• • • - FAGG

advertisement
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Emconcor Mitis 5 mg filmomhulde tabletten
Emconcor 10 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Emconcor Mitis 5 mg: elke tablet bevat 5 mg bisoprololfumaraat.
Emconcor 10 mg: elke tablet bevat 10 mg bisoprololfumaraat.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet.
Uiterlijk:
Emconcor Mitis 5 mg:
Emconcor 10 mg:
geelachtig witte, hartvormige filmomhulde tabletten met breukgleuf.
bleek oranje-licht oranje, hartvormige, filmomhulde tabletten met
breukgleuf.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties




4.2
Hoge bloeddruk (hypertensie)
Angina pectoris (alleen als basisbehandeling, niet bij een aanval van angina pectoris)
Hyperkinetisch hartsyndroom
Behandeling van stabiel chronisch hartfalen met verminderde systolische linkerventrikelfunctie als
aanvulling op ACE-remmers en diuretica en optioneel hartglycosiden (voor aanvullende
informatie, zie rubrieken 4.2, 4.4 en 5.1).
Dosering en wijze van toediening
Dosering
Behandeling van hypertensie of angina pectoris
Volwassenen: Voor beide indicaties is de dosering 5 mg bisoprololfumaraat eenmaal daags. Indien
nodig kan de dosis verhoogd worden tot 10 mg bisoprololfumaraat eenmaal daags.
De maximale aanbevolen dosis is 20 mg eenmaal daags.
In alle gevallen wordt de dosering individueel aangepast, in het bijzonder op basis van de polsslag en
therapeutisch succes.
Behandeling van hyperkinetisch hartsyndroom
In de meeste gevallen zal 5 mg Emconcor per dag volstaan. De -blokkade wordt gecontroleerd door
meting van de pols bij inspanning.
Net als met alle -blokkers (en vooral bij angina pectoris) is het gevaarlijk om de behandeling
plotseling te stoppen (risico van ernstige angina pectoris, asystolie en plotse dood).
1/12
Behandeling van stabiel chronisch hartfalen
De standaardbehandeling van chronisch hartfalen bestaat uit een ACE-remmer (of een angiotensinereceptorblokker in geval van intolerantie voor ACE-remmers), een bètablokker, diuretica, en zo nodig
hartglycosiden.
Patiënten moeten stabiel zijn (zonder acuut falen) wanneer de bisoprololbehandeling wordt ingezet.
Het is aanbevolen dat de behandelende arts ervaring heeft in de behandeling van chronisch hartfalen.
Voorbijgaande verergering van hartfalen, hypotensie of bradycardie kunnen optreden tijdens de
titratieperiode en daarna.
Titratiefase
De behandeling van stabiel chronisch hartfalen met bisoprolol vereist een titratiefase.
De behandeling met bisoprolol moet gestart worden met een geleidelijke optitratie in de volgende
stappen:
- 1,25 mg eenmaal daags gedurende 1 week, en als dit goed verdragen wordt, verhogen tot
- 2,5 mg eenmaal daags gedurende 1 week, en als dit goed verdragen wordt, verhogen tot
- 3,75 mg eenmaal daags gedurende 1 week, en als dit goed verdragen wordt, verhogen tot
- 5 mg eenmaal daags gedurende 4 weken, en als dit goed verdragen wordt, verhogen tot
- 7,5 mg eenmaal daags gedurende 4 weken, en als dit goed verdragen wordt, verhogen tot
- 10 mg eenmaal daags voor de onderhoudstherapie.
De maximale aanbevolen dosis is 10 mg eenmaal daags.
Nauwlettend toezicht op de vitale parameters (hartslag, bloeddruk) en symptomen van verergerend
hartfalen is aanbevolen tijdens de titratiefase. Symptomen kunnen al optreden binnen de eerste dag na
het begin van de therapie.
Aanpassing van de behandeling
Als de maximale aanbevolen dosis niet goed verdragen wordt, kan een geleidelijke dosisverlaging
overwogen worden.
In geval van voorbijgaande verergering van hartfalen, hypotensie of bradycardie, is een herziening van
de dosering van de gelijktijdige medicatie aanbevolen. Het kan ook noodzakelijk zijn om de
bisoprololdosis tijdelijk te verlagen of stopzetting te overwegen.
Herinvoering en/of optitratie van bisoprolol moet altijd overwogen worden wanneer de patiënt
opnieuw stabiel is.
Als stopzetting wordt overwogen, is een geleidelijke dosisverlaging aanbevolen, aangezien plotse
onthouding kan leiden tot een acute verergering van de toestand van de patiënt.
Duur van de behandeling
De behandeling met bisoprolol is over het algemeen van lange duur.
De behandeling met bisoprolol mag niet plotseling gestopt worden, aangezien dit kan leiden tot een
voorbijgaande verergering van de toestand. Vooral bij patiënten met ischemische hartaandoening mag
de behandeling niet plotseling gestopt worden. Een geleidelijke dosisverlaging is aanbevolen.
Nier- of leverstoornissen
Hypertensie of angina pectoris.
Bij patiënten met lichte tot matige lever- of nierfunctiestoornissen is er normaal geen
doseringsaanpassing vereist. Bij patiënten met ernstig nierfalen (creatinineklaring <20 ml/min) en bij
patiënten met ernstige leverfunctiestoornissen is het aanbevolen om de dagelijkse dosis van 10 mg
bisoprololfumaraat niet te overschrijden.
2/12
Ervaring met het gebruik van bisoprolol bij nierdialysepatiënten is beperkt; er zijn echter geen
aanwijzingen dat het doseringsschema veranderd moet worden.
Stabiel chronisch hartfalen
Er is geen informatie over de farmacokinetiek van bisoprolol bij patiënten met chronisch hartfalen en
met verstoorde lever- of nierfunctie. Optitratie van de dosis moet daarom bij deze populatie extra
voorzichtig uitgevoerd worden.
Bejaarden
De dosis hoeft niet aangepast te worden.
Pediatrische patiënten
Er is geen pediatrische ervaring met bisoprolol, daarom kan het gebruik niet aanbevolen worden bij
pediatrische patiënten.
Wijze van toediening
De bisoprololtabletten moeten 's morgens ingenomen worden en dit mag gebeuren met voedsel. Ze
moeten doorgeslikt worden met vloeistof en mogen niet gekauwd worden.
4.3
Contra-indicaties
Bisoprolol is tegenaangewezen voor patiënten met:

