Waarden in conflict – Waarden in dialoog Een ethisch model voor de orthopedagogiek Axel Liégeois Prof. dr. Axel Liégeois is als ethicus verbonden aan Broeders van Liefde te Gent en de Faculteit Godgeleerdheid van de K.U. Leuven. 1 1.1 Inleiding Een personalistische benadering Wat is ethiek? Wat is de plaats van ethiek in de orthopedagogische ondersteuning? Hoe kunnen we op een ethische wijze nadenken over problemen in die ondersteuning? Om op deze vragen te antwoorden, zijn er vele benaderingen in ethiek mogelijk. Wij willen een ethisch model voor orthopedagogische ondersteuning voorstellen dat tegelijk gericht is op de praktijk en gegrond is in een fundamentele visie. Het ethisch model gaat uit van een personalistische visie op de mens. In het personalisme beschouwen we de mens niet alleen als individu, maar ook als persoon. Het woord individu legt de klemtoon op de mens als een op zichzelf staand wezen, zelfstandig en onderscheiden van anderen. Met ‘persoon’ daarentegen benadrukken we de openheid en de betrokkenheid van mensen op elkaar. In een personalistische visie staan bijgevolg niet de individuen centraal, de professionele begeleiders of de personen met een handicap, maar wel de relatie tussen de personen: de professionele begeleiders én de persoon met een handicap én de familie. Evenmin gaat het vanuit ethisch standpunt om de individuele verantwoordelijkheid van begeleiders of van de persoon met een handicap, maar om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van begeleiders, persoon met een handicap en familie. Precies omwille van de openheid en de betrokkenheid nemen we de familie in het ethisch model op. De familie behoort immers tot het natuurlijk leefmilieu of het sociaal netwerk van de persoon met een handicap. Weliswaar moeten de familieleden een echte vertrouwensrelatie hebben met de persoon met een handicap en zijn of haar belangen positief behartigen. Heel wat keuzes winnen aan kwaliteit en effectiviteit als de familie ze mee ondersteunt. Het ethisch model moet echter niet alleen een degelijk fundament hebben, maar het moet ook praktisch toepasbaar zijn. Daarom vertrekken we vanuit een casus en volgen we deze doorheen onze bijdrage. Erik is een jongen van 15 jaar. Hij is 1,60 meter groot en fors gebouwd. Hij heeft de verstandelijke leeftijd van een 5-jarige. Hij heeft een wisselvallig humeur: hij kan lief zijn, maar soms is hij koppig en gedraagt hij zich erg agressief. Vooral met een verbod of opmerkingen heeft hij het moeilijk. Als hij deze niet aankan, uit zich dat in negatief gedrag. Hij schopt dan tegen alles wat hij in zijn omgeving tegenkomt en brult tegen de opvoeders “dat hij hen kapot zal maken”, “dat hij hen zal laten afkloppen door zijn pa”. Hij reageert vaak zijn woede af op de zwakkere kinderen en begint hen dan te schoppen en te slaan. Na zijn uitvallen toont hij meestal veel berouw. Op een middag weigert hij om aan tafel te gaan. Wanneer een begeleidster daarover een opmerking maakt, veegt hij alles van tafel en vliegt hij woedend op haar af, waardoor hij haar erg bezeert. Om hem duidelijk te maken dat dit gedrag niet getolereerd wordt, moet hij enkele dagen in de isolatieruimte doorbrengen. (S. Opdebeeck en Ch. Van Audenhove, De regels van het huis, p. 45-46) 1.2 Morele intuïtie en ethische reflectie Als we geconfronteerd worden met een dergelijke situatie reageren we vanuit onze morele intuïtie. Sommige begeleiders zijn moreel verontwaardigd, ook al vinden ze dat Erik niet vrijuit gaat: “Het kan toch niet dat Erik omwille van die situatie enkele dagen wordt geïsoleerd!” Andere begeleiders reageren met morele rechtvaardiging: “Het is nodig dat Erik een ernstig signaal krijgt dat zijn gedrag onaanvaardbaar is!” Zowel de verontwaardiging als de rechtvaardiging zijn de uitdrukking van hun morele intuïtie. De intuïtieve reactie komt onmiddellijk in hen op zonder dat