De Latijns-Amerikaanse middenklasse De rol van de Chileense middenklasse bij de ontwikkeling van Chili Debora Nienhuis 3554139 Master scriptie Internationale Betrekkingen in historisch perspectief Universiteit Utrecht 2012 Begeleiders: Dr. G. van der Ree Prof. dr. D.A. Hellema Inhoudsopgave Lijst met afkortingen ......................................................................................................................... 1 Inleiding ............................................................................................................................................. 2 HOOFDSTUK 1 DEFINIËRING VAN MIDDENKLASSE ................................................................................................... 5 1.1 De traditionele definiëring van de middenklasse ................................................................... 5 1.2. De middenklasse in Latijns-Amerika .................................................................................... 12 1.3 Middenklasse versus middensector versus de zelf beschreven middenklasse .................... 16 HOOFDSTUK 2 DE CHILEENSE MIDDENKLASSE IN DE CHILEENSE CONTEXT ........................................................... 25 2.1 Het Chileense ontwikkelingsmodel ....................................................................................... 25 2.2. De verhouding tussen de staat en verschillende burgergroepen vanaf 1960 .................... 38 HOOFDSTUK 3 DE CHILEENSE MIDDENKLASSE EN HUN MOGELIJKE ROL BIJ VERDERE ONTWIKKELING VAN CHILI. ....................................................................................................................................... 48 3.1. De transformatie van een angstige en passieve middenklasse naar een hoogopgeleide en uitgesproken klasse. .................................................................................................................... 48 3.2. De potentiële rol en beperkingen van de huidige Chileense middenklasse bij verdere ontwikkeling van Chili. ................................................................................................................ 54 Conclusie ......................................................................................................................................... 61 Geraadpleegde literatuur ................................................................................................................ 64 Lijst met afkortingen AFP Administradoras de Fondos Previsionales (Pensioenfondsen) AUGE Acceso Universal con Garantías Explícitas (Chileense zorgplan) BBP Bruto Binnenlands Product BNI Bruto Nationaal Inkomen CASEN La Encuesta de Caracterización Socioeconómica Nacional (Nationaal Sociaal Economische Enquête) CLP Chileense Peso Concertación: Coalición Concertación Democrática ECLAC Economische Commissie voor Latijns-Amerika en de Caraïben FLACSO Facultad Latinoamericana de Ciencias Sociales (Faculteit Latijns Amerika voor Sociale Wetenschappen) FONASA Fondo Nacional de Salud (Publieke gezondheidszorg in Chili) HDI Human Development Index ISAPRE Instituciones de Salud Previsional (Particuliere tak van de private zorgverzekeraars) KKP Koopkrachtpariteit MIDEPLAN Ministerio de Planificación (Ministerie van Planning) OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PISA Programme for International Student Assessment PSU Prueba de Selección Universitaria (Selectietest voor de universiteit) SIMCE Sistema Nacional de Evaluación de Resultados de Aprendizaje UNDP United Nations Development Programme (Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties) 1 Inleiding In de literatuur wordt de middenklasse vaak beschouwd als de motor voor economische ontwikkeling. Landen met een grote en stabiele middenklassen zouden weinig te maken hebben met ongelijkheid en sociale conflicten. Een stabiele middenklasse zou bijdragen aan economische en sociale stabiliteit en aan betere vooruitzichten ten opzichte van ontwikkeling. Deze conclusies zijn met name gebaseerd op de ervaringen van de geïndustrialiseerde landen waar deze actor in de twintigste eeuw een belangrijke en invloedrijke rol heeft gespeeld (Castellani en Parent, 2011: 5). De vraag is echter in hoeverre de middenklasse op dit moment een soortgelijke rol kan vervullen in ontwikkelingslanden of zogenaamde onderontwikkelde landen met betrekking tot verdere ontwikkeling. In deze scriptie zal onderzoek gedaan worden naar de huidige middenklasse in Latijns-Amerika, in het bijzonder zal de middenklasse in Chili onder de loep worden genomen. Het betreft een onderzoek naar de ontwikkeling van de Chileense middenklasse in het sociaaleconomische ontwikkelingsmodel in de laatste 50 jaar. Vooral het marktgecentreerde moderniseringsproces, ingevoerd onder het militaire regime en voortgezet onder de democratische regeringen, hebben grote uitwerkingen gehad op de houding en gedragingen van de zogenaamde middenklasse in Chili. De hoofdvraag die in dit onderzoek gesteld wordt is: welke rol speelt de Chileense middenklasse in het Chileense ontwikkelingsmodel en welke kansen en beperkingen zijn er voor de toekomst bij de ontwikkeling van het land? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is het belangrijk om eerst te onderzoeken wie bij deze groep behoren en op welke wijze deze groep gedefinieerd kan worden. Middenklasse blijkt een uitermate complex concept. Categorisering kan plaatsvinden op basis van economische criteria, zoals inkomen, maar ook op basis van sociale criteria. Bij deze laatste vorm van definiëring wordt onder andere gekeken naar het beroep en het genoten onderwijs van de bevolking. In dit onderzoek zal getracht worden om antwoord te geven op de volgende deelvragen: Wat wordt verstaan onder middenklasse en wie behoren hierbij? In hoeverre verschilt de Chileense middenklasse van de Latijns-Amerikaanse middenklasse en van de middenklasse in de geïndustrialiseerde landen (o.a. van de OESO-landen)? Op welke wijze is de recente politieke geschiedenis van invloed geweest op de houding en gedragingen van de Chileense middenklasse en de structuur van de samenleving als geheel? De Chileense maatschappij is een interessante casus omdat het land in de afgelopen decennia een markttransformatie en privatiseringsproces 2 heeft doorgemaakt die kenmerkend is voor het huidige economische systeem in de wereld. Tegelijkertijd is er sinds 1990 een sterk sociaal beleid gevoerd. Het land kent een relatief hoge mate van institutionele stabiliteit en heeft een vrij solide elite in vergelijking met andere LatijnsAmerikaanse landen. Bovendien is het een interessante casus omdat Chili vandaag de dag behoort tot een van de meest ongelijke landen in de wereld. In april 2011 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Society at a Glance 2011’ gepubliceerd waaruit naar voren is gekomen dat Chili de grootste inkomensongelijkheid heeft van alle OESO landen. Daarnaast staat Chili in hetzelfde onderzoek op de derde plek met betrekking tot armoede in het land, na Mexico en Israël. Dit is opvallend gezien de economische groei die het land vanaf de jaren tachtig heeft doorgemaakt na de invoering van het neoliberale model en gezien het feit dat het land erin geslaagd is om de armoede sinds 1990 te halveren, dankzij een sterk sociaal beleid. De middenklasse in het land is echter erg kwetsbaar geworden als gevolg van de economische liberalisering in het land. Bovendien wordt de Chileense middenklasse uit de jaren negentig beschouwd als angstig en passief. Deze passiviteit verklaart mede het succes van de democratische transitie en het behoud van de politieke stabiliteit in het land. De probleemanalyse in dit onderzoek is vooral van toepassing op de middengroepen van Latijns-Amerika en Chili; het deel van de bevolking met een middeninkomen. Over deze groepen is namelijk de meeste data beschikbaar. Het vraagstuk middenklasse gaat echter ook over actorschap; de rol van actoren op ontwikkeling. De positie die de middenklasse inneemt in de maatschappij wordt beïnvloed door verschillende structurele, sociale, culturele, en politieke factoren in een land of regio. Om de rol van de Chileense middenklasse te kunnen bepalen in de huidige maatschappij zal dieper ingegaan worden op het sociaaleconomische beleid vanaf de jaren 1960; de relatie tussen de staat en burgergroepen en op de mate van opwaartse sociale mobiliteit onder de bevolking. De focus op de middelste inkomensgroepen en de middenklasse is tevens interessant omdat de meeste literatuur zich richt op de ontwikkeling in de laagste inkomensgroepen in het land. Het onderzoek is gebaseerd op literatuuronderzoek en in mindere mate op informatie verkregen uit interviews gehouden met personen werkzaam bij verschillende (internationale) organisaties, universiteiten en politieke denktanks in Santiago de Chile. 1 Met name is er veel onderzoek verricht door verschillende internationale organisaties zoals de OESO, de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en de Cariben (ECLAC) en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Development Programme – UNDP). De scriptie is opgedeeld in drie hoofdstukken. In het eerste 1 Deze interviews zijn gehouden als onderdeel van mijn onderzoek naar inkomensongelijkheid in Chili, de huidige stand van zaken. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Ambassade in Santiago de Chile in Chili in 2011. 3 hoofdstuk zal ingegaan worden op de verschillende definiëringen van de ‘traditionele’ middenklasse, zowel economisch als sociaal. Tevens wordt onderzocht welke gedeelde kenmerken van de personen behorend bij de middenklasse geleid hebben tot ontwikkeling in de geïndustrialiseerde landen. Hiermee komt direct de complexiteit van het begrip middenklasse aan het licht. Dit traditionele beeld van de middenklasse zal in de tweede paragraaf vergeleken worden met de kenmerken van de Latijns-Amerikaanse middensector, de groep met een middeninkomen in de regio. Vaak wordt de groep met een middeninkomen namelijk beschouwd als de middenklasse van een land. Al vrij snel wordt duidelijk dat dit niet altijd juist is en het debat rond de middenklasse een stuk ingewikkelder is. In het tweede hoofdstuk wordt de focus gelegd op de ontwikkeling van middensector en middenklasse in de Chileense maatschappij en het sociaal economische beleid vanaf de jaren 1960. Er zal ingegaan worden op het Chileense ontwikkelingsmodel en de relatie tussen de staat en burgergroepen, de nadruk ligt hierbij op de uitwerkingen van verschillende factoren op de houding en gedragingen van de middenklasse in het land. In het laatste hoofdstuk zal worden beargumenteerd dat de angstige en passieve middenklasse uit de jaren negenting zich in de laatste jaren transformeert naar een hoogopgeleide en uitgesproken actor. Vervolgens zal gekeken worden naar de wijze waarop het nieuwe denken van deze actor perspectief geeft voor verdere ontwikkeling van Chili. Hieruit zal blijken dat de zogenaamde ´nieuwe´ middenklasse van Chili mogelijk een invloedrijke rol zal kunnen spelen bij verdere ontwikkeling van het land, maar dat hieraan tegelijkertijd een aantal beperkingen verbonden zitten. 4 HOOFDSTUK 1 DEFINIËRING VAN MIDDENKLASSE 1.1 De traditionele definiëring van de middenklasse In de literatuur wordt vaak een belangrijke rol toegekend aan de middenklasse. De middenklasse wordt in het artikel van Birdsall, Graham en Pettinato (2000) bijvoorbeeld omschreven als de ruggengraat van zowel de markteconomie als van de democratie in de meest vooruitstrevende maatschappijen. De middenklasse wordt tevens gezien als het belangrijkste middel voor (economische) ontwikkeling, sociale cohesie, en politieke stabiliteit. De middenklasse zou de neiging hebben om zich realistisch op te stellen, bijvoorbeeld bij het kiezen van politieke afgevaardigden. Dit komt doordat de groep noch te lijden heeft onder de armoede en noch profiteert van de rijkdom. De groep speelt een bemiddelende rol en op deze manier draagt het bij aan de ontwikkeling van stabiele instituties en de afname van politieke onrust. Op zijn beurt draagt politieke stabiliteit bij aan het bevorderen van economische investeringen en verdere economische groei (Torche en Lopez-Calva, 2011: 1-2).2 Banerjee en Duflo (2008) en Hertova (2009) geven in hun artikelen een overzicht van een aantal voordelen die in de literatuur wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van een grote middenklasse in een land: (1) Landen met een grote middenklasse ervaren snellere economische groei, mits de landen niet enorm etnisch divers zijn; (2) een grote middenklasse betekent minder ongelijkheid en meer stabiliteit om economische investeringen te bevorderen; (3) een grote middenklasse gaat gepaard met een gedeelde verzameling van normen en waarden die de leden bezitten waarin de nadruk ligt op een lange termijn visie en persoonlijke ontplooiing; (4) de middenklasse vervult bovendien een belangrijke rol als consument. De groep is van cruciaal belang bij het stimuleren van de interne markten omdat deze groep meer vraag genereert en een ander consumptiepatroon laat zien dan de lagere inkomensgroepen. De middenklasse is bereid om iets meer te betalen voor kwaliteit. De vraag naar kwalitatief goede consumentengoederen neemt hierdoor toe en dit stimuleert de investering in productie en marketing (Castellani en Parent, 2011: 8; Banerjee en Duflo, 2008: 3-4 en Torche en Lopez-Calva, 2011: 1). Naast de punten die hierboven zijn genoemd wordt vaak beargumenteert dat uit de middenklasse een nieuwe actieve groep ondernemers voortkomt die bijdraagt aan Men moet zich er echter wel van bewust zijn dat het middenklasse denken vooral een Westerse of blanke manier van vooruitgangsdenken is. Het is bijvoorbeeld maar de vraag in hoeverre de middenklasse een waardevolle term is voor indianen. Bepaalde groepen van de samenleving zullen wel kunnen behoren bij de middengroepen, maar nooit bij de middenklasse, wegens discriminatie, sociale uitsluiting, racisme, en overheersing van bepaalde gedachtepatronen. 2 5 economische ontwikkeling van het land. Deze houding wordt gezien als een van de kenmerken die voortkomt uit de zogenaamde gedeelde verzameling van normen en waarden die de personen in de middenklasse uitdragen. Ondernemerschap zorgt voor meer werkgelegenheid en productieve groei voor de rest van de maatschappij. Door anderen, waaronder Banerjee en Duflo, wordt echter beargumenteert dat de middenklasse geen grotere neiging heeft tot ondernemerschap dan andere groepen in de maatschappij (Benerjee en Duflo, 2008: 26). De centrale vraag van deze paragraaf is: Waarover wordt precies gesproken als het gaat over de middenklasse? Met andere woorden, welk deel van de bevolking behoort tot deze groep en aan welke kenmerken voldoen de personen die deel uitmaken van de middenklasse? In de literatuur bestaat geen eenduidige definiëring van de middenklasse. Afhankelijk van de invalshoek en het doel van het onderzoek wordt een bepaalde definitie gebruikt. Dit betekent dus tegelijkertijd dat het verschil in definitie van de middenklasse leidt tot verschillen in de uitkomst van verschillende onderzoeken. Over het algemeen zijn er in de literatuur twee type definiëringen te onderscheiden, namelijk definiëring op basis van economische criteria en definiëring op basis van sociale criteria. Definities van de middenklasse die gebruikt worden in de economische literatuur zijn puur statistisch en in de meeste gevallen gebaseerd op het inkomen. De middenklasse wordt geclassificeerd als de groep die zich noch aan de top, noch aan de onderkant van de inkomensdistributie bevindt. In sommige gevallen worden andere statistische meetbare indicatoren gebruikt, zoals consumptie. De huishoudens worden op deze manier opgedeeld en een variërende proportie in het midden van de distributie wordt beschouwd als middenklasse (LopezCalva and Ortiz-Juarez, 2009: 8 en Torche en Lopez-Calva, 2011: 7-8). Er kunnen over het algemeen drie verschillende concepten van middenklasse onderscheiden worden, gebaseerd op economische criteria. Ten eerste, het economische idee dat de middenklasse bestaat uit een symmetrische reeks rond het middeninkomen van een bepaald land. Davis en Huston houden bijvoorbeeld vast aan een bereik van 0,5 en 1,5 van het gemiddelde inkomen. Alle huishoudens die tussen de 50% en 150% van het gemiddelde inkomen verdienen worden beschouwd als middenklasse. Dit is tevens het bereik dat de OESO hanteert. Birdsall et al. (2000) maken gebruik van een bereik van 0,75 en 1,25. Het voordeel van deze meetmethode is dat het gevoelig is voor veranderingen in de inkomensverdeling over een bepaalde periode. Als de economische ongelijkheid minder is geworden dan zal dit resulteren in een groter middensegment. Met andere woorden meer huishoudens vallen binnen deze groep omdat hun inkomen dichter bij het gemiddelde inkomen van het land ligt. Deze meetwijze staat dus sterk in verband met het niveau van inkomensongelijkheid in een samenleving. Deze benadering schiet echter te kort bij het analyseren van de mobiliteit (stijging of daling op de ladder van de inkomensdistributie), aangezien een huishouden beschreven kan worden als mobiel 6 zonder dat de absolute, noch zijn relatieve economische draagkracht is veranderd. Door veranderingen in de algehele inkomensdistributie in een land kan een huishouden namelijk in een andere klasse terechtkomen. De tweede economische benadering definieert de middenklasse als een vast percentage van de inkomendistributie. Barro (1999) en Easterly (2001) beschouwen de middelste drie kwintielen als de middenklasse, terwijl Alesina en Perotti (2006) alleen de derde en de vierde kwintiel classificeren als middenklasse. Partridge (1997) reduceert de middenklasse slechts tot de derde kwintiel. Het bereik bij deze benadering is dus divers. Een kwintiel is 1/5 deel van de bevolking. Deze meetmethode is ongevoelig voor zowel absolute veranderingen als veranderingen in de inkomensdistributie door de jaren heen (Torche en Lopez-Calva, 2011: 8). Bij de derde benadering wordt het absolute inkomen of de consumptie gebruikt als maatstaf. Boven een bepaalde grens worden huishoudens beschouwd als middenklasse. Vaak wordt een grens van USD 10 aangehouden als ondergrens (gemeten door middel van de koopkrachtpariteit (KKP)) Door het gebruik van de KKP wordt er rekening gehouden met de prijsverschillen in verschillende landen en kunnen landen onderling met elkaar vergeleken worden (Birdsall 2007 en Banerjee en Duflo, 2008). Een variant van deze benadering is de mondiale middenklasse, waarin de nationale inkomensdistributies opgedeeld zijn op basis van criteria gebaseerd op de wereldwijde inkomensverdeling. Bijvoorbeeld, Milanovic en Yittzhaki (2002) identificeren de huishoudens met een inkomen tussen het gemiddelde nationale inkomen van Brazilië en het gemiddelde nationale inkomen van Italië als middenklasse. Banerjee en Duflo (2008: 4) classificeren de huishoudens die een uitgavenpatroon hebben tussen de USD 2 en USD 10 per dag als middenklasse. Volgens Ravallion (2009) is een mondiale definitie echter niet allesomvattend en om deze reden stelt hij een speciale definitie van de middenklasse in ontwikkelingslanden voor. Deze groep is niet arm, maar ook niet rijk volgens standaarden van de ontwikkelingslanden, maar zouden wel als arm gezien worden op basis van de standaarden die toegepast worden in de geïndustrialiseerde landen. Ter vergelijking, de armoedegrens in 70 ontwikkelingslanden ligt op USD 2 per dag, in de VS ligt de armoedegrens op USD 13 per dag. Vanwege dit grote verschil en omdat correctie met behulp van de KKP niet voldoende blijkt zou volgens Ravallion dus niet met dezelfde standaarden gemeten moeten worden (Torche en Lopez-Calva, 2011: 7-8). Ook aan deze derde benadering in de vorm van de absolute meetmethode zitten beperkingen verbonden. In het geval van economische groei zal elk huishouden in staat zijn om een bepaalde grens te passeren. Daarnaast zal het verschil in de grootte van de middenklasse substantieel verschillen tussen verschillende landen, dit is namelijk 7 afhankelijk van het economische ontwikkelingsniveau in een land en het gebruik van de KKP biedt niet voldoende correctie. De sociale theoretisering van de middenklasse gaat terug naar het begin van de twintigste eeuw. Het werk van Karl Marx en Max Weber, over de sociale stratificatie in de opkomende industriële samenlevingen van de negentiende en begin twintigste eeuw, hebben de basis gelegd voor de conceptualisering van de middenklasse. Karl Marx definieert sociale klasse op basis van de kenmerkende relatie die een bepaalde klasse heeft met productiemiddelen en eigendom. Hij maakte hierbij onderscheid tussen de kapitalistische klasse en de arbeidersklasse of anders gezegd tussen eigenaren en nieteigenaren (Fajardo en Lora, 2011: 3 en Torche en Lopez-Calva, 2011: 5-6). Max Weber erkent een aantal economische aspecten van de theorie van Marx, maar voegt hier de factoren beroep, opleidingsniveau, macht en kansen voor opwaartse mobiliteit aan toe. De klassieke benaderingen zien de markt als een machtssysteem, waarin verhandelbare attributen of kenmerken voordelen toekennen aan bepaalde individuen in vergelijking tot anderen in de samenleving. De theorie van Weber levert tevens een bijdrage aan de studie over sociale stratificatie door een duidelijk onderscheid te maken tussen klasse en status. Een sociale klasse, een objectief economisch gegeven, is een groep van mensen gevormd door dezelfde relatie die ze hebben ten opzichte van productie en het verkrijgen van goederen. Met anderen woorden, mensen die dezelfde economische mogelijkheden genieten, maar niet bewust zijn van hun overeenkomstige situatie. Binnen deze klasse is er een gebrek aan klasse bewustzijn. In tegenstelling tot sociale klasse is status een subjectief concept, een ordening op basis van sociale prestige en levensstijl (Fajardo en Lora, 2011: 3; Lomnitz en Melnick, 1991: 9 en Torche en Lopez-Calva, 2011: 5-6). De neo-marxisten gaan meer flexibel om met de verhandelbare attributen als bron van klasse indeling. In hun benadering wordt dit uitgebreid met gespecialiseerde vaardigheden en gezag op de werkplek. Volgens de neo-marxisten is de middenklasse een groep die geen productiemiddelen bezitten, maar vaardigheden, kennis en/of autoriteit hebben als bron van dominantie en privileges ten opzichte van andere werknemers (uit Wright 1997). Deze ontwikkeling van de Marxistische benadering komt meer in de buurt van de theorie van Weber. Vanuit dit perspectief wordt de klasse positie