acuut hartfalen of tijdens episodes van hartdecompensatie die I.V. inotrope therapie vereisen,

cardiogene shock,

tweede- of derdegraads AV-blok (zonder pacemaker),

sick-sinussyndroom,

sinoatriaal blok,

symptomatische bradycardie,

symptomatische hypotensie,

ernstige bronchiale astma,

gevorderde stadium van perifere arteriële occlusieve aandoening en het syndroom van Raynaud,

onbehandeld feochromocytoom (zie rubriek 4.4),

metabole acidose.
Emconcor is contra-geïndiceerd bij patiënten met overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één
van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
De behandeling van stabiel chronisch hartfalen met bisoprolol moet ingezet worden met een speciale
tritratiefase (zie rubriek 4.2).
Vooral bij patiënten met ischemische hartaandoening mag de bisoprololbehandeling niet plotseling
beëindigd worden, tenzij duidelijk geïndiceerd, omdat dit kan leiden tot een voorbijgaande verergering
van de harttoestand. (zie rubriek 4.2).
Bisoprolol moet voorzichtig worden gebruikt bij patiënten met hypertensie of angina pectoris en
begeleidend hartfalen.
De opstart en de stopzetting van de behandeling van stabiel chronisch hartfalen met bisoprolol vereist
regelmatige opvolging. Voor de dosering en wijze van toediening zie rubriek 4.2.
3/12
Er is geen therapeutische ervaring met de bisoprololbehandeling van hartfalen bij patiënten met de
volgende ziekten en aandoeningen:
- insulineafhankelijke diabetes mellitus (type I)
- ernstig verstoorde nierfunctie
- ernstig verstoorde leverfunctie
- restrictieve cardiomyopathie
- congenitale hartaandoening
- hemodynamisch significante organische klepaandoening
- myocardinfarct binnen 3 maanden
Bisoprolol moet voorzichtig worden gebruikt bij

diabetes mellitus waarbij de bloedglucosewaarden sterk fluctueren. Symptomen van
hypoglykemie (bv. tachycardie, palpitaties of transpireren) kunnen verhuld worden,

