Bloemen - CNME de Groenling

advertisement
Bloemen
Duinroosje
Bloemen
Bloemen
Bloemtypen.
Eén- en tweeslachtige bloemen.
Tweeslachtige bloemen. De bloem heeft twee geslachten, d.w.z
meeldraden en stampers zitten in één bloem bij elkaar .
Eénslachtige bloemen. De bloem heeft één geslacht, d.w.z een
bloem heeft óf meeldraden of stampers
Hierbij doen zich weer twee mogelijkheden voor:
•Eenhuizige planten: ♀ en ♂ bloemen zitten op één plant. B.v. berk, els, hazelaar, eik, beuk.
•Tweehuizige planten: ♀ en ♂ bloemen zitten op
afzonderlijke planten. b.v. de wilg.
Bloeiwijzen.
Een aantal veel voorkomende systemen van groeperingen van
bloemen.
Aar: ongesteelde bloemen
aan een hoofdas
(Als de bloemen eenslachtig
zijn is er sprake van een katje)
Tros: gesteelde bloemen aan
een hoofdas.
Kolf: ongesteelde bloemen
aan een verdikte hoofdas.
Hoofdje:
ongesteelde bloemen aan
een verdikt eind van de hoofdas.
Scherm:
de hoofdas vertakt
vanuit één punt.
Samengesteld scherm:
de in een scherm staande
zijassen zijn stervormig vertakt.
Pluim:
bloemen zitten aan de hoofdas
aan de zijassen en aan
vertakkingen daarvan.
Samengestelde pluim:
Bloemen
Sikkel:
vertakkingen in één richting
en in één vlak.
Waaier:
regelmatige beurtelings
vertakkingen, die in
één vlak liggen.
Bloemen
Bestuiving.
Het overbrengen van stuifmeel van de helmknoppen op de
stempel heet bestuiving.
We onderscheiden:
ZELFBESTUIVING – Het stuifmeel blijft op dezelfde plant.
KRUISBESTUIVING - Het stuifmeel gaat naar een andere plant van
dezelfde soort.
Veel plantensoorten geven alleen na kruisbestuiving goede
zaden.
Anderen hebben altijd zelfbestuiving en er zijn planten die
wanneer kruisbestuiving niet lukt overgaan op zelfbestuiving.
Er zijn twee systemen voor de overbrenging van stuifmeel.
WIND – hiermee worden bestoven de op windbestuiving
gebouwde bloemen.
Kenmerken zijn:
Kleine onopvallende bloemen, dikwijls groen,
Meestal geen geur of nectar, grote helmknopen, die op een
dunne beweeglijke helmdraad zitten.
[ze bewegen bij een zuchtje wind] zeer veel gladde lichte
stuifmeelkorrels, de stempel heeft een vergroot oppervlak.
Bloemen
INSEKTEN – bestuiven z.g. insectenbloemen.
Kenmerken:
Grote bloemen, of opvallende bloeiwijze, kroonbladeren helder
gekleurd, geurend, meestal nectar, geen grote helmkoppen,
helmkoppen zitten stevig aan de helmdraad, zodanig geplaatst
dat de insecten bij bezoek er langs zullen strijken.
Kleine hoeveelheden stuifmeel, de korrels hebben een ruw
oppervlak of kleven met klompjes aan elkaar. Kleverige veelal
platte stempel binnenin de bloem.
Kroonkafje
Helmknop
Helmdraad
Stempel
Vruchtbeginsel
onrijp bloempje één
kroonkafje verwijderd
Voorbeeld
windbestuiving: gras.
één enkel bloempje
Lange tong
uitgestoken naar
honing
idem, rijp meeldraden bengelen buiten de bloem
Helmknop
Stempel veegt
tegen de rug van
het insect
Plaats van de
honingkliertjes
Voorbeeld
insectenbestuiving:
Witte dovenetel.
Bloemen
Bevruchting.
Bevruchting volgt op bestuiving, maar de tijd tussen beide
varieert bij verschillende soorten van 16 uur tot 12 maanden.
De stuifmeelkorrel neemt voedsel op dat door de stempel wordt
afgescheiden en vormt een buis, een pollenbuis. De pollenbuis
groeit omlaag door de stijl tussen de cellen waaruit ze voedsel
opneemt.
Bij het bereiken van het vruchtbeginsel groeit ze naar één van
de zaadbeginsels en komt door de opening, het poortje, naar
binnen. De top van de stuifmeelbuis breekt in het zaadbeginsel
open en de manlijke voortplantingscel (gameet) smelt samen
met de eicel die zich daar bevindt.
Elke eicel van een zaadbeginsel wordt bevrucht door de
voortplantingscel van één stuifmeelkorrel.
Zo’n bevruchte eicel noemt men zygote. De zygote en het
vruchtbeginsel gaan groeien en zo ontstaat een vrucht met
zaden of een zaad. Zo’n zaad bevat een kiempje en daaruit
kan onder gunstige omstandigheden weer een nieuwe plant
groeien.
Stuifmeelkorrel
Stempel
Stuifmeelbuis
Zaadbeginsel
Stijl
Wand v.h.
vruchtbeginsel
Placenta
De toekomstige
zaadhuid
Mannelijke gameet
Stuifmeel dringt het
poortje binnen en gaat open
Vrouwelijke gameet
Poortje
Bloemen
Plaats van een vruchtbeginsel.
Bovenstandig:
Onderstandig:
Bloemen
Wat zijn zaden, wat zijn vruchten?
Van huis uit heeft elke plantensoort haar eigen type vrucht
(beginsel) en vaste aanleg van zaden (zaadknoppen).
De vrucht is een deel van de moederplant. Zaden ontwikkelen
zich uit bevruchte eicellen ( zaadknoppen). Soms groeit wel de
vrucht uit, maar vormt zich geen zaad! Bijvoorbeeld loze
beukennootjes of een pitloze mandarijn.
Bloemen
Aantekeningen:
Bloemen
Bloemen
Download