samenvatting-fm

advertisement
Hoofdstuk 1. Directe, semi-directe en indirecte financiering:
Consumptiekrediet, hypothecaire krediet, investeringskrediet en kaskrediet
Spaarquote kan negatief zijn! Het hangt af van de capaciteit en de bereidheid tot sparen.
Spaarcapaciteit  hangt af v/h inkomen per capita en de inkomensgroei.
Spaarbereidheid  hangt af van financiële variabelen zoals stand van de interestvoeten en de verwachte
inflatie.
Financiële transfers kunnen op 2 verschillende manieren gerealiseerd worden:
1. Directe en semi-directe financiering  op een directe wijze via financiële markten
2. Indirecte financiering  op een indirecte wijze via financiële tussenpersonen
Directe financiering:
 financiering tussen de behoevende en de spaarder gebeurt rechtstreeks. We spreken hier over een
financiering via een financiële markt.
Financieel instrument/activum  elk instrument dat een claim doet ontstaan op toekomstige kasstromen.
Vb. schuld dochter wegens financiering auto.
Intercompany-loan  een dochteronderneming leent rechtstreeks van haar moederonderneming.
Hierdoor ontstaat een interne financiële markt binnen een multinationale onderneming.
Emittent (issuer)  de uitgever van financiële activa. In dit vb. de ouders.
De ouders traden op als investor. (belegger)
Activa  bezittingen die waarde hebben in het ruilproces
Reële activa = real assets  waarde ervan wordt bepaald via enkele fysische kenmerken
Financiële activa = financial assets  zij doen een juridisch recht ontstaan op een toekomstig financieel
voordeel.
Financiële activa kunnen worden vertegenwoordigd door een effect. Dit zijn alle al dan niet verhandelbare
beleggingsinstrumenten zoals aandelen, obligaties, rechten van deelneming i/e beleggingsfonds,
vastgoedcertificaten en afgeleide producten.
Aandelen vertegenwoordigen het risicodragend kapitaal van een onderneming.
Bij de oprichting vertegenwoordigen zij het volledig eigen vermogen. Aandelen geven recht op een
variabele residuele vergoeding: het dividend. Dit wordt slechts uitgekeerd als de onderneming winsten
realiseert. Bevoorrechte of preferente aandelen zijn in dit opzicht hybride: ze geven in geval de
onderneming winst maakt, recht op een vast dividend!
Leningen, obligaties, kasbons,… doen het vreemd vermogen van een onderneming toenemen.
 deze vreemd vermogensinstrumenten geven de houder, gedurende een bepaalde periode, het recht op
een beperkte vaste vergoeding: een interestvergoeding. (=vastrentende effecten)
Liquiditeit  financieel activum kan op een willekeurig moment in de tijd snel en zonder al te veel kosten
en moeite terug in geld worden omgezet.
Quasi-geld  termijndeposito’s en spaarboekjes. Zij benaderen de perfect moneyness van geld het best. Quasigeld dient principieel eerst omgezet te worden in geld om beschikbaar te zijn.
Negotiable Orders of Withdrawal (NOW)  termijnrekeningen waarbij de bank toestaat dat de houder er toch
rechtstreeks betalingen van kan doen.
Aandelen van grote ondernemingen worden quasi continu verhandeld Blue Chip companies
Handel in aandelen van middelgrote en kleinere ondernemingen beperkt  Mid- & Small Caps
1
Proxies voor liquiditeit  verschillende maatstaven die een idee van liquiditeit kunnen geven. Het zijn namelijk
variabelen die de graad van liquiditeit van een markt proberen te benaderen. Voorbeelden zijn:
- tijdspanne die nodig is om een effect te verkopen én toch de volledige marktwaarde te ontvangen;
- bedrag onder de marktwaarde dat men moet opgeven wanneer het effect onmiddellijk verkocht wordt;
-  de bied-laat marge (bid-ask spread) als liquiditeitsmaatstaf.
De bid = koers waartegen financiële tussenpersoon het effect wil aankopen en de klant het effect verkoopt
De ask = koers waartegen de financiële tussenpersoon het effect wil verkopen en waartegen klant koopt
 de koersen zijn logisch vanuit het standpunt van diegene die de prijs quoteert. De biedkoers is steeds
lager dan de laatkoers zodat de prijsquoteerder laag koopt en hoog verkoopt (= verschil bid-ask spread).
- Marktdiepte die gemeten kan worden adhv een liquiditeitsratio.
 deze ratio is de verhouding tussen het handelsvolume gedurende een bepaalde tijdsperiode en de
absolute prijsverandering. Geeft dus aan in hoeverre de markt in staat is om orders te verwerken
zonder grote veranderingen in de prijs te veroorzaken.
- Verhandelde volume of grootte onderneming regelmatig gebruikt als liquiditeit-‘proxy’:
Grotere ondernemingen  gemeten via marktkapitalisatie
- Free float = maatstaf liquiditeit die uitsluitend bij aandelen gebruikt wordt!
 meet het aantal/proportie vrij verhandelbare aandelen. Hoe groter de free float, hoe meer liquide
het aandeel kan zijn.
Semi-directe financiering:
Ook de emissie van financiële instrumenten (vb. overheidsobligaties of aandelen) v/e beursgenoteerde
onderneming zijn in principe voorbeelden van directe financiering. Men spreekt van semi-directe
financiering omdat hierbij financiële tussenpersonen optreden die de uit- of ontlener adviseren of de
uiteindelijke inzameling of fondsen praktisch realiseren.
De financiële tussenpersoon treedt op voor rekening van de emittent en krijgt hiervoor een vergoeding.
(=fee  vandaar fee-business)
Underwriting  het bijstaan van klanten bij het uitgeven van effecten.
De underwriter is de tussenpersoon die vers kapitaal plaatst. Anderzijds kent de financiële wereld ook 2
types van tussenpersonen bij de handel in effecten: de broker en de dealer.(kan zowel bedrijf/persoon zijn)
De broker  effectenmakelaar; verhandelt financiële activa voor rekening van een klant.
De dealer  verhandelt financiële activa voor eigen rekening.
Er zijn verschillende manieren voor brokers om kopers en verkopers bij elkaar te brengen:
1. Voice brokerage  telefoon als communicatiemedium om op zoek te gaan naar een tegenpartij.
 vooral bij grote bedragen
2. Elektronische handelsplatformen  communicatiemedium voor kleinere bedragen.
De tussenpersoon hoeft niet altijd een financiële tussenpersoon te zijn, maar kan bv. ook een business
angel zijn.
 Business angel netwerken (vb. Vlerick BAN) brengen vermogende ondernemers(angels) in contact met
jonge ondernemingen. De angels kunnen de jonge groei-ondernemingen zowel helpen door participaties
i/h aandelenkapitaal (=venture capital) als door het toestaan van leningen of het geven van advies.
Openbare emissies  staan onder het toezicht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en
Assurantiewezen (CBFA).
Publieke emissies  mag uitsluitend gericht zijn aan gekwalificeerd beleggers!
Publieke emissies gaan gepaard met het uitgeven van een prospectus. Dit is een document dat alle nodige
gegevens bevat die het publiek in staat moet stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de
voorgestelde belegging.
Indirecte financiering:
 hier treedt eveneens een financiële tussenpersoon op. De financieringsbehoeftige zal immers
moeilijkheden ondervinden om een geschikte tegenpartij te vinden. Financiële tussenpersonen nemen zelf
posities in. Zij ontlenen in eigen naam en voor eigen rekening fondsen v/d uiteindelijke beleggers.
2
Voorbeelden van zulke financiële tussenpersonen:
- kredietinstellingen & instellingen voor collectieve belegging (ICB’s)
ICB’s geven deelbewijzen uit onder het grote publiek en beleggen het totaal v/d ingezamelde fondsen.
Post lending moral hazard  ontleners krijgen immers geld v/d financiers om aan te wenden in
investeringsprojecten. Indien de financier toezicht wil uitoefenen op de ontlener om na te gaan hoe hij de
middelen aanwendt, dient hij hiervoor een kost te dragen (=monitoring cost).
Commercial banking  banken die uitsluitend depositowerving en kredietverlening tot doel hebben
Investment banking  banken die zich uitsluitend bezig houden met effectentransacties, belggingsadvies
en vermogensbeheer.
Regulation Q:
 om prijsconcurrentie te voorkomen werd de max. rentevoet op spaarrekeningen en termijndeposito’s
vastgelegd door de overheid.
Had een duidelijk marktverstorend effect!  zodra de marktrente boven de maximum toegelaten rente
steeg, vloeide de spaar- en termijnrekeningen bij de commerciële banken leeg.
Gevolg?  verschuiving van indirecte naar (semi-)directe financiering! (= desintermediatie)
Wisdom of the crowds  de rol van marktpsychologie mag in deze zeker niet onderschat worden.
Hoofdstuk 2. Financiële markten:
Financiële markten zijn markten die het ideaaltype v/d volkomen mededinging benaderen. In uiterst liquide
markten vb. Euronext-New York Stock Exchange zijn er zeer veel aanbieders en vragers en kan één
marktpartij de koersen niet/nauwelijks beïnvloeden.
Marktfricties  alle belemmeringen die de volkomen concurrentie verhinderen. Vb. transactiekosten en
belastingregelingen.
Beleggers kunnen ingedeeld worden afhankelijk of zij al dan niet op een professionele manier i/d markt
optreden:
1. De particuliere belegger (=retail investor):
 de individuele belegger die zelf zijn portefeuille beheert. De meeste portefeuilles zijn relatief klein!
2. De institutionele belegger (=institutional investors):
 vb. verzekeringsmaatschappijen, instellingen voor collectieve belegging en pensioenfondsen.
Men noemt deze verschuiving de institutionalisering van de financiële markten!
Staatsinvesteringsfondsen (=sovereign wealth funds):
 Er bestaan 2 soorten:
1. Diegene die inkomsten halen uit de verkoop van grondstoffen.
2. Zij die enorme deviezenoverschotten hebben omwille van overschotten op de lopende rekening.
Financiële markten worden op verschillende manieren ingedeeld. De meest gebruikte indelingen zijn:
1. Primaire en secundaire markten:
Primaire markt = emissiemarkt waarop financiële activa in omloop worden gebracht.
Vb. uitgifte nieuwe aandelen n.a.v. kapitaalverhoging, uitgifte overheidsobligaties
Eens het financieel activum geëmitteerd is, kan het verhandeld worden op de secundaire of
circulatiemarkt.
