Het opstellen van een microvesikelsignatuur van humane

advertisement
Het opstellen van een
microvesikelsignatuur van
humane kankercellijnen
Freja SCHEYS
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. Dr. Kris Gevaert
Vakgroep GE07 – Biochemie
Academiejaar 2013-2014
Het opstellen van een
microvesikelsignatuur van
humane kankercellijnen
Freja SCHEYS
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. Dr. Kris Gevaert
Vakgroep GE07 - Biochemie
Academiejaar 2013-2014
“De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander
gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van
resultaten uit deze masterproef.”
Datum
Freja Scheys
Prof. Dr. Kris Gevaert
VOORWOORD
Het maken van deze masterproef was een heel leerrijke ervaring die ik zonder de hulp van
anderen niet had kunnen waarmaken. Ik zou daarom graag langs deze weg enkele mensen willen
bedanken.
Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. Dr. Kris Gevaert bedanken dat hij het mogelijk heeft
gemaakt voor mij om mee te werken aan dit interessante onderwerp. Bedankt voor al de raad, het
vele verbeterwerk en de kans om mijn eerste stappen te zetten in het wetenschappelijk onderzoek.
Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn begeleidsters Kathleen Moens en An Staes. Kathleen wil
ik graag bedanken om mij, in onze korte tijd samen, klaar te stomen voor mijn eerste praktische
laboratoriumervaring. An, bedankt om steeds klaar te staan met goede raad en hulp, mij veel
kennis bij te brengen en zo veel geduld op te brengen voor mijn beperkte computerkennis. Jullie
waren geweldig om mee samen te werken en om van bij te leren!
Al mijn collega’s van het Proteomics Onderzoekslaboratorium wil ik bedanken voor alle hulp en
de gezellige sfeer op de werkvloer.
Hierbij wil ik graag Berdien, Bart en Sander bedanken voor de leuke biomedische jaren, die met
jullie erbij voorbijgevlogen zijn!
Mijn medestudenten in het labo Britt, Eva C., Eva V. en Sebastiaan wil ik bij deze bedanken voor
de toffe babbels, het vele gelach en gezellige middagpauzes.
Ten slotte wil ik nog graag mijn ouders en mijn zus Debbie bedanken voor de vele motiverende
gesprekken, het nalezen van mijn werkjes ondanks de interesse voor het onderwerp, het printen
van stapels cursusmateriaal, de toffe pauzes tijdens het studeren en de vele verwennerij tijdens de
examenperiodes. Bedankt voor de vele steun tijdens deze jaren!
Bedankt!
INHOUDSOPGAVE
AFKORTINGEN………………………………………………………………………………………………
SAMENVATTING ................................................................................................................... 1
SUMMARY............................................................................................................................... 2
1.1
KANKER ....................................................................................................................... 3
1.2
EXOSOMEN.................................................................................................................. 3
1.2.1.
MICROVESIKELS ....................................................................................................... 3
1.2.2.
DE EXOSOMALE INHOUD ........................................................................................... 5
1.2.3.
BIOLOGISCHE FUNCTIES VAN EXOSOMEN .................................................................. 6
1.2.4.
ISOLATIE EN KARAKTERISERING VAN EXOSOMEN ..................................................... 8
1.2.5.
EXOSOMEN ALS BIOMERKERS ................................................................................... 9
1.3.
DOELSTELLING ....................................................................................................... 11
2. MATERIAAL EN METHODEN...................................................................................... 12
2.1.
CELCULTUUR ........................................................................................................... 12
2.1.1.
KEUZE CELLIJNEN ................................................................................................... 12
2.1.2.
CULTUURCONDITIES ............................................................................................... 12
2.1.3. Medium exosoomvrij maken ............................................................................... 13
2.1.3.1. Ultracentrifugatie en filtratie ............................................................................... 13
2.1.3.2. Amicon stirred cell ............................................................................................... 13
2.1.4. CELLYSATEN BEREIDEN .......................................................................................... 13
2.1.5.
SILAC LABELING ................................................................................................... 14
2.1.6.
CELLULAIRE SECRETOOMISOLATIE ......................................................................... 15
2.2.
ISOLATIEMETHODEN ............................................................................................ 15
2.2.1.
COLLECTIE GECONDITIONEERD MEDIUM ................................................................. 15
2.2.2.
EXOQUICK-TC ........................................................................................................ 15
2.2.3.
DIFFERENTIËLE CENTRIFUGATIE ............................................................................. 16
2.3.
WESTERN BLOT ....................................................................................................... 17
2.3.1.
SDS-PAGE ............................................................................................................ 17
2.3.2.
BLOTTEN – ODYSSEY SYSTEEM............................................................................... 17
2.3.3.
BLOTTEN – ENHANCED CHEMILUMINISCENCE (ECL) ............................................. 17
2.4.
MASSASPECTROMETRIE ...................................................................................... 18
2.4.1.
STAALVOORBEREIDING ........................................................................................... 18
2.4.1.1. LYSIS EXOSOMEN ........................................................................................................ 18
2.4.1.2. DETERGENT REMOVAL KOLOMMEN ............................................................................. 18
2.4.1.3. IN GEL TRYPSINISATIE ................................................................................................. 18
2.4.2.
MASSASPECTROMETRIE .......................................................................................... 19
2.4.3.
IDENTIFICATIE VAN DE MS/MS SPECTRA ................................................................ 20
2.4.4.
DATA-ANALYSE ...................................................................................................... 21
2.5.
EXOCARTA ................................................................................................................ 22
3. RESULTATEN ................................................................................................................... 23
3.1.
MEDIUM EXOSOOMVRIJ MAKEN ...................................................................... 23
3.2.
EXOSOOMISOLATIE AAN DE HAND VAN DE EXOQUICK-TC KIT ........... 24
3.2.1.
AANWEZIGHEID VAN SERUM ................................................................................... 24
3.2.2.
CELLEN 24 H SERUMVRIJ ......................................................................................... 25
3.3. EXOSOOMISOLATIE AAN DE HAND VAN DIFFERENTIËLE
CENTRIFUGATIE ................................................................................................................ 29
3.3.1.
STAALVOORBEREIDING DOOR MIDDEL VAN DETERGENT REMOVAL KOLOMMEN ..... 29
3.3.2.
STAALVOORBEREIDING DOOR MIDDEL VAN IN GEL TRYPSINISATIE ......................... 33
3.4.
SILAC LABELING EN ANALYSE VAN HET CELLULAIRE SECRETOOM 36
3.5.
EXOCARTA ................................................................................................................ 38
3.6.
VALIDATIE DOOR WESTERN BLOTTING ........................................................ 39
4.
BESPREKING ............................................................................................................. 41
ALGEMEEN BESLUIT ........................................................................................................ 47
REFERENTIELIJST ............................................................................................................. 48
AFKORTINGEN
ABC: ammoniumbicarbonaat
ACN: acetonitrile
CSV: cerebrospinaal vocht
DC: differentiële centrifugatie
dFKS: ‘depleted’ foetaal kalfsserum; exosoomvrij foetaal kalfsserum
DMEM: Dulbecco’s gemodificeerd Eagle’s medium
EGFR: epidermale groeifactor receptor
EMEM: Eagle’s minimum essentieel medium
ESI: elektronspray ionisatie
FKS: foetaal kalfsserum
HBMVEC: humane hersenen microvasculaire endotheliale cellen
IL-2 : interleukine 2
MS: massasprectrometer/massaspectrometrie
NK cellen : natural killer cellen
PBS: fosfaat gebufferde zoutoplossing
PVDF: polyvinylideen fluoride
SDS: natriumdodecylsulfaat
SILAC: stabiele isotoop labeling door aminozuren in celcultuur
TBS: Tris-gebufferde zoutoplossing
TBS-T: Tris-gebufferde zoutoplossing en Tween
TEAB: triëthylammoniumbicarbonaat
TEM: transmissie elektronenmicroscopie
TFA: trifluorazijnzuur
TGF-β: transformerende groeifactor beta
VEGF: vasculaire endotheliale groeifactor
SAMENVATTING
Exosomen zijn ronde, komvormige cellulaire vesikels met een gemiddelde diameter van 30 –
100 nm. Ze bevatten intact en functioneel RNA, lipiden en een specifieke eiwitinhoud
afkomstig van hun producerende cel. Ze spelen een belangrijke rol in kankerontwikkeling en progressie en hun inhoud werd reeds beschreven als een potentiële bron van diagnostische en
prognostische biomerkers.
Exosomen kunnen geïsoleerd worden uit diverse lichaamsvloeistoffen zoals bloed, urine,
speeksel, alsook in vitro van in cultuur gebrachte cellijnen. Isolatie van deze vesikels en
karakterisering van hun inhoud kan bijdragen tot de ontwikkeling van innovatieve methoden
voor de diagnose van kanker. Daarom worden in dit onderzoek exosomen geïsoleerd van vier
humane kankercellijnen aan de hand van twee isolatiemethoden. Deze methoden worden
vergeleken op basis van de opbrengst, zuiverheid en reproduceerbaarheid. Daarnaast worden
er eiwitcatalogen bepaald van de geïsoleerde exosomen via massaspectrometrische technieken
en vergeleken met totale cellysaten en het cellulaire secretoom. Op basis van de verschillende
eiwitcatalogen wordt vervolgens een exosoomsignatuur opgesteld voor de bestudeerde
kankercellijnen.
Resultaten bekomen door middel van massaspectrometrie tonen aan dat het aangewezen is om
gebruik te maken van differentiële centrifugatie, in tegenstelling tot de Exoquick-TC kit, om
exosomen te isoleren vanuit celcultuurmedia. Hierbij wordt best gebruik gemaakt van
detergent removal kolommen als staalvoorbereiding voor massaspectrometrie. Echter, steeds
zijn er wel nog contaminerende serumeiwitten aanwezig in de stalen.
Verder worden voor de verscheidene cellijnen zowel gemeenschappelijke exosomale eiwitten
geïdentificeerd als unieke eiwitten. Op basis van deze exosomale eiwitten kunnen cellijnspecifieke exosoomsignaturen opgesteld worden. De twee geselecteerde borstkankercellijnen,
MDA en MCF7 cellijn, blijken echter weinig overeenkomst te vertonen in exosomale
eiwitten. Dit zou eventueel te wijten kunnen zijn aan hun verschillende graad van agressie.
1
SUMMARY
Exosomes are membranous vesicles that are secreted by a variety of cell types, including
tumor cells, both under normal as well as pathological conditions. They are characterised by
their nanometer size (30 – 100 nm diameter), cup-shaped morphology and they contain
specific proteins, mRNAs, miRNAs and lipids derived from their originating cell. A detailed
study of these exosomes may provide more insights into the role of exosomes in cancer
development and cancer progression and new biomarkers can be identified.
In the present study, exosomes were isolated from four human cancer cell lines by means of
differential centrifugation and the Exoquick-TC kit of System Biosciences, and both isolation
methods were compared based on the overall yield, reproducibility and purification.
Differential centrifugation appears to be the most favourable when isolating exosomes from
cell culture media. However, there still is contamination with proteins derived from serum
present in the growth media.
The protein content of the exosomes from these different cell lines was determined using
mass spectrometry and compared to the proteins found in total cell lysates and cellular
secretomes. Common and unique (for the cell studied) exosomal proteins were identified.
With this information, proteomic signatures were developed for exosomes derived from the
different cell lines. Comparison of these proteomic signatures points out that the proteomic
content of exosomes is not necessarily correlated with the origin of their originating cell. Of
note is that exosomes isolated from MCF7 or MDA cell lines show little similarities, which
can be possibly caused by their difference in metastatic capacity.
2
1. INLEIDING
1.1
Kanker
Wereldwijd is kanker, naast hart- en vaatziekten, de meest voorkomende doodsoorzaak (1).
Kanker is een dynamische ziekte die ontstaat door defecten in de regulatie van normale
celproliferatie en homeostase (2). Het kankerproces is een meerstappenproces dat tot stand
komt door veranderingen in het genoom. Kanker omvat een breed ziektebeeld dat veel
verschillende types en subtypes bevat en onder andere gepaard gaat met zelfvoorziening van
groeisignalen,
ongevoeligheid
voor
anti-groeisignalen,
ontsnappen
aan
apoptose,
ongelimiteerde replicatie, angiogenese en weefselinvasie en metastasevorming.
Een precieze en tijdige diagnosestelling is belangrijk voor een aangepaste behandeling en het
voorkomen van uitzaaiingen (2). De meeste kankergerelateerde sterfgevallen worden
veroorzaakt door metastasen. Vaak worden patiënten echter pas gediagnosticeerd in een
vergevorderd stadium of is er sprake van overdiagnose (3, 4). Dit is te wijten aan weinig
gevoelige en weinig specifieke diagnose- en opvolgingsmethoden (5). Ook zijn deze
methoden, zoals cystoscopie en biopsie, vaak invasief, duur en bieden niet altijd informatie
over de prognose (5, 6). Daarom is er nood aan meer sensitieve diagnostische en
prognostische biomerkers voor een betere en snellere detectie (7, 8).
1.2
Exosomen
1.2.1. Microvesikels
Microvesikels zijn membraanafgeleide vesikels die continu afgescheiden worden via
exocytose door diverse celtypes (8). Dit gebeurt zowel onder normale als onder pathologische
condities (9). Deze microvesikels kunnen worden ingedeeld op basis van hun grootte, vorm
en secretiemechanisme in exosomen en micropartikels zoals weergegeven in figuur 1 (10, 11).
Exosomen zijn ronde, komvormige vesikels met een gemiddelde diameter van 30 – 100 nm
(12). Ze worden gevormd door inwaartse knopvorming van endosomale membranen die
intraluminale vesikels vormen binnen intracellulaire multivesiculaire lichamen (13). Deze
multivesiculaire lichamen dragen bij tot de afbraak van geïnternaliseerde eiwitten door fusie
met lysosomen (9). Ze kunnen ook versmelten met het plasmamembraan en zo hun
intraluminale vesikels vrijstellen als exosomen. Exosomen worden gesecreteerd door
verschillende celtypes zoals reticulocyten, immuuncellen (dendritische cellen, B cellen, T
cellen, mastcellen), epitheliale cellen, bloedplaatjes, levercellen en tumorcellen (3, 11).
3
Micropartikels zijn met een gemiddelde diameter tussen 100 nm en 1 µm groter dan
exosomen en hebben een onregelmatigere vorm (10). Ze worden, in tegenstelling tot
exosomen, meteen vrijgesteld aan het plasmamembraan.
Figuur 1: Vorming en secretie van exosomen en micropartikels.
Exosomen worden gevormd door inwaartse knopvorming van endosomale membranen in multivesiculaire
lichamen. Deze kunnen versmelten met het plasmamembraan voor vrijstelling van exosomen of opgenomen
worden in lysosomen voor degradatie van hun inhoud. Micropartikels worden meteen vrijgesteld aan het
plasmamembraan.
Exosomen werden reeds bestudeerd in verschillende pathologische aandoeningen zoals
atherosclerose, pulmonale hypertensie, thrombose en andere vasculaire aandoeningen alsook
bacteriële infecties en kanker (13). Er is vooral veel interesse naar de rol van exosomen in
kankerontwikkeling en kankerprogressie. Zo werden exosomen reeds bestudeerd in vele
verschillende types kanker zoals prostaat-, borst-, ovarium- en colorectale kankers en
melanomen (3, 5).
De secretie van exosomen kan gereguleerd worden in verschillende celtypes door
ligandherkenning of onder stresscondities (12). Ook is de hoeveelheid van de gesecreteerde
exosomen afhankelijk van verschillende factoren zoals celtype, celcyclus en het stadium van
de kanker (13). Dit laatste kan verklaard worden door het feit dat oncogene mutaties de
mogelijkheid hebben om cellulaire vesiculatie pathways te moduleren (7). Dit werd reeds
geobserveerd bij oncogene mutaties in de epidermale groeifactor receptor (EGFR) en Ras, wat
een effect had op downstream gelegen moleculen in de pathway zoals Rab27a, waardoor de
exosoomsecretie toenam in deze kankercellen.
4
Er worden verschillende termen in de literatuur gebruikt die allemaal verwijzen naar deze
extracellulaire
vesikels;
exosomen,
ectosomen,
extracellulaire
membraanvesikels,
nanopartikels, oncosomen en andere (10). In deze masterproef zal verder de term exosomen
gebruikt worden.
