Voorbereidingspreek over Zondag 22

advertisement
BELOFTE
- voorbereidingspreek over Zondag 22 –
Aanwijzingen voor de liturgie:
Orde van Dienst A, morgendienst
Votum en vrede-/zegengroet
Zingen:
Psalm 105:1,2 en 5
Lezing van de wet
Zingen:
Psalm 66:5 en 7
Lezen:
Genesis 50:22-26; Exodus 13:18b,19; Hebreeën 11:17-22
Zingen:
Lied 109:1,2 en 3
Gebed
Collecte
Zingen:
Psalm 119:47
Tekst:
Zondag 22
Preek
Zingen:
Psalm 119:49,53 en 54
Dankgebed
Zingen:
Gezang 114:5,6 en 7
Zegen
BELOFTE
- voorbereidingspreek over Zondag 22 –
Gemeente van onze Here Jezus Christus!
Het moet een hele donkere nacht geweest zijn, de nacht van de uittocht. Overal in Egypte,
werd luid gejammerd. Omdat er doden te betreuren waren, eerstgeborenen. Maar in het
donker van die nacht, schijnt toch ook het licht van Gods liefde. En: Gods verlossing. Want
uitgerekend in die nacht, bevrijdt de HERE zijn volk uit Egypte. Uit de slavernij. ‘Ga
onmiddellijk bij mijn volk weg’, zegt de Farao tegen Mozes en Aäron. ‘U en alle Israëlieten!’
En ja, dat laten ze zich natuurlijk geen twee keer zeggen! Nog diezelfde nacht pakken
ze hun baktroggen. Met daarin het ongedesemde brood van het Pascha. En gaan ze op reis.
Een indrukwekkend gezicht, moet dat geweest zijn. Maar toch vindt Mozes, tussen alle
bedrijven door. Nog tijd, om het lichaam van Jozef mee te nemen. Dat al vele jaren rustte, in
de sarcofaag waar het na zijn dood was ingelegd. Want ook dat, moet mee op reis!
Immers, dat had Jozef. Voor zijn dood. De Israëlieten plechtig laten zweren. Dat als
het moment van hun uittocht aan zou breken. En ze op weg zouden gaan, naar het hun door
God beloofde land. Ze dan ook zijn lichaam mee zouden nemen. En Mozes, die vergeet het
niet. Ondanks de drukte, van die nacht. Maar even goed, moet het een vreemd gezicht geweest
zijn. Denkt u ook niet? De Israëlieten, die bij de uittocht zo’n lichaam meedragen.
Want ja, we weten natuurlijk niet. Hoe dat lichaam er uit zal hebben gezien. Maar het
is wel bekend, dat de Egyptenaren de nodige zorg besteedden. Aan de lichamen van hun
doden. En zeker, aan de lichamen van voorname doden. Koningen, en onderkoningen. Maar
ook los daarvan, is het een vreemd idee. Dat de Israëlieten, tijdens hun jarenlange reis door de
woestijn. Op weg, naar het beloofde land. Steeds met dat lichaam hebben rondgezeuld.
Ja, en toch. Toch zouden wij ons daar alles bij voor moeten kunnen stellen. Want wij
zijn ook op weg. Op weg, naar het ons door God beloofde land. En dragen net zo goed, ‘een
lichaam’ met ons mee. Ik bedoel: op haar reis, naar de eeuwigheid. Viert de kerk steeds weer,
het sacrament van het Heilig Avondmaal. Dat is: het sacrament, van brood en wijn. Als de
tekenen en zegels, van het lichaam en bloed. Van de Here Jezus Christus. Ja, toch?
En daarom is het. Dat ik net zei, dat uitgerekend wij ons alles zouden moeten kunnen
voorstellen. Bij wat de Israëlieten gedaan hebben, tijdens hun reis door de woestijn. Want op
een bepaalde manier, doen wij precies hetzélfde. En waarom dan? Waarom laten wij ons
vergezellen, door het lichaam en bloed van de Here Jezus Christus? En de Israëlieten, door het
lichaam van Jozef? Nu, om één goede reden. Het herinnert ons, aan Gods belófte.
