Johannes de Doper en Jezus

advertisement
208
Schrift 252
Annette Merz
Johannes de Doper en Jezus
De onderlinge relatie van twee profeten
ohannes en Jezus hebben veel gemeen:
zij waren beide stichter en leider van
een nieuwe, tegen de status-quo gerichte religieuze beweging in Palestina. Zij
overtuigden hun aanhangers ervan dat het heil
niet te vinden was in de traditionele manier om
God in tempel en synagoge te vereren en dat de
reinigings- en verzoeningsrituelen die onder leiding van de priesters en schriftgeleerden in de
tempelcultus werden uitgevoerd, niet voldoende
waren. Zij werden allebei door de politieke en religieuze autoriteiten als een gevaar voor de openbare orde gezien en om het leven gebracht. Wij
weten zeker dat zij elkaar kenden, want Jezus
werd door Johannes gedoopt. Door tijdgenoten
werd een grote verwantschap geconstateerd.
Herodes Antipas, de vorst die Johannes de Doper
liet onthoofden, dacht zelfs dat Johannes in Jezus
uit de doden was opgestaan. Alleen zo zouden zijn
wonderen te verklaren zijn (Marcus 6,14-16).
J
Toch is het moeilijk de relatie tussen de twee religieuze leiders Johannes en Jezus en hun bewegingen
historisch betrouwbaar te beschrijven. Ik geef daarvoor in de eerste paragraaf een aantal redenen die te
maken hebben met de aard van de historische bronnen waarop onze kennis over Johannes en Jezus
stoelt. In de tweede paragraaf onderzoek ik belangrijke aspecten van de relatie tussen Johannes en
Jezus, respectievelijk hun leer en de door hun gestichte bewegingen. Ik sluit af met een korte samenvatting.
De bronnen
De enige belangrijke joodse bron die leven en leer
van Johannes de Doper behandelt, is een verslag van
de priester, veldheer en historicus Flavius Josephus in
Joodse oudheden (XVIII,116-119). In dit verslag
wordt Jezus niet genoemd. Josephus wist dus niets
van een verbinding tussen de beweging van Jezus en
die van Johannes, of hij vond het in ieder geval niet
belangrijk genoeg daarover iets te vermelden. Overigens is het beeld dat Josephus van Johannes geeft,
duidelijk toegesneden op zijn niet-joodse publiek:
Johannes wordt neergezet als een leraar van algemene religieuze en ethische waarden, die ook een
niet-joodse filosoof had kunnen verkondigen. De
kracht van de doop als een rite, waardoor volgens de
christelijke bronnen de dopeling zijn of haar zonden
werden vergeven (zie Marcus 1,4), wordt door Josephus ontkend. Volgens hem heeft de doop alleen
bevestigende waarde, om de ‘reiniging van de ziel’
die moet zijn voorafgegaan, uiterlijk zichtbaar te
maken. Het is niet zeer waarschijnlijk dat een dergelijke alledaagse reinigingsrite voldoende reden zou
zijn geweest om Johannes de bijnaam ‘de Doper’ te
geven, waaronder hij in de oudheid bekendstond.
Wij hebben dus reden om aan te nemen dat Josephus de feiten hier selectief weergeeft. Uit het verslag van Josephus wordt ook niet duidelijk waarom
Antipas de Doper liet terechtstellen, behalve dan dat
de heerser de grote invloed vreesde die Johannes op
de volksmassa had. In vergelijking met de christelijke
bronnen valt op dat de apocalyptische boodschap
van Johannes – de boodschap van de toorn, het gericht van God aan het einde der tijden, dat volgens
hem gauw zou komen (zie verderop) – bij Josephus
helemaal niet wordt vermeld. Meestal vermoedt men
dat Josephus dit aspect van Johannes’ prediking om
politieke redenen bewust heeft verzwegen. Hij
schreef zijn boek na de Joodse Oorlog tegen de Ro-
Het is moeilijk
de relatie tussen Johannes en Jezus
historisch betrouwbaar te beschrijven
meinen (66-74 na Christus) en achtte de apocalyptische stromingen in het jodendom, die het ingrijpen
van God in de strijd verwachtten, verantwoordelijk
voor de, militair gezien, onverstandige weerstand
tegen de overmachtige tegenstander en de daardoor
veroorzaakte verwoestingen en het hoge aantal
slachtoffers.
