3 WERELDGODSDIENSTEN en NIET-RELIGIEUZE

advertisement
3
WERELDGODSDIENSTEN en NIET-RELIGIEUZE
WERELDVOORSTELLINGEN
3.1 Verantwoording
TUSSEN TRADITIE EN TOEKOMST
Communicatie in de godsdienstles
Een sleutelwoord in het nieuwe leerplan RK-godsdienst is de communicatie in de les.
Leerkracht en leerlingen gaan samen op weg op hun zoektocht naar waarden en zingeving.
Dat gebeurt met als voornaamste doelstelling de bevordering van de menswording van het
kind.
Communicatie om de communicatie kan dan wel een agogische doelstelling zijn, in de
godsdienstles echter mag ook verwacht worden dat zij over iets gaat, dat zij inhoud heeft én
dat zij de kinderen helpt om een godsdienstige (en christelijke) levensvisie te verkennen.
Daarom is het goed dat de leerkracht voorbereid is op de uiteenlopende signalen die zij
allemaal in het communicatiegebeuren kan opvangen. Enerzijds om ze ernstig te nemen en te
respecteren, anderzijds om ze te begeleiden naar het eigenlijke lesdoel: op het spoor komen
van waarden en zingeving. Ook in de doorsnee klas zal men bij de kinderen echo’s horen van
wat er in de grotemensenwereld op levensbeschouwelijk vlak omgaat.
In (al te) grote lijnen kan men in onze samenleving een zestal houdingen t.a.v. godsdienst en
zingeving onderscheiden. 1. Mensen die ervan overtuigd zijn dat God niet bestaat en dat de
mens zelf de zingever is van alle dingen. Dit leidt tot een praktisch (atheïstisch) humanisme.
2. Zij die geen of maar matige interesse hebben voor levensbeschouwelijke of godsdienstige
ideeën. Zij kiezen vooral voor de materiële waarden van het leven, waarvan zij zoveel
mogelijk willen "genieten". 3. Het vage deïsme (vooral bij jongeren) van "Er moet wel zoiets
zijn". Het houdt een zeker verlangen in naar zingeving en diepgang en is vooral gevoelig voor
de esthetische beroering (muziek, natuur, poëzie). 4. Mensen die godsdienstig opgevoed zijn
en zich blijven thuis voelen in de kerkelijke tradities, zonder dat dit echt op een zelfverworven
overtuiging steunt of aanzet tot een christelijk engagement. 5. Overtuigde en bewuste
christenen, al dan niet trouwe kerkgangers, die ook werken aan een "innerlijke verhouding
met God" en zich door Hem opgeroepen voelen om evangelische levenskeuzen te maken. 6.
Mensen met een andere godsdienst (bv. de islam) of die lid zijn van een religieuze (al dan niet
sektarische) beweging, waardoor zij vreemd staan tegenover het christendom.
Als men de communicatie open en ernstig organiseert, zullen kinderen in de klas zeker
uitspraken doen of gedragspatronen vertonen die beïnvloed zijn door één of meer van deze
zes benaderingen, zoals zij die in hun eigen leefmilieu én in de media meemaken. De
uitgangsvragen waarvan de hele klas zich moet bewust worden, zijn: (Hoe) kunnen wij
ondanks al onze verschillen samenleven? (Hoe) kunnen wij met elkaar praten? (Hoe) kunnen
wij elkaar aanvullen, verrijken? (Hoe) kunnen wij elkaar helpen om mens" te worden?
Voor de leerkracht is het dan een taak om vanuit alle opgesomde levenshoudingen de
positieve elementen te laten ontdekken die voor elk kind belangrijk en zinvol kunnen zijn.
Alweer in (al te) grote lijnen kan zij aandacht vragen voor: 1. De zorg van het (atheïstisch)
humanisme voor de vermenselijking van de wereld, de eerbiediging van de mensenrechten, de
emancipatie van de mens, de individuele vrijheid. 2. Het belang van de materiële waarden
("Geen welzijn zonder wel-vaart", het noodzakelijk evenwicht tussen arbeid en ontspanning,
het recht om "echt" te leven en te genieten van de schepping. 3. De feeling voor de
verwondering, het mysterie achter en in de dingen en de mensen, het belang van de zinvragen
en de be-zin-ning daarover. 4. De rijkdom en de diepte van een religieuze cultuur, de zin voor
symbolen, rituelen, liturgie en sacramenten. Het gemeenschapsaspect daarvan: (religieuze)
tradities die verbondenheid onder de mensen stichten. 5. Het bijbelse godsbeeld van Jezus en
van de christenen (liefdevolle, bevrijdende Aanwezigheid), de profetische ethiek van Jezus
(veel raakpunten met het humanisme!), de wil van de Kerk om een gemeenschap over alle
grenzen (van volk, ras, taal, geslacht, status,...) te zijn, het uitzicht op de vervulling en
voltooiing van het leven, de vergevensgezindheid die altijd nieuwe kansen geeft. 6. De
verrassende aspecten van andere godsdiensten, bijvoorbeeld het uitgesproken monotheïsme
van de islam en de verregaande trouw van belijdende moslims aan God, in hun praktische,
dagelijkse leven. Dit alles is maar een greep uit de vele mogelijkheden.
Leerkrachten die zich afvragen waarover het in de nabije toekomst in de godsdienstles moet
gaan, vinden hier een antwoord. De communicatie over alle thema’s die in de vorige
paragraaf aan bod komen, vormt de vruchtbare bodem voor de inhoud van het vak godsdienst.
De meeste thema’s of deelaspecten daarvan worden trouwens uitgediept op het niveau van de
kinderen in de onderwerpen die per graad voorgesteld worden. Daarbij wordt telkens op
harmonische (niet kunstmatige of opgedrongen) wijze de link gelegd naar de christelijke
aansluiting of benadering.
Het kan niet genoeg onderstreept worden dat deze aanpak tot het wezen zelf van het vak
godsdienst behoort: in tegenstelling tot de indoctrinatie, de geloofsverdediging en de militante
onverdraagzaamheid die het vak in vroegere tijden kenmerkten, heeft het zich thans herbrond
in de evangelische wil (cf. Jezus!) om "het beste uit elke mens te halen" en daarover het Licht
van Gods liefde te laten schijnen. Net zoals Jezus deed, wordt die mens onbevangen en
respectvol tegemoet getreden, wie of wat hij ook is (tollenaar, zondaar, Romein, Samaritaan,
heiden, prostituee, melaatse, blinde, verlamde, bezetene,...). Hij/zij wordt niet veroordeeld,
maar geprezen om de liefde die hij/zij betoonde of om het geloof (in het visioen van het Rijk
Gods) dat hij/zij in zich bleef dragen. Dat is ook de goede weg om kinderen die daar van
huize uit niet aan toe zijn, niet te frustreren in de godsdienstles, maar ze met bevestiging van
hun eigenwaarde op het spoor te laten komen van wat dat Rijk Gods als christelijk begrip
eigenlijk zou kunnen betekenen.
Toegegeven, deze weg is niet gemakkelijk en lichtjes onvoorspelbaar wat het leerproces
betreft. Hij veronderstelt ook dat de leerkracht zélf dieper durft ingaan op alle houdingen, ook
de geëngageerd godsdienstige, die men tegenover de zingeving kan aannemen en daar eerlijk
de positieve waarden kan uithalen waar de kinderen hun voordeel kunnen mee doen. Zij mag
hen niet ongewild "inlijven" in het christendom. Maar als zij erin slaagt de christelijke
godsdienstles als een verrijkende ontmoetingsruimte te laten ervaren, is dat het grootste
geschenk dat zij de kinderen kan geven.
MARCEL VERHELST
3.2.
Het Humanisme
3.2.1 Situering
Humanisme = geestesstroming met een hoge opvatting over de mens. Er bestaat een gelovig en
een niet-gelovig humanisme. Dit laatste beperkt zich in zijn
beschouwingen en in zijn levenshouding tot het
binnenwereldse. Er zijn verschillende auteurs en verschillende
opvattingen. Wij bespreken een vorm van georganiseerd
humanisme nl. het Humanistisch Verbond.Het werd opgericht
in 1946 in Nederland en in 1951 in België.In 1952 had in
Amsterdam het eerste internationaal humanistisch congres
plaats waarbij de “International Humanist and Ethical Union”
werd gesticht. Wij lezen de beginselverklaringen zoals ze op
het congres van 1955 geformuleerd en aanvaard werden en
gecommentarieerd door de humanist H. Bonger in “Modern
niet-godsdienstig humanisme”, Nijmegen 1961.
3.2.2 Stellingen
a De humanistische levensovertuiging wordt gekenmerkt door pogen leven en wereld te
verstaan met een beroep op menselijke vermogens en zonder uit te gaan van bijzondere
openbaring.
-levensovertuiging: het gaat minder om abstracte waarheden dan om een inspiratiebron
voor het leven, als hulp.
-pogen: volledig inzicht in mens en wereld is toch niet mogelijk; zet ook aan tot
bescheidenheid tegenover mysterie van het zijn.
-beroep op ...: optie: de enige aanvaarde kennisbron zijn de ervaringen; met wat
daarbuiten valt mag de mens geen rekening houden, dus zeker niet met bijzondere
openbaringen zoals Kerk en Bijbel die presenteren.
b Het Humanisme acht een waardenbesef, dat niet naar wille keur kan worden gewijzigd,
wezenlijk voor de mens.
-waardenbesef: de mens is drager van een waardenbesef: goedheid, schoonheid,
waarheid, rechtvaardigheid, enz. Dit besef is niet buitenmenselijk, maar
bovenpersoonlijk, het overstijgt het individu en kan dus niet zomaar worden veranderd.
--de “autonomie van het zedelijke oordeel” is hiervan een gevolg: het ontsnapt aan de
mens en de absoluutheid hiervan is niet rationeel te verklaren.
--ander gevolg: geen autoritaire gewetensvorming, noch verplichting van buitenaf zonder
motivatie, noch willekeurig gedrag; alleen gehoorzaamheid aan de innerlijke verplichting
is mensontplooiend.
c Het humanisme eist de voortdurende bereidheid zich in denken en doen redelijk te
verantwoorden.
-redelijk: rede moet 1° samenhang zoeken tussen de chaotische ervaringen; 2° eigen
ervaring en overtuiging toetsen aan de waarheid; 3° bereid zijn rekenschap te geven van de
eigen stellingname, in discussie te treden met anderen; zoniet inquisitie en dictatuur.
--maar totale transparantie en totaal doorzicht in het laatste waarom blijft onmogelijk; toch
moet men pogen zoniet blijven wij vreemden voor elkaar.
d Het humanisme eerbiedigt de mens als enkeling en als lid van de samenleving in zijn
menselijke waarde.
-enkeling: de concrete mens dient geëerbiedigd: hij mag nooit als middel gebruikt worden.
-lid van de samenleving in menselijke waarde: nooit een mens laten schuilgaan achter
abstracties zoals ras, natie, kerk, klasse. Ook niet tegenover dé waarheid en dé rede of dé
moraal.Dus grote verdraagzaamheid en eerbied voor het anders zijn is absoluut
noodzakelijk.
--dit is geen pleidooi voor naïviteit: de mens is klein en zelfzuchtig in zijn dagelijkse doen;
toch blijft hij als menselijk wezen eerbied-waardig en moet men steeds hopen op
beterschap en moet men begrip kunnen opbrengen voor de tekorten.
e Het humanisme erkent dat de mens deel heeft aan natuurlijke, maatschappelijke en kosmische
verbanden.
-verbanden: wij zijn niet alleen betrokken op de anderen maar ook op het andere
--dit betrokken-zijn kan belevingswerkelijkheid worden: men kan beschouwen en beleven
(= vorm van religiositeit); kan bron worden van kracht en inspiratie.
f Het humanisme stelt vrijheid en gerechtigheid als eis voor het persoonlijk en maatschappelijk
leven.
-vrijheid: = opdracht om datgene wat men als waarde in het leven ontdekt in het leven te
verwezenlijken.
--onvrij is men soms door fysisch of geestelijk geweld van anderen; dikwijls door eigen
hartstochten
-de samenleving moet zorgen voor rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en vrije
meningsuiting.
--enige samenleving die dit waarborgt: de westerse democratie
3.2.3 Bedenkingen
-bij a:
-prachtig uitgangspunt
-waarom uitsluiten van openbaring? en als er nu eens rationele gronden waren om met
de mogelijkheid van openbaring rekening te houden? ( mijn godsgeloof kan gemotiveerd zijn )
- bij b: -als men aanvaardt dat de ethische - en andere waarden nooit volledig kan verantwoorden
vanuit de louter binnenwereldse levensorde mag men dan niet op zoek gaan naar een “verdere”
uitleg?
- bij c: - uiterst waardevol principe
- ook christenen hebben de waarheid niet in pacht en moeten beducht zijn voor
onverdraagzaamheid
- bij d: -erg belangrijk principe waartegen christenen zwaar gezondigd hebben in de loop van
de geschiedenis: bijv. Inquisitie in de Middeleeuwen en allerhande onverdraagzaamheid tot op
vandaag
- bij e: -beleven van onze band met de kosmos is levensnoodzakelijk , vandaar de zorg voor de
aarde die ook in christelijke teksten benadrukt wordt
- bij f: -dit mag evenwel geen pleidooi zijn voor absoluut liberalisme
3.2.3 TEKSTEN UIT: MAECKELBERGHE,R; DE UITDAGING.
1
DE WERELD IS EEN BEWEGEND VERANDERLIJK KLUWEN WAARIN DE
MENS, PRODUKT VAN DE EVOLUTIE, ZIJN IDENTITEIT ZOEKT. HIJ VRAAGT
NAAR DE ZIN VAN WERELD EN LEVEN EN NAAR DE MOGELIJKHEID TOT
VRIJHEID.
p 22
…
2
...In die dualistische wereld leven wij, geconfronteerd met de vaak prangende realiteit
van elke dag, maar vér-kijkend voorbij die onmiddellijke werkelijkheid. Daarbij ervaren
wij als een zekerheid de persoonlijke vrijheid of onvrijheid van het individu. Is dat weer
niet merkwaardig? Naarmate de mens zich meer en meer inschakelt in de algemene
materiële context, zich beter leert kennen als geprogrammeerde leefmachine, met alle
mechanismen en determinanten vandien, naarmate hij zichzelf meer en meer ziet als een
lijdzame of gerevolteerde medespeler, een accident of een incident van het Al, poogt hij
zich tegelijkertijd op te stellen als eenmalig, sterk gedifferentieerd individu, en
beklemtoont hij in toenemende mate zijn recht om anders te zijn. Hij eist wat hij, bij
gebrek aan betere term, zijn persoonlijke vrijheid noemt. Hij is, zoals de dichter het zei,
een god in ‘t diepst van zijn gedachten.