streng vasten,

lopende desensitisatietherapie. Zoals andere β-blokkers kan bisoprolol zowel de gevoeligheid
voor allergenen als de ernst van anafylactische reacties versterken, Adrenalinebehandeling levert
niet altijd het verwachte therapeutische effect,

eerstegraads AV-blok,

Prinzmetal-angina,

perifere arteriële occlusieve aandoening. Verergering van klachten kan optreden, vooral in het
begin van de therapie.
Patiënten met psoriasis of met een voorgeschiedenis van psoriasis mogen alleen β-blokkers (bv.
bisoprolol) krijgen na een zorgvuldige afweging van de baten tegen de risico's.
De symptomen van thyrotoxicose kunnen gemaskeerd worden tijdens de behandeling met bisoprolol.
Bij patiënten met feochromocytoom mag bisoprolol niet worden toegediend voordat receptorblokkade werd uitgevoerd.
Bij patiënten die algemene anesthesie ondergaan vermindert bètablokkade de incidentie van aritmie en
myocardischemie tijdens inductie en intubatie en de postoperatieve periode. Momenteel wordt
aanbevolen om het onderhoud van de bètablokkade peri-operatief voort te zetten. De anesthesist moet
op de hoogte zijn van de bètablokkade vanwege de kans op interacties met andere geneesmiddelen, die
leiden tot bradyaritmie, vermindering van reflex tachycardie en verminderde reflexen om bloedverlies
te compenseren. Als het noodzakelijk geacht worden om te stoppen met bètablokkers vóór een
operatie, moet dit geleidelijk gebeuren en voltooid zijn ongeveer 48 uur vóór de anesthesie.
Hoewel cardioselectieve bètablokkers (bèta 1) minder effect kunnen hebben op de longfunctie dan
niet-selectieve bètablokkers, moeten deze zoals alle bètablokkers vermeden worden bij patiënten met
obstructieve luchtwegaandoeningen, tenzij er zeer overtuigende klinische redenen zijn voor hun
gebruik. Als dergelijke redenen gelden, mag Emconcor gebruikt worden, zij het met de nodige
voorzichtigheid. Bij bronchiale astma of andere chronisch obstructieve longziekten die symptomen
kunnen veroorzaken, is gelijktijdige bronchodilatatietherapie aanbevolen.
Soms kan de luchtwegresistentie versterken bij patiënten met astma, daarom kan het zijn dat de dosis
van β2-stimulantia verhoogd moet worden.
4/12
4.5
Interactie met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Niet aanbevolen combinaties
Alleen toepasselijk voor chronisch hartfalen:
Klasse I anti-aritmica (bv. kinidine, disopyramide, lidocaïne, fenytoïne, flecaïnide, propafenon): het
effect op de atrio-ventriculaire geleidingstijd kan versterkt worden en het negatieve inotropische effect
kan toenemen.
Geldt voor alle indicaties:
Calciumantagonisten van het verapamiltype en in mindere mate van het diltiazemtype: negatieve
invloed op contractiliteit en atrio-ventriculaire geleiding. Intraveneuze toediening van verapamil aan
patiënten op β-blokkers kan leiden tot ernstige hypotensie en atrioventriculaire blok.
Centraal werkende antihypertensiva (bv. clonidine, methyldopa, moxonodine, rilmenidine): gelijktijdig
gebruik van centraal werkende antihypertensiva kan hartfalen verergeren door een verlaging van de
centrale sympathicus tonus (vermindering van de hartslag en de cardiale output, vasodilatatie). Het
abrupt staken, met name voorafgaand aan het stoppen met een β-blokker, kan het risico verhogen van
'rebound hypertensie'.
Voorzichtig te gebruiken combinaties
Geldt alleen voor hypertensie of angina pectoris:
Klasse I anti-aritmica (bv. kinidine, disopyramide, lidocaine, fenitoïne, flecaïnide, propafenon): het
effect op de atrio-ventriculaire geleidingstijd kan versterkt worden en het negatieve inotrope effect kan
toenemen.
Geldt voor alle indicaties:
Calciumantagonisten van het dihydropyridinetype (bv. nifedipine): gelijktijdig gebruik kan het risico
verhogen op hypotensie, en een toename van het risico op een verdere verergering van de ventriculaire