ze er hoeven over na te denken. De intuïtie is fel gekleurd door het perspectief van waaruit ze naar de werkelijkheid kijken, namelijk als begeleider. Hun intuïtie zou anders kunnen zijn als ze de situatie zouden bekijken vanuit het perspectief van de persoon met een handicap zelf of van de familie. In de morele intuïtie staan ervaringen en emoties immers voorop. Onvermijdelijk houdt de intuïtie een moreel oordeel in. Begeleiders voelen bepaalde elementen als wenselijk, goed of waardevol aan, en andere als verwerpelijk, slecht of mensonwaardig. Intuïtief maken ze een afweging van goed en kwaad. Elke morele intuïtie is echter subjectief omdat ze uitgaat van ervaringen en emoties. Die subjectiviteit kan de begeleiders fijngevoelig maken voor de morele betekenis of het belang van bepaalde aspecten van de maatregel, zoals bijvoorbeeld de veiligheid van de begeleidster of de beleving van Erik. Maar door die bepaalde aspecten sterk op de voorgrond te plaatsen, komen ander aspecten en mogelijk ook het geheel en de context op de achtergrond te staan. De subjectiviteit kan bijgevolg ook heel eenzijdig en partijdig zijn. Ethiek is nu een kritische reflectie op de morele intuïtie. De begeleiders buigen zich opnieuw over de afweging van wat ze in hun morele intuïtie als goed of kwaad aanvoelen. In de ethische reflectie maken ze die afweging op een kritische en systematische wijze. Ze zoeken naar een grotere objectiviteit in de subjectiviteit, zonder ooit te kunnen beweren dat ze de objectieve waarheid in pacht hebben, los van enige subjectiviteit. Kortom, de begeleiders zoeken naar een zo objectief mogelijke verantwoording van de afweging die ze maken. De verantwoording heeft betrekking op twee essentiële vragen: wat is verantwoord en wie is verantwoordelijk? De eerste vraag verwijst naar de eerste pijler van ons ethisch model, met name de verantwoording van de keuze door het afwegen van waarden. De tweede vraag verwijst naar de tweede pijler, namelijk de verantwoordelijkheid voor de keuze door de dialoog tussen de betrokkenen. De twee pijlers brengen we samen in een synthese die een methodische weg aangeeft. 2 2.1 Eerste pijler: afwegen van waarden Spanningsveld van waarden De kern van de ethische reflectie bestaat erin dat de begeleiders op zoek gaan naar de onderliggende waarden bij hun vragen in de dagelijkse ondersteuning. Een waarde is het belang of de betekenis van waaruit iemand een keuze in het handelen duidt als goed, de moeite waard of wenselijk. Als er een spanningsveld of een conflict ontstaat tussen twee of meer waarden, is er sprake van een ethisch probleem. Dit is ongetwijfeld het geval bij Erik. De begeleiders kunnen niet meer alle waarden tegelijk realiseren en moeten bijgevolg een keuze maken. In die keuze respecteren of bevorderen ze bepaalde waarden terwijl ze andere waarden onvermijdelijk bedreigen of schenden. Vraag is dan natuurlijk over welke waarden het gaat. In principe gaat het om alle waarden die op het spel staan in een bepaalde situatie, maar daarbij kunnen we een onderscheid maken tussen persoonlijke en fundamentele waarden. Persoonlijke waarden zijn waarden die heel belangrijk kunnen zijn voor één bepaalde betrokkene omdat ze behoren tot zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Precies daarom zijn deze waarden niet fundamenteel voor de ondersteuning in het algemeen. Als Erik bijvoorbeeld graag voetbalt, dan is voetballen voor hem een belangrijke persoonlijke waarde. Fundamentele waarden daarentegen zijn waarden die aan de basis liggen van alle keuzes in de ondersteuning. Wij onderscheiden acht waarden die fundamenteel zijn in de orthopedagogische ondersteuning. Het belang van deze waarden is historisch gegroeid doorheen de ontwikkeling van de medische ethiek en de ethiek in de gezondheids- en welzijnszorg. 