Die gespletenheid speelt ons parten. Wij hebben vaak de indruk met onszelf in
tegenspraak te zijn en zoeken formuleringen die ons van dit onbehagen bevrijden. Het
woord krijgt daarbij vaak een soort magische kracht. We weten dat lichaam en geest één
zijn in hetzelfde individu, maar houden materialiteit en spiritualiteit gescheiden. We zien
ons lichaam als zuiver materieel, een biochemische aangelegenheid, en aanvaarden onze
materiële afhankelijkheid omdat we hopen die in toenemende mate te kunnen beheersen.
Maar tegelijk doen we alsof we geestelijk wel autonoom zouden zijn, vrij en
onafhankelijk denkend. Is het gevoel dat we hebben zelfstandig te oordelen, te beslissen,
te handelen niet méér dan een indruk, of is die zelfstandigheid ook een werkelijkheid, zo
ja in welke mate wel of niet? Is kiezen uiteraard mogelijk?
Met dit soort vragen zitten we op het terrein van de wijsgeren, de fysici, de psychologen,
de neurofysiologen en nog vele andere geleerde disciplines. Geen daarvan heeft sluitende
antwoorden. Elk heeft zijn methodes, zijn taal, zijn thema’s en theorieën. De waarheid
zal allicht bestaan in deelantwoorden. Al naar onze geaardheid zullen we daar vrede mee
nemen of niet, zullen we verder gaan zoeken of berusten, zullen we compromissen
sluiten met de dwingende werkelijkheden, zullen we dromen, zullen we aanvaarden of
verwerpen, gedwee zijn of in opstand komen.
Zij die deze problematiek niet aankunnen, en zij die overtuigd zijn dat de vraagstelling
fout is en dat er geen antwoord komen kan, zij die menen niet te kunnen weten en dus
ook niet verder zoeken, zeggen van zichzelf dat ze agnostisch zijn, niet-weters. Anderen
die denken in de ene of de andere richting te vorderen in de moeilijke taak van het vorsen
naar eigenheid en begrip, noemen zich zus of zo, en vinden in hun overtuiging de
motivering om verder te zoeken.
Zijn de niet-weters dan helemaal ..."niets"? Hebben zij dan geen enkel houvast?
Helemaal niet. Het is niet omdat zij de oude godsdienstige dogma’s hebben verworpen
en in geen nieuwe mythes geloven, dat zij nihilisten zouden zijn. Echte nihilisten zijn
uiterst zeldzaam. Geen enkel mens die zich gelukkig voelt kan bij de gedachte "niets" te
zijn, niets te weten en niets te kunnen of te kennen. Ieder mens is deelachtig aan een
collectief gebeuren, want hij kan alleen leven in gemeenschap. Elke mens is daardoor,
willens nillens, betrokken. Uit die betrokkenheid put hij de argumenten voor zijn eigen
zinnige levenshouding. Wat hij ook van de wetenschap verwacht of niet verwacht,
uiteindelijk gaat hij bij de zingeving van zijn leven uit van zichzelf en van zijn
medemens. Hij heeft niets anders, maar wat hij heeft is een onmeetbare wereld, zo rijk
gevarieerd dat ieder zijn gading kan vinden.
HET GEWETEN VAN DE MENS, DE OPPERSTE RECHTER VOOR EEN
VRIJZINNIG HUMANIST, IS EVENZEER DOOR DE GEMEENSCHAP ALS DOOR
HET INDIVIDUELE ZIJN BEPAALD.
p 30
... Uit dit alles blijkt duidelijk dat het geweten, dat net als het lichaam in gans de loop van
een mensenleven groeit, evolueert, zich ontwikkelt, aftakelt, ontaardt, evenzeer een
gemeenschapszaak is als een individuele aangelegenheid. Zeggen dat het geweten een
gemeenschapszaak is betekent ook dat de gemeenschap mede bepalend is voor het
individuele geweten. Een individu is niet los te denken van de gemeenschapsstructuren
waarvan hij deel uitmaakt. Het is niet bekend in welke mate dat geweten strikt genomen
het resultaat is van erfelijke aanleg of in welke mate het resulteert uit de effecten van het
gemeenschapsleven. Af en toe laaien specialistentwisten op, onder meer wanneer dat in
cijfers wordt uitgedrukt, maar voor onze mensvisie is dat kwantitatieve aspect - indien
het zinnig is daar een daar een kwantitatieve beschouwing aan te wijden - absoluut niet
relevant. Het is voldoende te stellen dat de persoonlijkheid van het individu, ook en
vooral zijn geweten, het resultaat is van de wisselwerking tussen individuele factoren en
socio-culturele groepsfactoren. Dat geweten is, precies door de dynamiek eigen aan elke
groep, iets dynamisch, betrekkelijk, veranderlijk, tijdelijk. Althans voor dat deel dat
socio-cultureel is bepaald.
Die betrekkelijkheid heeft alweer gevolgen. Doordat ik mezelf in gewone
omstandigheden niet kan verloochenen, zal ik voor de beoordelingen van mijn
gedragingen grijpen naar sociale maatstaven, naar de gangbare mening van mijn
medemensen, maar ook, en vooral wanneer mijn gedrag afwijkt van de gangbare regels,
naar mijn eigen criteria. Ik zal slechts één opperste rechter kennen, en dat is mijn eigen
geweten. Ik kan gewoon niet anders. Ook al zijn mijn eigen criteria ten dele sociaal
bepaald, ze zijn strikt persoonlijk. Mijn onvervreemdbare sociale dimensie zorgt ervoor
dat ik niet buiten de beoordeling van mijn medemensen kan, maar mijn eigen
persoonlijkheidsgroei bezorgde mij bovendien nog een eigen beoordeling. Uiteindelijk
zal die, in conflictsituatie primeren. Tenminste schijnbaar, want het is mij niet bekend of
ik op dat stuk, zoals op zoveel andere vlakken, onbewust compromissen sluit. Sommige
daarvan worden dan nadien ingekleed in min of meer bevredigende redeneringen...
Om te beletten dat teveel individuen er een eigen stelletje gedragscodes zouden op
nahouden hebben wij allerlei voorzieningen getroffen: een gemeenschap met té grote
diversiteit in moraal zou spoedig onleefbaar worden. We hebben onze gemeenschap
gehiërarchiseerd en sleutelen voortdurend aan het probleem van de tolerantie.
Het komt erop aan een evenwicht te vinden tussen een draagbaar aantal
gedragsmogelijkheden en een operationele gemeenschap. Het is een probleem dat
politiek wordt opgelost door een aantal instanties in ‘t leven te roepen die als
scheidsrechters moeten optreden, en wetten moeten opstellen die zoveel mogelijk ruimte
moeten laten voor persoonlijkheidsontwikkeling. Niet niks!
p 32
...Het blijkt verder dat ons geweten, net als de spraakmogelijkheid bijvoorbeeld, de
onvoorstelbare gecompliceerde hand-, vinger- en duimbewegingen waartoe wij in staat
zijn, gebonden is aan een bepaald deel van onze hersenen. Onze menselijke hersenen zijn
niet alleen relatief groter dan die van de verst ontwikkelde dieren, maar qua bouw ook
enigszins anders. Sommige delen zijn véél meer ontwikkeld dan die bij hogere
diersoorten. Vraag me nu niet of wij een geweten hebben "doordat" er een soort
gewetenscentrum in onze hersenen aanwezig is, ofwel of wij een gewetenscentrum in
onze hersenen hebben "opdat" wij een geweten zouden ontwikkelen. Dat is immers een
vraag die fundamenteel bepaald wordt door onze hele conceptie van al het bestaande, met
name de discussie over de finaliteit. Heeft alles een doel? Of is het begrip "doel" zoals
wij dat kennen uit onze eigen dagelijkse ervaring niet zomaar extrapoleerbaar naar het
Al. Dat zulke discussies buitengewoon boeiend kunnen zijn zal wel niemand betwijfelen.
Ze zijn, hoe we ook tegen deze problematiek aankijken, bijzonder verhelderend voor
onze eigen manier van denken.
3
DE MENS IS DE MAAT VAN ALLE DINGEN. HIJ MOET ECHTER ZIJN TOTALE
MILIEU EERBIEDIGEN; ZONIET DOET HIJ ZIJN EIGEN WAARDIGHEID TE
KORT.
p 37
... De ganse discussie over de mens centraal of niet-centraal blijkt uiteindelijk te berusten
op de interpretatie van een kort geformuleerd beginsel dat wil dat de mens de maat is van
alle dingen. Dat is een credo van ons modern humanisme, maar moet omschreven
worden,en zodra dat gebeurt, is iedereen het eens. Iedereen, dat zijn diegenen die zoals
wij uitgaan van eigen denkmiddelen, die een zekere autonomie opeisen en de wereld zien
door menselijke ogen.
Dit betekent dan weer niet dat wij geen twijfels hebben. Ons leven is zo vol contradicties,
we kunnen over zoveel dingen tegenstrijdig denken, zoveel zaken van zoveel kanten
bekijken en tot zoveel uiteenlopende beelden komen, dat we ook bescheiden moeten zijn.
Bovendien is het niet omdat wij over alles trachten te redeneren in koele zakelijkheid, dat
wij niet gevoelig zouden zijn voor het vele schone, dat wij niet zouden openstaan voor al
wat te maken heeft met affectiviteit.
4
EEN VERDRAAGZAME GEMEENSCHAP GEEFT AAN ZOVELEN MOGELIJK
ZELFONTPLOOIING.
VERDRAAGZAAMHEID HEEFT GRENZEN.
DERHALVE ZIJN CONFLICTEN INHERENT AAN DE SAMENLEVING.
INDIVIDUELE INZET KAN NA CONFLICTANALYSE MEEHELPEN AAN DE
BEHEERSING VAN PROBLEMEN, OOK MAATSCHAPPELIJKE.
p 40
... Aangezien alle mensen in zekere mate verschillend zijn, moet de gemeenschap aan
zoveel mogelijk individuen de kans bieden zichzelf in de grootst mogelijke mate te
realiseren. De enige beperking die voor de hand ligt is dat de mogelijkheden geboden aan
de ene, de ontplooiing van de andere niet mogen hinderen. Onder die mogelijkheden
reken ik evenzeer de materiële levensvoorwaarden als het psychologisch klimaat waarin
de mens gedijt. Dat klimaat is, meer dan vroeger werd vermoed, bepalend voor zo’n
mentale groei, en dus voor z’n persoonlijkheid...
p 42 ... Conflicten opponeren niet enkel individuen, maar ook groepen. Die schaalvergroting
heeft voor gevolg dat krachten van een aanzienlijk groter orde in ‘t spel komen, en ook
krachten -nog nauwelijks gekend- van een andere aard. Merkwaardig daarbij is dat het
individuele denken een handelen grondig gewijzigd worden wanneer het individu deel
gaat uitmaken van een conflictgroep. Hij gaat anders denken, voelen, doen. Hij is
opgenomen in en gebiologeerd door de massa en doet dingen die hij anders nooit zou
doen en waarvan hij niet eens vermoedde dat ze behoorden tot zijn fysische en
psychische mogelijkheden, zowel in positieve als in negatieve zin. Zijn individualiteit
wordt als het ware verdrongen en gesubstitueerd door iets dat niet helemaal vanuit de
individuele mens kan worden verklaard. Hier gelden duidelijk andere wetmatigheden.
Wat blijft er dan nog over van de zogeliefde autonomie?
Hoe moet men dan een individu beoordelen, en kan men dan nog wel spreken van
individualiteit? Is een termiet, of een bij, of een welkdanig ander koloniebeestje een individu,
of slechts een "deel" van de kolonie die eigenlijk "het" individu is? Of in de ene
omstandigheid wel en in de andere niet? Zeker de mens is geen bij of termiet, en het is niet
omdat hij soortgelijke kenmerken vertoont dat hij tot koloniebeestje dient te worden
gereduceerd! Maar toch...
Schema om een religie voor te stellen
X
voorstellingen en
eigenschappen
vóór- relatie tussen X
en W
na-relatie
tussn W en X
W
ONZE WERELD
werkelijkheid zintuiglijk waarneembaar
onderzoek naar relaties en oorsprong - einde
waarden(hiërarchie)
Toepassing op het christendom!
3.3 Het Hindoeïsme
Hindoeïsme als woord komt van het Sanskriet woord Sindhu (Indus). Het woord
verwees oorspronkelijk naar een streek en haar beschaving. Stilaan werd het woord gebruikt
om te zeggen dat men geen boeddhist of geen moslim was, zonder dat het daardoor een
positieve inhoud kreeg. In feite betekent vandaag de term “hindoeïsme” een collectief van
godsdiensten waaronder voornamelijk het visjnoesme, het sjivaïsme en het sjaktisme, die elk,
ook binnen zichzelf, erg verschillende opvattingen huldigen. Maar toch zijn er typisch
hindoeïstische kenmerken die we terugvinden in alle drie.
Wij zullen ons beperken tot enkele merkwaardige opvattingen die men in deze
godsdiensten tegenkomt en die een licht werpen op de bevrijdingswegen die aangeboden
worden.
3.3.1 Bronnen van het hedendaags hindoeïsme: 2 hoofdbronnen
- Enerzijds de dravidische cultuur: cultuur van de oude Indische bevolking (donkere
huidskleur): vanaf 3000 v.X. Er zijn verschillende goden o.a. een god van de dans (Nataya) en
van de yoga (Kunea); bovendien is er een god meester van het heelal die verschillende vormen
aanneemt, ook dierlijke (buffel, tijger, olifant, neushoorn); er is ook een godin-moeder die
zorgt voor vruchtbaarheid, zij huist in de takken van de vijgenboom en is ook verbonden met
bepaalde dieren. De gegevens uit deze cultuur zijn nog erg pover, vooral omdat het schrift nog
niet is ontcijferd.
- Anderzijds de vedische cultuur: cultuur van de Arische bezetter die rond 1800 v.X
Indië is binnengevallen vanuit het N. Deze blanke herdersstammen hebben hun eigen cultuur
en godsdienstige opvattingen opgedrongen aan de plaatselijke bevolking. Hun maatschappij is
verdeeld in 3 groepen: priesters, ridders en handarbeiders; de priesters zijn het belangrijkst
want op godsdienstig gebied staan de offers met heel precieze rituelen centraal. Niet toevallig
is Agni (vuur) de hoofdgod, naast andere natuurelementen.