Vb. het aandeel of obligatie kan op de beurs/veiling verkocht worden tegen de geldende marktprijs.
Endossement  de overdracht van de wissel door rugtekening
Derde markt  transacties in beursgenoteerde effecten die in de over-the-counter markt verlopen.
Vierde markt  omvat rechtstreekse handel tussen inst. beleggers zonder tussenkomst brokers/dealers
3
2. Geld- en kapitaalmarkten:
Geldmarkt  financiële activa met een oorspronkelijke looptijd van minder dan 1 jaar.
Geldmarktproducten worden gewaardeerd met enkelvoudige interestvoet én worden meestal
gequoteerd als een rentevoet.
Kapitaalmarkt  alle andere instrumenten! Worden gewaardeerd volgens de principes v/d samengestelde interestrekening én worden als prijs of percentage v/d nominale waarde gequoteerd.
3. Beurs- en buitenbeursmarkten:
Beurs  een officieel erkende, gereglementeerde markt waar vraag en aanbod samenkomen.
Vb. NYSE Euronext; de effecten die op een beurs worden verhandeld, dienen eerst een notering te
bekomen.
Buitenbeursmarkt  handel verloopt via een systeem van computernetwerken waarop diverse valuta
via verschillende handelsplatformen worden aangeboden.
4. Vloerhandel vs Schermenhandel:
Vloerhandel  handelaars ontmoetten elkaar fysiek.
Schermenhandel  snelheid waarmee transacties worden uitgevoerd is veel sneller.
Flash trading  praktijk waarbij orders slechts enkele honderdsten v/e seconde op het scherm
verschijnt zodat ze enkel door hedge funds die program trading gebruiken kunnen worden opgevangen.
5. Gereglementeerde vs Niet-gereglementeerde markten:
Beurs = steeds gereglementeerde markt!
Bij buitenbeursmarkten moeten we bijkomend een onderscheid maken tussen:
A) Gereglementeerde buitenbeursmarkt:
 vb. Belgische overheidsobligaties, NASDAQ
marktreglement in Staatsblad opgenomen + Rentenfonds houdt toezicht.
B) Niet-gereglementeerde buitenbeursmarkt:
 vb. Termijncontracten
hier geldt geen marktreglementering! Termijncontracten worden rechtstreeks gesloten tussen
de onderneming en haar bank.
 Dit onderscheidt geeft aan of er een afzonderlijk marktreglement en een toezichthoudend orgaan
bestaat of niet.
6. Prijs- en ordergedreven markten:
Belangrijke functie v/e markt  het bepalen van evenwichtsprijzen (=market clearing prices)
Deze functie kan op 2 manieren georganiseerd worden:
A) Prijsgedreven systeem:
 makelaars maken eerst de bied- en laatkoersen bekend waartegen ze een bepaalde hoeveelheid
willen verhandelen. Het uiteindelijke volume v/d transactie zal afhangen v/d prijsovereenkomst die
met de tegenpartij kan worden afgesloten.
B) Ordergedreven systeem:
 makelaars dienen hun beursorders in bij de beurs. Het beurssysteem berekent daarna de prijs
waartegen het grootste aantal transacties kan worden uitgevoerd. Deze procedure = fixing!
Limietorder  de koper geeft de hoogste koers waartegen hij wenst te kopen. En de verkoper
geeft de laagste koers waartegen hij wenst te verkopen. Het limietorder geeft geen garantie dat het
ook effectief uitgevoerd wordt.
Order zonder limiet  belegger heeft de keuze tussen een order ‘tegen elke prijs’, ‘tegen
openingsprijs’ of ‘tegen marktprijs’.
Trailing-stoporder  stopprijs van X euro onder de hoogste koers wanneer je wil verkopen, of
boven de laagste koers wanneer je wil verkopen. Dit is een limietorder waarbij de verkoop
(aankoop)limiet wordt opgetrokken bij stijgende (dalende) prijzen.
4
Bracket-limietorder  dit limietorder geeft 2 limieten op;
1. Er gebeurt niets met het effect zolang het effect tussen de limiet-niveaus blijft.
2. Het effect wordt naar de beurs gestuurd wanneer één v/d limieten doorbroken wordt.
7. Contantmarkten vs markten voor afgeleide financiële producten:
Contantmarkt  afgesloten transacties worden onmiddellijk uitgevoerd: activum wordt geleverd en de
prijs wordt betaald.
Markten voor afgeleide financiële producten  de koper v/h afgeleide product verwerft de plicht/recht
om op één welbepaald moment in de toekomst een activum te kopen of te verkopen aan een prijs die
op het moment v/d totstandkoming v/h afgeleide product wordt afgesproken.
8. Nationale en internationale financiële markten:
Nationale markt  de markten waarop binnen een land effecten worden verhandeld.
Wordt ingedeeld in 2 segmenten:
1. De binnenlandse markt:
 markt waar inheemse emittenten effecten uitgeven en waarop deze vervolgens verhandeld
worden.
2. De buitenlandse markt:
 markt waar niet-inheemse emittenten effecten kunnen uitgeven en verhandelen.
Vb. Matador-markt; het segment op de Spaanse markt waar aandelen van niet-Spaanse
ondernemingen verhandeld worden.
Internationale markt  effecten worden verhandeld die tegelijk aan de inwoners van verschillende
landen worden aangeboden en die in een andere munt worden uitgegeven dan deze v/h land waarin
het aanbod gebeurt. Vb. euro-obligaties, eurovaluta
9. Markten met zwakke, half-sterke en sterke marktefficiëntie:
Zwakke vorm van marktefficiëntie  informatie uit het historische verloop v/d koersen en hun volumes
Half-sterke vorm van marktefficiëntie  incorporeren alle informatie die publiek beschikbaar is.
Sterke vorm van marktefficiëntie  onderzoekers gaan er van uit dat ook de interne
ondernemingsinformatie, die managers e.d. hebben (=inside informatie), snel en correct in de koersen
verwerkt wordt.
De rol van financiële markten:
 financiële markten hebben een viertal economische functies:
1. Prijsbepaling
2. Het verschaffen van liquiditeit
3. Het beperken van zoek- en informatiekosten
4. Het mogelijk maken van risicotransfers
 risicoafdekking (=hedging). Vb. inflatierisico
Hoofdstuk 4. De rol van financiële instellingen: Het betalingsverkeer:
Als er teveel geld in omloop is, bestaat het gevaar dat consumenten meer willen besteden dan er
geproduceerd wordt. Als gevolg zal het algemeen prijspeil stijgen (inflatie).
Chartaal geld  papieren geld + muntstukken
Giraal geld  geld dat geen fysiek karakter heeft en op rekening staat
De dematerialisering van het geld:
 het belang van het chartale geld is over de tijd gestaag afgenomen ten voordele van het giraal geld.
De anti-witwaswet: (een in het handelsverkeer geldende beperking v/d betaling in cash)
 de prijs v/d verkoop door een handelaar v/e goed t.w.v. 15.000 euro of meer mag niet contant worden
vereffend.
5
Cheques:
Vroeger: Eurochequegarantie  garantie tot uitbetaling van cheques tot 7.000 Belgische Frank. Deze
garantie werd eind 2001 afgeschaft.
De uitschrijver v/d cheque kan zijn cheque nog laten viseren of certifiëren.
Visering  de bank brengt een stempel met vermelding ‘visum op keerzijde’ aan. Op de achterzijde wordt
de cheque gedateerd, gesigneerd en afgestempeld om te verklaren dat de cheque op het ogenblik v/h
viseren gedekt was.
Certifiëring  bank zorgt dat het bedrag waarvoor de cheque is uitgeschreven tot het einde v/d
aanbiedingstermijn v/d cheque ter beschikking gehouden wordt.
Geavaliseerde cheque  een derde partij stelt zich borg voor de cheque.
Commerciële cheque  cheque wordt tussen handelaars gebruikt.
Circulaire cheque  wordt door een bank uitgegeven.
Phishing  je gegevens vrijgeven bij mails die je vragen om op een (nep-)website allerlei persoonlijke
gegevens in te vullen.
Wentelkredietkaart  sommige kredietkaarten worden echte consumentenkredieten en staan een langer
betalingsuitstel toe dan 1 maand.
Elektronische portefeuille = Proton
TARGET2  een Europees betalingssysteem dat in 2007 operationeel werd. Het maakt gebruik van een
gecentraliseerd technisch platform waardoor het behoud v/e lokaal systeem in ieder land overbodig werd.
SWIFT  coöperatieve onderneming die de verzending van berichten tussen banken verzorgt via een
hyperbeveiligd elektronisch netwerk.
Hoofdstuk 5. De sturing v/h financiële systeem:
Taak Eurosysteem?  prijsstabiliteit nastreven binnen de eurozone!
Prijsstabiliteit wordt in deze context gedefinieerd als een jaarlijkse stijging van minder dan 2% v/d
geharmoniseerde index van consumptieprijzen v/d eurozone.
Kredietinstellingen gevestigd in de eurozone moeten een minimumreserve aanhouden bij de nationale
centrale banken. Hierdoor ontstaat een kunstmatig gecreëerde schaarste van 250 miljard euro!
Bedoeling is om daardoor een grotere vraag te creëren naar geld bij de centrale bankier én zo dus de macht
v/d centrale bank op de geldmarkt te verhogen.
Hierdoor kan de ECB het liquiditeitstekort structureel vergroten én dus de macht krijgen om de stabiliteit
v/d renten op de geldmarkt te sturen! (= monetaire beleid v/d ECB)
Belangrijkste open-marktverichtingen  de basis-herfinancieringstransacties
Structurele transacties  gericht op het structureel wijzingen v/d positie v/h Eurosysteem tegenover de
financiële sector. Dit kan door repo’s, uitgifte van schuldbewijzen of door rechtstreekse aan/verkoop van
waardepapieren.
Hoofdstuk 6. De bescherming v/h financiële systeem:
Micro-prudentieel toezicht  de bescherming v/h bancaire systeem door het uitoefenen van toezicht op
de individuele banken.
Macro-prudentieel toezicht  bekommerd om het systeem in zijn geheel! Sommige maatregelen die
eerder een micro-prudentieel karakter hebben, zullen uiteraard ook een macro-effect genereren.
6
Schema A  een ganse set van financiële informatie die de instellingen CBFA en NBB toelaat om hun
toezichtsfunctie uit te oefenen.