2.2 Ondersteuning en onschendbaarheid De eerste twee waarden hebben te maken met de klassieke traditie van de medische ethiek die gevormd is door de Hippocratische eed. In deze eed staan weldoen en niet-schaden centraal. Deze begrippen verwijzen naar twee waarden, namelijk zorg en onschendbaarheid. Zorg is het geheel van strategieën, middelen en diensten waarmee de begeleiders de persoon met een handicap ondersteunen om een optimale kwaliteit van bestaan in de maatschappij te bereiken. Daarbij staan de vraag van de persoon met een handicap en de kwaliteit van de zorg voorop. Onschendbaarheid is de onaantastbaarheid of de beschermwaardigheid van het leven zelf, maar ook van de fysieke en psychische integriteit of van de gezondheid. Het beschermen van de onschendbaarheid impliceert dat de begeleiders in de ondersteuning zowel geen schade aan de integriteit veroorzaken, als schade voorkomen, wegnemen en herstellen. 2.3 Autonomie en privacy De volgende twee waarden vloeien voort uit de Verlichtings- of emancipatorische traditie die in de orthopedagogische ondersteuning toonaangevend werd vanaf de jaren ‘60. In die traditie staan de vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van het individu centraal. Dit leidt tot twee andere waarden, met name autonomie en privacy. Het respecteren van de autonomie betekent dat de begeleiders de persoon met een handicap keuzevrijheid bieden. Dit is de vrijheid om te kiezen tussen verschillende mogelijkheden die voorhanden zijn in een bepaalde situatie. Maar die keuzevrijheid veronderstelt de wilsbekwaamheid van de persoon met een handicap. Dit is het vermogen om overwogen keuzes te maken. Door het vragen van een geïnformeerde toestemming kunnen de begeleiders de keuzevrijheid van de persoon met een handicap maximaal respecteren. Privacy is de persoonlijke levenssfeer van het individu. Privacy heeft zowel betrekking op de lichamelijke en geestelijke intimiteit als op de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie. 2.4 Rechtvaardigheid en participatie Vanaf de jaren ’80 ontstond er een nieuwe tendens die de sociaal-economische aspecten van de gezondheids-welzijnszorg voorop stelt. Enerzijds wordt gewezen op de enorme kosten van de sociale zekerheid, anderzijds wordt er een pleidooi gehouden voor de vermaatschappelijking van de ondersteuning. Dit brengt de waarden van rechtvaardigheid en participatie met zich mee. Rechtvaardigheid behelst de verdeling van goederen en diensten, waarbij deze gelijk verdeeld worden in de mate de mensen gelijk zijn en ongelijk verdeeld worden in de mate mensen ongelijk zijn. Participatie is de deelname aan het maatschappelijk of gemeenschapsleven met gelijke kansen en gelijke uitkomsten. Dit veronderstelt integratie van de persoon met een handicap en inclusie door de gemeenschap. 2.5 Vertrouwen en solidariteit De laatste twee waarden zijn vertrouwen en solidariteit. Ze volgen uit onze personalistische visie, die de mens niet alleen beschouwt als een op zichzelf staand individu, maar ook als een persoon in relatie tot anderen. Deze waarden verwijzen dan ook naar de relaties tussen de verschillende betrokken partners. Vertrouwen is het geloof in de mogelijkheden en de trouw van de ander. Het is de basis voor de ver-bondenheid in de begeleidingsrelatie en vergt een evenwichtige verhouding tussen afstand en nabijheid. Solidariteit is het besef van verbondenheid tussen mensen in een gemeenschap en de bereidheid om de consequenties daarvan te dragen. 