Johannes de Doper
Anders dan Josephus geven de christelijke bronnen
een wat gedetailleerder beeld van de levenswijze en
de leer van Johannes. Dit beeld is echter geheel vanuit de christelijke visie neergezet. Volgens de aanhangers van Jezus was Johannes namelijk de ‘voorloper’, wiens taak het voornamelijk was de Christus
(messias) aan te kondigen. Deze visie komt in het
evangelie volgens Johannes het duidelijkst naar
voren, waar de boodschap van Johannes op niets anders dan het openbaren van de Christus gericht is
(zie Johannes 1,29-34), maar beheerst ook de andere evangeliën, ondanks hun wat bredere beschrijving
van Johannes. De christelijke bronnen zijn dus tendentieus. Zij schetsen Johannes als ondergeschikt
aan Jezus, en zij zijn waarschijnlijk ook behoorlijk
selectief. Zij concentreren zich op aspecten van Johannes’ leer die met zijn toekomstverwachting te
maken hebben of met de relatie tot Jezus en zijn beweging. Zij zijn bovendien ‘kort van stof’. Het hoofdpersonage in de evangeliën is tenslotte Jezus met zijn
leer. Voor Johannes is slechts een nevenrol weggelegd.
Wij hebben dus twee soorten bronnen ter beschikking: voor het Grieks-Romeinse lezerspubliek het gekleurde korte bericht van Josephus en voor het
christelijke lezerspubliek de gekleurde berichten in
de evangeliën. Teksten uit de pen van aanhangers
van Johannes de Doper die geen aanhangers van
Jezus werden, bezitten we niet. Door een kritische
historische vergelijking en evaluatie van de bronnen
kan men proberen een wat objectiever standpunt in
te nemen en een historisch betrouwbaar beeld van
de verhouding tussen Johannes en Jezus te schetsen.
Dat dit beeld op een hypothetische reconstructie berust en onder bijbelwetenschappers in veel opzichten omstreden is, moge duidelijk zijn.
Historisch onderzoek
a – Concurrentie?
Voelden Johannes en Jezus zich elkaars concurrenten? Uitspraken van en over Johannes in de evangeliën, waarin ontkend wordt dat hij de messias
(Lucas 3,15; Johannes 1,20), het licht der wereld (Johannes 1,8), de bruidegom (Johannes 3,29, zie Marcus 2,19!) zou kunnen zijn, zou men als christelijke
polemiek tegen concurrerende beweringen van Johannes kunnen opvatten. Maar de hoge wederzijdse
waardering die blijkt uit Jezus’ woorden over Johannes, en waarschijnlijk ook omgekeerd (zie onder b
en c), laat deze interpretatie niet toe. Ook de chronologie spreekt ertegen. Er was hooguit een korte
209
periode waarin Johannes en Jezus tegelijk verkondigden (en doopten? zie verder), maar algauw werd Johannes gevangengezet en gedood.
Wel is duidelijk dat er van het begin af aan een zekere concurrentie bestond tussen de aanhangers van
Johannes de Doper en de aanhangers van Jezus. Volgens Johannes 1,35-40 waren sommige leerlingen
van Jezus, net als Jezus zelf, dopelingen en voormalige leerlingen van Johannes (zie ook Handelingen
1,21-22). Men vergeleek de gewoonten in de discipelenkring en vroeg Jezus hetzelfde te doen als Johannes (leren bidden: Lucas 11,1) of de verschillen
te verklaren (de gewoonte te vasten: Marcus 2,18).