pompwerking bij patiënten met hartfalen kan niet uitgesloten worden.
Klasse-III anti-aritmica (bv. amiodaron): het effect op de atrio-ventriculaire geleidingstijd kan
versterkt worden.
Parasympathicomimetica: gelijktijdig gebruik kan de atrio-ventriculaire geleidingstijd en het risico op
bradycardie verhogen.
Topische β-blokkers (bv. oogdruppels voor glaucoombehandeling) kunnen de systemische effecten van
bisoprolol versterken.
Insuline en orale antidiabetica: versterking van het bloedsuikerspiegelverlagende effect. Blokkade van
β-adrenoreceptoren kan symptomen van hypoglykemie verhullen.
Anesthetica: afname van de reflextachycardie en toename van het risico op hypotensie (voor
aanvullende informatie over algemene anesthesie, zie rubriek 4.4.).
Digitalisglycosiden: verlenging van de atrio-ventricular geleidingstijd, waardoor verminderde hartslag.
Niet-steroïde anti-inflammatoire farmaca (NSAID): NSAID kunnen het hypotensieve effect van
bisoprolol verminderen.
β-sympathicomimetica (bv. isoprenaline, dobutamine): combinatie met bisoprolol kan het effect van
beide producten verminderen.
5/12
Sympathicomimetica die zowel β- als -adrenoreceptoren activeren (b.v.noradrenaline, adrenaline): de
combinatie met bisoprolol kan de -adrenoreceptor gemedieerde vasoconstrictieve effecten van deze
middelen die leiden tot bloeddrukstijging en exacerbatie van claudicatio intermittens demaskeren.
Verondersteld wordt dat de kans op deze interacties hoger is voor niet-selectieve β-blokkers.
Gelijktijdig gebruik met antihypertensiva alsook met andere geneesmiddelen met bloeddrukverlagend
vermogen (bv. tricyclische antidepressiva, barbituraten, fenothiazines) kunnen het risico verhogen op
hypotensie.
Combinaties die aandacht vereisen
Mefloquine: hoger risico op bradycardie.
Monoamine-oxidaseremmers (behalve MAO-B-remmers): versterken het hypotensieve effect van de
bètablokkers, maar verhogen ook risico van hypertensieve crisis.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Bisoprolol heeft een farmacologische werking die schadelijke effecten kan veroorzaken op de
zwangerschap en/of de foetus/pasgeborene. Over het algemeen verminderen β-adrenoreceptorblokkers
de placentale doorbloeding, wat in verband gebracht werd met groeiachterstand, intra-uteriene dood,
abortus of vroege bevalling. Bijwerkingen (bv. hypoglykemie en bradycardie) kunnen optreden in de
foetus en de pasgeborene. Als de behandeling met β-adrenoreceptorblokkers noodzakelijk is, zijn β1selectieve adrenoreceptorblokkers te verkiezen.
Emconcor is niet aanbevolen tijdens de zwangerschap, tenzij duidelijk noodzakelijk. Als de
behandeling nodig geacht wordt, is opvolging van de uteroplacentale doorbloeding en de foetale groei
aanbevolen. In geval van schadelijke effecten op zwangerschap of de foetus, is het aanbevolen om een
alternatieve behandeling te overwegen. De pasgeborene moet onder nauwlettend toezicht gehouden
worden. Symptomen van hypoglykemie en bradycardie worden over het algemeen verwacht binnen de
eerste 3 dagen.
Borstvoeding
Er zijn geen gegevens over de uitscheiding van bisoprolol in menselijke moedermelk of de veiligheid
van bisoprololblootstelling bij zuigelingen.
Daarom is borstvoeding niet aanbevolen tijdens het gebruik van Emconcor.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
In een onderzoek bij patiënten met coronaire hartziekte had bisoprolol geen invloed op de
rijvaardigheid. Vanwege de individuele variaties in de reacties op het geneesmiddel, kan het vermogen
om een auto te besturen of machines te bedienen verstoord zijn. Hiermee moet rekening gehouden
worden, vooral in het begin van de behandeling en bij een aanpassing van de medicatie, alsook bij
alcoholgebruik.
4.8
Bijwerkingen
De volgende definities gelden voor de frequentieterminologie die hierna wordt gebruikt.
Zeer Vaak (≥ 1/10), Vaak (≥ 1/100, < 1/10), Soms (≥ 1/1.000, < 1/100), Zelden (≥ 1/10.000,