bepaald door ‘different kinds of property usable for return and kinds of service that can be offered in the market’ (uit Weber, 1978: 928). De nadruk ligt in deze benadering op het onderwijsniveau van de groep (Torche en Lopez-Calva, 2011: 5-6). In de sociologische benaderingen wordt er vanuit gegaan dat vooral de voordelen die de individuen bezitten op de arbeidsmarkt van grote waarde zijn op het economisch welzijn op lange termijn. Deze voordelen, in de vorm van vaardigheden en genoten 8 onderwijs verklaren het economisch welzijn van de middenklasse. Verschillende beroepen kunnen hetzelfde inkomen generen, maar de benodigde vaardigheden en kennis voor het uitoefenen van de beroepen kunnen divers zijn. Om deze reden zullen ze ieder ook op een andere manier beïnvloed worden door economische en institutionele factoren, zoals verschuiving in de vraag, technologische innovatie, en sociaal beleid en beleid dat van invloed is op de arbeidsmarkt. De mate waarin ze zich kunnen aanpassen en schokken kunnen incasseren verschillen onderling. Door nadruk te leggen op specifieke ‘occupational resources’ kunnen de oorzaken van armoede en ongelijkheid onderzocht worden, en dus niet alleen de verschijnselen die enkel zichtbaar zijn aan de oppervlakte (Torche en Lopez-Calva, 2011: 7). In de sociologische literatuur worden twee tekortkomingen benadrukt die van toepassing zijn op de economische definiëring van middenklasse. De economische benadering zou blind zijn voor het gegeven dat niet alleen de hoeveelheid, maar ook de bron van de opbrengsten bepalend is voor de levenskansen en economisch welzijn van huishoudens. De tweede tekortkoming is van technische aard, maar minstens zo belangrijk. De validiteit van inkomen als maatstaf voor het economisch welzijn is twijfelachtig. Het inkomen van de huishoudens kan namelijk per maand verschillen omdat huishoudens een deel van het inkomen in natura ontvangen. Een eenmalige meting van het monetaire inkomen is dus een slechte maatstaf voor het economisch welzijn van een huishouden. Hiervan is vooral sprake in ontwikkelingslanden en bij bepaalde beroepssectoren, zoals in de landbouwsector en in het geval van zelfstandige ondernemers. In deze sectoren komen betalingen in natura en inkomenfluctuaties namelijk meer voor. Ook in de economische literatuur zelf worden deze tekortkomingen erkent (Torche en Lopez-Calva, 2011: 10). In een poging om deze tekortkomingen het hoofd te kunnen bieden wordt in de literatuur een index van economisch welzijn voorgesteld. Deze index is gebaseerd op het bezit van duurzame goederen, de mate van toegang tot diensten, en op bepaalde kenmerken die huishoudens bezitten (zoals het type huisvesting). Dit soort indexen hebben meerdere voordelen. Het produceert een continu, eendimensionale maatstaf voor economisch welzijn en is minder gevoelig voor tijdelijke fluctuaties op korte termijn dan de indicator inkomen. Daarnaast wordt in deze indexen informatie opgenomen over het beroep van de personen en de goederen die huishoudens ontvangen in natura en die van invloed zijn op het economisch welzijn op lange termijn (Torche en Lopez-Calva, 2011: 10). Een derde kanttekening die door wetenschappers geplaatst wordt bij de economische literatuur over de middenklasse is dat er vaak voorbij wordt gegaan aan het gegeven dat sociale klasse tevens refereert aan sociale status. Met sociale status wordt de plek in de sociale hiërarchie bedoeld. Deze positie is gebaseerd op het aantal kansen, de levensstijl 9 en gedragingen van personen. Sociologen - zoals Hodge en Treiman (1968), Jackman en Jackman (1982), Wright en Singelmann (1982) – beargumenteren dat geen enkele uiteenzetting van sociale klasse compleet is zonder de perceptie van de individuen mee in beschouwing te nemen, aangezien deze niet volledig in overeenstemming is met hun daadwerkelijk klasse positie. Hoewel dit hoogstwaarschijnlijk wel van invloed is op hun gedragingen en de keuzes die ze maken (Fajardo en Lora, 2011: 2). Voor velen is het een aantrekkelijk idee om te behoren bij de middenklasse en beschouwen zichzelf daarom al snel als middenklassers. De middenklasse wordt in het algemeen namelijk gezien als een stabiele en degelijke inkomensgroep, wiens leden bepaalde stabiele kenmerken vertonen, zoals adequate huisvesting en gezondheidszorg, mogelijkheden tot onderwijs, pensioenzekerheid, vaste baan, geld voor vakantie en ontspanning bezitten (Castellani en Parent, 2011: 10). Vanwege het sterke verband dat gelegd wordt tussen een solide middenklasse en een hoger gemiddeld inkomen, meer onderwijs, betere gezondheidszorg en snelle opwaartse mobiliteit is een beter begrip van de middenklasse cruciaal voor het ontwikkelen en implementeren van politiek beleid dat ten doel heeft om sociale en inkomensongelijkheid in een land te reduceren. Naast de grootte van de middenklasse is het element sociale mobiliteit van belang. Als de middenklasse bijdraagt aan sociaal welzijn, dan wordt opwaartse sociale mobiliteit een raadzaam beleidsdoel. Dit zou kunnen leiden tot meer gelijkheid en meer stabiliteit in samenlevingen. Sociale mobiliteit wordt vaak onderzocht met betrekking tot intergenerationele mobiliteit, waarbij de sociaaleconomische status van de kinderen vergeleken wordt met die van hun ouders. Deze mobiliteit reflecteert de veranderingen in de sociale status binnen een familie. Het laat zien in hoeverre het mogelijk is binnen een bepaalde maatschappij om te stijgen op de sociale ladder als resultaat van betere sociaal economische omstandigheid. De mobiliteit is afhankelijk van verschillende factoren, variërend van erfelijke eigenschappen tot de sociale context en omgevingsfactoren. Dit laatste wordt onder andere bepaald door het aanwezige beleid dat de bevolking in staat stelt om zich persoonlijk te ontplooien door toegang tot human capital, waaronder onderwijs. Beleid gericht op herdistributie van inkomen zoals fiscaal beleid is tevens van grote invloed op sociale mobiliteit (OESO, 2010: 67-68). Het vraagstuk over sociale mobiliteit is ook zeker relevant voor de Latijns-Amerikaanse landen. Veel van deze landen hebben de afgelopen jaren vooruitgang geboekt met betrekking tot het reduceren van de armoede, maar dit heeft niet geleid tot significante afname van de inkomensongelijkheid in de regio (Castellani en Parent, 2011: 8-9). Om dit fenomeen verder te kunnen onderzoeken zal hieronder dieper ingegaan worden op sociale mobiliteit en de ontwikkeling en rol van de middenklasse in deze regio. 10 Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat het vrijwel onmogelijk is om een eenduidige definitie te geven van de middenklasse. Belangrijk is dat er zowel naar de economische als de sociale aspecten gekeken moeten worden om een realistisch beeld te vormen van de (mogelijke) rol van deze groep in de samenleving. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door het gebruik van de zogenaamde indexen van economisch welzijn waarin het sociaal economisch welzijn van huishoudens wordt weergegeven en door het bestuderen van sociaaleconomische beleid van de afgelopen decennia in de regio. Ook voor dit onderzoek is het belangrijk om te realiseren wat precies bedoeld wordt met middenklasse. Alleen dan kan de ontwikkeling van de middenklasse onderzocht worden. Het is vrijwel onmogelijk om een juiste definiëring te vormen die voldoende houvast biedt bij het onderzoeksproces, maar de gemixte definiëring van de middenklasse van Torche en Lopez Calva zal als leidraad fungeren omdat dit een gecombineerde vorm van definitie is. Torche en Lopez-Calva definiëren in hun artikel een middenklasse met behulp van de index van economisch welzijn. Op deze manier wordt informatie over het inkomen van de huishoudens dus gecombineerd met een verzameling aan kwaliteitskenmerken ten opzichte van huisvesting en de toegang tot diensten. Zij verdelen de index voor economisch welzijn onder in kwintielen en classificeren de middelste drie kwintielen als de middenklasse. Een kwintiel is 1/5 deel. Het onderste kwintiel wordt gedefinieerd als de lagere klasse en het bovenste kwintiel als de opperklasse. Dit is dus niet slechts een statistische classificatie, maar een indeling op basis van zowel economische als sociale criteria. De lagere klasse identificeert de huishoudens die onder de armoedegrens leven. De opperklasse identificeert een groep waarvan de kans vrijwel nihil is dat ze in armoede zullen vervallen. Onder deze definitie is voor Latijns-Amerika een breed en heterogeen segment als middenklasse vastgesteld. Een groep die zich boven de absolute grens van economische ontbering bevindt, vastgesteld aan de hand van de armoedegrens, maar waarin de economische middelen om zichzelf te beschermen tegen armoede ontbreken (Torche en Lopez-Calva, 2011: 9 10). Daarnaast zal rekening gehouden worden met de perceptie van de bevolking bij subjectieve classificering van de bevolking zelf bij het bepalen van hun eigen sociale positie omdat dit van invloed is op hun gedragingen. Bovendien gaat het vraagstuk middenklasse over actorschap, dus de rol die actoren kunnen spelen op ontwikkeling. In dit onderzoek zal getracht worden om conclusies te trekken op basis van zowel de economische als de sociale definiëring van de middenklasse. In de analyse zal bewust gekeken worden naar de gebruikte definitie van de middenklasse in verschillende onderzoeken en zullen de uitkomsten ervan met elkaar vergeleken worden. Het doel van dit onderzoek is niet om eenduidig beeld te schetsen van de Latijns-Amerikaanse en Chileense middenklasse, maar om te onderzoeken of deze klasse of een soortgelijke actor in de Chileense maatschappij mogelijk als motor van de economie kan fungeren en 11 welke factoren hieraan ten grondslag liggen. Dit hoeft niet per definitie de groep met een middeninkomen te zijn zoals in de geïndustrialiseerde landen in twintigste eeuw. Het gevoel van verbondenheid is namelijk niet altijd gebaseerd op definities op basis van inkomen of sociale criteria (Castellani en Parent, 2011: 10). 1.2. De middenklasse in Latijns-Amerika Er zijn in de literatuur verschillende kanalen te identificeren waarop een grote middenklasse economische groei zou kunnen stimuleren, namelijk door het bevorderen van ondernemerschap; het generen van veranderingen in het consumentengedrag; en door het stimuleren van beleidshervormingen en institutionele veranderingen ten behoeve van ontwikkeling en economische groei. Dit alles zou het resultaat zijn van de zogenaamde gedeelde middenklasse waarden die deze groep zou bezitten, waaronder de bereidheid om te investeren in welzijn dat pas op langer termijn zichtbaar wordt (Castellani, 2011: 8). Deze potentiële voordelen van de ontwikkeling van een grote middenklasse zouden in het bijzonder belangrijk kunnen zijn voor ontwikkelingslanden, waaronder de Latijns-Amerikaanse landen. Dit zijn namelijk landen waar investering in persoonlijke ontplooiing schaars is en politieke instituties vaak zwak zijn. Door de ontwikkeling van een grote middenklasse zouden de landen zich sneller en beter kunnen ontwikkelen zo wordt beargumenteerd. De vraag is echter of de Latijns-Amerikaanse middenklasse dezelfde eigenschappen bezit als de traditionele middenklasse in de geïndustrialiseerde landen en in staat zal zijn om de potentiële rol van motor van de economie te gaan spelen. De econometrische analyse tussen landen, uitgevoerd door William Easterly, econoom aan de New York University, toont aan dat het bestaan van een groot en relatief florerende middenklasse significant in verband staat met duurzame groei op lange termijn (OESO, 2010: 58). Volgens Peter en Susan Calvert is het belangrijk dat het concept van klasse in de ontwikkelingslanden niet gezien wordt door de bril van de Marxistische concepten. Deze zijn gebaseerd op Europese ervaringen in een bepaald ontwikkelingsstadium in de twintigste eeuw. Volgen Calvert zijn klasse structuren endogeen; ze komen voort uit bepaalde karakteristieken en omstandigheden in een bepaald land of regio. In de ontwikkelingslanden zijn de staten over het algemeen erg traditioneel gebleven, met de invloed van industrialisatie die zich grotendeels heeft aangepast aan de bestaande structuren van dominantie en ondergeschiktheid. In postkoloniale landen blijft de politiek over het algemeen gedomineerd door de elite en rijken, terwijl het armere deel van de bevolking vrijwel geen macht bezit (Calvert, 2007: 210). Volgens deze theorie voldoet de Latijns-Amerikaanse middenklasse dus niet aan dezelfde kenmerken als de middenklasse uit de geïndustrialiseerde landen, omdat de landen beïnvloed zijn door locale factoren en 12 omstandigheden en om deze reden andere eigenschappen heeft verkregen en hiermee een andere relatie ten opzichte van de maatschappij. Om dit nog duidelijker te maken kan er ondermeer gekeken worden naar de geschiedenis van de regio en de rol van de staat in Latijns-Amerika. In de theorieën van Marx en het liberalisme wordt niet een uitermate belangrijke rol toegekend aan de staat. In het paradigma van het Marxisme wordt de staat of het overheidssysteem gezien als onderdeel van de superstructuur die vorm gegeven wordt, of zelfs bepaald wordt, door de onderliggende structuur van klasse relaties. In het liberale model treedt de staat op als scheidsrechter tussen verschillende belangengroepen terwijl het niet zelf deelneemt aan het spel. Geen van deze twee klassieke modellen verklaart echter het LatijnsAmerikaanse systeem. In Latijns-Amerika heeft de staat historisch gezien een belangrijke functie. De staat wordt gezien als een machtig en onafhankelijke agentschap. Het is vaak autonoom en staat boven de strijd tussen klassen en belangengroepen. De staat weerspiegelt de klassenstructuur niet, maar geeft het juist vorm door de controle die ze bezitten over economische en politieke middelen. De staat wordt gezien als de voornaamste bemiddelaar, coördinator, en gangmaker van het gehele nationale systeem. Vanuit de top van de Latijns-Amerikaanse hiërarchische piramide komt de patronage, rijkdom, macht en beleidsprogramma’s voort (Wiarda en Kline, 2008: 59). Latijns-Amerika is lange tijd gedomineerd door een politieke, sociale en economische structuur die zijn oorsprong kent in de Middeleeuwen. Dit staat in groot contrast met bijvoorbeeld de Verenigde Staten die gedomineerd is door een meer moderne structuur. Wiarda en Kline benadrukken dat deze feodale geschiedenis van Latijns-Amerika bepalend is geweest voor de recente geschiedenis en nog steeds uitwerkingen genereert op de huidige situatie en de sociale structuur in de regio (Wiarda en Kline, 2007: 17). Om een beter beeld te kunnen krijgen van de huidige Latijns-Amerikaanse middenklasse zal kort dieper ingegaan worden op de historische context van Latijns-Amerika met betrekking tot de klassenstructuur. Tijdens de koloniale periode bestond de sociale en economische structuur uit twee klassen. Met een kleine groep van Spanjaarden en Portugezen aan de top en een grote massa van Indianen en Afrikanen daaronder. Vrijwel niemand bevond zich hier tussen in. Een democratie kon zich niet vestigen in een twee klassen structuur die niet alleen sociaal en economisch was maar tevens ook racistisch. De katholieke kerk had een enorme invloedrijke rol in de Latijns-Amerikaanse maatschappij. Pas eind achttiende eeuw werden de eerste scheuren zichtbaar in deze monolithische koloniale structuur met conflicten tussen de zogenaamde creolen, personen met een Spaanse achtergrond, maar geboren in de kolonies, en de Peninsularen, diegenen die officieel uitgezonden waren door de Spaanse kroon om de kolonies te besturen. De creolen kregen toenemende economische en sociale invloed, maar de toegang tot bestuursfuncties bleef geblokkeerd. 13 De creolen gingen daarom meer en meer strijden voor onafhankelijkheid. Daarnaast deden ideeën van Verlichting, vrijheid en nationalisme hun intrede in de regio. Er was echter geen sprake van echte sociale en politieke revoluties. De onafhankelijkheidsbewegingen werden geleid door de blanke, aristocratische creoolse elite die gebaat waren bij het behoud van de sociale hiërarchie en de aanwezige machtsstructuur (Wiarda en Kline, 2007: 20 - 22). Na meer dan 300 jaar koloniale overheersing in Latijn-Amerika kregen de landen te maken met zelfbestuur. Er was een gebrek aan infrastructuur en met de economie ging het slechter. In die periode brak er in de regio veel chaos uit. Alleen in Brazilië en Chili, waar een stabiele oligarchie de leiding had, was er sprake van meer stabiliteit. De jaren dertig van de twintigste eeuw (mondiale recessie) is een omslagpunt geweest in de geschiedenis van Latijns-Amerika. In deze periode begonnen de oude oligarchische, feodale en middeleeuwse sociale, economische en politieke structuren uit elkaar te vallen. In de meeste gevallen werd de oude orde vervangen door een onzeker en vaak onstabiel regime. Dit was ongetwijfeld het begin van de transformatie die leidde tot modernisering. Steeds meer Latijns-Amerikaanse landen hebben vandaag de dag een democratisch systeem en een vrije markt, na een lange periode van onrust. Dit proces is volgens Wiarda en Kline nog steeds onvolledig omdat veel Latijns-Amerikaanse landen tot op de dag van vandaag worstelen met hun feodale verleden. Er zijn echter ook wetenschappers die minder de nadruk leggen op het koloniale verleden van de regio en de oorzaken zoeken in de meer recente geschiedenis van de landen. Na de jaren dertig was er een toename van de spreiding van het onderwijs, deden de radio en televisie hun intrede waardoor informatie en ideeën meer afgelegen gebieden wisten te bereiken, en veranderde de rol van de Katholieke Kerk in de maatschappij. Steeds meer seculaire ideeën kregen de overhand (Wiarda en Kline, 2007: 20 - 29). De sociale structuur veranderde na de jaren dertig doordat de elite niet langer alleen bestond uit grootgrondbezitters, maar ook uit zakenmannen, personen uit de industriële en commerciële sector en hooggeplaatste mensen uit het bankwezen. In elke land groeide de middenklasse, bestaande uit ongeveer 20 tot 40 procent van de bevolking. De grootte en politieke oriëntatie van deze groep helpt volgens Wiarda en Kline te verklaren of de democratie in bepaalde landen heeft overwonnen of niet. Vakbonden werden opgezet en de bevolking begon zich te mobiliseren. Ook op politiek niveau veranderde veel. Politieke partijen gingen zich steeds beter organiseren en overheidsinstanties werden gedwongen om zich te moderniseren, de efficiëntie te verhogen en de interne corruptie aan te pakken (Wiarda en Kline, 2007: 30 - 31). In de negentiende eeuw waren het vooral de winkelhouders en ambachtsmannen, en later ook de dokters en advocaten die tussen het tweeklassen systeem in vielen. Het verschijnen van een grote middenklasse sector was een fenomeen van de twintigste 14 eeuw, en ging gepaard met urbanisatie, technologische vooruitgang, industrialisering, en de spreiding van openbaar onderwijs (Wiarda en Kline, 2007: 44). Er ontstond een grote vraag naar een groot aantal (blanke) leidinggevende en bestuurlijke medewerkers. Docenten en overheidsbureaucraten maakten deel uit van deze sector. Militaire officieren, universiteitsstudenten, ambtenaren en zelfs vakbondsleiders worden vaak beschouwd als onderdeel van de middenklasse. In dit geval is de definitie van de middenklasse gebaseerd op het beroep dat de mensen uitvoeren. Mensen uit zowel de lagere klassen als de hogere klassen gingen steeds meer typische middenklasse beroepen uitoefenen. Dit was het resultaat van sociale mobiliteit. In Latijns-Amerika miste deze groep een gezamenlijk historische ervaring, dit belemmerde de formatie van een gevoel van gezamenlijke identiteit als leden van de middenklasse. De status van de middenklasse in Latijns-Amerika verschilt sterk per land. Een aantal factoren zijn hierbij van groot belang, zoals de grootte van de groep met een middeninkomen, de cohesie en relatie die het heeft met politieke partijen, en de mate van zelfidentificatie als lid van de middenklasse. Volgens Wiarda en Kline zal de tijd moeten uitwijzen of de middelste sectoren van de samenleving zich anders zullen gedragen na jaren van bureaucratische autoriteit. Of ze zullen gaan dienen als een nieuwe, solide sociale basis voor de democratie of dat zij door zullen gaan met het imiteren van de opperklasse en hiermee een gepolariseerd en twee klassensysteem verder zullen consolideren. In het artikel van Calvert wordt benadrukt dat er verschillende percepties bestaan over ontwikkeling in verschillende landen. Dit gegeven is belangrijk om mee te nemen in het onderzoek. Wat is ontwikkeling precies? Verbetering van de levensomstandigheden? Het heeft in ieder geval meer te maken met kwaliteit dan met kwantiteit. Ontwikkeling is meer dan een stijging van het Bruto Binnenlands Product (BBP) alleen. Ontwikkeling gaat over het aard van de productie en de verzameling van sociale faciliteiten die ermee gepaard gaan. Er bestaat dus een verschil tussen groei en ontwikkeling. Ontwikkeling is een multidimensionaal proces en betreft grote veranderingen in sociale structuren, populaire gedragingen, nationale instituties, alsook betreft het de toename van economische groei, reductie van ongelijkheid en de bestrijding van armoede (Calvert, 2007: 3-4). In het vraagstuk over de Latijns-Amerikaanse middenklasse moeten deze twee zaken, het endogene karakter van sociale structuren en de verschillende percepties van ontwikkeling, meegenomen worden in de analyse. De positieve uitwerkingen van de middenklasse op economische en politieke ontwikkeling is echter niet alleen afhankelijk van de grootte van deze groep, maar tevens van de stabiliteit van de middenklasse. De groep moet onder andere in staat zijn om bepaalde onverwachtse schokken op te kunnen vangen. Een kwetsbare middenklasse zal zich in mindere mate richten op lange termijn resultaten, het verwerven van politieke 15 kennis en de aanschaf van kwalitatief goede consumentengoederen. Dit zijn juist de factoren die zouden moeten bijdragen aan economische groei en politieke stabiliteit. Volgens Torche en Lopez-Calva ontbreken studies over de middenklasse die dit vraagstuk over tijdelijke zekerheid en stabiliteit onderzoeken. In hun artikel evalueren zij de mobiliteit en kwetsbaarheid van de middenklasse in Chili en Mexico. Ze onderzoeken de mobiliteitsfactoren in de middenklasse, waaronder de demografische kenmerken, beroep en risicofactoren, door middel van een multivariable analyse. Hieronder zal hier dieper op ingegaan worden (Torche en Lopez-Calva, 2011: 2). 