Funding  middelen beschikbaar langs de passiefzijde van de balans.
Lender of the Last Resort  Banken lenen/ontlenen voortdurend, maar moeten op het einde v/d dag een
sluitende balans kunnen voorleggen. Kredieten toegestaan op actiefzijde, moeten gefinancierd worden met
middelen die zij beschikbaar hebben langs de passiefzijde v/d balans.
 wanneer zij funding tekort komen, kunnen zij extra financiering bekomen v/d Lender of the Last Resort!
Deze Lender of the Last Resort rekent hier een hoge rente op aan (=penalisatie-rente), om te vermijden dat
banken deze financieringsbron al te gemakkelijk zouden aanspreken.
 Lender of the Last Resort is normaal de centrale bank! (Nationale Bank van België in België)
Ze lost op deze manier het liquiditeitsrisico gedeeltelijk op van kredietinstellingen! Er blijven echter nog
andere potentiële liquiditeitsrisico’s over!
Vb. Bank run; wanneer het brede publiek in paniek slaat en massaal deposito’s begint op te vragen.
Depositohouders twijfelen hier aan de solvabiliteit v/d bank zelf en hierdoor zijn zij geneigd onmiddellijk
hun gelden op te vragen.
Contagion  door de veelvuldige onderlinge contacten tussen banken, is het niet ondenkbaar dat ook
deposanten van andere banken hun tegoeden opvragen uit vrees dat ook deze banken een te groot risico
vormen. Dergelijk domino-effect kan een totale ineenstorting v/h financiële systeem veroorzaken
(systeemrisico).
 Om hier tegen in te gaan, werd er in vele landen een depositogarantiesysteem ingevoerd!
= een verzekeringssysteem waarbij bepaalde groepen van financiële intermediairs zich verplicht dienen aan
te sluiten. Het systeem garandeert bij het faillissement v/e aangesloten bank, de terugbetaling van
bepaalde deposito’s tot een plafondbedrag.
In België  Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten (FIF)
Begin 1997, heeft dit fonds zijn beschermingsrol al moeten spelen. Het trok toen namelijk de vergunning in
van de Antwerpse Bank Max Fischer.
Probleem hier?  Gerecht ontdekte ernstige fraude bij de bank. Via een vervalste boekhouding werden
o.a. fictieve buitenlandse rekeningen opgericht, om de roerende voorheffing te ontduiken.
Volgens depositogarantiesysteem hebben spaarders in principe recht op de terugbetaling van hun
spaarcenten alsook van hun effecten! (20.000 euro p.p., maar in volle crisis plafond op 100.000 euro p.p.!)
Depositobeschermingsregeling  alleen van toepassing op kredietinstellingen
Beleggersbescherming  van toepassing op alle ondernemingen die beleggingsdiensten verstrekken
Kapitaalvereisten:
 banken moeten in functie v/d aangegane risico’s eigen vermogen aanhouden! Bij een toegestaan krediet
blijft het nog altijd de vraag of de debiteur zijn aflossingspatroon stipt zal volgen. Als hij dit niet doet, heeft
de bank een kredietrisico. Dit kredietrisico manifesteert zich op 2 wijzen:
1. Wanbetaling: kredietverlies wanneer de ontlener zijn krediet niet terugbetaalt.
Concepten die centraal staan bij meting van dit risico:
- de kans op faling = probability of default
- het verlies dat we leiden wanneer faillissement zich zou voordoen = loss given default
verlies dat we kunnen verwachten (expected loss) = vermenigvuldiging PD met LGD
2. Verlies aan marktwaarde:
Voor een ontlener waarvan de bank de kans op faling zeer laag inschat, zal de aangerekende rente
relatief laat zijn, vergeleken met deze aangerekend aan ontlener waar de bank kans hoger inschat.
Indien falingskansen van ontlener toenemen, terwijl hij wel een lage rente heeft gekregen, zorgt dit
ervoor dat de bank een lage vergoeding krijgt voor de risico’s die ze neemt.
Resultaat?  financiële waarde v/d lening daalt! Verlies marktwaarde = realisatie kredietrisico
7
Een bank heeft dus een buffer nodig onder de vorm van kapitaal/EV om dit soort mogelijke kredietverliezen
tegen te gaan. Bazel-I voerde zo het begrip regulatorisch kapitaal in:
 het kapitaal dat een financiële instelling moet aanhouden o.b.v. de regelgeving om als voldoende veilig
beschouwd te worden.
Bazel-I:
Door steun v/d Bank voor Internationale Betalingen (Bank of International Settlement) werd het Bazelcomité opgericht in 1974. In 1988 volgde de eerste lancering v/d eigenvermogensreglementering!
 de zogenaamde Bazel-I regeling!
Voor elke 100 euro aan kredieten moest er minstens 8 euro eigen vermogen aanwezig zijn! Regelgever
brachten enige gradatie in doordat 8 euro diende gewogen te worden met een risicogewicht!
Vb. hypothecaire leningen  risicogewicht van 50%
Dus: voor elke 100 euro aan hypothecaire leningen moest de bank minstens 4 euro aan EV opzij zetten
Of via alternatieve manier  8% toepassen op de risk weighted assets
Grootte krediet vermenigvuldigen met risicogewicht (100 x 50% = 50 euro) en dan de 8% blijven toepassen!
Ten slotte: aanwezige EV delen door totale risk weighted assets = risk asset ratio (RAR)
EV dat in aanmerking kwam voor het berekenen v/d RAR bestond uit verschillende lagen:
1. Tier 1 kapitaal (core capital, kernkapitaal):
 bestond uit: boekwaarde kapitaal, niet-cumulatieve preferente aandelen en reserves
2. Tier 2 kapitaal (supplementary capital):
 omvat o.a.: voorzieningen voor kredietverliezen en achtergestelde langetermijn leningen.
In 1996 Bazel-I akkoord aangevuld (the 1996 Amendment) door ook rekening te houden met een 2de groep
van risico’s: de marktrisico’s
Het marktrisico omvat alle verliezen die een bank binnen haar handelsboek kan lijden door ongunstige
veranderingen in interestvoeten, aandelenkoersen, wisselkoersen, grondstofprijzen,…
Dus: Value at Risk (VaR) bepalen!
 VaR schat het maximale verlies dat een bank kan leiden over een bepaalde horizon (10 werkdagen) met
een zekere betrouwbaarheid (99%, eenzijdig). Dit verlies moet gedragen kunnen worden, wil de bank
overleven. Vandaar dat sinds 1998 o.b.v. dit VaR cijfer een extra hoeveelheid EV vereist is, boven op het EV
dat nodig is voor kredietrisico.
Bazel-comité introduceerde toen ook Tier 3 kapitaal. Dit omvatte vb. kortetermijn achtergestelde leningen
Bazel-II:
Herziening Bazel-I (=Bazel-II voorstellen) gebeurde in nauwe samenwerking met banksector. Bazel-comité
maakte gebruik van zogenaamde ‘Quantitative Impact Studies’ (QIS-studies). Concreet ging het comité na
of de eigenvermogenregeling haar doel bereikte en de concurrentie op de markt niet verstoorde.
Finale Bazel-II akkoord werd vrijgegeven in juni 2004.
De Bazel-II reglementering bouwt op 3 complementaire pijlers:
- Kapitaalvereisten:
 toepassingsgebied wordt verruimd! Naast kredietrisico en marktrisico in de nieuwe voorstellen ook
operationeel risico! Dit zijn alle mogelijke verliezen n.a.v. menselijke fouten, fraude of externe
gebeurtenissen.
- Supervisory review:
 banken dienen hun interne risicobeheersings-processen aan de toezichthouders voor te leggen.
Modellen rekenen uit wat het minimale vermogen is dat de bank moet hebben om aan de
gemodelleerde risico’s te kunnen voldoen. (=economisch kapitaal)
- Marktdiscipline:
 dankzij publicatie informatie risicomaatstaven krijgen marktparticipanten meer mogelijkheid tot
informatiebeschikking om zo het risicoprofiel v/e bank correct te kunnen inschatten.
8
Bazel-II reglementering werd in 2 fases ingevoerd:
 de Europese regelgever heeft het Bazel-II akkoord in zijn 3de Capital Adequacy Directive (CAD-III)
opgenomen en zo alle Europese banken verplicht Bazel-II te volgen.
 De OCC (The Office of the Comptroller of the Currency), een Amerikaanse toezichthouder die toezicht
houdt op duizenden kleine banken, was van mening dat Bazel-II enkel van toepassing moet zijn op de
grootste – een tiental – internationaal opererende banken.
Financial Risk Management  omvat naast de besproken krediet- en marktrisico’s nog tal van andere
risico’s. Vb. modelrisico (risico dat voortvloeit uit het gebruik van modellen); legal risks
Actieve drempeloverschrijdingen  drempel wordt overschreden omdat men aandelen aankoopt of
verkoopt.
Passieve drempeloverschrijdingen  drempel wordt overschreden doordat het percentage dat men bezit,
wijzigt door een beslissing v/d emitterende vennootschap. Vb. kapitaalvermindering.
Voluntary disclosure  het vrijwillig bekend maken van bedrijfsinformatie
Level playing field  alle marktparticipanten moeten over dezelfde informatie beschikken
In België kunnen 2 instanties misbruik van voorkennis onderzoeken: het gerecht en de CBFA
De Europese MIFID richtlijn: (Markets in Financial Instruments Directive)
 verplicht banken een gedetailleerd risicoprofiel op te maken van hun klanten om de ‘suitability’ na te
gaan van gewenste beleggingsobjecten.
Bij ‘execution only’ of ‘appropriateness’ ziet de klant volledig af van alle advies en vraagt hij de bank
gewoon zijn order uit te voeren. Vb. een via het internet doorgegeven order.
Compliance officer  verbindingsman die verantwoordelijk is voor de implementatie v/d witwaswetgeving
binnen de bank en die daarover zowel aan de CFI als aan de CBFA rapporteert. Hij kijkt dus na of zijn bedrijf
de opgelegde regelgeving volgt. (Zij worden gegroepeerd via een Compliance forum)
Bad banks  aparte juridische entiteiten die ‘toxic assets’ v/d gewone banken overkopen om zo het
risicogehalte v/d gewone bank drastisch te verminderen. Initiatief tot oprichten v/e bad bank kan zowel bij
de overheid als bij privé investeerders ontstaan.