Dopelingen van Johannes die niets van de vroegchristelijke Christus-verkondiging lijken te weten,
komt Paulus volgens Handelingen 19,1-7 vele jaren
later in Efeze tegen. Vooral in het Johannes-evangelie
kan men misschien sporen vinden van groepen discipelen van Johannes die lang na de dood van Johannes en Jezus ten tijde van het ontstaan van het
evangelie nog actief waren (zie Johannes 1,19-28;
3,22 - 4,3). Of deze groeperingen Johannes werkelijk
als messias vereerden en hoelang zij actief bleven, is
echter moeilijk te zeggen. Theorieën over het eeuwenlange voortbestaan van een Johannes de Dopersekte die in de negentiende en de twintigste eeuw
zeer populair waren, worden tegenwoordig vrij kritisch beoordeeld. Vaststaat alleen dat Jezus en de
vroegchristelijke beweging zich met hun boodschap
ook, en waarschijnlijk zelfs met een zekere voorrang,
tot de aanhangers van Johannes de Doper hebben
gericht. Dat was ook te verwachten, aangezien Jezus
zijn religieuze carrière als dopeling van Johannes begonnen was.
b – Jezus’ doop door Johannes
Een onbevooroordeelde beoordeling van het feit dat
Jezus de doop van Johannes onderging, kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat Jezus op dat
moment van zijn leven overtuigd was van de boodschap van Johannes. Hij erkende diens profetische
autoriteit en het aan hem door God gegeven middel
tot redding: de doop als teken van bekering en met
de kracht om zonden te vergeven, waardoor men
gered werd van de ‘komende toorn’ in het eindgericht (Marcus 1,4; Q-Lucas 3,7). Jezus heeft dus,
zoals vele andere joden, naar de preek van Johannes
geluisterd, een schuldbelijdenis afgelegd en vergeving ontvangen (Marcus 1,5.9). Dat de christelijke
bronnen dit feit op allerlei manieren proberen af te
zwakken (zie bijvoorbeeld Matteüs 3,14-15), is voor
de historicus juist een kenmerk van historische betrouwbaarheid. In de kwestie hoelang de periode
210
Schrift 252
Doop van Jezus in de Jordaan, reliëf van de doopvont in de dom van Hildesheim, omstreeks 1220
van voorbereiding op de doop duurde, en hoe intensief de scholing door de Doper was, geven de
bronnen geen uitsluitsel, en zijn alleen educated
guesses mogelijk (zie onder d). De evangeliën laten
niet meer zien dan een momentopname. Jezus mag
als gewone dopeling van Johannes begonnen zijn,
dat bleef hij niet. Helaas omvatten de christelijke
bronnen tegenstrijdige berichten over het moment
waarop Jezus zelfstandig begon te prediken. Volgens
Marcus 1,14 begon Jezus’ openbaar optreden nadat
Johannes gevangengezet was; volgens Johannes
3,22-30 was er een periode van overlapping.
Vaststaat dat Jezus met een boodschap naar voren
kwam die niet helemaal identiek was aan die van Johannes. De verschillen worden onder paragraaf d besproken. Aan de andere kant lijdt het geen twijfel dat
Jezus herhaaldelijk over Johannes sprak, en dat zijn
woorden een hoge waardering voor hem laten zien.
Zo is in de evangeliën volgens Lucas en Matteüs verwerkte logiënbron Q een hele thematische eenheid
gewijd aan Jezus’ visie op de rol van Johannes (QLucas 7,18-35). Door een vergelijking te maken met
een door de wind bewogen rietstengel toont Jezus
zijn hoogachting voor de onbuigzame profeet die op
gespannen voet stond met de luxe en de (politieke)
wankelmoedigheid van de koninklijke hofhoudingen
van zijn tijd (Lucas 7,24-25). Hij noemt Johannes
‘meer dan een profeet’ (7,26), de bode en wegbereider over wie de Schrift sprak (7,27), en zijn eerbetoon culmineert in de uitspraak: ‘Ik zeg jullie: van
allen die geboren zijn uit een vrouw, is niemand groter dan Johannes, maar in het koninkrijk van God is
de kleinste nog groter dan hij’ (7,28). Dit laat zien dat
volgens Jezus nú door Gods ingrijpen een nieuw tijdperk aangebroken of aan het aanbreken was, maar
Johannes de Doper
dat Johannes in ieder geval als de grootste van alle
mensen uit het verleden kan gelden. Zijn optreden
markeert als het ware de grens, net als in de raadselachtige passage Lucas 16,16: ‘De Wet en de Profeten gaan tot Johannes; sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen staat te dringen
om er binnen te komen.’ Onduidelijk is hier trouwens of het oude met Johannes afsluit of het nieuwe
met hem begint. Vermoedelijk is allebei het geval.