1.2.2. De exosomale inhoud
Exosomen worden omsloten door een tweelagige lipidenmembraan (3, 13). Dit membraan
bevat voornamelijk dezelfde lipiden als het plasmamembraan, namelijk fosfolipiden,
cholesterol, sphingomyeline en ceramide (10, 14). Exosomen worden verder gekarakteriseerd
door een densiteit van 1,13 – 1,19 g/ml in een sucrosegradiënt en ze sedimenteren bij 100.000
g (12). De inhoud en biologische functies van exosomen zijn afhankelijk van de cel van
herkomst en de condities waaronder ze geproduceerd werden (15). Ze bevatten verschillende
bioactieve moleculen zoals eiwitten, lipiden en genetisch materiaal (mRNA, miRNA, rRNA
en tRNA) (3, 5, 10). De online exosoomdatabank ExoCarta (http://exocarta.org) bevat
informatie omtrent deze inhoud van exosomen van reeds 146 studies en is gratis
raadpleegbaar.
Exosomen bevatten een uniek eiwitprofiel (9). Deze eiwitten kunnen ingedeeld worden in
twee groepen (16). Een eerste groep bestaat uit een geconserveerde, gemeenschappelijke set
van exosomale eiwitten die een rol spelen in adhesie (integrines), biogenese van exosomen
(Alix, TSG101 en clathrine), membraantransport (annexines, Rab eiwitten) en het cytoskelet
(actine, tubuline en myosine) (3, 16). Een tweede groep bevat eiwitten gerelateerd aan de
producerende gastheercel (16). Bijgevolg zijn bij exosomen gesecreteerd door tumorcellen
deze laatste groep van eiwitten gerelateerd aan het tumorfenotype en de pathologische
functies (10, 16). De inclusie of exclusie van cellulaire eiwitten in exosomen is niet
willekeurig maar wordt gecontroleerd door een eiwit sorteermechanisme tijdens de formatie
van de vesikels (10). Gesuggereerde sorteermechanismen werken via cargo-eiwitten of
gebruiken co-sortering door eiwit- of lipideninteracties.
Exosomen beschikken ook over intact en functioneel mRNA en miRNA (8). miRNA’s zijn
korte RNA moleculen die vooral binden aan de 3’UTR van targettranscripten en hierdoor
repressie van translatie of degradatie van het transcript als gevolg hebben. Ze kunnen hierdoor
veel fundamentele biologische processen beïnvloeden zoals tumorsuppressie en oncogenese.
Zowel mRNA’s als miRNA’s kunnen na secretie functioneel doorgegeven worden aan
naburige of verder afgelegen cellen en daar genexpressie moduleren (10, 14). Zo kunnen
5
mRNA’s aanleiding geven tot een functioneel eiwit (17). Het is mogelijk dat specifieke
mRNA’s en miRNA’s ook selectief opgenomen worden in exosomen, maar in de literatuur is
hier nog geen duidelijkheid over (10).
Naast eiwitten en genetische informatie bevatten exosomen ook lipiden (10). Zoals eerder
vermeld bestaat het lipidenmembraan van exosomen voornamelijk uit dezelfde lipiden als
deze die we aantreffen in het plasmamembraan, doch in exosomen afkomstig van
verschillende celtypes werden verschillen in lipidencompositie vastgesteld. Deze lipiden
kunnen bijdragen tot de biologische functies van exosomen zoals bv. de angiogene activiteit
van exosomen gesecreteerd door tumorcellen, die voornamelijk gereguleerd wordt door
sfingomyeline.
Uniek voor exosomen afkomstig van kankercellen is dat ze eiwitten kunnen bevatten die
rechtstreeks gelinkt zijn aan het kankerproces (7). Deze eiwitten kunnen mutaties bevatten of
gewijzigd tot expressie komen door onder meer een oncogene activatie of repressie van hun
translatie. Daarnaast kunnen ze ook kankergerelateerde moleculen bevatten zoals bv. Myc,
Ras, PTEN, HER2 en β-catenine.
1.2.3. Biologische functies van exosomen
Exosomen oefenen verschillende biologische functies uit zoals antigenpresentatie,
intercellulaire communicatie, regulatie van de immuunrespons en kankerontwikkeling en progressie (9).
Exosomen spelen een belangrijke rol in cel-cel communicatie (12). Ze interageren met cellen
via verschillende mechanismen (12, 16). Ze kunnen ofwel binden op het oppervlak van de cel
door middel van exosomale adhesiemoleculen of ligand-receptor interacties ofwel is er
interactie door fusie met het plasmamembraan of internalisatie aan de hand van receptorgemedieerde endocytose of fagocytose. De interactie van exosomen met cellen uit hun
omgeving leidt tot modulatie van specifieke cellulaire activiteiten en regulatie van
fysiologische en pathologische processen (16). Deze intercellulaire communicatie speelt een
belangrijke rol in communicatie tussen tumorcellen en hun omgeving (17).
Meer specifiek hebben exosomen een grote invloed op kankerontwikkeling en -progressie (8).
Ze spelen namelijk een rol in proliferatie, immuunsuppressie, angiogenese, invasie,
metastasevorming en druginterferentie zoals weergegeven in figuur 2 (16). Er werd reeds
aangetoond in een glioblastoom model dat exosomen gesecreteerd door tumorcellen de
proliferatie van andere tumorcellen kunnen bevorderen (17). Dit toegenomen effect van
6
proliferatie en overleving wordt onder meer mogelijk gemaakt door het exosomaal transport
van apoptose inhiberende eiwitten zoals survivine (16). Ook dragen exosomen bij tot
immuunsuppressie onder meer door inhibitie van interleukine 2 (IL-2) gemedieerde activatie
van natural killer (NK) cellen en inhibitie en apoptose van T-cellen.
Figuur 2: Biologische functies van exosomen gesecreteerd door tumorcellen.
Algemeen spelen exosomen een rol in intercellulaire communicatie en dit op verscheidene manieren.
Daarnaast spelen exosomen gesecreteerd door tumorcellen een rol in groei van de tumor door proliferatie
en overleving van tumorcellen te bevorderen. Ze dragen bij tot immuunsuppressie door inhibitie van activatie van natural killer (NK) cellen en inhibitie en apoptose van T-cellen. Ze spelen ook een rol in de vorming van premetastatische niches door angiogenese en remodulatie en degradatie van de extracellulaire
matrix (ECM). Ook dragen ze bij tot drugresistentie door actieve export van de geneesmiddelen of door
interactie met antilichamen.
Door middel van een in vitro angiogenese assay werd de rol van exosomen in angiogenese
aangetoond (17). Hierbij werden humane hersenen microvasculaire endotheliale cellen
(HBMVEC) in cultuur gehouden in matrigel-gecoate platen met medium gesupplementeerd
met gezuiverde glioblastoom microvesikels of angiogene groeifactoren. Hieruit bleek dat
exosomen angiogenese kunnen initiëren. Dit gebeurt onder meer door middel van angiogene
eiwitten (angiogenine), mRNA’s en miRNA’s (16, 17). Tetraspanines bijvoorbeeld kunnen
endotheelcellen activeren en vertakking induceren door vasculaire endotheliale groeifactor
(VEGF) expressie te induceren in doelcellen (12, 16).
7
Deze stimulatie van angiogenese draagt, samen met het moduleren van stromale cellen en het
remoduleren van de extracellulaire matrix, bij tot het vormen van premetastatische niches en
stimulatie van tumorinvasie (12). Exosomen beschikken over enkele metalloproteasen die de
extracellulaire matrix degraderen en zo tumorinvasie vergemakkelijken. Ook induceren ze
door vrijstelling van transformerende groeifactor beta (TGF-) de differentiatie van
fibroblasten naar myofibroblasten. Deze stromale cellen dragen bij tot tumorgroei,
vascularisatie en metastasen. Op deze manier wordt een ideale omgeving gevormd voor
tumorcellen in verder afgelegen sites die bijdragen tot metastasenontwikkeling.
Ten slotte wordt de protumorigene rol van exosomen verder duidelijk door inductie van
resistentie voor verscheidene geneesmiddelen (12, 16, 18). Dit gebeurt door verscheidene
mechanismen. Een eerste steunt op actieve export van de geneesmiddelen uit de tumorcellen
via exosoomsecretie. Zo werd vastgesteld dat humane ovarium kankercellen die resistentie
ontwikkeld hebben voor Cisplatine het geneesmiddel actief inbrengen in hun exosomen en dat
hun exosoomsecretie toeneemt. Een andere manier van drugresistentie komt tot stand door
interactie van exosomen met antilichamen. Zo bevatten exosomen gesecreteerd door
borstkankercellijnen met HER2-overexpressie een intacte HER2-molecule. Deze molecule
laat exosomen toe om te binden met anti-HER2 antilichamen (bv. Trastuzumab) en reduceert
zo cytotoxiciteit van deze antilichamen.
1.2.4. Isolatie en karakterisering van exosomen
Exosomen kunnen geïsoleerd worden uit diverse lichaamsvloeistoffen zoals plasma, urine,
speeksel, ascites en amniotisch vocht of in vitro van in cultuur geëxpandeerde cellijnen (8,
14). Dit wordt mede mogelijk gemaakt daar exosomen stabiel zijn in lichaamsvloeistoffen en
stabiel
blijven
gedurende
collectie,
opslag
en
verwerkingscondities
door
hun
lipidenmembraan (6, 14). De isolatie van exosomen kan op verschillende manieren gebeuren
zoals door differentiële ultracentrifugatie, densiteitgradiënt centrifugatie, ultrafiltratie of
immunoprecipitatie (5, 10).
De eerste methode steunt op de eigenschap dat exosomen sedimenteren bij 100.000 g (12). Zo
wordt op basis van enkele centrifugatie- en ultracentrifugatiestappen een exosoompellet
bekomen (19). Bij densiteitgradiënt centrifugatie wordt ook nog rekening gehouden met de
densiteit van exosomen en wordt een sucrosekussen of sucrosegradiënt gebruikt. De
ultrafiltratie methode vervangt de eerste centrifugatiestappen door filtratie over een 0,22 µm
filter, waarna de exosomen gepelleteerd worden door een laatste ultracentrifugatiestap.
8
Immunoprecipitatie daarentegen maakt gebruik van magnetische beads die gecoat zijn met
antilichamen die specifiek gericht zijn tegen exosomale membraaneiwitten, zoals
tetraspanines (CD63, CD81 en CD9).
Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de volgende zaken. Lichaamsvloeistoffen
bevatten microvesikels die afkomstig zijn van heterogene celtypes waardoor de verdere
analyse van hun samenstelling en de interpretatie van de bekomen resultaten bemoeilijkt kan
worden (4). Circulerende exosomen hebben ook vaak maar een korte halfwaardetijd (7).
Daarnaast zijn de eigenschappen (morfologie, grootte en inhoud) van exosomen geïsoleerd uit
celculturen vaak verschillend van exosomen die vrijgesteld werden door de tumor in vivo. Er
heerst ook nog steeds geen consensus over de isolatiemethoden of validatie van de zuiverheid
(16). Ook al bevatten exosomen gemeenschappelijke componenten, toch worden
verschillende resultaten gevonden door het gebruik van verschillende isolatietechnieken (10).
Deze isolatiemethoden resulteren ook vaak nog in een variabele opbrengst, bevatten vaak
contaminanten en nemen veel tijd in beslag (20). Daarom zal in dit onderzoek, naast een
algemene isolatiemethode, ook een minder arbeidsintensieve isolatiemethode op basis van de
Exoquick-TC kit van System Biosciences (SBI) uitgetest en vergeleken worden met andere
methoden.
Validatie en zuiverheid van de geïsoleerde vesikels gebeurt meestal via transmissie
elektronenmiscroscopie (TEM) en Western blotting (13). De eerste methode steunt op de
specifieke morfologie van exosomen terwijl bij de laatste enkele exosoomspecifieke eiwitten
worden gevisualiseerd zoals tetraspanines (CD9, CD63 en CD81), Alix en TSG101 (21).
1.2.5. Exosomen als biomerkers
Exosomen werden reeds beschreven als potentiële bron van diagnostische biomerkers. Ze
kunnen aangewend worden voor klinische applicaties zoals nieuwe diagnostische
mogelijkheden en therapieën, en kunnen informatie verschaffen over de prognose en
medicatierespons van de patiënt (10, 14). Door het vrijstellen van exosomen geven cellen
immers informatie over hun aanwezigheid, abundantie en status (7).
Het gebruik van exosomen in de diagnostiek biedt enkele voordelen ten opzichte van de
huidige technieken zoals cystoscopie en biopsie, waarbij er met behulp van een cystoscoop in
de blaas wordt gekeken of een stukje weefsel wordt weggenomen. Daar exosomen aanwezig
zijn in verschillende toegankelijke lichaamsvloeistoffen, kunnen ze op een niet-invasieve
wijze geïsoleerd worden (8). Daarnaast kan de diagnose van aandoeningen op moeilijk te
9
benaderen plaatsen, zoals de hersenen, gebeuren door isolatie van exosomen uit serum of
cerebrospinaal vocht (CSV) (7, 22). Verder kunnen exosomen aangewend worden om
evoluerende, genetische veranderingen gerelateerd aan tumorprogressie en behandeling te
detecteren, waardoor deze detectie een dynamisch karakter krijgt (17). Ze bevatten ook
informatie over het genotype van de tumor en bieden zo informatie om nieuwe therapieën te
ontwikkelen. Naast diagnosticum kunnen exosomen zelf ook in therapie ingezet worden als
bv. drug afgiftesystemen (2).
We kunnen dus concluderen dat exosomen aangewend kunnen worden als een niet-invasieve
en dynamische detectiemethode van maligniteiten en kunnen bijdragen tot de ontwikkeling
van nieuwe therapiemogelijkheden daar ze een rol spelen in het kankerproces en voorkomen
in verschillende toegankelijke lichaamsvochten (5, 8, 13, 17).
10
1.3.
Doelstelling
Isolatie van exosomen en karakterisering van hun inhoud kan bijdragen tot de ontwikkeling
van verschillende innovaties op het vlak van detectie. Daarom worden in dit onderzoek
exosomen geïsoleerd van vier verschillende humane kankercellijnen aan de hand van twee
isolatiemethoden; differentiële centrifugatie en de Exoquick-TC kit. De eerste methode is
gebaseerd op opeenvolgende (ultra)centrifugatiestappen. De tweede methode versnelt het
centrifugatieproces door gebruik te maken van de Exoquick-TC precipitatieoplossing. Deze
methoden zullen vergeleken worden op basis van de opbrengst, zuiverheid en
reproduceerbaarheid.
Vervolgens zullen de eiwitcatalogen bepaald worden van deze geïsoleerde exosomen aan de
hand van massaspectrometrische technieken en vergeleken met de eiwitinhoud van totale
cellysaten en het secretoom van de corresponderende cellijnen. Dit heeft het opstellen van
specifieke exosoomsignaturen voor de verschillende kankercellijnen als doel.
11
2. MATERIAAL EN METHODEN
2.1.
Celcultuur
2.1.1. Keuze cellijnen
In dit onderzoek werd geopteerd voor vier humane kankercellijnen als bron van exosomen.
Een eerste set bestaat uit twee borstkankercellijnen; de MCF7 cellijn en de agressievere
MDA-MB-231 cellijn (MDA). Zo kunnen eventuele verschillen aangetoond worden in
exosoominhoud tussen zelfde types kanker, maar met een verschillende graad van agressie.
Verder werd de HepG2 cellijn, afkomstig van een levercarcinoom geselecteerd alsook de
HeLa cellijn, afkomstig van een patiënt met een cervicale kanker. Op deze manier beschikken
we over cellijnen afkomstig van drie verschillende origines, waartussen ook eventuele
verschillen kunnen aangetoond worden.
De MDA cellijn werd bekomen via het Departement voor Moleculair Biomedisch Onderzoek
(UGent) en de HepG2 cellijn was aanwezig in het Departement voor Medisch Proteïne
Onderzoek (UGent). De HeLa en MCF7 cellijnen werden aangekocht via het American Type
Culture Collection (Manassas, Virginia, VS).
