënt loslaten.
V4 bedanken voor
antwoord.
Parafraseren.
Uitspreken interesse in
wat ‘maatzorg’
betekent.
3 dagen in de week.
Vaste contactpersonen.
92
Rob van Loenen
1e vraag:
donderdag 1
augustus
10
Verpleegkundige
4
werkdag. Verder hangt het
volledig van de zorgvraag
af. We hebben cliënten die
bv herstellende van n
operatie nog nazorg van
ons krijgen. Dit vraagt n
hele andere insteek dan
een andere cliënt die net te
horen heeft gekregen dat
er geen behandeling meer
mogelijk is. Soms worden
we ook pas ingezet in de
allerlaatste fase.
Sommige patiënten
ieder dag.
Bedankt voor jullie reacties
op de start vragen!
De eigen zingeving heeft
invloed op hoe we naar de
zingeving van anderen
kijken en hoe we daar mee
omgaan. Vandaag zullen de
vragen gaan over je eigen
zingeving en de mogelijke
rol die dat speelt in je
werk.
De eerste vraag van
donderdag 1 augustus
luidt:
Welke dingen maken jou
zeer enthousiast? Waar
geniet je van in het leven?
Waar wil je je voor
inzetten? Kortom, wat
geeft jou zin in het leven?
Voor mij heeft het zin om
iets te kunnen betekenen
voor andere mensen.
Tevens heeft het voor mij
zin om mijn tijd creatief in
te delen en ook letterlijk
een poging te wagen iets
Start onderzoek:
Bedanken voor reacties
start vragen.
Contact patiënt
afhankelijk van
zorgvraag.
Verwijzing naar
buurtzorg:
Nazorg voor herstel na
operatie.
Palliatieve zorg.
Inleiding 1e vraag
onderzoek.
1e vraag onderzoek.
Zin door iets te
betekenen voor
anderen.
Zin door tijd creatief in
te delen en iets
kunstzinnigs neer te
(2) Zingeving
in de liefde (de
zorg voor een
ander)
(2) Zingeving
in het werk
(betekenisvol
93
kunstzinnig neer te zetten.
Dit kan zowel iets met mijn
werk in een cliënten
situatie te maken hebben
of in mijn vrije tijd met
mijn hobby's zoals zingen
voor mijn vrienden of in
een koor of het bestuderen
van kunst- en geschiedenis
onderwerpen. Ik probeer
een heldere kijk te hebben
op de dingen die ik doe of
op de wereld en de
maatschappij om mij heen
Rob van Loenen
11
Verpleegkundige
2
Bedankt voor je antwoord
verpleegkundige 4. Je
schrijft dat je zin haalt uit
kunstzinnigheid in je werk.
Wat betekent dat precies
voor jou?
Ik ben n natuurliefhebber
en krijg heel veel energie
van allerlei activiteiten in
de natuur. Ik hou me bezig
met duurzaamheid omdat
ik graag wil dat deze aarde
in al z'n schoonheid nog
heel lang meegaat . Ik ben
nieuwsgierig en vind het
leuk om
dingen/zaken/mensen te
"doorgronden" In contact
met mensen vind ik t fijn
te ondersteunen vanuit
mijn eigen specifieke
kwaliteiten. En zo draag ik
zetten.
handelen).
Zin door
kunstzinnigheid in werk
met patiënten.
Zin door
kunstzinnigheid in vrije
tijd:
Zingen voor vrienden of
in een koor.
Bestuderen kunst en
geschiedenis
onderwerpen.
(1) De zin en
richting
gevende
functie van
zingeving,
(waarden).
Belang van heldere kijk
op eigen handelingen
en op
maatschappij/wereld.
Reactie op V4
Bedanken voor reactie.
Doorvragen
kunstzinnigheid werk.
Activiteiten in de
natuur geven veel
energie.
Zet zich in voor
duurzaamheid om de
schoonheid van de
wereld te preserveren.
2) Zingeving
als doel:
betekenisvol
handelen
1) De richting
gevende
functie van
zingeving,
(waarden).
Nieuwsgierig/leuk
vinden
mensen/zaken/dingen
te doorgronden.
Bijdrage aan welzijn:
ondersteuning bieden
(2)Zingeving in
94
graag bij tot een beter
"welzijn".
Maar ik leer ook net zo
graag van anderen.
vanuit haar specifieke
kwaliteiten.
Je schrijft dat je het fijn
vind om mensen te
ondersteunen vanuit jouw
specifieke kwaliteiten. Zou
je daar wat meer over
kunnen vertellen?
We proberen in ons werk
bepaalde kwaliteiten in te
zetten door te werken met
contactpersonen. De ene
keer vraagt n situatie mee
geduld of
inlevingsvermogen terwijl
er bij n andere cliënt b.v.
meer besluitvaardigheid of
ordening gevraagd wordt.
Ik voel in ons team en bij
BZ heel veel ruimte om zo
te werken Onderkant
formulier
Reactie op V2
Verheldering over
specifieke kwaliteiten.
Rob van Loenen
donderdag 1
augustus. 2e
vraag.
De tweede vraag luidt:
Heb jijzelf een bron
waaraan je steun ontleent
bij het omgaan met ernstig
zieken?
2e vraag
Rob van Loenen
Jullie hebben vandaag in
jullie antwoorden veel
Uitleg vraag.
Rob van Loenen
Reactie op V2
12
Verpleegkundige
2
Ze leert graag van
anderen.
Verschillende
kwaliteiten worden
gevraagd van
verpleegkundige als
contactpersoon:
Bij de een:
Inlevingsvermogen/
geduld
Bij de ander:
Besluitvaardigheid.
Bij BZ veel ruimte om
zo te werken.
werk:
Betekenisvol
handelen
(1)De zin en
richting
gevende
functie van
zingeving.
(Belangrijke
anderen)
6)Voorwaarde
n voor
interventies:
erkenning
patiënt als
persoon
(Maatzorg).
9) Invloeden
rol
spiritualiteit:
De mate van
stimulerende
factoren
(ruimte om
maatzorg te
leveren)
95
13
Verpleegkundige
4
Rob van
Loenen
voorbeelden gegeven van
wat jullie zin geeft. De
tweede vraag gaat over de
mogelijke rol die jullie
zingeving speelt in het
contact met patiënten.
Voor mij zit de zingeving in Iets kunnen betekenen
het contact met mensen,
in contact met patiënt
waar je wat voor kunt
is zinvol.
betekenen
Het iets kunnen betekenen Reactie op V4
voor mensen is dus
Parafrasering.
zingevend op zichzelf voor
jou. Herkennen de andere
Vragen voor
verpleegkundigen dit?
herkenning bij ander
Gebruiken jullie ook andere verpleegkundigen.
bronnen van zingeving in
het contact met de patiënt?
Het delen van hetgeen mij Delen van persoonlijke
zingeving geeft, kan
zingeving kan opening
inspireren of een opening
zijn voor gesprek of
zijn voor n gesprek.. of Het
aanzetten tot
kan de ander aanzetten tot nadenken over
nadenken wat voor hem/
zingeving.
haar belangrijk is
14
Verpleegkundige
2
15
Verpleegkundige
2
Religie, familiebanden, de
bijdrage die mensen
geleverd hebben in hun
leven door werk o.i.d.
Vb zingevingsbronnen
patiënt: religie,
familiebanden.
16
Verpleegkundige
2
Lastige vraag. Ik ben niet
religieus , maar voel toch
dat ik ergens kracht aan
ontleen. Wat dit is ben ik
me niet bewust. Moet ik
Benoemd lastigheid
vraag:
Zij ontleent kracht aan ‘
iets’.
2)Zingeving in
werk;
betekenisvol
handelen
6)
Voorwaarden
interventies:
vertrouwelijke
relatie
&
1)De zin
gevende
functie van
zingeving:
Belangrijke
anderen.
1)De zin
gevende
functie van
zingeving:
Belangrijke
anderen.
(3)Persoonlijk
e spiritualiteit:
veerkracht
vergroten
96
nog even over nadenken.
Rob van Loenen
17
Verpleegkundige
2
Rob van Loenen
De eerste vraag
van vrijdag 2
augustus.
Bijzonder om te horen dat
jij soms je eigen zingeving
gebruikt om de patiënt te
inspireren. Heb je een
voorbeeld van een bron die
je op een dergelijke manier
gebruikt bij een patiënt?
De natuur is voor mij een
bron. Ik krijg daar energie
van, het inspireert me of
brengt me tot rust b.v. Veel
mensen (maar niet
iedereen) die ik ontmoet
hebben soortgelijke
ervaringen of deze ooit
gehad
Reactie V2
Parafraseren.
Vragen naar vb.
Goedemorgen allemaal!
zoals gezegd zullen de
vragen van vandaag gaan
over de signalen die jullie
bij patiënten waarnemen.
De eerste vraag van vrijdag
2 augustus luidt: In de
literatuur word gesproken
van een
bio/psycho/sociaal/spiritue
el ziektemodel. Een ziekte
grijpt in op het biolichamelijke/psychische,
sociale en spirituele aspect
van het mens-zijn. Herken
je dit uit het contact met
patiënten? Hoe kijk jij hier
tegenaan?
Inleiding vragen van de
dag
VB natuur als
persoonlijke zingeving
voor inspiratie patiënt.
Persoonlijke inspiratie
bron en brengt tot rust.
Veel mensen/patiënten
herkennen dit.
3) De
persoonlijke
spiritualiteit:
veerkracht
vergroten
3) De
vertrouwdheid
met de eigen
spiritualiteit is
richtinggeven
d
1e vraag
97
18
19
Verpleegkundige
1
Verpleegkundige
1
Dit is met name goed
herkenbaar voor mij in de
terminale fase omdat dan
in de thuissituatie niet
alleen de patiënt, maar het
gezin en vriendenkring
onder invloed staan van het
naderende sterven. Ik
beschouw die twee kringen
als onderdeel van van de
zorg, met name door uitleg
te geven over wat er te
verwachtend valt en om te
signaleren hoe zij de
situatie en de patiënt
beïnvloeden en daardoor
beïnvloedt worden; het is
een dynamisch geheel.