1.3 Middenklasse versus middensector versus de zelf beschreven middenklasse Het rapport van de OESO (2010): Latin American Economic Outlook 2011 focust zich op de situatie en het welzijn van de middensector, personen met een middeninkomen, in Latijns-Amerika. Ook in dit rapport wordt het beeld bevestigd dat een middensector met stabiele banen en een redelijk stabiel inkomen een solide basis vormen voor economische vooruitgang. Daarnaast zou deze groep een belangrijke politieke rol kunnen vervullen door gematigde, maar progressieve platforms te ondersteunen in de Latijns-Amerikaanse democratieën. Zoals politiek wetenschapper John Johnson reeds in 1958 formuleerde, de Latijns-Amerikaanse middenklasse is gegroeid en het ondersteunt de door de staat gestuurde ontwikkeling, publiek onderwijs, sociale welzijnsprogramma’s en de democratie zelf. Tevens is gebleken dat als de leden van de middenklasse geen stabiel inkomen en werkgelegenheid hebben, dat hun consumptiepatroon niet gezien kan worden als stimulans van de nationale ontwikkeling en dan kan de groei van deze groep ook niet gezien worden als teken van sociale vooruitgang. Bovendien zou hun politieke voorkeur dan kunnen uitgaan naar populistische platforms die niet automatisch een goed economisch beleid voeren. Het OESO rapport analyseert de economische kenmerken van de Latijns-Amerikaanse middensectoren, waaronder hun inkomensniveau, het type beroep dat ze uitoefenen, maar ook hun houding en waarden tegenover ongelijkheid, economisch beleid en democratische politiek in het algemeen. Vaak wordt bij onderzoek naar economische middensectoren in economische ontwikkeling gesproken over de middenklasse. In het rapport van de OESO is bewust gekozen om te spreken over middensectoren in plaats van de middenklasse. In de sociologie wordt ervan uit gegaan dat een sociale klasse een bepaalde homogeniteit en eigenschappen kent. Bovendien zouden de individuen behorend bij deze groep zich bewust zijn van hun identiteit en zijn rol als invloedrijke actor in de maatschappij. Het blijkt dat de middensectoren in Latijns-Amerika economisch kwetsbaar en heterogeen zijn, zowel in nationaal opzicht als vanuit regionaal perspectief. Slechts weinig hebben een universitaire opleiding en veel van hen werken in de informele sector. De 16 heterogeniteit is vooral zichtbaar op de arbeidsmarkt. Dit is een middenklasse die niet overeenstemt met datgene dat de motor voor ontwikkeling is geweest in veel OESO landen. Om deze redenen wordt door de OESO niet gerefereerd aan middenklasse, maar aan de middensector (OESO, 2010: 73-74). Ook in de sociologische en historische literatuur worden bezwaren aangetekend tegen het gelijkstellen van de middensectoren met de middenklasse. Het probleem is dat de middenklasse gedefinieerd wordt aan de hand van variabelen die slechts in beperkte mate in verband staan met het inkomen, zoals gedragingen, waarden, en mate van persoonlijke ontplooiing (OESO, 2010: 75). In dit onderzoek zal dus ook constant aandacht besteed moeten worden aan dit verschil tussen beide concepten. Om de economische eigenschappen te kunnen identificeren van de middensector in Latijns-Amerika is wederom een duidelijke definiëring van groot belang. De data die gebruikt wordt moet beschikbaar zijn voor de meeste landen in de regio. Het moet zodanig gemeten worden dat het mogelijk is om landen met elkaar te vergelijken met betrekking tot economische ontwikkeling en bovendien zou het nuttig zijn om de data te kunnen vergelijken met de OESO landen, waar het ontwikkelingsniveau over het algemeen hoger ligt. Het meten van de middensector zal in bepaalde mate verband moeten houden met de ongelijkheid in de economie; een grote middensector zou een signaal kunnen zijn voor relatief minder ongelijkheid (OESO, 2010: 58). Door de OESO wordt de middensector gedefinieerd als de groep huishoudens met een inkomen tussen 50% en 150% van het nationale gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking. De huishoudens met een inkomen per hoofd van de bevolking onder de 50% van het gemiddeld inkomen wordt aangemerkt als kansarm. De huishoudens met een inkomen boven de 150% grens wordt geclassificeerd als rijk. Dit is de zogenaamde 50-150 definitie. Het inkomen wordt gemeten aan de hand van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per hoofd van de bevolking. Het inkomen is omgerekend naar de Amerikaanse Dollar (USD) met behulp van de Koopkrachtpariteit (KKP). Op deze manier wordt er rekening gehouden met de prijsverschillen in verschillende landen en kunnen landen onderling met elkaar vergeleken worden. De grootte van de Latijns-Amerikaanse middensectoren varieert sterk per land. Volgens de OESO definitie behoort 56% van de bevolking in Uruguay tot de middensector, in Mexico en Chili ligt dit percentage iets lager op 50%, terwijl in landen als Bolivia en Colombia iets meer dan een derde van de bevolking behoort tot deze inkomensgroep (OESO, 2010: 57-60 en 73-74). Het is echter de vraag of met de 50-150 definitie dezelfde groep wordt geïdentificeerd in LatijnsAmerika als in de OESO landen. Het zou namelijk kunnen zijn dat de 50% grens te conservatief is voor de Latijns-Amerikaanse regio. Het onderstaande figuur illustreert de relatieve grootte van de middensectoren in 10 Latijns-Amerikaanse landen. Dit is 80% van de gehele bevolking van Latijns-Amerika en 17 de Cariben. Italië is tevens opgenomen in het figuur ten behoeve van vergelijking. De resultaten zijn gebaseerd op inkomensgegevens uit 2006. Volgens deze berekening behoort bijna 50% van de Chileense bevolking tot de middensector (OESO, 2010: 60). Uit het rapport van de OESO wordt tevens gekeken naar het publiek beleid dat het levensonderhoud van de huishoudens in de middensector beïnvloed en naar het politiek beleid, met betrekking tot sociale bescherming en publiek onderwijs, dat opwaartse sociale mobiliteit kan bevorderen. Het onderzoek is ondermeer gebaseerd op de nationale enquêtes die om de zoveel tijd worden gehouden onder de huishoudens in verschillende Latijns-Amerikaanse landen. Aan de hand van deze resultaten is het mogelijk om de kenmerken van huishoudens in de middensector in kaart te brengen, zoals leeftijd, familiestructuur, arbeidsparticipatie en type beroep (OESO, 2010: 60). Het blijkt dat de Latijns-Amerikaanse middensectoren vaak economisch kwetsbaar zijn en daarom een groot risico lopen om te dalen op de economische ladder en zelfs om in armoede te geraken. De kwetsbare positie van de Latijns-Amerikaanse middensectoren staat in verband met de hoge mate van inkomensongelijkheid in de regio, alsook met de economische structuur van instituties en initiatieven. Vaak worden speculatieve activiteiten hierin bijvoorbeeld meer beloond dan ondernemerschap in de formele sector. Tevens blijkt uit het rapport dat de houding en percepties van de LatijnsAmerikaanse middensectoren ten opzichte van politiek heterogeen zijn en niet consistent met de typische middenklasse waarden (OESO, 2010: 74). 18 Met betrekking tot de structuur van de huishoudens in de middensector blijken vaak twee volwassenen (samenwonend of getrouwd) aan het hoofd te staan van een huishouden. Bij de inkomensgroep die wordt geclassificeerd als rijk blijkt dit aandeel nog groter. Het hebben van een partner lijkt belangrijk, vooral met betrekking tot het hebben van een stabiel inkomen. In de lagere inkomensgroepen staat er vaak maar een volwassene aan het hoofd van een huishouden. Verandering in de structuur van huishoudens kan van invloed zijn op de tendensen in ongelijkheid. Uit een andere studie van de OESO uit 2008, Growing Unequal? Income Distribution and Poverty in OECD countries, wordt beargumenteerd dat verandering in de samenstelling van huishoudens heeft geleid tot toename van de economische ongelijkheid in verschillende OESO landen (OESO, 2010: 61). Over het algemeen bestaat het stereotype beeld dat een groot aandeel van de middensector werkzaam is als ambtenaar. Ook in het geval van Latijns-Amerika gaat dit niet op. Er is geen enkele beroepsector dominant in de middelste inkomensgroep, velen zijn zelfs werkzaam in de informele sector. Het zijn opnieuw de rijken die vooral werkzaam zijn in de overheidssector. De informaliteit is een prominente eigenschap van de huishoudens in de Latijns-Amerikaanse middensector. De meeste arbeiders uit de informele sector behoren in Latijns-Amerika tot de middensector, behalve in Chili. Meer dan uit de lagere inkomensgroepen (OESO, 2010: 62). Personen die in de informele sector werken vallen buiten de sociale bescherming en zijn daarom extra kwetsbaar. Betreft het onderwijs. Gemiddeld hebben mensen uit de middensector 8.3 jaar onderwijs genoten, dit is 3.7 jaar minder dan de rijken en 2.2 jaar meer dan de kansarmen. In alle landen is de middensector minder goed opgeleid dan de rijken en beter opgeleid dan de kansarmen. In de meeste landen ligt het onderwijsniveau van de middensector dichter bij dat van de kansarmen dan bij de rijken (OESO, 2010: 63). Zoals ook in de eerste paragraaf besproken is wordt het belang van een middensector of middenklasse vaak benadrukt om dat deze groep een bron zou zijn voor ondernemerschap. Critici beargumenteren echter dat deze specifieke groep niet zo ondernemend is als in andere landen. Het ondernemerschap van de Latijns-Amerikaanse middensector is daarom een interessant vraagstuk. Ondernemerschap is een krachtige motor voor economische groei. Het zorgt onder andere voor meer werkgelegenheid en het leidt tot versnelde innovatie. De vraag is in hoeverre de middensectoren een rol spelen in ondernemerschap. Zelfs als talent op gelijkmatige wijze verdeeld zou zijn onder de bevolking dan zijn er nog steeds redenen om aan te nemen dat de middensectoren een belangrijke rol spelen hierin. Om een bedrijf te beginnen is namelijk een bepaald niveau van materiële en humane middelen nodig. Dit pleit al tegen de lagere inkomensgroepen, de kansarmen. Aan de andere kant, hoewel de rijken de benodigde middelen bezitten zou het zo kunnen zijn dat zij minder initiatief nemen omdat zij zich 19 reeds aan de top van de inkomensverdeling bevinden. Ze nemen minder risico. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat de rijken juist welvarend zijn omdat zij ondernemer zijn. De causaliteit kan dus verschillende richtingen opgaan en uit de data kan niet altijd opgemaakt worden welke factor de oorzaak is van het andere (OESO, 2010: 64). Om ondernemerschap in Latijns-Amerika te kunnen onderzoeken gebruikt de OESO data uit de Latinobarómetro. Deze onderzoeken bevatten informatie over het beroep van de deelnemers. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier type zelfstandigen waarbij boeren en verkopers buiten beschouwing worden gelaten. In de meeste gevallen is hierbij namelijk sprake van gedwongen ondernemerschap. Een nadeel van de onderzoeken in de Latinobarómetro is dat het geen informatie bevat over het inkomen van de huishoudens, hierdoor kan niet specifiek de groep met een middeninkomen onderscheiden worden. Hiervoor in de plaats wordt er in de onderzoeken vertrouwd op de perceptie van de interviewer, deze persoon schat de economische positie van de deelnemers in door onder te letten op de kwaliteit van huisvesting. Uit de data blijkt dat de meeste ondernemers zich bevinden onder de rijken en niet zozeer onder de middensector (OESO, 2010: 64). De Latinobarómetro verschaft tevens informatie over de houding ten opzichte van ondernemerschap en kansen. Het is interessant dat er geen aannemelijke verschillen zichtbaar zijn tussen de verschillende sociale groepen – zij delen bijvoorbeeld allen in vrijwel gelijke mate de visie dat ondernemerschap belangrijk is voor ontwikkeling. Daarnaast is de meerderheid van de deelnemers aan de onderzoeken ervan overtuigd dat de rijken meer kansen genieten dan personen in andere inkomensgroepen in het land (perceptie: de kans om rijk te worden). Er is echter een aspect waarop de meningen erg verschillen. Uit het onderzoek blijkt dat de geïdentificeerde leden van de middensector meer geloven in een meritocratische samenleving dan de rijken. Met andere woorden, zij zijn ervan overtuigd dat het mogelijk is om te klimmen op de ladder door hard te werken. De rijken zijn hier minder van overtuigd. Dit roept verscheidene vragen op. Zijn de Latijns-Amerikaanse maatschappijen meritocratisch, zoals zoveel mensen met een laag- en middeninkomen schijnen te geloven? Of zijn de deelnemers aan de onderzoeken simpelweg te optimistisch met betrekking tot het vooruitzicht voor vooruitgang? Belemmeren gebreken van de markt – zoals slechte toegang tot krediet of slechte infrastructuur – het initiatief van de gelegenheidsondernemer? (OESO, 2010: 65). Er bestaat een groot verschil tussen het zogenaamde gelegenheidsondernemerschap dat voortkomt uit een kans die zich voordoet en ondernemerschap uit noodzaak. Bij ondernemerschap dat voortkomt uit een kans wordt een bedrijf opgericht vanuit de perceptie dat er een onbenutte of onderbenutte business kans zich voordoet. In ontwikkelingslanden is vaak sprake van ondernemerschap uit noodzaak. Zij starten een onderneming uit noodzaak om te kunnen overleven en inkomsten te genereren. Deze 20 vorm van ondernemerschap heeft minder positieve neveneffecten op de economische ontwikkeling dan de ondernemerschap dat voortkomt uit een kans die zich voordoet (OESO, 2010: 65). In Latijns-Amerika is in de meeste gevallen ook sprake van ondernemerschap uit noodzaak waardoor ondernemerschap niet leidt tot economische ontwikkeling van de landen. De overheden zouden meer hulpmiddelen kunnen bieden en maatregelen moeten implementeren om ondernemerschap dat voortkomt uit een kans dat zich voordoet te stimuleren. Door dit type ondernemerschap te stimuleren kan meer economische ontwikkeling en innovatie gegenereerd worden. Uit het rapport van de OESO wordt verder duidelijk dat huisbezit nauw verbonden is met de toegang tot financiële diensten. Voor het kopen van een huis is namelijk een krediet noodzakelijk. Betere toegang tot financiële diensten staat in verband met een hoger inkomen per capita. Latijns-Amerika scoort slecht op dit punt in vergelijking met de OESO landen, maar ook in vergelijking met andere ontwikkelingslanden. Verschillende factoren zijn hier de oorzaak van, zoals weinig vertrouwen in de banksector, beperkte capaciteit van huishoudens om te sparen, inadequate competitie, inefficiëntie of hoge bemiddelingskosten. Daarnaast is er een gebrek aan goede financiële kennis onder de bevolking, en daarom tevens een gebrek aan bewustzijn van de voordelen (en kosten) van de financiële diensten. De beperkte toegang tot financiële diensten verhindert het hebben van bezit, zoals een huis, voor de mensen in de middensector (OESO, 2010: 6566). Met betrekking tot de sociale mobiliteit verschaft de 50-150 definitie nuttige informatie over de ongelijkheid in een land. Een grote middensector betekent dat een groter aandeel van de bevolking zich binnen een redelijke afstand bevindt van het gemiddelde inkomen van huishoudens. Een kleinere middensector betekent dat meer huishoudens zich bevinden in de meer extremen (hoog of laag) van de inkomensdistributie, waarbij de groep van de armen waarschijnlijk steeds groter wordt (OESO, 2010: 67-68). Zoals in de vorige paragraaf reeds genoemd zou toenemende opwaartse sociale mobiliteit Latijns-Amerikaanse samenlevingen eerlijker, stabieler en gelijker kunnen maken. Daarnaast zou het de stabiliteit in de gehele regio kunnen bevorderen. De nationale onderzoeken die worden gehouden onder de huishoudens in Latijns-Amerika geven maar weinig informatie over sociale mobiliteit. Om het fenomeen goed te kunnen onderzoeken is paneldata nodig. Paneldata wordt verzameld als constant dezelfde huishoudens worden onderzocht gedurende meerdere jaren. Uit dit soort onderzoek komt de mobiliteit (zowel opwaarts als neerwaarts) van huishoudens naar voren. Dit soort data is echter maar weinig beschikbaar. Voor Chili is er paneldata wel beschikbaar van 1996, 2001, 2006 en 2009 (CASEN). In het derde hoofdstuk zal dit uitgebreid besproken worden. Een alternatief van paneldata is retrospectieve data, hierin wordt gevraagd naar de sociaaleconomische status van de ouders (OESO, 2010: 67-68 21 en Castellani en Parent, 2011: 25). Het bestuderen van de mobiliteit is ook belangrijk om te weten te komen hoe ver de kansarmen afstaan van de middensector en hoe ver de middensector zich bevindt ten opzichte van de 50% grens van het nationaal gemiddeld inkomen. Dit toont een beeld van de mogelijkheden van sociale mobiliteit binnen een maatschappij en verschaft informatie over de benodigde maatregelen om meer effect genereren. Bovendien blijkt dat de perceptie van de bevolking erg belangrijk is in het vraagstuk over de middenklasse. Er is een groot verschil zichtbaar tussen degenen die zich bevinden in de middensectoren en diegenen die zichzelf beschouwen als de middenklasse. In Latijns-Amerika behoort slechts 40% van de mensen die zichzelf beschouwen als middenklasse tot de zogenaamde middensector (zoals volgens de OESO gedefinieerd). Het andere deel bestaat vrijwel in gelijke mate uit kansarmen en rijken. Volgens de 50-150 definitie behoort gemiddeld 42% van de Latijns-Amerikaanse bevolking tot de middensector. Het is interessant om te onderzoeken wat de kenmerken zijn van de huishoudens die zich niet in de middensector bevinden (volgens de 50-150 definiëring), maar zichzelf wel beschouwen als middenklasse. Onderzoeksdata en nationale onderzoeksdata kunnen hierbij helpen. De groep die zichzelf beschouwd als middenklasse is relatief jong en hebben minimaal middelbare school genoten, zij hebben kleinere families dan de kansarmen maar de families zijn groter dan bij de rijken, ze zijn er in geslaagd om een aantal duurzame goederen te verkrijgen – maar niet zoveel als de rijken – en zij werken in een bedrijf vaak onder een toezichthouder of baas. Het is waarschijnlijk om aan te nemen dat de Latijns-Amerikaanse middenklasse gedreven wordt door andere factoren dan de inkomenscategorie waarin ze vallen. Het zou zo kunnen zijn dat juist deze zelf beschreven middenklasse van meer belang kan zijn voor economisch resultaat en verdere ontwikkeling in een land of regio dan de heterogene middensector. In de Gallup World Polls wordt aan mensen gevraagd hoe gelukkig ze zich voelden met betrekking tot hun leven, hun economische situatie en persoonlijke problemen. De data die hieruit verzameld werd toonden inderdaad aan dat de Latijns-Amerikanen die zichzelf beschouwen als middenklasse andere drijfveren hebben dan de kansarmen en rijke tegenhangers. In het bijzonder zijn er bepaalde kenmerken in het leven die de middenklassers gelukkiger maakt dan dezelfde kenmerken doen in het geval van andere personen. Het hebben van een of twee kinderen maakt hen gelukkiger dan iemand die zichzelf beschouwd als arm (voor wie de familie een last zou kunnen zijn). De groep die zichzelf identificeert als middenklasse halen voldoening uit het feit dat ze klant zijn bij de bank en een creditcard op zak hebben. Paradoxaal genoeg, hun geluk is in mindere mate afhankelijk van bezit van goederen en zij laten economische problemen niet zozeer hun leven verbitteren – in tegenstelling tot de armen (uit nood) en de rijken (misschien uit 22 ambitie of angst) (OESO, 2010: 74-75). Belangrijker nog is het gegeven dat de personen die zichzelf beschouwen als middenklasse niet zo denken als de mensen uit de middensector. De eerste groep haalt vreugde uit moderniteit – niet alleen het gebruik van het financiële systeem, maar ook uit het in contact staan met elkaar door mobiele telefoons en het internet. Hun levensvoldoening is minder afhankelijk van het inkomensniveau en economische onzekerheden dan de mensen uit de middensector, en hun geluk blijkt verder in mindere mate af te hangen van het hebben van een stabiel huwelijk. Dit alles brengt aan het licht dat de mensen die zeggen dat ze middenklasse zijn meer zelfverzekerd zijn, tevreden zijn met hun economische situatie en minder afhankelijk van inkomen en bezit dan de objectieve geïdentificeerde middensector (OESO, 2010: 75). Waarschijnlijk is het ideale voor een maatschappij niet simpelweg het hebben van veel mensen in de middensector, maar meer mensen die zichzelf daadwerkelijk identificeren met postmoderne en niet materialistische waarden van de zelf beschreven middenklasse. Als middenklasse zijn gezien wordt als zichzelf middenklasse voelen dan zijn het vooral de onderwijzers, kritische burgers, denkers en artiesten die behoren tot de middenklasse die effectieve verandering teweeg kunnen brengen, in plaats van de economen of ambtenaren die gedreven worden door materieel welzijn en economische groei (OESO, 2010: 75). Ook volgens Fajardo en Lora bestaat er een grote wanverhouding tussen objectieve en subjectieve classificaties van de middenklasse. In hun artikel wordt onderzoek gedaan naar de factoren, naast inkomen, die in verband staan met het zelf waargenomen sociale rangschikking van Latijns-Amerikaanse huishoudens. Tevens wordt gekeken welke objectieve definiëringen het dichtst in de buurt liggen bij de subjectieve classificering van de status van de middenklasse (Fajardo en Lora, 2011: 2). Volgens Fajardo en Lora zou in de huidige Latijns-Amerikaanse context sociale klasse gezien moeten worden als zowel een subjectief als economisch fenomeen dat het resultaat is van meer sociale mobiliteit. De sociale mobiliteit is bevordert door stijging van het inkomen per hoofd van de bevolking en door veranderingen in de interpretatie van de bevolking met betrekking tot hun klasse positie en hun ambities (Fajardo en Lora, 2011: 2). Mensen beschouwen veel variabelen anders dan inkomen van invloed op de rankschikking van hun sociale status. Alle vormen van kapitaal worden mee in beschouwing genomen, zoals hun gezondheid, leeftijd, onderwijsniveau, alsook de relationele situatie. Hierbij moet gedacht worden aan de burgerlijke staat, het hebben van kinderen. Tevens worden inter-persoonlijke omstandigheden als het hebben van een baan, van vrienden en een religie van invloed geacht. En verder ook de financiële situatie (pensioensopbouw, betaalrekening, creditcard) en materieel bezit, zoals een huis, televisie, computer, elektriciteit, wasmachine, vriezer. Bovendien is de waarneming 23 afhankelijk van de locatie van huisvesting (in de stad of op het platteland) (Fajardo en Lora, 2011: 9-16). Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de middensector in LatijnsAmerika op een aantal punten sterk verschilt met de kenmerken van de traditionele middenklasse. Dit heeft gevolgen voor de rol die de groep speelt in de maatschappij. De drie belangrijkste verschillen ten opzichte van de traditionele middenklasse zijn: (1) Het ontbreken van gezamenlijke middenklasse waarden, gericht op resultaat op lange termijn en accumulatie van human capital. De middensector in Latijns-Amerika is een heterogene groep, zowel met betrekking tot hun beroep en opleidingsniveau als tot hun politieke overtuiging en politieke participatie; (2) Economische kwetsbaarheid door gebrek aan stabiel inkomen en werkgelegenheid. Hun consumptiepatroon kan daarom ook niet gezien worden als stimulans van de nationale ontwikkeling. De kwetsbaarheid van de middensector wordt bovendien nog versterkt door het gebrek aan een sterk sociaal beleid in veel landen. Het overgrote deel uit de middensector werkt in de informele sector. De kwetsbaarheid van de middensector in Latijns-Amerika is nauw verbonden met de langdurige en diepgewortelde ongelijkheid in de regio en de huidige economische en politieke structuur; (3) De middensector kan niet gezien worden als bron van ondernemerschap. Het zijn vooral de personen in een hoge inkomensgroep die een bedrijf bezitten. Bovendien is er vaker sprake van ondernemerschap uit noodzaak dan ondernemerschap dat voortkomt uit een kans die zich voordoet. Dit heeft nauwelijks positieve neveneffecten op economische ontwikkeling in het land. Met andere woorden, aan de traditionele middenklasse uit de geïndustrialiseerde landen zijn in de literatuur verschillende rollen toegeschreven bij het bevorderen van economische ontwikkeling en het generen van stabiliteit. Doordat de middensector in Latijns-Amerika niet dezelfde kenmerken bezit als de traditionele middenklasse zijn bepaalde rollen in ontwikkeling uitgesloten. Desalniettemin, in de bovenstaande paragraaf is tevens beargumenteerd dat misschien niet het hebben van een grote middensector het meest ideaal is voor een maatschappij, maar juist de aanwezigheid van een groot aandeel van de bevolking dat zichzelf identificeert met postmoderne en nietmaterialistische waarden van de zelf beschreven middenklasse. Het zou juist deze groep kunnen zijn die effectief verandering teweeg zou kunnen brengen in een land. Hieronder zal deze bewering verder onderzocht worden in het geval van Chili, maar eerst zal in het volgende hoofdstuk ingegaan worden op het Chileense ontwikkelingsmodel en de verhouding tussen de staat en verschillende burgergroepen in de afgelopen 50 jaar. 24 HOOFDSTUK 2 DE CHILEENSE MIDDENKLASSE IN DE CHILEENSE CONTEXT 2.1 Het Chileense ontwikkelingsmodel In mei 2010 is Chili lid geworden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Hiermee was Chili het eerste Zuid-Amerikaanse land in de ‘club van de ontwikkelde landen’ en het tweede Latijns-Amerikaanse land (na Mexico). Het OESO lidmaatschap is het bewijs van de vooruitgang die Chili heeft doorgemaakt in de laatste twee decennia, toen het land een grote economische en sociale transformatie heeft ondergaan. Economische groei, goed functionerende instituties en de stabiele democratie in de laatste jaren hebben geresulteerd in een verbeterde levensstandaard voor de Chileense bevolking en tot een halvering van de armoede sinds 1990. Desalniettemin zijn er nog voldoende kwesties die veel aandacht voor ontwikkeling verdienen, zoals het reduceren van de sociaaleconomische ongelijkheid. De sociale ongelijkheid in Chili is nog steeds erg groot te noemen. Dit heeft ertoe geleid dat de voordelen die gepaard gaan met de vooruitgang en economische groei niet in gelijke mate zijn en worden verdeeld over de verschillende sectoren van de samenleving. De huishoudens uit de lage inkomensgroepen profiteren wel van de economische groei en vooruitgang, maar slechts in beperkte mate. Bovendien raken ze deze voordelen snel weer kwijt als het economisch slechter gaat in het land terwijl de huishoudens uit de hoge inkomensgroepen hun rijkdom weten te behouden. Voor de lage inkomensgroepen zijn de verbeteringen dus niet van structurele aard en het corrigerende beleid van de overheid blijkt niet voldoende bij het verstrekken van gelijke kansen aan iedereen en effectieve herdistribuering van het inkomen. Er wordt beargumenteerd dat drastische hervormingen nodig zijn in Chili om de ongelijkheid te verminderen en sociale mobiliteit te bevorderen (Ottone en Vergara, 2007: 64 - 65 en Infante, 2009: 89-90). De vraag die centraal staat in dit onderzoek is in hoeverre de Chileense middenklasse mogelijk kan bijdragen aan verdere ontwikkeling van het land, dus tot oplossing van de huidige problemen, en met welke beperkingen zij hierbij te maken krijgen. Om dit te kunnen onderzoeken zal in dit hoofdstuk ingegaan worden op de Chileense context en de vormgeving van het Chileense ontwikkelingsmodel. Vanuit deze ontwikkelingen zijn namelijk grotendeels de totstandkoming van de huidige Chileense middenklasse en hun huidige positie in de samenleving te verklaren. Er is gebleken dat de economische groei en de verbetering van de gemiddelde levensstandaard in de laatste decennia slechts in beperkte mate effect gehad hebben op de inkomensongelijkheid in Chili. De inkomensongelijkheid is hiermee opvallend hoog gebleven. Met een Gini-index van 0.53, is het huidige niveau van de inkomensongelijkheid in Chili nauwelijks gedaald ten opzichte van 1990, toen stond de 25 Gini-index op 0.56 (OESO, 2011a: 15-16 en 97). Dit wordt duidelijk zichtbaar in het onderstaande figuur (figuur 1): Figuur 1: Chili: Groei, armoede en ongelijkheid, 1987 - 20063 Coeficiente Gini = Gini-index (van het autonome inkomen) PIB = BBP in Chileense peso’s (in triljoenen) Pobreza = armoede (%) Bron: Salimano, 2009: 8. Met een Gini-index van ongeveer 0,5 is de mate van ongelijkheid in het besteedbare inkomen van de huishoudens de hoogste onder alle OESO landen, dit is onlangs gebleken uit het rapport van de OESO dat in april 2011 gepubliceerd is: ‘Society at a Glance 2011’. Ook voor Latijns-Amerikaanse begrippen is de inkomensongelijkheid in Chili hoog (Diario Financiero, 13 april 2011: 38; Larrañaga, 2009: 6 en OESO, 2011b: 15-16 en 97). Het onderstaande figuur (figuur 2) laat zien op welke wijze de inkomens in Chili verdeeld zijn over de verschillende inkomensgroepen. De distributie is respectievelijk opgedeeld in groepen van 10% en 5%. De Gini-index is in figuur 1 bepaald aan de hand van het autonome inkomen en wijkt daarom iets af van de resultaten van de OESO. De OESO berekent de Gini-index aan de hand van het besteedbaar inkomen van de bevolking. Desalniettemin schetst figuur 1 een duidelijk beeld van de huidige inkomensongelijkheidproblematiek in Chili en doet de kleine variatie in uitkomst in dit geval niet ter zake. 3 26 Figuur 2: Chile: Het gemiddelde inkomen van de inkomensgroepen, 2006 (x CLP 1000) Bron: Solimano, 2009: 10. Figuur 2 laat zien dat de inkomensongelijkheid in Chili in de eerste plaats toe te schrijven is aan de concentratie van het inkomen in de hoogste regionen, dus de rijkste 10% en 5% van de bevolking. Meer dan aan de armoede in de onderste regionen van de inkomensverdeling. Bovendien is de verdeling relatief uniform (de inkomens lopen weinig uiteen) van deciel 1 tot en met deciel 9, waarin de verschillende sectoren van armoede en middenklasse zich bevinden. Volgens Solimano genereert het huidige economische systeem, op endogene wijze, hoge mate van ongelijkheid welke de staat tot op zekere hoogte probeert te corrigeren met behulp van sociaal beleid (Solimano, 2009: 10-11). Het grote verschil in inkomen toont niet alleen de inkomenskloof aan, maar verschaft tevens informatie over de aanwezige kloof in het sociale welzijn, de persoonlijke ontwikkeling en burgerrechten onder de Chilenen (Hopenhayn en Machinea, 2005: 13). Met andere woorden, de hoge mate van inkomensongelijkheid en de kloof tussen arm en rijk belemmeren de ontwikkeling van het land en genereren meer ongelijkheid op andere gebieden. Dit wordt bevestigd in de Human Development Index (HDI), een jaarlijkse ranglijst uitgevoerd door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Development Programme - UNDP). Hieruit blijkt dat de hoge mate van ongelijkheid in een land grote invloed heeft op het algehele welzijn van de bevolking en een belemmering kan vormen voor de verdere ontwikkeling van het land. In 2010 stond 27 Chili op plaats 45 in de ranglijst. Hiermee was Chili het hoogst geplaatste LatijnsAmerikaanse land op de lijst en stond het dus ook hoger dan Argentinië (plaats 46) en Uruguay (plaats 52). Hoewel deze landen een hoger BBP per hoofd van de bevolking hebben dan Chili. De HDI laat tevens een stijgende lijn zien in de ontwikkeling tussen 1980 en 2010. In deze periode is de levensverwachting van de Chilenen gestegen met 10 jaar, is het gemiddeld aantal jaren onderwijs omhoog gegaan met 4 jaar en is het bruto nationaal inkomen (BNI) per hoofd van de bevolking gestegen met 142%. Op langer termijn heeft Chili dus goed gepresteerd, zo bevestigt ook Rodrigo Márquez, onderzoeker bij het Human Development Report in Chili. Hij benadrukt echter dat gezien de ongelijkheid in de gezondheidszorg, het onderwijs en het inkomen dit beeld sterk verandert. Chili daalt 10 plekken als deze ongelijkheid meegenomen wordt in de ranglijst en eindigt vervolgens als tweede Latijns-Amerikaanse land, na Uruguay. Dit is een daling van 19%. Hieruit kan volgens Márquez dus opgemaakt worden dat ongelijkheid de ontwikkeling van een samenleving kan vertragen, omdat de ongelijkheid negatieve invloed heeft op de resultaten (Farrell, 8 november 2010: Santiago Times; De Ponson, 5 november 2010: La Tercera; UNDP, 2010: 72 en 143). De hoge mate van ongelijkheid in Chili is vooral het resultaat van het gevoerde sociaaleconomische beleid in de recente politieke geschiedenis en van historische, culturele en economische factoren in het algemeen. Uit het vorige hoofdstuk is reeds gebleken dat de oorsprong van de structurele ongelijkheid van de gehele LatijnsAmerikaanse regio verder terug gelegen ligt in de geschiedenis en gerelateerd is aan de kenmerken van het kolonisatieproces door de Spanjaarden en Portugezen. In het geval van Chili worden op dit moment de volgende oorzaken aangewezen voor de permanente aanwezige ongelijkheid in de maatschappij: de segmentatie tussen privaat en openbaar onderwijs; de segmentatie in de gezondheidszorg; de concentratie van de markt en de economische macht; de beperkte toegang tot kapitaal en financiering; en de zwakke onderhandelingspositie van vakbonden en andere organisaties (Ottone en Vergara, 2007: 64 - 65 en Solimano, 2009: 15 - 17). In het boek ‘Que gane el más mejor, mérito y competencia en el Chile de hoy’, beargumenteren Eduardo Engel en Patricio Navía dat de grote ongelijkheid het resultaat is van het gebrek aan gezonde concurrentie in verschillende sectoren in Chili. Zij pleiten daarom voor meer en betere competentie om het land te transformeren in een ontwikkeld land en de ongelijkheid te kunnen reduceren. Op het eerste gezicht lijkt te concurrentie groot in Chili, want het is overal zichtbaar, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, op de universiteiten (toelatingstest), bij talentenprogramma’s op televisie, en in de prijzenoorlog tussen supermarkten. De positieve uitwerkingen van de concurrentie blijven echter beperkt, gezien het gebrek aan mogelijkheden voor een groot deel van de bevolking; inspanning en doorzettingsvermogen worden lang niet altijd beloond (Engel 28 en Navía, 2004: 13). Engel en Navía omschrijven het in hun boek als volgt: “Om ervoor te zorgen dat competitie op politiek, sociaal en economisch gebied ten gunste komt aan iedereen, moet geen enkele speler (actor) op het veld de eigenaar zijn van de bal.” (2004: 17)4. In verschillende belangrijke sectoren in Chili is volgens hen een gebrek aan gezonde concurrentie en wordt de competitie op verschillende manieren tegen gewerkt. Onder andere door beperkte toegang tot informatie. In onderontwikkelde landen, zoals Chili, blijkt een gezonde concurrentie juist belangrijk voor economische groei en ontwikkeling. Het is dus noodzaak dat dit aangepakt wordt zodat het land zich verder kan ontwikkelen. Er bestaat echter maar nauwelijks discussie over de vraag of de aanwezige competitie in Chili wel gezond is (Engel en Navía, 2004: 17 en 175). Het gebrek aan gezonde concurrentie is onder andere aanwezig in het Chileense onderwijssysteem. Het is gebleken dat het Chileense onderwijsmodel er niet in slaagt om gelijke kansen te verstrekken aan iedereen in de samenleving door enorme sociaaleconomische segmentatie in het systeem, terwijl juist het onderwijs door jongeren gezien wordt als de belangrijkste factor om te kunnen slagen in het leven. Het huidige onderwijsmodel is tot stand gekomen na onderwijs hervormingen die door het militaire regime (1973–1980) zijn doorgevoerd. Hervormingen vonden tevens plaats met betrekking tot de pensioenfondsen en de gezondheidszorg. Deze drie sectoren zijn in deze periode geprivatiseerd. Het idee hierachter was dat dit zou leiden tot meer concurrentie en daardoor tot betere kwaliteit. Dit blijkt vandaag de dag niet het geval. De hervormingen hebben geleid tot stratificatie tussen de verschillende klassen en de kwaliteit van de gezondheidzorg en het onderwijs zijn slecht. Er bestaan vooral grote kwaliteitsverschillen tussen diensten die geleverd worden vanuit de publieke sector en de diensten die geleverd worden vanuit de private sector. De huidige structuur in deze sectoren reproduceert de ongelijkheid in het land en kan dus gezien worden als een van de voornaamste oorzaken van de voortdurende ongelijkheid (Torche en Lopez-Calva, 2011: 12). In het onderwijs bijvoorbeeld verklaart de sociaaleconomische achtergrond van de kinderen grotendeels de variëteit in de uitkomst van de Internationale Studenten Test (Programme for onderwijssysteem International kent drie Student Assessment verschillende type - PISA). scholen: Het openbare Chileense scholen; particuliergesubsidieerde scholen; en privé scholen. Ongeveer 7% van de leerlingen gaan naar deze laatste type scholen. Het onderwijssysteem in Chili is sinds 1980 gebaseerd op vouchers. De regering verstrekt een toelage (voucher) per leerling die naar een openbare of particuliergesubsidieerde school gaan. Tot voor kort was deze subsidie vrij laag. Particuliergesubsidieerde scholen mogen deze subsidie aanvullen met schoolgeld betaald Eigen vertaling vanuit het Spaans: “Para que la competencia beneficie a todos, en el área política, económica o social, sus actores deben jugar en una cancha en que nadie sea dueño de la pelota”. 4 29 door de ouders (in tegenstelling tot openbare scholen die onder leiding staan van de gemeenten). Als het schoolgeld een bepaald limiet overschrijdt dan verliest de particuliergesubsidieerde school het recht op de voucher subsidie en wordt het alleen nog gefinancierd door het schoolgeld dat betaald wordt door de ouders. Dit zijn de privé scholen (Engel en Navía, 2004: 332–334 en OESO, 2011a: 63-65). Bovendien is het voor iedereen mogelijk om te gaan studeren, omdat families leningen kunnen afsluiten als ze geen geld hebben om hun kinderen te laten studeren, het zogenaamde Crédito Universitario (COFRO). De hervormingen hebben geleid tot een aanzienlijke toename van het aantal studenten. Vooral de middenklasse heeft geprofiteerd van de doorgevoerde maatregelen. Maar de verwachtte concurrentie tussen scholen en kwaliteitsverbeteringen van het onderwijs voor iedereen door invoering van de vouchers zijn uitgebleven (Engel en Navía, 2004: 357-358). Op dit moment gaan de kinderen uit arme gezinnen naar openbare scholen en de kinderen uit rijke gezinnen naar particuliere scholen. Door de grote verschillen in het onderwijssysteem wordt opwaartse sociale mobiliteit in Chili belemmerd en ongelijkheid van inkomen gereproduceerd. Een van de oorzaken hiervan is de beperkte informatievoorziening. Het blijkt voor ouders lastig om de kwaliteit van de verschillende scholen te beoordelen. De resultaten van de Medición de la Calidad de la Educación (SIMCE) zouden hierbij kunnen helpen. Het Chileense onderwijs wordt jaarlijks geëvalueerd aan de hand van deze test. De uitkomst zegt iets over het niveau van de leerlingen van verschillende scholen. Tot 1995 waren deze resultaten echter geheim, daarna werden ze wel gepubliceerd, maar was het lastig om de gegevens te evalueren. Vandaag de dag wordt de uitkomst gepubliceerd op het internet en de krant, maar het is vrijwel onmogelijk om de resultaten door de jaren heen met elkaar te vergelijken (Engel en Navía, 2004: 337 en Solimano, 2009: 15 - 17). De huidige regering onder leiding van president Piñera heeft aangekondigd om deze informatievoorziening richting de ouders te verbeteren en de resultaten van SIMCE beter interpreteerbaar te maken (Piñera, 2010: 20-22). Bovendien zijn het aantal scholen in bepaalde wijken beperkt, waardoor de families weinig keus hebben en de scholen weinig concurrentie ondervinden van elkaar en daardoor nauwelijks genoodzaakt worden om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Het is vaak niet mogelijk om een betere school te kiezen vanwege de lange reisafstand en de kosten van het transport. Daarnaast is gebleken dat het aantal plekken op de beste scholen beperkt zijn waardoor er een selectie van leerlingen plaatsvindt aan de poort. Kinderen uit lagere sociaaleconomische families hebben hierdoor weinig kans om op een goede school terecht te komen. Dit heeft te maken met een zogenaamde kostenkloof tussen leerlingen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. Kinderen uit armere gezinnen hebben vaak een achterstand omdat hun ouders in de 30 meeste gevallen weinig onderwijs hebben genoten en de kinderen geen of slechts beperkte toegang hebben tot extra faciliteiten zoals boeken of een computer. Daarom kost het meer om deze kinderen op te leiden (ongeveer 30% extra). Een andere oorzaak van de slechte kwaliteit van het onderwijs op bepaalde scholen is de slechte kwaliteit van de docenten. Zij hebben niet altijd voldoende kennis om de benodigde informatie over te brengen. Bovendien is de hoogte van het salaris van docenten op openbare scholen, en in zekere mate ook op particuliergesubsidieerde scholen, niet gebaseerd op inzet en behaalde resultaten, maar op het aantal jaren dat een docent in dienst is. Op deze manier worden de leraren niet gemotiveerd om zich extra in te zetten (Engel en Navía, 2004: 333-345). De politieke inzet in de laatste 20 jaar om het onderwijssysteem te verbeteren heeft wel geleid tot uitbreiding van de spreiding van het onderwijs, salarisverhoging voor docenten, en uitbreiding van het aantal lesuren, maar niet tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De huidige regering heeft tevens aangekondigd om de bovenstaande tekortkomingen en ongelijkheid in het onderwijs aan te pakken. De regering heeft in 2010 de belofte gedaan dat het land in het verloop van het decennium in staat zal zijn om alle kinderen en jongeren onderwijs van kwaliteit te bieden, ongeacht het type school en de sociaaleconomische situatie van de ouders. Om dit te bereiken richten ze zich op betere evaluatie van de kwaliteit van het onderwijs op de scholen. Hiervoor zal een speciale instelling opgericht worden, die tevens de bevoegdheid zal krijgen om scholen te sluiten als ze niet voldoen aan de minimum eisen. Daarnaast zullen de investeringen in het onderwijs verdubbeld worden (verspreid over een periode van acht jaar). En zullen talentvolle studenten gestimuleerd worden om het onderwijs in te gaan door ze hiervoor een speciale studiebeurs aan te bieden.5 De kwaliteit van de lerarenopleidingen zal tevens aangepakt worden (Piñera, 2010: 20-22). Het zal echter nog jaren duren voordat de resultaten van deze maatregelen zichtbaar zullen zijn. In de afgelopen jaren is in Chili veel vooruitgang geboekt met betrekking tot de spreiding van het onderwijs. De jongeren uit arme huishoudens hebben nu vaak 2,5 maal zoveel onderwijs genoten als hun grootouders, en 1,5 maal zoveel als hun ouders. Bovendien is 70% van de nieuwe studenten in het hoger onderwijs de eerste uit hun familie die is gaan studeren. Een derde hiervan is zelfs de eerste in hun generatie die is gaan studeren. Er is dus sprake van een enorme sociale verandering in de Chileense maatschappij. Het is echter nog steeds overduidelijk dat de jongeren uit de hoogste inkomenssegmenten vaker hoger onderwijs genieten dan jongeren uit de armere inkomensgroepen door de sociaaleconomische segregatie in het onderwijssysteem. 5 Talentvolle studenten zijn in dit geval de studenten met een hoge score op de Prueba de Selección Universitaria (PSU), de selectietest voor de universiteit. 