3.3.2 Belangrijke geschriften:
VEDA (1500-500 v.X):
Rigveda:1028 liederen om de goden te aanroepen bij het offer
Samaveda: liederen ter begeleiding van de offers
Yayurveda: spreuken om te murmelen bij het voltrekken van de offers;
Atharveda: verzameling tovergezangen.(Later toegevoegd.)
BRAHMANAS (880-600 v.X):beschrijving en uitleg van de heilige handelingen in
de vorm van legenden.
ARYANANKAS (600 v.X): teksten om in het bos en in de eenzaamheid op te
zeggen, zij helpen om door mentale concentratie zich een te voelen met het absolute.
OEPANSHADEN (600-300 v.X): over de aard van de wereldgeest.
SOETRAS (500-200 v.X): over offers en wetten; o.a. kastenvoorschriften.
HELDENDICHTEN (?-500 n.X): o.a. MAHABHARATA over de nakomelingen van
koning Bharata nl. de Pandavans en de Kauravans, twee clans die elkaar bestrijden;
het beroemdste deel heet BHAGAVAD-GHITA, hierin legt de god Krishna aan de
held Arjoena uit: het wezen van god, wereld en ziel.
RAMANAYANA over de lotgevallen van de
held Rama en het gevecht met de koning der demonen Ravana.
POERANAS (100-500 n.X): 18 gedichten en verhalen i.v.m. de goden Vishnu en
Shiva en hun rol in schepping en vernieling.
**Al deze geschriften hebben hun eigen geschiedenis!
3.3.3 Wereldbeeld (volgens de Poeranas)
- elementen: .aardschijf met in het midden berg Meroe
.hellen en onderwerelden voor demonen en boosdoeners
bovenwerelden voor goden en geesten
- het geheel zit in een omhulsel, een soort ei; er bestaan oneindig veel wereldeieren in de lege
ruimte.
- alles komt voort uit de oermaterie die, in rusttoestand,
bestaat uit 3 “substanties”(de eerste is licht en helder, de
tweede is beweeglijk, prikkelend en roept pijn op, de derde is
zwaar, donker en remmend). Als god deze toestand verstoort
mengen zij zich met elkaar en dit geeft dan het materiaal ( de
elementen) waaruit de wereld wordt geschapen.
- de wereld evolueert van zijn beginstadium via verschillende cycli naar zijn verval.
- hierop volgt een algemene vernietiging en een terugkeer naar
de oermaterie, welke na een periode van rust weer “verontrust”
wordt door het goddelijke.
*wij spreken hier over periodes van 311.040.000.000.000 jaren!
3.3.4 Het hoogste wereldbeginsel







ofwel:
-de wereldwet (dharma):= natuurwetten, morele en magisch- rituele orde.
-eeuwige god naast eeuwige materie en eeuwige zielen: hij is de bewaarder van de
orde waaraan hij zelf is onderworpen.
-eeuwige god, oorzaak en bestuurder van alle gebeurtenissen: hij bestuurt de materie
en de zielen.
-eeuwige god uit wie alles voortvloeit: alles is dus goddelijk; de dharma is zijn eigen
wil die hij naast zich heeft geplaatst.
-eeuwige god die de dingen binnenin beheerst: hij is hun ware zijn.
* deze god kan onpersoonlijk zijn (het brahman) en /of persoonlijk (Brahma, Visjnoe,
Shiva, ....) of dierlijk (heilige koe) of rivier (Ganges) of natuurelement (zon) enz.
* over het diepe wezen der godheid blijft men eerder vaag maar zijn tussenkomsten in
deze wereld onder verschillende vormen en vleeswordingen worden uitvoerig
verhaald in de godsdienstige literatuur.


Klassieke Hindoepantheon:
(het) Brahman (Het goddelijke, het ene, het echte, het absolute...) manifesteert zich
als:
BRAHMA (schepper) * SARASVATI(zittend op pauw, kunstenares)
VISJNOE (behouder) * LAKSMI (liefdevolle, trouwe)
incarnaties:
vis,
schildpad
everzwijn,
dwerg,
leeuwmens,
held Parashurama
RAMA (* SITA),
KRISHNA (* RHADA),
(Boeddha)
KALKI (toekomstige)
SHIVA (vernietiger en herschepper)*PARVATI (lief, vrouwel)*DOERGA (wreed,
*KALI (bloeddorstig),*SHAKTI
zonen:
KARIKEYA
(oorlogszuchtig)
GANESHA met olifantenkop
(zachtmoedig)
SHAKTI (godin moeder, scheppend en
vernietigend, lief, teder en wreed): is eigenlijk
een incarnatie van Shiva of van zijn echtgenotes.
3.3.5 Opvattingen over de mens
-
-
-
samengesteld uit ziel + lichaam
of ziel +tussenlichaam +lichaam.
de verbinding tussen ziel en lichaam is ofwel echt
ofwel schijn;
de ziel is
ofwel een eeuwige substantie
ofwel deel van de Al-geest (Brahma)
in ieder geval verhuist de ziel van het ene lichaam naar het andere (“reïncarnatie
of wedergeboorte”).
het toekomstige lichaam is bepaald door de manier van leven nu: de ziel die een
lichaam verlaat heeft een soort residu (karma) van alle goede en kwade daden
en gedachten
het uiteindelijk doel van de mens: ontsnappen aan de kringloop van
wedergeboorten om zo
ofwel in het "Nirwana" te belanden (toestand van rust)
ofwel bij Brahma terug te komen (goddelijke geneugten)
ofwel de eenheid terug te vinden met het absolute
er zijn 4 manieren om verlost te worden uit de kringloop:
(1) door juist handelen (de wet (dharma) volgen):
. 4 kasten respecteren
.4 levensstadia doorlopen: leerling, huismeester,
boskluizenaar,bedelaar
. persoonlijke moraal beoefenen:zuiverheid,zelfbeheersing,
waarachtigheid, geweldloosheid.
-
-
-
(2) door de kennis: zonder woorden, waarin je één wordt met het goddelijke
(enstase of exstase).
methode: yoga:doel zich naar binnen keren, zich onthechten van alle
activiteit; door gymnastische oefeningen, beheersing van de ademhaling,
onverschilligheid voor uiterlijkheden, concentratie en meditatie.
(3) door de vroomheid (bhakti): aanbidding, liefdevol vertrouwen in god,
bidden, bedevaart naar heiligdommen, zich baden in heilige rivieren, offers
brengen, boete doen, enz.
(4) door de shakti of goddelijke kracht die kan opgewekt worden via allerhande
magisch-rituele praktijken.
3.3.6 Moraal: zie supra
3.3.7 Rituelen
- uit de Vedische periode: huisriten bij belangrijke gebeurtenis.
allerhande offers
Soma-offer (soort drug)
Paardeoffer (i.v.m. nieuwe koning)
- vandaag:
diverse riten bij geboorte, initiatie op 10 jaar, huwelijk (om onheil af te weren en
vruchtbaarheid af te smeken), dood (meestal lijkverbranding), boetedoeningen of
bedevaarten om “geestelijker” te worden of om gunsten af te smeken.
vieren van nieuwjaar en godenfeesten met processies en openbare gebeden.
dagelijkse ceremonieën uit persoonlijke devotie: 3 keer per dag offer + verzorgen
van de huisgod +lezen uit de heilige schriften (Oepanishaden. of Bhagavad Ghita.)
In de tempels worden de godenbeelden verzorgd als gold het levende wezens:
wekken, wassen aankleden, eten geven, enz.
TEKSTEN VAN HET HINDOEÏSME
Het LIED DER SCHEPPING
Te dien tijde was er Zijn noch Niet-Zijn, waren er geen werelden en geen uitspansel, noch was
er iets dat daarachter lag. Wat dekte het Al? En waar? En tot wiens vreugde? Was er water,
diep en grondeloos? Er was geen dood, noch was er onsterfelijkheid; geen weten van nacht of
dag. Het Ene ademde zonder lucht, uit eigen kracht. Daarbuiten bestond niets. Er was
duisternis, gehuld in dieper duisternis; onkenbaar was dit alles één ruimte; een leegte omsloot
het begin. Het Ene werd scheppend door de kracht van eigen schouwen. Daarin rees allereerst
op de begeerte, het oudste zaad van de geest, en wijzen, hun hart met inzicht onderzoekend,
vonden de weg van Zijn in Niet-Zijn ... Er waren Verwekkers, er waren Machten, er was
Scheppingsdrift ... Goden zijn jonger dan deze kracht. Wie kan dan weten, waaruit dit Al
geworden is? Vanwaar die schepping kwam, of Een haar droeg of niet slechts Hij, die alles uit
de hoogste hemel overzag, slechts Hij weet het; of wellicht ook Hij niet!
RIGVEDA X, 129
HET UNIVERSELE ZELF
In het begin was dit heelal niets dan het Zelf, in de vorm van het Scheppende. Rondziende zag
het niets dan zijn Zelf. Het sprak toen: ‘Dit ben ik’. en zijn naam werd Ik. En daarom zegt tot
op den huidigen dag een man, die men vraagt wie hij is, eerst ‘Dit ben Ik’, en dan de naam, die
hij draagt. En omdat voor al het andere, hij, het Zelf, al het kwaad vernietigde, daarom was hij
één wezen Waarlijk hij die dit weet, vernietigt alles, staande tussen hem en het Zelf ...
BRAHMAN
God is in u, in mij, God is in allen. Hij kan niet u, gij kunt niet Hem ontvallen. Gij vindt het Al
diep in uzelve weder, trekt gij de schijn der grote veelheid neder.
SHHANKARA (± 788 - ± 820)
‘Waarlijk Brahman is mijn Atman, zetelend in mijn hart, kleiner dan een rijstkorrel, ... dan een
mosterdzaad, ... dan een gerstekorrel, dan de kiem van een gerstekorrel ...
Waarlijk Brahman is mijn Atman, zetelend in mijn hart, en toch groter dan aarde en hemel en
ruimte, grondelozer dan alle wereldstelsels. `
De Al-doortrekkende, alle begeerten, alle geuren, alle smaken omvattende, zwijgend en
onverstoorbaar het Al-omvattende, waarlijk deze is Brahman, is Atman, zetelend in mijn hart.
Tot Brahman zal ik ingaan, zo ik van hier zal scheiden .
CHANDOGYA OEPANISHAD
‘Tat twam Asi’ - ‘Dat’ zijt gij!
‘Ahsm Rrahman asmi’ - Ik Atman) ben Brahman.
HET ONDERRICHT VAN SVETAKETOE
Daar leefde eens Svetaketoe Aroeneya, de kleinzoon van Arjoena. Zijn vader,
Oeddalaka, de zoon van Arjoena, sprak tot hem: ‘... In den beginne, geliefde zoon, bestond er
slechts dat, wat is, Een slechts, zonder tweede... Het dacht: Moge ik velen zijn, moge ik
voortgroeien. Het zond vuur uit. Dit vuur dacht: Moge ik vele zijn, moge ik voortgroeien. Het
zond water uit. En zo vormt zich op iemand die verhit is en zweet, vocht uit louter hitte. Water
dacht: Moge ik vele zijn, moge ik voortgroeien. Het zond aarde (voedsel) uit. Daarom wordt,
wanneer het ergens regent, het meeste voedsel gevormd. Uit water alleen kan eetbaar voedsel
ontstaan. Voor al het levende vinden wij slechts drieërlei oorsprong: het ene ontstaat uit een ei,
het tweede ontstaat uit een levend wezen en het derde ontstaat uit een zaad ...
De rode kleur van brandend vuur (agni) is de kleur van het vuur, de witte vuurkleur is de
kleur van water, de zwarte vuurkleur is de kleur van aarde ... Leer nu van mij, mijn vriend, hoe
ieder van deze drie, wanneer zij de mens bereiken, drieledig wordt. De aarde (het voedsel)
wordt, na gegeten te zijn, drievoudig: haar grofste deel wordt tot uitwerpsel, haar middelste
deel tot vlees, haar vluchtigste deel tot geest. Water, dat gedronken wordt, wordt drievoudig:
zijn grofste deel wordt water, zijn middelste deel bloed en zijn vluchtigste deel wordt adem.
Vuur (in stoffen als olie, boter enz.) dat gegeten wordt, wordt drievoudig: zijn grofste deel
wordt been, zijn middelste deel merg en zijn vluchtigste deel spraak. Want waarlijk, mijn kind,
geest stamt uit aarde, adem uit water en spraak uit vuur’.
‘Wees zo goed, Heer, mij nog verder te onderrichten’, zeide de zoon.
‘Het zij zo, mijn kind’, antwoordde de vader ... ‘Zoals de bijen, mijn zoon, honing bereiden
door de sappen van verschillende bomen te verzamelen en al deze sappen tot één soort te
verwerken. En zoals deze sappen niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, zodat zij zouden
kunnen zeggen: ik ben het sap van deze boom of van gindse, op gelijke wijze, mijn zoon,
weten al de schepselen hier niet, wanneer zij opgegaan zijn in het Ware (hetzij in diepe slaap
of door de dood), dat zij in het Ware zijn opgegaan. Wat de schepselen hier ook mogen zijn,
een leeuw, een wolf, een zwijn, een worm, een vlieg, een mug of een muskiet, dat worden zij
telkens opnieuw. Maar alles, wat bestaat, heeft zijn eigenheid in datgene, wat de ongrijpbare
kern is. Het is het Ware. Het is het Zelf en gij, o Svetaketoe, zijt dat zelf ...’.
‘Wees zo goed, Heer, mij nog verder te onderrichten’, zeide de zoon.
‘Het zij zo, mijn kind’, antwoordde de vader. ‘Breng mij een vrucht van de waringinboom’.
‘Hier is zo’n vrucht, Heer’. ‘Breek haar’.
‘Zij is gebroken, Heer’. ‘Wat ziet gij nu?’
‘De zaden welhaast ontelbaar in aantal, Heer’. ‘Breek er een van open’.
‘Het is geopend, Heer’.
‘Wat ziet gij nu?’
‘Niets, Heer’.
De vader sprak: ‘Mijn zoon, de ongrijpbare kern, die gij daarin niet kunt onderscheiden, is
datgene, waaruit deze grote waringin-boom voortkwam. Geloof het, mijn zoon. in datgene,
wat de ongrijpbare kern is, vindt al het bestaande zijn eigenheid. Het is het Ware. Het is het
Zelf, en gij, o Svetaketoe, zijt dat zelf’.