Ter voorbereiding op de viering van het Heilig Avondmaal. En aan de hand van
Zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus. Verkondig ik u vanmorgen de belofte van God.
En doe ik dat aan de hand van het volgende thema. Waar ik de preek ook in samenvat:
VERTROUW OP GODS BELOFTE! Die spreekt ons van
1. Christus
2. toekomst
1. Gods belofte spreekt ons van Christus.
Gemeente, Mozes is het niet vergeten. Ondanks de drukte, van de nacht. Om bij de uittocht,
ook het lichaam van Jozef mee te nemen. En komt zo de eed na, die Jozef de Israëlieten had
doen zweren. Voor zijn dood. Om bij hun uittocht, zijn lichaam mee te nemen. Maar broeders
en zusters, hoe komt iemand er toch bij? Om van andere mensen zo’n eed te vragen? En ook:
wat heeft het voor nut, om op weg naar het beloofde land. Dat lichaam mee te nemen?
Nu, weet u: daar is vanuit de bijbel best het nodige van te zeggen. Want de Israëlieten
gaan op weg naar het land, dat de HERE hun vader Abraham al beloofd had. Waar Hij
Abraham ook gebracht had, en waar Izaak en Jakob ook geruime tijd gewoond hadden. Met
andere woorden: de Israëlieten keren terug, naar hun vaderland. Het land, waar ze
oorspronkelijk vandaan kwamen. En, dat vooral: waar ook het graf was, van hun voorvaderen.
Ik bedoel: de Bijbel vertelt in geuren en kleuren. Hoe Abraham, toen zijn vrouw
gestorven was. Een eigen graf had gekocht, in het land waar hij als vreemdeling verbleef. In
een grot, op een akker in Machpela – om precies te zijn. Nu, en ook Jozefs vader Jakob. Van
wie hij veel gehouden had. Was daar begraven. Hè, vanuit Egypte. Waar hij de laatste jaren
van zijn leven gewoond had. Was zijn lichaam plechtig overgebracht naar Machpela.
Nu, en dat is ook de wens van Jozef. Dat zijn lichaam, hoe lang dat ook duren mag.
Uiteindelijk een rustplaats zal vinden, bij dat van zijn vader Jakob. In Machpela. En daarom is
het ook, dat hij de Israëlieten heeft laten zweren. Om bij hun uittocht, zijn lichaam mee te
nemen. Maar gemeente, hoe sympathiek die gedachte op zichzelf ook geweest is. Heeft Jozef
wel beseft, wat hij daarmee vroeg? En ook: hoe onmógelijk zijn verlangen was?
Ik bedoel: toen Jozef nog jong was, en bij zijn vader Jakob woonde. Had hij bij zijn
broers bekend gestaan, als een ‘dromer’. Hè, de meest vreemde dromen had hij toen gehad.
Waarmee hij de woede van zijn broers had gewekt, en die hem uiteindelijk in Egypte hadden
doen belanden. En zeker, die dromen zijn wel uitgekomen. Maar moeten we niet vaststellen,
dat Jozef is blijven dromen? Z’n leven lang, en ook: toen hij dit verlangen geuit had?
Immers, toen hij stierf. Was er geen sprake van, dat de Israëlieten op korte termijn
zouden terug keren naar hun vaderland. Integendeel, zelfs! De jaren en de eeuwen verstreken.
En de kans op een uittocht werd alleen maar kleiner. Want op enig moment, kwam er een
Farao aan de macht. Die Jozef niet meer gekend had. En uit angst voor de Israëlieten, hen
ging onderdrukken. Slaven werden ze, die hij met geen mogelijkheid wilde laten gaan.
Ja, sterker nog: de HERE Zelf moet eraan te pas komen, en tien van zijn plagen.
Voordat er van een uittocht sprake kan zijn. En vervolgens, vervolgens komt het volk in de
woestijn terecht. Waar het al snel begint te klagen en te mopperen. ‘Waren we maar in Egypte
gebleven! Want daar hadden we in ieder geval nog te eten. Terwijl we hier, omkomen van de
honger. En het beloofde land, verder weg lijkt. Dan het ooit tevoren geweest is.’