Vier aspecten goed
herkenbaar in de
terminale fase.
Hoewel ik er niet afwijzend
tegenover sta, ben ik wel
een man van de
wetenschap die met
bepaalde vormen van
spiritualiteit niets op heeft.
Voor spirituele gedachten
en overtuigingen die ge-uit
worden door patiënt of
partner probeer ik open te
staan maar dan vooral om
te kijken hoe het het
welzijn van de patiënt
beïnvloedt. Als troost, als
vorm van pijndemping, of
misschien als bron voor
nieuwe vragen.
Niet afwijzend
tegenover spiritualiteit
maar wel
Man van de
wetenschap.
In palliatieve zorg
daarom aandacht voor
persoon en diens
omgeving
18) Werkt
vanuit het
perspectief
van de
samenhang
tussen
fysieke,
sociale en
emotionele
factoren.
Geven van uitleg over
het verloop.
In contact met
omgeving aandacht
voor signalen
7) Interventies
5) Signaleren
zingevingsvraa
gstukken:
luisteren en
observeren
Probeert open te staan
voor spirituele
gedachten/overtuiging
en patiënt/partner.
Dit met het oog op hoe
het welzijn beïnvloed
word.
BV: Troost,
pijndemping als bron
voor nieuwe vragen.
1)
Richtinggeve
nd: waarden
17) een
ambigue
houding
tegenover
spiritualiteit in
de zorg
9) Het
perspectief
van de
verpleegkundi
ge op
spirituele zorg
5) signaleren:
luisteren en
observeren
98
18: Erkent het
belang van
spiritualiteit
op het
lichamelijk en
psychosociaal
welbevinden
Rob van Loenen
20
Verpleegkundige
2
Bedankt voor je antwoord
verpleegkundige 1. Je
schrijft dat je probeert te
signaleren hoe de patiënt
door familie en vrienden
word beïnvloed. Zou je een
voorbeeld kunnen geven
van hoe je dat doet? Je
schrijft dat je ook zorg
draagt voor het gezin en de
vriendenkring door ze goed
voor te lichten. Herkennen
andere verpleegkundigen
dit ook?
Bedanken voor reactie
V1.
Door ziekte zijn
vanzelfsprekendheden
ineens niet meer zo
vanzelfsprekend
eenvoudige voorbeelden
fysiek: niet meer zelfstandig
naar de toilet kunnen of
niet meer op normale wijE
voeding tot je kunnen
nemen. M.a.w. Mensen
raken de controle over hun
lich. functioneren kwijt.
Sociaal kan dit
rolverandering betekenen
door meer afhankelijkheid.
Hulp vragen kan dan n
enorme uitdaging zijn.
Spiritueel : ik maak mee dat
Vanzelfsprekendheden
vallen weg.
Doorvragen over hoe
hij signaleert.
Parafrase en
uitnodiging andere
verpleegkundigen om
te reageren.
Fysiek: controle
lichamelijke
functioneren raakt
kwijt
18: Heeft een
perspectief
van
samenhang
tussen
verschillende
aspecten van
menszijn
Sociaal: rolverandering
verandert, meer
afhankelijkheid.
Hulpvragen kan lastig
zijn.
Spiritueel:
Religie kan grote steun
zijn.
Ziekte kan in bredere
99
mensen enorme steun
ervaren aan hun religie.
Het ziek zijn kan zo soms in
bredere context geplaatst
worden, meer rust en
acceptatie. Ook los van
religie maken sommige
cliënten een proces naar
acceptatie door.
context geplaatst
worden.
Een proces van
acceptatie kan ontstaan
18) Erkent het
met behulp van maar
belang van
ook zonder religie.
spiritualiteit
op het
lichamelijk en
psychosociaal
welbevinden
8) Gebieden
van
zingevingsvr
aagstukken:
Heelheid/ge
brokenheid
21
Rob van Loenen
Helder omschreven
verpleegkundige 2, dank je.
Verpleegkundige 1 gaf al
aan dat bij goede zorg ook
zorg voor het sociale aspect
van de patiënt hoort. Die
zorg voor de verschillende
aspecten van de patiënt
proef ik ook een beetje in
jouw verhaal. Klopt dat?
Bedanken V2 voor
reactie.
Parafrase en koppeling
tussen uitspraak V2 en
V1: Zorg voor
verschillende aspecten.
Vragen bevestiging.
Verpleegkundige
2
ja klopt helemaal.
Bevestiging dat zij zorg
draagt voor meerdere
aspecten de patiënt.
18) Richt zich
op problemen
in vier
gebieden van
het menselijk
functioneren:
het
lichamelijke,
het
psychische,
het
functionele en
100
het sociale.
22
Rob van Loenen
De tweede vraag
van vrijdag 2
augustus
De tweede vraag van
vrijdag 2 augustus luidt:
Signaleer je psychische
en/of sociale veranderingen
bij de patiënt? Zo ja welke?
Tweede vraag
Verpleegkundige
2
ja psychische veranderingen
komen vaak voor. Bij
bepaalde ziektes als b.v.
Parkinson is duidelijk
aangetoond dat bepaalde
karaktereigenschappen
afvlakken of juist versterkt
worden. Ook
medicijngebruik kan
psychische veranderingen
veroorzaken. Maar ook in
andere gevallen zie je
veelal een reactie op het
"ziek zijn" Soms is er sprake
van depressie i.v.m.
verwerkingsproblematiek
In sociaal opzicht kan
ziekte ook vereenzaming
inhouden, b.v. als mensen
niet meer werken t.g.v. hun
ziekte of niet meer in staat
zijn om hun netwerk bij te
houden
Psychische
veranderingen komen
veel voor.
Ziektes en
medicijngebruik
beïnvloeden
karaktereigenschappen
19) Heeft
kennis van
theoretische
modellen
achter
zijn/haar
activiteiten en
interventies.
In reactie op het ‘ ziek
zijn’: depressie,
verwerkingsproblemati
ek.
In sociaal opzicht:
Vereenzaming door
niet kunnen werken en
sociaal netwerk
onderhouden.
8: Gebieden
van
zingevingsvraa
gstukken:
Gebrokenheid
18) Heeft
aandacht voor
het spirituele
proces/
zingevingspro
ces
20) Kennis van
de oorsprong
van
zingevingsvraa
gstukken
Rob van Loenen
Inzichtelijk dat je stelt dat
zowel de ziekte als de
medicijnen tegen de ziekte
Parafrasering V2
Vragen naar
herkenning bij ander
101
negatieve psychische
verpleegkundigen.
gevolgen kunnen hebben.
Je geeft problemen met
verwerking van de ziekte als
voorbeeld voor een oorzaak
van depressie. Herkennen
de andere
verpleegkundigen dit?
23
Verpleegkundige
4
24
Verpleegkundige
4
25
Verpleegkundige
4
Cliënten met een
chronische aandoening,
zoals wij die in onze wijk
tegenkomen, kunnen te
maken krijgen met
beperkingen.
Dit kan soms heel
ingrijpend zijn, omdat het
leven voorafgaande aan de
aandoening volledig
veranderd. De mensen
zullen moeten leren leven
met hun beperkingen of
handicaps en dat is kan
individueel een zware taak
zijn, dat soms leidt tot
klachten van psychische
aard, voortkomend uit
gevoelens van woede,
zelfmedelijden, depressie
etc.
Chronisch zieken
hebben te maken met
beperkingen.
Tevens komt het vaak voor,
dat de sociale en
maatschappelijke context
veranderd. Leren omgaan
met een andere rol in het
gezin en huishouden, het
verlies aan contacten, een
andere rol in de
Sociale en
maatschappelijke rol
veranderd door ziekte:
Beperkingen kunnen
ingrijpend zijn.
Leven veranderd
drastisch.
7)
Interventies:
De kenmerken
van een
ziekteproces
kunnen het
verhaal van de
patiënt
kleuren
Handicaps/beperkingen
kunnen leiden tot
psychische klachten:
woede/zelfmedelijden/ 18) Werkt
depressie
vanuit het
Andere rol gezin,
verlies contacten,
andere rol
maatschappij.
perspectief
van de
samenhang
tussen
fysieke,
sociale en
emotionele
factoren.
18) Werkt
vanuit het
perspectief
van de
samenhang
tussen
fysieke,
sociale en
102
maatschappij. Het is de taak
van de
(wijk)verpleegkundige om
oog te hebben voor de
situatie waar iemand zich
in bevind en om
interventies te bedenken
om de cliënt te adviseren
en vaardigheden aan te
leren om de de gevolgen zo
veel mogelijk in goede
banen te leiden.
26
27
Verpleegkundige moet
oog hebben voor
situatie en de cliënt
adviseren/vaardighede
n leren negatieve
gevolgen te beperken.
5) een
gevoeligheid
voor het
detecteren
van deze
vragen
7) Interventies
Verpleegkundige
4
Hiervoor werkt de
verpleegkundige vaak
samen met het
maatschappelijk werk,
ergo- en fysiotherapeuten,
dagopvang.
In tegengaan negatieve
gevolgen
samenwerking met
andere disciplines
Rob van Loenen
Bedankt voor je uitgebreide
antwoord verpleegkundige
4 Je schrijft dat je niet
alleen signaleert maar ook
interventies bedenkt zodat
je de cliënt kan adviseren
om beter met de gevolgen
om te kunnen gaan. Kan je
een voorbeeld geven van
een dergelijke interventie?
Op welke terreinen geef je
allemaal advies?
V4 Bedanken voor
reactie
Voorbeeld van een
interventie en advies:
Iemand is voor kortere of
langere tijd aan bed
gebonden en niet in staat
tot zelfstandige transfers.
De interventie bestaat uit
het bestellen en in gebruik
VB Interventie en
advies aan patiënt:
Verpleegkundige
4
emotionele
factoren.