2.6 Afwegen van waarden Al deze waarden komen naar voor in de casus van Erik. Als de begeleiders beslissen om Erik te isoleren, dan schenden ze onvermijdelijk twee belangrijke waarden, namelijk autonomie en participatie. Ze gaan duidelijk in tegen zijn eigen keuzevrijheid en begrenzen zijn participatie aan het gemeenschapsleven. Bovendien schenden ze ook het vertrouwen in de begeleidingsrelatie en beperken ze zijn privacy door de controle in de isoleerruimte. Door zo te handelen komen ze op voor een bepaalde opvatting van zorg en beschermen ze de onschendbaarheid van begeleiders en anderen. Ze oordelen dat Erik nu onvoldoende autonoom of wilsbekwaam is om zijn gedrag zelf te begrenzen. Ze stellen dat de solidariteit in de groep teveel op proef gesteld wordt en dat het daarom rechtvaardig is hem te isoleren. Als de begeleiders daarentegen kiezen om Erik niet af te zonderen, respecteren ze zijn autonomie of keuzevrijheid en gaan ze ervan uit dat hij voldoende autonoom of wilsbekwaam is om zijn gedrag te begrenzen. Tegelijk geven ze hem kansen tot participatie aan de groep en beperken ze zijn privacy niet. Ze handelen ongetwijfeld vanuit een andere opvatting van zorg. Ze staan op een andere manier tegenover de bescherming van de onschendbaarheid en lopen op dat vlak meer risico’s. Ze leggen nadruk op het vertrouwen in de relatie en op de solidariteit in de groep. Ze vinden het onrechtvaardig Erik te isoleren. 2.7 Proportionaliteit Welke afweging de beste is, kunnen we niet op voorhand bepalen. Er is geen vooraf vaststaande rangorde of prioriteit van deze waarden. Geen enkele waarde is op zich beter of hoger dan een andere, noch de waarde van de onschendbaarheid noch de waarde van de autonomie. In elke situatie moeten de begeleiders de waarden proportioneel afwegen. Proportionaliteit betekent dat er bij de afweging van waarden in een concrete situatie een redelijke of proportionele verhouding is tussen de waarden die de begeleiders respecteren of bevorderen en de waarden die ze bedreigen of schenden. Dit impliceert dat de begeleiders nagaan of er een redelijke verantwoording is voor elke bedreigde of geschonden waarde. Het komt erop aan dat ze voor elke waarde die bedreigd of geschonden wordt, een verantwoording kunnen geven vanuit de verhouding van die waarde tot de waarden die gerespecteerd of bevorderd worden. Is er een redelijke of proportionele verhouding tussen de waarden als de begeleiders Erik isoleren? Of is er meer redelijkheid of proportionaliteit als ze Erik niet isoleren? 3 Tweede pijler: dialoog tussen de betrokkenen 3.1 Kansen van de dialoog In onze postmoderne en pluralistische maatschappij is er geen consensus meer over het afwegen van waarden. Ook in de voorzieningen is er een grote verscheidenheid aan overtuigingen, waarden en normen bij begeleiders, personen met een handicap en hun familie. De enige manier om op een constructieve manier met deze verscheidenheid om te gaan, is het voeren van een dialoog met de verschillende betrokken partners. Dit sluit volledig aan bij onze personalistische visie. Als we vanuit deze visie de relatie tussen personen benadrukken, dan volgt daaruit dat de betrokken personen met elkaar in dialoog gaan. Daarom is de dialoog tussen begeleiders, de persoon met een handicap en de familie de tweede pijler van ons ethisch model. De dialoog biedt een enorme kans. Het verplicht de begeleiders om bij elke belangrijke beslissing in een concrete situatie te overleggen met de betrokken partners. Waar vroeger pasklare antwoorden voor velen reeds voorbedacht waren, moeten de begeleiders nu in elke particuliere situatie overleggen over welk aanbod een passend antwoord biedt op de individuele vraag. Zo hebben ze veel meer kans om te komen tot keuzes die professioneel goed afgewogen zijn en ingaan op de werkelijke vragen en noden van de persoon met een handicap en zijn omgeving. 