‘Wees zo goed, Heer, mi; nog verder te onderrichten’, zeide de zoon.
‘Het zij zo, mijn kind’, antwoordde de vader. ‘Leg dit zout in het water en kom morgen weer
tot mij’. De zoon deed zoals hem was gezegd ... De vader zeide tot hem: ‘Breng mij het zout,
dat gij gisteravond in het water gelegd hebt’. De zoon ging heen om het te halen, maar kon het
niet meer vinden. De vader zeide: ‘Proef van de oppervlakte van het water. Hoe smaakt het?’
De zoon antwoordde: ‘Het is zout’. ‘Proef het water op de bodem. Hoe is het?’ De zoon
antwoordde: ‘Het is zout’. De vader zeide: ‘Werp het water weg en kom bij mij terug’. Hij
deed zulks; maar zout blijft altijd bestaan. Toen zeide de vader: ‘Voorwaar, ook hier in dit
lichaam bemerkt ge het Ware niet mijn zoon; niettemin is het er. In datgene, wat de
ongrijpbare kern is, vindt alles wat bestaat, zijn eigenheid. Het is het Ware. Het is het Zelf en
gij, o Svetaketoe, zijt het’.
CHHANDOGYA OEPANISHAD, PRAPATHAKA VI
HYMNE AAN POEROESHA
Duizend hoofden heeft Poeroesha; duizend ogen, duizend voeten.
Ieder deel der wereld dekt hij - toch gaat hij haar ver te buiten.
Alles dat ooit was of zijn zal, is niets anders dan Poeroesha;
Heer is hij der onsterfelijkheid, en van die van voedsel leven.
Zo geweldig is zijn grootheid; groter is hij dan de schepping.
De scheps’len samen zijn een vierdedeel . drie vierdedeel van hem is in de hemel.
Ten hemel steeg Poeroesha met drie vierdedeel; één vierdedeel van hem bleef hier op aarde.
Van ginds doordrong hij het bezielde en het onbezielde.
Uit hem werd het Zelf geboren; uit het Zelf ontstond weer Poeroe-sha.
Zodra hij was geboren, verbreidde hij zich oost- en westwaarts over d’aarde.
Toen goden offeranden maakten, met Poeroesha als hun offer,
Was lente de olie, herfst de heil’ge gave en zomer was het hout.
Uit dat grote, ene offer werd het druipend vet vergaard.
Hij vormde de wezens der lucht, en de dieren, wilde en tamme.
In hoeveel stukken braken zij Poeroesha, toen zij hem deelden tot een offer?
Wat noemen zij zijn mond, zijn arm? En wat zijn dijen en zijn voeten?
De priesters werden uit zijn mond, zijn beide armen werden krijgers,
Zijn dijen brachten kooplieden voort en werkers groeiden uit zijn voeten,
De maan werd uit zijn geest geboren en uit zijn oog ontstond de zon ...
Stormen en vuur ontsproten aan zijn mond, en wind aan zijn adem,
Het midden kwam uit zijn navel, de hemel werd geschapen uit zijn hoofd,
De aarde uit zijn voeten en uit zijn oor de windstreken.
Zo vormden zij de wereld.
RIG VEDA X,90
DE BHAGAVAD-GITA HET LIED VAN DEN HEER
Toen liet prins Arjoena zijn blikken over de strijdmacht gaan en hij zag in beide legers
vaders en grootvaders, leraren, ooms, zoons, broeders, kleinzoons, goede vrienden en vele
andere bekende gezichten. Toen hij al die rijen van verwanten zag, vervulde hem diep
medelijden en in wanhoop sprak hij:
“Krishna, Krishna, Nu ik neerzie op hen, die zijn mijn verwanten, gereed om te strijden,
verslappen mijn spieren, verschrompelt mijn mond en siddert mijn lichaam. Wat goeds kan het
brengen, verwanten te doden?... Laat, liever dan dit deez’ boosaardige mannen hun wapenen
richten op mij in den strijd; ik zal mij niet weren, ik zal hen niet treffen; en zo zij mij doden,
zou beter dit zijn.”
Toen hij dit had gezegd, wierp Arjoena zijn boog en pijlen weg, midden op het slagveld.
Hij zat neer op de zetel van zijn strijdwagen, overweldigd door verdriet ...
Daarna sprak tot hem - die gezeten tussen
twee legers zozeer door smart werd verteerd de glimlachende Krishna, zeggende: ‘Uw
woorden zijn wijs, Arjoena, maar uw verdriet
is nutteloos. De waarlijk wijze treurt om de
levenden, noch om de doden ... De
Werkelijkheid die het heelal doordringt, is
onverwoestbaar. Niemand heeft de macht het
onveranderlijke te veranderen. Men zegt, dat
lichamen
moeten sterven, maar Dat, wat het lichaam
bezit, is eeuwig. Het kan begrensd noch
vernietigd worden. Daarom moet gij strijden
...
Hij die in alle levende lichamen woont,
blijft immer onvernietigbaar. Daarom moet gij
nooit om iemand treuren ... Bedenk, dat
vreugde en smart, winst en verlies,
overwinning en nederlaag, alle een en
hetzelfde zijn; trek daarom ten strijde. Doe dit
en gij kunt geen enkele zonde bedrijven ...
Breng uw geest tot rust en in evenwicht ... Gij
hebt het recht te werken, maar alleen om het
werk zelf. Gij hebt geen recht op de vruchten
van uw arbeid. Nooit mag begeerte naar de vruchten het doel van uw werken zijn. Geef ook
nimmer toe aan de luiheid. Volbreng iedere daad met uw hart gericht op de Allerhoogste.
Verzaak de gehechtheid aan de vruchten. Blijft gelijkmoedig onder voorspoed en tegenslag,
want dit is de gelijkmoedigheid die in de yoga bedoeld wordt. Werk, verricht uit begeerte naar
de uitkomst, blijft ver beneden werk, waaraan zulk een begeerte ontbreekt en dat in de rust der
zelfoverwinning verricht wordt. Zoek uw heil in de kennis van Brahman. Zij die zelfzuchtig
werken voor de uitkomst zonder zelfverloochening, zijn ongelukkig ...’
En Arjoena zeide: ‘Maar Krishna, zo gij de kennis van Brahman boven iedere vorm van
handeling stelt, waarom beveelt gij mij dan deze verschrikkelijke daden te doen? Uw
verklaringen lijken mij met elkaar in tegenspraak. Zij verwarren mijn geest. Noem mij één
bepaalde weg om het hoogste goed te bereiken’.
Aldus antwoordde Krishna: ‘Leerlingen kunnen de Verlichting langs twee verschillende
wegen bereiken. Voor hen die beschouwelijk van aard zijn, bestaat het pad der kennis (jnanayoga), voor hen wier aard op daadkracht gericht is, bestaat het pad der onzelfzuchtige
handeling (karma-yoga).
Men wordt nooit vrij van handelen door handelingen na te laten. Niemand kan volmaakt
worden door ophouden te doen. Ja, niemand kan ook maar een ogenblik ophouden handeling
te verrichten...’.
Toen sprak Arjoena: ‘Gij prijst wel hoog het verzaken van handeling en toch vraagt gij mij de
yoga der handeling (karma-yoga) te volgen. Wil mij nu onomwonden zeggen: welke dezer
twee wegen is de beste?’
En Krishna antwoordde: ‘Het juiste verzaken van daden brengt vrijheid: Het juiste verrichten
van daden brengt vrijheid. En beide zijn beter dan ‘t enkel vermijden van iedere daad ... De
wijzen zien kennis en hand’ling als een en zij zien het goed. Kies één der twee paden en volg
het ten einde: het eind is hetzelfde ...’.
Toen sprak Arjoena, zeggende: ‘Krishna, gij beschrijft deze yoga als een leven van
vereniging met Brahman. Maar ik begrijp niet hoe dit blijvend kan zijn. De geest is zo
rusteloos...’
En Krishna antwoordde: ‘Zeker, Arjoena, de geest is rusteloos en moeilijk te breidelen.
Maar hij kan beheerst worden door voortdurend trachten en door het beoefenen der
onverschilligheid (voor het tijdelijke). Voorzeker zal iemand, die zijn Zelf niet beteugelt, het
moeilijk vinden zich deze yoga eigen te maken. Maar iemand die in zelfbeheersing is
geoefend, kan haar leren beheersen, zo hij dit met toewijding poogt en de juiste middelen
gebruikt ... In het uur van zijn dood, wanneer de mens zijn lichaam verlaat, zal hij moeten
heengaan, terwijl zijn bewustzijn in mij is opgegaan. Dan zal hij met mij verenigd worden.
Wees daarvan verzekerd. Aan welk wezen een mens denkt, als hij zijn lichaam verlaat, juist tot
dat wezen keert hij in ..., daar hij zich altijd (tijdens) dat leven met dat wezen heeft
vereenzelvigd. Daarom, denk ten allen tijde aan mij en doe uw plicht. Indien uw geest en uw
hart voortdurend op mij zijn gericht, zult gij tot mij inkeren. Twijfel hieraan nimmer.
Maak mediteren en yoga tot uw gewoonte en laat uw geest hierbij niet afdwalen. Zo zult
gij tenslotte inkeren tot de hoogste Heer, de bron van alle licht, de Allerhoogste ... Ik ben
Atman, de goddelijke Vonk, die woont in het hart van ieder sterfelijk schepsel. Ik ben het
begin, de onderhouder en het einde van alles ... Wat ook in deze wereld machtig is, schoon of
vol glorie, weet, dat het is voorgekomen uit een nietig deel van mijn macht en mijn glorie.
Maar wat hebt gij, Arjoena, van node deze grote verscheidenheid te kennen? Weet slechts, dat
ik ben en in één atoom van mij draag ik een heelal ....
BHAGAVAD-GITA
KARMA
De mens is de schepper van zijn eigen lot en zelfs in de schoot zijner moeder wordt hij
beïnvloed door de krachten der werken van zijn vroeger leven. Hij moge opgesloten zijn in
een grot in het gebergte of gewiegd worden in de schoot der zee, hij moge veilig zitten op de
schoot zijner moeder of hoog boven haar hoofd gehouden worden - de mens kan de gevolgen
van zijn vroegere daden niet ontlopen ... Het karma is de voornaamste oorzaak, die geluk of
leed in het menselijk leven bepaalt. De mens oogst op iedere leeftijd van het zaad dat hij heeft
uitgestrooid in zijn vorig leven: hetzij in zijn jeugd, in de kracht van zijn bestaan of in zijn
ouderdom ...
De mens ontvangt in het leven wat zijn lot voor hem heeft bepaald en geen god kan
hierin zelfs verandering brengen. Alzo verwonder ik mij niet over, noch mor ik tegen mijn lot,
o Soenaka. Wat voor mij bestemd is, kan niet ongedaan gemaakt worden. Een verschrikte muis
vlucht naar zijn hol; een opgejaagde slang naar zijn poel; een vervolgde olifant naar zijn kraal
- maar waarheen kan de mens vluchten voor zijn karma? ... De mens sterft niet voor de
vastgestelde tijd, al hadden vele pijlen zijn lichaam doorboord.
Een wondje, veroorzaakt door het topje van een koesa-halm, zal op het juiste ogenblik
dodelijk blijken te zijn. De mens ontvangt wat hij voorbestemd is te ontvangen, gaat slechts
daarheen waar het lot hem leidt en ondervindt zoveel vreugde of smart als voor hem bepaald is
in dit leven. Wat wilt gij dan treuren in dit leven?...
De schaduw van een wolk, de genegenheid van de kwaadaardigen, het overspel, jeugd
en rijkdom zijn de vijf gelijkelijk vergankelijke dingen in de wereld. Het leven is vergankelijk.
Vergankelijk is ‘s mensen jeugd en bezit. Vrouwen, kinderen, vrienden en verwanten zijn
slechts vluchtige schaduwen in het drogbeeld van het leven. Slechts deugd en goede daden
blijven bestaan. Zelfs een honderdjarige geniet slechts een korte levenstijd, welks ene helft
wordt ingenomen door de nacht en welks andere helft vruchteloos is geworden door ziekte,
smart, dwaasheid en gezwoeg. De nacht omspant de ene helft der honderd jaren, die de mens
toegemeten zijn en wordt in slaap doorgebracht. Jeugd en jongelingschap omvatten de helft
van het tweede tijdperk, terwijl een deel van wat overblijft, verduisterd wordt door smart,
ellende en dienstbaarheid. Het overige is veranderlijk en vergankelijk als de golven der zee.
Ach, wat is het eind van het leven? Wat betekenen lof, roem en eer? De Dood met zijn
dienaren Dag en Nacht, spoedt zich onafgebroken door de wereld onder het mom van de
ouderdom en verslindt al het geschapene ...
GAROEDA POERANA, 113, 115
AOEM
Het doel, waarop alle Veda’s wijzen, waarop alle ascese gericht is en waarnaar allen streven,
als zij een leven van onthouding leiden, zal ik u in het kort aangeven: het is AOEM. Deze
drieklank AOEM is waarlijk Brahman. Dit woord is het hoogste. Wie dit woord kent, dien valt
alles toe, wat hij zich wenst. Dit is de beste toevlucht; dit is de hoogste toevlucht. Hij die deze
toevlucht kent, is verheven in de wereld van Brahman.