10) De
afstemming
met andere
disciplines
Vragen om voorbeeld
van interventie
Vragen om een
voorbeeld rondom
advisering.
7: Interventies
Opvangen medisch
probleem (detecteren)
Bestelling van
hulpmiddelen
103
28
nemen van hulpmiddelen,
zoals een hoog/laag bed,
rolstoel en toiletstoel.
Tevens let je op
complicaties, zoals die
kunnen optreden in het
ontlastingspatroon en
decubitus. De adviezen
gaan over bijvoorbeeld het
gebruik van
voedingsmiddelen en het
voorkomen van circulatie
problemen. Vaak wordt
een ergo- of fysiotherapeut
ingezet.
(interventie)
Rob van Loenen
Bedankt voor je uitleg
verpleegkundige 4. Kan ik
hieruit concluderen dat jij
vooral advies geeft op
medisch vlak? Of zijn er ook
andere terreinen waar jij op
adviseert?
Bedanken V4
Vragen om bevestiging,
uitnodiging om meer te
vertellen over
advisering.
Verpleegkundige
4
In een extramurale situatie
kijk je als verpleegkundige
naar het hele plaatje. Het is
de bedoeling, dat de
mensen veilig en in redelijk
welbevinden thuis kunnen
blijven wonen. Dus indien
nodig maakt de
verpleegkundige een
afspraak met de cliënt en
de directe omgeving: de
mantelzorg. Als het voor de
doelstelling van de
zorgsetting nodig is wordt
afgesproken wat de cliënt
zelf en de mantelzorg kan.
Datgene wat overblijft
In extramurale situatie
word er naar ‘ hele
plaatje’ gekeken.
Advies geven over hoe
lichamelijke
gezondheid bevordert
word.
Inschakelen andere
zorgdisciplines
13:Doorverwij
zing naar
andere
zorgdisciplines
Doel thuis zorg is
redelijk welbevinden en
veilig thuis wonen.
18) Richt zich
op problemen
in vier
gebieden van
het menselijk
functioneren
afspraken met patiënt
en mantelzorger over
wat er zelf gedaan kan
worden.
Alleen indien nodig
andere zorgdisciplines
of partijen inschakelen;
mw, ouderen adviseur,
10) De
afstemming
met andere
disciplines
104
wordt doorverwezen naar
andere professionals in de
eerste of tweede lijn. Dat
kan bijvoorbeeld ook een
maatschappelijk werker of
ouderen adviseur zijn. Ook
kan er contact worden
opgenomen met
vrijwilligers organisatie of
dagbesteding In die zin is de
(wijk)verpleegkundige zeer
goed op de hoogte van de
sociale kaart van de
betreffende wijk.
Rob van Loenen
Rob van Loenen
3 augustus 1e
vraag.
29
Verpleegkundige
2
Heldere uitleg, dank je
verpleegkundige 4.
Goedemorgen allemaal.
Zoals gezegd gaan de
vragen vandaag over of en
hoe jullie zingevingsvragen
bij patiënten signaleren.
De eerste vraag van
zaterdag 3 augustus luidt:
Bemerk je levens- en
zingevingsvragen ten
gevolge van de ziekte bij de
patiënt? Zo ja welke?
Ja bv. "-waar ging/ gaat
mijn leven over- maar ook welke fouten heb ik
gemaakt en kan ik die
herstellen of goed makenwat wil ik nog doen- wat
wil ik doorgeven of
achterlaten- welke bijdrage
heb ik geleverd-wat "leeft"
er verder als ik dood benheb ik het goed gedaan-wat
is de zin van mijn leven
geweest- is er meer dan het
Daarnaast kan er
contact opgenomen
worden met
vrijwilligersorganisatie/
dagbesteding
Verpleegkundige is
goed op de hoogte van
de sociale kaart
13:
Doorverwijzin
g naar andere
zorgdisciplines
10)
Samenwerkin
g met partijen
over de
grenzen van
de
gezondheidso
rganisatie
wijkverpleegk
undige
Bedanken V4
Korte inleiding vraag.
1e vraag.
Vragen rondom:
Betekenis van het leven
Herstellen van fouten
Wat wil ik nog;
doen/achterlaten/door
geven.
De bijdrage van het
geleefde leven.
Leven na de dood.
8) Gebieden
van
zingevingsvr
aagstukken:
Leven: het
verleden
het hier en
nu
8) Ars
Moriendi
model:
schuld
105
aardse leven- etc etc
Rob van Loenen
30
Verpleegkundige
2
Rob van Loenen
Bedankt voor je antwoord
verpleegkundige 2. Ik haal
uit de voorbeelden in je
antwoord dat deze vragen
vooral spelen bij
ongeneeslijke zieke
patiënten. Klopt dat? Is er
een verschil in vragen die je
bij ongeneeslijke patiënten
en geneeslijke patiënten
signaleert? Hoe kijken de
andere verpleegkundigen
hier tegen aan?
Bij die groep is het
inderdaad wat
nadrukkelijker. Maar
confrontatie met ziekte
ook al is herstel mogelijk,
kan mensen doen stilstaan
en nadenken over hun
leven en de vragen
oproepen die ik hierboven
genoemd heb. Uiteraard is
dit niet in alle gevallen zo....
De aard van de
zingevingsvragen bij
geneeslijke en
ongeneeslijke patiënten
kunnen dus hetzelfde zijn.
8) Gebieden
van
zingevingsvr
aagstukken:
Dood, ars
moriendi
model:
Hoop,
geloven en
weten
Bedanken V2 voor
reactie.
Parafraseren en vragen
om bevestiging.
Vragen naar evt
verschil tussen
vragen ongeneeslijk
zieken en geneeslijk
zieken
Uitnodigen andere
verpleegkundigen
Zingevingsvragen bij
ongeneeslijk zieken
nadrukkelijker.
Confrontatie met ziekte
kan mensen, geneeslijk
en ongeneeslijk doen
stil staan/nadenken
over het leven en
vragen oproepen.
5: Signaleren
van
zingevingsvr
aagstukken
20) Oorsprong
van
zingevingsvraa
gstukken
Samenvatting V2
106
Rob van Loenen
31
Verpleegkundige
4
Bij ongeneeslijk zieken
komen de vragen
duidelijker aan de
oppervlakte,
'nadrukkelijker' zoals jij het
noemt. Ik kan me
voorstellen dat meer
sluimerende vragen soms
moeilijk te signaleren zijn. Ik
ben daarom benieuwd naar
je antwoord op de tweede
vraag van de dag.
Herkennen de andere
Doorvragen op
verpleegkundigen dat de
opmerking V2 over
zingevingsvragen van
gelijkheid van vragen
patiënten overeenkomen
ongeacht ziektebeeld.
ongeacht de aard van hun
ziekte?
Voor een persoon, die Antwoord aan de
geconfronteerd wordt hand van theorie:
met een beperking
Kubler Ross over
ten gevolge van een
verschillende
ziekte zijn
stadia in het
verschillende stadia
omgaan met ziekte
van het leren omgaan beperkingen.
19) Heeft kennis van
met die beperkingen
theoretische modellen
bekend. Kübler Ross
Woede,
achter zijn/haar
heeft daar onderzoek onkenning,
activiteiten en
naar gedaan en komt
onderhandeling en interventies.
op verschillende
acceptatie.
stadia: woede,
ontkenning,
Stadia lopen
onderhandeling en
verschillend en
acceptatie. Voor elk
komen soms
individu lopen die
terug.
stadia anders of keren
in de loop van het
20) Oorsprong van
proces weer terug. Pas In acceptatie fase
zingevingsvraagstukken
in de acceptatie fase
komen er vragen
worden wel vragen
over zingeving.
naar de zingeving
gesteld. Een Iman van VB van patient die
Marokkaanse afkomst geen
die geestelijk en
hulpmiddelen wil
107
lichamelijk
achteruitgaat (een
cliënt uit mijn wijk)
kon in eerste instantie
niet accepteren dat er
hulpmiddelen zijn om
de gevolgen van zijn
achteruitgang te
verminderen. Het
lukte de huisarts niet
om hem bepaalde
medicijnen in te laten
nemen of insuline te
gaan gebruiken. De
huisarts werd de deur
uitgezet. Samen met
de cliënt ben ik
ingegaan op zijn
religieuze zienswijze
t.a.v. de wil van Allah.
Dit gesprek bleek heel
veel op te lossen voor
de cliënt en nu neemt
hij de medicijnen en
de insuline wel in. In
de ontkennings- of
onderhandelingsfase
zou het opdringen van
interventies zinloos
zijn geweest.
32
Verpleegkundige 4
Als verpleegkundige
sta je wel open voor
de signalen van een
cliënt. Vragen over
de zin van leven en
dood komen hierbij
aan bod.
Verpleegkundige 2
constateert terecht,
dat levensvragen
veelal een rol spelen
in een terminale
situatie. Ook bij
mensen, die niet
gelovig zijn. Je moet
gebruiken
Bespreken
religieuze
zienswijzen t.a.v.
de wil van Allah
lost veel op: cliënt
is in de acceptatie
fase en neemt
medicijnen.
In andere fase zou
interventies niet
aangekomen zijn
bij patient.
7) Interventie
19) heeft kennis
Van
levensbeschouwelijke en
religieuze opvattingen en
stromingen.
18) Is bekend met het
omgaan met
levensvragen en
zingevingproblemen
&
9) Het perspectief van de
verpleegkundige op
spirituele zorg
De
verpleegkundige
staat open voor
signalen, inclusief
die over vragen
over zin van het
leven en de dood.
Bevestiging dat
levensvragen
vooral in terminale
fase spelen.
Dit geld ook voor
ongelovigen.
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukken:
Gebrokenheid
18) Heeft aandacht voor
het spirituele proces (ook
wel zingevingproces
genoemd).