3.2 Overleg Het overleg tussen begeleiders, de persoon met een handicap en zijn familie situeert zich altijd in een ontmoeting. In deze ontmoeting gaat het niet alleen om de inhoud maar ook om de manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden en met elkaar communiceren. Communicatie is niet alleen verbaal, maar ook non-verbaal. Houding en aandacht zijn reeds een vorm van communicatie. Het overleg heeft ook steeds plaats in de context van een organisatie. Het is heel belangrijk dat er een cultuur van dialoog kan groeien op een dienst of in een voorziening en dat de directie en het beheer daartoe de nodige ondersteunende voorwaarden scheppen. Het overleg gebeurt bij het opstellen van het individueel handelingsplan, maar ook bij het uitvoeren ervan. Dit impliceert dat de begeleiders eigenlijk op voorhand problematische situaties zoals bij Erik proberen te voorzien. Dan kunnen ze overleg plegen met Erik en zijn familie over hoe ze best met die situatie omgaan en kunnen ze dit vastleggen in het handelingsplan. Maar ook bij het uitvoeren van het handelingsplan blijft overleg aangewezen. Overleg bestaat steeds uit informeren en motiveren. Essentieel is dat er bij dit informeren en motiveren telkens een tweerichtingsverkeer is tussen de betrokken partners. 3.3 Informeren Het informeren begint in principe bij de persoon met een handicap en familie. De persoon met een handicap is immers expert over zijn of haar eigen levenssituatie; meestal is de familie dit ook. Daarom lichten de persoon met een handicap en de familie de begeleiders voldoende in over zijn of haar levensverhaal, vragen en wensen. Erik en de familie hebben hen zeker zinvolle zaken te vertellen over zijn levensverhaal en hun wensen. Indien ze dit niet spontaan doen, nodigen de begeleiders hen uit die informatie te geven. De begeleiders van hun kant bieden professionele deskundigheid. Daarom informeren ze op hun beurt de persoon met een handicap en familie over de verschillende handelingsmogelijkheden. Ze geven op een zo objectief mogelijke en voor persoon met een handicap en familie begrijpelijke wijze informatie over de verschillende handelingsmogelijkheden. Het creatief zoeken naar alternatieven is heel belangrijk. Bij elk van de mogelijkheden lichten de begeleiders het doel en de aard, de voor- en nadelen, de gevolgen en risico’s toe. Wat zijn de handelingsmogelijkheden bij het gedrag van Erik? Zijn er alternatieven voor het isoleren? 3.4 Motiveren Aan de hand van deze wederzijdse informatie proberen begeleiders, de persoon met een handicap en zijn familie te komen tot een overwogen keuze. Ze luisteren naar mekaars opvattingen en argumenten, gevoelens en emoties. Ze houden rekening met mekaars opmerkingen en verlangens. Ze bevragen zichzelf en elkaar op een kritische wijze. Ze wegen af wat er in die keuze waardevol is en wat niet, en proberen dit te motiveren. Samen proberen ze tot een consensus of overeenstemming te komen. Ook al kan dit motiveringsproces heel wat tijd vragen, het behoort tot de essentie van de ondersteuning en het vergroot de kans dat de keuze werkelijk door begeleiders, persoon met een handicap en familie samen wordt uitgevoerd. Het is belangrijk dat de begeleiders ook de persoon met een handicap en familie motiveren voor een bepaalde keuze. Daarbij moeten de motieven van de begeleiders gericht zijn op de goede ondersteuning. Als ze de informatie manipuleren of geen echte keuzevrijheid bieden aan de persoon met een handicap, dan wordt het motiveren dwang. Wanneer er in uitzonderlijke situaties een ernstig en dreigend gevaar is of de dialoog helemaal niet meer mogelijk is, kan dwang verantwoord zijn. De begeleiders hebben echter de taak de dialoog zolang mogelijk vol te houden zonder dwang uit te oefenen. Hoe kunnen de begeleiders Erik en zijn familie motiveren voor een bepaalde handelingsmogelijkheid? Hebben ze hen voldoende gemotiveerd om tot overeenstemming te komen? Bij het wederzijds motiveren van de keuze is het evenzeer van belang dat de persoon met een handicap en de familie hun motieven kenbaar maken, ook al kunnen deze onderling verschillen. Op hun beurt kunnen zij de begeleiders motiveren om met hun wensen en verlangens rekening te houden. De begeleiders proberen de motieven zo goed mogelijk te begrijpen. Het wederzijds motiveren van elkaar en van de keuze is bij Erik totnogtoe niet gebeurd. 