Hoofdstuk 8. De private segmenten op korte termijn:
Geldmarkt  meestal worden enkel de professionele segmenten, waarin grote bedragen (min. 1 miljoen
euro per transactie) verhandeld worden, als de echte geldmarkt beschouwd.
Markt korte- en middellange particuliere beleggingsproducten  waaier diverse producten!
We onderkennen 2 hoofdgroepen:
1. Depositorekeningen:
 dit zijn zowel de zichtrekeningen als de termijnrekeningen
A) Zichtrekening: banken hanteerden systeem van valutadagen om impliciet te tarifiëren.
= dagen die de periode afbakenen waarover een deposant interest verdient.
Systeem tarifiëring uitgesloten voor: elektronische verrichtingen, uitvoering verrichting door
derden, overschrijvingen tussen 2 rekeningen bij eenzelfde kredietinstelling,…
We kunnen zichtrekeningen opdelen in 2 groepen:
1. Klassieke zichtrekeningen  bieden beperkt aantal verrichtingen aan voor een basisbedrag
2. Forfaitrekeningen  cliënt betaalt vast bedrag dat het gebruik v/e aantal specifieke
diensten en verrichtingen onbeperkt dekt.
9
B) Termijnrekening: = een tegoed op naam in euro of in deviezen dat voor een vooraf
afgesproken termijn tegen een vooraf afgesproken rentevergoeding bij een financiële
tussenpersoon geplaatst wordt.
Vanaf een bedrag > 250.000 euro spreekt men over grote deposito’s!
Kapitalisatie = de interest wordt bij het kapitaal gevoegd om zo opnieuw belegd te worden.
2. Spaarrekeningen:
Vroeger: spaarboekje ; Nu: spaar(deposito)rekening
Spaarrekening: bijzonder liquide beleggingsinstrument, waarbij de gestorte gelden een
interestvergoeding opleveren over de duur dat de middelen op de rekening blijven staan.
 geen afgesproken termijn + gelden zijn zonder enige vooropzeggingstermijn/procedure opvraagbaar
We onderscheiden 2 grote families:
A) De Gereglementeerde spaarrekening: (=gewone spaarboekje, fiscaal vrijgestelde spaarboekje)
 kan op een gunstige fiscale regeling terugvallen als zij voldoet aan aantal wettelijke
voorwaarden. Deze hebben betrekking op: munt, gehanteerde valutadagen, interestvergoeding en
afspraken betreffende geldafhalingen.
 Interest op spaarboekje wordt maar één keer berekend en uitgekeerd!
 Rentevergoeding bestaat uit 2 delen: (telkens op jaarbasis)
o Basisrente: maximumbasisinterest geplafonneerd op 3%
o Surplusrente (=getrouwheidspremie): beperkt tot max. de helft v/d
maximumbasisinterest.
 Spaarboekje kan geen rekening-courant faciliteit bieden. (klant kan niet in het ‘rood’ gaan!)
B) De niet-gereglementeerde spaarrekening:
 elke spaarrekening die niet voldoet aan de gestelde eisen om v/d belastingsvrijstelling te kunnen
genieten, krijgt de naam niet-gereglementeerde of belaste spaarrekening. (=superboekjes)
C) Ethische spaarrekeningen:
 gereglementeerde spaarrekeningen voor consumenten die niet toestaan dat hun geld voor om
het even welk krediet wordt aangewend of die bereid zijn een deel van hun interestinkomen af te
staan aan een ‘goed doel’.
Slapende rekening = rekening waarvan de houder/begunstigde de laatste 5 jaar geen transactie meer heeft
uitgevoerd en er dus geen relatie meer is tussen de houder en de bank.
Hoofdstuk 9. Interbankenleningen:
De interbankenmarkt:
 bestaat uit het geheel van vorderingen en schulden op ten hoogste 1 jaar die aangehouden worden
tussen twee banken.
Straight loans  leningen op vaste termijn
De interbankenmarkt kan opgedeeld worden in verschillende segmenten, afhankelijk v/d looptijd v/d
vorderingen en schulden:
1. Onmiddellijk opvraagbare verbintenissen:
 tegoeden die in Rekening Courant (R/C) worden aangehouden bij andere kredietinstellingen.
Nostri-rekeningen = de rekeningen die bank A heeft bij een andere bank. (actiefzijde v/d balans bank A)
Vostri- of lori-rekeningen = rekeningen die andere banken bij bank A aanhouden. (passiefzijde bank A)
De grootte v/d toegestane kredietlijn (het maximale bedrag dat de tegenpartij kan opnemen) die
kredietinstellingen aan elkaar toestaan, hangt af v/d kredietwaardigheid v/d ontlenende instelling.
2. Daggeld (overnight money):
 ontleningen voor één dag om tussentijdse kastekorten op te vangen.
3. Termijnrekeningen:
 middelen worden contant opgenomen voor een termijn van 1,2,3,6 tot 12 maanden.
10
4. Voorschotten en mobiliseringskredieten:
 tussen moedermaatschappijen en binnenlandse bijkantoren en dochtermaatschappijen.
De Interbancaire rentevoeten:
IBID-rente (inter bank bid rate):
 de maximale ontleenrente die een bank bereid is te betalen op deposito’s.
IBOR-rente (inter bank offered rate):
 de minimale rente die een kredietinstelling wil bekomen bij het uitlenen van fondsen.
IBID-rente is steeds lager dan de IBOR-rente. Bij een transactie wordt de toepasbare rente bepaald vanuit
het standpunt v/d aangesproken bank. Deze bank wordt de price-maker, de andere de price-taker. De
rentevoeten worden door dealers meestal gequoteerd als 3,44-3,56%.
De biedrente is dus 3,44%, de vraagrente 3,56%.
Floating rate note:
 de rente v/e obligatielening vlottend maken door de rentevoet jaarlijks te bepalen a.d.h.v. de
interbankenrente, verhoogd met bv. 100 basispunten.
*bij een interbankenrente van 5,25% zal de coupon op de obligatie voor volgende jaar dan 6,25% bedragen.
Tot voor de invoering v/d euro berekende de NBB voor termijnkredieten in BEF dagelijks de gemiddelde
IBID en IBOR in de Belgische markt en publiceerde deze gemiddelde tarieven onder de naam BIBID en
BIBOR.
In Parijs  PIBID en de PIBOR (voor termijnkredieten in FRF)
In Frankfurt  FIBID en FIBOR (voor DEM termijnkredieten)
In Londen  LIBID en LIBOR (voor GBP en de meest courante deviezen)
Met de invoering v/d euro  EURIBOR (wordt elke dag bepaald o.b.v. de noteringen van meer dan 50
Europese banken!) (Opgelet EURIBOR heeft conventie ACT/365 i.p.v. vroegere conventie ACT/360)
De Britse bankvereniging lanceerde op eigen initiatief de Euro-LIBOR die tot stand komt o.b.v. de
quoteringen van slechts 16 internationale banken die actief zijn in Londen. (succes echter beperkt!)
De EONIA (Euro OverNight Index Average) is de gemiddelde rente die aangerekend wordt voor over-night
deposito’s (=daggeld).
Federal Funds Rate = de in de Verenigde Staten interbancaire ankerrente. Het is geen rente op
overheidspapier.
Het discontokrediet is de rente waartegen de banken kunnen lenen bij de Federal Reserve.
TED spread = het verschil tussen de interbankenrente en de rente op driemaands overheidspapier.
TED komt van T-Bills en ED, het tickersymbool van eurodollar futures.
De Islam verbiedt dat banken rente betalen of ontvangen.
Directe gevolg?  islamitische banken kunnen geen gebruik maken v/d interbankenmarkt!
In Bahrein werd in 2002 een Internationale Islamitische Financiële Markt (IIFM) geopend die de rol v/d
interbankenmarkt nabootst.
Hoofdstuk 10. Schatkistcertificaten:(= favoriete KT-financieringsinstrument van Belgische overheidsschuld)
Gedematerialiseerde effecten:
 effecten die enkel op een rekening geboekt worden en dus niet fysiek geleverd worden.
Schatkistcertificaten (Treasury Certificates):
 gedematerialiseerde vorderingen in euro op de overheid met een looptijd van maximaal 1 jaar.
11
De eigendom v/d effecten blijkt enkel uit een elektronische inschrijving op een rekening bij het NBB SSS
(NBB Securities Settlement System) of uit een inschrijving i/h grootboek v/d staatsschuld.
De effecten worden finaal op een X/N-rekening geboekt op naam v/h grootboek of op naam v/d financiële
instelling binnen het clearingstelsel v/d Nationale Bank van België, het NBB SSS.
Professionele marktpartijen (vrijgesteld van Roerende voorheffing)  X-rekening (eXempt-account)
Particulieren  N-rekening (Non-exempt)
Het effectenclearingsysteem werkt volgens 2 principes:
1. Levering tegen betaling:
 waarborgt de gelijktijdigheid v/d effectenbeweging en de daaraan verbonden geldelijke vereffening.
2. Dubbele kennisgeving:
 de rekeningbewaarder van elke partij die bij de transactie betrokken is, moet afzonderlijk de
kenmerken ervan melden aan het clearingstelsel.
Schatkistcertificaten worden hoofdzakelijk in omloop gebracht via periodieke concurrerende
aanbestedingen.
Concurrerende wijst op: schatkistcertificaten worden op regelmatige tijdstippen verkocht. De overheid
bekijkt al de voorstelling die op de veiling gedaan worden, en kiest er voor haar de voordeligste uit.
Periodiek wijst op: overheid gaat op regelmatige tijdstippen terug naar de markt om zich te financieren.
Zelfs als de Schatkist wekelijks emiteert, dienen de vervaldagen niet noodzakelijk wekelijks herzet te
worden. Om de 2 of 4 weken volstaat. D.w.z. dat er in het laatste geval, 4 weken na elkaar
schatkistcertificaten worden geëmitteerd, die perfect fungibel (we kunnen geen onderscheid maken tussen
de certificaten) of assimileerbaar zijn. Men zegt dan dat de schatkistcertificaten worden uitgegeven in
verschillende tranches die samen een lijn vormen.
BAS-syteem: Bloomberg electronic Auction System
Tender procedure (=aanbestedingsprocedure):
 gebruik maken v/e veilingprocedure
Vb. Hollandse tender  bieders maken aan de overheid kenbaar tegen welke rentevoet zij willen ontlenen
Vb. Hoeveelheidstender  rente wordt vooraf bekendgemaakt en er worden enkel offertes voor bedragen
ingebracht.