1) De zin en richting
108
Rob van Loenen
33
Verpleegkundige 1
daarom ook tijd
willen en kunnen
nemen voor een
gesprek als daar
behoefte aan is. Het
is in die zin soms
makkelijker met een
professional te
praten, dan met de
eigen omgeving.
Tijd willen en
kunnen maken
voor gesprek
Interessant dat je
stelt dat zingeving
pas op komt wanneer
er een bepaalde vorm
van acceptatie
bestaat. Wanneer is
er volgens jou sprake
van acceptatie bij de
cliënt?
Doorvragen
opmerking V4
Dat vind ik een
lastige, zeker bij
patienten in de
terminale fase. Ik
meen nog wel eens
angst voor de dood
te zien en dan durf ik
er niet over te
beginnen. Anderen
zijn berustend;
vinden dat hun tijd
gekomen is of dat
hun leven geleefd is.
Reactie op ‘
wanneer is er
sprake van
acceptatie’
Gesprek met
professional is
soms makkelijker
dan privé persoon.
gevende functie van
zingeving: Waarden
&
9) Het perspectief van de
verpleegkundige op
spirituele zorg
7) Interventie
Parafraseren en
doorvragen op
‘acceptatie’
Signaleert wel:
Angst voor de
dood/ berusting
moeite om
zingevingsvragen
te bespreken in
terminale fase.
5) Signaleren van
zingevingsvraagstukken
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukken:
Dood
18) Is bekend met het
omgaan met
levensvragen en
zingevingproblemen
9) De mate van
vertrouwen in de eigen
bekwaamheid&
16) Bijscholing: gevoelens
van onbekwaamheid bij
verpleegkundige.
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukken:
Ars Moriendi: Afscheid
nemen, loslaten
Rob van Loenen
Bedankt voor je
reactie
verpleegkundige 1, ik
snap je
Bedanken V1
reactie.
Parafrase en
109
34
Verpleegkundige 3
voorzichtigheid om
de angst van een
patiënt te bespreken
erg goed. Ik ben erg
benieuwd om van je
te horen waar je
angst dan precies in
zit? Je zegt daarnaast
dat andere patiënten
berustend zijn.
Betekent dat ze dan
minder of andere
zinvragen hebben?
Ik bemerk alleen
zingevingsvragen bij
patiënten die in de
laatste maanden van
hun leven zitten. En
niet bij alle
patiënten. Maar ik
open zelf het gesprek
hierrover . Soms is
het te vroeg en soms
komen patiënten er
later op terug omdat
ze dan weten dat ik
het onderwerp al
geopend heb. Reactie
op V1; ik vraag altijd
of patiënten ergens
bang voor zijn,
ben dus zelf niet
bang om dit te
vragen. Vaak zijn
patiënten bang voor
dingen die niet nodig
zijn en het kan een
hele geruststelling
zijn als je dan dus
een (gedeeltelijke)
angst kan
wegnemen.
Patiënten hebben
soms irreële angsten
die je weg kan
nemen met
informatie en
begrip.
Doorvragen over
waar angst inzit en
Welke zin-vragen
mensen hebben
die berustend zijn.
Signaleren
zingevingsvragen
alleen bij
terminale
patiënten.
Niet bij alle
terminale
patiënten.
Zij opent het
gesprek hierover.
Ruimte voor
bespreken
zingevingvragen
blijft vervolgens
bestaan.
Geen
terughoudendheid
om patiënten naar
angst te vragen
Angst kan soms
simpel
weggenomen
worden:
Informeren en
voorlichting
In PaTz (Palliatieve
zorg) goede
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukken:
Dood
2) Kenmerken: zij liggen
dikwijls verborgen
5) Signaleren: geen enkel
signaal in situaties
waarin de ervaring leert
dat veel mensen
existentieel zouden lijden
5) een latende modus
aannemen
(Ontkrachting hiervan)
9)De mate van
vertrouwen in de eigen
bekwaamheid
18)Erkent het belang van
spiritualiteit op het
lichamelijk en
psychosociaal
welbevinden??
9) De mate van
duidelijkheid over wat
110
Rob van Loenen
3 augustus 2013
2e vraag
35
Verpleegkundige
3
voorlichting. In de
PaTz goepen werken
huisartsen en
wijkvpk meer en
beter samen . En
patiënten merken dit
en zijn hierdoor ook
geruster en minder
angstig.
samenwerking
met artsen:
Geruststellend
voor patiënt.
De tweede vraag van
vrijdag 3 augustus
luidt:
Zijn er speciale
signalen waaraan je
levens- en
zingevingsvragen
herkent?
2e vraag
Uit het antwoord van
verpleegkundige 2
haal ik dat
zingevingsvragen bij
ongeneeslijk zieken
meer aan de
oppervlakte liggen. Ik
concludeer daar
voorzichtig uit dat de
vragen van geneeslijk
zieken wellicht
moeilijker te
signaleren zijn.
Herkennen jullie dit?
Het is moeilijk om
concrete signalen te
ontdekken. Het zijn
vaak symptomen die
moeilijker te
bestrijden zijn. Als je
door vraagt kom je
dan bij signalen als
angst. Bv iemand die
benauwd is en dit niet
echt verbetert met de
gewoonlijke
medicatie. Of slecht
slapen. Mensen
spirituele zorg inhoudt
7) Interventies
10) De positieve bijdrage
van andere
zorgdisciplines en
externe partijen in de
verpleegkunde.
Aanvulling/inleidin
g 2e vraag
Terugkoppelen
naar eerdere
uitspraak V2
Moeite om
concrete signalen
te zien.
Zingevingsvragen
hangen vaak
samen met
moeilijk te
bestrijden
symptomen van
ziekte.
Wanneer dit
voorkomt moet de
5) Signaleren: -moeite om
de spirituele behoeften
van de patiënt te
herkennen
20) De oorsprong van
zingevingsvraagstukken
4) Kenmerken: vragen
dikwijls verborgen
(Signalen ook verborgen)
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukken:
Gebrokenheid
111
blijken dan te
piekeren over hoe
hun leven is en was
en of ze het goed
gedaan hebben ed. Je
komt hier alleen
achter als je goed
doorvraagt bij de
verschillende
symptomen.
36
verpleegkundige
goed doorvragen
om bij de
zingevingsvragen
te komen.
Rob van Loenen
Zondag 4
augustus 2013. 1e
vraag.
Goedemorgen
Terugblik/ inleiding
allemaal! Gisteren
1e vraag
hebben we het gehad
over de
zingevingsvraagstukke
n van patiënten en
hoe jullie die
signaleren. Vandaag
zullen de vragen gaan
over jullie kijk op deze
zingevingsvraagstukke
n en de ruimte die
jullie van jullie
werkgever krijgen om
het een plek te geven
in jullie zorg.
De eerste vraag van
zondag 4 augustus
luidt: Vindt je het
voor de patiënt en/of
voor jezelf van belang
om op zijn/haar
zinvragen in te gaan?
Hoe geldt dat voor je
collega’s denkt je?
Verpleegkundige
4
In het Buurtzorg
concept is met name
tijd om wat langer
met een cliënt een
gesprek aan te gaan.
Dus indien van
toepassing ook over
zingevingsvraagstukk
en. We hebben geen
werkgever, die een
Vanuit Buurtzorg
tijd om met cliënt
in gesprek te gaan.
5) een latende modus
aannemen (Ontkrachting
hiervan)
6) Voorwaarden voor
interventies
9)Invloeden: De mate
van stimulerende
factoren in de klinische
werkomgeving
Ook over
zingevingsvraagstu
kken
Dit geld ook voor
112
37
Verpleegkundige
2
Rob van Loenen
briefje met tijden
meegeeft (10 minuten
voor dit en 15
minuten voor dat).
Ook mijn collega's
nemen bij iemand de
tijd als het van
toepassing is
Zeker zinvol omdat
zingeving een
positieve bijdrage
kan geven aan t
ziekteproces, zoals
we afgelopen dagen
al genoemd hebben.
Er is zoals
verpleegkundige 4
hierboven beschrijft,
ruimte om hierover in
gesprek te gaan.
Maar dat is bij
Buurtzorg en ik
betwijfel of dit bij
andere organisaties
het geval is..... In ons
team varieert de
leeftijd van 22 tot 63
jaar. Ik denk dat zowel
je jonge als de oudere
collega's het zinvol
vinden, maar dat de
'senioren' uit ons
team hier iets
makkelijker op
inhaken, mogelijk
door meer levens- en
werkervaring.
Uiteraard is dit niet
zwart-wit...
Bedankt
verpleegkundige 4 en
verpleegkundige 2
voor jullie
antwoorden.
Bijzonder om te horen
dat jullie alle vrijheid
hebben om met
collega’ s.
Bevestiging
zinvolheid van
zingeving door
positieve bijdrage
ziekteproces.
Bevestiging ruimte
bij Buurtzorg om
hierover in gesprek
te gaan.
Twijfel of ruimte bij
andere
organisaties ook
bestaat.
9) Het perspectief van de
verpleegkundige op
spirituele zorg
9)De mate van
stimulerende factoren in
de klinische
werkomgeving
Zowel oude als
jonge collega’ s
vinden het zinvol
Senioren haken
wellicht
makkelijker hier op
in.
9) De mate van
werkervaring
&
3) De vertrouwdheid met
de eigen spiritualiteit is
richtinggevend
Bedanken
Parafraseren/waar
dering
Vervolg vraag.
113
38
Verpleegkundige
1
Rob van Loenen
39
Verpleegkundig
e3
zinvragen om te gaan.
Wanneer zien jullie
het belang voor het
bespreken van deze
zinvragen?
Wat me opvalt, is dat Patiënten praten
patienten er juist zo
weinig over
weinig over praten,
zingevingingsvraag
tenzij ik er zelf over
stukken.
begin. En ik begin
erover als ik merk dat Hij moet er zelf
ik ergens tegenaan
over beginnen.
loop waardoor ik niet
goed verder kan in
Hij begint erover
mijn zorg, of als het
wanneer:
moment gekomen is
Hij door die vragen
om daarover te
vastloopt in zijn
beginnen. Dat
zorg.
moment zou ik niet
kunnen beschrijven;
Of wanneer de tijd
dat is er, en ik voel
gekomen is om er
het aankomen. Dan is over te beginnen
het moment ook vaak
goed gekozen.