< 1/1.000), Zeer zelden (< 1/10.000).
Onderzoeken
Zelden:
stijging in triglyceridespiegel, stijging in leverenzymconcentraties (ALAT, ASAT).
6/12
Hartaandoeningen
Zeer vaak:
bradycardie (bij patiënten met chronisch hartfalen).
Vaak:
verergering van hartfalen (bij patiënten met chronisch hartfalen).
Soms:
AV-geleidingsstoornissen, verergering van bestaand hartfalen (bij patiënten met
hypertensie of angina pectoris); bradycardie (bij patiënten met hypertensie of
angina pectoris).
Zenuwstelselaandoeningen
Vaak:
duizeligheid*, hoofdpijn*.
Zelden:
syncope.
Oogaandoeningen
Zelden:
verminderde traanproductie (rekening mee te houden als de patiënt contactlenzen
gebruikt).
Zeer zelden:
conjunctivitis.
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen
Zelden:
gehoorstoornissen.
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Soms:
bronchospasme bij patiënten met bronchiale astma of een voorgeschiedenis van
obstructieve luchtwegaandoening.
Zelden:
allergische rhinitis.
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak:
gastro-intestinale klachten zoals misselijkheid, braken, diarree, constipatie.
Huid- en onderhuidaandoeningen
Zelden:
overgevoeligheidsreacties zoals jeuk, roodheid, uitslag.
Zeer zelden:
alopecia. β-blokkers kunnen psoriasis veroorzaken
psoriasisachtige uitslag induceren.
of
verergeren
of
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Soms:
spierverzwakking, spierkrampen.
Bloedvataandoeningen
Vaak:
gevoel van koude of gevoelloosheid in de extremiteiten, hypotensie vooral bij
patiënten met chronische hartfalen.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Vaak:
asthenie (bij patiënten met chronisch hartfalen), vermoeidheid*.
Soms:
asthenie (bij patiënten met hypertensie of angina pectoris).
Lever- en galaandoeningen
Zelden:
hepatitis.
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Zelden:
potentiestoornissen.
Psychische stoornissen
Soms:
depressie, slaapstoornissen.
Zelden:
nachtmerries, hallucinaties.
* Deze symptomen treden vooral op in het begin van de therapie van hypertensie of angina pectoris.
Ze zijn over het algemeen licht van aard en verdwijnen gewoonlijk binnen 1-2 weken.
7/12
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem:
België
Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten
Website: www.fagg.be
e-mail: [email protected]
4.9
Overdosering
Symptomen
De meest voorkomende tekenen die verwacht worden bij overdosering van een β-blokker zijn
bradycardie, hypotensie, bronchospasme, acute hartinsufficiëntie en hypoglykemie. Er is beperkte
ervaring met overdosering van bisoprolol, er werden slechts een paar gevallen van overdosering
gemeld. Bradycardie en/of hypotensie werden waargenomen. Alle patiënten herstelden. Er is een brede
interindividuele variatie in de gevoeligheid voor één enkele hoge dosis bisoprolol en patiënten met
hartfalen zijn waarschijnlijk zeer gevoelig.
Aanpak
In het geval van overdosis wordt, in het algemeen, stopzetting van de bisoprololbehandeling en
ondersteunende en symptomatische behandeling aanbevolen.
Op basis van de verwachte farmacologische uitwerking en aanbevelingen voor andere bètablokkers,
kunnen de volgende algemene maatregelen overwogen worden indien klinisch gerechtvaardigd.
Bradycardie: Intraveneuze toediening van atropine. Bij onvoldoende reactie kan isoprenaline of een
ander middel met positieve chronotrope eigenschappen voorzichtig worden toegediend. Onder
sommige omstandigheden, kan de plaatsing van een transveneuze pacemaker nodig zijn.
Hypotensie: Intraveneuze vocht en vasopressoren moet worden toegediend. Intraveneuze toediening
van glucagon kan nuttig zijn.
AV-blok (tweede of derde graad): de patiënten moeten nauwlettend gevolgd worden en
behandeld met een infusie van isoprenaline of er moet een transveneuze hartpacemaker
geplaatst worden.