2.1.2. Cultuurcondities
Deze verschillende cellijnen werden gegroeid tot 70 – 80% confluentie in hun
standaardmedium verrijkt met 10% foetaal kalfsserum (FKS, HyClone, Thermo Scientific,
Waltham, Massachusetts, VS) en 0,5% van een 5000 U/ml streptomycine/penicillineoplossing (Gibco Life Technologies, Grand Island, New York, VS). Dit medium werd eerst
exosoomvrij gemaakt door middel van de methode van Théry et al. (20), zie ook verder. Voor
de MDA en HepG2 cellijn was dit standaardmedium het Dulbecco’s gemodificeerd Eagle’s
medium (DMEM, Gibco Life Technologies). De MCF7 en HeLa cellijn werden in cultuur
gehouden in Eagle’s minimum essentieel medium (EMEM, Sigma-Aldrich, Saint-Louis,
Missouri, VS). Voor deze laatste cellijn werd het medium verrijkt met niet-essentiële
aminozuren (NEAA, 1/100, Sigma-Aldrich). De cellen werden in cultuur gehouden in T75 en
T175 Falcon flessen (Thermo Scientific) en geïncubeerd bij 37°C in 5% CO2 (Forma, Thermo
Scientific).
12
2.1.3. Medium exosoomvrij maken
2.1.3.1. Ultracentrifugatie en filtratie
Na optimalisatie werd gekozen om het medium exosoomvrij te maken aan de hand van de
methode van Théry et al. (20). Medium (DMEM en EMEM) werd bereid met 20% FKS en
1% van een 5000 U/ml streptomycine/penicilline-oplossing. Vervolgens werd dit medium
onderworpen aan ultracentrifugatie. Hiervoor werden 6 ultracentrifugatietubes (Beckman
Coulter, Fullerton, Californië, VS) gevuld met elk 50 - 60 ml medium en geultracentrifugeerd
bij 4°C onder vacuüm voor minimum 17 h bij 35.000 tpm (45 Ti rotor, Beckman Coulter).
Hierna werd het medium afgenomen door middel van een pipet. Hierbij werd steeds 5 ml op
de bodem van de centrifugatietubes achtergelaten om contaminatie met de pellet te vermijden.
Aansluitend werd dit medium opeenvolgend gefiltreerd door een 0,22 µm filter (Corning
Incorporated, Corning, New York, VS) en een 0,1 µm filter (VWR International, Radnor,
Pennsylvania, VS) (5). Dit exosoomvrij medium werd vervolgens aangelengd met medium
zonder additieven tot medium bekomen werd met 10% FKS en 0,5% van een 5000 U/ml
streptomycine/penicilline-oplossing.
2.1.3.2. Amicon stirred cell
Medium (DMEM) werd bereid met 10% FKS en 0,5% van een 5000 U/ml
streptomycine/penicilline-oplossing. Dit medium (200 ml) werd gefiltreerd met een Amicon
stirred cell (Millipore, Billerica, Massachusetts, VS) en aansluitend gefiltreerd door een 0,22
µm filter (Corning Incorporated). Dit werd uitgevoerd in samenwerking met Dr. Koen
Raemdonck en Stephan Stremersch (Vakgroep Geneesmiddelenleer, VIB Zwijnaarde,
UGent).
2.1.4. Cellysaten bereiden
Cellysaten werden bereid van de vier verschillende kankercellijnen. Hierbij werd uitgegaan
van een T175 Falcon als startmateriaal (gemiddeld 10 – 20 miljoen cellen). De cellen werden
voor het lyseren 24 h serumvrij geplaatst (9).
Het medium werd zo volledig mogelijk verwijderd en de cellen werden twee maal gewassen
met een fosfaatgebufferde zoutoplossing (PBS). Hierna werd 300 µl 20 mM
ammoniumbicarbonaat (ABC) toegevoegd en de cellen losgemaakt met een celschraper en
overgebracht naar een 1,5 ml Eppendorf tube. Hierna werd drie maal een vries-dooi cyclus
13
toegepast voor lysis van de cellen waarna het cellysaat 20 min gecentrifugeerd werd bij
13.000 g en 4°C (centrifuge 5415R, Eppendorf, Hamburg, Duitsland). Aansluitend werd de
eiwitconcentratie bepaald met de Bradford methode (Bio-Rad, Hercules, Californië, VS). Na
overnacht digereren met 2,5 µl van een 0,2 µg/µl trypsine-oplossing (Promega, Madison,
Wisconsin, VS) bij 37°C (Thermomixer, Eppendorf, Hamburg, Duitsland) werden de stalen
geanalyseerd via massaspectrometrie (MS). Dit werd voor elke cellijn in triplicaat uitgevoerd.
2.1.5. SILAC labeling
De HeLa cellen werden SILAC gelabeld in een 1/1 verhouding met zwaar (13C6) en licht
gelabelde (12C6) arginines en lysines zodat een verschil van 6 Da bekomen werd tussen de
lichte en zware aminozuren (Silantes, München, Duitsland). Hierbij werden de HeLa cellen in
cultuur gebracht in DMEM vrijgemaakt van natuurlijk arginine, lysine en glutamine, met 10%
gedialyseerd
FKS
(Gibco,
Life
Technologies),
0,5%
van
een
5000
U/ml
streptomycine/penicilline-oplossing en Glutamax (1/100, Gibco, Life technologies). Hieraan
werden de licht en zwaar gelabelde arginines (16,8 mg/l) en lysines (183 mg/l) na filtratie
toegevoegd. De cellen werden minimum 8 dagen in cultuur gehouden om volledige labeling
te bekomen.
Dit medium werd ook eerst exosoomvrij gemaakt volgens de methode beschreven in deel
2.1.3.1. Hierbij werd het medium, met reeds 10% gedialyseerd FKS, geültracentrifugeerd en
vervolgens gefiltreerd waarna de overige componenten werden toegevoegd.
Door deze SILAC labeling kon later de oorsprong (humaan, rund) van de verschillende
geïsoleerde eiwitten onderscheiden worden na massaspectrometrische analyse zoals
weergegeven in figuur 3.
Figuur 3: MS spectra bekomen na SILAC labeling van HeLa cellen.
A: Eiwitten aangemaakt door de HeLa cellen zullen zowel zwaar als licht gelabeld arginine en
lysine bevatten. Hierdoor zullen hun peptiden, bekomen na digestie met trypsine, voorkomen als
een koppel met 6 Dalton verschil in de MS spectra.
B: Serumeiwitten zullen niet gelabeld zijn en enkel licht arginine en lysine bevatten.
14
Van deze gelabelde cellen werden exosomen geïsoleerd via differentiële centrifugatie (zie
deel 2.2.3). Hiernaast werd ook het cellulaire secretoom geanalyseerd volgens de methode
besproken in deel 2.1.6. Deze analyses werden steeds in triplicaat uitgevoerd.
2.1.6. Cellulaire secretoomisolatie
Cellulaire secretomen werden geïsoleerd van SILAC gelabelde HeLa cellen (deel 2.1.5.)
Hiervoor werd uitgegaan van een T175 Falcon (gemiddeld 15 miljoen cellen) met 25 ml
medium als startmateriaal. De cellen werden eerst 24 h serumvrij geplaatst voor de isolatie
(9). Het medium werd gefiltreerd over een 0,45 µm filter en aansluitend werd protease
inhibitor toegevoegd (cOmplete, EDTA-vrij, Roche Diagnostics, Mannheim, Duitsland).
Vervolgens werd het secretoom geconcentreerd door middel van een Macrosep filter met een
begrenzing van 3 kDa (Pall corporation, Port Washington, New York, VS). Het secretoom
werd gedurende 5 min opgekookt bij 95°C en aansluitend 10 min op ijs geplaatst. Na
overnacht digestie met 2,5 µl van een 0,2 µg/µl trypsine-oplossing (Promega) bij 37°C
(Thermomixer, Eppendorf) werd het secretoom geanalyseerd via MS. Dit werd in triplicaat
uitgevoerd.
2.2.
Isolatiemethoden
2.2.1. Collectie geconditioneerd medium
De cellen werden gegroeid tot een confluentie van 70 – 80 % in hun standaardmedium
verrijkt met 10% FKS en 0,5% van een 5000 U/ml streptomycine/penicilline-oplossing.
Vervolgens werden de cellen gedurende 24 h geïncubeerd met serumvrij medium om de
achtergrond van serumeiwitten te beperken (9). Hierna werd het cultuurmedium afgenomen
met een pipet en overgebracht naar 15 ml of 50 ml centrifugatietubes (Greiner Bio-One,
Frickenhausen, Duitsland), afhankelijk van het volume van het geconditioneerd medium dat
nodig was voor de isolatiemethode.
2.2.2. Exoquick-TC
Deze isolatiemethode werd uitgevoerd volgens de handleiding van de Exoquick-TC kit van
het SBI (Mountain View, Californië, VS). Een T75 Falcon (gemiddeld 1 miljoen cellen) werd
gebruikt als startmateriaal. Het geconditioneerde medium (14 ml) werd afgenomen met een
pipet en overgebracht naar een 15 ml centrifugatietube. Dit medium werd gecentrifugeerd
gedurende 15 min bij 3.000 x g en 4°C (Z400K, Hermle). De bovenste 10 ml van het
supernatans werd afgenomen met een pipet en overgebracht naar een nieuwe
centrifugatietube.
15
Vervolgens werd 2 ml Exoquick-TC (SBI) toegevoegd aan het supernatans. Dit geheel werd
goed gemengd en overnacht geïncubeerd (min. 12 h) bij 8°C. Hierna werd het staal terug
gecentrifugeerd gedurende 30 min bij 1.500 x g en 4°C (Z400K, Hermle). Vervolgens werd
het supernatans afgenomen met een pipet. Hierbij werd 2 ml supernatans achtergelaten boven
de pellet. Het overgebleven supernatans werd een laatste maal gecentrifugeerd gedurende 5
min bij 1.500 x g en 4°C (Z400K, Hermle). Het supernatans werd daarna zo volledig mogelijk
afgenomen door middel van een micropipet (Gilson, Middleton, Wisconsin, VS). Ten slotte
werd de exosoompellet geresuspendeerd in 50 µl 0,4% natriumdodecylsulfaat (SDS) voor
lysis van de exosomen.
2.2.3. Differentiële centrifugatie
Deze methode is gebaseerd op het protocol van Théry et al. (20). Als startmateriaal werden 4
T175 Falcons (gemiddeld 40 – 80 miljoen cellen) gebruikt die elk 25 ml medium bevatten.
Het medium werd afgenomen met een pipet en overgebracht naar 50 ml centrifugatietubes.
Vervolgens werden deze tubes 20 min gecentrifugeerd bij 2000 x g en 4°C (Z400K, Hermle).
Het supernatans werd overgebracht naar nieuwe centrifugatietubes (Beckman Coulter)
waarbij 5 ml supernatans achtergelaten werd boven de pellet om eventuele contaminatie met
componenten van deze pellet te reduceren. Hierna werd het supernatans gecentrifugeerd
gedurende 30 min bij 4000 tpm en 4°C (45 Ti rotor, Beckman Coulter) en werd het
supernatans terug overgebracht naar nieuwe centrifugatietubes (Beckman Coulter). Hierbij
werd terug 5 ml supernatans achergelaten boven de pellet. Het supernatans werd vervolgens
gedurende minimum 70 min gecentrifugeerd bij 35.000 tpm en 4°C (45 Ti rotor, Beckman
Coulter). Hierna werd het supernatans zo volledig mogelijk verwijderd en werden de
exosoompellets geresuspendeerd in 1 ml PBS. De geresuspendeerde pellets werden
vervolgens samengevoegd in één centrifugatietube (Beckman Coulter) en aangelengd met 45
ml PBS. Er werd nog een laatste maal gecentrifugeerd gedurende 1 h bij 35.000 tpm en 4°C
(45 Ti rotor, Beckman Coulter). Het supernatans werd terug zo volledig mogelijk afgenomen
en de exosoompellets werden geresuspendeerd in 50 µl 0,4% SDS voor lysis van de
exosomen.
16
2.3.
Western Blot
2.3.1. SDS-PAGE
De stalen werden voorbereid voor SDS-PAGE door toevoeging van ladingsbuffer (4x, BioRad, Hercules, Californië, VS) en reducerend agens (20x, Bio-Rad). Vervolgens werden de
stalen opgewarmd gedurende 10 min bij 95°C (Thermomixer, Eppendorf). De eiwitten
werden gescheiden via SDS-PAGE bij 120 V. Er werd gebruik gemaakt van een 4 – 12% BisTris Criterion XT-gel (Bio-Rad) en MOPS buffer (Bio-Rad).
2.3.2. Blotten – Odyssey systeem
De eiwitten werden gedurende 30 min bij 100 V in Tris-Boor buffer geblot naar een
polyvinylideen fluoride (PVDF) membraan (Immobilon, Millipore, Billerica, Massachusetts,
VS). Hierna werd het membraan minimum een half uur geblokkeerd met Odyssey blocking
buffer (LI-COR, Odyssey, Lincoln, Nebraska, VS) en aansluitend 10 min gewassen met 1 x
Tris gebufferde zoutoplossing en Tween (TBS-T) om de blokkeerbuffer te verwijderen.
Vervolgens werd het membraan gedurende 3 uur of overnacht geïncubeerd met het primaire
antilichaam (anti CD63, polyklonaal, 1/2.000, SBI). Hierna werd de blot 3 maal gedurende 10
min gewassen met TBS-T om het overtollige primaire antilichaam te verwijderen.
Aansluitend werd het membraan gedurende 1 h geïncubeerd met een geit anti-konijn
secundair antilichaam (1/20.000, Odyssey). Vervolgens werd de blot 3 keer gewassen
gedurende 10 min met TBS-T. Een laatste wasstap gebeurde met TBS gedurende 10 min. Ten
slotte werd de blot gescand via de Odyssey Infrared Imager (LICOR, Odyssey).
2.3.3. Blotten – Enhanced chemiluminiscence (ECL)
De eiwitten werden gedurende 30 min bij 100 V in Tris-Boor buffer geblot naar een HybondP membraan (GE Healthcare Limited, Life Sciences, Buckinghamshire, Engeland). Hierna
werd het membraan minimum gedurende een half uur geblokkeerd met TBS-T met 3% runder
serum albumine (BSA) en aansluitend 10 min gewassen met TBS-T om de overmaat
blokkeerbuffer te verwijderen. Vervolgens werd het membraan geïncubeerd met het primaire
antilichaam (anti CD63 of anti CD81, polyklonaal, 1/5.000, SBI) gevolgd door 4 wasstappen
zoals eerder beschreven (deel 2.3.2.). Aansluitend werd het membraan gedurende 1 h
geïncubeerd met een geit anti-konijn HRP-geconjugeerd secundair antilichaam (1/50.000,
SBI) waarna het membraan terug gewassen werd zoals eerder beschreven (deel 2.3.2.). Ten
slotte werd het membraan 1 min geïncubeerd in Select HRP chemiluminiscent substraat kit
(Amresco, Solon, Ohio, VS) en ontwikkeld (SRX-101A, Konica Minolta, Tokyo, Japan).
17
2.4.
Massaspectrometrie
2.4.1. Staalvoorbereiding
2.4.1.1. Lysis exosomen
De bekomen exosoompellet werd geresuspendeerd in 50 µl 0,4% SDS. Het staal werd
aansluitend 10 min geïncubeerd bij kamertemperatuur voor een complete lysis.
2.4.1.2. Detergent removal kolommen
SDS is niet compatibel met MS en moet na lyse verwijderd worden uit het staal. Hiervoor
werd gebruik gemaakt van detergent removal kolommen (Thermo Scientific) die een
concentratie tot 0,1% SDS verlagen tot 0,01% (23). Eerst werden deze kolommen drie maal
gewassen met 200 µl 20 mM triethylammoniumbicarbonaat (TEAB, pH 8,4 – 8,6).
Vervolgens werd 25 µl van het staal aangelengd tot 100 µl met 20 mM TEAB, zodat een
concentratie van 0,1% SDS bekomen werd, en dit werd op de kolom geladen. Het geheel
werd gevortext (MS2 minishaker, IKA, Staufen, Duitsland) en vervolgens 10 min
geïncubeerd op kamertemperatuur. Hierna werd het staal 2 min gecentrifugeerd bij 1500 x g
(centrifuge 5415R, Eppendorf). Het staal werd vervolgens overgebracht naar een 1,5 ml
Eppendorf tube en opgewarmd bij 95°C gedurende 10 min (Thermomixer, Eppendorf).