Bijzonder om te horen Reactie op V1
dat jij vaak goed
Parafraseren en
intuïtief aanvoelt
waardering.
wanneer het
waardevol is om
Doorvragen over
zinvragen te
moment van
bespreken. Je zegt dat vastlopen in de
het moment van
zorg.
bespreken komt op
het moment dat je in
je zorg vastloopt. Zou
je kunnen zeggen wat
vastlopen voor jou
betekent?
Ik vind het zeker van
Van belang om in
belang om op zinvragen
te gaan op of om
in te gaan of ze te stellen. zelf zinvragen te
Zoals ik eerder zei, durven stellen.
patiënten er vaak niet
over te beginnen en zijn
Patiënten zijn
ze blij dat je erover
soms blij
begint. Soms is er geen
wanneer je
behoefte aan, maar dan
hierover begint.
4)Kenmerken:zij liggen
dikwijls verborgen
6) Voorwaarde
interventie
&
5) een latende modus
aannemen (Ontkrachting
hiervan)
9) De mate van
vertrouwen in de eigen
bekwaamheid
9) Het perspectief van
de verpleegkundige op
spirituele zorg
18)Erkent het belang
van de invloed
van spiritualiteit op
het lichamelijk en
psychosociaal
welbevinden
7) Het op verhaal
114
weet je dit. Het is als doel
opgenomen in het
Zorgpad Stervensfase om
te praten met patiënt en
naasten over rituelen,
behoeftes aan pastoor ed.
In de palliatieve fase(dus
nog niet in de terminale
fase) is er meer ruimte
voor omdat iemand dan
nog niet direct dood kan
gaan. Ik bespreek heel
veel zaken die bij het
einde van het leven
horen en dit is er dan één
van, die er zeker behoort.
Het is duidelijk
wanneer er geen
behoefte is.
Het is als doel
opgenomen in de
zorgpad
stervensfase.
In de palliatieve
fase is er meer
ruimte/tijd voor
komen is een
behoefte van
patiënten
19) Heeft kennis:
actuele richtlijnen en
professionele
standaarden
&
9)De mate van
stimulerende factoren
in de klinische
werkomgeving
Veel gesprekken
over zaken
rondom einde
leven
8) Gebieden van
zingevingsvraagstukke
n:
Dood/ Ars Moriendi
Rob van Loenen De tweede vraag van
4 augustus 2013 zondag 4 augustus luidt:
2e vraag
Heb je voldoende ruimte
2e vraag
om op deze zinvragen in
te gaan? Welke
mogelijkheden zijn er en
welke beperkingen? Hoe
geldt dat voor je collega’s,
denk je?
40
Verpleegkundig
e3
Ik neem de ruimte en tijd
om op vragen in te gaan.
Wij plannen ruim tijd
voor palliatieve
patiënten en mocht ik
toch in de knoop zitten
met de tijd, dan pols ik
hoe hoog de nood op dat
moment is. En soms bel ik
een collega die dan voor
mij naar een andere
patiënt gaat of zeg tegen
de patiënt dat ik er de
volgende dag of later op
Ze neemt tijd en
ruimte
De tijd voor
palliatieve
patiënten word
ruim ingepland.
Wanneer tijd
krap is, polsen
van nood en evt
collega
inschakelen.
7)Interventie
13: doorverwijzing: De
mate van
verantwoordelijkheids
gevoel
9)De mate van
stimulerende factoren
in de klinische
werkomgeving
13: Doorverwijzing
naar andere
zorgdisciplines
(Verwijzing naar
collega)
115
de dag op terugkom. Ik
denk dat sommige
collega’s het moeilijk
vinden om met deze
vragen om te gaan, maar
een patiënt kiest meestal
onbewust zelf iemand
met wie hij/zij een klik
heeft om hierover te
praten. Collega’s
consulteren mij wel
regelmatig over allerlei
zaken en soms hierover.
Rob van Loenen Goedemorgen allemaal!
5 augustus 2013 We zijn inmiddels over de
1e vraag
helft van het onderzoek.
Collega’s vinden
behandelen
zinvragen soms
moeilijk.
Patiënt kiest
onbewust voor
juiste persoon.
Zij consulteert
collega’ s over
zinvragen bij
patiënten.
9) De mate van
vertrouwen in de
eigen bekwaamheid
6) Voorwaarde
interventie: er moet
een vertrouwelijke
relatie met de cliënt
worden opgebouwd
17) Kennis door
werkervaring delen.
1e vraag
De eerste vraag van
maandag 5 augustus luidt:
Hoe kijk je aan tegen
multidisciplinaire
samenwerking?
Komen er tijdens het
multidisciplinair overleg
zinvragen en
levensbeschouwelijke
aspecten van het ernstig
ziek zijn aan de orde?
41
Verpleegkundig
e4
Beste Rob, ik kom nu pas
uit mijn werk, dus nu pas
kan ik reageren.
Verontschuldiging
late reactie
42
Verpleegkundig
e4
Het MDO gesprek vindt in
uitzonderlijke gevallen
plaats. Meestal richt een
wijkverpleegkundige zich
tot de discipline die voor
de situatie van
toepassing is. Als het
voor een bepaalde
situatie zin heeft wordt
hoogstens over de
gemoedstoestand of de
coping van iemand
gesproken. Een gesprek
MDO alleen in
uitzonderlijke
gevallen
MDO vind alleen
plaats wanneer
dit voor een
patiënt zin heeft.
10) De positieve
bijdrage van andere
zorgdisciplines en
externe partijen in de
verpleegkunde.
Coping en
gemoedstoestand
alleen besproken 21) Rol
Levensbeschouwelijke
wanneer het zin
116
over de "zin van het
leven" is een intiem en
persoonlijk gebeuren.
Rob van Loenen
43
Verpleegkundig
e4
heeft.
Gesprekken over
zin zijn
persoonlijk en
intiem.
En alleen met
patiënt.
Bedankt voor je
Bedanken V4
antwoordverpleegkundige voor reactie.
4. Je vertelt dat MDO
Doorvragen op
samenwerking alleen in
uitzonderlijke
uitzonderlijke situaties
situatie MDO
voorkomt. Kan je een
voorbeeld geven van zo'n
uitzonderlijke situatie?
Andere
Hoe waardeer je die
verpleegkundigen
samenwerking?
uitnodigen.
Herkennen de andere
verpleegkundigen dat er
alleen over zingeving met
de patiënt zelf word
besproken?
Een MDO wordt
MDO word
georganiseerd als kort
georganiseerd
lijnen met huisarts en
wanneer korte
andere disciplines nodig
lijnen nodig zijn
zijn om een complexe
om complexe
situatie door de nemen.
situatie door te
Meestal komt de
nemen.
wijkverpleegkundige er
samen met de huisarts
Meestal alleen
wel uit. Voorbeeld: een
met huisarts.
cliënt met cognitieve
beperkingen en
Vb: In sommige
lichamelijke
gevallen word er
aandoeningen woont in
samengewerkt
een verwaarloosde
met niet alleen
woning, neemt zijn
zorg disciplines
medicijnen niet in, eet
maar ook met
junk food en heeft
MW en
schulden, waar
familieleden.
deurwaarders aan te pas
komen. Dan kan er een
MDO georganiseerd
worden met
Gesprek over
maatschappelijk werk, de zingeving vind
aspecten van het
ernstig ziek zijn bij
MDO
10) Pos. bijdrage
andere disciplines: De
informatie die andere
disciplines met de
verpleegkundige delen
kunnen helpen om de
problemen van de
patiënt te
verhelderen.
117
huisarts, de
verpleegkundige,
schuldhulpverlening en
eventueel een
beschikbare zoon of
dochter. Nogmaals: een
gesprek over zingeving
vindt over het algemeen
niet in groter verband
plaats.
vaak niet in
groter (MD0)
verband plaats.
21) Rol
Levensbeschouwelijke
aspecten van het
ernstig ziek zijn bij
MDO
Rob van Loenen
44
Verpleegkundige
2
Helder verpleegkundige 4,
dank je. Herkennen de
andere verpleegkundigen
dat zingeving niet in groter
verband wordt
besproken?
MDO wordt inderdaad
vaak in complexe
situaties gehouden. Wij
merken dat het steeds
vaker bij dementiezorg
wordt ingezet. Ook de
mantelzorger is dan vaak
aanwezig. We stemmen
de zorg op elkaar af,
delen onze kennis,
ondersteunen elkaar etc.
Ik ervaar dit zelf als heel
waardevol, aangezien je
hiermee ook veel
telefoontjes en mails
tussendoor voorkomt. Het
vraagt soms wel een
investering in tijd, maar
geeft aan de andere kant
ook veel helderheid en
eenduidigheid in het
vervolgtraject. Een
geestelijk verzorger heb ik
zelf 2 x ingeschakeld,
Bedanken V4.
Vragen voor
herkenning bij
andere
verpleegkundigen
.
Bevestigt V4:
MDO vooral in
complexe
situaties.
Steeds vaker in
de dementiezorg
Mantelzorger ook
aanwezig.
10) De positieve
bijdrage van andere
zorgdisciplines en
externe partijen in
de verpleegkunde.:
Afstemming zorg
Tijdens MDO:
afstemmen zorg,
delen van kennis,
ondersteuning
aan elkaar.
MDO is
waardevol: je
voorkomt
telefoontjes en
mails, geeft
helderheid en
eenduidigheid
vervolgstraject.
12) Verwijzing: Een
patiënt of dienst
naaste expliciet vraagt
om een geestelijk
118
45
Verpleegkundige
2
Rob van Loenen
46
Verpleegkundige
3
maar dit was na overleg
met de cliënt en niet als
uitkomst van een MDO
Vraagt wel tijd.
verzorger.