Vb. Amerikaanse tender  veilingtechniek die in België wordt gebruikt. Hierbij worden de offertes
aanvaard tegen de koersen die door de individuele bieders werden geboden.
Betaling = B/1+(i x n/360)
(B = toegewezen bedrag incl. Rente)
(n = aantal kalenderdagen tussen vervaldatum(incl.) en vervaldag (exc.))
Marktonderneming = vennootschap die één of meerdere secundaire markten organiseert. Ze stelt de
marktregels op, bepaalt de lidmaatschapsvoorwaarden v/d markt, verzorgt de transparantie via
transactierapportering en houdt toezicht op de naleving v/d door haar gestelde regels.
Multilateral Trading Facility (MTF, multilaterale handelsfaciliteit):
 een van een reglement voorzien handelssysteem dat ingericht wordt door een beleggingsonderneming.
Primary Dealers:
 korps, samengesteld door de Minister van Financiën, dat erover dient te waken dat de liquiditeit v/d
secundaire markt op peil blijft. Ze worden omschreven als markthouders die verbonden zijn met de Staat
door bijzonder statuut. Dit wordt vastgelegd in een lastenboek (=lastenkohier; = een soort contract waarin
de functies, opdrachten en relaties v/d Primary Dealers met de Schatkist gedetailleerd beschreven staan.)
Recognized Dealers:
 oorspronkelijk in het leven geroepen om het Belgisch staatspapier te verdelen in markten (o.m. Italië,
Spanje) waar dit papier minder bekend is.
12
Hoofdstuk 11. Repurchase agreements:
Repo:
 een overeenkomst waarbij de ene partij een effect contant verkoopt aan een tegenpartij en tegelijk de
verbintenis op zich neemt een soortgelijk effect op termijn terug te kopen tegen een hogere prijs die
eveneens bij het aangaan v/d transactie wordt vastgelegd.
Vanuit het standpunt v/d partij die contant aankoopt en de verbintenis aangaat het effect terug te
verkopen, spreekt men van een reverse-repo.
Een repurchase agreement kan niet bestaan zonder een onderliggende waarde: namelijk het effect dat
verkocht en teruggekocht wordt.
Eligible  effecten kunnen als onderliggende waarde in aanmerking komen. De waaier v/h leverbaar
papier kan uitgebreid worden wanneer de stabiliteit v/h financiële systeem in het gedrang zou komen.
Het instrument komt economisch gezien neer op een volledig door onderpand gedekte lening. Juristen
spreken daarom over een fiduciaire eigendomsoverdracht of een eigendomsoverdracht tot zekerheid.
Betekenis?  de oorspronkelijke eigenaar v/d effecten houdt het vruchtgebruik en draagt enkel de naakte
eigendom over.
In België dient de levering v/d effecten en de betaling steeds tegelijkertijd te gebeuren
(delivery against payment – deliverable repo)
Indien de vruchten/coupons echter toevloeien aan de tijdelijke eigenaar v/h economisch onderpand, is er
sprake v/e verandering van ‘beneficial ownership’ en noemt men de transactie dan een sell & buy back
transactie. (we zien hier 2 transacties: contantverkoop en een termijnaankoop)
In verschillende landen (ook België) moet de termijn waarover de repo loopt op voorhand vastgelegd te
zijn. We spreken dan v/e term repo of voor repo’s met een looptijd van 1 dag (=overnight repo’s).
Bij een open-repo wordt geen looptijd gespecifieerd, maar elke partij kan op elk ogenblik de repo
beëindigen.
Bij een maturity repo loopt de looptijd v/d repo tot de eindvervaldag v/d onderliggende effecten.
Cross currency repo  de lening en de onderliggende effecten zijn in een verschillende munt uitgedrukt.
Tripartite repo  tussenpersoon wordt belast met alle administratieve aspecten die aan repo kleven.
Hoofdstuk 12. Commercial paper:
Commercial paper in enge zin behoort tot de geldmarkt.
Commercial paper op middellange termijn behoort tot de kapitaalmarkt (=Medium Term Notes (MTN’s))
Commercial paper:
 rentedragende schuldvorderingen op KT die rechtstreeks in de financiële markt geplaatst worden.
CP kan zowel door commerciële en financiële ondernemingen als door federale en lokale overheden
worden uitgegeven.
Er bestaat ook euro-commercial paper (ECP). Dit is commercial paper dat op de internationale markt,
voornamelijk vanuit Londen, verhandeld wordt en dat meestal in USD uitgedrukt is.
Hedgen = zich indekken tegen een (markt)risico.
Generale Bank lanceerde in september 1990 haar eerste CP-programma via orderbriefjes!
= waardepapieren die een onvoorwaardelijke belofte inhouden om op de vervaldag een bepaalde som te
betalen aan de houder ervan.
13
Commercial paper omvat op de Belgische markt zowel thesauriebewijzen (treasury notes) als
depositocertificaten (certificates of deposit, CD’s)!
 ze belichamen een schuldvordering! Ze worden gecreëerd voor een bepaalde duur en hebben de vorm
van effecten op naam of van gedematerialiseerde effecten, die uitsluitend op rekening zijn geboekt.
* Depositocertificaten  effecten worden door erkende kredietinstellingen of NBB uitgegeven.
* Thesauriebewijzen  als de emittent geen kredietinstelling is.
Dealers plaatsen het papier op een Best effort basis:
 er wordt geen vaste opnameplicht door de dealer aangegaan en de emittent moet bij gebrek aan
interesse voor zijn commercial paper zich op een andere wijze financieren. (vb. bankkredieten)
Schatkistbons (Belgian Treasury Bills, BTB):
 thesauriebewijzen in euro of in een munt v/e lidstaat v/d OESO die representatieve effecten van
Staatsleningen zijn. Mogen uitsluitend onder gedematerialiseerde vorm worden uitgegeven voor een
looptijd van ten hoogste één jaar.
Hoofdstuk 16. Obligaties:
Obligatie-lening:
 langetermijn lening die gefinancierd wordt door een groep van beleggers, de obligatiehouders, en die
belichaamd wordt in deelbewijzen, ook obligaties of obligatiecertificaten genoemd.
Obligaties vertegenwoordigen dus een verhandelbare schuldbekentenis vanwege de emittent. De uitgifte
van obligaties gebeurt via financiële tussenpersonen.
We spreken over de mantel en de coupons:
Mantel  vertegenwoordigt het geleende kapitaal, ook de hoofdsom of de nominale waarde genoemd.
Coupons  belichamen de periodieke (jaarlijks of halfjaarlijks) interestbetalingen.
De (terugbetalings-)kwaliteit v/d emittent is cruciaal bij de vaststelling v/d uitgiftmodaliteiten.
Onafhankelijke ratingagenschappen hebben de kredietkwaliteit v/d emittent in kaart trachten te brengen.
Het belang v/e goede rating kan niet onderschat worden, omdat de kostprijs v/h krediet daar rechtstreeks
van zal afhangen.
Hoe beter de rating, hoe minder het risico op wanbetaling én des te goedkoper de lening!
Onderscheid tussen langetermijnratings en kortetermijnratings:
Langetermijnratings  worden vastgesteld in functie v/d emittent en de uitgifte.
Kortetermijnratings  worden, los v/e concrete emissie, enkel in functie v/d emittent bepaald.
O.b.v. hun ratings worden obligaties courant ingedeeld in beleggingswaardig (Investment Grade) en
speculatief papier (Speculative Grade), afhankelijk v/d kans op wanbetaling.
Ratings zijn geen statisch gegeven! Ratingbureaus herzien hun ratings op regelmatige tijdstippen.
Ondernemingen waarvoor men een ratingwijziging overweegt, worden op de zogenaamde ‘credit watch’
geplaatst.
Fallen AngelsOndernemingen die in rating verlaagd worden van investment grade naar speculative grade
Junk Bonds (=rommelobligaties)  obligaties die worden uitgegeven door ondernemingen met een
slechte rating.
Leveraged Buy Outs, LBO’s)  emissies n.a.v. met schulden gefinancierde overnames.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het totale bedrag v/e emissie en de coupures!
Totale bedrag v/d emissie  bedrag dat de emittent ophaalt dankzij de uitgifte van zijn obligatielening!
Coupure  bedrag waarvoor de belegger kan inschrijven op één obligatie-certificaat!
Open emissie  de omvang v/d emissie wordt niet op voorhand vastgelegd.
Jumbolening  wanneer een zeer omvangrijke lening (> 1 miljard euro) geëmitteerd wordt.
14
De nominale rente (faciale rentevoet, coupon rente):
 interestvoet die vermenigvuldigd wordt met de nominale waarde van één obligatie om de coupon te
bepalen.
De meeste Belgische overheidsobligaties  vaste nominale rente!
 wordt vastgelegd bij aanvang v/d lening en blijft gedurende de looptijd ongewijzigd!
Een zwevende rente behoort ook tot de mogelijkheden!
 de toepasselijke rente wordt bepaald o.b.v. een referentierentevoet!
Vb. EURIBOR op 6 maanden, waaraan een correctie (een spread) wordt aangebracht! De spread die wordt
toegepast, zal o.m. afhangen v/h kredietrisico v/d emittent.
Floating rate note (FRN)  als deze spread over de ganse looptijd v/d obligatie vast is
Variable rate note (VRN)  als de spread varieert in functie van omgevingsfactoren.
Bij obligaties met een coupon step up/down clausule verandert de coupon wanneer een
kredietratingagentschap de rating met een notch (= 1 graad) wijzigt. Men spreekt dan ook over obligaties
met rating-triggers.
Winstdelende obligaties  de belegger ontvangt naast een vaste rentevergoeding ook een deel in de
eventuele winst v/d uitgevende onderneming.
Kapitalisatieleningen:
 leningen die hun rente niet uitbetalen, maar deze vanaf de ex coupon dag (de dag dat de obligatie
zonder de desbetreffende coupon verder verkocht kan worden) mee laten oprenten.
Nul-coupon obligaties (zero bonds, zero coupon bonds):
 kapitalisatieleningen waarbij de kapitalisatie verplicht is en gebeurt tegen dezelfde rente.