4 4.1 Synthese: een methodische weg Ethische methodiek Het afwegen van waarden en het voeren van de dialoog, komen tot een synthese in de methodiek. De waarden worden immers afgewogen in de dialoog tussen de betrokkenen. Om dit goed te laten verlopen, hebben we een methodische weg nodig. Wij kiezen voor een methodiek die gebaseerd is op een fundamenteel inzicht uit de traditie van de ethiek. Dit zegt namelijk dat het moreel karakter van een handeling afhangt van drie elementen: de intentie van de handelende persoon, het object van de handeling zelf en de omstandigheden. Deze laatste omvatten zowel de situatie als de gevolgen van de handeling. Wij hertalen deze begrippen naar de hedendaagse orthopedagogiek en stellen vier elementen voor: de situatie, de handelingsmogelijkheden, de betekenissen en de gevolgen. Pas als we deze vier elementen verhelderd hebben, komen we tot het vijfde element - de kern van de ethische reflectie - met name het afwegen van de waarden. Bij het verhelderen van de eerste vier elementen schorten de begeleiders hun waardeoordelen tijdelijk op en relativeren ze hun vooroordelen. Als ze dan reeds evaluaties maken, springen ze naar het eindpunt van het proces en blokkeren we de hele dynamiek van de ethische reflectie. Enkel bij het vijfde en laatste element brengen ze hun waardeoordelen expliciet naar voor. Deze methodiek kan voor verschillende doelstellingen gebruikt worden. Begeleiders kunnen deze methodiek toepassen om een algemene visie op ondersteuning van personen met een bepaalde handicap te ontwikkelen. Maar ze kunnen deze methodiek ook gebruiken om de algemene visie te concretiseren in de individuele handelingsplannen. Nog meer in de praktijk kunnen de begeleiders deze methodiek volgen om in een particuliere situatie te beslissen wat ze best doen. Tenslotte kunnen ze met deze methodiek evalueren of een bepaalde keuze in een particuliere situatie verantwoord was. Dit alles kan zowel in team als individueel gebeuren. Wij volgen opnieuw de casus van Erik. 4.2 Analyseren van de situatie De begeleiders beginnen met een analyse van de situatie. Het is immers onmogelijk tot een goede ethische reflectie te komen vanuit foute of onvolledige informatie of vanuit een verkeerde analyse. Daarom analyseren de begeleiders de situatie van Erik in zijn complexiteit en in zijn context. Wat is zijn voorgeschiedenis en hoe is zijn actuele situatie? Welke mogelijkheden en beperkingen heeft hij? Hoe ziet hij deze zelf en welke wensen heeft hij? Hoe kijken de andere personen met een handicap en de familie naar zijn situatie? Hoe zien de begeleiders zijn situatie? Wat zijn de opvattingen vanuit de verschillende orthopedagogische visies en praktijkmodellen over zijn situatie? Slechts door te luisteren naar en kennis te nemen van de verschillende persoonlijke en professionele visies kunnen de begeleiders komen tot een zo juist mogelijke analyse. 4.3 Zoeken naar handelingsmogelijkheden Op basis van deze analyse zoeken de begeleiders naar verschillende handelingsmogelijkheden. Veelal hebben we de neiging zwart-wit te denken en slechts twee tegengestelde oplossingen te zien. Ofwel isoleren de begeleiders Erik, ofwel niet. Is het isoleren werkelijk nodig? Alternatieven zijn echter vaak interessant omdat ze de positieve elementen uit de verschillende handelingsmogelijkheden combineren en de negatieve elementen vermijden. Welke handelingen zijn mogelijk? Zijn er alternatieve handelingsmogelijkheden voor het isoleren? Naarmate er keuze is tussen meer mogelijkheden, wordt de ethische reflectie rijker en de kans groter om tot een verantwoorde keuze te komen. De begeleiders hebben bijgevolg de opdracht creativiteit aan de dag te leggen en nieuwe perspectieven op de situatie te zoeken. 