GV 2x
ingeschakeld na
verzoek cliënt.
Nooit als
resultaat MDO.
12) Verwijzing: na
een onderlinge
afstemming met
andere zorgdisciplines
zodat er niet te snel
wordt doorverwezen.
(ontkenning)
Zingeving is soms
onderdeel van
gesprekken met de
huisarts, de familie of in
een MDO. Meestal gaat
het dan over een actueel
vraagstuk, b.v. in de
terminale fase
Zingevings soms
onderdeel
gesprek tijdens
MDO of met
huisarts/familie.
21) Rol
Levensbeschouwelij
ke aspecten van het
ernstig ziek zijn bij
MDO
Meestal actuele
vraagstukken in
terminale fase.
10: De positieve
bijdrage van andere
zorgdisciplines en
externe partijen in de
verpleegkunde:
Afstemming zorg.
Bedankt verpleegkundige
2, een heldere uitleg over
de waarde van een MDO.
Uit je antwoord maak ik
o.a. ook op dat geestelijke
verzorging niet veelvuldig
wordt ingeschakeld. Ik ben
heel benieuwd waar dat
mee te maken heeft?
Herkennen de andere
verpleegkundigen het
sporadisch inschakelen
van geestelijk verzorging?
In de thuiszorg worden
niet veel MDO's
georganiseerd waarbij
ook geestelijk verzorgers
zitten. Wel bespreek ik
met de huisarts en
patiént en familie vaak of
er nog wensen zijn tav
religie, afscheid. Ik heb
het dus over palliatieve
patiënten. Bij MDO's over
niet-palliatieve patiënten
Bedanken V2
Parafraseren en
uitnodigen tot
verdieping. Ook
uitnodigen
andere
verpleegkundigen
.
In de thuiszorg
niet veel MDO
met gv erbij.
Wel gesprekken
met huisarts,
patient en familie
over wensen mbt
religie bij
palliatieve
patienten.
11) De positieve
bijdrage van de
geestelijk verzorging
in de verpleegkunde.
(Nuancering)
21) Rol
Levensbeschouwelij
ke aspecten van het
119
komen deze onderwerpen Bij MDO niet
niet vaak aan bod, is mijn palliatieve
ervaring.
patiënten komen
onderwerpen
over zingeving
niet vaak aan
bod.
47
Rob van Loenen
5 augustus 2013.
2e vraag
De tweede vraag van
maandag 5 augustus luidt:
Welke contacten met de
andere beroepsgroepen
vindt je wenselijk? Verwijs
je wel eens naar de dienst
geestelijke verzorging? Zo
ja, in welke gevallen?
2e vraag
Verpleegkundige
4
De wijkverpleegkundige
werkt met heel veel
disciplines samen:
maatschappelijk werk,
vrijwilligers organisaties,
GGZ, Leger des Heils en de
diverse instanties die in
een wijk voorhanden zijn.
Ik weer echter niet wat je
met geestelijke
verzorging bedoeld. De
dominee of de pastor?
Wijk verpleging
werkt met
verschillende
disciplines
samen; MW,
vrijwilligersorgani
saties, GGZ, LDH.
ernstig ziek zijn bij
MDO
21) Rol
Levensbeschouwelij
ke aspecten van het
ernstig ziek zijn bij
MDO
10) De positieve
bijdrage van andere
zorgdisciplines en
externe partijen in de
verpleegkunde.
Onbegrip over
term: Geestelijke
verzorging
12) Doorverwijzing
naar de dienst
geestelijke verzorging
&
9) De mate van
duidelijkheid over wat
spirituele zorg
inhoudt
Rob van Loenen
Geestelijke verzorging
wordt vanuit allerlei
levensbeschouwelijk
achtergronden geboden.
Dominee en pastor maar
ook humanistisch en
algemeen geestelijke
verzorgers zijn werkzaam
in de zorg. Het is echter
Uitleg geestelijke
verzorging.
Doorvragen over
geestelijke
verzorging in de
zorg;
Mogelijkheid tot
120
48
49
Verpleegkundige
4
Verpleegkundige
3
ook de vraag hoe kort het
lijntje tussen geestelijk
verzorger en
verpleegkundige is. Is er
de optie bij Buurtzorg om
door te verwijzen naar
een geestelijk verzorger?
Zie jij daar de
toegevoegde waarde van
in? Hoe is dat voor de
andere verpleegkundigen?
Ik heb 1 keer
meegemaakt, dat een
cliënt in de laatste fase
een sacrament van een
katholieke geestelijke
wilde ontvangen. Dit werd
echter door de familie zelf
geregeld. Heel soms heb
je als verpleegkundige vlak
voor het overlijden een
moment, dat er wel iets
gezegd kan worden dat
troost biedt. Dit vind ik
moeilijk te omschrijven.
doorverwijzen/
toegevoegde
waarde?
Je werkt idd samen met
verschillende disciplines
en soms verwijs je door
en soms consulteer je
alleen voor jezelf. Ik ken
geen overleggen waarbij
structureel geestelijk
verzorgers zitten. Wel heb
ik in het hospice
samengewerkt met
geestelijk verzorgers. In de
thuiszorg zoek ik naar wat
er al bij de patiënt en
diens netwerk aan
contacten aanwezig zijn.
Soms is dit een Iman,
pastoor of andere
geestelijk verzorger. Ik
laat het contact leggen
dan meestal bij de
Samenwerking
met verschillende
disciplines:
Verwijzing is
mogelijk, soms
consultatie.
1 keer katholieke
geestelijke
betrokken bij
laatste
levensfase.
Familie regelde
dit.
12) Doorverwijzing
naar de dienst
geestelijke verzorging
(Gebrek daaraan)
13) bereidheid om
externe religieuze
partijen in te
schakelen
Verpleegkundige
kan soms ook
troost bieden
door iets te
zeggen.
GV zit niet
structureel bij
MDO.
In hospice
samengewerkt
met gv,.
Uitzoeken
contacten die
patiënt of diens
netwerk als heeft:
Iman, pastoor of
13) Doorverwijzing
naar andere
zorgdisciplines &
10) De positieve
bijdrage van andere
zorgdisciplines
verpleegkunde:
Informatie.
13) Doorverwijzing:
bereidheid om
externe religieuze
partijen in te
schakelen
121
familie.
50
51
andere gv.
Contact wordt
meestal door
familie gelegd.
Bedanken inzet
voor onderzoek.
Rob van Loenen
6 agugustus 2013
1e vraag
Goedemorgen allemaal!
Nog twee dagen en dan is
het onderzoek alweer
afgelopen. Zoals gezegd
1e vraag.
wordt jullie inzet in dit
onderzoek erg
gewaardeerd!
De eerste vraag van
dinsdag 6 augustus luidt:
Heb je voldoende
vaardigheden om met de
zinvragen van de patiënt
om te gaan? Wat lukt je
goed en wat minder goed?
Verpleegkundige
2
Naarmate ik ouder word
krijg ik er meer oog voor
en ervaar ik deze
gesprekken als heel
"vervullend". Dit heeft
alles te maken met mijn
eigen levensvragen. 30
jaar geleden dacht ik daar
veel minder over na en
waren veel zaken heel
vanzelfsprekend.
Verpleegkundige
2
Dingen zijn
minder
vanzelfsprekend
dan 30 jaar
geleden,
daardoor meer
levensvragen en
meer oog voor
vragen patiënten.
Gesprekken met
patiënt zijn ‘ heel
vervullend’
Soms zou ik wat meer lef Wens voor meer
willen hebben om dingen lef om dingen
bespreekbaar te maken. Ik bespreekbaar te
voel dan wel dingen aan, maken.
maar dan ben ik soms
bang dat het te
Ze voelt dingen
confronterend zal zijn.
aan
Daarnaast gun ik mijzelf
ook wel wat meer rust en Angst dat
ruimte1
bespreekbaar
maken
confronterend is.
5) een gevoeligheid
voor het detecteren
van deze vragen
9) Invloeden: De mate
van waardering door
de verpleegkundige
van de eigen
spiritualiteit
9)De mate van
vertrouwen in de
eigen bekwaamheid&
16) Bijscholing:
gevoelens van
onbekwaamheid bij
verpleegkundige.
14) Het onderwijs in
spirituele zorg:
Individuele blokkades
5) Signaleren van
zingevingsvraagstukke
n
Ze gunt zichzelf
122
52
Verpleegkundige
2
53
Verpleegkundige
4
Rob van loenen
Rob van Loenen
54
Verpleegkundige
meer rust en
ruimte hiervoor.
En...al deze vragen maken Door dit gesprek:
wel dat ik er nu wat meer Meer
bij stil sta, er wat meer
nadenken/verdie
over nadenk, me er meer
pen. Waardevolle
in verdiep etc. Kortom een aanvulling.
waardevolle aanvulling
Net als verpleegkundige 2 V4 bevestigt V2:
ervaar ik motivatie en
Motivatie en
inzicht tot het voeren van inzicht door eigen
een gesprek over
levenservaring.
zingeving als onderdeel
van je eigen ontwikkeling Luisterend oor en
en levenservaring. Het is
6e zintuig
van belang om met een
belangrijk voor
luisterend oor en 6de
bepalen juiste
zintuig het juiste moment moment.
af te wachten voor een
dergelijk gesprek. Het is
In gesprek
een kunst om dan vooral
belangrijk om:
aandachtig te luisteren en Aandachtig
niet teveel te zeggen. Ook luisteren en niet
de houding van een
veel zeggen
verpleegkundige in een
gesprek is van belang.
Een ontspannen
Ontspannen er bij zitten
houding is ook
en de mensen laten
belangrijk/
uitpraten.
mensen uit laten
praten.
Bedankt verpleegkundige Bedanken V2 en
2 en verpleegkundige 4
V4
voor jullie openhartige
Vragen voor
antwoorden!
verheldering V2
Verpleegkundige 2, je zegt
dat je jezelf rust en ruimte
gunt. Kan je daar iets
meer over vertellen?