Deze en andere Jezus-tradities die hier helaas niet
besproken kunnen worden (zie Marcus 9,11-13;
11,27-33; Lucas 7,29; Matteüs 21,32), tonen een
blijvende en hoge waardering voor Johannes. Maar
wat dacht Johannes over Jezus?
c – Degene die komen zou?
Zoals hierboven al is gezegd, is in de christelijke
bronnen een sterke tendens aanwezig om Johannes
als de voorloper en verkondiger van Christus neer te
zetten, en zijn doop als de vooraanduiding en tegenhanger van de waardevollere christelijke doop met
heilige geest. Deze tendens leidt tot zeker niet historisch betrouwbare details in de berichten over de
Doper, zoals de weigering van Johannes Jezus te
dopen in Matteüs 3,14-15. Is het ondanks deze
‘kerstening’ van Johannes in de bronnen mogelijk
iets betrouwbaars over zijn toekomst- of messiasverwachting te zeggen? Dit is onder bijbelwetenschappers zeer omstreden, en des te meer omdat Josephus
over dit aspect zwijgt. De belangrijkste tradities die
misschien nog iets laten doorschijnen van de leer van
de historische Johannes, zijn Q-Lucas 3,7-9.16-17 en
7,18-23. Uit de eerste tekst blijkt dat Johannes ‘een
sterkere’ heeft aangekondigd die na hem zou
komen, wiens schoenriem hij niet waard zou zijn los
te maken, en die als rechter zou optreden. Het is
mogelijk dat Johannes hierbij in eerste instantie aan
God zelf heeft gedacht of aan een engelachtig
wezen. De taak van de verwachte was in ieder geval
met onuitblusbaar vuur een einde te maken aan de
zondaars (de bomen zonder vrucht, het kaf dat geen
graan is en alleen deugt om verbrand te worden).
Volgens Q-Lucas 7,18-23 heeft Johannes later vanuit
de gevangenis twee van zijn discipelen naar Jezus gestuurd om hem te laten vragen: ‘Bent u degene die
komen zou of moeten we een ander verwachten?’
Indien dit een betrouwbare traditie en niet een
christelijke uitvinding is, laat zij zien dat Johannes
was gaan twijfelen en overwoog zijn verwachtingen
bij te stellen, want Jezus voldeed met zijn boodschap
en optreden niet aan de door Johannes beschreven
eschatologische figuur. Met de verwijzing naar zijn
wonderen en de verkondiging van het evangelie aan
211
de armen (Q-Lucas 7,22) legde Jezus de nadruk op
een aspect van zijn werken dat, op basis van de aanwezige bronnen, niet tot de taken van de door Johannes verwachte rechterfiguur (de ‘sterkere’) behoorde.
d – Johannes en Jezus
Voordat hier een poging gewaagd wordt om overeenkomsten en verschillen tussen Johannes en Jezus
vast te leggen, moet er nogmaals op gewezen worden dat de bronnen een ‘eerlijke’ vergelijking niet
bevorderen. ‘Hij moet groter worden, en ik kleiner
worden’, de door de evangelist Johannes in de mond
van Johannes de Doper gelegde uitspraak (Johannes
3,30) geldt in kwalitatief en kwantitatief opzicht ook
voor de beschikbare bronnen. Over Johannes wordt
zo weinig en zo summier verteld dat het zwijgen over
een bepaald aspect van zijn leer wellicht alleen aan
het selectieve karakter van de bronnen te wijten is.