In België wordt op de uitbetaalde coupons een roerende voorheffing geheven van 15%. Hierdoor ontstaat
er een onderscheid tussen: de bruto coupon en netto coupon die de belegger ontvangt.
Bij aanschaf v/e obligatie op de secundaire markt is voorzichtigheid nodig omdat de verlopen interest
bruto berekend wordt, terwijl de coupon netto wordt uitbetaald. (stevige knauw in rendement v/d
particuliere belegger!)
Overheidsobligaties kunnen beschouwd worden als risicoloze obligaties waarbij de emittent (overheid)
geen kredietrisico draagt. D.w.z. dat de kans op faillissement v/d emittent verwaarloosbaar is.
Intermarket spreads  spreads die gedefinieerd worden tussen de verschillende sectoren.
Binnen sectoren zullen ook sterke verschillen bestaan tussen de financiële draagkracht v/d emittenten.
Minder kredietwaardige emittenten zullen een credit spread of een kwaliteitspread moeten betalen om
toegang te hebben tot de obligatiemarkt.
Achtergestelde obligatieleningen gaan een hogere vergoeding krijgen dan gewone obligaties, maar zij
zullen in geval van faillissement v/d emittent, ook slechts na de gewone schuldeisers terugbetaald worden.
Bevoorrechte obligaties voorzien de houder ervan met een voorrecht t.o.v. de gewone schuldeisers, zodat
hij in geval van faling prioritair wordt terugbetaald. Zij zullen dan ook met een lagere coupon tevreden
moeten zijn!
Obligatieleningen hebben bijna steeds een beperkte looptijd. Indien de obligatie zonder vervaldag wordt
uitgegeven, spreekt men van een perpetuele obligatie (=eeuwigdurende obligatie).
Afhankelijk v/d looptijd spreekt men in de VS over bonds of notes:
Bonds  obligaties die een looptijd van meer dan 10 jaar hebben.
Notes  obligaties met een looptijd van minder dan 10 jaar.
15
Callable bonds  het initiatiefrecht voor het al dan niet vervroegd aflossen v/d obligatieschuld wordt bij de
emittent gelegd. Meestal heeft de emittent deze optie slechts na enkele jaren.
Puttable bond  obligatiehouder heeft het recht om de terugbetaling te vragen v/d nominale waarde.
Deze techniek werd vroeger vaak gehanteerd onder de vorm van scharnierleningen.
De terugbetalingsprijs kan hoger, gelijk of lager zijn dan het geleende bedrag. Men spreekt van een
terugbetaling boven pari, à pari of onder pari.
Inflatie-geïndexeerde obligaties (inflation linked bonds):
 zowel de hoofdsom als de coupons zijn gekoppeld aan een inflatie-index.
Converteerbare obligatie (convertible bond):
 obligatie die wordt uitgegeven door een onderneming en waarbij de belegger het recht heeft tijdens een
vooraf gespecifieerde periode (conversieperiode) zijn obligatie om te ruilen in een aantal aandelen van
diezelfde onderneming.
Exchangeable bond  de obligatie inruilen voor aandelen v/e andere onderneming.
Een converteerbare obligatie is een hybried instrument omdat het zowel eigenschappen v/e obligatie als
v/e aandeel bevat.
Omwisselbare obligaties:
 wanneer de emittent de obligatie kan converteren naar aandelen v/e ander bedrijf.
Reverse convertibles  hoogrentende obligaties die een relatief korte looptijd hebben (vaak 2 à 3 jaar). De
terugbetalingsprijs v/d obligatie is niet gegarandeerd, maar wordt naar keuze v/d emittent bepaald
afhankelijk v/e onderliggende waarde.
Obligatie met warrant:
 obligaties waarbij de obligatiehouder, naast de normale rechten van zijn obligatie ook een warrant
heeft. De warrant geeft de obligatiehouder het recht (niet plicht) tegen een vastgestelde prijs een op
voorhand vastgesteld aantal aandelen van dezelfde emittent te verwerven.
Bond-warrants  soms geeft de warrant het recht om andere obligaties te kopen.
Tot het moment dat de obligatie met de warrant verhandeld wordt, spreekt men over de obligatie cumwarrant. Van zodra de obligatie wordt verhandeld zonder de warrant, spreekt men over obligatie exwarrant.
Obligaties met wisseloptie:
 deze obligaties stellen bij de emissie een vaste wisselpariteit vast tussen 2 of meer munten. De emittent
mag op de vervaldag bepalen in welke munt hij de obligatie terugbetaalt.
Kasbons:
 schuldbekentenissen van banken die à pari worden uitgegeven en die meestal de juridische vorm
hadden v/e waardepapier aan toonder.
We onderscheiden kasbons met een vaste rente, progressieve rente en met een gestaffelde rente.
Lineaire obligaties (OLO’s):
 gedematerialiseerde effecten op middellange, lange en zeer lange termijn uitgedrukt in euro die door de
Minister van Financiën in opeenvolgende tranches (schijven) worden uitgegeven.
* middellange, lange en zeer lange looptijd: (minder dan 8 jaar, 8-11 jaar en >11 jaar)
Meervoudige OLO-uitgifte:
 er worden meerdere tranches binnen één looptijdscategorie uitgegeven.
16
OLO’s kunnen op verschillende manieren in het leven worden geroepen:
- Een vaste overname via een banksyndicaat.
- Via een aanbestedingsprocedure
Maar meestal worden ze uitgegeven onder de vorm v/e Amerikaanse tenderprocedure, gevolgd door een
niet-concurrerende inschrijving.
Blind retention recht:
 toekenning OLO’s wordt gegarandeerd, zonder dat de identiteit v/d koper moet worden bekend
gemaakt.
Splitsing van obligaties (Bond Stripping):
Voor 1984  splitsing gebeurde door schaar te zetten in materieel leverbare obligatie om zo de coupons en
de mantel afzonderlijk te kunnen verhandelen.
Vanaf 1984  Separate Trading of Registered Interest and Principal of Securities-programma (STRIPS)
Vanaf 1991  introductie bond stripping
De gereglementeerde beursmarkt is onderverdeeld in 2 segmenten:
1. Het segment v/d fixing:
 op dit segment wordt per rente en zitting slechts één koers genoteerd. In principe wordt er één
zitting gehouden tenzij de liquiditeit te gering is.
2. Het bloksegment:
 op dit segment kunnen, zonder voorafgaande toestemming v/d marktautoriteit, enkel transacties
uitgevoerd worden met een minimale nominale waarde van 100.000 euro.
Euro-MTS:
 de telefonische secundaire handel in overheidsobligaties werd meer en meer vervangen door
elektronische handel. Euro-MTS is het toonaangevende voorbeeld v/e elektronische handelssysteem. Dit
netwerk verhandelt referentieobligaties uit een ganse waaier van landen.
België heeft geopteerd voor het lokaal elektronisch tradingsysteem MTS dat sinds 2000 in gebruik is. MTS
Belgium is een elektronisch inter-dealer handelsplatform dat maximale bid-ask spreads garandeert. De
uitvoering v/D transacties verloopt via een STP-verwerking (Straight Through Processing) v/d gegevens
tussen MTS Belgium en de Clearing v/d NBB.
Om haar schuldbeleid flexibel te kunnen invullen, heeft de Schatkist sinds 2001 ook de mogelijkheid om
OLO’s terug in te kopen.
De terugkoop (buy-back) v/e OLO is het tegenovergestelde v/e emissie. De Schatkist kan via MTS belgium
effecten die binnen de 12 maanden vervallen, terugkopen v/d Primary en de Recognized Dealers. MTSBelgium noemt dit de BBB-operaties (Belgian Buy-Backs).
Staatsbons:
 in euro uitgegeven vastrentende effecten met een jaarlijkse coupon bestemd voor particuliere
beleggers. Worden 4 keer per jaar uitgegeven (maart, juni, september en december) via een panel van
financiële instellingen dat na een aanbestedingsprocedure voor de duur van 1 jaar daartoe is aangesteld
door de Minister van Financiën.
Vroegere types van staatsbons:
- Staatsbontype 5-7  staatsbon op 5 jaar, verlengd tot 7 jaar
- Staatsbontype 3-5-7  staatsbon 3/5/7 met herzienbare en gewaarborgde minimum rentevoet
- Staatsbon met vaste vervaldag op 5 jaar met jaarlijkse herziening v/d rentevoet
- Staatsbon op 3, 5 of 8 jaar met vaste rentevoet.
Nu worden staatsbons op NYSE-Euronext genoteerd!
17
Naast overheden kunnen ook bedrijven obligaties uitgeven (corporate bonds) om hun balansstructuur te
optimaliseren. In principe legt de Raad van Bestuur beslissing tot emissie en legt zij de modaliteiten
(looptijd, bedrag, coupon,…) v/d lening vast.
Eén v/d belangrijkste innovaties v/h einde v/d vorige eeuw op de obligatiemarkt, is de techniek van
effectisering (securitisatie):
 een (herfinancierings)techniek waarbij toekomstige illiquide kasstromen (kredieten, activa) worden
omgezet in liquide verhandelbare obligaties.
De Amerikaanse overheid riep 3 (semi-)publieke instellingen in het leven, die tegen een vergoeding, de
terugbetaling van doorverkochte hypothecaire kredieten waarborgden. Hierdoor werd het kredietrisico
getransfereerd naar deze overheidsinstellingen, wat de onderliggende kredieten quasi risicoloos maakte.
- Ginnie Mae: GNMA  Government National Mortgage Association
- Freddie Mac: FHLMC  Federal Home Loan Mortgage Corporation
- Fannie Mae: FNMA  Federal National Mortgage Association
De markt v/d geëffectiseerde hypotheekleningen (Mortgage Backed Securites, MBS) kende dankzij deze
garanties een explosieve groei.
Effectiseren bestaat in het verkopen van activum (huis + toegestane hypotheeklening) aan een
effectiseringsvehikel (Special Vehicle, SPV). Het gaat hierbij om een ‘true sale’ waarbij de activa en de
daaraan verbonden rechten v/d balans v/d bank(=originator) verdwijnen.
 afhankelijk v/d aard v/d onderliggende hypotheken (woonkredieten vs commerciële projecten) spreekt
men over residential MBS’s en commercial MBS’s.
Instelling voor belegging in schuldvorderingen:
 vennootschap voor belegging in schuldvorderingen (V.B.S.)
 oververpanding = er worden minder effecten uitgegeven door het SPV dan mogelijk, waardoor een
buffer ontstaat voor de potentiële kredietverliezen.