31 Vanwege dit verschil en de grote verschillen in de kwaliteit van het onderwijs blijft de ongelijkheid bestaan (Engel en Navía, 2004: 329-330 en Ottone en Vergara, 2007: 8085). De sociaaleconomische achtergrond van een student blijft ook een invloedrijke rol spelen bij het verloop van de latere loopbaan. In het boek van Engel en Navía wordt het voorbeeld van Pedro aangehaald. In 2004 was deze student uitgebreid in het nieuws. Hij was namelijk opgegroeid in een laag middenklasse milieu, maar wist toch uit te groeien tot de beste leerling van zijn school en goed te scoren op de PSU test, ondanks dat hij onderwijs had gehad op een minder goede kwalitatieve school. Door discipline en inzet wist hij zich alsnog goed voor te bereiden op de test. Zijn hoge score leidde ertoe dat hij ingenieurswetenschap mocht gaan studeren aan de Universiteit van Chili en hij wist deze studie succesvol af te ronden. Hij werd hiermee in de media het toonbeeld van de Chileense meritocratie. Toch bleek het voor hem moeilijk om na zijn studie een baan te vinden. De oorzaak hiervan bleek de vermelding op zijn cv van de wijk waarin hij opgegroeid was en de middelbare school waarop hij les had gehad. Het werd hem aangeraden om deze informatie aan te passen. Toen hij dit eenmaal had gedaan, vond hij wel snel een baan. Uit dit voorbeeld blijkt dus dat er nog steeds sprake is van discriminatie op de arbeidsmarkt. De Chileense meritocratie is nog beperkt. In de arbeidscode staan verschillende punten opgenomen die discriminatie tegen moeten gaan, in de praktijk blijkt dit dus alleen een verklaring van goede intenties. Discriminatie vanwege wijk, naam van de school, achternaam en kleur van de huid blijkt nog steeds voor te komen. Door discriminatie wordt niet altijd de meest efficiënte en bekwame werknemer aangenomen door een bedrijf. Dit is volgens Engel en Navía mogelijk door het gebrek aan concurrentie tussen bedrijven en op de markt (Engel en Navía, 2004: 275-276). Uit een onderzoek uitgevoerd door een van de Chileense politieke denktanks, Centro de Estudios Públicos (CEP), wordt tevens bevestigd dat discriminatie nog steeds aanwezig is op de arbeidsmarkt. Een derde van de ondervraagden heeft dit zelfs ook persoonlijk ervaren. Bovendien overheerst de perceptie dat het carrièresucces grotendeels bepaald wordt door de contacten die iemand heeft en de economische situatie van de ouders (Engel en Navía, 2004: 279-280). Het blijkt verder dat Chili een gesloten bedrijfselite heeft in vergelijking met andere landen, bijvoorbeeld in vergelijking met de Verenigde Staten. De sociale mobiliteit in deze groep is laag en de bedrijfselite bestaat dus niet uit personen met gevarieerde achtergronden zoals in de VS (Engel en Navía, 2004: 282 283). De grote ongelijkheid in toegang tot kwalitatief goede diensten is ook aanwezig in de gezondheidszorg. Structurele aanpassingen in het gezondheidssysteem aan het eind van de jaren zeventig door het militaire regime heeft geresulteerd in een duaal systeem; met 32 een publieke tak Fondo Nacional de Salud (FONASA) en een particuliere tak van de private zorgverzekeraars Instituciones de Salud Previsional (ISAPRE). Het merendeel van de bevolking uit de onderste vier inkomensdecielen zijn gedekt door FONASA, zij hebben alleen toegang tot (gratis) zorg van slechte kwaliteit. Alleen in de hoogste inkomensgroep van 5% dekt ISAPRE een groter aandeel van de bevolking dan FONASA. Een ander opvallend punt met betrekking tot de gezondheidszorg in Chili is het risico op discriminatie in het private systeem bij het bepalen van de verzekeringspremie. De hoogte ervan is namelijk gekoppeld aan de gezondheidsrisico’s van een persoon. Het systeem is vooral discriminerend voor ouderen, kinderen, vrouwen van vruchtbare leeftijd, en voor degenen die veel zorg nodig hebben. In 2007 was slechts 17% van de bevolking gedekt door ISAPRE (Ffrench-Davis, 2010: 196). De huidige regering onder leiding van Piñera heeft aangegeven deze discriminatie waarmee de patiënten van FONASA te maken krijgen ten opzichte van patiënten van ISAPRE aan te willen pakken. Daarnaast is het politieke programma gericht op het voorkomen van ernstige ziektes; het garanderen van een gezondheidssysteem met kwalitatief goede zorg voor alle Chilenen (zowel publiek als particulier); en de uitbreiding van de infrastructuur van ziekenhuizen en hulpposten (Piñera, 2010: 23-24). Volgens Solimano kan er tevens een direct verband gelegd worden tussen inkomensongelijkheid en de hoge concentratie van eigendom in de belangrijkste sectoren, zoals banken, fabrieken, de kleinhandel, pensioenfondsen (Administradoras de Fondos Previsionales – AFP), farmacie en andere sectoren. Deze concentratie leidt tot hoge opbrengsten per geïnvesteerde eenheid en dus tot een hoge geldstroom van winsten, dividenden andere vermogensinkomsten binnen deze sectoren (Solimano, 2009: 15 - 17). Ook Engel en Navía benadrukken het gebrek aan concurrentie bij de pensioenfondsen en in de bankensector. Het is bijvoorbeeld een stuk voordeliger om bij dezelfde kredietverstrekker te blijven dan te veranderen. Bovendien is er een groot verschil tussen de rente die betaald wordt over een spaarrekening en de rente die betaald moet worden voor een lening. In het laatste geval ligt de rente een stuk hoger (Engel en Navía, 2004: 174). De ongelijkheid in Chili is met name problematisch voor de verdere ontwikkeling van het land. Volgens Andrés Solimano is de overheid onverschilligheid tegenover deze ongelijkheidkwestie. De overheersende gedachte (vooral in de jaren negentig) is dat de armoede het probleem is en niet de ongelijke inkomensverdeling. De oorzaken van deze onverschillige houding zijn volgens Solimano te verklaren door de herinneringen van de Chilenen aan het sociale beleid voor 1973 en de onrust die hiermee gepaard ging. Veranderingen in de economische machtsstructuur en herdistributie van inkomen zou opnieuw kunnen leiden tot een ‘nationale ramp’. Bovendien overheerst de gedachtegang dat de markteconomie ten goede komt aan alle personen die hard werken, zich 33 inspannen en een ondernemingsgeest hebben; dus dit creëert een meritocratische samenleving. Interveniëren in de magie van de markt zou de nationale ontwikkeling alleen maar vertragen zo luidt de gedachte (Solimano, 2010: 2 en interview met A. Solimano op 17 mei 2011). In 1990 begon de democratische transitie onder leiding van de Coalitie van partijen voor democratie (Concertación de Partidos por la Democracia – kortweg Concertación) met aan het hoofd president Patricio Aylwin (1990-1994).6 Het neoliberale model, geïntroduceerd tijdens de militaire dictatuur, werd na 1990 behouden, maar tegelijkertijd werd aandacht geschonken aan het sociale beleid, met name na 2000 met de opbouw van een welvaartsstaat. Tijdens de eerste regeerperiode van de Concertación was de aandacht vooral gericht op het rustig laten verlopen van de transitie. De democratie moest hersteld worden en Chili deed opnieuw zijn intrede in de internationale gemeenschap. Het Chileense politieke systeem na 1990 kan gezien worden als compromis tussen links en rechts waarin geen grote hervormingen doorgevoerd werden (Van der Ree, 2007: 238 en 243). Het sociaal beleid vanaf 1990 was gericht op meer sociaaleconomische gelijkheid, in dit type beleid kunnen vier hoofddoelstellingen geïdentificeerd worden: (1) het bestrijden van armoede; (2) het reduceren van kwetsbaarheid; (3) het verbeteren van gelijke kansen voor iedereen; en (4) het reduceren van de inkomensongelijkheid. Het Chileense beleid is er echter niet in geslaagd om even effectief te zijn op alle vier terreinen. In het bijzonder is het beleid ineffectief geweest in het verstrekken van gelijke kansen voor iedereen en het reduceren van de inkomensongelijkheid. De oorzaak hiervan heeft volgens Larrañaga voornamelijk te maken met het feit dat het sociale beleid niet zodanig was ontworpen dat het past bij de verschillende doelen afzonderlijk. De tekortkomingen hebben betrekking op het gebrek aan een duidelijke sociale ontwikkelingsstrategie waarin de doelen, prioriteiten en instrumenten van het sociale beleid worden gedefinieerd en waarin tevens rekening gehouden moet worden met andere ontwikkelingsdoelstellingen zoals economische groei (Larrañaga, 2006: 2). De nadruk lag in de jaren negentig vooral op het bestrijden van de armoede in plaats van op de andere drie punten. Er werd beargumenteerd dat de ongelijkheid kon wachten en de prioriteit bij de armoede lag (Interview Rodrigo Márquez, gehouden op 17 mei 2011). Het sociaal ontwikkelingsbeleid in Chili omvat een groot aantal programma’s en instituties die opgezet zijn na 1990 (400 programma’s, inclusief 80 instellingen). Deze hadden ten doel om de welvaart van de bevolking te verbeteren, met name voor de meest kwetsbare personen. Kwetsbaar vanwege hun woonlocatie, leeftijd, geslacht en/of etniciteit (Larrañaga, 2009: 16). Vooral onder het presidentschap van Lagos en Bachelet De Concertación bestond uit de Christen-democratische partij, de grootste partij; en de Socialisten, opgedeeld in de Socialistische Partij (Partida Social - PS) en de Partij voor democratie (Partido por la Democracia - PPD) (Wright, 2007: 180). 6 34 werden grote stappen gezet met de oprichting van een sociaal beschermingsstelsel. Belangrijke implementaties zijn het AUGE-plan (Acceso Universal con Garantías Explícitas - AUGE) en Chile Solidario. Het AUGE-plan is een gezondheidszorgplan die alle Chilenen voorziet van gratis zorg in het geval van de meest voorkomende dodelijke ziektes. Het programma Chile Solidario werd geïntroduceerd in 2002 en met dit programma werd de staatssteun aan alle armen gegarandeerd. Chile Solidario is onderdeel van het sociaal beschermingsstelsel en wordt uitgevoerd door het Ministerie van Planning en Samenwerking (Ministerio de Planificación y Cooperación- MIDEPLAN)7. De steun die de meest kwetsbare personen en/of huishoudens ontvangen bestaat voor een deel uit staatssubsidies, zoals bijvoorbeeld een basis pensioen; subsidie voor drinkwater en riolering; en kinderbijslag. In de meeste gevallen zijn er voorwaarden verbonden aan het verkrijgen van de financiële voordelen. Huishoudens en personen die deelnemen aan de programma´s dienen een contract te ondertekenen waarin ze zichzelf verplichten tot bepaalde activiteiten, zoals medische keuringen, vaccinaties voor de kinderen en het verplicht naar school sturen van de kinderen. Het voordeel hiervan is dus vooral dat de families toegang hebben tot bepaalde diensten en niet alleen tot financiële uitkeringen (OESO, 2011a: 102). De verhoging van de sociale uitgaven na 1990 was grotendeels mogelijk door de sterke economische groei in de jaren negentig. Vooral op het gebied van onderwijs (vermenigvuldiging van 3.7) en gezondheidszorg (vermenigvuldiging van 2.5) zijn de uitgaven aanzienlijk toegenomen (Larrañaga, 2009: 11). Onder de regering van Michelle Bachelet (2006–2010) werd de ontwikkeling van een welvaartsstaat voortgezet met haar beleidsprogramma ‘Pro Equidad’. Ze heeft geprobeerd om de negatieve effecten van het neoliberale systeem op de verdeling van rijkdom in het land te bestrijden (Van der Ree, 2007: 238 en 243). In een poging om de problemen van het meest sociaal kwetsbare deel van de bevolking aan te pakken werd het Chile Solidario plan in 2006 uitgebreid, er werd onder andere een speciaal plan voor kinderen en alleenstaande moeders opgenomen in het programma. Bovendien werd er in hetzelfde jaar een arbeidsplan geïmplementeerd om de arbeidsrechten te reguleren en in 2009 is een pensioenplan geïmplementeerd die garant staat voor een minimumpensioen voor iedere Chileense burger. Uit evaluatie van het programma Chile Solidario door Contreras, Larrañaga en Ruiz Tagle (2008) blijkt dat het programma relatief goed werkt. Het programma werkt goed bij het identificeren van de personen en huishoudens die ondersteuning nodig hebben. Nog ongeveer een derde deel van de hulpbehoevende deel van de bevolking is buitengesloten van het programma. Er worden verschillende maatregelen ondernomen Het Ministerie van Planning en Samenwerking (MIDEPLAN) is in oktober 2011 veranderd in het Ministerie van Sociale Ontwikkeling van Chili. Het ministerie is uitgebreid met extra divisies, met name met betrekking tot de coördinatie van de sociale programma’s in het land. Geraadpleegde bron: http://www.ministeriodesarrollosocial.gob.cl/conocenos/historia/. In deze scriptie zal nog gesproken worden van MIDEPLAN. 7 35 om de spreiding van de programma’s te vergroten, vooral op het platteland. Het programma is minder succesvol gebleken op het gebied van arbeid, aangezien het niet de gewenste uitwerking gehad heeft op het creëren van werkgelegenheid en om mensen in of terug op de arbeidsmarkt te krijgen. Volgens de OESO is dit niet verrassend gezien de beperkte uitgaven in het programma op dit gebied; slechts 0,1% van het BBP. Tevens kan de beperkte uitwerking veroorzaakt zijn doordat de arbeidstrainingen niet goed aansloten bij de het profiel van de deelnemers in Chile Solidario; een groep die de basis competenties missen. Een ander knelpunt is de kinderopvang. Veel vrouwen die deelnemen aan het Chile Solidario programma zijn moeders met kleine kinderen, voor wie de toegang tot betaalbare kinderopvang van goede kwaliteit essentieel is voor de participatie op de arbeidsmarkt. Hoewel er capaciteitsproblemen blijven bestaan zijn er verschillen beleidsmaatregelen geïntroduceerd om de dagopvang uit te breiden (Larrañaga, 2009: 21 en OESO, 2011a: 103). Met betrekking tot arbeid zijn er volgens Ffrench-Davis twee belangrijke positieve tendensen waarneembaar in de afgelopen decennia. Ten eerste, de stijging van het aantal werknemers in de formele sector. Dit blijkt onder andere uit het aantal werknemers die bijdraagt aan het sociale beschermingsstelsel. Dit aandeel is gestegen naar 56% in 2008, in vergelijking tot een aandeel van 41% in 1981 en 46% midden jaren negentig. Mede door een speciale wet (Ley de Sub-contratación) worden grote bedrijven sinds 2006 gedwongen om meer verantwoordelijkheid te nemen bij het naleven van het arbeidscontract en de betaling van de premies van het sociale beschermingsstelsel van hun onderaannemers. De tweede opvallende tendens is de stijging van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, dit staat in verband met de verbetering tot de toegang tot kinderopvang (French-Davis, 2010: 193). In 2010 heeft de huidige regering aangekondigd de meest kwetsbare en arme huishoudens beter te gaan ondersteunen aan de hand van een nieuw ontwikkeld sociaal programma als onderdeel van Chile Solidario: het Programma Ethisch Gezinsinkomen (Ingreso Ético Familiar – IEF). Het is een initiatief om de gevolgen van armoede te verlichten en wordt aangevuld met initiatieven om de oorzaken van armoede te bestrijden. Het IEF streeft ernaar om het inkomen van de armste huishouden aan te vullen naar 50.000 CLP per hoofd van de bevolking. Dit betekent een toename van het individuele gemiddelde inkomen met 73% in het eerste inkomensdeciel. Net zoals in de andere Chile Solidario programma’s, zijn de financiële transacties ontwikkeld als aanvulling op een aantal voorwaarden waaraan de deelnemers zich moeten houden, het gaat hierbij om voorwaarden met betrekking tot gezondheidszorg, onderwijs, training en sollicitatie. Bovendien worden de financiële transacties geleidelijk opgeheven, zodat de gezinnen niet de prikkels zullen verliezen om te werken. Daarnaast zal een Ministerie van Sociale Ontwikkeling opgericht worden, die zich bezig zal houden met het beleid gericht 36 op het bestrijden van de armoede en het reduceren van de ongelijkheid (zie ook voetnoot 7) (OESO, 2011: 104 en Piñera, 2010: 26-27). Uit het bovenstaande blijkt dat er sinds 1990 veel inspanningen zijn ondernomen op sociaal gebied. Dit is succesvol gebleken met betrekking tot de reductie van de armoede. De armoede is sinds 1990 gehalveerd. Desalniettemin blijft er een structurele ongelijkheid aanwezig en de sociale mobiliteit is beperkt. Het beleid is er niet in geslaagd om de inkomensongelijkheid te reduceren en gelijke kansen te bieden aan iedereen. Er wordt beargumenteerd dat vooral drastische hervormingen noodzakelijk zijn op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Ook de gezonde concurrentie in de bankensector en bij pensioenfondsen moet aanzienlijk bevorderd worden. Op dit moment wordt de hoge mate van ongelijkheid gezien als het voornaamste obstakel voor verdere ontwikkeling in het land. De huidige regering onder leiding van President Piñera erkent de aanwezige problemen en heeft daarom in 2010 een politiek programma gepresenteerd met daarin zeven centrale thema’s: (1) economische groei; (2) werkgelegenheid; (3) onderwijs; (4) gezondheidszorg; (5) armoede; (6) kwaliteit van de democratie; en (7) veiligheid (Piñera, 2010: 13). Het algehele doel van dit beleid is om het welzijn van de Chileense bevolking te verbeteren en het ontwikkelingsproces te versnellen door dit proces allesomvattend te maken. Een van de hoofddoelen van de huidige Chileense regering is het ontwikkelen van Chili tot een ontwikkeld land in 2018 in relatie tot het bruto binnenlands product (BBP). Hiervoor is een economische groei van 6% noodzakelijk en zal veel aandacht besteed moeten worden aan het verbeteren van de kwaliteit en de toegang tot onderwijs de arbeidsmarkt en gezondheidzorg (Chileense Ministerie van Financiën, 2010: 12–13 en Piñera, 2010: 13-14). Een ander belangrijke doelstelling is het uitbannen van de extreme armoede voor 2014 en van de armoede voor 2018. Tevens willen ze een einde maken aan de aan de buitensporige ongelijkheid. De regering zal trachten om de oorzaken die leiden tot armoede te elimineren en de gevolgen ervan te verzachten. De drie belangrijkste oorzaken zijn volgens de regering werkloosheid, slechte kwaliteit van het onderwijs en de krachteloosheid van families. Het nieuwe ontwikkelde sociale programma IEF zal hier een belangrijke rol in moeten gaan spelen (Piñera, 2010: 26). Uit het huidige beleidsprogramma wordt duidelijk dat er veel wordt ondernomen om de aanwezige problemen aan te pakken en bepaalde sectoren in de Chileense samenleving te versterken en te verbeteren: het onderwijs, de gezondheidszorg en de arbeidsmarkt. Met dit beleidsprogramma worden dus een aantal belangrijke stappen in de goede richting gezet met betrekking tot de verdere ontwikkeling van Chili en het verminderen van de ongelijkheid. De uitwerkingen ervan zullen echter pas op langer termijn zichtbaar worden. De grootste kritiek op het huidige politieke beleid is dat drastische hervormingen uitblijven en de hoge mate van inkomensongelijkheid niet als 37 centraal thema is opgenomen in het beleidsprogramma. De uitwerkingen van het beleid zullen volgens hen daarom beperkt zijn. 2.2. De verhouding tussen de staat en verschillende burgergroepen vanaf 1960 Vanaf 1960 heeft de verhouding tussen verschillende Chileense burgergroepen en de staat grote veranderingen ondergaan. Verschillende overheden met verschillende ideologieën voerden een ander beleid ten opzichte van burgerschap. Onder burgerschap wordt over het algemeen de afspraken verstaan die vormgeven aan de relaties tussen de civil society en de staat. Daarnaast heeft er een proces van depolitisering plaatsgevonden onder zowel het Pinochet regime als de Concertación. Een combinatie van politieke, sociale en culturele factoren hebben hiertoe geleid. Beide zaken hebben ook hun uitwerking gehad op de rol van de Chileense middenklasse in de ontwikkeling van Chili en verklaart de passiviteit van deze groep in de jaren negentig en de terugkeer van een zogenaamde middenklasse groep in de laatste jaren. Onder het presidentschap van de Christendemocraat Eduardo Frei (1964-1970) en het presidentschap van de socialistische democraat Salvador Allende (1970-1973) werd participatieve burgerschap gestimuleerd (Van der Ree, 2011: 24). Daarnaast was Chili in deze periodes waarschijnlijk een van de meest gepolitiseerde landen van LatijnsAmerika. De politiek bepaalde en controleerde het publieke debat en het dagelijkse leven van veel Chilenen die streden voor hun politieke idealen. De militaire coup bracht abrupt een einde aan participatief burgerschap en de centrale rol van politiek in de Chileense maatschappij. Politieke betrokkenheid werd naar 1973 synoniem voor anti-patriotisme, anarchie en corruptie (Silva, 2004: 63). Met het programma ‘Revolución en Libertad’ (Revolutie in vrijheid) van de regering van Eduardo Frei in de jaren zestig werd beargumenteerd dat een duurzame herstructurering van de economie alleen zou kunnen slagen als het hand in hand zou gaan met de uitbreiding van sociaal en politiek burgerschap. De ideologie van de Christendemocraten richtte zich op de manier hoe klasse harmonie bewerkstelligd kon worden in de context van moderniteit. Centraal in hun opvatting van burgerschap stond het idee van ‘intermediaire groepen’, zoals de familie, de kerk, het bedrijf, en vakbonden; groepen waarin alle burgers werden opgenomen. De groepen zouden vervolgens een representatieve functie kunnen spelen ten opzichte van de staat. De rol van het individu zou hiermee versterkt worden en klassenverschillen zouden verminderen. Dit zou leiden tot een zogenaamde ‘ware democratie’, waarin de burgers betrokken zouden zijn bij de besluitvorming op alle niveaus zonder hiermee politiek conflict uit te lokken. De uitbreiding van burgerschap werd gebruikt als instrument voor economische modernisering en als politiek wapen tegen de opkomst van links door de 38 buitengesloten groepen erbij te betrekken door middel van de zogenaamde intermediaire groepen. Economische ontwikkeling zou hierdoor gecombineerd kunnen worden met institutionele en politieke stabiliteit. Desalniettemin, in de praktijk bleven bepaalde sectoren wel buitengesloten van politieke participatie, zoals de marginale stedelingen en landarbeiders. Dit leidde tot onrust en een strijd met links. Stakingen, protesten, demonstraties en illegale landbezettingen waren het gevolg. De regering van Eduardo Frei sloeg de demonstraties met harde hand neer, maar dit leidde niet tot herstel van de orde. Vanaf dit moment werd uitbreiding van de rechten van de bevolking nauw verbonden met politieke en sociale onrust. In de periode erna (tot 1973) zou dit gevoel alleen nog maar versterkt worden (Van der Ree, 2011: 25-27). De socialistische regering van Unidad Popular (het Volksfront) onder leiding van president Salvador Allende streefde ook naar de oprichting van een ware democratie. Dit proces was gebaseerd op twee ideeën die onder gebracht werden onder de slogan: ‘poder popular’ (macht van het volk). Politiek burgerschap zou uitgebreid worden door de arbeidersklasse rechtstreeks te betrekken bij politieke besluitvorming, zowel op nationaal als regionaal niveau. Om dit te bewerkstellingen zou onder meer een speciale volksvergadering opgericht worden. Daarnaast werd het sociaaleconomisch burgerschap uitgebreid door de meest productieve sectoren van het land over te dragen aan de werknemers. Een deel van de productieve sector werd hiervoor genationaliseerd. Door nationalisatie kon de staat een groot aantal sociale arbeidsrechten garanderen aan het volk. Bovendien zou het op deze manier voor de werknemers mogelijk worden om te participeren bij de toezicht van de genationaliseerde bedrijven. Het nationalisatie proces zou tevens plaatsvinden op het platteland. Intensivering van de agrarische hervormingen zouden moeten leiden tot een coöperatieve agrarische samenleving. Het burgerschapsmodel van de Unidad Popular is echter nooit volledig geïmplementeerd vanwege de grote verdeeldheid in het land (Van der Ree, 2011: 27-28). De uitvoering van het beleid van de Unidad Popular ging gepaard met massa mobilisatie en politieke propaganda. Voor een deel werden deze opstanden gedreven door de oppositie die trachtten om belangrijke voorstellen van de Unidad Popular te blokkeren. Bovendien gingen radicale groeperingen een belangrijke rol spelen. Zij vreesden herhaling van de mislukking van de voorgaande Christendemocratische regering. De aanspraak op burgerschap werd gezien als een legitieme manier om de bestaande democratie te kunnen afbreken. Massademonstraties, landbezettingen en stakingen waren het gevolg. De regering werd onder druk gezet om woord te houden met betrekking tot het verlenen van sociale en politieke rechten. Dit leidde tot enorme onrust en complete afbraak van de institutionele orde. De eisen van de burgers kwamen niet zozeer voort uit politieke en sociale buitensluiting, maar waren het resultaat van onduidelijke en relatieve integratie van het beleid. De onrust leidde uiteindelijk tot een 39 militaire interventie op 11 september 1973, toen gebleken was dat de huidige regering niet in staat bleek om de orde te herstellen (Van der Ree, 2011: 28-29). Een fundamentele actor in de val van president Allende was de middenklasse. In de beginjaren kon de Unidad Popular rekenen op de steun van een deel van deze grote sociale groep. De groeiende radicalisering, mobilisering en strijdbaarheid van de stedelijke marginalen joeg de middenklasse echter duidelijk angst aan, zij ervoeren de onrust als een ware ‘opstand van de massa’s’. Bovendien leidde de economische crisis en het tekort aan voedsel bij aan een intens gevoel van vrijheidsberoving onder het meer rijkere deel van de bevolking, aangezien hun consumptiepatroon en levensstijl hierdoor bedreigd werden (Silva, 1999: 174). Tijdens de militaire dictatuur die hierop volgde is de relatie tussen de burgers en de staat aanzienlijk veranderd. Er was sprake van een gedwongen depolitisering die werd gegenereerd door onderdrukking en de verspreiding van angst. Er werd veel negatieve informatie verspreid over de voorgaande regeringen en bepaalde politieke rechten werden afgeschaft of beperkt. Collectief burgerschap werd vervangen door individualisme en marktoriëntatie. Daarnaast is Chili getransformeerd naar een consumptiemaatschappij door invoering van een economisch neoliberaal beleid onder leiding van de zogenaamde Chicago-Boys. De bereidheid en interesse van de Chileense bevolking om te participeren in een politieke partij werd hiermee verder afgezwakt. De gedachte overheerste dat intermediaire groepen niet langer een representatieve functie zouden moeten vervullen ten opzichte van de staat, maar zich zouden moeten richten op hun kerntaken. De kerk zou zich bijvoorbeeld alleen bezig moeten houden met religieuze aangelegenheden en niet met politieke en sociale zaken. Op deze manier zouden alle individuen opgenomen worden in een groot aantal particuliere netwerken. Deze netwerken zouden de individuen in de meeste van hun behoeften kunnen voorzien. De staat zou hierdoor een ondergeschikte rol kunnen gaan spelen en de bevolking alleen van die rechten en diensten hoeven voorzien die de intermediaire groepen niet konden vervullen. De overheidsinterventie werd dus radicaal ingeperkt en marktmechanismen kwamen hiervoor in de plaats. De markt zou de bevolking voortaan voorzien in hun behoeften. Het economische beleid dat ingevoerd werd onder het militaire regime wierp zijn vruchten af en zou later het economisch wonder genoemd worden (Sigmund, 2006: 178 en Van der Ree, 2011: 29-31 en Silva, 2004: 64). 