Voor digestie van de eiwitten werd 2,5 µl van een 0,2 µg/µl trypsine-oplossing (Promega)
toegevoegd aan de stalen en aansluitend overnacht geïncubeerd bij 37°C (Thermomixer,
Eppendorf).
Vervolgens
werd
trypsine
gedeactiveerd
door
aanzuring
met
10%
trifluorazijnzuur (TFA). Het staal werd vervolgens gecentrifugeerd gedurende 5 min aan
13.000 x g om eventueel onoplosbaar materiaal uit de oplossing te verwijderen waarna het
supernatans overgebracht werd in een proefbuisje voor MS analyse. Het staal werd
vervolgens geconcentreerd onder vacuüm (Savant Speedvac Concentrator, SVC100H,
Thermo Scientific, Waltham, Massachusetts, VS) en daarna opgelost in 40 µl laadsolvent
(0,1% TFA en 2% acetonitrile (ACN)).
2.4.1.3. In gel trypsinisatie
Exoquick-TC bevat nog ongekende bestanddelen die storend kunnen zijn voor de LC-MS/MS
analyse. Daarom zullen deze aanwezige contaminanten verwijderd worden na SDS-PAGE
scheiding van de eiwitten. Het staal werd voorbereid door toevoeging van ladingsbuffer (4x,
Bio-Rad) en reducing agent (20x, Bio-Rad) en vervolgens opgewarmd gedurende 10 min bij
18
95°C (Thermomixer, Eppendorf). Het staal werd geladen op een 4 - 12% Bis-Tris
polyacrylamidegel (Criterion XT-gel, Bio-Rad) en gescheiden met MOPS buffer (Bio-Rad)
bij 120 V. Electroforese werd gestopt nog voor een volledige scheiding van de eiwitten
optrad.
De eiwitbanden werden gekleurd met Coomassie (SimplyBlue SafeStain, Life Technologies)
en daarna uit het gel gesneden en overgebracht naar 0,5 ml Eppendorf tubes. Hierna volgden
verschillende wasstappen. Eerst werd 100 µl Milli-Q water (Millipore), toegevoegd en het
geheel goed gemengd. Vervolgens werden de gelbandjes gedurende 15 min geïncubeerd bij
kamertemperatuur. Hierna werden de stalen terug gemengd en gedurende 2 min
gecentrifugeerd bij 13.000 x g (centrifuge 5415R, Eppendorf). Vervolgens werd het
supernatans afgenomen. Deze stappen werden herhaald met 100 µl 50% ACN en 100 µl
ACN. Vervolgens werden de stalen onder vacuüm gedroogd (Savant Speedvac Concentrator,
SVC100H). Hierna werden de eiwitten in gel gedigereerd met trypsine (Promega). Trypsine
werd verdund tot 0,2 µg/µl in 50 mM TEAB met 10% ACN (digestiebuffer) en van deze
oplossing werd 6 µl toegevoegd aan de stalen. De gelblokjes werden 15 min geïncubeerd bij
kamertemperatuur zodat ze de trypsine-oplossing konden absorberen. Vervolgens werd extra
digestiebuffer toegevoegd zodat de gelblokjes volledig ondergedompeld werden en de stalen
werden overnacht geïncubeerd bij 37°C (Thermomixer, Eppendorf). Na digestie werden de
stalen gedurende 2 min gecentrifugeerd bij 13.000 x g (centrifuge 5415R, Eppendorf) en het
supernatans werd overgebracht naar een nieuwe 1,5 ml Eppendorf tube. Hieraan werd 2 µl
10% TFA toegevoegd zodat de pH daalde tot 2-3 en trypsine gedeactiveerd werd. De stalen
werden goed gemengd en aansluitend gedurende 2 min gecentrifugeerd bij 13.000 x g. Ten
slotte werden de stalen overgebracht in een proefbuisje voor MS/MS analyse en gedurende
minimum 3 h gedroogd onder vacuüm (Savant Speedvac Concentrator, SVC100H). Finaal
werden de stalen geresuspendeerd in 40 µl laadsolvent (2% ACN en 0,1% TFA).
2.4.2. Massaspectrometrie
Het bekomen peptidenmengsel (2 µl) werd geladen met solvent A (0,1% TFA, 2% ACN) op
de trapping kolom (geprepareerd in het labo, 100 µm interne diameter (ID) x 20 mm, 5 µm
beads C18 Reprosil-HD, Dr. Maisch) van de nano-LC die online geconnecteerd is met de
LTQ Orbitrap Velos massaspectrometer (Thermo Fisher Scientific, Bremen, Duitsland). Na
een wasstap op de trapping kolom met solvent A, werden de peptiden geïntroduceerd in de
reverse-phase analytische kolom (geprepareerd in het labo, 75 µm ID x 150 mm, 5 µm beads
19
C18 Reprosil-HD, Dr. Maisch). De peptiden werden geladen met solvent A* (0.1%
mierenzuur) en gescheiden met een lineaire gradiënt (30 min) van 2% naar 50% solvent B
(0,1% mierenzuur en 80% ACN) bij een flowsnelheid van 300 nl/min. Deze lineaire gradiënt
werd gevolgd door een wasstap waarbij 100% solvent B bekomen werd.
De geëlueerde peptiden werden geïoniseerd in de nano-Electron Spray Ionisation (ESI) bron
om zo de massaspectrometer binnengebracht te worden. De MS spectra werden bekomen in
de Orbitrap waarbij de 10 meest abundante ionen geïsoleerd werden voor fragmentatie en
detectie van deze fragmenten in de lineaire ion trap.
Figuur 4. Opbouw van de LTQ Orbitrap Velos massaspectrometer.
Overgenomen van de productspecificaties van de LTQ Orbitrap Velos van Thermo Fisher Scientific.
(www.thermoscientific.com)
2.4.3. Identificatie van de MS/MS spectra
De identificatie van de opgenomen MS/MS spectra gebeurde met het MASCOT algoritme
(http://www.matrixscience.com). Hierbij werd gebruik gemaakt van de Mascot Daemon
software (versie 2.4.0., Matrix Science). Eerst werden de gewenste parameters ingevuld. Er
werd gezocht tegen de Swiss-Prot databank (versie 2014_04 van de UniProtKB/Swiss-Prot
eiwitdatabank). Hierbij werden de humane en runder eiwitsets gecombineerd om na te gaan in
hoeverre er contaminatie aanwezig was van serumeiwitten. Wanneer uit deze resultaten bleek
dat er weinig achtergrond was van serumeiwitten, werd verder gezocht op de humane set
alleen, met een aparte controle in de runder eiwitset. Als variabele modificaties werden
acetylatie van de N-terminus van de eiwitten, omzetting van N-terminaal glutamine naar
pyroglutaminezuur, oxidatie van methionine en vorming van een propionamide van cysteïne
opgegeven wanneer de staalvoorbereiding in gel trypsinisatie inhield. Indien dit niet het geval
was, werd deze laatste modificatie weggelaten. Als gebruikte protease werd trypsine/P
opgegeven, wat erop wijst dat trypsine ook kan knippen na lysines en arginines die door een
proline gevolgd worden. Als maximum gemiste knipplaatsen werd 1 ingesteld. De accuratesse
20
werd voor massa’s van de peptiden ingesteld op ± 10 ppm en voor de fragmentionen op ± 0,5
Dalton. De stalen werden geanalyseerd met de LTQ Orbitrap Velos massaspectrometer
waarbij als instrumentsetting een ESI-TRAP opgegeven werd. Wanneer de verschillende
parameters opgeslagen waren, werden de ruwe data toegevoegd en werd de spectra generatie
en zoekopdracht gestart. Alleen peptiden die scoorden boven de ingestelde drempelwaarde,
die werd ingesteld op 99% betrouwbaarheid, werden weerhouden. Wanneer de zoekopdracht
afgerond was, werden deze bekomen spectra alsook de eerder bekomen ruwe data opgeslagen
in het ms_lims systeem (24). Kwantificatie na SILAC labeling werd eveneens uitgevoerd
gebruik makend van Mascot Daemon software.
2.4.4. Data-analyse
Data-analyse gebeurde door gebruik te maken van het programma KNIME (versie 2.9.0,
http://www.knime.org/). Een workflow, zoals weergegeven in figuur 5, werd opgesteld om de
vergelijking te maken tussen totale cellysaten en de exosoomstalen bekomen door de
verschillende isolatietechnieken (Exoquick-TC kit en differentiële centrifugatie in combinatie
met detergent removal kolommen of in gel trypsinisatie). Hierbij werd eerst een algemeen
Excel bestand gecreëerd van alle stalen samen met het accessienummer, eiwitomschrijving en
procentuele abundantie van elk eiwit. De procentuele abundantie werd bekomen door het
aantal spectra voor elk eiwit te delen door het totaal aantal spectra in dat staal en te
vermenigvuldigen met 100 zodat procenten bekomen werden. Hierbij werd steeds gebruik
gemaakt van het aantal spectra, wat slechts een relatieve kwantificatie toelaat (13). Echter,
doordat de experimenten steeds in triplicaat zijn uitgevoerd, biedt dit meer zekerheid over de
identificatie en relatieve kwantificatie van de eiwitten. Vervolgens werden de stalen van
interesse via een kolomfilter geselecteerd. Aansluitend werden de eiwitten van de
exosoomstalen gerangschikt volgens aflopende procentuele abundantie zodat ze vergeleken
konden worden met de totale cellysaten. Figuren werden bekomen via het R softwarepakket
(versie 3.1.0.) in KNIME.
21
Figuur 5. KNIME workflow voor de vergelijking van de exosoomstalen met de totale cellysaten.
De KNIME workflow gevolgd voor de vergelijking van de exosoomstalen, bekomen door de verscheidene
aangewende isolatiemethoden, met de totale cellysaten.
Kwantificatie van de SILAC gelabelde stalen (exosoomstalen en cellulaire secretomen) werd
eveneens uitgevoerd met behulp van KNIME. Hierbij werd voor alle stalen de log2 waarde
genomen van de L/H waarden voor een zo goed mogelijke benadering van de
normaalverdeling. Vervolgens werd, per staal, van deze waarden de Huber scale en de
mediaan berekend en werd via deze waarden een 95% betrouwbaarheidsinterval opgesteld.
Omdat er sprake was van veel extreme waarden, was dit interval breed waardoor hetzelfde
nogmaals werd herhaald op een selectie van de L/H waarden, uitgedrukt in log2 waarden,
gelegen tussen -1 en 1. De distributiecurves werden bekomen via R in KNIME.
2.5.
ExoCarta
De geïdentificeerde eiwitten van de exosoomstalen, totale cellysaten en cellulaire secretoom
werden vergeleken met de online exosoomdatabank ExoCarta (http://www.exocarta.org/).
Hiervoor werd de eiwit/mRNA dataset (datum van vrijgave: 29/05/12) gedownload en werden
de gennamen van deze eiwitten vergeleken met deze van de gegenereerde dataset van dit
onderzoek door verticaal zoeken via Excel. De humane eiwitten gemeenschappelijk voor
beide datasets werden weerhouden. In deze eiwitlijst werd specifiek gezocht naar de
exosomale eiwitten geïdentificeerd in dit onderzoek.
22
3. RESULTATEN
3.1.
Medium exosoomvrij maken
Het medium werd exosoomvrij gemaakt door een combinatie van ultracentrifugatie en filtratie
(zie deel 2.1.3.1.) (figuur 6). Stalen werden genomen voor ultracentrifugatie, na
ultracentrifugatie (staalname aan de top van de centrifugatietube en midden van de
centrifugatietube) en na filtratie. Hiernaast werd ook een vergelijking gemaakt met
exosoomvrij medium bekomen na filtratie door een Amicon stirred cell (Millipore) en
aangekocht exosoomvrij serum van het SBI. Tevens werd als positieve controle DMEM met
20% FKS geanalyseerd. Als primair antilichaam werd gekozen voor een antilichaam specifiek
gericht tegen één van de gekende exosomale merkers; anti CD63 (~53 kDa) (21).
Figuur 6: Medium exosoomvrij maken.
Western blot van het exosoomvrij maken van medium (A - grijswaarden, B – kleur) met 1) DMEM met
20% FKS, 2) DMEM met 20% FKS na ultracentrifugatie(UC) – topfractie, 3) DMEM met 20% FKS na
UC – middenfractie, 4) DMEM met 20% FKS na UC - gepoolde fractie, 5) DMEM met 20% FKS na
filtratie, 6) DMEM met 10% dFKS, 7) DMEM zonder additieven.
Western blot van het exosoomvrij maken van medium (C) met 1) DMEM met 10% aangekocht exosoomvrij medium, 2) EMEM met 10% aangekocht exosoomvrij medium, 3) DMEM met 10% FKS na
filtratie door de Amicon stirred cell.
Het moleculair gewicht van de merkers wordt weergegeven in kDa.
23
Figuur 6 toont aan dat na ultracentrifugatie de top- en middenfractie van het medium met 20%
FKS respectievelijk geen en een zwak signaal geven voor aanwezigheid van CD63, dit in
tegenstelling tot de positieve controle (DMEM met 10% FKS) en het aangekochte serum van
het SBI. Echter, de gepoolde fractie bevat wel nog een merkelijk aantoonbaar signaal, wat
erop wijst dat toch nog exosomen meegenomen werden door het samenvoegen van de
fracties. De extra filtratiestappen hebben geen zichtbaar effect op de signaalsterkte voor
CD63. Het eindresultaat, medium met 10% FKS, bevat een duidelijk minder aantoonbaar
signaal voor CD63 wat vergelijkbaar is met het medium dat bekomen werd na filtratie door de
Amicon stirred cell.
3.2.
Exosoomisolatie aan de hand van de Exoquick-TC kit
3.2.1. Aanwezigheid van serum
Isolatie van exosomen van MDA en MCF7 cellen gegroeid in medium met 10% FKS,
vrijgemaakt van exosomen, gebeurde door middel van de Exoquick-TC kit (zie deel 2.2.2.).
Dit experiment werd twee maal uitgevoerd met de MDA celllijn en één maal met de MCF7
cellijn. De 15 meest abundante eiwitten voor de drie stalen samen, gerangschikt volgens
aflopend aantal unieke peptiden, worden getoond in tabel 1.
Tabel 1: Lijst van de 15 meest abundante (unieke) eiwitten aanwezig na isolatie van exosomen van MDA en MCF7 cellen gegroeid in medium met 10% FKS.
Accesie
A0JN77
A0JN91
A2VDN8
A2I7N0
A1A4R1
A2I7M9
B8Y9S9
A2VE41
F1MY85
Q7SIH1
A2VDL6
A2VDZ0
A5A3E0
P15497
P02769
A4IFL4
A3KMV5
Eiwit
Runder Bifunctioneel ATP-afhankelijk dihydroxyaceton kinase/FAD-AMP lyase
Runder Complement C3
Humaan Collageen alfa-1(XII) keten
Runder Serpin A3-4 (fragment)
Runder Alfa-2-macroglobuline
Runder Serpin A3-2
Runder Embryo-specifiek fibronectine 1 transcript variant
Humaan Fibronectine
Runder Complement C5a anafylatoxine
Runder Alfa-2-macroglobuline
Runder Inter-alfa-trypsine inhibitor zware keten
Runder Proteïne fosfatase 2, regulatorische subeenheid B', alfa
isoform
Runder Coagulatie factor V
Runder Apolipoproteïne A-I
Runder Serum albumin
Runder PPARD protein
Humaan Thrombospondine-1
Unieke peptiden Cellijn
189
MDA
83
73
68
64
62
49
46
45
41
36
MDA
MDA
MDA
MDA
MDA
MCF7
MDA
MCF7
MDA
MDA
36
35
33
31
30
29
MDA
MDA
MCF7
MCF7
MDA
MDA
Tabel 1: De resultaten bekomen na massaspectrometrie van de geïsoleerde exosomen van de MDA en
MCF7 cellijn met de Exoquick-TC kit. Weergegeven zijn het accessienummer, de omschrijving van het
eiwit en het aantal gevonden unieke peptiden. De lijst is gesorteerd van het meest geïdentificeerde eiwit
naar het minst geïdentificeerde eiwit.
24
Tabel 1 toont aan dat er veel achtergrond is van serumeiwitten. Hierdoor werd geopteerd om
de cellen steeds 24 h serumvrij te plaatsen voorafgaand aan isolatie van exosomen.