Zowel verpleegkundige 2
Vragen naar
als verpleegkundige 4
herkenning bij
hebben het over de rol
andere
van 'aanvoelen' van het
Verpleegkundige
juiste moment voor een
n: over aanvoelen
gesprek over zingeving.
juiste moment.
Herkennen de andere
verpleegkundigen dit?
Als het druk is in de wijk, Reactie op mijn
9) De mate van
waardering door de
verpleegkundige van
de eigen spiritualiteit
3) De vertrouwdheid
met de eigen
spiritualiteit is
richtinggevend
5) Signaleren van
zingevingsvraagstukke
n: Luisteren en
observeren.
5) gevoeligheid voor
het detecteren
5) Signaleren van
zingevingsvraagstukke
n: een latende modus
aannemen
9) De mate van
123
2
Rob van Loenen
55
Verpleegkundige
3
heb ik de neiging om
sneller te gaan werken,
harder te fietsen etc. Maar
de drukte zit misschien
nog t meest in mijn
hoofd. Allerlei gedachten
over hoe ik alles het beste
en/of efficiënter kan doen
etc. Hierdoor ben ik er
soms niet altijd bij met
mijn aandacht. Verder
betrap ik mezelf erop dat
ik soms nog niet "los" ben
van de vorige patiënt.
Begrijp ik je goed
verpleegkundige 2 dat je
ook zegt dat je jezelf meer
ruimte gunt om niet altijd
het beste of het meest
efficiënt met zinvragen
van de patiënt om te
gaan?
Ik heb geleerd om de
vragen gewoon te stellen.
Vaak voel je wel aan
wanneer dit kan of niet.
Als het niet kan, merk je
aan de patiënt of netwerk
wel of ze er aan toe zijn of
niet. Meestal zijn ze blij
dat deze vragen gesteld
worden omdat ze het zelf
moeilijk vinden om
erover te beginnen. Als
patiënten zelf met vragen
komen, is het meestal
belangrijk om te luisteren
en door te vragen. Er
hoeft niet altijd een
antwoord te zijn.
Ik heb het gevoel genoeg
vaardigheden te bezitten;
durf, luisteren, spiegelen
etc Soms is het moeilijk als
er veel psychische
problemen bij zitten of als
vraag: ruimte en
tijd en gunnen.
stimulerende factoren
in de klinische
werkomgeving
Door werkdruk
drukker in het
hoofd over hoe
werk efficienter
kan.
Er daardoor er
niet bij zijn met
de aandacht.
Daarnaast moeite
om los te komen
van patiënt
Reactie op V2
Parafrase.
Reactie op:
aanvoelen juiste
moment en vraag
rondom
vaardigheden.
De zinvragen
gewoon stellen.
Je voelt aan
wanneer dit kan.
Patient of
netwerk geven
signalen hierover.
5) Signaleren van
zingevingsvraagstukke
n
5) Gevoeligheid voor
het detecteren
18) Erkent het belang
van de invloed
van spiritualiteit op
het lichamelijk en
psychosociaal
welbevinden
Meestal zijn ze
blij als je het
vraagt.
Belangrijk om: Te
luisteren en door
te vragen.
5) Signaleren: De
verpleegkundige moet
een latende modus
aannemen
Er hoeft niet altijd 9) De mate van
124
patiënt wel antwoorden
wil. Ik verwijs dan wel
eens door naar wat past
bij de patiënt; iemand uit
het netwerk, van de kerk
of psycholoog.
een antwoord te
zijn.
vertrouwen in de
eigen bekwaamheid
Vertrouwen in
vaardigheden:
Durf, luisteren,
spiegelen
4) Kenmerken van
zingevingsvraagstukke
n: Niet altijd te
beantwoorden
13) Doorverwijzing
Moeilijk wanneer: naar andere
psychische
zorgdisciplines
problemen of als
patiënt
antwoorden wil.
Soms verwijst ze
dan door naar
iemand uit
netwerk, kerk of
psycholoog.
Rob van Loenen
6 augustus 2013.
2e vraag.
56
57
Verpleegkundige
2
Verpleegkundige
2
De tweede vraag van
dinsdag 6 augustus luidt:
Vergt een gesprek over
zinvragen een bepaalde
houding, insteek, manier
van benaderen door de
verpleegkundige?
Bewustzijn over je eigen
levensvragen, maakt dat
je deze ook beter herkent
bij cliënten / anderen. Je
wordt het als het ware
gevoeliger voor.
2e vraag
Bewustzijn over
eigen
levensvragen
zorgt voor
gevoeligheid
hiervoor bij
cliënten.
3) De vertrouwdheid
met de eigen
spiritualiteit is
richtinggevend
5) Signaleren:
Het bespreekbaar maken
of inhaken op deze
vragen vraagt een rustige,
open, uitnodigende
houding. De ander de
ruimte geven om zijn
verhaal te doen, maar
ook vragen durven stellen
doorvragen. Uiteraard
stem je altijd af op de
ander, dus je kijkt wie je
voor je hebt en past z.n je
houding aan. De ene
situatie vraagt wat meer
Bespreekbaar
maken vereist:
rustige, open,
uitnodigende
houding.
5) Signaleren: De
verpleegkundige moet
een latende modus
aannemen
Ruimte geven om
verhaal te doen.
Durven vragen
stellen/doorvrage
n
gevoeligheid voor
het detecteren van
deze vragen
7) Interventie
6) Voorwaarden
interventies: De
patiënt moet erkend
worden
Afstemmen op
125
58
Verpleegkundige
3
Rob van Loenen
7 augustus 2013
1e vraag
voorzichtigheid / aftasten
dan de andere.
Ik sluit me aan bij
verpleegkundige 2. Je
moet je open opstellen en
laten zien dat je tijd hebt.
Soms denken patiënten
nog al eens dat je toch
geen tijd hebt, maar juist
bij palliatieve patiënten
trek je hier ook tijd voor
uit. Dus ook rust uitstralen
en wat patiënten ook
vaak fijn vinden is, als je
zelf wat durft te vertellen.
ander: pas o.a. je
houding aan
Bevestigen V2:
Openstellen,
laten merken dat
je tijd hebt.
Rust uitstralen
Patiënten
waarderen
persoonlijk delen.
5) Signaleren: De
verpleegkundige moet
een latende modus
aannemen
9) Het perspectief van
de verpleegkundige
op spirituele zorg
6) Voorwaarden
interventies) er moet
een vertrouwelijke
relatie met de cliënt
worden opgebouwd
Goedemorgen allemaal!
Inleiding
Vandaag is de laatste
officiële dag van het
1e vraag
onderzoek. Het is ook
meteen de meest rustige
dag.
De antwoorden van
verpleegkundige 3 heb ik
omdat het onmogelijk was
voor haar om reacties te
plaatsen, via mijn eigen
account in ons gesprek
geplaatst.
De eerste vraag van
woensdag 7 augustus en
de laatste vraag van het
onderzoek luidt:
Vind je dat in de opleiding
voor verpleegkundigen
meer aandacht besteed
moet worden aan het
onderwerp omgaan met
levens- en
zingevingsvragen?
Heb je behoefte aan
bijscholing op dit terrein?
Zo ja, in welke vorm (bijv.
informatie a.d.h.v. recente
literatuur, intervisie/supervisiebijeenkomsten,
126
59
Verpleegkundige
2
60
Verpleegkundige
2
training in vaardigheden,
een cursus, klinische
lessen)?
Ik vind intervisie wel heel
geschikt hiervoor.
Casuïstiek bespreken met
elkaar.
Ik weet eerlijk gezegd niet
zo goed hoeveel aandacht
het krijgt in de huidige
opleiding. In mijn
opleiding kwam het niet
zoveel aan bod, dat is
jammer. Echter toen ik
verpleegkunde begon was
ik 18 en misschien nog
een beetje te groen
hiervoor. Het meeste heb
ik geleerd door ervaring,
maar ook door het ouder
worden, je eigen
levenservaring. Ik vind het
Intervisie/
casuistiek
bespreken.
Weinig scholing
vroeger.
Weet niet
hoeveel aandacht
er nu voor is
tijdens de
opleiding.
Teleurstelling
over tekort
scholing.
Leren over
zinvragen door
werk en
levenservaring.
een boeiend onderwerp,
zou me er verder in willen
verdiepen d.m.v literatuur
en door intervisie of
Uitspreken
casuïstiek, zoals
interesse en
hierboven beschreven
behoefte in
verdere
verdieping.
61
Verpleegkundige
2
laatste dag vandaag, ook
voor mijn werk, want ik
heb nu vakantie! Ik vond
het leuk om mee te doen.
Ik heb wel gemerkt dat ik
makkelijker praat dan
schrijf en had soms het
idee dat dit thema
middels gesprekken
misschien iets meer
diepgang zou kunnen
krijgen. Je kan dan sneller
/ makkelijker op elkaar
17) Verbeterpunten:
Kennis door
werkervaring over
spirituele zorg moet
tussen
verpleegkundigen
worden gedeeld
14) Het onderwijs in
spirituele zorg &
17) Verbeterpunten:
geen vast onderdeel
uit van het curriculum
16) Verpleegkundigen
vinden dat zij niet
genoeg training en
onderwijs in spirituele
zorg ontvangen
3) De vertrouwdheid
met de eigen
spiritualiteit is
richtinggevend
15: De effectiviteit
van spirituele zorg
in het curriculum
(Nuancering).
16) Behoefte aan
(bij) scholing
14) Het onderwijs in
spirituele zorg
V2 neemt
afscheid.
127
Rob van Loenen
Rob van Loenen
62
Verpleegkundige
4
reageren, directer
doorvragen etc... Fijne
zomer allemaal en
misschien ook fijne
vakantie.
ontzettend bedankt voor
je deelname en je inzet bij
de voorbereiding van het
onderzoek! Ik neem je
advies zeker mee. Fijne
vakantie!