8 Het neoliberaal beleid leidde op grote schaal tot privatisering van de staatsbedrijven en maakte een einde aan de traditionele rol van de staat in sociaaleconomische ontwikkeling van het land, onder andere door hervormingen in het onderwijs en gezondheidszorg. Door de integratie van de Chileense economie in de wereldmarkt werd de 8 toegang tot consumentengoederen aanzienlijk vergroot voor de opper- en De Chileense economie groeide in de periode 1977-1981 met 6 tot 8 procent per jaar (Sigmund, 2006: 178). 40 middenklasse. Dit leidde tot de acceptatie van een zeer verfijnd consumptiepatroon. Hoewel de consumentengoederen vooral ten gunste kwamen aan de meest dominante sociale sectoren in de samenleving, werden de publieke sectoren niet volledig buitengesloten van dit nieuwe fenomeen van consumptie. Ook deze sectoren assimileerde het idee dat modernisering vrijwel gelijk stond aan consumentisme (zoals moderniteit door de militairen werd geformuleerd) (Silva, 2004: 68). Tijdens het neoliberale moderniseringsproject onder leiding van het militaire regime werd politieke vrijheid dus vervangen door vrijheid om te consumeren in een poging om de maatschappij te depolitiseren en de persoonlijke overheersing van Pinochtet te versterken. Chilenen werden in feite getransformeerd van burgers naar consumenten. Dit was erop gericht om de aard van de relaties binnen de civil society te privatiseren. Er werd geprobeerd om de collectieve identiteit te verzwakken, zoals de loyaliteit richting politieke partijen of gemeenschappen, de sociale loyaliteit richting minder bedeelden. Dit werd allemaal gezien als ongewenste erfenissen uit het socialistische verleden. De neoliberale ideologie was volledig gericht op het behalen van persoonlijke prestaties. Vanuit dit perspectief benadrukte de Chicago Boys dat sociale mobiliteit de vraag was naar persoonlijk succes en prestaties (meritocratische en individualistische mobiliteit). Zoals in de voorgaande paragraaf al aan het licht is gekomen bleek dit in de praktijk niet het geval, omdat er sprake was van een hoge mate van ongelijkheid in de verdeling van kansen en sociale stratificatie. Het neoliberale beleid heeft dus geleid tot de aanname van bepaalde waarden, geloven, ideeën en gedragspatronen in de Chileense maatschappij (Silva, 1999: 179-180 en Silva, 2004: 69). De economische groei, het consumentisme, de stabiliteit en het neoliberale model dienden als voornaamste bron van legitimiteit voor het militaire regime. Dit werd steeds belangrijker omdat de dreiging voor omverwerping en de terugkeer van chaos in verloop van tijd verdween en hiermee ook de legitimering voor de noodzakelijke onderdrukking om de politieke controle te behouden. Op deze manier werd het consumentisme surrogaat voor politieke vrijheid en participatie. Onder de bevolking werd een nieuwe vorm van angst gecreëerd, ze werden bang om hun huidige levensstandaarden te verliezen. Deze lagen in vele opzichten een stuk hoger dan ooit tevoren (Silva, 1999: 179-180 en Silva, 2004: 69). Het feit dat Pinochet nog steeds 43 procent van de stemmen kreeg in het referendum in 1988 laat echter duidelijk zien dat er 15 jaar na de val van Allende nog wel steeds angst bestond voor de chaos en civiele onrust die geassocieerd werd met participatief burgerschap voor 1973. De propaganda van het militaire regime voor het referendum was hier namelijk volledig op gericht. Nee stemmen tegen Pinochet zou volgens hen terugkeer van deze chaos betekenen (Van der Ree, 2011: 29-31). 41 De zogenaamde politieke angsten zijn volgens Silva ook van grote invloed geweest op houding en gedragingen van de voornaamste politieke actoren gedurende de democratische transitie. Het herstel van de democratie leidde in Chili niet tot een sterke herleving van de civil society. Integendeel, een van de meest opvallende kenmerken van de nieuwe Chileense democratie was de groeiende depolitisering van de burgers en de afwezigheid van enig substantieel nationaal politiek debat. Silva is van mening dat de bijna obsessieve zoektocht naar overeenkomst en consensus tussen de democratische coalitie en de oppositie – welke in feite cruciaal is gebleken voor het succesvol verlopen van het democratiseringsproces – het bestaan van een diep gevoelde bezorgdheid onthult aan beide kanten. Dit was niet alleen het product van de ervaringen uit het verleden, maar ook van de vele onzekerheden die gegenereerd worden bij transitionele processen (Silva, 1999: 172). Volgens Silva kan gezegd worden dat de Chileense maatschappij als geheel getraumatiseerd was geraakt door de recente politieke geschiedenis. Dit nationale trauma heeft verschillende gezichten. De rechtse sectoren waren vooral getraumatiseerd geraakt door de herinneringen aan de radicalisering van het sociale conflict, de stakingen, het geweld op straat, de opstanden, het tekort aan voedsel en consumentengoederen en de dreiging (echt of ingebeeld) van het communisme onder de regering van Unidad Popular. De angst voor herhaling van de chaos verklaart de opvallende, onkritische en gepassioneerde steun voor het militaire regime van deze sectoren. Bij de aanhangers van Salvador Allende, de linkse sectoren, daarentegen roepen de herinneringen aan 11 september 1973, de staatsgreep, nog steeds bitterheid en enorme droefenis op. Alle zekerheden van het sociale proces waren in een klap verwoest. Bovendien werd militaire overname opgevolgd met onderdrukking, mishandeling, marteling en verbanning. Dit heeft Chileens links diep geshockeerd (Silva, 1999: 171-172 en Silva, 2004: 69). De democratische transitie vond plaats vanaf 1990 onder leiding van de Concertación, deze coalitie van partijen bleef tot 2010 aan de macht. De democratische transitie in Chili wordt in Latijns-Amerika vanuit zowel politiek, economisch als sociaal perspectief als succesvol beschouwd. De transitie verliep geordend met minimale politieke onrust en sociale ontwrichting. Er was dus een opvallende mate van consensus bereikt tussen de twee belangrijke politieke spelers en economisch verliep het voorspoedig. Daarnaast heeft de Concertación een groot aantal goed gefinancierde sociale programma´s opgezet om de toegang tot gezondheidzorg, onderwijs en huisvesting te verbeteren voor lage inkomensgroepen. Met zichtbaar resultaat, vooral op het gebied van armoede reductie. Het uitgangspunt van de regering was dat economische groei noodzakelijk was om sociale integratie te kunnen financieren. Er werd beargumenteerd dat alleen een maatschappij zonder substantiële sociale uitsluiting in staat zou zijn om economische groei te genereren op langer termijn en de stabiliteit te bewaren. De gecommuniceerde 42 achterliggende gedachte van het sociale beleid was dat, gezien de vooruitgang die Chili boekte, het land het zich niet kon veroorloven om bepaalde segmenten in de samenleving in extreme armoede te laten. Verbetering van de levensstandaarden voor iedereen was onderdeel van de modernisering van het land. Er waren dus geen sterke ideologische beweegredenen om de armoede te bestrijden. Het thema werd hiermee gedepolitiseerd en gedeideologiseerd. De principes van sociale gerechtigheid werden gekoppeld aan de doelen van economische efficiëntie en politieke stabiliteit en waren dus niet langer onderdeel van het algemeen belang. Vooral politieke partijen zijn het slachtoffer geworden van deze technische aard van de postautoritaire politiek volgens het boek Chile Actual (1997) geschreven door Tomás Moulian (Sigmund, 2007: 167; Silva, 1999:171; Silva, 2004: 67 en 187; en Van der Ree, 2011: 31-32). Gedurende de onderhandelingen tussen de Concertación en de afgevaardigden van het militaire regime was, op tactische wijze of impliciet, overeengekomen dat participatie en onrust onder de bevolking niet aangemoedigd moest worden. Een aantal democratische leiders zagen verdere politieke demobilisering van de massa ook als belangrijke vereiste voor een vreedzame en geordende democratische transitie en voor het behoud van de bestuurbaarheid van het land (Silva, 2004: 71). De onderhandelingen hadden tevens geleid tot de instandhouding van de grondwet uit 1980. Hiermee behielden de militairen een grote mate van immuniteit, was de macht van de nieuwe democratische regering ingeperkt omdat ze voor het doorvoeren van hervormingen steun nodig hadden van de rechtse oppositie; en bleef de vrije markteconomie in stand. Er was een zogenaamde ‘beschermde democratie’ gevormd (Van der Ree, 2011: 31-32 en Wright, 2007: 183-184). Het top-down karakter van het democratiseringsproces produceerde diepe desillusie (gevolgd door demobilisatie) onder een groot deel van de links georiënteerde bevolking, zij hadden een meer participatief proces verwacht van het democratische herstel. Bovendien verloren honderden non-gouvernementele organisaties die opgericht waren gedurende het militaire regime internationale financiële steun met de terugkeer van de democratie. Daarnaast vonden vele belangrijke leden van de NGO’s en andere organisaties een baan bij overheidsinstituties. Dit tezamen tastte de capaciteit van deze organisaties aan en leidde tot verdere deactivering van de civil society na 1990 (Silva, 2004: 71). Door de hoge mate van politieke demobilisatie te behouden hebben de democratische autoriteiten bewust een poging gedaan om de hoge mate van spanning tussen de Pinochetistas en de aanhangers van de Concertación te deactiveren om het proces zo soepel mogelijk te kunnen laten verlopen en de democratie te kunnen consolideren. De goede economische resultaten en de verbetering van de sociaaleconomische omstandigheden in de jaren negentig hebben tevens bijgedragen aan verdere deactivering van de Chileense maatschappij, waaronder van de zogenaamde middenklasse in het land (Silva, 2004: 70). 43 De Chilenen zijn zich bewust van de vooruitgang die geboekt is in de jaren negentig. Toch is de ontevredenheid vooral vanaf 1998 toegenomen als gevolg van de economische mindere tijden en het onvermogen om de hoge mate van economische groei te herwinnen. Volgens Silva is dit tevens het resultaat van de culturele spanningen die geproduceerd zijn door het snelle proces van modernisering in het land. Dit heeft de manier van leven in Chili enorm veranderd. Lange werkdagen, weinig vrije tijd, toenemende mate van stress om te voldoen aan de sociale druk om status te behalen en te behouden, en de opeenstapeling van frustraties die voortkomen uit een consumptiemaatschappij. Het neoliberale moderniseringsproject heeft de Chileense maatschappij rijker gemaakt, maar heeft tegelijkertijd meer ontevredenheid gegenereerd onder de bevolking. Volgens Moulian komt dit doordat de nieuwe democratische regeringen het economische en culturele model slechts aangepast hebben aan de eisen van de moderniteit, zonder hierbij de voornaamste neoliberale en consumentiristische basis te transformeren (Silva, 2004: 74-75). Arbeid wordt door de bevolking gezien als de voornaamste basis voor bevrediging van de behoeftes en politieke partijen spelen niet langer een belangrijke rol in het dagelijkse leven van de burgers. Het neoliberale idee dat vooruitgang en succes gerepresenteerd worden door individualistische doelstellingen en prestaties en niet door collectieve belangen is het overheersende idee geworden in de Chileense maatschappij. Zij verwachten niks meer van de Chileense staat, zelfs de minder bedeelden uit de samenleving niet. De politiek wordt niet langer gezien als het voornaamste middel om te strijden voor verbetering van de levensstandaarden. Dit verklaart de passiviteit van de middenklasse en het gebrek aan gedeelde belangen, waarden en normen. Deactivering is tevens het gevolg van de politieke stabiliteit in het land. Dit maakt politieke betrokkenheid minder relevant. Dit betekent echter niet dat de bevolking totaal niet meer geïnteresseerd is in de vraag wie het land gaat besturen of met betrekking tot de politieke transpiratie. Vandaag de dag participeert de Chileense burger op een meer individualistische manier zonder hierbij de intermediaire functie van een politieke partij nodig te hebben. De massa media speelt hierin een grote rol. Vanuit hun huiskamer voorziet de televisie hen van de benodigde informatie over de politieke ontwikkelingen en politieke personen (Silva, 2004: 75-76). De passiviteit van de Chileense bevolking in de jaren negentig betekent ook niet dat het beleid van de Concertación puur top-down gericht was. Onder de verticale structuren van de zogenaamde ‘hypergovernability’ verscheen eind jaren negentig een systeem van informele informatievoorziening van onderaf, dit systeem zou met name van invloed zijn 44 op de ontwikkeling van burgerschap in Chili na 2000.9 De technocratische aard van de Concertación stond het toe om een hoge sensitiviteit te ontwikkelen voor de civil society in het land. In de eerste plaats maakten de partijen van de coalitie uitgebreid gebruik van sociologische denktanks die de sociale en politieke gedachtegangen en gedragingen analyseerden. Dit stelde de partijen in staat om de reactie van het volk op het politiek beleid te volgen en hierop nieuwe strategieën te ontwikkelen. Daarnaast was een groot deel van de civil society opgenomen in groepen, in sommige gevallen waren deze groepen zelfs gecoöpteerd door de Concertación. Dit had het tweeslachtige voordeel dat de regering op deze manier hun potentiële oppositie kon neutraliseren en hun sociale netwerken konden assimileren in politieke structuren. Dit maakte het voor de Concertación mogelijk om te anticiperen op de vraag vanuit de verschillende burgergroepen voordat het werd uitgesproken in de vorm van politieke druk (Van der Ree, 2011: 33). De signalen die de Concertación ontving leidden echter niet automatisch tot eendrachtige uitkomsten. In de periode 1998-2002 vond er binnen de Concertación bijvoorbeeld een hevig intern debat plaats. Het debat had betrekking op het sociaal burgerschap en in mindere mate op politiek burgerschap. De ene groep pleitte voor een reductie van de sociaaleconomische ongelijkheid en onzekerheid door het opzetten van een uitgebreid sociaal welvaartssysteem. Terwijl de andere groep stelde dat een fiscaal inkomen nodig was voor de oprichting van een dergelijk systeem en het contraproductief zou zijn als het de economische groei en stabiliteit zou kunnen aantasten (Van der Ree, 2011: 35-36). Het debat leidde ertoe dat er een toenemende en substantiële legitimiteit ontstond voor het idee van de uitbreiding van sociaal burgerschap buiten de bestaande grenzen van armoedereductie. In deze ideologische context werd Ricardo Lagos naar voren geschoven als kandidaat voor de verkiezingen in 2000. Lagos startte met een aantal programma’s die zowel het sociaal als politiek burgerschap uitbreidden. Het politiek burgerschap werd vergroot door de afschaffing van veel van de zogenaamde ‘autoritaire enclaves’ die sinds 1990 al een beperking vormden voor de democratische structuren. Bovendien kwam er meer ruimte voor participatie in de politieke besluitvorming, hoewel de participatie beperkt bleef tot een adviserende rol. Bovendien richtte het project zich op reeds bestaande civil society bewegingen en niet op versterking de civil society als geheel. Ondanks de beperkte focus van het programma, die een groot deel van de bestaande top-down politieke cultuur in stand hield, was het een belangrijke moment met betrekking tot de relatie tussen de staat en burgergroepen. Voor het eerst in dertig 9 Hypergovernability: de grote waarde die door de regering gehecht wordt aan het behouden van de bestuurbaarheid door te anticiperen op ontwikkelingen en ‘verwachte oplossingen’ te bieden voor sociale eisen en vraagstukken (De la Cuadra, 2008: 194). 45 jaar was er een stap gezet in de richting van burgerparticipatie, hoewel het vooral beperkt bleef bij participatie op uitnodiging. President Bachelet heeft de ontwikkeling van de welvaartsstaat in 2006 verder voortgezet met haar beleidsagenda Pro Equidad. Ze heeft geprobeerd om de negatieve effecten van het neoliberale systeem op de verdeling van rijkdom in het land te bestrijden (Van der Ree, 2007: 238 en 243). Gedurende deze jaren vonden er belangrijke ontwikkelingen plaats op het gebied van sociaal burgerschap. Het AUGE-plan en de oprichting Chile Solidario waren de eerste stappen in de ontwikkeling van een welvaartsstaat, al werd dit niet zo openlijk gedefinieerd. Ondanks dat ook bij dit sociaaleconomisch beleid de focus beperkt bleef is dit beleid van cruciaal gebleken bij de uitbreiding van burgerschap in Chili. Ondersteuning van de staat werd nu geboden in de vorm van burgerrechten in plaats van enkel ondersteunend beleid (Van der Ree, 2007: 238 en 243 en Van der Ree, 2011: 35-36). In het begin van het presidentschap van Michelle Bachelet stelde zij tevens politieke participatie centraal. Dit produceerde bij de rechtse sectoren een bepaalde mate van angst. Zij zagen dit als een uitnodiging voor ‘poder popular’ van Salvador Allende. Dit viel samen met een enorme staking van studenten van hogescholen en universiteiten die maandenlang aanhield. De regering reageerde hierop door een adviescommissie in te stellen. Het idee van civiele participatie werd dus vertaald naar participatie op uitnodiging. Dit bleef niet zonder succes, desalniettemin was de sociale onrust en het idee van gebrek aan staatsautoriteit schadelijk voor de publieke en politieke steun. Uiteindelijk werd het project van civiele participatie beperkt naar participatie van de burgergroepen in adviescommissies voor pensioenhervormingen en beleid ten opzichte van kinderen en onderwijs. De relaties tussen de staat en de burgers bleven in alle situaties dus verticaal van aard. Vooral de toename van de spreiding van het onderwijs in de laatste jaren heeft bijgedragen tot een meer participatieve houding van de bevolking. De Chilenen zijn zich steeds bewuster van hun rechten en de ongelijke situatie in het land. Bovendien hebben technologische ontwikkelingen, zoals het internet, er aan bijgedragen dat de burgers zich op een andere manier kunnen organiseren en meer en betere toegang hebben tot informatie. Ook de oprichting van verschillende consumentenorganisaties en de rapporten die ze hebben gepubliceerd hebben geleid tot meer bewustzijn met betrekking tot bijvoorbeeld de prijs en kwaliteit van goederen onder de consumenten (Engel en Navía, 2004: 213-228). Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het neoliberale moderniseringsproject en het verschil in beleid dat gevoerd is ten opzichte van burgerschap sinds 1960 bepalend is voor de huidige relatie tussen de Chileense burgers en de staat. De angstige en passieve houding van de middenklasse in de jaren negentig is het resultaat van het gevoerde beleid van de Concertación en het depolitiseringproces 46 van de burgers dat had plaatsgevonden onder het militaire regime. Door verschillende factoren, zoals de toename van de spreiding van het onderwijs, uitbreiding van het sociale beschermingsstelsel en toename van de onvrede onder de bevolking over de negatieve resultaten van het neoliberale moderniseringsproces, is een deel van de bevolking in de laatste jaren een andere meer participatieve houding gaan aannemen ten opzichte van de staat. In het volgende hoofdstuk zal dit fenomeen verder uitgelicht worden. 