Naast publieke zijn er ook private effectiseringsoperaties mogelijk. Hierbij wordt geen publiciteit gemaakt
en wordt de belegging enkel aan institutionele beleggers aangeboden.
Cherry picking:
 het zijn juist de meest kredietwaardige leningen die geëffectiseerd worden en v/d balans verdwijnen. De
minder goede leningen blijven achter en maken de bank meer kwetsbaar voor kredietrisico.
Hypothecaire obligaties:
 schuldtitels die meestal worden uitgegeven door dochterondernemingen van commerciële banken en
die gedekt worden door de hypothecaire leningen op hun balans. Meest gekende voorbeeld is de Duitse
hypothecaire Pfandbriefe.
Als de obligaties gewaarborgd worden door leningen aan publieke overheden, spreek men over publieke
Pfandbriefe.
MBS  uitsluitend voor hypotheek-leningen die geëffectiseerd worden.
ABS: Asset Backed Securities  omvatten alle andere onderliggende waarden. Vb. autolening, kredietkaart
Collateralized Debt Obligations (CDO’s):
 worden onderverdeeld in:
1. Cash CDO’s:
 effectiseringen waarbij de eigendom v/d activa wordt overgedragen naar het effectiseringsvehikel.
De activa worden gefinancierd met de opbrengsten van obligaties (CDO-bonds of CDO-notes) en
aandelen die door de SPV (=emittent v/D CDO) worden uitgegeven.
De CDO-notes bestaan uit verschillende tranches met een verschillende kredietwaardigheid. De
terugbetaling gebeurt volgens het zogenaamde watervalprincipe:
18
- Tranche met hoogste rating wordt eerst terugbetaald  super senior tranche
- Vervolgens de tranche met de op één na hoogste rating  mezzanine tranches
- Vervolgens de obligatietranche met de laagste kredietkwaliteit  subordinated tranche
- De aandelentranche krijgt geen rating mee en krijgt de resterende sommen nadat alle
obligatietranches zijn terugbetaald.  equity tranche
2. Synthetische CDO’s:
 CDO waarbij het kredietrisico in de portefeuille wordt genomen door gebruik te maken van
kredietderivaten. De bank koopt dan credit default swaps (CDS) bij het effectiseringsvehikel.
De internationale kapitaalmarkt = off-shore market
Euro-obligaties:
 obligaties, kasbons en andere leningsbewijzen die (cumulatief) aan volgende voorwaarden voldoen:
-
Worden vast overgenomen en geplaatst door een internationaal banksyndicaat van ten minste 2 nietverbonden leden die elk hun zetel hebben in een verschillende Staat.
Worden voor een aanzienlijk deel aangeboden in meerdere Staten.
Kunnen alleen worden onderschreven of in eerste instantie alleen worden gekocht via een
kredietinstellingen of een beursvennootschap.
Buitenlandse obligaties:
 obligaties die worden uitgegeven in een vreemd land, maar in de munt v/h land waar de obligaties
worden uitgegeven. Vb. Een door Amerikaanse onderneming uitgegeven obligatie in Londen in Britse pond.
Hoofdstuk 17. Aandelen:
Aandelen vertegenwoordigen het EV v/e vennootschap en zijn als dusdanig te beschouwen als
risicokapitaal. Aandelen hebben geen nominale waarde. De waarde v/h aandeel wordt bepaald door de
netto-activa die de onderneming bezit, maar ook door de verwachte toekomstige winsten.
 ook de vergoeding voor kapitaal, het dividend, is onzeker!
Dit hangt af v/h te verdelen resultaat v/h boekjaar, de statuten en v/d beslissing v/d algemene vergadering
om al dan niet een dividend uit te keren.
Als op een zeker ogenblik de vennootschap vereffend zou worden, dan heeft de aandeelhouder recht op
zijn deel in de vereffeningswaarde. Dit komt overeen met de realisatiewaarde v/d activa verminderd met
deze v/d schulden.
Meervoudig stemrecht  verschillende categorieën van aandelen worden verschillend behandeld (niet 1
aandeel = 1 stem)! Zo bv. kan categorie A voor een inleg van 100, 100 stemrechten krijgen terwijl categorie
B voor eenzelfde inleg 500 stemrechten krijgt.
Aandelen zonder stemrecht  geven de houder recht op een dividend dat minstens gelijk moet zijn aan
dat voor de aandelen met stemrecht.
Winstbewijzen  een soort halfslachtige aandelen. Geven de houder ervan het recht op een evenredig
deel v/d winst, maar geven geen stemrechten. Ze vertegenwoordigen het kapitaal niet.
Gouden aandeel  vetorecht waarmee de overheid beslissingen die het maatschappelijke belang niet
zouden dienen, kan blokkeren. (prioriteitsaandeel)
Passieve aandeelhouders  hun taken beperken zich tot de deelname aan de algemene vergadering.
Ook het personeel kan soms een belangrijke stakeholder worden dankzij structuren van
werknemersparticipatie.
19
Bestaande aandeelhouders hebben bij kapitaalverhoging gewoonlijk een voorkeurrecht/inschrijvingsrecht:
- Ze mogen intekenen op de nieuwe aandelen zodat hun proportioneel aandeelhouderschap bewaard
blijft. Meestal kunnen ze inschrijven op de nieuwe aandelen met een korting (= een décote).
 dergelijk recht wordt in de praktijk belichaamd in een coupon (scrip genaamd) zoat ieder aandeel in
één recht resulteert!
 elke aandeelhouder bezit dus rechten ‘in verhouding tot zijn participatie’!
Soms wordt de kapitaalverhoging afgesloten met een onderhandse plaatsing van alle niet-uitgeoefende
scrips (ook rumps genaamd). Dit wordt dan een rumpplaatsing genoemd!
Waarde inschrijvingsrecht wordt beïnvloed door:
- De uitgifteprijs v/d nieuwe aandelen of de bevoorrechte inschrijvingsprijs (Pn)
- De meest recente beurskoers v/d bestaande aandelen (Po)
- Het aantal oude (O) en nieuwe (N) effecten dat bij de uitoefening v/h voorkeurrecht over de toonbank
gaat.
Waarde inschrijvingsrecht wordt dan bepaald door:
N x (Po-Pn) / (N + 0)
De waarde v/h inschrijvingsrecht bij aanvang v/d noteringsperiode = N x (Px-Pn) / O
 Px = de prijs ex coupon
Pay-out ratio  percentage v/d winst dat ondernemingen uitkeren aan de aandeelhouders.
De algemene vergadering legt vast wanneer het aandeel ex-coupon zal verhandeld worden (de ex-coupon
dag) en wanneer het aandeel betaalbaar gesteld wordt (datum van betaalbaarstelling).
In de periode tussen de beslissing v/d algemene vergadering en de ex-coupon dag, verhandelt men het
aandeel cum-dividend.
 d.w.z. nog met de coupon aangehecht. (figuurlijk taalgebruik nu aandelen gedematerialiseerd zijn)
Bij uitkering dividenden aan een vennootschap geldt een bijzondere regeling om dubbele taxaties te
vermijden: de DBI-regeling (Definitief Belaste Inkomsten).
Om risicokapitaal te stimuleren werd het statuut v/d AFV aandelen (Avantage Fiscal – Fiscaal Voordeel)
gecreëerd en later de VV(PR)-aandelen (Verlaagde Voorheffing – Précompte Reduit). Bij de VV(PR)aandelen bedraagt de RV slechts 15%.
 hierdoor ligt het netto-rendement hoger dan dat van gewone aandelen!
De VV(PR)-aandelen waren minder liquide en kregen geen aandacht van institutionele beleggers! Om dit
liquiditeitsprobleem te verhelpen, ontstond de VV(PR)-strip. Aan ondernemingen werd toegestaan hun
VV(PR)-aandelen om te ruilen tegen gewone aandelen waaraan een afzonderlijke fiscaal-voordeelstrip
werd gekoppeld.
Interimdividend  een voorschot op het dividend dat in de toekomst zal uitbetaald worden en waarover
de algemene vergadering nog niet beslist heeft. De algemene vergadering beslist dan over het al dan niet
uitkeren v/e slotdividend.
Stock dividend  aandelendividend als vergoeding voor de aandeelhouder. Een aantal stock dividenden
geven recht op één nieuw aandeel.
Succespercentage  geeft de verhouding weer tussen het aantal effecten waarop daadwerkelijk werd
ingeschreven en het maximale aantal effecten dat zou zijn uitgegeven indien alle aandeelhouders voor het
stockdividend hadden gekozen. (ligt meestal rond 90%)
20
Om preferente aandeelhouders in een jaar zonder winstuitkering, toch later het mislopen dividend (bij
voorrang) uit te keren, bestaan er cumulatief preferente aandelen.
De waarde v/e aandeel wordt nog steeds bepaald a.d.h.v. het dividendwaarderingsmodel van Gordon, het
dividend discount model.
 dit model bepaalt de waarde v/e aandeel als de verdisconteerde waarde van alle toekomstige
dividenden.
Dow Dividend Strategy  beleggingsstrategie die aanraadt aandelen te kopen die het jaar voordien de
hoogste dividendrendementen hebben neergezet.
Om nadeel in het lijden onder de vorm v/e verminderde intrinsieke waarde worden aan bestaande
aandeelhouders toekenningsrechten verleend in verhouding tot hun participatie. Een bepaald aantal
toekenningsrechten is nodig om één bonusaandeel te bekomen!
Aandelensplitsing  men vervangt elk oud aandeel door N nieuwe aandelen. Door de aandelensplitsing zal
de waarde v/h aandeel dalen naar Po/N omdat de creatie van nieuwe effecten niet gepaard gaat met een
gelijke toename v/ h EV.
Penny stock  een aandeel dat heel laag noteert.
Reverse split  men dient M oude aandelen binnen te leveren voor 1 nieuw aandeel.
IDR’s (International Depository Receipts):
 een certificaat uitgegeven door een lokale bank waarmee de belegger in een buitenlands aandeel kan
beleggen. De bank zorgt ervoor dat de in omloop gebrachte IDR’s voortdurend gedekt zijn door ‘echte’
aandelen.
Naast ADR’s zijn er in de VS ook Global Depository Receipts (GDR’s). Deze kunnen niet alleen op Wal Street
verhandeld worden, maar op eender welke beurs!