En daarom: is Jozef, niet ‘de dromer van weleer’ gebleven? En gemeente, precies
hetzelfde. Kunnen wij ons vandaag de dag afvragen. Want de Israëlieten waren op weg, naar
het beloofde land. Maar wij, wij zijn volgens de Catechismus. Op weg, niet naar het land en
graf van onze vaderen. Maar naar het moment, waarop we Christus zullen zien. Nu, en is ook
dat geen ‘droom’? Net zozeer, ja meer nog. Dan wat Jozef voor ogen heeft gehad?
Want ja, de Catechismus zegt óók. In Zondag 22. Wanneer we Christus weer zullen
zien. Op het moment namelijk, dat we gestorven zijn. En onze ziel ‘terstond tot haar hoofd
Christus opgenomen zal worden.’ Maar gemeente, denk nou toch eens nuchter na! Want hoe
gaat dat, als een mens sterft? Dan verdwijnt het leven eruit, en houden we enkel een dood
lichaam over. Dat we begraven. Nu, maar is het daarna. Niet gewoon uit? Klaar?
Ik bedoel: wat voor ‘aanwijzingen’ hebben we, en wat voor ‘bewijzen’. Dat onze ziel,
na ons sterven. Inderdaad tot haar Hoofd Christus zal worden opgenomen? Is ook dat niet, net
zo goed een ‘droom’? Waarin mensen vluchten, om aan de realiteit van de dood te ontkomen?
Want wie zegt ons, dat er inderdaad een hemel is? En dat Christus daar, bijna tweeduizend
jaar geleden. Heen is opgevaren. Met lichaam en al. En er nu ook nog steeds is?
Want ja, ook dat. Levert een mens, die nuchter nadenkt. Heel wat vragen op. En is nog
nooit bewezen. Zelfs niet in een tijd, waarin de mens de ruimte verkent. En daarom: als we
het tóch geloven, wat Zondag 22 zegt. Is dat dan niet inderdaad een vlucht? Doen we dat dan
inderdaad, niet. Tegen beter weten in? Met als gevolg, dat we net zulke ‘meesterdromers’
zijn, als eens Jozef geweest is? Met zijn wens, om terug te keren naar het beloofde land?
Ja, en toch – gemeente. Als zo de vragen zich opstapelen, en we maar weinig
antwoorden lijken te hebben. Denk dan nog eens terug, aan wat we gelezen hebben. Want het
is inderdaad waar: op het moment, dat Jozef de Israëlieten die eed liet zweren. En die belofte
liet doen. Om zijn lichaam eens mee te nemen. Leek niets erop te wijzen, dat het daar ooit van
komen zou. En naderhand, werd de kans zelfs nog kleiner. En toch, was het geen droom.
Want dat lezen we, in het Nieuwe Testament. In Hebreeën 11. ‘Door zijn geloof sprak
Jozef aan het eind van zijn leven al over de uittocht van het volk van Israël en gaf hij opdracht
zijn gebeente dan mee te nemen.’ Het was geen droom, het was geloof. Geloof, gegrond op de
belofte van God. En zo had hij vaste grond, onder de voeten. En wat denkt u: zou het lichaam,
dat de Israëlieten met zich meedroegen. Hen aan die belofte niet herinnerd hebben?
Want het mag een droom geleken hebben. Dat van die uittocht. Maar op Gods tijd was
het er toch van gekomen. En nu, nu waren de Israëlieten ook inderdaad op weg naar het
beloofde land. Met het lichaam van Jozef, die eeuwen eerder. Op Gods belofte al vertrouwd
had. En nu ook steeds weer, hen aan die belofte herinnerde. En hen zo bemoedigde, op de
lange weg naar de vervulling. Nu, en zo – gemeente. Zo mag het dan ook bij ons zijn.
O zeker, wij dragen. Op onze reis naar de eeuwigheid. Niet het lichaam van Jozef meer
met ons mee. Maar wel, laten we ons op die reis vergezellen. Door het brood en de wijn van
het Heilig Avondmaal. Die de tekenen zijn, van het lichaam en bloed van onze Here Jezus
Christus. En daardoor worden ook wij herinnerd, aan Gods belofte. Gods belofte, die
betrouwbaar is. Ondanks alles, en wat de mensen ons allemaal ook zeggen mogen.