3.2.2. Cellen 24 h serumvrij
Exosomen werden geïsoleerd van MDA, MCF7 en HepG2 cellen met de Exoquick-TC kit
(zie deel 2.2.2.). Hiervoor werden de cellen eerst 24 h serumvrij geplaatst om achtergrond van
serumeiwitten te beperken. De stalen werden voorbereid voor MS/MS analyse door in gel
trypsinisatie. Dit experiment werd vier maal uitgevoerd met de MDA cellen, in triplicaat voor
de MCF7 cellijn en één maal met de HepG2 cellijn.
De herhaalbaarheid van de exosoomisolatie via de Exoquick-TC kit wordt weergegeven in
figuur 7.A. De algemene verdeling van de procentuele abundantie (dit is het aantal spectra per
eiwit gedeeld door het totaal aantal spectra in dat staal, uitgedrukt in percentages) van de
eiwitten aanwezig in de exosoomstalen en de totale cellysaten worden, per cellijn,
gevisualiseerd (figuur 7.B). Hieruit kunnen gelijkenissen (MDA, HepG2) of verschillen
(MCF7) in distributie van de eiwitten in de exosoomstalen en totale cellysaten afgeleid
worden.
Enkele eiwitten zijn steeds sterk aanwezig in de exosoomstalen van alle cellijnen en zijn
afwezig of duidelijk minder aanwezig in de overeenstemmende totale cellysaten;
glucocorticoïd receptor (P04150) en POTE ankyrine domein familielid F (A5A3E0). Een
visuele weergave hiervan wordt weergegeven voor het eerst vernoemde eiwit (figuur 8).
Vergelijkbare grafieken werden bekomen voor de overige eiwitten.
Ook waren in alle exosoomstalen contaminerende eiwitten, zoals keratines, uitgesproken
aanwezig en dit is heel wellicht te wijten aan de behandeling van de stalen.
25
Figuur 7: Herhaalbaarheid van exosoomisolatie met Exoquick TC en de algemene verdeling van de
procentuele abundantie van de eiwitten.
A. Herhaalbaarheid van de exosoomisolatie door de Exoquick TC kit met rood – MDA cellijn, blauw –
MCF7 cellijn en groen – HepG2 cellijn.
B. Verdeling van de procentuele abundantie van de eiwitten na exosoomisolatie (blauw) en de totale
cellysaten (rood) met de Exoquick TC kit.
26
Figuur 8: Aanwezigheid van glucocorticoïd
receptor.
De grafieken tonen de verdeling aan van de
procentuele abundantie van de eiwitten van de
exosoomstalen (blauw) en totale cellysaten
(rood). De blauwe cirkels tonen de aanwezigheid
aan van glucocorticoïd receptor in de
exosoomstalen. De rode cirkel toont de
aanwezigheid aan van dit eiwit in de totale
cellysaten.
27
Ook worden cellijn-specifieke eiwitten aangetroffen, voornamelijk voor de HepG2 cellijn
(tabel 2). Deze zijn steeds duidelijk meer aanwezig in de exosoomstalen dan in de
overeenstemmende totale cellysaten.
De geïdentificeerde exosomale eiwitten worden steeds vergeleken met de eiwitten
geïdentificeerd in het onderzoek van Chiasserini et al., dit om gelijkenissen aan te tonen met
de eiwitinhoud van in vivo geïsoleerde exosomen (25).
Tabel 2: Cellijn-specifieke eiwitten gevonden na exosoomisolatie via de Exoquick TC kit.
MCF7
Apolipoproteïne A1 *
P02647
HepG2
Apolipoproteïne E *
Clusterine
Fibrinogeen alfaketen *
Fibrinogeen betaketen *
Fibrinogeen gammaketen
Galectine 3 bindend proteïne
Glypican-3
Nucleoline
Reeline
P02649
P10909
P02671
P02675
P02679
Q08380
P51654
P19338
P78509
Tabel 2: Cellijn-specifieke eiwitten waargenomen in exosoomstalen na isolatie door de Exoquick-TC kit,
weergegeven voor de MCF7 en HepG2 cellijn met links de naam van het eiwit en rechts het accessienummer. Er werden geen cellijn-specifieke exosomale eiwitten aangetroffen in de MDA cellijn. De aangeduide
eiwitten (*) werden ook reeds geïdentificeerd in humaan CSV (25).
Daar met deze isolatiemethode steeds een lage opbrengst bekomen werd en de herhaalbaarheid gering was, werd dit experiment niet uitgevoerd in triplicaat voor de HepG2 cellijn. Ook
werd dit experiment niet meer herhaald met de HeLa cellijn.
28
3.3. Exosoomisolatie aan de hand van differentiële centrifugatie
3.3.1. Staalvoorbereiding door middel van detergent removal kolommen
Exosomen werden geïsoleerd van de vier verschillende kankercellijnen (MDA, MCF7, HeLa
en HepG2 cellijnen) door differentiële centrifugatie (zie deel 2.2.3.). Hiervoor werden de
cellen eerst 24 h serumvrij geplaatst om de achtergrond van serumeiwitten te beperken. De
stalen werden voorbereid voor LC-MS/MS analyse door middel van detergent removal
kolommen (deel 2.4.1.2.). Dit werd voor elke cellijn uitgevoerd in triplicaat (figuur 9).
Figuur 9: Reproduceerbaarheid van de exosoomisolatie via differentiële centrifugatie en staalvoorbereiding voor MS via detergent removal kolommen.
De grafieken tonen de verdeling aan van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen na isolatie door differentiële centrifugatie en voorbereiding voor MS via detergent removal kolommen. De drie experimenten worden steeds weergegeven in een andere kleur; blauw, rood en groen.
29
De algemene verdeling van de procentuele abundantie van de eiwitten wordt weergegeven,
zowel voor de exosoomstalen als voor de totale cellysaten, voor de vier cellijnen (figuur 10).
Figuur 10: Algemene verdeling van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen
en de totale cellysaten.
De grafieken geven de algemene verdeling weer van de procentuele abundantie van de eiwitten in de
exosoomstalen (blauw) en de totale cellysaten (rood) na exosoomisolatie via differentiële centrifugatie
gevolgd door voorbereiding voor MS door detergent removal kolommen. Dit wordt getoond voor de 4
cellijnen.
30
Verscheidene eiwitten zijn waarneembaar in alle vier de cellijnen en zijn afwezig of duidelijk
minder aanwezig in de totale cellysaten van de overeenkomstige cellijnen (tabel 3). Het
voorkomen van de eiwitten 4F2 cell-surface antigen heavy chain en glucocorticoïd receptor
wordt visueel weergegeven voor de HeLa cellijn (figuur 11). Vergelijkbare resultaten werden
bekomen voor de overige cellijnen, alsook voor de andere vernoemde eiwitten.
Tabel 3: Eiwitten specifiek aanwezig in de exosoomstalen van alle cellijnen.
Accessienummer
P62249
P15880
P08195
P04150
P04908
O60814
Q01650
Q15758
P11166
Eiwitnaam
40 S ribosomaal eiwit S16
40 S ribosomaal eiwit S2
4F2 cell-surface antigen heavy chain
Glucocorticoïd receptor
Histon H2A type 1-B/E
Histon H2B type 1-K
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
Neutral amino acid transporter B(0)
Solute carrier family 2, facilitated glucose transporter member 1
Tabel 3: Eiwitten die specifiek voorkomen in de exosoomstalen van de 4 cellijnen na isolatie door
differentiële centrifugatie en staalvoorbereiding voor MS via detergent removal kolommen. Deze
eiwitten werden nog niet geïdentificeerd in humaan CSV (25).
Figuur 11: Aanwezigheid van specifieke exosomale eiwitten in de HeLa cellijn.
De grafieken tonen de verdeling aan van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen
(blauw) en de totale cellysaten (rood). De blauwe cirkels tonen de aanwezigheid aan van 4F2 cell-surface
antigen heavy chain (4F2, links) en glucocorticoïd receptor (GR, rechts) in de exosoomstalen. Beide eiwitten werden niet geïdentificeerd in de totale cellysaten.
31
Alle vier de cellijnen bevatten ook steeds hoge aantallen heat shock cognate 71 kDa en verscheidene annexines (onder meer annexine A2, A3 en A4), maar deze eiwitten komen niet
meer voor in de exosoomstalen.
Ook worden cellijn-specifieke eiwitten gevonden die enkel aanwezig zijn in exosoomstalen
van één van de vier cellijnen (tabel 4). Deze eiwitten zijn ook duidelijk minder aanwezig in de
totale cellysaten van de overeenstemmende cellijnen.
Tabel 4. Cellijn-specifieke eiwitten.
MDA
Dermcidine
Heat shock cognate 71 kDa
HLA klasse 1 A2
Hornerine
Integrine alfa-3
Lactadherine *
Lysozyme C
Proteolipide protein 2
HeLa
Alkaline fosfatase
Annexine A6
Basigine
CD 109
CD 99
Flotilline-1
Histon H2AX
Histon H2B type 1-J
Podocalyxine
Ras-related protein Rab-7a
Ras-related protein Rab-1A
Ras-related protein Ral-A
Tubuline beta 4A keten
P81605
P11142
P01892
Q86YZ3
P26006
Q08431
P61626
Q04941
P05186
P08133
P35613
Q6YHK3
P14209
O75955
P16104
P06899
O00592
P51149
P62820
P11233
P04350
MCF7
40S ribosomaal S15a
Catenine alfa-1
CD63
Nucleoline
Ras GTPase activating like
protein
Semaphorine-3C
HepG2
Apolipoproteïne A1 *
Apolipoproteïne E *
Fibrinogeen alfa keten *
Fibrinogeen beta keten *
Fibrinogeen gamma keten
Fibronectine
P62244
P35221
P08962
P19338
Q13283
Q99985
P02647
P02649
P02671
P02675
P02679
P02751
Tabel 4: Cellijn-specifieke eiwitten waargenomen in exosoomstalen na isolatie door differentiële centrifugatie en staalvoorbereiding voor MS via detergent removal kolommen. Voor elke cellijn is links de eiwitnaam
weergegeven en rechts het accessienummer. De aangeduide eiwitten (*) werden ook reeds geïdentificeerd in
humaan CSV (25).
Voorts zijn ook eiwitten teruggevonden die duidelijk meer voorkomen in de exosoomstalen
dan in de totale cellysaten en dit steeds voor drie van de vier cellijnen, zoals CD44 antigen
(P16070), POTE ankyrine domein familielid F (A5A3E0), clusterine (P10909) e.a. (de
volledige lijst is als bijlage beschikbaar). Ook valt op dat de MDA en MCF7 cellijn, beide
afkomstig van een borst adenocarcinoom, meer gelijkenissen vertonen met de HeLa cellijn
dan met elkaar. Er is slechts één exosomaal eiwit dat uitsluitend voorkomt in de beide
borstkankercellijnen; MARCKS related protein (P49006).
32
3.3.2. Staalvoorbereiding door middel van in gel trypsinisatie
Exosomen van de vier verschillende kankercellijnen werden geïsoleerd door differentiële
centrifugatie (deel 2.2.3.) en voorbereid voor MS via in gel trypsinisatie (deel 2.4.1.3.). Dit
werd voor elke cellijn uitgevoerd in triplicaat (figuur 12).
Figuur 12: Reproduceerbaarheid van de exosoomisolatie via differentiële centrifugatie en
voorbereiding voor MS door in gel trypsinisatie.
De grafieken tonen de verdeling aan van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen na isolatie via differentiële centrifugatie en voorbereiding voor MS door in gel trypsinisatie. De drie experimenten worden steeds weergegeven in een andere kleur; blauw, rood en groen.
De grafieken worden weergegeven voor de 4 cellijnen.
33
De algemene verdeling van de procentuele abundantie van de eiwitten aanwezig in de exosoomstalen en de totale cellysaten worden getoond voor de vier cellijnen (figuur 13).
Figuur 13: Algemene verdeling van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen
en totale cellysaten na isolatie door differentiële centrifugatie en voorbereiding voor MS via in gel
trypsinisatie.
De grafieken tonen de verdeling aan van de procentuele abundantie van de eiwitten in de exosoomstalen
(blauw) en de totale cellysaten (rood). Dit wordt weergegeven voor elke cellijn afzonderlijk.
Verschillende eiwitten zijn waarneembaar in de exosoomstalen van alle vier de cellijnen en
deze zijn afwezig in de totale cellysaten; glucocorticoïd receptor (P04150) en POTE ankyrine
domein familielid F (A5A3E0). Ook werden steeds eiwitten afkomstig van de behandeling
van de stalen weergevonden in de exosoomstalen zoals keratines, hornerine en dermcidine,
die afwezig waren in de totale cellysaten. Er werden enkel cellijn-specifieke eiwitten, aangetroffen in hoge mate in de exosoomstalen en afwezig of weinig aanwezig in de totale cellysaten, gevonden voor de HeLa en HepG2 cellijn (tabel 5).
34
Tabel 5: Cellijn-specifieke eiwitten gevonden na exosoomisolatie door differentiële centrifugatie en voorbereiding voor MS via in gel trypsinisatie.
HepG2
Alfa-2-macroglobuline
Fatty acid synthase
Fibrinogeen alfa keten *
Galectine-3-bindend eiwit
P01023
P49327
P02671
Q08380
HeLa
4F2 cell-surface antigen heavy chain
Annexine A2
Filaggrine-2
Histon H2B type 1-K
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
Neutral amino acid transporter B(0)
Sodium/pottassium-transporting ATPase subunit 1 *
Transferrine receptor protein 1 *
P08195
P07355
Q5D862
O60814
Q01650
Q15758
P05023
P02786
Tabel 5: Cellijn-specifieke eiwitten waargenomen in exosoomstalen (HepG2 en HeLa cellijn) na isolatie door
differentiële centrifugatie en staalvoorbereiding voor MS via in gel trypsinisatie. Links wordt de eiwitnaam
weergegeven, rechts het accessienummer. De aangeduide eiwitten (*) werden ook reeds geïdentificeerd in
humaan CSV (25).
Op basis van de exosomale eiwitten, bekomen door de verscheidene isolatiemethoden,
werden exosoomsignaturen opgesteld voor de vier cellijnen (zie bijlage). Hiernaast werd ook
gekeken naar alle eiwitten geïdentificeerd in de exosoomstalen. Ongeveer de helft van deze
eiwitten (gemiddeld 46 tot 59%) waren louter aanwezig in de exosoomstalen en afwezig in de
totale cellysaten. Hierbij werd een verband opgemerkt tussen de eiwitinhoud van de
verschillende cellijnen (figuur 14). Hiervoor werd geen gebruik gemaakt van het aantal
spectra maar louter van de aanwezigheid van een eiwit. Het wil echter niet zeggen dat
wanneer een eiwit niet geïdentificeerd wordt, het effectief ook afwezig is in het staal.
Figuur 14: Overeenkomst van de exosomale eiwitten van de vier cellijnen.
De verdeling van de exosomale eiwitten wordt weergegeven in een Venndiagram voor de vier cellijnen.
Hierbij wordt steeds het aantal geïdentificeerde eiwitten in de exosoomstalen weergegeven. Zo kan men
het aantal unieke en gemeenschappelijke exosomale eiwitten aflezen voor deze cellijnen.
35
3.4. SILAC labeling en analyse van het cellulaire secr etoom
HeLa cellen werden gelabeld met zwaar en licht gelabelde arginines en lysines in een 1/1
verhouding (zie deel 2.1.5.) waarna exosoomisolatie gebeurde door differentiële centrifugatie,
alsook cellulaire secretoomisolatie (deel 2.1.6.). Hiervoor werden de cellen eerst 24 h serumvrij geplaatst. Deze experimenten werden uitgevoerd in triplicaat.
3.4.1. Vergelijking exosoomstalen met de geïsoleerde cellulaire secretomen
De bekomen cellulaire secretomen werden vergeleken met de exosoomstalen bekomen door
differentiële centrifugatie in combinatie met detergent removal kolommen. Enkele exosomale
eiwitten, die duidelijk meer aanwezig zijn in de exosoomstalen dan in de totale cellysaten,
werden ook aangetroffen in het secretoom (tabel 6).