KATHAKA OEPANISHAD 1,2,15-17
3.4
Het boeddhisme
3.4.1 Stichter
- De laatst gekende incarnatie: SIDDARTA GAUTAMA
- °560 v.X +480 leefde in NO Indië
- zoon van een prins van de Sakyas vandaar “Sakyamoeni”
(wijze van de Sakyas)
- jeugd: vele legenden o.a. wonderbare geboorte
- huwt met Yashodara Gopa; zoon Rahoela; niet gelukkig
- verlaat alles en gaat op zoek naar de waarheid:
1°bij goeroe...baat niets
2°wordt asceet...baat niets
3°geestelijke meditatie: verwerft verlichting: BOEDDHA
- prediking te Benares: over het verworven inzicht en de
weg tot bevrijding
- dood te midden van zijn volgelingen
Geschiedenis van het Boeddhisme
-480 - 0
Boeddha had geen vaste regels nagelaten; vanuit de conflicten over de
juiste leer van B. groeien 2 groepen;
Boeddhisme breidt zich uit over geheel India vooral dank zij de steun
van koning Asoka (272-232)
0 - 500
leer wordt schriftelijk vastgelegd en er komen duidelijk 2 scholen naar
voor: de oude school (theravada) door de anderen “Kleine Voertuig” (ter
bevrijding) genoemd: “HINAYANA”; de anderen noemen zich, omdat
zij veel mensen tot het heil voeren, “Groot Voertuig”: “MAHAYANA”.
uitbreiding tot China: vermengd met Confucianisme
500-1000 verval in India ten voordele van het Hindoeïsme ofwel syncretisme
met het tantrisme: Diamanten Voertuig: VARJAYANA
bloei in Ceylon (Sri Lanka) en Khmer (Cambodja)
in China stichting van meditatiescholen (“Chang”) in Japan vermengd
met shintoïsme; meditatie: Zen
1000-1500 in Japan Zenscholen en andere sterk nationalistische sekten ten tijde van
de Shoguns
in Tibet: Roodmutsen en Geelmutsen (Daila Lama)
1500-heden: na algemeen verval kwam er de laatste eeuw een heropbloei onder
invloed van het westen (zie voor België: Tibetaans Instituut in Schoten)
3.4.2 Geschriften:
 In het begin weigerde het boeddhisme geschriften uit reactie tegen de - in hun ogen overdreven nadruk van het Hindoeïsme op heilige boeken. Stilaan is echter een enorme
literatuur ontstaan, sterk verschillend naar gelang de verschillende scholen. Men heeft ook
te maken met twee talen: Sanskriet en Pali (vandaar de verschillende aanduidingen van de
boeken). Het hinayana-boeddhisme heeft haar teksten ingedeeld in drie “korven” (TRIPITAKA).
 Korf van de soetra (SOETRA-PITAKA): verzameling gesprekken
van Boeddha met zijn leerlingen en preken.
 Korf van de vinaya (VINAYAPITAKA): verschillende regels voor monniken en nonnen.
 Korf van het abhidharma (ABHIDHARMATITAKA): korte samenvattingen van de leer.
3.4.3 Wereldvoorstelling:
- Cosmologie: Hierin moet men 3 gebieden onderscheiden:
gebied der lust der zinnen: grove materie
gebied der vormen: fijne materie
gebied der niet-vormen: zonder materie
De gebieden der vormen, niet-vormen en bovenste laag der lust der zinnen worden
voortdurend in stand gehouden, maar de rest verdwijnt regelmatig: het begint met
de ondergang van een oude wereld: iedereen wordt in de hemel herboren, zo is de
aarde leeg en wordt ze vernietigd.Daarna komt een nieuwe wereld: nieuwe goden
ontstaan, dan aarde en hellen; de aarde is aanvankelijk een paradijs, maar na
verloop van tijd ontstaat begeerte en hierdoor zakt het “niveau” tot een totale
oorlog bijna iedereen vernietigt; de overblijvenden beginnen een nieuwe cultuur en
er komt weer een bloeiperiode, gevolgd door een nieuw verval; na 20 maal komt er
weer een totale ondergang van een wereldsysteem enz.
- De kern van de werkelijkheid
- Voor het Kleine Voertuig is de werkelijkheid een samenhangsel van steeds
veranderende krachten zoals aarde, water, vuur, lucht, kleuren, klanken,
levenskracht, bekwaamheid tot zien en horen, emoties, roerselen van de wil,
denkhandelingen, bewustzijn, niet-weten, haat, begeerte, oplettendheid, roem,
schoonheid, rijkdom, juiste en valse leren, geslachtelijkheid, slaap, honger,
ziekte, groeien, oud worden, sterven, enz.
Er bestaat geen onderwerp dat deze krachten bezit: een wezen is niets anders
dan dit.
De krachten schijnen een eenheid te vormen, in werkelijkheid ontstaan en
vergaan ze heel vlug (zoals de cellen van ons lichaam)
Behalve deze krachten bestaat nog Nirvana en lege ruimte.
- Voor het Grote Voertuig zijn zelfs die krachten maar schijn want zij ontstaan en
vergaan in afhankelijkheid; dus: ofwel: alleen de LEEGTE is, nl. wat niet
ontstaat noch vergaat en op geen enkele manier begrensd is.
ofwel: alleen het BEWUSTZIJN is, en die krachten (dus ook ons individuele
bewustzijn) zijn slechts product ervan.
ofwel: alleen AL-BOEDDHA is (en alle krachten zijn hem) m.a.w. de wereld is
de verschijningsvorm van Al-boeddha (Vairocana).
3.4.4 God
Principieel heeft het boeddhisme geen aandacht voor de goden en andere geestelijke
wezens: zij maken deel uit van de wereld en zijn derhalve ook schijn. Bovendien is enkel het
heil belangrijk. In feite aanvaardt men de verering van allerlei wezens om het concrete leven
gemakkelijker door te komen (aanbidding van goden en van boeddha’s of boddhisatvas en
bezwering van boze krachten).
3.4.5 Antropologie
- De mens is een pak bestaansfactoren verdeeld in 5 groepen:
1. het lichamelijke
2. de gewaarwordingen
3. de onderscheiding van waarneming en voorstelling
4. de driften (vooral de levensdrift)
5. het zuivere bewustzijn
- Er is dus geen ziel of geestelijke bestaanskern, vandaar probleem: wat is de band tussen je
vorig, het huidige en het toekomstig bestaan? Oplossing: theorie van het ontstaan in
afhankelijkheid: Door niet-weten ontstaat conditionering, hierdoor ontstaat bewustzijn,
hierdoor geestelijk-lijfelijke individualiteit, hierdoor de 6 zinnen, hierdoor de contact, hierdoor
de gewaarwording, hierdoor de levensdorst, hierdoor de gehechtheid aan het leven, hierdoor
het karmisch worden, hierdoor de wedergeboorte, hierdoor ouderdom, sterven, kommer,
geweeklaag, leed, haat, vertwijfeling.
- De 4 waarheden omtrent de mens:

1° Alles is lijden: cf. ervaring en omdat alles per definitie onbestendig is

2° Het lijden vindt zijn oorsprong in het verlangen: cf. ervaring en ook volgens de
theorie van het ontstaan in afhankelijkheid

3° De opheffing van het lijden gebeurt door de opheffing van de begeerte: uitgaande
van de opheffing van het niet-weten verbreek je het ontstaan in afhankelijkheid

4° Om het niet-weten te niet te doen moet je tot juist inzicht komen, hiertoe volg je
het 8-voudige pad: je moet komen tot:
juist inzicht,juiste bedoeling,juist spreken, juist gedrag,juiste wijze om in het
levensonderhoud te voorzien,juiste inspanning,juiste waakzaamheid, juiste
concentratie
Dit leidt tot de wijsheid waarvan de 4° etappe de Verlichting, d.w.z. de
verlossing (uit de keten der wedergeboorte) veroorzaakt.


- Het NIRVANA: algemene staat waarin men niet meer herboren wordt, bevrijd van het wiel
der wedergeboorte. Dit is het definitieve heil.
- volgens Kleine Voertuig: uitdoving van alle individueel bestaan (dus Boeddha zelf
bestaat niet meer)
- volgens Grote Voertuig: gelukzalige toestand van waaruit men anderen kan helpen
om het ook zover te brengen


3.4.6 Moraal
Volgens Kleine voertuig:
- geboden onderhouden: niet stelen, doden, liegen, echtbreken, alcohol drinken
- jouw heil bereiken
- de gezindheid telt, het waarom van de handeling
- ideaal: monnik; leken moeten (mogen) zorgen voor het levensonderhoud van de
monniken en zich door hen laten onderrichten
- maar weinig mensen bereiken de staat van boeddha
Volgens Grote Voertuig:
- ook de geboden onderhouden
- de boddhisatva gelofte afleggen: zich inspannen om zich in te zetten in al zijn
komende levens voor het heil van anderen te ijveren. (Reden: eigenlijk is er geen
verschil tussen mij en de anderen)
* sommige boddhisatvas hebben er definitief van af gezien om boeddha te worden
om blijvend de mensen ten dienste te staan, ook zijn sommige boeddha’s begonnen
zich met hun vereerders bezig te houden
3.4.7 Cultus
Het Kleine Voertuig vereert de relieken van Boeddha in Stoepa’s
Later is daar de verering van Boeddhabeelden bijgekomen, ook al heeft dit geen zin
(Boeddha is volledig opgelost in het Nirvana)
Het Grote Voertuig is gekomen tot een feitelijke aanbidding van boeddha’s en
boddhisatvas (o.a. Amithaba en Vairocana)
Er zijn rituelen om gunsten te verkrijgen.
Sommigen gebruiken heilige formules die zelfwerkzaam zijn (bijv.”Om mani padme
hoem”)
Goed handelen blijft toch beter dan alle cultus
*Goden hebben een totaal ondergeschikte rol en worden normaal niet vereerd,
behalve in streken met syncretisme.
TEKSTEN VAN HET BOEDDHISME
DE GODEN OP AARDE
Toen de wateren zich hadden teruggetrokken en de aarde opnieuw in wording was, lag er over
haar oppervlak een laag, die zoeter geurde dan ambrosia. Wilt gij weten hoe de smaak dier
laag was? Haar smaak was in de mond als het sap van druiven. En te dien tijde zeiden de
goden des hemels tegen elkaar: ‘Laat ons heengaan en zien hoe het is ... nu opnieuw een aarde
ontstond’. Daarom kwamen de jonge goden van de hemel tot de wereld en zij zagen de zoete
laag, die zich over de aarde uitstrekte. Zij staken hun vingers in de aarde en proefden ervan.
Sommigen van hen deden dit vele malen en aten van de laag en zij verloren onmiddellijk al
hun majesteit en schittering. Hun lichamen werden zwaar en gingen over in vlees en gebeente.
Zij verloren hun toverkracht en konden niet langer vliegen ... en zij riepen met schrik tot
elkaar: ‘In welk een treurige toestand bevinden we ons nu. Wij hebben onze tovermacht
verloren. Er rest ons niets dan op aarde te blijven, want wij kunnen niet meer terugkeren naar
de hemel’. Zo bleven zij en zij voedden zich met de laag, die de aarde bedekte en zij staarden
naar elkaars schoonheid.
Toen werden diegenen onder hen, die het meest hartstochtelijk waren, vrouwen, en deze goden
en godinnen bevredigden hun verlangens en genoegens aan elkaar. En zo was het, broeders,
dat, toen de wereld begon, het minnespel zich voor het eerst over de aarde verbreidde: het is
een oude en onveranderlijke zaak ...
En de goden, die naar de hemel waren teruggekeerd, keken omlaag en zagen de jonge goden,
die gevallen waren. En zij kwamen naar beneden om hen te berispen, zeggende: ‘Waarom
gedraagt gij u op een zo onreine manier?’ Toen overlegden de goden der aarde bij zichzelve:
‘Wij moeten een weg vinden om samen te kunnen zijn, zonder door anderen gezien te
worden’. Daarom bouwden zij huizen, die hen overdekten en verborgen. Op deze wijze,
broeders, ontstonden de huizen.
Het volk echter... haatte en verachtte deze paren en... sloeg hen met stokken of wierp hen met
kluiten aarde, dakpannen of stenen... Daarom wordt nog heden ten dage een meisje, wanneer
zij trouwt, bestrooid met bloemen, goud of zilver. .. en zeggen de mensen, als zij haar deze
zaken toewerpen: ‘Moge vrede en geluk uw deel zijn, jonge bruid!’
Broeders, in vroeger tijden bedoelde men met deze handelingen kwaad te doen, maar in onze
dagen willen wij daarmee het goede.
EXOTTARA-AGAMA XXXIV, TAKAKOESOE II,737
REÏNCARNATIE
Wanneer een mens sterft en herboren zal worden als een menselijk wezen ... ziet hij, wanneer
het uur van zijn dood nadert, deze tekenen: hij ziet boven zich een grote bergrots naar beneden
komen, als een donkere schaduw. Hij denkt: ‘Deze berg zou wel eens boven op mij kunnen
vallen’ en hij maakt met de hand een afwerend gebaar. Zijn broeders, familieleden en buren
zien dit gebaar, maar voor hen is het, alsof hij slechts zijn hand uitstrekt in de ruimte.
Plotseling komt het hem voor, alsof de berg van wit laken gemaakt is en hij klimt op dit laken.
Daarna schijnt zij uit rood laken te bestaan. Ten slotte, wanneer het ogenblik van zijn dood
nadert, ziet hij een helder licht en daar hij dit licht niet gewend is op het ogenblik van zijn
dood, is hij verbaasd en verward. Hij ziet velerlei dingen, zoals men ook in dromen ziet, omdat
zijn geest in verwarring is. Hij ziet zijn toekomstige vader en moeder, die elkaar in liefde
omarmen en terwijl hij hen ziet, gaat een gedachte door zijn geest, rijst een verdorven wens in
hem op. Indien hij als man wedergeboren zal worden, ziet hij zichzelf in liefdesomarming met
zijn moeder en gehinderd worden door zijn vader; of indien hij als vrouw wedergeboren zal
worden, ziet hij zichzelf in liefdesomarming met zijn vader en daarbij gehinderd worden door
zijn moeder. Het is op dit ogenblik, dat het Tussenliggend Bestaan vernietigd wordt, en leven
en bewustzijn verrijzen en de wetten van oorzaak en gevolg opnieuw beginnen te werken. Het
is als de afdruk van een dobbelsteen: de steen is dan vernietigd, maar zijn patroon is in de
afdruk bewaard.
SADDHARMA-SMRTYOEPASTHANA SoETRA XXXIV
DE BEKERING VAN BOEDDHA
Ik was met tedere zorgen omringd, broeders... In het huis
mijns vaders waren voor mij lotusvijvers aangelegd - op één
plaats voor blauwe lotusbloemen, op een andere plaats voor
witte en op een derde plaats voor rode bloemen, die bloeiden
voor mijn genoegen... Dag en nacht werd een wit
zonnescherm boven mijn hoofd gehouden, opdat ik geen last
zou hebben van koude, warmte, stof, kaf of dauw ...
Begiftigd, broeders, met een zodanige rijkdom, opgevoed
met een zo grote tederheid, kwam deze gedachte in mij op:
Voorwaar, de niet verlichte wereldling, gedoemd eenmaal
oud te moeten worden, zonder daaraan te kunnen ontkomen,
wordt, zo hij een ander ziet, die oud is geworden, bedroefd,
bedrukt en ziek van afkeer. ook ik ben gedoemd eenmaal
oud te worden en kan daar niet aan ontkomen ...