Terwijl men zich vroeger vooral op de verschillen tussen Johannes en Jezus richtte, en daarmee de tendens van de bronnen volgde, houdt men tegenwoordig meer rekening met een vrij grote continuïteit.
Het lijkt er meer op dat Jezus bepaalde aspecten van
de leer van Johannes voortzette en ontwikkelde,
waarbij hij wel zijn eigen accenten zette. Laten we
naar vier thema’s kijken: eschatologie (leer van de
eindtijd), ethiek, doop en ascese.
De Doper is volgens de christelijke bronnen vooral
prediker van het ophanden zijnde gericht van God.
‘De bijl ligt reeds aan de wortel van de bomen!’ (QLucas 3,9). Johannes verwachtte dit gericht zo snel
dat hij de doop ter vergeving van zonden instelde als
eindtijdelijk sacrament dat redding bood. Hij dacht
kennelijk dat de tijd om ‘vruchten voort te brengen
waaruit bekering blijkt’ (Q-Lucas 3,7), niet lang meer
zou duren. Jezus zette de gerichtsprediking van Johannes voort, maar legde daarnaast sterke nadruk op
het al ophanden zijnde heil, het koninkrijk van God
dat al begonnen was en vooral ervaarbaar werd in de
door hem volbrachte genezingen: ‘Als ik met de vinger van God (dit wil zeggen met de kracht die van
God komt) de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk
van God bij jullie gekomen’ (Q-Lucas 11,20). Het is
denkbaar dat Jezus het uitblijven van het door Johannes aangekondigde gericht als een teken van genade en geschonken tijd voor verkondiging en het
voortbrengen van vruchten van bekering geïnterpreteerd heeft. Daarbij lijkt te passen dat het dopen
geen of geen belangrijk onderdeel van Jezus’ activiteiten bleek te zijn. De vraag of Jezus zelf – of zijn
discipelen – een tijdje in opdracht of navolging van
212
Johannes doopte(n) (zie Johannes 3,22; 4,1-2) is niet
met zekerheid te beantwoorden, maar centraal
stond het dopen voor Jezus nauwelijks. Hij legde
veel nadruk op ethisch onderwijs, zoals samengevat
in berg- en veldrede. Maar ethisch onderwijs moet
ook voor Johannes belangrijk geweest zijn. Hij vroeg
‘vruchten, die blijk geven van bekering’ (Q-Lucas
3,7) en moest dus ook uitleggen wat dit inhield. Josephus vat de leer van Johannes samen met de woorden: ‘Hij had de joden ertoe opgeroepen een
deugdzaam leven te leiden (…) en gerechtigheid
tegen elkaar te oefenen’ (Joodse oudheden XVIII,
117). Alleen is van de ethische prediking van Johannes, op Lucas 3,10-14 na, bijna niets in de evangeliën terechtgekomen. Mijns inziens wordt terecht
vermoed dat in de aan Jezus toegeschreven tradities
ook leringen van Johannes bewaard zijn gebleven,
maar zekerheid is daarover natuurlijk niet te verkrijgen. Een laatste punt van vergelijking heeft Jezus zelf
al aangehaald: Johannes stond bekend om zijn ascese (‘Hij at geen brood en dronk geen wijn’), terwijl
Jezus als ‘veelvraat en dronkaard’ beschimpt werd
(Q-Lucas 7,33-34). Maar ook dit verschil moet men
nuanceren en plaatsen. De voedsel- en kledingascese van Johannes heeft vooral te maken met de
locatie van zijn optreden, de woestijn, en met zijn
verwijzing naar de profeet Elia in zijn uiterlijk (Marcus 1,6). Jezus verkoos zijn boodschap bij de mensen
te brengen, en maaltijden waren voor hem een belangrijk symbool van gemeenschap met de gemarginaliseerden en een voorbode van het komende heil.