Tabel 6: Exosomale eiwitten aangetroffen in het secretoom
P10909
P49327
P21333
Q08380
P04150
A5A3E0
Clusterine
Fatty acid synthase
Filamine A
Galectine-3 bindend proteïne
Glucocorticoïd receptor
POTE ankyrine domein familie lid F
S
E
S
S
S=E
S
Tabel 6: Exosomale eiwitten weergevonden in de secretomen van de HeLa cellijn. Links wordt het
accessienummer weergegeven, in het midden de eiwitnaam en rechts of het eiwit voornamelijk voorkomt in
de secretomen (S) of in de exosoomstalen na isolatie door middel van differentiële centrifugatie in combinatie
met detergent removal kolommen (E).
3.4.2. Kwantificatie
Distributiecurves werden opgesteld, na SILAC labeling, zowel voor de exosoomstalen als
voor de cellulaire secretomen. Ze tonen de distributie van de eiwitten die zich bevinden tussen
de 2 limieten van het 95% betrouwbaarheidsinterval dat werd opgesteld gebruik makend van
alle data, alsook voor het interval dat werd berekend via de selectie van waarden (L/H = -1;1).
Deze curves zijn voor de exosoomstalen, voor twee van de drie experimenten, weergegeven
(figuur 15). De derde herhaling van het experiment gaf een vergelijkbaar resultaat als de bovenste curve (bijlage). Voor de secretomen worden deze distributiecurves, voor één experiment, weergegeven (figuur 16). De twee herhalingen van dit experiment gaven vergelijkbare
curves (bijlage).
36
Figuur 15: Distributie van de eiwitten in de exosoomstalen na SILAC labeling.
De distributiecurves van de eiwitten van de exosoomstalen, na SILAC labeling, worden getoond voor de
brede limieten (rood) en de nauwe limieten (blauw). Elke grafiek toont een herhaling van een experiment.
Figuur 16: Distributie van de eiwitten in de secretoomstalen na SILAC labeling.
De distributiecurves van de eiwitten in het cellulaire secretoomstaal, na SILAC labeling, worden getoond
voor de brede limieten (rood) en de nauwe limieten (blauw).
37
De eiwitten die terug te vinden waren binnen het nauwe betrouwbaarheidsinterval, waren met
95% zekerheid afkomstig van de cellijnen en niet van het cultuurmedium. Hierbij werd zowel
gekeken naar de eiwitten weergevonden in de exosoomstalen als deze in de cellulaire secretomen. Bijna de helft (43%) van de eiwitten geïdentificeerd in de exosoomstalen, waren afwezig in de cellulaire secretomen (tabel 7).
Tabel 7: Exosomale eiwitten weergevonden in de SILAC gelabelde exosoomstalen.
P62241
P15880
P62701
P08195
P26373
P84098
P62917
P04083
P07355
P08758
Q562R1
P16070
O43854
Q9UBI6
P01891
P01889
Q01650
P29966
A6NIZ1
P08134
P05023
40S ribosomal protein S2
40S ribosomal protein S4
40S ribosomal protein S8
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60S ribosomal protein L13
60S ribosomal protein L19
60S ribosomal protein L8
Annexin A1
Annexin A2
Annexin A5
Beta-actin-like protein 2
CD44 antigen
EGF-like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3 *
Guanine nucleotide-binding protein G(I)/G(S)/G(O) subunit gamma-12
HLA class I histocompatibility antigen, A-68 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, B-7
Large neutral amino acids transporter small subunit 1
Myristoylated alanine-rich C-kinase substrate
Ras-related protein Rap-1b-like protein
Rho-related GTP-binding protein RhoC
Sodium/potassium-transporting ATPase subunit alpha-1 *
Tabel 7: Exosomale eiwitten weergevonden in de SILAC gelabelde exosoomstalen en afwezig in de SILAC
gelabelde secretoomstalen. Links wordt het accessienummer weergegeven en rechts de eiwitnaam. De aangeduide eiwitten (*) werden ook reeds geïdentificeerd in humaan CSV (25).
3.5.
ExoCarta
De geïdentificeerde eiwitten uit dit onderzoek, zowel voor de exosoom-, totale cellysaat- en
cellulaire secretoomstalen, werden vergeleken met de online databank ExoCarta. Hierbij
werden 879 gemeenschappelijke humane eiwitten teruggevonden en hiervan waren 47
eiwitten geïdentificeerd als specifieke exosoomeiwitten (bijlage).
38
3.6.
Validatie door Western blotting
Validatie van de exosoomisolatie werd uitgevoerd via Western blotting en analyse met het
Odyssey systeem (LI-COR, Odyssey). Als primair antilichaam werd een gekende exosomale
merker, CD63 (~53 kDa), gebruikt en tubuline (~51 kDa) aangewend als ladingscontrole (21).
Hierbij werden de geïsoleerde exosomen, bekomen door differentiële centrifugatie en de
Exoquick-TC kit, van de MDA en MCF7 cellijn vergeleken met hun totale cellysaten (figuur
17).
Figuur 17: Validatie exosoomisolatie – Odyssey systeem.
Western blot met CD63 (groen) en tubuline (rood) als primair antilichaam met 1) cellysaat - MCF7
cellen, 2) exosomen na isolatie door differentiële centrifugatie (DC) – MCF7 cellen, 3) exosomen
na isolatie door Exoquick-TC – MCF7 cellen, 4) cellysaat – MDA cellen, 5) exosomen na isolatie
door DC – MDA cellen, 6) exosomen na isolatie door Exoquick-TC – MDA cellen.
Het moleculair gewicht van de merkers wordt weergegeven in kDa.
Dit experiment werd herhaald met een meer gevoelige methode gebaseerd op enhanced
chemiluminiscence (ECL). Hierbij werden de exosomale merkers CD63 (figuur 18) en CD81
(bijlage) aangewend als primair antilichaam bij de exosoomstalen afkomstig van isolatie door
middel van differentiële centrifugatie (21). Voor de exosoomstalen geïsoleerd via de
Exoquick-TC kit werd enkel CD63 als primair antilichaam gebruikt (bijlage).
39
Figuur 18: Validatie exosoomisolatie – ECL systeem.
Western blot met CD63 als primair antilichaam met laan 1) exosomen - MDA cellen, 2) exosomen –
MCF7 cellen, 3) exosomen – HeLa cellen, 4) exosomen – HepG2 cellen, 5) cellysaat – MDA cellen,
6) cellysaat – MCF7 cellen, 7) cellysaat – HeLa cellen, 8) cellysaat – HepG2 cellen.
Het moleculair gewicht van de merkers wordt weergegeven in kDa.
40
4.
BESPREKING
Exosomen zijn membraanvesikels die vrijgesteld worden door verscheidene celtypes en reeds
werden bestudeerd in verschillende pathologische aandoeningen zoals vasculaire ziekten,
bacteriële infecties en kanker (13). Ze bevatten specifieke eiwitten, lipiden en genetisch
materiaal en oefenen verschillende biologische functies uit (3, 9). Onderzoek naar exosomen
is recent zeer populair geworden door de mogelijkheid hen aan te wenden als diagnostisch
middel en voor nieuwe therapiemogelijkheden (2, 5).
In deze studie werden exosomen geïsoleerd van verschillende humane kankercellijnen
gebruikmakend van twee verschillende isolatiemethoden. Het doel was om een vergelijking te
maken van de eiwitinhoud van exosomen afkomstig van kankercellen met een verschillende
oorsprong en agressiegraad en zo gelijkenissen alsook verschillen aan te tonen. Ook werd een
vergelijking gemaakt met totale cellysaten van de cellijnen en het secretoom van de HeLa
cellijn. De twee aangewende isolatiemethoden werden vergeleken op basis van de opbrengst,
zuiverheid en herhaalbaarheid.
Een eerste uitdaging bestond uit het exosoomvrij maken van het medium gebruikt om cellen
in cultuur te houden. Hierbij werden verschillende methoden uitgetest en vergeleken;
differentiële centrifugatie in combinatie met filtratie, de Amicon stirred cell en aangekocht
exosoomvrij serum van het SBI. Er werd uitgegaan van differentiële centrifugatie van
medium met 10% FKS. Dit gaf initieel goede resultaten en hiervoor was ook alle materiaal
voorhanden. Daar steeds weinig medium tegelijk geprepareerd kon worden en de
groeisnelheid van de cellen afnam, werd vervolgens overgestapt naar de methode van Théry
et al., waarbij uitgegaan werd van medium met 20% FKS wat na centrifugatie aangelengd
werd tot het medium 10% FKS bevatte (20). Hierdoor verdubbelde de opbrengst van het
geprepareerde medium en de groeisnelheid van de cellen nam terug toe. Deze
centrifugatiemethode werd gecombineerd met filtratie ter compensatie voor de extra
hoeveelheid serum. Deze methode reduceerde de hoeveelheid exosomen aanwezig in het
medium aanzienlijk, zoals aangetoond via Western blotting, en daarom werd ze aangewend in
het verder onderzoek.
De methode steunend op het gebruik van de Amicon stirred cell werd tevens uitgetest, dit in
samenwerking met collega’s van het VIB in Zwijnaarde. Ook deze methode resulteerde in een
duidelijke reductie van exosomen in het medium, maar had echter enkele nadelen. Dit toestel
41
was niet voorhanden in ons labo wat dus de aankoop ervan noodzakelijk maakte. Ook kan met
dit toestel slechts 200 ml medium tegelijk behandeld worden, waarna ook nog een
bijkomende filtratiestap nodig is daar de eerste niet steriel verloopt. Wegens deze
verschillende nadelen hebben we niet geopteerd voor deze methode.
Ten slotte werd ook een vergelijking gemaakt met aangekocht exosoomvrij serum van het
SBI. Dit serum bevatte echter nog meer exosomaal materiaal dan medium dat exosoomvrij
werd gemaakt via de overige twee methoden en zou hiernaast ook steeds een dure aankoop
vormen waardoor hier geen verder gebruik van gemaakt werd.
Verder vormde de achtergrond van heel wat serumeiwitten na isolatie van exosomen van
MDA en MCF7 cellen met de Exoquick-TC kit initieel een probleem (tabel 1). Hierbij
werden twee methoden gebruikt om dit te omzeilen.
Een eerste methode was om de cellen 24 uur voor isolatie van exosomen serumvrij te
plaatsen. Dit resulteerde in veel minder achtergrond van serumeiwitten, aangetoond door
middel van MS analyse. Daarom werd niet uitgekeken naar eventuele langere tijdstippen.
Een tweede methode bestond uit SILAC labeling van de HeLa cellen waardoor via MS een
onderscheid gemaakt kon worden tussen de eiwitten afkomstig van de cellen en deze van het
serum. Uit dit experiment bleek dat in de exosoomstalen bekomen door differentiële
centrifugatie in combinatie met detergent removal kolommen nog steeds een grote
meerderheid van de eiwitten afkomstig is van het serum. Enkel voor de derde herhaling van
dit experiment was contaminatie met serumeiwitten gering. Dit toont aan dat verdere
optimalisatie van de isolatietechniek alsook eventueel een introductie van extra wasstappen
noodzakelijk is om deze contaminatie tegen te gaan. Echter, in tegenstelling tot de
exosoomstalen, bevatten de secretoomstalen opvallend minder serumeiwitten. Dit kan
eventueel verklaard worden daar secretomen veel meer eiwitmateriaal bevatten, in
tegenstelling tot exosomen, en hierdoor deze eiwitten meer abundant aanwezig zullen zijn in
de stalen ten opzichte van de serumeiwitten en zo sneller opgepikt via MS.
Hoewel andere onderzoeksgroepen dit probleem niet aankaarten, wordt via dit experiment
duidelijk dat er, voor deze isolatiemethode, toch nog veel achtergrond van serumeiwitten
aanwezig is, wat de identificatie van exosomale eiwitten bemoeilijkt. Het is dus aangeraden
om in de toekomst meer onderzoek uit te voeren omtrent dit gegeven en te zoeken naar
alternatieven om deze contaminatie te beperken.
42
Exosomen werden geïsoleerd gebruik makend van twee isolatiemethoden; differentiële
centrifugatie en isolatie aan de hand van de Exoquick-TC kit. Deze isolatiemethoden kunnen
vergeleken worden op basis van de opbrengst, zuiverheid en herhaalbaarheid. Hier moet
echter rekening gehouden worden met de verschillende voorbereiding van de stalen voor MS.
Voor de differentiële centrifugatiemethode was het reduceren van de concentratie van het
detergent SDS met detergent removal kolommen voldoende. Echter, bij de Exoquick-TC kit
was er nood aan SDS-PAGE om ook de bestanddelen van de Exoquick-TC-oplossing te
verwijderen die storen voor trypsine digestie en LC-MS/MS analyse. Deze verschillen in
voorbereiding kunnen eventueel ook een effect hebben op de resultaten. Daarom werden
stalen na isolatie aan de hand van de differentiële centrifugatie methode voorbereid voor MS
zowel door detergent removal kolommen als door in gel digest om het eventuele effect van
deze verschillende voorbereidingsmethoden na te gaan. Hieruit blijkt dat het gebruik van in
gel trypsinisatie negatieve gevolgen heeft voor de bekomen resultaten. De opbrengst is voor
alle cellijnen, behalve de MCF7 cellijn, lager bij in gel trypsinisatie in vergelijking met de
detergent removal kolommen. Ook blijkt voor deze eerste MS voorbereidingsmethode de
reproduceerbaarheid geringer te zijn. Hiernaast zijn tevens steeds eiwitten aanwezig in de
stalen afkomstig van de manuele behandeling waardoor de in gel trypsinisatie ook op het vlak
van zuiverheid slechter scoort dan de detergent removal kolommen. Algemeen is het dus
aangewezen om, indien mogelijk, gebruik te maken van detergent removal kolommen.
Hiermee rekening houdende, blijkt dat de opbrengst en reproduceerbaarheid van
exosoomisolatie door de Exoquick-TC kit nog lager zijn dan bij de in gel trypsinisatie na
differentiële centrifugatie. Voor elke cellijn is steeds maar één isolatie geslaagd. Ook blijft het
probleem van de aanwezigheid van contaminerende eiwitten, afkomstig van manuele
behandeling, in de stalen aanwezig. Uit deze bevindingen blijkt dat de Exoquick-TC kit geen
ideale methode is voor exosoomisolatie, wat in sterk contrast staat met de bevindingen van
Taylor et al (26). Zij isoleerden exosomen uit ascites en duiden de Exoquick-TC kit aan als de
isolatiemethode voor exosomen die de hoogste zuiverheid en opbrengst oplevert. Khan et al.
beschrijven ook een geslaagde exosoomisolatie uit serum via de Exoquick-TC kit (27).
Echter, Xiao et al. halen aan dat exosoomisolatie door middel van Exoquick-TC precipitatie,
van exosomen uit celcultuur, resulteert in onvoldoende aanrijking van exosomen, wat
overeenstemt met de resultaten van ons experiment (8). Uit deze sterke contradictie kunnen
we afleiden dat de Exoquick-TC isolatiemethode geschikt is voor exosoomisolatie uit
patiëntstalen (ascites, serum, urine e.a.) maar geen ideale methode is voor exosoomisolatie uit
43
cultuurmedia.
De Exoquick-TC kit werd tevens reeds aangehaald als een snelle methode voor
exosoomisolatie (28). Echter door de essentiële incubatiestap van minimum 12 h, loopt de
tijdsduur al gauw op en is het sneller om gebruik te maken van differentiële centrifugatie. Wel
is exosoomisolatie via de Exoquick-TC kit minder arbeidsintensief. Een ander voordeel is ook
dat veel minder startmateriaal noodzakelijk is, wat zeker voordelig is wanneer men uitgaat
van patiëntenmateriaal.
De exosoominhoud van de verschillende, geselecteerde cellijnen kan vergeleken worden op
eiwitniveau op basis van de verscheidene geïdentificeerde exosomale eiwitten per cellijn.
Deze geïdentificeerde exosomale eiwitten vertonen veel gelijkenissen voor de verscheidene
isolatiemethoden, waarbij vaak dezelfde eiwitten naar voor kwamen. De differentiële
centrifugatiemethode levert duidelijk de meeste resultaten op.