47 HOOFDSTUK 3 DE CHILEENSE MIDDENKLASSE EN HUN MOGELIJKE ROL BIJ VERDERE ONTWIKKELING VAN CHILI 3.1. De transformatie van een angstige en passieve middenklasse naar een hoogopgeleide en uitgesproken klasse. De kenmerken van de middensector in Chili is voor een groot deel vergelijkbaar met kenmerken van de Latijns-Amerikaanse middensector als geheel zoals besproken in het eerste hoofdstuk. Dit blijkt uit onderzoek van de OESO. Ook de Chileense middensector verschilt hierdoor sterk van de traditionele middenklasse en dit heeft gevolgen voor de rol die deze groep speelt in de Chileense maatschappij met betrekking tot het bevorderen van (economische) middenklasse ontwikkeling gespeeld heeft in in de vergelijking met de geïndustrialiseerde rol die landen. de De traditionele belangrijkste verschillen zijn het ontbreken van gezamenlijke middenklasse waarden, de economische kwetsbaarheid van de Chileense middensector, en de beperkte rol bij het stimuleren van ondernemerschap. De kwetsbare positie van de Chileense middensector staat in verband met de hoge mate van inkomensongelijkheid in Chili, alsook met de economische structuur en politieke structuur van het land. Deze structuren reproduceren de ongelijkheid. Tevens blijkt uit het rapport dat de houding en percepties van de LatijnsAmerikaanse middensector ten opzichte van politiek heterogeen zijn. Een opvallend verschil tussen de Latijns-Amerikaanse middensector en de Chileense middensector is dat de Chileense middensector niet vooral werkzaam is in de informele sector maar juist in de formele sector. Meer mensen uit de middensector vallen dus onder het sociale beschermingsstelsel in het land en zijn dus beter beschermd (OESO, 2010: 62). In het onderzoek naar de sociale mobiliteit van de Chileense middenklasse in de periode 2001-2006 van Torche en Lopez-Calva wordt tevens gekeken naar het economisch welzijn van deze groep. Zij maken gebruik van de zogenaamde index van economisch welzijn, waarmee naast het inkomen ook wordt gekeken naar het sociale welzijn. In hun onderzoek wordt de Chileense middenklasse geclassificeerd als een groep die zich boven de absolute grens van economische ontbering bevindt, de armoedegrens, maar wiens leden niet voldoende economische middelen bezitten om zichzelf te beschermen tegen armoede. Ook op basis van deze meer uitgebreide definitie blijkt de Chileense middenklasse een heterogene en kwetsbare groep is (Torche en Lopez-Calva, 2011: 9 - 10). Om de sociale mobiliteit van de zogenaamde middenklasse in Chili te onderzoeken wordt onder andere gebruik gemaakt van de paneldata afkomstig uit Encuesta de Caracterización Socioeconomica (CASEN), de nationale onderzoeken die om de zoveel 48 jaar worden uitgevoerd onder Chileense huishoudens in opdracht van het Ministerie van Planning en Samenwerking. CASEN verschaft informatie over de sociaaleconomische kenmerken van Chileense huishoudens. In de nationale onderzoeken wordt informatie verzameld over o.a. het inkomen, het opleidingsniveau, de toegang tot huisvesting, gezondheidszorg en sociale programma’s, en informatie over de arbeidsstatus van de leden van huishoudens. Paneldata wordt verzameld als constant dezelfde huishoudens worden onderzocht gedurende meerdere jaren. Uit dit soort onderzoek komt de mobiliteit (zowel opwaarts als neerwaarts) van huishoudens naar voren. Voor Chili is panel data beschikbaar van 1996, 2001, 2006 en 2009 (CASEN) (OESO, 2010: 67-68 en Castellani en Parent, 2011: 25). Uit de paneldata blijkt dat er in het land zowel sprake is van opwaartse als van neerwaartse mobiliteit. Verder blijkt dat een bepaald aandeel van de laagste inkomensgroep vrijwel immobiel is. Dit wijst erop dat deze groep buitengesloten is van kansen voor vooruitgang (OESO, 2010: 67-68). Hieruit kan direct geconcludeerd worden dat de kansen niet voor iedereen op gelijke wijze verdeeld zijn. Torche en Lopez-Calva kijken in hun onderzoek tevens naar de factoren die de stabiliteit van de middenklasse aantasten, de kwetsbaarheid om in armoede te vervallen vergroten, en de kansen om in de opperklasse te komen beperken. Uit de analyse van de demografische en socioeconomische eigenschappen van de verschillende klassen blijkt dat het verschil tussen de klassen groot is met betrekking tot human capital en labor market resources. De personen in de opperklasse hebben langer onderwijs genoten en een hogere beroepsstatus. Er blijkt weinig verschil te bestaan tussen de klassen met betrekking tot demografische kenmerken, met andere woorden het blijkt nauwelijks van invloed of er een vrouw aan het hoofd staat van een huishouden of een getrouwd echtpaar. De analyse laat dus zien dat substantiële economische stratificatie samengaat met gelimiteerde demografische verschillen tussen de klassen in Chili. Ook Torche en Calva constateren dat er in de Chileense maatschappij zowel sprake is van opwaartse als neerwaartse mobiliteit van de middenklasse in de periode 2001–2006. Voor de middenklasse in Chili blijkt opwaartse mobiliteit relatief lastig te realiseren. De resultaten suggereren dat de middenklasse geen stabiele groep is door de jaren heen. Een substantieel deel van de middenklasse is erg kwetsbaar. Deze kwetsbaarheid kan de mogelijke economische en politieke voordelen van het hebben van een stabiele middensector bedreigen. Verder kan geconcludeerd worden dat middelen en dynamiek op de arbeidsmarkt belangrijker zijn dan demografische factoren bij het bepalen van de mobiliteit van de middenklasse. De leeftijd van het familiehoofd, het gender en de burgerlijke staat houden weinig verband met de mobiliteit, dit betekent dat hun economisch welzijn in grote mate wordt bepaald door labor market resources en human capital (Torche en Lopez-Calva, 2011: 31-32). 49 Opvallend is verder dat leden van de rurale middenklasse slechts een kleine kans hebben om in een hogere klasse terecht te komen en dus om een betere sociaaleconomische positie te verkrijgen. Dit is opvallend aangezien dit fenomeen stand houdt na politieke inspanningen op het gebied van onderwijs en arbeid. Dit suggereert dat de institutionele of geografische isolatie van de rurale huishoudens cruciaal blijkt voor kansen om te klimmen op de sociaaleconomische ladder naar een betere positie (Torche en Lopez-Calva, 2011: 32). Veranderingen met betrekking tot de beroepstatus van het familiehoofd en tot het aantal leden van een huishouden dat betaald arbeid verricht zijn de belangrijkste determinanten voor mobiliteit in Chili. Vooral de lage middenklasse blijkt erg kwetsbaar, de huishoudens die zich net boven de armoedegrens bevinden. Het risico om terug te vallen in armoede in geval van ziekte, werkloosheid, pensioen of een economische crisis blijkt erg groot. Om de hoge mate van ongelijkheid in de Chileense maatschappij te kunnen reduceren, vereist een beter begrip van de processen waardoor de middenklasse minder kwetsbaar wordt en meer mobiel. Op dit moment is het voor de middenklasse vooral lastig om toegang te krijgen tot de opperklasse, dit wijst op een gesloten elite groep (OESO, 2010: 4 en Torche en LopezCalva, 2011: 31-33). De hoge mate van ongelijkheid in Chili en de beperkte mogelijkheden voor opwaartse sociale mobiliteit van de middenklasse vragen om beleid dat de kwetsbaarheid van deze groep doet afnemen en de sociale mobiliteit bevordert. Aanvullende maatregelen zijn dus nodig om de positie van de huishoudens in de middensector te consolideren en opwaartse mobiliteit te bevorderen. De sociale programma’s in Chili zijn voornamelijk gericht op de laagste inkomensgroepen. Dit betekent echter niet dat het publieke beleid niet ten goede komt aan de middelste inkomensgroepen. Vaak gaat het hier om voordelen en diensten die voor iedereen gelden, zoals kinderbijslag en subsidie bij het kopen van een huis. Rodrigo Márquez is echter wel van mening dat er nog niet voldoende wordt gedaan om gelijke kansen en veiligheid te garanderen voor deze inkomensgroep, omdat hun positie erg kwetsbaar blijkt. Het is belangrijk om de daadwerkelijke behoeften van deze groep te identificeren om ze op de juiste manier te kunnen helpen (Interview Rodrigo Márquez, gehouden op 17 mei 2011). Volgens Navía is meer sociale bescherming niet zozeer de oplossing, maar juist het verstrekken van gelijke kansen aan iedereen. De overheid zou hierin beter moeten voorzien. Er kan geconcludeerd worden dat de huidige middensector in Chili, gedefinieerd op basis van het inkomen (OESO), en de middenklasse, gedefinieerd op basis van de index van economisch welzijn (Torche en Lopez-Calva), niet een soortgelijke rol kunnen spelen in de maatschappij bij het bevorderen van de economische ontwikkeling van het land zoals de traditionele middenklasse heeft gedaan in de geïndustrialiseerde landen voornamelijk vanwege het gebrek aan stabiliteit van de groep en de beperkte opwaartse 50 sociale mobiliteit in het land. Bovendien mist de Chileense middensector een collectieve identiteit waardoor ze geen collectieve belangen nastreven, maar vooral gericht zijn op het vervullen van individuele behoeftes. Desalniettemin, op basis van hoofdstuk 2 kan geconcludeerd worden dat er op dit moment een andere actor mogelijk wel een bepalende rol kan gaan spelen in de verdere ontwikkeling van Chili. Er kan worden beargumenteerd dat de angstige en passieve middenklasse uit de jaren negentig zich in de laatste jaren transformeert naar een hoogopgeleide en uitgesproken actor. Het vraagstuk over middenklasse gaat namelijk ook over actorschap en de rol van actoren op ontwikkeling. Er kan vastgesteld worden dat de Chileense middenklasse zoals die bestond in de jaren zestig en zeventig verdwenen is onder de militaire dictatuur van 1973–1990 door het repressieve karakter van het Pinochet regime en de sociaaleconomische effecten van het neoliberalisme op dit deel van de bevolking. De immobiliteit van de bevolking werd na de terugkeer van de democratie in stand gehouden ten behoeve van de politieke stabiliteit en bestuurbaarheid. Er kan echter worden beargumenteerd dat de passieve en angstige middenklasse uit de jaren negentig zich in de laatste jaren steeds meer transformeert naar een hoogopgeleide en meer uitgesproken klasse in de maatschappij. In feite kan gezegd worden dat middenklasse van de jaren zeventig en tachtig enkel werd vervangen door zogenaamde middengroepen. Met middenklasse wordt in dit geval gesproken van sociale status; een subjectief concept waarbij sprake is van klasse bewustzijn. De ordening hiervan vindt plaats op basis van sociale prestige en levensstijl. Met middengroep wordt sociale klasse bedoeld. Deze klasse wordt gevormd door dezelfde relatie die het heeft ten opzichte van productie en het verkrijgen van goederen. Met andere woorden, bestaat uit personen met dezelfde economische mogelijkheden, zij zijn zich echter niet bewust van hun overeenkomstige situatie. Tijdens de dictatuur is getracht om de collectieve identiteit uit de bevolking te halen en dit te vervangen door de neoliberale ideologie. De focus in deze ideologie lag op individuele belangen en het behalen van persoonlijke prestaties. Chili transformeerde zich in deze periode naar een consumptiemaatschappij. In tegenstelling tot de verwachting van de linkse sectoren werd de depolitisering en het immobiele karakter van de middenklasse na de terugkeer van de democratie grotendeels in stand gehouden. Dit was een bewuste keuze van de nieuwe democratische regering. De passieve houding van de middenklasse gedurende de democratische transitie wordt als een van de belangrijkste verklaringen gezien voor het succesvolle verloop van het democratiseringsproces. De middenklasse beschermde de stabiliteit in het land ten koste van bijna alles door zich passief op te stellen en de politieke programma’s te steunen. Sociale onrust werd hiermee voorkomen en de democratie kon hierdoor geconsolideerd worden. Bovendien hadden de relatief succesvolle prestaties van de Chileense economie vanaf de jaren tachtig en de 51 verbetering van de levensstandaarden van de bevolking behaald tijdens deze zelfde periode de overtuiging versterkt dat politieke deactivering uiteindelijk zijn vruchten afwierp. Daarnaast werd dit geloof onder de Chilenen nog verder versterkt door het constante beeld van politieke onrust, chaos en armoede uit de omringende landen. Politieke activering en confrontatie leidden zichtbaar niet tot vooruitgang (Silva, 2004: 65). Verder slaagde de nieuwe democratische regering erin om de economie succesvol te beheren en economische ontwikkeling te stimuleren. Dit leidde tot legitimering van de democratische overheersing en zwakte de angst voor omverwerping en terugkeer van de chaos onder de bevolking af. Na 2000 is er enige verandering gekomen in deze houding van de middenklasse omdat ze teleurgesteld waren geraakt omdat de democratie niet in alle gevallen geleid had tot verbetering van de economische en sociale omstandigheden (Wiarda en Kline, 2007: 44-45). Vanaf dat moment begint de angstige en passieve middenklasse zich steeds verder te transformeren naar een hoogopgeleide en uitgesproken actor. Juist deze nieuwe actor zou een belangrijke rol van betekenis kunnen gaan spelen bij de verdere ontwikkeling van Chili. De hoogopgeleide en uitgesproken actor zou omschreven kunnen worden als een jongere Chileense generatie die in de afgelopen jaren hebben geprofiteerd van de spreiding van het onderwijs en hierdoor meer onderwijs hebben genoten en meer bewustheid hebben verworven. Zij zijn in mindere mate getraumatiseerd door de politieke en institutionele chaos voor 1973 en de periode van militaire dictatuur erna, waardoor angst een minder bepalende rol speelt in hun houding en gedragingen dan bij middenklasse in de jaren negentig, deze angst verklaart namelijk deels de passieve houding van deze groep in deze periode. De hoge mate van de huidige politieke stabiliteit is hiervoor een van de verklaringen. Tevens kan deze actor gezien worden als de groep die zichzelf beschouwd als middenklasse, aangezien zijn gedreven worden door andere factoren dan de inkomenscategorie alleen waarin zij vallen. Ook Sapelli beargumenteert in zijn boek dat de ongelijkheid onder de jongere generatie onderling is afgenomen door toename van het aantal jongeren dat in de laatste decennia is gaan studeren .10 Aan het transformatieproces van de passieve en angstige middenklasse naar een hoogopgeleide en uitgesproken actor liggen verschillende culturele, politieke, sociale en economische factoren ten grondslag. In de eerste plaats heeft het snelle moderniseringsproces sinds eind jaren negentig geleid tot groeiende onvrede onder de bevolking. De Chilenen zijn zich bewust van de vooruitgang die is geboekt in de laatste decennia, maar er bestaat tegelijkertijd een perceptie van oneerlijkheid en onveiligheid onder de Chileense middenklasse. Terwijl de ‘oude’ Chileense middenklasse is opgekomen onder steun van de staat sinds de tweede helft van de twintigste eeuw, is de ‘nieuwe’ middenklasse (de middengroepen) ontstaan gedurende de markttransformatie in 10 Boekpresentatie ‘Chile: ¿Más Equitativo?’, Claudio Sapelli op 9 juni 2011. 52 de jaren zeventig en tachtig. Zij profiteerden van de voordelen die gepaard gingen met marktuitbreiding, maar tegelijkertijd waren zij onderdeel van substantiële onzekerheid en onstabiliteit. De kwetsbaarheid kent zijn grondslag in verschillende factoren, waaronder de veranderlijkheid van het inkomen van diegenen die zich net boven de armoedegrens bevinden, de afname van arbeidscontracten voor lange termijn en daarvoor in de plaats de tijdelijke arbeidscontracten, en de sterke gesegmenteerde toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en pensioenfondsen. Deze transformatie van de maatschappij heeft vooral uitwerking gehad op de middenklasse, gedefinieerd als de groep die zich net bevindt boven de armoedegrens maar wiens leden niet beschikken over voldoende economische middelen om zichzelf te beschermen tegen armoede. Bovendien hebben zij geen toegang tot diensten van hoge kwaliteit zoals de opperklasse en komen noch in aanmerking voor gerichte overheidssteun (Torche en Lopez-Calva, 2011: 12-13). Het gevoel van optimisme onder bevolking vanwege de vooruitgang komt eerder voort uit de individuele vooruitgang dan uit participatie in een collectief project. Het optimisme wordt afgewisseld met gevoel van wantrouwen richting anderen en onvrede. Deze onvrede is het product van de harde strijd die geleverd moest worden om vooruitgang te genereren vanwege de aanwezigheid van een nieuwe vorm van competentie in de maatschappij. Ondanks de economische groei en de uitgebreide toegang tot consumentengoederen beargumenteren verschillende studies dat veel Chilenen zich onzeker en ongelukkig voelen door het hogere stressniveau in hun leven, vanwege de hoge schuld die ze vaak hebben, de opstopping en vervuiling van de steden, en de stijgende criminaliteit. De Chileense maatschappij wordt ervaren als meer egocentrisch, meer agressief, meer individualistisch georiënteerd, en minder moreel dan voorheen ondanks de verbeteringen op economisch gebied. De belangen van sectorale groeperingen en individuen domineren de samenleving (Larraín, 2010: 28 – 29). Een tweede verklaring voor de transformatie is de toename van onderwijs onder de bevolking en de technologische ontwikkeling. Steeds meer Chilenen genieten meer en beter onderwijs. De onderwijshervormingen in de jaren tachtig zijn vooral ten goede gekomen aan de middenklasse (middengroep). Vooral deze groep is bewuster geworden van hun rechten en spreken deze uit. Bovendien zijn ze ook bewuster van de tekortkomingen in de maatschappij en realiseren ze zich dat de maatschappij niet zo meritocratisch is als de regering wil doen laten geloven. Beetje bij beetje verschuift de macht steeds meer van de bedrijven, de politiek en de heersende klasse richting de bevolking, zelfs al is het in hun rol als kiezer of consument. Er is een stijging waarneembaar in het kritische bewustzijn en in een meer actieve houding van de consumenten. Zij gebruiken het internet om grote allianties te vormen. Consumenten gaan samenwerken om grote misstanden van grote bedrijven aan de kaak te stellen. De technologische ontwikkeling en de toegang tot meer informatie leiden ertoe dat de 53 bevolking in opstand komt om op te strijden voor hun rechten. Dit leidt tot de oprichting van meerdere bewegingen. Dit is echter niet vergelijkbaar met de jaren zestig en zeventig. In deze periode speelden vooral vakbonden en politieke partijen een belangrijke rol. Tegenwoordig zijn de vakbonden enorm verzwakt en hebben ze een stuk minder leden. Daarnaast zijn de Chilenen door het recente politieke verleden, dictatuur en democratische transitie, gedepolitiseerd geraakt, waardoor de bevolking nog maar weinig verbondenheid voelt met de politieke partijen in het land. Dit staat in groot contrast met de jaren zestig en zeventig toen de politiek een centrale positie innam in het dagelijkse leven van de Chilenen. In de laatste jaren is een nieuwe, meer individualistische vorm van organiseren ontstaan. De Chilenen verenigen zich met het doel om bepaalde specifieke situaties te verbeteren, in plaats van te strijden voor algemene belangen. Bovendien weten ze hun punten tegenwoordig goed onder de aandacht te brengen door middel van de nieuwe technologische ontwikkeling op het gebied van communicatie, zoals het internet (Engel en Navía, 2004: 20-21 en 358). Ook de oprichting van consumentenorganisaties zoals de Servicio Nacional del Consumidor (SERNAC) en de publicatie van consumentenrapporten dragen bij aan het vergroten van het bewustzijn onder de bevolking. Het eerste rapport van de SERNAC werd gepubliceerd in 1991 (Engel en Navía, 2004: 213-214). Er moet echter wel opgemerkt worden dat productorganisaties nog altijd een stuk groter zijn dan consumentenorganisaties in Chili waardoor de invloed van laatste enigszins beperkt blijft (Engel en Navía, 2004: 226). Er kan dus geconcludeerd worden dat er in de laatste jaren een ander type van middenklasse (gebaseerd op actorschap) is ontstaan in de Chileense maatschappij die mogelijk een soortgelijke rol kan gaan spelen als de traditionele middenklasse heeft gedaan in de geïndustrialiseerde landen als motor voor economische ontwikkeling. De middenklasse identiteit is hier niet gebaseerd op het inkomen, maar op identificatie met bepaalde waarde en normen van de zogenaamde zelf beschreven middenklasse. Dit zou tegelijkertijd kunnen leiden tot het versterken van de Chileense middensector en minder ongelijkheid. In de volgende paragraaf zal deze bewering verder onderbouwd worden en zal tevens getoond worden welke beperkingen er zitten aan deze rol als motor van (economische) ontwikkeling in het geval van Chili. 