Want natuurlijk, het is niet te begrijpen. En te vatten. Wat de Catechismus ons in
Zondag 22 zegt. Dat we na ons sterven, Christus zullen ontmoeten. Sterker nog, dat zegt de
bijbel ook zelf. Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord. En in geen mensenhart
is het opgekomen. Allemaal waar, maar daar stopt het niet. Want de HERE heeft het ons
gezegd, ja meer nog: het ons beloofd. En wat Hij beloofd heeft, blijft van kracht. Altijd!
2. Gods belofte spreekt ons van toekomst.
Gemeente, het moet gezegd: Jozef heeft de schijn tegen gehad, verschillende eeuwen lang.
Maar heeft vertrouwd op Gods belofte, en is daar niet beschaamd mee uitgekomen. Want de
uittocht, die God beloofd had. Is er gekomen. En toen die gekomen was, hebben de Israëlieten
Jozefs lichaam meegenomen. Op weg, naar het beloofde land. En op weg, dat ook. Naar het
graf van Abraham, Izaak en Jakob. Maar gemeente, was het de moeite wel waard?
Ik bedoel: in de woestijn was het heet. En hebben de Israëlieten regelmatig honger
geleden, en dorst. De Bijbel, die spreekt ons daarvan. Nu, maar al die tijd. Hebben ze dan ook
nog dat lichaam van Jozef mee moeten dragen. Omdat die, eeuwen eerder. Het verlangen had
gehad, om bij zijn voorvaderen begraven te worden. En hoe nobel, dat op zich ook is. Is het
ook wel alle moeite waard geweest? Die de Israëlieten later hebben moeten doen?
Want ja, zou iemand kunnen zeggen. Jozef was al eeuwen dood, en merkte er toch
niks meer van. Maar gemeente, daarom moeten we ons realiseren. Dat er meer heeft mee
gespeeld. Ik bedoel: het ging Jozef, om zo te zeggen. Niet alleen maar om dat plekje, in die
grot op de akker Machpela. Maar ook, om het land waarin die akker gelegen was. En dat het
land was, waaraan de HERE heel nadrukkelijk. In het verleden zijn belofte had verbonden.
Ik bedoel: dat land, zou de HERE gaan geven. Aan de nakomelingen, van Abraham.
Maar dat niet alleen: dat zou ook het land worden, waarin een andere en eerdere belofte van
God in vervulling zou gaan. De belofte van de Messias, die de kop van de slang vermorzelen
zou. En zo, Gods volk verlossen zou. Nu, en zou ook daarom. Jozef de Israëlieten niet hebben
laten zweren. En beloven. Om bij hun uittocht, zijn lichaam daar mee heen te nemen?
Want natuurlijk, je kunt tegenwerpen. Dat dat in de dagen van Jozef, nog iets van een
hele verre toekomst is geweest. En ook de vraag stellen, in hoeverre hij daar al iets van
geweten heeft. En die vraag, is ook terecht. Tegelijk: we lazen vanmorgen, een aantal verzen
uit Hebreeën 11. Een hoofdstuk, waarin ook gezegd wordt. In vers 16, om precies te zijn. Dat
Abraham, Izaak en Jakob. Met reikhalzend verlangen uitkeken naar een beter vaderland.
Ja, ‘het hemelse’ – staat er dan zelfs bij. En misschien, dat ze daarom al wel heel wat
meer geweten hebben. Van wat God allemaal zou gaan doen, en geven. En ook heel wat
verder hebben kunnen kijken. Dan wij ons wel eens realiseren. En weet u: ook, dat mag ons
dan helpen. En bemoedigen. Want wij, wij weten het in ieder geval. En ons, is het in ieder
geval geopenbaard. Van dat hemels vaderland, en ook: van de nieuwe hemel en de nieuwe
aarde.