Deze exosomale eiwitten werden bekomen door een vergelijking te maken tussen de eiwitten
weergevonden in de exosoomstalen en deze in de totale cellysaten. Ook werd een vergelijking
gemaakt met het cellulair secretoom voor de HeLa cellijn. Zo werden enkel de eiwitten die
duidelijk meer aanwezig waren in de exosoomstalen en afwezig of duidelijk minder aanwezig
in de totale cellysaten en het cellulair secretoom benoemd als exosomale eiwitten. Eiwitten
die even sterk naar voor kwamen in de totale cellysaten (clathrine heavy chain 1, annexine
A2, e.a.) en celluaire secretomen (filamine A, clusterine, e.a.) werden niet aangeduid als
exosomale eiwitten.
De exosomale eiwitten die steeds terugkomen in alle cellijnen zijn de glucocorticoïd receptor,
4F2 cell-surface antigen heavy chain, histoneiwitten (histon H2A type 1-B/E, histon H2B type
1-K), ribosomale eiwitten (40 S ribosomaal eiwit S16, 40 S ribosomaal eiwit S2) en
transporters (large neutral amino acid transporter small subunit 1, neutral amino acid
transporter B(0), solute carrier family 2, facilitated glucose transporter member 1). Aangezien
deze eiwitten steeds voorkomen in alle cellijnen, kan men spreken van gemeenschappelijke
exosomale eiwitten die bijdragen tot algemene exosomale structuren en/of functies. Alsook
worden eiwitten weergevonden in alle cellijnen of 3 van de 4 cellijnen die bijdragen tot het
kankerfenotype van de cellijnen zoals 4F2 cell-surface antigen heavy chain en CD44 antigen.
Ze dragen bij tot het kankerproces door neoplastische celgroei, proliferatie en invasie.
Hiernaast werden, in enkele cellijnen, eiwitten weergevonden die specifiek instaan voor de
vesikelformatie en vesiculair transport; de Ras-related eiwitten Rab-5C (vesiculair transport),
44
Rab-35 (vesikel formatie, transport, aanhechting en fusie) en Rab-7a (vesiculair transport) en
flottiline-1 (vesikel formatie). Al deze eiwitten zijn reeds gekend als exosomale eiwitten in de
ExoCarta databank.
Naast deze geconserveerde, gemeenschappelijke set van eiwitten, beschikken de exosomen
van elke cellijn ook over unieke eiwitten afkomstig van hun producerende (kanker)cel.
Enerzijds kunnen deze eiwitten een functie vervullen gerelateerd aan de oorspronkelijke
functie van de cel. Dit wordt vooral duidelijk voor de exosomen afkomstig van de HepG2
cellijn; ze beschikken over eiwitten die specifiek instaan voor functies die, in normale
omstandigheden,
uitgeoefend
worden
door
levercellen
zoals
cholesteroltransport
(apolipoproteïne A-I), katabolisme van lipoproteïne partikels (apolipoproteïne E),
internalisatie van LDL partikels (apolipoproteïne B-100) en formatie van lange vetzuurketens
(vetzuursynthase). Anderzijds kunnen deze unieke eiwitten ook bijdragen tot het
kankerfenotype van de cel. Enkele voorbeelden hiervan zijn galectine-3-bindend eiwit
(HepG2), basigine en podocalyxine (HeLa) en CD63 antigen (MCF7).
Ten slotte kan, voor elke cellijn, op basis van deze geconserveerde set van eiwitten en de
unieke eiwitten een exosoomsignatuur opgesteld worden, bestaande uit alle eiwitten die
specifiek voorkomen in de exosomen van deze cellijn. Hieruit blijkt dat elke cellijn
gelijkenissen heeft met de andere drie cellijnen, maar dat er ook veel onderlinge verschillen
waarneembaar zijn. Dit laatste is duidelijk waarneembaar voor de MDA en MCF7 cellijn.
Deze cellijnen zijn beide afkomstig van een borstcarcinoom, maar vertonen een verschillende
graad van agressie. Naast de geconserveerde set van eiwitten hebben de exosomen van deze
cellijnen slechts één exosomaal eiwit gemeenschappelijk; het MARCKS gerelateerd eiwit. Dit
eiwit speelt een rol in de migratie van kankercellen. Hieruit blijkt dat de eiwitinhoud van
exosomen, gesecreteerd door cellen met een zelfde biologische afkomst, sterk kan verschillen.
Dit roept het vermoeden op dat de exosomale eiwitinhoud gecorreleerd is met een andere
factor, zoals de agressiegraad van de cel van herkomst.
Verdere vergelijking van de cellijnen op basis van de volledige set van geïdentificeerde
eiwitten in de exosoomstalen bevestigt deze eerdere stelling. De MDA en MCF7 cellijnen
vertonen nog steeds een geringe overeenkomst. Echter, de MCF7 cellijn toont meer
gelijkenissen met de HeLa en HepG2 cellijn, in tegenstelling tot de MDA cellijn die steeds
weinig gelijkenissen vertoont met de andere cellijnen. Dit spreekt de eerdere stelling omtrent
de correlatie tussen exosoominhoud en agressiegraad deels tegen.
45
Indien uit de opgestelde exosoomsignaturen van deze verscheidene kankercellijnen specifieke
diagnostische biomerkers willen geïdentificeerd worden, is het noodzakelijk om eerst elk van
deze signaturen te vergelijken met de exosoomsignatuur van een passende controle cellijn.
Hierbij kan bijvoorbeeld voor de MDA en MCF7 cellijnen gebruik gemaakt worden van
humane borst epitheliale cellen (HMEC). Op deze wijze kan nagegaan worden welke
exosomale eiwitten specifiek voorkomen in de exosomen afkomstig van de maligne cel en
afwezig zijn in de exosomen van de normale cel en zo mogelijks aangewend kunnen worden
als biomerker.
Validatie van de exosoomisolatie aan de hand van Western blotting van gekende exosomale
eiwitten (CD63, CD81) met het Odyssey systeem gaf slechts weinig resultaat. Enkel voor één
cellijn (MCF7) werd verrijking aangetoond van CD63 na exosoomisolatie met de ExoquickTC kit. Het materiaal bekomen na differentiële centrifugatie was te beperkt om aanwezigheid
van CD63 aan te tonen. Hiervoor werd geopteerd om een meer gevoelige techniek te gebruiken; de ECL methode. Hierbij werd een zwak signaal voor CD63 aangetoond voor enkele cellijnen (MDA, MCF7) na exosoomisolatie door differentiële centrifugatie, maar was geen
signaal waarneembaar voor de Exoquick-TC stalen. Ook was een signaal voor CD81 afwezig
in alle stalen. De MS resultaten ondersteunen deels deze uitkomst; enkel CD63 wordt geïdentificeerd in de MCF7 cellijn na isolatie door differentiële centrifugatie. De exosomale merker
CD81 werd in geen van de exosoomstalen geïdentificeerd. Deze bevindingen worden gesteund door twee andere papers, die ook geen CD63 of CD81 identificeerden via MS (13, 18).
Dit kan dus twijfels oproepen bij de benoeming van deze eiwitten als algemene exosomale
merkers.
46
ALGEMEEN BESLUIT
Exosomen van de vier geselecteerde kankercellijnen (MDA, MCF7, HeLa en HepG2 cellijn)
werden succesvol geïsoleerd. Hieruit bleek dat het aangewezen is om gebruik te maken van
differentiële centrifugatie voor exosoomisolatie uit celcultuurmedia. Deze methode leidde tot
een betere reproduceerbaarheid, opbrengst en zuiverheid in vergelijking met de Exoquick-TC
kit. Er is echter nog sprake van contaminatie met serumeiwitten, ondanks de aangewende
maatregelen, wat de identificatie van exosomale eiwitten bemoeilijkt. Ook wordt, indien
mogelijk, beter gebruik gemaakt van detergent removal kolommen, in tegenstelling tot in gel
trypsinisatie, als staalvoorbereiding voor massaspectrometrie.
Exosoomstalen werden vergeleken met hun totale cellysaten en cellulaire secretomen op basis
van de resultaten bekomen door massaspectrometrische technieken, zodat exosomale eiwitten
geïdentificeerd
werden.
Hierbij
kan
een
onderscheid
gemaakt
worden
tussen
gemeenschappelijke, geconserveerde exosomale eiwitten en unieke exosomale eiwitten. Deze
eiwitten vervullen een functie binnen de exosoombiogenese en transport of een specifieke
functie van hun afgeleide cel. Op basis van deze geïdentificeerde exosomale eiwitten kon
voor elke cellijn een exosoomsignatuur opgesteld worden.
Aan de hand van deze verschillende exosoomsignaturen werd duidelijk dat de eiwitinhoud
van exosomen afkomstig van cellen met eenzelfde biologische herkomst niet noodzakelijk
gelijk is. Cellen met eenzelfde herkomst maar met een verschillende graad van agressie
(MDA en MCF7) vertoonden zo slechts geringe gelijkenissen met elkaar.
Samenvattend kunnen we stellen dat het mogelijk is om exosomen succesvol te isoleren uit
celcultuurmedia van verschillende cellijnen en hun eiwitinhoud te achterhalen met
massaspectrometrische technieken. Indien een vergelijking wordt gemaakt van de bekomen
data met exosomale eiwitten afkomstig van de corresponderende normale cellen, zou dit
kunnen leiden tot identificatie van nieuwe diagnostische biomerkers.
47
REFERENTIELIJST
1. World Health Organisation. (2007). The World Health's Organisation fight against cancer:
Strategies that prevent, cure and care. www.who.int.
2. Hanahan D, Weinberg RA. (2000). The hallmarks of cancer. Cell. 100(1):57-70.
3. Sandvig K, Llorente A. (2012). Proteomic analysis of microvesicles released by the human
prostate cancer cell line PC-3. Molecular & cellular proteomics. 11(7):M111 012914.
4. Velonas VM, Woo HH, Remedios CG, Assinder SJ. (2013). Current status of biomarkers
for prostate cancer. International journal of molecular sciences. 14(6):11034-11060.
5. Welton JL, Khanna S, Giles PJ, Brennan P, Brewis IA, Staffurth J, et al. (2010).
Proteomics analysis of bladder cancer exosomes. Molecular & cellular proteomics.
9(6):1324-1338.
6. Chen CL, Lai YF, Tang P, Chien KY, Yu JS, Tsai CH, et al. (2012). Comparative and
targeted proteomic analyses of urinary microparticles from bladder cancer and hernia patients.
Journal of proteome research. 11(12):5611-5629.
7. Rappa G, Mercapide J, Anzanello F, Pope RM, Lorico A. (2013). Biochemical and
biological characterization of exosomes containing prominin-1/CD133. Molecular cancer.
12:62.
8. Xiao D, Ohlendorf J, Chen Y, Taylor DD, Rai SN, Waigel S, et al. (2012). Identifying
mRNA, microRNA and protein profiles of melanoma exosomes. PloS one. 7(10):e46874.
9. Mathivanan S, Lim JW, Tauro BJ, Ji H, Moritz RL, Simpson RJ. (2010). Proteomics
analysis of A33 immunoaffinity-purified exosomes released from the human colon tumor cell
line LIM1215 reveals a tissue-specific protein signature. Molecular & cellular proteomics.
9(2):197-208.
10. Garnier D, Jabado N, Rak J. (2013). Extracellular vesicles as prospective carriers of
oncogenic protein signatures in adult and paediatric brain tumours. Proteomics. 13(1011):1595-1607.
11. Palmisano G, Jensen SS, Le Bihan MC, Laine J, McGuire JN, Pociot F, et al. (2012).
Characterization of membrane-shed microvesicles from cytokine-stimulated beta-cells using
proteomics strategies. Molecular & cellular proteomics. 11(8):230-243.
12. Yang C, Robbins PD. (2011). The roles of tumor-derived exosomes in cancer
pathogenesis. Clinical & developmental immunology. 2011:842849.
13. Hosseini-Beheshti E, Pham S, Adomat H, Li N, Guns EST. (2012). Exosomes as
Biomarker Enriched Microvesicles: Characterization of Exosomal Proteins Derived from a
Panel of Prostate Cell Lines with Distinct AR Phenotypes. Molecular & cellular proteomics.
11(10):863-885.
14. Henderson MC, Azorsa DO. (2012). The genomic and proteomic content of cancer cellderived exosomes. Frontiers in oncology. 2:38.
15. Lasser C, Eldh M, Lotvall J. (2012). Isolation and characterization of RNA-containing
exosomes. Journal of visualized experiments. 2012(59):e3037.
16. Choi DS, Kim DK, Kim YK, Gho YS. (2013). Proteomics, transcriptomics and lipidomics
of exosomes and ectosomes. Proteomics. 13:1554-1571.
17. Skog J, Wurdinger T, van Rijn S, Meijer DH, Gainche L, Sena-Esteves M, et al. (2008).
Glioblastoma microvesicles transport RNA and proteins that promote tumour growth and
provide diagnostic biomarkers. Nature cell biology. 10(12):1470-1476.
18. Simona F, Laura S, Simona T, Riccardo A. (2013). Contribution of proteomics to
understanding the role of tumor-derived exosomes in cancer progression: state of the art and
new perspectives. Proteomics. 13:1581-1594.
19. Koga K, Matsumoto K, Akiyoshi T, Kubo M, Yamanaka N, Tasaki A, et al. (2005).
Purification, characterization and biological significance of tumor-derived exosomes.
48
Anticancer research. 25(6A):3703-3707.
20. Théry C, Amigorena S, Raposo G, Clayton A. (2006). Isolation and characterization of
exosomes from cell culture supernatants and biological fluids. Current protocols in cell
biology. Chapter 3(Unit 3.22):1-29.
21. Mathivanan S, Fahner CJ, Reid GE, Simpson RJ. (2012). ExoCarta 2012: database of
exosomal proteins, RNA and lipids. Nucleic acids research. 40:D1241-1244.
22. Zhuang X, Xiang X, Grizzle W, Sun D, Zhang S, Axtell RC, et al. (2011). Treatment of
brain inflammatory diseases by delivering exosome encapsulated anti-inflammatory drugs
from the nasal region to the brain. Molecular therapy : the journal of the American Society of
Gene Therapy. 19(10):1769-1779.
23. Bereman MS, Egertson JD, MacCoss MJ. (2011). Comparison between procedures using
SDS for shotgun proteomic analyses of complex samples. Proteomics. 11(14):2931-2935.
24. Helsens K, Colaert N, Barsnes H, Muth T, Flikka K, Staes A, et al. (2010). ms_lims, a
simple yet powerful open source laboratory information management system for MS-driven
proteomics. Proteomics. 10(6):1261-1264.
25. Chiasserini D, van Weering JR, Piersma SR, Pham TV, Malekzadeh A, Teunissen CE, et
al. (2014). Proteomic analysis of cerebrospinal fluid extracellular vesicles: A comprehensive
dataset. Journal of proteomics. http://dx.doi.org/10.1016/j.jprot.2014.04.028
26. Taylor DD, Zacharias W, Gercel-Taylor C. (2011). Exosome isolation for proteomic
analyses and RNA profiling. Methods in molecular biology. 728:235-246.
27. Khan S, Bennit HF, Turay D, Perez M, Mirshahidi S, Yuan Y, et al. (2014). Early
diagnostic value of survivin and its alternative splice variants in breast cancer. BMC cancer.
14:176.
28. Yamada T, Inoshima Y, Matsuda T, Ishiguro N. (2012). Comparison of methods for
isolating exosomes from bovine milk. The Journal of veterinary medical science/the Japanese
Society of Veterinary Science. 74(11):1523-1525.
49
BIJLAGE
Tabel 1. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via Exoquick TC.
Tabel 2. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via differentiële centrifugatie
in combinatie met detergent removal kolommen.
Tabel 3. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via differentiële centrifugatie
in combinatie met in gel trypsinisatie.
Tabel 4. Exosoomsignatuur van de MDA cellijn.
Tabel 5. Exosoomsignatuur van de MCF7 cellijn.
Tabel 6. Exosoomsignatuur van de HeLa cellijn.
Tabel 7. Exosoomsignatuur van de HepG2 cellijn.
Tabel 8. Exosoomeiwitten gemeenschappelijk met de databank Exocarta.
Figuur 1. Distributiecurves van de exosoomstalen na SILAC labeling.
Figuur 2. Distributiecurves van de secretoomstalen na SILAC labeling.
Figuur 3. Validatie exosoomisolatie via differentiële centrifugatie – ECL systeem.
Figuur 4. Validatie exosoomisolatie via Exoquick TC – ECL systeem.
Tabel 1. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via Exoquick TC.