Acute verergering van hartfalen: IV toediening van diuretica, inotropica, vasodilatantia.
Bronchospasme: Toediening van bronchodilatatoren zoals isoprenaline, bèta2-sympathicomimetica
en/of aminofylline.
Hypoglykemie: IV toediening van glucose.
Beperkte gegevens wijzen erop dat bisoprolol nauwelijks dialyseerbaar is.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Bètablokkers, selectieve, ATC-code: C07AB07.
8/12
Bisoprolol is een β1-selectieve-adrenoreceptorblokker, zonder de intrinsieke stimulerende en relevante
membraanstabiliserende activiteit. Het vertoont slechts een zeer lage affiniteit voor de β 2-receptor van
de gladde spieren van bronchi en vaten, alsook voor de β 2-receptoren betrokken bij metabole regulatie.
Daarom wordt over het algemeen niet verwacht dat bisoprolol de luchtwegresistentie en β 2gemedieerde metabole effecten zal beïnvloeden. De β 1-selectiviteit gaat verder dan het therapeutische
dosisbereik.
Bisoprolol heeft geen uitgesproken negatief inotroop effect.
Bij acute toediening bij patiënten met coronaire hartziekte zonder chronisch hartfalen, vermindert
bisoprolol de hartslag en de cardiale output, waardoor het hartminuutvolume en het zuurstofverbruik
verminderen. Bij chronische toediening vermindert de initieel hoge perifere weerstand. Onder andere
wordt depressie van plasmarenine-activiteit besproken als onderliggend werkingsmechanisme voor het
antihypertensieve effect van β-blokkers.
Bisoprolol vermindert de sympathico-adrenerge respons door blokkade van de β-receptoren in het
hart. Dit veroorzaakt een vermindering in hartslag en contractiliteit, met als gevolg een verminderde
myocardiale zuurstofconsumptie, wat het gewenste effect is bij angina pectoris met onderliggende
coronaire hartziekte.
Gecontroleerde klinische onderzoeken bij patiënten met hypertensie of coronaire hartziekte hebben
aangetoond dat het effect van 10 mg bisoprolol per dag vergelijkbaar is met dat van 100 mg atenolol
of 100 mg metoprolol per dag.
In totaal werden 2647 patiënten opgenomen in de studie CIBIS II. 83% (n = 2202) waren in NYHAklasse III en 17% (n = 445) waren in NYHA-klasse IV. Ze had stabiel symptomatisch systolisch
hartfalen (ejectiefractie <35%, op basis van echocardiografie). De totale mortaliteit werd verminderd
van 17,3% tot 11,8% (relatieve reductie 34%). Een daling in plotse dood (3,6% t.o.v. 6,3%, relatieve
reductie 44%) en een verminderd aantal aanvallen van hartfalen die ziekenhuisopname vereisten (12%
t.o.v. 17,6%, relatieve reductie 36%) werden waargenomen. Ten slotte werd een significante
verbetering aangetoond van de functionele status volgens de NYHA-classificatie. Tijdens de opstart en
titratie van bisoprolol werden ziekenhuisopname wegens bradycardie (0,53%), hypotensie (0,23%), en
acute decompensatie (4,97%) waargenomen, maar niet vaker dan in de placebogroep (0%, 0,3% en
6,74%). Er waren tijdens de totale duur van het onderzoek 20 fatale en invaliderende beroertes in de
bisoprololgroep en 15 in de placebogroep.
De studie CIBIS III onderzocht 1010 patiënten van  65 jaar met licht tot matig chronisch hartfalen
(CHF; NYHA-klasse II of III) en linkerventrikelejectiefractie  35%, die niet eerder waren behandeld
met ACE-remmers, bètablokkers of angiotensinereceptorblokkers. Patiënten werden behandeld met
een combinatie van bisoprolol en enalapril gedurende 6 tot 24 maanden na een initiële behandeling
van 6 maanden met ofwel bisoprolol ofwel enalapril.
Er was een trend naar een hogere frequentie van verergering van chronisch hartfalen bij gebruik van
bisoprolol als initiële behandeling van 6 maanden.
Niet-inferioriteit van bisoprolol als eerste behandeling t.o.v. eerst enalapril werd niet bewezen in de
per-protocolanalyse, hoewel de twee strategieën voor de opstart van behandeling tegen CHF een
vergelijkbaar percentage vertoonde van het primaire gecombineerde eindpunt dood en