Toen ik dit overdacht, broeders, verliet mij de trots op mijn
jeugd. Waarlijk, de niet verlichte wereldling, die onderworpen is aan ziekte en daar niet aan
ontkomen kan, wordt, wanneer hij een ander ziet die ziek is, bedroefd, bedrukt en bevangen
door afkeer. ook ik ben onderworpen aan ziekte en kan er niet aan ontkomen ...
Toen ik dit overdacht, broeders, verliet mij de trots op mijn gezondheid.
Voorwaar, de niet verlichte wereldling, die voorbestemd is te sterven en die daar niet aan
ontkomen kan, is, wanneer hij een dode ziet, bedroefd, bedrukt en bevangen van afkeer. ook ik
ben voorbestemd eenmaal te sterven en kan daar niet aan ontkomen...
Toen ik dit overdacht, broeders, verdween in mij de trots over het leven.
ANGOETTARA-NIKAYA I, 14S
DE DOOD VAN BOEDDHA
En de Verhevene werd getroffen door een vreselijke ziekte... tot stervens toe ... En de
Verhevene sprak tot Ananda ... ‘Ik ben oud geworden, o, Ananda, en mijn jaren zijn vervuld;
mijn reis nadert haar einde en ik heb de volheid mijner dagen bereikt... Zoals een versleten
wagen slechts met moeite in beweging gebracht kan worden, zo kan mijn lichaam slechts met
nog méér zorgen gaande worden gehouden... Daarom, Ananda, weest gij allen lichten voor
uzelf. Vertrouwt op uzelf en bouwt niet op hulp van buiten. Houdt aan de waarheid vast als een
licht. Zoekt uw heil alleen in de waarheid... Zij, die, nu of na mijn dood, een licht zullen zijn
voor zichzelf, alleen op zichzelf vertrouwend en niet op hulp van buiten, vasthoudend aan de
waarheid als aan hun licht ..., zij zijn het, die de uiterste hoogte zullen bereiken’.
Toen sprak de Verhevene tot de broeders, zeggende: ‘Het kan zijn, dat een van de broeders in
twijfel of onzekerheid zou verkeren over de Boeddha, of de Leer, of het Pad, of de orde of de
Voorschriften hoe zich te gedragen. Vraagt, broeders, vraagt vrij, opdat gij niet later met spijt
zult zeggen: ‘Wij zagen de Meester van aangezicht tot aangezicht en wij hebben Hem niet
gevraagd’. Na deze woorden bleven de broeders zwijgen.
Toen sprak Ananda tot de Verhevene, zeggende: ‘Wonderbare, eerbiedwaardige Meester... in
deze bijeenkomst der broeders is niet één broeder, die in twijfel verkeert over de Boeddha, of
de Leer, of het Pad, of de Orde, of de Voorschriften hoe zich te gedragen ...’
Toen sprak de Verhevene tot de broeders: ‘Welnu, broeders, thans vermaan ik u. Onbestendig
zijn de samengestelde dingen; streeft met ernst (naar uw verlossing)’. Dit waren de laatste
woorden die Hij tot hen sprak. Toen bereikte de Verhevene de eerste Extase en opstijgend van
de eerste bereikte hij de tweede, van de tweede bereikte Hij de derde en van de derde de
vierde. Van de vierde bereikte Hij het verblijf van oneindige Ruimte... Toen de Verhevene
Nirwana bereikte, ontstond een grote aardbeving, angstaanjagend verschrikkelijk en uit de
wolken dreunden de trommen der goden.
MAHA-PARINIBBANA-SOETTA
DE PREDIKING TE BENARES
Nu dacht de Gezegende: Aan wie zal ik de Leer het eerst bekend maken? Wie zal de leer
gemakkelijk begrijpen? ... En de Gezegende peinsde: De vijf broeders hebben, mij vele
diensten bewezen; zij zorgden voor mij gedurende de tijd van mijn ascetische zelftucht ... En
de Gezegende kwam te Benares, in het hertenpark Isipatana, tot de plaats waar de vijf broeders
waren ... En de Gezegende sprak tot hen aldus: ‘Er zijn twee uitersten, broeders, welke door
hen, die de wereld hebben verzaakt, vermeden dienen te worden. Welke zijn deze twee? Een
leven, gewijd aan genoegens en lusten - want dit is vernederend, zinnelijk, laag, onwaardig en
nutteloos. En een leven, gewijd aan zelfkastijding - want dit is pijnlijk, onedel en nutteloos.
Door deze twee uitersten te vermijden, broeders, heb ik kennis verworven van het Middelste
Pad, dat leidt naar inzicht, dat leidt naar wijsheid, dat leidt naar rust, wetenschap en de
Hoogste Verlichting ... Het is het Heilige Achtvoudige Pad, namelijk: het juiste inzicht,
de juiste voornemens, het juiste woord, het juiste handelen de juiste wijze van
levensonderhoud, de juiste inspanning, de juiste opmerkzaamheid en de juiste meditatie ...
Dit, broeders, is de heilige Waarheid van het Lijden: geboorte is lijden, verval is lijden, ziekte
is lijden, dood is lijden, aanwezigheid van wat wij haten is lijden, scheiding van wat wij
liefhebben is lijden, niet verkrijgen van wat wij begeren is lijden. Kortom, de gehechtheid aan
de vijf elementen van het bestaan is lijden.
Dit, o monniken, is de Heilige Waarheid omtrent de oorsprong van het Lijden: waarlijk, het
ontstaat uit de begeerte, die de wedergeboorte veroorzaakt, vergezeld door zinnelijke vreugde,
rustloos zoekend naar bevrediging; namelijk de begeerte naar zingenot, de begeerte naar
bestaan, de dorst naar niet-bestaan.
Dit, o monniken, is de Heilige Waarheid omtrent de opheffing van het Lijden: waarlijk,
volkomen opheffing der begeerte door vernietiging der driften; het terzijde stellen, het afstand
doen, het bevrijd zijn,
het niet langer koesteren van de
begeerte.
Dit nu, o monniken,
is de Heilige Waarheid omtrent het
Pad, dat leidt naar de
opheffing van het Lijden: waarlijk,
het is het Heilige
Achtvoudige Pad, namelijk: het
juiste inzicht, de
juiste voornemens, het juiste woord,
het juiste handelen,
de juiste wijze van
levensonderhoud, de
juiste inspanning, de juiste
opmerkzaamheid en
de juiste meditatie ...
Zo lang ik, o
monniken, deze ware kennis en dit
ware inzicht in de
vier Heilige Waarheden nog niet
volledig zuiver bezat
... wist ik, dat ik de hoogste
Absolute Verlichting
in de wereld van Brahma ... nog niet
had verworven ...
Toen wist ik, o monniken, dat ik de hoogste, universele Verlichting in de wereld van mensen
en goden had verworven... En deze kennis en dit in zicht rezen in mijn geest op; de bevrijding
van mijn geest kan niet meer ongedaan gemaakt worden; dit is mijn laatste geboorte; van nu af
zal ik niet wedergeboren worden’.
Aldus sprak de Gezegende. De vijf monniken waren verblijd en zij verheugden zich over de
woorden van de Gezegende .... En daar de Gezegende het Wiel der Wet in beweging had
gesteld, riepen de aarde-bewonende goden uit:
‘Voorwaar, de Gezegende te Benares, heeft in het hertenpark Isipatana, het Wiel der Wet, dat
door geen wezen der schepping zal kunnen worden tegengehouden, in beweging gesteld ...’
Aldus bereikte in datzelfde ogenblik, in diezelfde seconde, deze kreet de wereld van Brahma;
en dit hele stelsel van tienduizenden werelden wankelde, beefde en sidderde; en een oneindig,
machtig licht werd door het ganse universum heen waargenomen...
DE MAHA-VAGGA VAN DE VINAYA TEKSTEN
DE BODHISATTWA
Die redding brengt, zelfs in de diepten der hel.
Te dien tijde kwamen zij, die gered waren van de verdoemenis, met Ti-ts’ang samen in de
Middelste Hemel, voor een grote bijeenkomst. In iedere afdeling bevonden zich talloze
miljoenen. Zij kwamen daar allen met wierook en bloemen, die zij offerden voor het
aangezicht van Boeddha ... Deze menigten, die eindeloze tijdperken van geboorte en dood
achter zich hebben ... staan nu in de Middelste Hemel met zekerheid van ervaring, want Tits’angs plechtige beloften en zijn groot, alles-omvattend erbarmen bleven niet zonder
uitwerking... De Door Allen Geëerde hert zijn gouden armen op en zegent de vele vormen,
waarin de Bodhisattwa Ti-ts’ang door deze eindeloze tijdperken heen incarneerde. .. Te dien
tijde waren al lichamelijke incarnaties van Ti-ts’ang uit de verschillende werelden in één
lichaam samengekomen. Tranen stroomden uit Ti-ts’angs ogen, toen hij met innig verlangen
en diepe smart naar Boeddha opzag en sprak:
‘Gedurende eindeloze tijdperken ontving ik de bijzondere leiding van Boeddha, zodat ik
onuitsprekelijke goddelijke kracht en wijsheid heb ontvangen. Dit heeft mij voorbereid in te
gaan tot de meest verschillende gestalten ... Elk dezer incarnaties heeft miljoenen mensen
gered en hen geleid naar de vreugdevolle staat van Nirwana. Maar, indien er ook maar iets zou
ontbreken aan goede werken, al zou het niet meer zijn dan de breedte van een haar, een korrel
zand of een nietig stofje, zo zal ik doorgaan, tot alles volbracht is ...’.
Toen verhief Boeddha zijn stem en prees Ti-ts’ang, zeggende: ‘Het is goed - Ik deel in uw
vreugde! Wanneer gij deze grote belofte zult hebben vervuld en na (nogmaals) eindeloze
tijdperken dit werk van verlossing zult hebben volbracht, zult gij waarlijk in de meest
uiteenlopende werelden hebben getoond, de ‘bezitter te zijn van het zachtmoedigste hart en
van de hoogste wijsheid’.
Anoniem
HET PAD DER WAARHEID
Al wat wij zijn komt voort uit ons denken; ons zijn is gegrond op ons denken en gevormd uit
ons denken. Als iemand spreekt of handelt met een kwade gedachte, volgt leed hem na, zoals
het wiel de hoeven volgt van de os, die de wagen trekt... Geluk volgt hem, die met zuivere
gedachten spreekt of handelt, zoals zijn schaduw hem volgt en hem nooit verlaat ...
Haat wordt nimmer overwonnen door haat, maar slechts door liefde - dit is een oude wet...
Zoals de regen breekt door een slecht beschut huis, zo breekt de hartstocht door een
onnadenkende geest ... ontmoet gij iemand, die u leert wat vermeden moet worden en die u
berispt en die verstandig is volgt hem, zoals gij iemand volgt, die u verborgen schatten zal
tonen.
Akkerbevloeiers leiden het water waarheen zij willen..., timmerlieden modelleren het hout,
wijze mensen vormen zichzelf. Zoals de vaste rots niet door de wind bewogen wordt, zo wordt
de wijze niet bewogen door lof en blaam, de wijze kent de volstrekte rust.
Hij, die zichzelf overwint is de grootste overwinnaar, groter dan hij, die duizend maal duizend
mannen in het gevecht versloeg. Zichzelf overwonnen te hebben is beter dan alle anderen te
overwinnen; zelfs een god zou de overwinning van een man, die zichzelf heeft bedwongen,
niet in een nederlaag kunnen veranderen ...
Denk niet gering over het kwaad en zeg niet bij uzelf: het kwade zal mij niet genaken. De
gestadig vallende druppels vullen het gehele watervat en de dwaas wordt vol van het kwade, al
vergaart hij het beetje bij beetje ... Wie geen wond aan zijn hand heeft kan vergif aanraken;
vergif deert hem niet, die geen wond heeft; evenmin tast het kwade hem aan, die geen kwaad
bedrijft ...
Door het eigen zelf wordt kwaad bedreven en door het eigen zelf lijdt men ...
Maar ook door het eigen zelf wordt men gereinigd. De reine en de onreine staan en vallen met
zichzelf; geen kan de ander reinigen ...
Overwinning kweekt haat, want de overwonnene is ongelukkig. Maar wie afziet van
overwinning en nederlaag beide, hij is tevreden en gelukkig. Daar is geen vuur als de
hartstocht; geen kwaad als de haat; geen smart, als het lichamelijk bestaan; er is geen geluk,
groter dan vrede. Honger is de ergste ziekte; lichamelijk begeren het grootste kwaad; voor wie
dit waarlijk weet is Nirwana...
Houdt niet vast aan wat begeerlijk of onbegeerlijk is. Niet onderscheiden van het aangename
brengt smart en evenzo brengt het smart, als men het onaangename ziet. Weest daarom aan
niets te zeer gehecht; het verlies van wat men liefheeft brengt leed. Zij, die aan niets gehecht
zijn en die ook niets haten, dragen geen ketenen... Verwanten, vrienden en geliefden groeten
hem, die lang afwezig was en nu veilig uit den vreemde terugkeert. En zo wordt hij, die goede
werken verrichtte, wanneer hij van deze wereld naar de andere overgaat, begroet door zijn
daden...
Die zijn opkomende toorn inhoudt, als een rollende wagen, hem noem ik een goede voerman,
anderen houden slechts de teugels... Zoals de smid het onreine afblaast van het zilver, laat zo
de wijze het onreine afblazen van zichzelf, een voor een, beetje bij beetje en van ogenblik tot
ogenblik ... De fout van anderen ziet men gemakkelijk, maar de eigen fout ziet men slechts
met moeite. Men zift de fouten van de naaste als kaf uit het koren, maar de eigen fouten
verbergt men, zoals de valsspeler een ongelukkige worp van dobbelstenen verbergt. Wie naar
de fouten van anderen ziet en zich steeds beledigd gevoelt, diens hartstochten zullen groeien...
Wat gedaan moet worden wordt verzuimd, wat niet gedaan moet worden wordt gedaan; de
begeerten van de bandeloze, onnadenkende mens nemen gestadig toe. Maar zij, wier
waakzaamheid altijd gericht blijft op het lichaam, die nimmer het ongeoorloofde najagen en
die met standvastigheid verrichten wat gedaan moet worden, zij zullen bevrijd worden van hun
begeerten ...
Indien gij geen verstandig gezel vindt die met u wandelt, die wijs is en in soberheid leeft, ga
dan alleen uw weg als een koning, die zijn overweldigd land heeft verlaten, zoals een olifant in
het woud ...