4.4 Verhelderen van de betekenissen Bij elk van de handelingsmogelijkheden verhelderen de begeleiders de betekenissen. Elke situatie en elke handelingsmogelijkheid heeft immers voor iedere betrokkene subjectieve betekenissen. Deze betekenissen ontstaan vanuit vroegere belevingen in de levensgeschiedenis en opvoeding, vanuit belevingen in het hier en nu en vanuit verwachtingen voor de toekomst. Meestal gaat het niet om één enkele, maar om vele betekenissen. Wat betekent elk van de handelingsmogelijkheden voor Erik? En wat betekenen deze mogelijkheden voor de andere personen met een handicap? Wat is de betekenis van elk van de handelingsmogelijkheden voor de familie? Wat betekenen ze voor de begeleiders? Hoe spelen de persoonlijke levensgeschiedenis, de actuele situatie en de toekomstverwachtingen van de betrokkenen daarin een rol? Het is ook belangrijk rekening te houden met de psychische en sociale verankering van deze betekenissen. Ze kunnen getekend zijn door uitdrukkelijke of sluimerende psychische conflicten, het sociale milieu, eventueel een levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging, enz... Welke van deze factoren spelen een rol bij Erik? Dit geheel van subjectieve betekenissen leidt tot motieven: de betekenissen motiveren de begeleiders voor een bepaalde handelingsmogelijkheid. Ook hier spelen allerlei psychische en sociale invloeden mee. Bij het maken van een keuze is het belangrijk dat begeleiders zich van deze subjectieve betekenissen bewust worden, zodat ze hun persoonlijke motieven kunnen onderscheiden van de meer ondersteuningsgerichte motieven. Hoe acuter of gevoeliger de situatie is, hoe meer mensen immers de neiging hebben om op de eerste plaats te reageren vanuit persoonlijke, subjectieve motieven. Wat zijn de motieven of beweegredenen van de begeleiders? Welke doelstellingen hebben ze als ze Erik willen isoleren of een alternatief voorstellen? Hebben hun motieven te maken met hun houding tegenover Erik? Of zijn ze eerder geïnspireerd door een bepaalde visie op ondersteuning? Zijn ze beïnvloed door de belangen van de dienst of de voorziening? Welke verborgen psychische of sociale motieven spelen er in de keuze mee? Werken er levensbeschouwelijke of religieuze opvattingen in door? Kunnen de begeleiders deze motieven voor zichzelf verhelderen? Kunnen ze de emotionele van de redelijke, en de persoonlijke van de zorggerichte motieven onderscheiden? 4.5 Verhelderen van de gevolgen Een keuzemogelijkheid heeft niet alleen subjectieve betekenissen, maar heeft ook een meer objectief karakter, namelijk in de gevolgen ervan. Daarom is het belangrijk dat de begeleiders alle gevolgen van de handeling verhelderen en er rekening mee houden. Ze zijn echter alleen verantwoordelijk voor de voorziene gevolgen, en niet voor de onvoorziene. Dit tenzij ze door eigen nalatigheid geen weet hadden van deze gevolgen. In dat geval zijn ze verantwoordelijkheid voor hun onwetendheid. Wat zijn de voorziene gevolgen voor Erik bij het isoleren of bij een alternatief? Onder de voorziene gevolgen houden begeleiders zowel rekening met de bedoelde of gewenste effecten als met de niet-bedoelde of ongewenste effecten van de handeling. Wat willen de begeleiders bereiken bij het isoleren of bij de alternatieven? Wat zijn de neveneffecten die ze eigenlijk niet wensen? Zal het isoleren op zijn beurt agressie oproepen Erik? Verder kunnen de begeleiders een onderscheid maken tussen de gevolgen op individueel en sociaal vlak, op korte en lange termijn, op lichamelijk en psychisch vlak. Wat zijn de gevolgen voor Erik, voor zijn relaties, voor zijn familie, voor de andere personen met een handicap, voor de dienst, voor de begeleiders? Wat zijn de gevolgen op korte, middellange en lange termijn voor Erik en de andere betrokkenen? Wat zijn de gevolgen op lichamelijk vlak? Hoe ervaart Erik het isoleren op psychisch vlak? Kan hij dit isoleren een zinvolle plaats geven in zijn dagelijks leven? Of ervaart hij isoleren als een machtsuitoefening die de zin van zijn leven in het gedrang brengt. Er kan een spanning, zelfs een tegenstelling ontstaan tussen al deze gevolgen. Welke keuzemogelijkheid biedt het meest positieve gevolgen en vermijdt het meest negatieve gevolgen? 