Waar het voor de verkondiging nodig was, legde hij
zichzelf en zijn discipelen wel een vrij rigoureuze ascese op. Hij oefende en vroeg seksuele onthouding
(‘eunuchen ter wille van het koninkrijk der hemelen’
volgens Matteüs 19,12), formuleerde in de regels
voor de uitzending van de discipelen ascetische
kledingsvoorschriften, verbood het bezit van geld en
het verzamelen en meenemen van voedsel voor
meer dan een dag in een tas (Marcus 6,8-9; Q-Lucas
10,4.7).
Schrift 252
Samenvatting
beweging was zo groot, en zijn invloed op de massa
werd door de machthebbers zo gevreesd, dat Herodes Antipas er volgens Josephus voor koos hem door
een preemptive strike onschadelijk te maken (Joodse
oudheden XVIII, 118-119). Een van Johannes’ aanhangers en dopelingen was Jezus van Nazaret, die op
een gegeven moment (misschien tijdens zijn doop)
een roepingervaring kreeg en zelfstandig begon te
verkondigen en discipelen om zich heen verzamelde. Hoeveel van Jezus’ later in de evangeliën terechtgekomen verkondiging afkomstig is van, of geïnspireerd is door Johannes, valt niet meer te achterhalen. Sommige accentverschillen zijn nog wel te
herkennen, zoals de grotere nadruk op het al ervaarbare heil, het terugtreden van de doop als rite, de
andere rol van de ascese, het andere zicht op de rol
van Johannes. Diens oorspronkelijke verwachting
was dat hij zelf de laatste menselijke profeet voor het
aanbreken van de eindtijd was. Misschien heeft hij
deze verwachting later bijgesteld en in de profeet en
genezer Jezus van Nazaret degene erkend die de
allerlaatste fase van de geschiedenis zou inleiden.
Men kan de Jezus-beweging het beste als een tweede golf van de Johannes-beweging beschouwen. In
deze tweede fase werd de stichter Johannes, Jezus’
voormalige leraar, door de nieuwe leider als de
‘grootste van alle mensen die ooit uit een vrouw geboren werden’ genoemd, geïnterpreteerd als degene
die op de grens staat tussen de oude tijd van Wet en
Profeten en het nieuwe, onvergelijkelijk betere tijdperk van het koninkrijk van God. Als exponenten van
het aangebroken koninkrijk van God zag Jezus zichzelf en iedereen die dankzij de verkondiging van
hem en zijn discipelen daaraan meedeed. Hij verwachtte dat God zijn koninkrijk binnenkort aan
iedereen openbaar zou maken. Na de dood van
Jezus, na zijn verschijnen als uit de doden opgestaan
en de ervaring van het uitblijven van zijn terugkomst
als rechter in het eindgericht moesten de eerste
christenen opnieuw hun visie bijstellen. De tijd van
de kerk begon, waarin de belangrijke rol die Johannes de Doper gespeeld had, steeds meer in vergetelheid raakte.
Terwijl de christelijke geschiedschrijving Johannes de
Doper slechts een voorbereidende rol toeschreef in
het ontstaan van de beweging met Jezus Messias in
het centrum, moet een godsdiensthistorische beoordeling tot een iets anders geaccentueerd beeld
komen. Johannes de Doper was een spraakmakende
joodse profeet, die met zijn boodschap van het ophanden zijnde eindgericht en de door God geboden
redding door de doop veel aanhangers vond. Zijn
Literatuur
– Knut Backhaus, Die ‘Jüngerkreise’ des Täufers Johannes. Eine
Studie zu den religionsgeschichtlichen Ursprüngen des Christentums, Paderborn 1991;
– Joan E. Taylor, The Immerser. John the Baptist within Second
Temple Judaism, Grand Rapids MI / Cambridge UK 2007;
– Gerd Theissen en Annette Merz, Der historische Jesus, Göttingen
20013.
■
Download