Wie weinig geleerd heeft groeit op als een os: zijn vlees neemt in hoeveelheid toe, maar zijn
kennis blijft gering... Bedachtzaamheid is het pad tot Nirwana, maar onnadenkendheid is het
pad tot de dood. De bedachtzame sterft niet, de onnadenkende is reeds gestorven bij het
leven.... De geur van bloemen drijft niet tegen de wind in, van sandelhout, noch tagara of
malika (Jasmijn), maar de geur van een goed mens drijft zelfs tegen de wind in; de geur van
een goed mens doordringt alles.
DHAMMAPADA
WAT IS EEN OLIFANT?
Op een dag ging een aantal van de discipelen tot de Verlichte, zeggende: ‘Heer, in Savatthi
wonen vele rondtrekkende kluizenaars en hun leerlingen, die voortdurend onder elkaar
redetwisten ... Wat, Heer, is uw oordeel over hen?’
De Verlichte antwoordde, zeggende: ‘Broeders, deze twistzieke mannen zijn gelijk blinden ...
Er was eens een koning in deze streek, die tot iemand riep zeggende ... verzamel op één plaats
al de blindgeboren mannen in Savatthi ... en toon hen een olifant’. ‘Het geschiede, zoals gij
beveelt, Heer’, antwoordde de man en hij deed zoals hem gezegd was en hij zeide tot hen: ‘o,
blinden, dit wat hier staat is een olifant’. En aan de een gaf hij de kop om te betasten, aan een
ander de oren, aan weer anderen een tand, nog anderen de slurf, of de poot, de rug, de staart,
de pluim van de staart en tot ieder zeide hij dat dat nu de olifant was ...
Daarop, broeders, ging de koning naar de blinden en vroeg aan elk van hen: ‘Zeg mij, wat
voor een ding is een olifant?’ Hierop antwoordde degene, die de kop had gevoeld: ‘Een olifant,
o Koning is als een pot’. En zij, die alleen een oor hadden betast zeiden: ‘Een olifant is als een
mand om koren te wannen’. Zij, die een tand hadden aangeraakt zeiden, dat het een
ploegschaar was. Zij die de slurf kenden, zeiden: ‘Het is een ploeg’. Zij zeiden dat het lichaam
een graanschuur was, de poot een pilaar, de rug een vijzel, de staart een stamper, het pluimpje
van de staart een bezem.
Toen begonnen zij te redetwisten, roepende: ‘Zo is het!’ en ‘Nee: Zo is het niet!’ ‘Een olifant is
niet zo’. ‘Jawel, zo is hij wel!’ enzovoort, totdat zij elkaar met de vuisten te lijf gingen. Toen,
broeders, was die koning verrukt over dat tafereel. Ziet, zo zijn deze rondtrekkende
kluizenaars, die elk een ander inzicht hebben; blind, zonder begrip, onkundig van wat nuttig en
wat schadelijk is. Zij kennen de Waarheid niet, noch weten zij wat de Waarheid niet is. In hun
onwetendheid zijn zij van nature geneigd tot twist, tot gekrakeel en woordenwisseling, ieder
vasthoudend aan zijn eigen mening...’.
OEDANA IV,6
DE AAP
In de Himalaya, broeders, bevindt zich een streek, die woongebied is zowel van apen als van
mensen. Hier zet een jager een pekval op bij een apenpad. De apen, die niet dom en begerig
zijn, zien de pekval, maar vermijden haar. Maar een domme, begerige aap, komt bij het pek en
neemt het in een zijner handen, die aan het pek blijft kleven. Om zijn hand te bevrijden wil hij
het pek met de andere hand wegduwen, maar ook die hand blijft kleven. om zijn beide handen
te bevrijden gebruikt hij nu een voet, die evenzeer vastkleeft. om handen en voeten te
bevrijden gebruikt hij tenslotte zijn snuit, die ook blijft vastzitten. De aap, die zodoende op vijf
manieren gevangen is, gaat liggen en brult, in het ongeluk en in zijn bederf gestort, een
makkelijke prooi voor de jager...
Zo zal het hem vergaan, die in verkeerde weiden wandelt... Daarom broeders, wandelt niet
aldus. Wie aldus wandelt valt in de macht van Mara, de Boze... Welke is de verkeerde weide
broeders?... Zij is het vijfvoudig genot der zinnen. Welke zijn deze vijf? Stoffelijke gedaanten
die het oog ziet, geluiden die het hoor hoort, geuren die de neus ruikt, smaken die de tong
proeft, voorwerpen die het lichaam waarneemt, begeerlijk, heerlijk, aangenaam, lieflijk,
geladen met passies, aanzettend tot wellust.
SAMYOETA-NIKAYA V,148-49
HET NIRWANA VAN HET HINAYANA
De wijze monnik, bevrijd van begeerte en hartstocht, bereikt verlossing van de dood, vrede, de
onveranderlijke toestand van Nirwana... De standvastigen doven uit als deze lamp ... Daar
waar geen ding is, waar niets tastbaar is, daar is het Eiland Zonder-overzijde. Ik noem dit
Nirwana - de volledige uitdoving van ouder worden en sterven.
SOETTANIPATA
Stilstand van worden is Nirwana ... Het heet Nirwana, omdat men bevrijd wordt van verlangen
... Het goede leven wordt geleefd om in Nirwana ondergedompeld te worden, om over te gaan
naar Nirwana, om in Nirwana het hoogste te bereiken.
SAMYOETTA-NIKAYA
Nirwana is de Heilige Waarheid der Beëindiging van het Lijden. Maar, omdat, als het bereikt
wordt, de hunkering niet alleen wordt beëindigd, doch zich losmaakt, wordt het ook
Begeerteloosheid, zowel als Beëindiging genoemd. En omdat, wanneer het bereikt wordt, er
ook verzaking is en niet één zintuig meer behagen schenkt ... heet het Verzaking, overgave,
Bevrijding...
Is Nirwana uitblussing? Neen... omdat het zonder oorsprong is, zonder ouder worden en
zonder sterven. omdat er geen oorsprong, geen ouder worden en geen sterven is, is het
eeuwigdurend... omdat het bereikt kan worden door middel van bijzonder kennen,
vervolmaakt door nimmer falend streven; omdat Boeddha ervan gesproken heeft; omdat het
wezenlijk is in laatste betekenis - daarom is Nirwana geenszins niet-bestaand ...
VISOEDDHIMAGGA, 507—509
HET NIRWANA VAN HET MAHAYANA
Toen vroeg Mahamati aan de Gezegende: ‘Ik bid U, vertel ons van Nirwana’. En de
Gezegende antwoordde, zeggende: ‘De naam Nirwana wordt door vele volkeren in vele
betekenissen gebruikt ... Zij, die lijden, of die het lijden vrezen, denken zich Nirwana als een
ontkomen en een beloning. Zij menen dat Nirwana bestaat uit de toekomstige vernietiging van
zinnen en geest. Zij beseffen niet, dat de Universele Geest en Nirwana Eén zijn, dat deze
wereld van leven-en-dood, die wij thans bewonen en Nirwana niet gescheiden kunnen worden.
Deze onwetenden... houden vast aan de gedachte, dat Nirwana is, wat buiten het bereik van de
geest ligt en zodoende blijven zij meedraaien met het wiel van leven en dood ... Sommige
wijsgeren menen, dat Nirwana een toestand is, waarin geen herinnering bestaat aan het
verleden of het heden juist alsof een lamp is uitgedoofd, of een zaad verbrand, of een vuur is
uitgegaan ... Maar dit is Nirwana niet, omdat Nirwana niet bestaat uit enkel vernietiging en
leegte. Nog andere wijsgeren ... menen, dat het wezen van Nirwana niet-zijn is. .. Enkelen, die
denken dat tijd de schepper is en dat de opgang der wereld afhankelijk is van de tijd, menen,
dat Nirwana bestaat in het herkennen van de tijd als Nirwana... Nirwana kan niet gevonden
worden langs de weg van verstandelijk zoeken ...
Wat de opvatting van Nirwana betreft bij discipelen en leraren, die toch vasthouden aan de
gedachte van een ego en die dit trachten te vinden, door zich vrijwillig in de eenzaamheid te
begeven - hun voorstelling van Nirwana is die van een eeuwigdurende gelukzaligheid... voor
henzelf ... Zij verzaken hun wereldse betrekkingen en ... zoeken in de eenzaamheid de zelfverwerkelijking der Heilige Wijsheid door zelf-werkzaamheid ... Vasthoudend aan de
gelukzaligheid der extases, gaan zij over naar hun Nirwana, maar dit is niet het Nirwana der
Bodhisattwa’s’.
‘Toen sprak Mahamati tot de Gezegende: ‘Ik bid u, zeg ons, wat is dan het Nirwana der
Bodhisattwa’s?’
De Gezegende antwoordde, zeggende: ‘Mahamati, de zekerheid hieromtrent is geen zekerheid
van getallen of logica. Niet de geest behoeft deze zekerheid, maar het hart... Daar is geen dorst
meer naar leven, geen geslachtelijke begeerte, geen dorst naar weten en geen verlangen naar
een eeuwig leven met het verdwijnen van deze viervoudige dorst, worden smetten van het
gelaat van de Universele Geest weggewist en bereikt de bodhisattwa zelf-verwerkelijking... dit
is de zekerheid des harten van Nirwana’....
LANKAVATARA SOETRA
3.5
De Islam
* islam = vrede, overgave, vertrouwen en beschikbaarheid; naam gegeven door Mohammed
aan de Arabische vorm van monotheïsme.
moslim = verleden deelwoord van islam
muzelman = van het Perzisch afgeleide vorm van moslim
mohammedaan = volgeling van Mohammed; door christenen gegeven, niet gewaardeerd door
moslims omdat, volgens hen, Moh. geen stichter is van een nieuwe godsdienst maar de
voltooier van de sinds Abraham bestaande oergodsdienst.
Saraceen = oosterling, oude naam voor de Arabieren rond de Middellandse zee.
Moren = afkomstig van de ‘provincia Mauretania’, in N.Afrika; naam gegeven aan de
Arabieren in Spanje en rond de Middellandse zee.
Arabier = 1° inwoner van het oude Arabië
2° iemand die de Arabische cultuur, inz. de islam heeft aangenomen.
3.5.1 Mohammed
- ° in Mekka (8 juni) 570
- vroeg wees, wordt verzorgd door oom en later uitbesteed aan rijke weduwe KHADISJA.
Hij wordt leider van haar karavaan en zo reist hij heel het Midden-Oosten af en komt in
contact met joden en christenen wiens monotheïsme sterk afsteekt tegen het polytheïsme van
Mekka (waar verschillende goden o.a. de hoofdgod Allah en zijn 3 dochters Al Lat, Oezza en
Manat in een balkvormige tempel, de Kaaba, worden vereerd onder de vorm van
godenbeelden).
- 595 huwelijk met Khadisja ; 6 kinderen waarvan 5 vroeg sterven; lievelingsdochter heet
FATIMA, schoonzoon ALI. (Na de dood van Khadisja hertrouwt hij met Aicha en neemt 12
bijvrouwen)
- 610 begin van de verschijningen van de aartsengel Gabriël die hem de opdracht geeft, als
laatste, definitieve eindprofeet voor het laatste oordeel, de ware leer te verkondigen nl.
onvoorwaardelijk geloof en overgave aan de ene en enige God “Allah”. De neerslag van deze
openbaring, het woord van God zelf in het Arabisch, vinden we in de Koran.
- (20 september) 622: na jarenlange vergeefse pogingen om zijn stadsgenoten te bekeren wijkt
Mohammed uit naar Medina (vroegere Yatrib). Dit is het begin van de islamitische
tijdrekening.(In het jaar 2000 zijn we in 1420 van de Islam “hegira” tijdberekening met
maanmaanden).
In Medina sticht hij dan de nieuwe maatschappij met een grote nadruk op de gemeenschap
(Oemma) en op de allesomvattende (religieus, politiek en sociaal) wetten.
Vrij snel kan hij de meeste stammen van het Arabische schiereiland onderwerpen en 8 jaar na
zijn ‘uittocht’ kan hij zich terug in Mekka vestigen en van de Ka’aba het centrum van de Islam
maken.
Zijn godsdienstige ideeën vinden duidelijk hun oorsprong in het jodendom (1 god, geen
beelden, bidden gekeerd naar Jeruzalem of later naar Mekka, belang van Abraham, enz) en in
het christendom (aandacht voor Jezus en Maria, nadruk op laatste oordeel, aandacht voor de
kleinen en armen, enz.). Oorspronkelijk werden joden en christenen dan ook beschouwd als
medestanders die het nog niet ver genoeg gebracht hadden, maar in de mate dat zij hem bleven
afwijzen werden zij als vijand beschouwd.
- 632 dood, begraven in Medina.
- Na Mohammed:
1° kalief (= vertegenwoordiger van de profeet): Abu Bekz
2° Omar, grote veroveringen
3° Otman, zet veroveringen verder
4° ALI, zijn dood (vermoord) brengt scheuring tussen de partij van Ali (sjiieten) en de
partij van de traditie (soennieten)
Na amper een eeuw is de islam van China tot Spanje verspreid. De Arabische
veroveraars zijn oorzaak van een zeer hoogstaande culturele activiteit op alle
vlakken.
3.5.2 Geschriften.
- Het enige heilige boek is de KORAN: het is de schriftelijke neerslag van het (Arabisch)
gesproken
woord van God.
Het bevat de
boodschappen van
God aan de
mensen over
geloof en goede
daden, over
oordeel, paradijs
en hel, enz.; ze
zijn verdeeld in
114 hoofdstukken;
de laatste zijn de
oudste.
Vermits wij te
doen hebben met
het letterlijke
woord van God is
aanpassing,
interpretatie en
zelfs vertaling
uit den boze.
- Daarnaast hebben
we nog HADITH:
woorden en
daden van
Mohammed die
als norm gelden
voor het
handelen van de
moslims. De
IDJMA zijn de
wetten die door
de hele gemeente
aanvaard
worden.
3.5.3/4/5
Wereldbeeld - God - Mens
- De koran aanvaardt de schepping van de wereld.
- God is eeuwig, onvergelijkbaar, schepper, bestuurder van de wereld; alle schepselen zijn
onderworpen aan zijn wil, hij is de eigenlijke dader van alles; hij is aan geen norm
onderworpen; niet te meten met menselijke maatstaven.
- De schepselen zijn uit het niets geschapen; naast onze wereld zijn er 7 hemelen en 7 hellen;
de oermens is Adam: uit zijn rug ontstonden alle mensen ,zij legden de geloofsbelijdenis af en
hun geesten zitten nu in een koffer bij Gods troon in afwachting van een lichaam; na een leven
is er een scheiding ziel - lichaam tot de definitieve hereniging na de eindverrijzenis bij het
laatste oordeel.