Ik bedoel: zegt de Bijbel het ons niet? En: belijdt de kerk het ook niet? Bijvoorbeeld,
in Zondag 22? Dat eens de dag komt, waarop Jezus weer zal komen op de wolken van de
hemel? Dit ons vlees, door de kracht van Christus opgewekt. Weer met mijn ziel verenigd en
aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijkvormig zal worden? En ook, dat we dan
volkomen heerlijkheid zullen bezitten? Om God daarin eeuwig te loven en te prijzen?
En natuurlijk, dan weet ik ook wel. Dat dit, nuchter bekeken. Op de nodige bezwaren
stuit. Want ja, de wederkomst. Daar wachten we al zo lang op, en dus: zal het er nog wel van
komen? Of is de HERE in de hemel, ons hier op de aarde vergeten? Is uitstel, afstel
geworden? En bovendien: hoe moeten we het ons voorstellen? Dat op de jongste dag, de
graven zullen open gaan? En allen, die eens gestorven zijn. Daar uit tevoorschijn zullen
komen?
Want zeg nou zelf: daar is toch zeker niks bij voor te stellen? Bij zulke verheven
dingen? Want wie even logisch nadenkt, weet dat lichamen na verloop van tijd vergaan. Als
ze tenminste niet gebalsemd worden, zoals met het lichaam van Jozef gebeurd zal zijn. En
ook, dat graven worden geruimd. En ja, hoe kunnen al die lichamen dan ooit weer worden
opgewekt? En, om niet meer te noemen. Hoe kun je nu eeuwig God de HERE prijzen?
Maar weet u: als dat soort vragen ons gesteld worden. En twijfel ons misschien wel
bespringt. Omdat we het ook allemaal niet uit kunnen leggen. Denk dan nog weer ‘ns terug,
aan de Israëlieten. Die tijdens hun lange en zware reis door de woestijn. Het lichaam van
Jozef met zich hebben meegedragen. Een lichaam, dat hen herinnerde. Steeds weer, en zo
vaak ze twijfelden. Aan de belofte van God, waarop Jozef eens vertrouwd had.
Nu, en die belofte. Daar mogen ook wij op vertrouwen. Want het is helemaal waar: als
je het logisch bekijkt. En nuchter, en menselijk. Dan is de toekomst, waar wij heen op weg
zijn. Een volstrekte onmogelijkheid. Maar tegelijk: de HERE heeft het gezegd. Ja, sterker
nog: Hij heeft het ons beloofd! En: wat Hij beloofd heeft, blijft van kracht. Tot in het
duizendste geslacht. En daaraan herinnert ons, dat lichaam van Jozef. Maar dat niet alleen.
Nee, want we hebben eerder al gehoord. Dat ook wij, op weg naar de toekomst die ons
beloofd is. Een ‘lichaam’ met ons meedragen. Immers, met de regelmaat van de klok. Viert
Christus’ kerk op aarde toch het Heilig Avondmaal? Het sacrament van brood en wijn, de
tekenen en zegels van Christus’ lichaam en bloed? Nu, en ook dat. Herinnert ons, aan de
belofte van God. Die betrouwbaar is. Ja, sterker nog: meer dan Jozef, hebben wij!
Want het lichaam van Jozef. Herinnerde de Israelieten, op hun weg door de woestijn.
Aan de belofte, die God hen gegeven had. En zo ook, het lichaam dat ons gegeven is. Dat van
de Here Jezus Christus. Maar dat doet ook nog iets anders. Herinnert ons niet alleen, aan wat
ons beloofd is. Maar verzekert ons daar tegelijk ook van. Zo zeker, als wij het brood eten. En
de wijn drinken. Zo zeker is het, dat die toekomst er werkelijk komen zal.
Ik bedoel: daar staat de Here Jezus zelf garant voor. Want Hij heeft, om voor ons die
toekomst mogelijk te maken. Zijn lichaam in de dood gegeven, en zijn bloed vergoten. En
daarom: als we binnenkort weer avondmaal vieren. Laat dat dan een grote bemoediging voor
u zijn. En een aansporing, om op weg te blijven. Naar wat ons beloofd is. Want Gods belofte
is betrouwbaar. En wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Amen.
Download