ziekenhuisopname aan het einde van de studie (32,4% in de groep op bisoprolol eerst t.o.v. 33,1% in
de groep op enalapril eerst, per-protocolpopulatie). Het onderzoek toonde aan dat bisoprolol ook
gebruikt kan worden bij bejaarde patiënten met licht tot matig chronisch hartfalen.
9/12
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Bisoprolol wordt bijna helemaal (> 90%) geabsorbeerd uit het maagdarmkanaal en vanwege het
geringe first-passmetabolisme van ongeveer 10% is de absolute biologische beschikbaarheid ongeveer
90% na orale toediening.
Distributie
Het distributievolume is 3,5 l/kg. Het bindt voor ongeveer 30% aan plasmaproteïnen.
Bio-transformatie en eliminatie
Bisoprolol wordt uit het lichaam verwijderd via twee even doeltreffende klaringsroutes: 50% wordt
omgezet in inactieve metabolieten in de lever met uitscheiding van de metabolieten via de nieren. De
resterende 50% worden onveranderd uitgescheiden via de nieren. Daarom vereist bisoprolol over het
algemeen geen doseringsaanpassing bij patiënten met lichte of matige lever- of nierfunctiestoornissen.
Bisoprolol bereikt het maximale effect 3-4 uur na orale toediening. De plasma eliminatiehalfwaardetijd van10-12 uur biedt 24 uur effect na een eenmaal daagse dosering.
Het maximale bloeddrukverlagende effect van bisoprolol is over het algemeen bereikt na 2 weken.
Lineariteit
Bisoprolol heeft een lineaire, leeftijdonafhankelijke kinetiek.
Speciale populatie
Bij patiënten met chronisch hartfalen (NYHA-klasse III) zijn de plasmaconcentraties van bisoprolol
hoger en is de halfwaardetijd langer dan bij gezonde vrijwilligers. De maximale plasmaconcentratie bij
evenwicht is 64 ± 21 ng/ml bij een dagelijkse dosis van 10 mg en de halfwaardetijd is 17 ± 5 uur.
De farmacokinetiek bij patiënten met stabiel chronisch hartfalen en gelijktijdige verstoorde lever- of
nierfunctie werden niet bestudeerd.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens wijzen niet op een speciaal gevaar voor mensen op basis van conventionele
onderzoeken naar eenmalige-dosis en herhaaldelijke-dosis toxiciteit, genotoxiciteit / mutageniciteit of
carcinogeniciteit.
Reproductietoxiciteit
In reproductietoxicologie-onderzoek had bisoprolol geen invloed op de vruchtbaarheid of op de
algemene reproductieprestaties.
Net als andere β-blokkers veroorzaakte bisoprolol moederlijke (verminderde voedselinname en
verminderde toename in lichaamsgewicht) en embryo-foetale toxiciteit (toegenomen incidentie van
resorptie, verminderd geboortegewicht van de nakomelingen, lichamelijk ontwikkelingsachterstand)
bij hoge doses, maar het was niet teratogeen.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Kern van de tablet:
Colloïdaal watervrij siliciumdioxide
Magnesiumstearaat
Crospovidon
10/12
Microkristallijn cellulose
Maïszetmeel
Watervrij calciumwaterstoffosfaat
Filmomhulling van de tablet:
Geel ijzeroxide (E172)
Dimethicon
Macrogol 400
Titaandioxyde (E171)
Hypromellose
Emconcor 10 mg:
bevat bovendien rood ijzeroxide (E172) in de omhulling van de tablet.
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
5 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30°C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aard van verpakking: PVC / aluminiumblisterverpakking.
Verpakkingen met 28, 56 en 84 filmomhulde tabletten en unit-dose.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Merck n.v./s.a.
Brusselsesteenweg 288
B-3090 Overijse
Tel: 02/ 686.07.11
Fax: 02/687.91.20
E-mail: [email protected]
11/12
8.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Emconcor Mitis 5 mg: BE155346
Emconcor 10 mg: BE138363
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 27 september 1991.
Datum van laatste hernieuwing: 30 april 2010.
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
06/2015.
Goedkeuringsdatum: 05/2016.
12/12
Download