* Adam was na de uitdrijving uit het paradijs Eva kwijt geraakt; na 200 jaar vindt hij haar
terug en schreit vreugdetranen die op een steen vallen die hierdoor zwart wordt: deze steen
vindt men aan de Ka’aba. Adam is de eerste profeet, na hem zijn er nog 313, waarvan de
belangrijkste: Mohammed.
Er zijn ook engelen, duivels en geesten (jinnen, wezens met menselijke behoeften, zij hebben
wonderbare krachten ten goede of ten kwade).
De laatste dingen: spelen een grote rol in de Koran: na de dood is er een oordeel: de heiligen
(bijv. degenen die hun leven gegeven hebben in de heilige oorlog) gaan onmiddellijk naar het
paradijs; de anderen zien het van verre of worden gekweld. Vóór het definitieve oordeel komt
Jezus terug, bekeert zich tot de Islam ,trouwt en krijgt kinderen; nadien sterft iedereen en dan
gaat men ofwel het paradijs binnen ofwel wordt men voor eeuwig gekweld in de hel. * In feite
is iedereen voorbestemd.
3.5.6 Moraal = religieuze plichten
Er is geen verschil tussen godsdienstige en morele plichten. Goed en kwaad hangt af van Gods
wil. De daden worden onderverdeeld in:
-het gebodene, waarvan het nalaten wordt bestraft;
-het verdienstelijke, waarvan de uitvoering wordt beloond;
-het verbodene, waarvan de uitvoering wordt bestraft;
-het afgekeurde, waarvan het nalaten wordt beloond maar het doen niet bestraft;
-het neutrale, waarvoor men noch beloond noch bestraft wordt.

De 5 plichten ( dikwijls de 5 “zuilen” genoemd):
1° De geloofsbelijdenis: “Er is geen God buiten Allah, en Mohammed is zijn
profeet”. Zij geldt als doopsel en wordt verschillende keren daags opgezegd.
2° Het gebed: in principe 5 maal daags en voorafgegaan door rituele wassingen,
gekeerd naar Mekka, gebeden + lichaamsbewegingen; ‘s vrijdags moet men het
middaggebed in de moskee verrichten en krijgt men nadien een predikatie van de
imman.
* In Islamlanden roept de gebedsoproeper (muezzin) vanop de toren naast de
moskee (minaret).
3° De vasten: (ramadan is de naam van de negende maand in de moslimkalender)
herinnering aan de gave van de koran aan Mohammed en voorschrift van
God:niet eten,drinken, roken of seks van zonsopgang tot zonsondergang. Omdat
een maanjaar een tiental dagen minder telt dan een zonnejaar “vervroegt” de
vastenmaand elk jaar.
4° Armenbelasting: heffing in geld of in natura ( ongeveer 5%) voor religieuze of
caritatieve doeleinden.
5° Bedevaart naar Mekka: minstens éénmaal in het leven, indien men er fysisch en
financieel toe in staat is. De bedevaart geeft een volle aflaat voor de zonden,
daarom wachten de meesten tot een rijpere leeftijd. Wie de bedevaart gedaan
heeft wordt met erenaam “heilige” aangesproken.
Andere voorschriften:(...God wil het zo...)
1°Besnijdenis: initiatieritus voor jongens tussen 3 en 12 jaar.
2° Verboden spijzen (o.a.varkensvlees en alle vlees van dieren die niet ritueel
geslacht zijn) en dranken (alcoholhoudende).
3° Geen afbeeldingen van mensen en dieren (om idolatrie te vermijden).
4° Huwen: is een plicht; maximum 4 wettige echtgenotes en onbepaald aantal
concubines; de sluier is verplicht voor vrouwen; homoseksualiteit, pornografie,
kinderbeperking en abortus zijn streng verboden.
5° Heilige oorlog: ter bestrijding van ongelovigen (behalve christenen en joden);
vandaag ook politiek (bijv. Iran-Irak).
* Sommige gewoonten en gedragingen hebben minder te maken met de islam dan
met oosterse mentaliteit: bijv. eergevoel, houding tegenover de vrouw, primaat
van de groep tegenover het individu, ...
3.5.7 Cultus: voornaamste feesten
- Feest van de 27° dag (van de vasten): viering van de gave van de Koran aan Mohammed.
- Feest van het einde van de vasten: goed eten, bezoek aan de graven van de overledenen,
ongedaan maken van ruzies, geschenken geven.
- Feest van het offer van Abraham (“feest van het schaap”) ongeveer 70 dagen na het einde
van de vasten: schaap eten samen met familie en vrienden als herinnering van het “offer van
Ismaël”.
- Feest van de geboorte van Mohammed (“Moeloed”)
-(enkel voor sjiieten) Feest van “Asjoera”, herdenking van de marteldood van Hasan en
Hoessein de zonen van Ali.
* de islamitische kalender is een maankalender, d.w.z. dat een jaar 11 à 12 dagen korter is dan
een zonnejaar. Tegenover “onze” kalender begint de ramadan elk jaar 11 dagen vroeger; om
weer op dezelfde datum te vallen zijn 33 jaar nodig; elke 33 jaar halen zij dan ook één jaar in.
In 2000 begint voor de islamwereld 1420.
UIT DE KORAN
Uit de eerste soera:
In de naam van Allah, de barmhartige erbarmer.
Lof aan Allah, de heer der wereldwezens.
De barmhartige erbarmer.
De heerser op de dag van het gericht.
U dienen wij en U vragen wij om uw bijstand.
Leid ons langs het rechtgebaande pad.
Het pad dergenen, wie gij uw weldaden schenkt;
over wie geen toorn is en die niet dwalen. Amen.
Uit soera 96
Lees op, in de naam van uw heer die geschapen heeft,
geschapen heeft de mens van een bloedklomp.
Lees op! En uw heer is de eebiedwaardigste,
die onderwezen heeft door het schrijfriet,
onderwezen heeft de mens wat hij niet wist.
Uit soera 81
Wanneer de zon wordt omhuld
de sterren dof worden
en de bergen verdwijnen,
wanneer de drachtige kamelen worden achtergelaten
en de dieren worden bijeengebracht,
wanneer de rivieren worden geledigd en de mensen worden verenigd,
wanneer de hemel wordt opengelegd,
de hel wordt ontstoken
en het paradijs nabij wordt gebracht,
dan zal de ziel weten wat zij heeft voorbereid.
Uit soera 5
Voor allen die geloven in Allah
en in de laatste dag,
ook voor joden en christenen,
en die goede daden verrichten,
zal geen vrees komen
en zij zullen niet bedroefd zijn.
Uit de laatste soera:
In de naam van Allah de barmhartige erbarmer.
Zeg: ik zoek mijn toevlucht tot de heer der mensen de koning de mensen, de god der mensen voor het kwaad van de inblazer, de achtersluiper,
die inblaast in de borsten der mensen,
zowel de djinn als de mensen.
3.6
Het Jodendom
* woord: - Hebreeuw, Israëliet, Judeër, jood
- Israël, Israëliër
- Kanaän, Palestina
- Sion, sionist
- Semiet, antisemitisme
3.6.1 Geschiedenis van het jodendom
- jodendom als clan- of familiegodsdienst (1800-1000 v.X)
- Abraham, Isaak, Jacob, Mozes, Saül, DAVID, SALOMO
- één God wordt als eigen God gekozen (impliciet worden dus nog andere goden erkend)
- de banden tussen God en “zijn” volk worden steeds sterker (feiten, verbonden, geboden,
wetten)
- jodendom als priestergodsdienst (930 v. X -130 na X)
het gesedentariseerde volk kopieert de buurvolkeren door o.a. een georganiseerde
godsdienstbeleving met een tempel, priesters, ritus, offers
- jodendom als rabbijnengodsdienst ( vanaf 130 n.X)
in 130 worden de joden definitief uit Jeruzalem verdreven en nemen de rabbijnen uit de
diaspora de leiding in handen en worden het gezin en de synagoge de centra van de
godsdienstbeleving.
* Enkele data en feiten i.v.m. de joodse verspreiding
Na de Babylonische ballingschap (538 v. X) zijn velen niet teruggekeerd; tijdens de
verschillende bezettingen maakten zij ook deel uit van verschillende wereldrijken en
konden zij dus om politieke of economische redenen uitwijken naar andere delen van
het rijk. Zo zijn er in de oudheid belangrijke joodse kolonies in Egypte en Rome.
Met de uitdrijving uit Jeruzalem heeft de tweede massale emigratie plaats over heel
het Romeinse rijk: o.a. vestiging in Spanje en de Provence.
Onder het bewind van de christenen is de situatie van de joden wisselend: soms
worden ze gebruikt als “medewerkers” (bijv. om belastingen te heffen) en soms vallen
ze ten prooi aan godsdienstfanatisme en moeten ze gaan vluchten; zo is de
jodenvervolging in Spanje de oorzaak van de vestiging van vele Spaanse
(“Sefardische”) joden in Antwerpen (in de 16° eeuw) en zijn de “progroms” in de 19°
eeuw de oorzaak van de komst van centraaleuropese (“Asjkenazin”) joden die
behoren tot de sekte van de Chassidim. (zie typische klederdracht in het Antwerps
straatbeeld op zaterdag).
De massaalste jodenvervolging onder Nazi-Duitsland heeft grote uitwijking naar
Amerika tot gevolg en... “terugkeer” naar Palestina.
3.6.2 Bronnen van het jodendom
- TENACH: Thora, Nebiim, Chetubim: (het oude testament)
- TALMOED: Mishna en Gemara: commentaren op de Tenach en de mondelinge
wet met verklaringen.
- Midrasjim: rabbijnse meditaties
3.6.3/4/5/6 Voornaamste ideeën: (cf. Rab. Malinsky)
- Er is slechts één abstracte God zonder menselijke of natuurlijke attributen.
- Volk en godsdienst zijn één: wie zich jood noemt hecht zich ook aan het volk.
- Gods wil en belofte zijn de enige verklaring dat het joodse volk nog bestaat.
- Iedereen is voor God gelijk en ontvangt loon naar werken (men moet dus geen jood worden
om gered te worden).
- De bijbel is alleen het stenogram van eeuwige principes die dus moeten aangepast worden
aan elke tijd: dit vindt men in de Talmoed.
- Er zijn geen dogma’s (behalve enkele fundamenten zoals Gods bestaan, schepping, beloning
en komende wereld); daarom is het jodendom vooral een praktische godsdienst: 613 geboden
waarvan 365 negatieve en 248 positieve. Alle geboden moeten aanvaard worden en zijn gelijk:
zij komen immers van God.
3.6.7 Cultus
- dagelijkse gebeden: (3 maal per dag) bestaande uit geloofsbelijdenis, lofgebeden,
smeekgebed voor de komst van het rijk Gods en dankgebed voor de openbaring.
- sabbatviering:
vrijdagavond
zaterdagmorgen
overdag
einde van de sabbat
- feesten:(volgens maankalender = 354 d. + af en toe 13° maand)
- in sept-okt: Nieuwjaarsfeesten met de grote vastendag
- in ma - apr: Paasfeest met sedermaaltijd (bevrijding uit Egypte)
- 50 dagen na Pasen: Pinksterfeest (gave van de wet)
- levensritme:
- geboorte: jongens besneden op de 8° dag
- vanaf 5-6 j.:naar de godsdienstschool
- 12 j.: meisjes meerderjarig
- 13 j.: jongens meerderjarig; zij worden “bar- mitsva”, zonen van het gebod
- huwelijk: één van de geboden; liefst met jodin (jood); viering onder baldakijn; met
aantal symbolen en zegeningen;
- rouw en dood: begrafenisplechtigheid; jaarlijkse herdenking.
Joodse teksten
Uit de talmoed
Akabja ben Mahalabel zei: "Beschouw drie dingen en ge komt niet tot zonde: weet waar ge
vandaan komt, waar ge heen gaat en voor wie ge eens rekenschap en verantwoording zult
moeten afleggen. Waar ge vandaan komt: uit een stinkende druppel; waar ge heen gaat: naar
een plaats waar stof, modder en wurmen zijn; voor wie ge eens rekenschap zult moeten
afleggen: voor de koning der koningen, de heilige die geprezen zij."
Rabbi Chanina de hogepriester zei: "Bid voor het welzijn der regering, want als de vreze voor
deze er niet was, zou de een de andere verslinden."
Rabbi Chanina ben Dosa zei: "Wiens schroom voor de zonde bij zijn wijsheid voorop gaat,
diens wijsheid is bestendig, maar wiens wijsheid bij zijn schroom voor de zonde voorop gaat,
diens wijsheid houdt geen stand."
Ben Zoma zei: "Wie is wijs? Die van ieder mens leert. Wie is een held? Die zijn hartstocht
overwint. Wie is rijk? Die met zijn deel tevreden is. Wie is geëerd? Die mensen eert."
Rabbi Jacob zei: "Deze wereld is een voorkamer voor de komende wereld; bereidt u voor in
deze voorkamer, opdat ge toegang krijgt tot de zaal."
Van Juda Halevi(1080-1145)
Hoe heftig ontroerd is mijn gemoed zo vaak ik uw naam gedenk?
Dan breiden zich de geschenken van uw hand voor mij uit.
In mijn ziel vors ik na hoe zij met u is verbonden,
zo wonderbaarlijk vertrouwd, en ik heb het toch niet gevoeld.
Toch ziet mijn hart het en gelooft zo blij in diepste vermoeden,
alsof ik zelf op de Sinaï de waarschuwing heb gehoord.
Mijn hart heb ik tot een heilige plaats voor u gemaakt,
Daar troont gij in heerlijkheid, daar verkondigt zich uw heerschappij.
Daarom is er in mij een verlangen, een sidderen en weerklinken,
om uw naam, uw heerlijkheid te zingen.
Van Martin Buber
Rabbi Bunam leerde: de eerste woorden van de schrift zijn als volgt te verstaan: "In het begin
van het scheppen door God van de hemel en de aarde..." Want ook nu nog is de wereld in een
scheppingstoestand. Als een handwerker een voorwerp maakt en het is klaar, dan heeft het
hem niet meer nodig. Zo is het niet met de wereld: dag op dag, nu op nu heeft zij de
vernieuwing door oer-woordkrachten waardoor zij geschapen werd nodig. Als de Kracht van
deze krachten voor één ogenblik van haar zou scheiden, dan zou zij opnieuw vervallen in
woestenij en ledigheid.
Download