De emissie van effecten kan 2 vormen aannemen:
1. Een openbaar bod tot verkoop:
 de bestaande aandeelhouders zullen een deel van hun aandelen verkopen, zodat voor de
onderneming het aantal uitstaande aandelen gelijk blijft.
Enkele beschermingsconstructies:
- Aandeelhouderspacten: elkaar aandelen kopen op het moment dat één v/d overnemingen
dreigt overgenomen te worden.
- Gifpil: het mechanisme v/h toegestane kapitaal, een kapitaalverhoging buiten voorkeurrecht. Ze
wordt gebruikt om een vijandige partij te verzwakken. Het toegestane kapitaal is een clausule
die toelaat om een kapitaalverhoging door te voeren en de nieuwe aandelen bij bevriende
aandeelhouders onder te brengen.
- Aandelenklassen: Brazilië; bevoorrechte aandelen krijgen hoger dividend, maar geen stemrecht!
2. Een openbaar bod tot inschrijving:
 de onderneming geeft nieuwe aandelen uit die aan het publiek worden aangeboden.
Onderhandse aanbieding  de emitterende onderneming kiest rechtstreeks de bankier die de emissie zal
verzorgen.
Concurrentiële aanbieding  de onderneming neemt zelf het initiatief en nodigt de bankiers uit om een
bod te doen.
Gross spread of underwriter discount:
 het verschil tussen de prijs die de onderneming ontvangt voor de aandelen en de prijs die de financiële
instelling vraagt bij plaatsing v/d aandelen bij het publiek.
21
Initial Public Offerings (IPO’s)  ondernemingen die emitteren n.a.v. hun beursintroductie.
(SEO’s)  Seasoned equity offerings ; het bedrijf is reeds beursgenoteerd!
De DCF methode  verdisconteert niet het verwachte dividend, maar de toekomstige vrije operationele
kasstromen.
Green shoe optie  bestaande aandeelhouders brengen nog een extra pakket aandelen op de markt
wanneer de vraag te groot blijkt.
De NYSE-Euronext is sinds 2005 opgedeeld in 2 hoofdsegmenten:
1. De eengemaakte koerslijst Eurolist:
 geen onderscheid tussen aandelen op continumarkt, dubbele of enkele fixing. Elk aandeel heeft wel
een indicator die aanduidt of het bedrijf als groot (A – Large cap), middelgroot (B – Mid cap) of klein (C
– Small cap) wordt beschouwd.
2. De vrije markt:
 bevat alle effecten v/d kleine beursgenoteerde bedrijven.
De hoofdlijnen  de belangrijkste groep effecten, met name deze met de grootste omzet.
De secundaire lijnen  warranten, inschrijvingsrechten, toekenningsrechten,… De waarde van die effecten
hangt nauw samen met die v/h effect waarvan ze zijn afgeleid, maar de marktliquiditeit v/e secundaire lijn
ligt meestal lager dan deze van een hoofdlijn.
Alternext  het segment voor middelgrote ondernemingen op Euronext. Deze ondernemingen zijn te klein
voor de gereglementeerde markt Eurolist, maar te groot voor de Vrije markt.
 bedrijven kunnen op Alternext een notering aanvragen zonder prospectus, de zogenaamde directe
notering.
Aanvulling notities + slides les:
Average volume = gemiddeld aantal verhandelde aandelen per 3 maanden
P/E = price/earnings (TTM) Trading twelve months
EPS = earnings per share : winst per aandeel
Annual div (TTM) = Brutoprijs dividend
(Brutodividend – RV 25% = nettodividend)
Annual div yield (TTM) = een dividendrendement van vb. 2,45%.
Stel: BMW geeft 100 miljoen nieuwe aandelen uit tegen een prijs van 50 euro. Voor elke zes oude
aandelen, kunnen bestaande aandeelhouders intekenen op één nieuw aandeel.
Bereken de waarde van het voorkeurrecht?
 gegevens: Previous ciose = 70 euro;
Totale investering = Po x 0 + Pn x N
70 x 6 + 50 x 1 = 470
Gemiddelde aankoopprijs = 470 / 7 = 67,14 euro
Waarde voorkeurrecht = 70 – 67,14 = 2,86 euro
Stel: BMW geeft 100 miljoen nieuwe bonusaandelen uit. Voor 6 oude aandelen, verwerft de bestaande
aandeelhouder één nieuw bonusaandeel.
Bereken de waarde van het toekenningsrecht?
Totale investering = Po x 0 + Pn x N
70 x 6 + 0 x 1 = 420
Gemiddelde aankoopprijs = 420 / 7 = 60
Waarde toekenningsrecht = 70 – 60 = 10
22
Prijsbepaling van nieuwe aandelen:
Dividend Discount Model (DDM):
Required return = 8%
(vereist rendement voor de onderneming is 8%)
D1=100, D2= 150, D3=160, D4=175
(de dividenden worden als volgt geschat)
 DDs = 100/(1+0,08)^1 + 150/(1+0,08)^2 + 160/(1+0,08)^3 + 175/(1+0,08)^4
Ratio analyse: enkele berekeningen:
Marktkapitalisatie = Prijs aandeel x aantal uitstaande aandelen (Previous ciose x shares outstanding)
Boekwaarde per aandeel = EV / aantal uitstaande aandelen
(EV = Total equity)
Nettowinst per aandeel = nettowinst / aantal uitstaande aandelen (normalized income avail. To common)
Dividend per aandeel = dividend / aantal uitstaande aandelen
(gross dividend – common stock)
Koers/boekwaarde = prijs aandeel / boekwaarde per aandeel
Koers/winst = Prijs aandeel / nettowinst per aandeel
Dividendrendement = dividend per aandeel / prijs aandeel x 100
Stel: General Motors wordt opnieuw naar de beurs gebracht. In totaal zullen 500 miljoen nieuwe aandelen
aangeboden worden aan beleggers. Voor dit jaar verwacht GM een winst per aandeel van 2,9 euro te
realiseren.
Bereken o.b.v. de ratio-methode en gebruikmakende v/d gemiddelde waardering van 3 sectorgenoten de
geschatte introductieprijs voor GM. Hoeveel vers kapitaal zal GM op deze wijze kunnen ophalen?
Waardering BMW: P/E = 8,6
Waardering Ford: P/E = 9,3
Waardering VW: P/E = 3,3
 gemiddelde waardering sectorgenoten: P/E = 7,1
 E van GM = 2,9 euro
 P van GM = 7,1 x 2,9 = 20,6 euro
 vers kapitaal = 500 miljoen x 20,6 = 10,3 miljard euro
Americas Indexes
Dow Jones  de 30 belangrijkste multinationals
S & P 500 500 ondernemingen met de grootste market cap
Europe. Middle East & Africa Indexes
EUROSTOXX  50 belangrijkste Europese ondernemingen
Asia-Pacific Indexes
Nikkei 225  125 ondernemingen met de grootste market cap
Hoofdstuk 18. Instellingen voor collectieve belegging:
Beleggingsclubs zijn gegroepeerd in de VFB  de Vlaamse Vereniging voor Beleggingsclubs en Beleggers
Het VFB is op haar beurt lid van Euroshareholders (European Shareholders Group).
Een instelling voor Collectieve Belegging (ICB, Mutual Fund, Undertakings for Collective Investments in
Transferable Securities – UCITS) of een beleggingsinstelling verzamelt via de uitgifte van deelbewijzen
spaargelden v/h grote publiek met als doet dit collectief te beheren.
Belangrijkste voordeel v/e beleggingsfonds:
 men kan in één keer een gediversifieerde portefeuille kopen.
+ de portefeuille in een ICB wordt beheerd door professionele beheerders. Deze beheerders kunnen tot
doel hebben de markt te volgen (passief beheer) of de markt te kloppen (actief beheer).
23
Open beleggingsfonds  beleggingsinstellingen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die
geregeld zijn bij overeenkomst of bij statuten (BEVEK/SICAV). (BEleggingsvennootschap met VEranderlijk
Kapitaal) en (Société d’Investissement à CApital Variable)
Gesloten beleggingsfonds  beleggingsinstellingen met een vast aantal rechten van deelneming die
geregeld zijn bij overeenkomst of bij statuten (BEVAK/SICAF). (BEleggingsvennootschap met VAst Kapitaal)
en (Société d’Investissement à CApital Fixe)
(gemeenschappelijke) beleggingsfondsen  ICB’s die geregeld zijn bij overeenkomst of ICB’s v/h
contractuele type. Zijn het oudste type van ICB’s en werden reeds geregeld in 1957.
ICB’s v/h statutaire type  zij worden opgericht als handelsvennootschap en hebben dus een eigen
rechtspersoonlijkheid.
Paraplufondsen (umbrella funds – multi sub-funds):  Men maakt gebruik van compartimenteringen! De
fondsen zijn opgebouwd uit diverse compartimenten of zusterfondsen waartussen de klant kan
overstappen als hij dat wenselijk acht.
Open fondsen (unit trusts)  geven doorlopend deelbewijzen uit en laten tevens toe dat de beleggers zich
steeds kunnen terugtrekken (terugkoop van bestaande certificaten).
Gesloten fondsen (Investment trusts)  kunnen enkel aangekocht worden gedurende een
inschrijvingsperiode. Daarna staat het aantal deelbewijzen vast.
Privaks (private equity bevak, pricaf) en prifondsen:
 beursgenoteerde ICB’s die beleggen in niet-genoteerde vennootschappen en groeibedrijven.
Groeibedrijf = vennootschap waarvan de toegelaten financiële instrumenten worden verhandeld op een
door een effectenbeurs georganiseerde markt.
Publieke privaks  doen een beroep op het openbaar spaarwezen
Private privaks  doet geen beroep op het openbaar spaarwezen en valt daardoor niet onder het toezicht
v/d CBFA.
Monetaire ICB’s of thesaurie-ICB’s:
 beleggen voornamelijk in kortlopend papier zoals termijndeposito’s, schatkistcertificaten, korte termijn
obligaties, commercial paper en in liquide middelen.
ICB’s met middellange looptijd  fondsen die beleggen in obligaties met looptijd tussen 1 en 3 jaar.
ObligatieICB’s  beleggen hoofdzakelijk in vastrentende waarden met looptijd van minstens 3 jaar.
-Fix-fondsen  obligatiefondsen met een vaste looptijd
Inverse duration  ICB gaat in waarde stijgen als de rente stijgt.
24
Download