Aanwezig in 2 van de 3 cellijnen
P04114
Q00610
P01024
P02751
P07996
P07437
P04004
Apolipoproteine B100
Clathrine heavy chain 1
Complement 3
Fibronectine
Thrombospondine-1
Tubuline beta keten
Vitronectine
MDA en HepG2
MCF7 en HepG2
MDA en HepG2
MDA en HepG2
MDA en HepG2
MCF7 en HepG2
MDA en HepG2
Tabel 1: Eiwitten die voorkomen in de exosoomstalen van 2 van de 4 cellijnen na isolatie door
Exoquick TC. De eiwitten zijn steeds duidelijk meer aanwezig in de exosoomstalen dan in de totale
cellysaten voor de HepG2 cellijn, dit in tegenstelling voor de MCF7 en MDA cellijn. In de tabel
wordt links het accessienummer weergegeven, in het midden de eiwitnaam en rechts in welke
cellijnen deze eiwitten voorkomen.
Tabel 2. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via differentiële
centrifugatie in combinatie met detergent removal kolommen.
Aanwezig in 3 van de 4 cellijnen
Q07020
P18124
P62424
P09525
P16070
P10909
O43854
P02751
Q03113
P62805
P05556
O15427
A5A3E0
P59190
P51148
Q8NFJ5
P05026
60S ribosomaal eiwit L18
60S ribosomaal eiwit L7
60S ribosomaal eiwit L7a
Annexine A4
CD 44 antigen
Clusterine
EGF like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3
Fibronectine
Guanine nucleotide binding protein alfa 2
Histon H4
Integrine beta 1
Monocarboxylaat transporter 4
POTE ankyrine domein familielid F
Ras related protein Rab-15
Ras related protein Rab-5c
Retinoic acid induced protein 3
Sodium/potassium-transporting ATPase subunit 1
P62847
P62851
P61247
P23396
P30050
P60709
P50995
P07355
P12429
P08758
P48960
40S ribosomaal eiwit S24
40S ribosomaal eiwit S25
40S ribosomaal eiwit S3a
40S ribosomaal S3
60 S ribosomaal L12
Actine cytoplasmatisch 1
Annexine A11
Annexine A2
Annexine A3
Annexine A5
CD 97 antigen
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in MDA
niet in MDA
niet in HepG2
niet in MDA
niet in HepG2
niet in MCF7
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in MCF7
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in HepG2
niet in HepG2
Aanwezig in 2 van de 4 cellijnen
MCF7 en HeLa
HeLa en HepG2
MCF7 en HeLa
MCF7 en HeLa
Hela en MCF7
Hela en MCF7
HeLa en MCF7
MCF7 en HeLa
Hela en MCF7
HeLa en HepG2
HeLa en MDA
P27105
O95757
P10412
P01891
P01889
P49006
P0CG47
P31949
Q15286
P02786
P04004
Erythrocyte band 7 integraal membraan proteïne
Heat shock protein 70 kDa, 4L
Histon 1,4
HLA class I histocompatibility antigen, A-2 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, B-7 alpha chain
MARCKS related protein
Polyubiquitine B
Protein S100-A11
Rab related protein Rab-35
Transferrine receptor protein 1
Vitronectine
Hela en MCF7
MCF7 en HeLa
MCF7 en MDA
HeLa en MDA
HeLa en MDA
MCF7 en MDA
HeLa en HepG2
HeLa en MDA
MCF7 en HeLa
HepG2 en HeLa
HepG2 en HeLa
Tabel 2: Eiwitten die voorkomen in de exosoomstalen van 2 of 3 van de 4 cellijnen na isolatie door
differentiële centrifugatie in combinatie met detergent removal kolommen. De eiwitten zijn steeds
duidelijk meer aanwezig in de exosoomstalen dan in de totale cellysaten. In de tabel wordt links het
accessienummer weergegeven, in het midden de eiwitnaam en rechts in welke cellijn deze eiwitten
voorkomen.
Tabel 3. Exosomale eiwitten geïdentificeerd na exosoomisolatie via differentiële
centrifugatie in combinatie met in gel trypsinisatie.
Aanwezig in 3 van de 4 cellijnen
P81605
Dermcidine
niet in HepG2
P02751
P04908
P14923
P61626
P0CG47
Fibronectine
Histon H2A type 1-B/E
Junction plakoglobine
Lysozyme C
Polyubiquitine B
Aanwezig in 2 van de 4 cellijnen
HepG2 en HeLa
HeLa en MDA
HeLa en MDA
HepG2 en MDA
HepG2 en MDA
Tabel 3: Eiwitten die voorkomen in de exosoomstalen van 2 of 3 van de 4 cellijnen na isolatie door
differentiële centrifugatie in combinatie met in gel trypsinisatie. De eiwitten zijn steeds duidelijk
meer aanwezig in de exosoomstalen dan in de totale cellysaten. In de tabel wordt links het
accessienummer weergegeven, in het midden de eiwitnaam en rechts in welke cellijnen deze eiwitten
voorkomen.
Tabel 4. Exosoomsignatuur van de MDA cellijn.
P62249
40 S ribosomaal eiwit S16
P15880
P08195
Q07020
P18124
P16070
P48960
P81605
O43854
P02751
P04150
Q03113
P11142
P10412
P04908
O60814
P62805
P01892
P01891
P01889
Q86YZ3
P26006
P05556
P14923
Q08431
Q01650
P61626
P49006
O15427
Q15758
P0CG47
A5A3E0
P31949
Q04941
P59190
P51148
Q8NFJ5
P02768
P05026
P11166
40 S ribosomaal eiwit S2
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60S ribosomaal eiwit L18
60S ribosomaal eiwit L7
CD 44 antigen
CD 97 antigen
Dermcidine
EGF like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3
Fibronectine
Glucocorticoïd receptor
Guanine nucleotide binding protein alfa 2
Heat shock cognate 71 kDa
Histon 1,4
Histon H2A type 1-B/E
Histon H2B type 1-K
Histon H4
HLA class I histocompatibility antigen, A-2 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, A-68 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, B-7 alpha chain
Hornerine
Integrine alfa-3
Integrine beta 1
Junction plakoglobine
Lactadherine
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
Lysozyme C
MARCKS related protein
Monocarboxylaat transporter 4
Neutral amino acid transporter B(0)
Polyubiquitine B
POTE ankyrine domein familielid F
Protein S100-A11
Proteolipide protein 2
Ras related protein Rab-15
Ras related protein Rab-5c
Retinoic acid induced protein 3
Serum albumine
Sodium/potassium-transporting ATPase subunit 1
Solute carrier family 2
Tabel 4: Exosomale eiwitten van de MDA cellijn met links het accessienummer en rechts de
eiwitnaam.
Tabel 5. Exosoomsignatuur van de MCF7 cellijn.
P62249
40 S ribosomaal eiwit S16
P15880
P62847
P61247
P62244
P23396
P08195
P30050
Q07020
P18124
P62424
P60709
P50995
P07355
P12429
P09525
P02647
P35221
P16070
P08962
P10909
O43854
P27105
P04150
Q03113
O95757
P10412
P04908
O60814
P62805
P05556
Q01650
P49006
Q15758
P19338
A5A3E0
Q15286
Q13283
P59190
P51148
Q8NFJ5
Q99985
P02768
P05026
P11166
40 S ribosomaal eiwit S2
40S ribosomaal eiwit S24
40S ribosomaal eiwit S3a
40S ribosomaal S15a
40S ribosomaal S3
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60 S ribosomaal L12
60S ribosomaal eiwit L18
60S ribosomaal eiwit L7
60S ribosomaal eiwit L7a
Actine cytoplasmatisch 1
Annexine A11
Annexine A2
Annexine A3
Annexine A4
Apolipoproteine A1
Catenine alfa-1
CD 44 antigen
CD63 antigen
Clusterine
EGF like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3
Erythrocyte band 7 integraal membraan proteïne
Glucocorticoïd receptor
Guanine nucleotide binding protein alfa 2
Heat shock protein 70 kDa, 4L
Histon 1,4
Histon H2A type 1-B/E
Histon H2B type 1-K
Histon H4
Integrine beta 1
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
MARCKS related protein
Neutral amino acid transporter B(0)
Nucleoline
POTE ankyrine domein familielid F
Rab related protein Rab-35
Ras GTPase activating like protein
Ras related protein Rab-15
Ras related protein Rab-5c
Retinoic acid induced protein 3
Semaphorine-3C
Serum albumine
Sodium/potassium-transporting ATPase subunit 1
Solute carrier family 2
Tabel 5: Exosomale eiwitten van de MCF7 cellijn met links het accessienummer en rechts de
eiwitnaam.
Tabel 6. Exosoomsignatuur van de HeLa cellijn.
P62249
P15880
P62847
P62851
P61247
P23396
P08195
P30050
Q07020
P18124
P62424
P60709
P05186
P50995
P07355
P12429
P09525
P08758
P08133
P35613
Q6YHK3
P16070
P48960
P14209
P10909
O43854
P27105
P02751
Q5D862
O75955
P04150
Q03113
O95757
P04908
P16104
P06899
O60814
P62805
P01891
P01889
P05556
P14923
Q01650
O15427
Q15758
O00592
P0CG47
A5A3E0
P31949
Q15286
40 S ribosomaal eiwit S16
40 S ribosomaal eiwit S2
40S ribosomaal eiwit S24
40S ribosomaal eiwit S25
40S ribosomaal eiwit S3a
40S ribosomaal S3
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60 S ribosomaal L12
60S ribosomaal eiwit L18
60S ribosomaal eiwit L7
60S ribosomaal eiwit L7a
Actine cytoplasmatisch 1
Alkaline fosfatase
Annexine A11
Annexine A2
Annexine A3
Annexine A4
Annexine A5
Annexine A6
Basigine
CD 109 antigen
CD 44 antigen
CD 97 antigen
CD 99 antigen
Clusterine
EGF like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3
Erythrocyte band 7 integraal membraan proteïne
Fibronectine
Filaggrine-2
Flotilline-1
Glucocorticoïd receptor
Guanine nucleotide binding protein alfa 2
Heat shock protein 70 kDa, 4L
Histon H2A type 1-B/E
Histon H2AX
Histon H2B type 1-J
Histon H2B type 1-K
Histon H4
HLA class I histocompatibility antigen, A-68 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, B-7 alpha chain
Integrine beta 1
Junction plakoglobine
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
Monocarboxylaat transporter 4
Neutral amino acid transporter B(0)
Podocalyxine
Polyubiquitine B
POTE ankyrine domein familielid F
Protein S100-A11
Rab related protein Rab-35
P59190
P51148
P62820
P51149
P11233
Q8NFJ5
P02768
P05026
P11166
P02786
P04350
P04004
Ras related protein Rab-15
Ras related protein Rab-5c
Ras-related protein Rab-1A
Ras-related protein Rab-7a
Ras-related protein Ral-A
Retinoic acid induced protein 3
Serum albumine
Sodium/potassium-transporting ATPase subunit 1
Solute carrier family 2
Transferrine receptor protein 1
Tubuline beta 4A keten
Vitronectine
Tabel 6: Exosomale eiwitten van de HeLa cellijn met links het accessienummer en rechts de
eiwitnaam.
Tabel 7. Exosoomsignatuur van de HepG2 cellijn.
P62249
P15880
P62851
P08195
P62424
P01023
P09525
P08758
P02647
P04114
P02649
P10909
P01024
P49327
P02671
P02675
P02679
P02751
Q08380
P04150
P51654
P04908
O60814
Q01650
P61626
O15427
Q15758
P19338
P0CG47
A5A3E0
P78509
P02768
P11166
P07996
P02786
P07437
P04004
40 S ribosomaal eiwit S16
40 S ribosomaal eiwit S2
40S ribosomaal eiwit S25
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60S ribosomaal eiwit L7a
Alfa-2-macroglobuline
Annexine A4
Annexine A5
Apolipoproteïne A1
Apolipoproteïne B100
Apolipoproteïne E
Clusterine
Complement 3
Fatty acid synthase
Fibrinogeen alfa keten
Fibrinogeen beta keten
Fibrinogeen gamma keten
Fibronectine
Galectine-3 bindend eiwit
Glucocorticoïd receptor
Glypican-3
Histon H2A type 1-B/E
Histon H2B type 1-K
Large neutral amino acid transporter small subunit 1
Lysozyme C
Monocarboxylaat transporter 4
Neutral amino acid transporter B
Nucleoline
Polyubiquitine B
POTE ankyrine domein familielid F
Reeline
Serum albumine
Solute carrier family 2
Thrombospondine-1
Transferrine receptor proteïne 1
Tubuline beta keten
Vitronectine
Tabel 7: Exosomale eiwitten van de HepG2 cellijn met links het accessienummer en rechts de
eiwitnaam.
Tabel 8. Exosoomeiwitten gemeenschappelijk met de databank Exocarta.
P61247
P08195
P62424
P08133
P02649
Q6YHK3
P16070
P48960
P14209
O43854
P27105
P49327
P02671
P02675
P02679
P02751
P23142
Q5D862
O75955
Q08380
P07305
P04908
P16104
P06899
O60814
P62805
P01892
P01891
P01889
P17301
P14923
Q08431
Q01650
P61626
P49006
Q15758
P19338
Q15063
O00592
O75340
Q15286
P51148
P51149
P11233
Q8NFJ5
P11166
P07437
40S ribosomal protein S3a
4F2 cell-surface antigen heavy chain
60S ribosomal protein L7a
Annexin A6
Apolipoprotein E
CD109 antigen
CD44 antigen
CD97 antigen
CD99 antigen
EGF-like repeat and discoidin I-like domain-containing protein 3
Erythrocyte band 7 integral membrane protein
Fatty acid synthase
Fibrinogen alpha chain
Fibrinogen beta chain
Fibrinogen gamma chain
Fibronectin
Fibulin-1
Filaggrin-2
Flotillin-1
Galectin-3-binding protein
Histone H1.0
Histone H2A type 1-B/E
Histone H2AX
Histone H2B type 1-J
Histone H2B type 1-K
Histone H4
HLA class I histocompatibility antigen, A-2 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, A-68 alpha chain
HLA class I histocompatibility antigen, B-7 alpha chain
Integrin alpha-2
Junction plakoglobin
Lactadherin
Large neutral amino acids transporter small subunit 1
Lysozyme C
MARCKS-related protein
Neutral amino acid transporter B(0)
Nucleolin
Periostin
Podocalyxin
Programmed cell death protein 6
Ras-related protein Rab-35
Ras-related protein Rab-5C
Ras-related protein Rab-7a
Ras-related protein Ral-A
Retinoic acid-induced protein 3
Solute carrier family 2, facilitated glucose transporter member 1
Tubulin beta chain
Tabel 8: Exosomale eiwitten gemeenschappelijk met de databank Exocarta met links het
accessienummer en rechts de eiwitnaam.
Figuur 1: Distributie van de eiwitten in de exosoomstalen na SILAC labeling.
De distributiecurves van de eiwitten van de exosoomstalen, na SILAC labeling, worden getoond
voor de berekende limieten (rood) en de zelf opgestelde limieten (blauw).
Figuur 2: Distributie van de eiwitten in de secretoomstalen na SILAC labeling.
De distributiecurves van de eiwitten van de secretoomstalen, na SILAC labeling, worden getoond
voor de berekende limieten (rood) en de zelf opgestelde limieten (blauw). De grafieken boven en
onder behoren toe aan twee verschillende herhalingen van hetzelfde experiment.
Figuur 3: Validatie exosoomisolatie via differentiële centrifugatie – ECL systeem.
Western blot met CD63 en CD81 als primair antilichaam met 1) exosomen - MDA cellen, 2) exosomen –
MCF7 cellen, 3) exosomen – HeLa cellen, 4) exosomen – HepG2 cellen, 5) cellysaat – MDA cellen, 6)
cellysaat – MCF7 cellen, 7) cellysaat – HeLa cellen, 8) cellysaat – HepG2 cellen.
Figuur 4: Validatie exosoomisolatie via Exoquick TC – ECL systeem.
Western blot met CD63 als primair antilichaam 1) exosomen - MDA cellen, 2) exosomen – MCF7 cellen,
3) exosomen – HepG2 cellen, 4) cellysaat – MDA cellen, 5) cellysaat – MCF7 cellen, 6) cellysaat –
HepG2 cellen.
Download