Verpleegkundige 2 zegt
dat ze o.a. veel heeft
geleerd van haar ervaring
over zingevingsvragen.
Het delen van ervaringen
met collega's bij intervisie
kan dan inderdaad heel
vruchtbaar zijn denk ik.
Herkennen de andere
verpleegkundigen dit?
Hebben jullie ook
behoefte aan andere
vormen van onderwijs?
Beste allemaal: op het
ogenblik heeft zingeving
weinig aandacht in de
opleiding. Dat zou zeker
een plaats moeten krijgen
in het onderdelen
palliatieve zorg en
preventie. Er bestaan
natuurlijk ook aparte
opleidingen voor, die
geschikt zijn voor ervaren
verpleegkundigen. De
betreffende
verpleegkundige kan
voldoende ondersteuning
vinden bij diverse
groepen in de thuiszorg
organisatie. Bij Buurtzorg
bestaan diverse groepen.
Bedankt V2 voor
deelname.
Parafrase V2
vragen voor
herkenning bij
andere
verpleegkundigen
.
Zingeving te
weinig plek in de
opleiding.
Moet zeker
onderdeel uit
maken bij
onderdeel:
Palliatieve zorg
en preventie.
Ervaren
verpleegkundigen
kunnen aparte
opleidingen
volgen.
Verpleegkundige
n kunnen nu
voldoende
ondersteuning
krijgen van
groepen bij
14) Het onderwijs in
spirituele zorg
&
17) Verbeterpunten:
Spirituele zorg moet
een expliciete en
constante factor zijn
in het onderwijs
16) Verpleegkundigen
vinden dat zij niet
genoeg training en
onderwijs in spirituele
zorg ontvangen
14) Het onderwijs in
spirituele zorg
17) Verbeterpunten:
Kennis door
werkervaring over
spirituele zorg moet
tussen
verpleegkundigen en
met andere
zorgdisciplines
128
Buurtzorg.
Rob van Loenen
Rob van Loenen
Bedankt voor je reactie
verpleegkundige 4, zou je
wat meer kunnen
vertellen over de aard van
de diverse groepen bij
Buurtzorg waar
verpleegkundigen terecht
kunnen wat betreft
zingeving?
We zijn aanbeland bij het
einde van dit
groepsgesprek. Heb je een
vraag gemist of is er nog
iets waarover je nog wel
iets wilt zeggen?
Je kunt nog de komende
twee weken blijven
reageren op vragen die je
nog niet hebt beantwoord
of op reacties van andere
verpleegkundigen.
Wij willen je namens de
Universiteit Utrecht heel
hartelijk bedanken voor
de tijd en energie die je
hebt besteed aan het
beantwoorden van de
vragen! Je reacties zijn
heel waardevol voor ons
onderzoek.
Je antwoorden worden
anoniem verwerkt tijdens
de analyse van de
gegevens. Ben je
geïnteresseerd in de
resultaten van het
onderzoek, dan kan ik je
t.z.t. mijn scriptie per email opsturen. Mocht je
dit willen, wil je dit
aangeven?
Heb je nog andere vragen
worden gedeeld
(Nuancering)
Bedanken V4
voor reactie.
Vragen
verheldering over
de aard van
diverse groepen.
Bedanken
verpleegkundigen
voor hun
deelname.
129
dan kun je bij mij terecht
via mijn e-mail;
robvanloenen1985@gmail
.com.
130
Bijlage 3:
Informatiebrief over de deelname aan het onderzoek ‘Zingeving in de verpleegkundige
zorg’
Beste verpleegkundige,
U bent uitgenodigd om mee te doen aan een onderzoek over de rol van zingevingsvragen in
het contact tussen verpleegkundige en patiënt. In deze brief vindt u informatie over dit
onderzoek.
Doel van het onderzoek
Onderzoekers van de Universiteit Utrecht willen onderzoek doen naar ‘Zingevingsvragen in
het contact tussen verpleegkundige en patiënt in de intra en extra murale zorg’. Komen
verpleegkundigen zingevingsvragen tegen in hun contact met patiënten? Zo ja, welke?
Welke keuzes maken verpleegkundigen in het omgaan met de zingevingsvragen van hun
patiënten? Welke rol speelt de zingeving van de verpleegkundigen in het omgaan met
zingevingsvragen van cliënten? Dit deel van het onderzoek zal zich richtten op de ervaringen
van verpleegkundigen in de extramurale zorg.
Ziekte grijpt op verschillende manieren in, in de kwaliteit van ons bestaan:
-op het fysieke niveau, bv. bij pijn, orgaanschade, chronische aandoeningen;
-op het psychische niveau beïnvloedt ziekte o.a. zelfbeeld en toekomstverwachtingen;
-op het sociale niveau kan ziekte invloed hebben op de aard van onze sociale contacten en
onze plaats in de samenleving;
-op het spirituele niveau roept ziekte vragen op over de zin van het bestaan. Wat betekent
dit voor mij? Waarom overkomt mij dit? Waar val ik op terug? Wat betekent mijn leven nog?
Welke houding en richting kies ik? Hoe houd ik het roer in eigen hand?
Verpleegkundigen krijgen ook met de patiënt als ‘zingever’ te maken. Ons onderzoek is
gericht op de vraag of de zinvragen van de patiënt zich voordoen in het contact met de
verpleegkundige en op de vraag hoe deze zinvragen zich voordoen. Het onderzoek zal zich
richten op de wijze waarop de verpleegkundige hier al of niet op in gaat. Er wordt gezocht
naar antwoorden op de vraag welke keuzes verpleegkundigen maken in het omgaan met
zingevingsvragen van hun patiënten. In hoeverre bestaat er bij verpleegkundigen behoefte
om aan deze zingevingsvragen aandacht te geven in hun patiëntenzorg? Hoe gaan zij om
131
met al dan niet expliciete zinvragen van de patiënt? Voelen zij zich voldoende toegerust om
adequaat met deze vragen om te gaan? Daarom zal ook onderzocht worden waar
verpleegkundigen behoefte aan hebben op dit gebied.
Belang van deelname aan het onderzoek
Op het gebied van zingeving in relatie tot ziekte en stressvolle levensgebeurtenissen is vrij
veel onderzoek gedaan. Ook zijn er al een aantal onderzoeken gedaan naar hoe
verpleegkundigen omgaan met zingevingsvragen van patiënten. Als onderzoekers willen wij
nog meer inzicht krijgen in de meningen en behoeften van verpleegkundigen ten aanzien dit
aspect van hun werk en zo nodig komen tot een gerichter onderwijs- en bijscholingsaanbod.
Methode van onderzoek en de vertrouwelijkheid van de gegevens
Dit onderzoek zal worden uitgevoerd met verpleegkundigen die werkzaam zijn in de
extramurale zorg door middel van een online groepsgesprek via een gesloten groep op
Facebook. Dit betekent dat de groep niet zichtbaar is voor andere gebruikers op Facebook
(op Facebook wordt dit een geheime groep genoemd). Wij geven alleen verpleegkundigen
die aan dit onderzoek deelnemen, toegang tot de groep. Verder zijn twee onderzoekers in
de groep aanwezig. Met alles wat u inbrengt zal vertrouwelijk worden omgegaan. Tijdens de
uitwisseling van ervaringen via Facebook kunt u uw persoonlijke gegevens voor andere
deelnemers afschermen door dit op uw Facebook pagina aan te geven. De onderzoekers en
andere deelnemers van het onderzoek zien wel uw gebruikersnaam en foto. Alleen de
onderzoekers zullen op de hoogte zijn van uw e-mailadres en persoonlijke gegevens zoals
leeftijd en opleiding. Deze persoonlijke gegevens behandelen wij vertrouwelijk.
De gegevens van het onderzoek zullen worden geanonimiseerd en vinden hun neerslag in
een afstudeerscriptie. Op basis van de onderzoeksgegevens zal het mogelijk zijn algemene
uitspraken te doen over de aandacht van verpleegkundigen voor zinvragen van patiënten in
de extramurale zorg.
Praktische informatie: wat is de bedoeling?
U wordt uitgenodigd om via de gesloten online gespreksgroep ‘Zingeving in de
verpleegkundige zorg’ te reageren op vragen. Hiervoor is het nodig dat u een Facebook
account hebt of een account aanmaakt, zodat u kunt worden uitgenodigd voor de
gespreksgroep. Het groepsgesprek zal eind juni 2013 plaatsvinden. De vragen gaan over hoe
u omgaat met zingevingsvragen van patiënten. In deze periode zijn er ook ongeveer twintig
andere verpleegkundigen die de gespreksgroep bezoeken. Samen met hen, en met twee
onderzoekers, kunt u via de groep ervaringen uitwisselen. De gespreksgroep wordt
opgeheven, als het onderzoek is afgerond.
132
Na afloop van de periode zullen de onderzoekers u een paar vragen stellen over wat u vond
van deze manier van ervaringen uitwisselen. Deze vragen zult u per e-mail toegestuurd
krijgen.
Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen
Het onderzoek kost u alleen tijd, een week lang, ongeveer 10-30 minuten per dag. Er zijn
geen verdere nadelen. U kunt zelf bepalen hoe vaak en wanneer u op de vragen via de
online gespreksgroep wilt reageren, zolang het binnen de afgesproken periode is.
Stoppen van deelname aan het onderzoek
Uw deelname aan dit onderzoek is geheel vrijwillig en u kunt zich op ieder moment terugtrekken uit
het onderzoek.
Nadere informatie
Wanneer u nog vragen hebt over dit onderzoek dan kunt u zich richten tot één van de onderzoekers.
Met vriendelijke groet,
BA Rob van Loenen, onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, geestelijk verzorger in opleiding,
Faculteit Geesteswetenschappen, Tel. 06-57592961, [email protected]
Dr. Wim Smeets, onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, Faculteit Geesteswetenschappen.
Tel. 024 361 33 20, [email protected]
133
Download