4.6 Waarden en normen Tenslotte komen de begeleiders aan de waarden en normen. Bij de voorgaande vier elementen kunnen ze de onderliggende waarden en normen expliciteren en deze confronteren met waarden en normen. Het gaat dan om de acht fundamentele waarden in de ondersteuning, met name zorg en onschendbaarheid, autonomie en privacy, rechtvaardigheid en participatie, vertrouwen en solidariteit. Normen zijn te vinden in de wetgeving, in deontologie en beroepscodes, in ethische standpunten en levensbeschouwelijke overtuigingen. Al deze normen bevatten heel wat menselijke wijsheid over de onderliggende waarden, maar ze kunnen elkaar ook tegenspreken. De kern van de ethische reflectie bestaat erin dat de begeleiders de onderliggende waarden afwegen, rekening houdend met de gegeven normen. Daarbij moet er een redelijke of proportionele verhouding zijn tussen de waarden die ze kunnen respecteren en bevorderen enerzijds en de waarden die we onvermijdelijk bedreigen of schenden anderzijds. De afweging van waarden die de begeleiders op een bepaald moment gemaakt hebben, moeten ze op geregelde tijdstippen evalueren. Dit kan leiden tot een bevestigen van de keuze, maar ook tot een nieuwe reflectie om in gewijzigde omstandigheden of met nieuwe kennis van zaken een afweging te maken. 5 Slot: een goede grondhouding Tot slot willen we wijzen op het belang van de grondhouding. Ethiek heeft niet alleen te maken met gedrag, handelingen en gevolgen, maar ook met gezindheid, grondhouding of attitude. Die grondhouding is de inspiratie, de drijvende kracht, de motiverende bron voor het handelen. Ethiek vloeit voort uit een goede grondhouding. Het afwegen van waarden, het voeren van de dialoog en het volgen van een methodische weg verliezen van hun kwaliteit en waardevolheid als ze niet volgen uit een ethisch goede grondhouding. Vandaar dat we nog wijzen op twee belangrijke grondhoudingen, namelijk het respect voor de ander en de bevraging van zichzelf. Voorop staat het respect voor de ander: de eerbied op basis van de waardigheid van de menselijke persoon. Het respect is het fundament van de begeleidingsrelatie en moet onvoorwaardelijk zijn. De ander is het immers waard als mens geëerbiedigd te worden, wat ook zijn of haar mogelijkheden en beperkingen, overtuigingen en waarden, attitudes en gedrag zijn. Het respect voor die overtuigingen, waarden en gedrag is echter wel voorwaardelijk, namelijk afhankelijk van de menswaardigheid ervan. Respecteren de begeleiders, in welke keuze dan ook, de waardigheid van Erik? Onmisbaar voor een goede ondersteuning is de kritische zelfbevraging van de begeleiders. Wat zijn we aan het doen? Waarom doen we wat we doen? Daarbij kunnen we onze vaardigheden, praktijkervaring, wetenschappelijkheid en ons perspectief bevragen. Hebben we de gepaste technische en communicatie-vaardigheden en hoe kunnen we die eventueel verder ontwikkelen? Wat is onze praktijkervaring en hoe kunnen we die confronteren met de goede praktijken van anderen? Wat kunnen we leren van de theorieën en praktijkmodellen uit de literatuur en hoe kunnen we deze kritisch integreren? Hebben we genoeg aandacht voor het perspectief van de personen met een handicap en hun familie en hoe kunnen ons handelen toetsen aan hun beleven? Hoe beleven Erik en zijn familie ons handelen? 6 Literatuur Liégeois, A., Begrensde vrijheid. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg, Kapellen, Pelckmans, 1997, 239 p. Opdebeeck, S. & C. Van Audenhove, De regels van het huis. Omgaan met vrijheidsbeperking in de gehandicaptenzorg en in de bijzondere jeugdzorg, Leuven, Acco, 2001, 224 p.