3.2. De potentiële rol en beperkingen van de huidige Chileense middenklasse bij verdere ontwikkeling van Chili. In het eerste hoofdstuk is beargumenteerd dat het meest ideale voor een maatschappij misschien niet het hebben van een grote middensector is, maar het hebben van een groot aandeel van de bevolking die zichzelf identificeert met de postmoderne en 54 niet-materialistische waarden van de zelf beschreven middenklasse. Het blijkt dat slechts 40 procent van de zelf beschreven middenklasse behoort bij de middensector in LatijnsAmerika (volgens de definitie van middensector van de OESO). Verschillende factoren dragen bij aan deze subjectieve classificatie en zelf waargenomen sociale rangschikking, zoals blijkt uit de Gallup World Polls en het onderzoek van Fajardo en Lora en de OESO. Hieruit wordt duidelijk dat de Latijns-Amerikaanse middenklasse vaak gedreven wordt door andere factoren dan het inkomen waarin ze vallen. De zelf beschreven middenklasse haalt voornamelijk voldoening uit datgene dat zij associëren met moderniteit, zoals het hebben van een creditcard en het klant zijn bij een bank. Paradoxaal genoeg blijkt hun geluk minder afhankelijk van het bezit van goederen. Verder putten ze ook voldoening uit het in contact staan met vrienden en familie door mobiele telefoons en internet. De vraag is of de zelf beschreven middenklasse van meer waarde kan zijn voor de ontwikkeling van een land dan de heterogene middensector in Latijns-Amerika doordat deze groep een andere manier van denken heeft dan de personen uit de middensector. De levensvoldoening van de zelf beschreven middenklasse is minder afhankelijk van het inkomensniveau en economische onzekerheden. Deze groep is daarom meer zelfverzekerd en tevreden met de economische situatie. Als middenklasse zijn gezien wordt als zichzelf middenklasse voelen dan zijn het vooral de onderwijzers, kritische burgers, denkers en artiesten die behoren tot de middenklasse die effectief verandering teweeg kan brengen, in plaats van de economen en ambtenaren die gedreven worden door materieel welzijn en economische groei. De rol van de middensector in de maatschappij is in elk land en regio verschillend omdat het beïnvloed wordt door regionale structuren en nationale politieke, economische en sociale factoren. Volgens Calvert moet de Latijns-Amerikaanse middenklasse dan ook niet bekeken worden door de bril van de definitie van de traditionele middenklasse gebaseerd de concepten van Marx. Deze concepten zijn namelijk gebaseerd op Europese ervaringen in een bepaalde periode. Volgens Calvert zijn klasse systemen endogeen; ze komen voort uit bepaalde kenmerken en omstandigheden in een bepaalde regio of bepaald land. De middensector kan dus niet per definitie gezien worden als actor die fungeert als motor voor economische ontwikkeling zoals de traditionele middenklasse. Een soortgelijke rol zou echter wel toegeschreven worden aan een andere actor in de maatschappij. De individuele perceptie van de bevolking moet hierbij mee in beschouwing genomen worden, aangezien dit van invloed is op de gedragingen en keuzes die personen maken. Vanwege de bovenstaande redenering kan geconcludeerd worden dan het niet waarschijnlijk is dat de Chileense middensector, vaak gecategoriseerd als de middenklasse van een land, in de recente toekomst een grote rol van betekenis zal gaan spelen bij verdere ontwikkeling van Chili omdat dit een heterogene en kwetsbare groep 55 is. Om deze reden streven zij niet per definitie naar resultaten om langer termijn, kopen geen kwalitatief goede consumentengoederen en verwerven minder politieke kennis. In de vorige paragraaf is beargumenteerd dat de angstige en passieve middenklasse uit de jaren negentig zicht transformeert naar een hoogopgeleide en uitgesproken klasse. De vraag is hoe deze manier van denken van de middenklasse perspectief geeft voor de toekomst en wat de beperkingen hierin zijn? De ‘nieuwe’ hoogopgeleide en uitgesproken actor kan gezien worden als de zelf beschreven middenklasse van de maatschappij. Deze middenklasse groep wordt gedreven door andere factoren dan de middensector en is bereid om te investeren in resultaat dat pas zichtbaar wordt op langer termijn. Daarnaast vervullen zij een belangrijke rol als consument in de maatschappij. De groep is van cruciaal belang bij het stimuleren van de interne markten omdat deze groep meer vraag genereert en een ander consumptiepatroon laat zien dan de lagere inkomensgroepen. Deze groep is bereid om iets meer te betalen voor kwaliteit. De vraag naar kwalitatief goede consumentengoederen neemt hierdoor toe en dit stimuleert de investering in productie en marketing. Bovendien is de nieuwe middenklasse goed opgeleid en daarom bewuster van hun rechten en de tekortkomingen in de maatschappij. Zij zijn bereid om zich te verenigen om een bepaalde specifieke thema aan te pakken. In zekere mate komen deze kenmerken overeen met de kenmerken van de traditionele middenklasse die van belang zijn bij het vervullen van de rol als belangrijke actor bij het bevorderen van economische ontwikkeling. Door deze overeenkomsten zou de nieuwe Chileense middenklasse mogelijk een bepalende rol kunnen gaan spelen in verdere ontwikkeling van Chili. Deze middenklasse stelt zich namelijk innovatief en participatief op. Ze komen op voor hun eigen rechten en zetten hiermee de staat onder druk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de nog steeds aanwezige studentenprotesten die begonnen zijn in april 2011. Zij tonen steeds meer initiatief om zich te organiseren om bepaalde situaties te verbeteren. Door meer bewustzijn en technologische ontwikkelingen zijn deze acties vaak goed georganiseerd en is de kans op succes groter. Het is ook waarschijnlijk om aan te nemen dat ondernemerschap, voortkomend uit businesskansen die zich voordoen, zal toenemen in de toekomst en dat deze actor hier een bijdrage aan kan leveren vanwege hun uitgebreide kennis en participatieve houding. Bovendien bezitten zij meer materiële middelen die nodig zijn voor het oprichten van een eigen onderneming. Vooral in combinatie met het politiek beleid dat deze vorm van ondernemerschap stimuleert kan ondernemerschap een positieve uitwerking hebben op verdere ontwikkeling van Chili. In zekere mate worden er reeds maatregelen ondernomen om ondernemerschap in het land te bevorderen. De regering van Piñera wil de productiviteit in het land verhogen om meer economische groei te genereren. Het opzetten van een bedrijf zal daarom makkelijk gemaakt worden, de toegang tot buitenlandse markten zal moeten worden gefaciliteerd en investeringen moeten worden 56 gestimuleerd. Bovendien zal de regering maatregelen treffen om de toegang tot kennis en technologie voor midden- en kleinbedrijven te verbeteren (Chileense Ministerie van Financiën, 2010: 12–13 en Piñera, 2010: 13-14). De huidige politieke, economische en sociale structuur leggen echter ook beperkingen op aan de mogelijke positieve rol van de nieuwe middenklasse als invloedrijke actor op ontwikkeling. In Chili is bijvoorbeeld nog steeds sprake van een verticaal politiek systeem, waarin de verschillende burgergroepen slechts een adviserende rol kunnen innemen bij de besluitvorming. Dit is recentelijk nog duidelijk naar voren gekomen door de uitbraak van de massale studentenprotesten in april 2011. De studenten komen in opstand tegen de slechte kwaliteit van het onderwijs en grote ongelijkheid in het onderwijssysteem. Intussen hebben docenten en vakbonden zich ook aangesloten bij demonstraties. Verder protesteren ze tegen de hoge kosten van het onderwijs en het winstbejag van universiteiten. In veel gevallen moeten families zich in hoge schulden werken om de studies van hun kinderen te kunnen financieren. De demonstraties zijn gepaard gegaan met geweld en veel onrust. Meerdere malen heeft de Chileense politie de straatprotesten met harde hand neer geslagen, bijvoorbeeld door de inzet van traangas en waterkanonnen. De huidige regering probeert uit alle macht de openbare orde te handhaven, maar toch gaan de protesten door. De studenten strijden voor betaalbaar en kwalitatief goed onderwijs voor iedereen. De hervormingen die door zijn gevoerd onder het presidentschap van Bachelet na de studentenprotesten in 2006 hebben niet geleid tot aanzienlijke verbeteringen met betrekking tot de kwaliteit en betaalbaarheid ervan. De studentenprotesten gaan een jaar na dato nog steeds door omdat de voorstellen van de regering als reactie op de studentenprotesten nog niet voldoende tegemoet komen aan de eisen van de studenten. Studentenorganisaties hebben de voorstellen van de overheid al meerdere malen afgewezen. Dit is een duidelijke oproep voor een radicale transformatie van het onderwijssysteem van het volk aan de regering. Tot nu toe slaat de regering van Piñera de roep om grote hervormingen in de wind. De regering heeft reeds aangegeven weinig te voelen voor een radicale verandering van het systeem. Het ziet er niet uit alsof de protesten binnenkort zullen stoppen. Tot op heden zijn de studenten er dus nog niet in geslaagd om al hun doelstellingen te behalen, maar door de demonstraties dwingen zij de regering wel om te onderhandelen en concessies te doen. Daarnaast hebben de opstanden geleid tot een enorme daling in de populariteit van de president Sebastian Piñera. Of de aanhoudende protesten uiteindelijk zullen leiden tot een drastische transformatie van het onderwijssysteem zal de toekomst verder uit moeten wijzen (Chow, 2012: Santiago Times en Long, 2012: BBC News). In dit geval hebben de studenten, docenten en vakbonden de handen ineen geslagen om te strijden voor een specifiek belang. Zij zien onderwijs als een burgerrecht en het zou daarom niet langer beschouwd moeten worden 57 als een consumptiegoed. De nieuwe middenklasse in de vorm van de uitgesproken en hoogopgeleide actor, kan niet langer als passief beschouwd worden gezien de volharding die ze tonen bij deze protesten. Desalniettemin, op dit moment kan het slechts alleen een adviserende rol spelen en hebben ze geen directe invloed op de besluitvorming. Een andere belemmering is de gesloten elite groep. Bedrijven en sectoren die jarenlang een bevoordeelde positie hebben gehad in de Chileense samenleving voelen weinig voor innovaties en het bevorderen van meer en betere concurrentie in de maatschappij, aangezien dit hun machtspositie zal verzwakken. Om gezonde concurrentie te kunnen laten toenemen is een mentaliteitsverandering noodzakelijk. Dit kost tijd en vertraagt het proces enorm. Bovendien zouden de hervormingen makkelijker ingevoerd kunnen worden als de financiering van de overheid meer transparant is en de lobby wordt gereguleerd. Dit beperkt namelijk het ongewenste gedrag van bedrijven die zich willen verzetten tegen betere concurrentie (Engel en Navía, 2004: 175-176). Opnieuw kan de hoogopgeleide en uitgesproken middenklasse groep een zekere mate van druk uitoefenen op bepaalde sectoren door hun rol als consument en met veranderingen in hun consumptiepatroon. Bedrijven die slechte producten en diensten leveren worden hierdoor afgestraft en goed presterende bedrijven worden beloond. Uiteindelijk zal dit leiden tot meer en betere concurrentie tussen de bedrijven. Vooral het internet is hierbij belangrijk, met de komst en spreiding van het internet is de toegang tot informatie, bijvoorbeeld over de kwaliteit consumentengoederen, aanzienlijk vergroot. Het is makkelijker om de prijs en kwaliteit van verschillende producten te vergelijken en ervaringen te delen. Bovendien bestaat er in de politiek een zekere mate van onverschilligheid ten opzichte van de ongelijkheid in Chili, vooral met betrekking tot de inkomensongelijkheid. Deze ongelijkheid wordt niet door iedereen beschouwd als een groot probleem omdat het economisch goed gaat in het land. Niemand in Chili zal zeggen dat reducering van ongelijkheid geen belangrijk thema is in het land, maar uit de manier hoe hier vervolgens mee omgegaan wordt blijkt dat de prioriteit niet altijd bij dit thema ligt (Interview, Rodrigo Márquez, gehouden op 17 mei 2011). De huidige regering is van mening dat er meer gelijkheid wordt bewerkstelligd door economische groei en het bieden van goed kwalitatief onderwijs. Dit zal leiden tot meer productiviteit, meer werkgelegenheid en meer ontwikkeling. Daarnaast is ze van mening dat afname van de inkomensongelijkheid en toename van sociale gerechtigheid bevorderd wordt door armoede bestrijding en het verstrekken van gelijke kansen. Uit ervaring is echter reeds gebleken dat halvering van de armoede in Chili niet geleid heeft tot afname van de inkomensongelijkheid. Reductie van het ene leidt dus niet automatisch tot reductie van het andere. Dit is vooral te verklaren doordat de regeringen er niet in geslaagd zijn om gelijke kansen aan iedereen te bieden. Larrañaga beargumenteert in 58 zijn artikel dat reducering van de inkomensongelijkheid in Chili zou kunnen leiden tot meer succes in het reduceren van armoede en het egaliseren van de kansen (het een kan het andere wel versterken). Daarom zou de aandacht hier meer naar uit moeten gaan. Het is namelijk moeilijk om gelijke kansen aan iedereen te bieden in een context van hoge inkomensongelijkheid, zoals gebleken is uit de ervaringen in de afgelopen jaren (Larrañaga, 2009: 26). Patricio Navía en Andrés Solimano pleiten naast sociale hervormingen op het gebied van onderwijs en arbeid, tevens voor structurele belastinghervormingen om de hoge mate van inkomensongelijkheid te kunnen reduceren. Dit is volgens hen de enige efficiënte manier waardoor directe herverdeling van inkomen kan plaatsvinden op vrij korte termijn. Er is echter maar weinig debat gaande over de belastingstructuur en de politieke wil voor hervormingen die de inkomensverdeling op directe wijze beïnvloeden is laag. Hieruit kan opgemaakt worden dat de prioriteit van de overheid niet ligt bij het reduceren van de inkomensongelijkheid. Zij geven de voorkeur aan beleid dat op indirecte wijze leidt tot herverdeling van het inkomen (interview Andrés Solimano, gehouden op 17 mei 2011; interview Patrcio Navía, gehouden op 15 juni en interview Rodrigo Márquez, gehouden op 17 mei 2011). Ook in dit debat zou de nieuwe middenklasse een mogelijke rol kunnen spelen door hun wensen kenbaar te maken en het debat over dit thema op gang te brengen en te houden. Desalniettemin, de ongelijkheid in Chili is van een zodanige structurele aard dat veranderingen op korte termijn niet mogelijk zijn. De resultaten zullen pas over lange tijd zichtbaar worden. De grote uitdaging voor Chili is om voor iedereen van jongs af aan gelijke kansen te bieden. De staat zou hier een regulerende rol in moeten spelen zodat nieuwe actoren zonder belemmeringen kunnen toetreden tot het spel en op gezonde wijze kunnen concurreren met de aanwezige spelers. Vooral de thema’s inkomensverdeling, de kwaliteit van het onderwijs, en het verschaffen van beter en meer werkgelegenheid verdienen hierbij speciale aandacht. Het sleutelwoord in alle sectoren is concurrentie volgens Engel en Navia. De gezonde concurrentie moet ertoe leiden dat persoonlijke inspanning en prestaties daadwerkelijk beloond worden en de Chileense maatschappij dus transformeert naar een meritocratische maatschappij (Engel en Navía, 2004: 30-31). De noodzakelijke hervormingen zouden vooral op politiek niveau plaats moeten vinden. De ‘nieuwe’ uitgesproken middenklasse kan bijdrage aan het versnellen van dit proces door hun behoeftes en wensen kenbaar te maken (Engel en Navía, 2004: 443 - 444). Door het bestaan van diepgewortelde gebreken in de politiek, de markt, de economische instituties en de Chileense cultuur is het ook voor de deze nieuwe middenklasse lastig om op directe wijze bij te dragen aan veranderingen. De transformatie naar een meer competitieve meritocratische maatschappij vereist drastische hervormingen en een mentaliteitsomslag, vooral bij diegenen die jarenlang geprofiteerd hebben van de ongelijke situatie in het land. Een meer competitieve meritocratische maatschappij die 59 leidt tot open en transparante politieke partijen en competitieve en efficiënte markten zou de maatschappij een stuk minder immobiel maken. Navía is intussen echter wel van mening dat de dingen in Chili langzamerhand aan het veranderen zijn, maar benadrukt dat er nog een lange weg te gaan is (interview Patricio Navia, gehouden op 17 juni 2011 en Engel en Navia, 2006). Uit de bovenstaande hoofdstukken blijkt dus dat het vraagstuk over middenklasse niet alleen gaat over de sociale en economische kenmerken van de groep, maar ook over actorschap en rol van actoren op ontwikkeling. Een zelf beschreven middenklasse kan in bepaalde gevallen van groter belang zijn voor het stimuleren van (economische) ontwikkeling van het land dan een middenklasse dat gebaseerd is op inkomen, de zogenaamde middensector. In het geval van Latijns-Amerikaanse blijkt dit namelijk een heterogene kwetsbare groep en bezit het niet de kenmerken van de traditionele middenklasse die van grote waarde is geweest bij het bevorderen van de ontwikkeling in de geïndustrialiseerde landen. Door het verschil in kenmerken zijn bepaalde rollen voor de Latijns-Amerikaanse middensector uitgesloten. Het blijkt dat de zelf beschreven middenklasse gedreven wordt door andere factoren dan de mensen die zich bevinden in de middensector. Juist de identificatie met deze postmoderne en niet-materialistische waarden kunnen de ontwikkeling in een land of regio bevorderen. 60 Conclusie In de literatuur wordt vaak een belangrijke rol toegekend aan de middenklasse. De middenklasse wordt als de ruggengraat van zowel de markteconomie als van de democratie beschouwd in de meest vooruitstrevende maatschappijen. De middenklasse wordt tevens gezien als het belangrijkste middel voor (economische) ontwikkeling, sociale cohesie, en politieke stabiliteit. Deze conclusies zijn met name gebaseerd op de ervaringen van de geïndustrialiseerde landen waar deze actor in de twintigste eeuw een belangrijke en invloedrijke rol heeft gespeeld. De vraag is echter in hoeverre de middenklasse in ontwikkelingslanden of onderontwikkelde landen op dit moment een soortgelijke rol kan vervullen. In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de middenklasse in Latijns-Amerika, in het bijzonder is gekeken naar de Chileense middenklasse. De centrale hoofdvraag van dit onderzoek is: Welke rol speelt de Chileense middenklasse in het Chileense ontwikkelingsmodel en welke kansen en beperkingen zijn er voor de toekomst in de ontwikkeling van het land? De volgende deelvragen zijn hierbij gesteld: Wat wordt verstaan onder middenklasse en wie behoren hierbij? In hoeverre verschilt de Chileense middenklasse van de Latijns-Amerikaanse middenklasse en van de middenklasse in de geïndustrialiseerde landen (o.a. OESO-landen)? Op welke wijze is de recente politieke geschiedenis van invloed geweest op de houding en gedragingen van de Chileense middenklasse en de structuur van de samenleving als geheel? In het onderzoek is het vraagstuk over middenklasse benaderd vanuit twee perspectieven van middenklasse. Namelijk de middensector als middenklasse, met andere woorden het deel van de bevolking met een middeninkomen. Er is gekeken of de huidige middensector mogelijk kan optreden als motor voor economische ontwikkeling in Latijns-Amerika. Hierbij zijn tevens de sociale eigenschappen van deze groep in beschouwing genomen. En als tweede is gekeken vanuit het perspectief van actorschap. De rol van actoren op ontwikkeling. Er is onderzocht of er mogelijke een soortgelijke actor in de Chileense maatschappij kan optreden als invloedrijke actor op het bevorderen van (economische) ontwikkeling in het land. Er kan geconcludeerd worden dat de huidige Latijns-Amerikaanse middensector in vele opzichten verschilt met de traditionele middenklasse. Dit verschil in kenmerken leidt ertoe dat bepaalde rollen gericht op het bevorderen van economische ontwikkeling die toegeschreven worden aan de traditionele middenklasse zijn uitgesloten voor de LatijnsAmerikaanse kwetsbaarheid en van Chileense de middensector. Latijns-Amerikaanse, 61 Voornamelijk en ook de Chileense heterogeniteit middensector, en in combinatie met het gebrek aan zogenaamde middenklasse waarden worden genoemd als voornaamste reden hiervan. De Latijns-Amerikaanse middensector is niet per definitie gericht op lange termijn resultaten en persoonlijke ontwikkeling. Bovendien kunnen zij noch gezien worden als de bron van ondernemerschap in de regio. Met andere woorden, de huidige middensector in Chili en de rest van Latijns-Amerika treedt niet op als invloedrijke actor bij het bevorderen van de economische ontwikkeling van de regio. Publiek beleid gericht op het versterken van deze middeninkomens zou volgens de literatuur kunnen bijdragen aan het bevorderen van de economische ontwikkeling in een land en rol van deze groep hierin. Het blijkt echter dat niet alleen de grootte van de middensector, maar tevens de stabiliteit ervan van grote waarde blijkt hierbij. De huidige middensector is heterogeen en missen een gezamenlijke identiteit, om deze reden is het belangrijk om de perceptie van de bevolking mee te nemen in het vraagstuk over middenklasse. Er is een groot verschil zichtbaar tussen degenen die zich bevinden in de middensectoren en diegenen die zichzelf beschouwen als middenklasse. Het is waarschijnlijk om aan te nemen dat de Latijns-Amerikaanse middenklasse gedreven wordt door andere factoren dan de inkomenscategorie waarin ze vallen. Juist het deel van de bevolking dat zichzelf beschouwd als middenklasse en zichzelf identificeert met de zogenaamde postmoderne en niet-materialistische waarden van deze zelf beschreven middenklasse zou kunnen bijdragen aan economisch resultaat en verdere ontwikkeling in een land of regio dan de heterogene middensector. In het geval van Chili kan beargumenteerd worden, op basis van de huidige politieke, economische structuur en de recente politieke geschiedenis in het land, dat de angstige en passieve middenklasse uit de jaren negentig zich in de laatste jaren transformeert naar een hoogopgeleide en uitgesproken actor in de maatschappij. Deze zogenaamde nieuwe Chileense middenklasse zou omschreven kunnen worden als de jongere Chileense generatie die in de afgelopen jaren hebben geprofiteerd van de spreiding van het onderwijs en hierdoor een hogere mate van bewustheid hebben verkregen van hun rechten en de tekortkomingen in de maatschappij. Zij zijn in mindere mate getraumatiseerd door de politieke en institutionele chaos voor 1973 en de periode van militaire dictatuur erna, waardoor angst een minder bepalende rol speelt op hun houding en gedragingen dan in het geval van de middenklasse in de jaren negentig, deze angst verklaart namelijk deels de passieve houding van deze groep in deze periode. De hoge mate van de huidige politieke en economische stabiliteit in het land is hiervoor een van de verklaringen. Deze actor kan gezien worden als de zelf beschreven middenklasse, aangezien zij gedreven worden door andere factoren dan de inkomenscategorie alleen waarin zij vallen. De vraag die vervolgens gesteld is, is de wijze waarop het nieuwe denken van deze actor perspectief zou kunnen bieden voor verdere ontwikkeling van Chili. Hieruit is gebleken dat deze hoogopgeleide en uitgesproken actor, de nieuwe 62 middenklasse van Chili, mogelijk een bepalende rol zal kunnen spelen in de verdere ontwikkeling van het land omdat de eigenschappen van deze middenklasse in zekere mate overeenkomen met de kenmerken van de traditionele middenklasse uit de geïndustrialiseerde landen. Ook de hoogopgeleide en uitgesproken middenklasse lijkt in staat om via verschillende kanalen economische groei en ontwikkeling te stimuleren, namelijk door het genereren van veranderingen in het consumentengedrag door het stimuleren van beleidshervormingen en institutionele veranderingen ten behoeve van ontwikkeling en economische groei; en door het bevorderen van ondernemerschap. In het geval van Chili blijken vooral de hoge mate van ongelijkheid en het gebrek aan gelijke kansen voor iedereen de voornaamste probleemfactoren die de ontwikkeling van Chili beperken. Om deze problemen het hoofd te kunnen bieden zal meer en betere concurrentie in verschillende sectoren in het land bevorderd moeten worden zodat de maatschappij transformeert naar een meritocratische maatschappij waarin persoonlijke prestaties en inzet van doorslaggevende waarde zijn. Om dit te bewerkstelligen zijn drastische hervormingen noodzakelijk in diverse sectoren, in het bijzonder met betrekking tot het onderwijs, de arbeidsmarkt en de inkomensverdeling. De hoogopgeleide en uitgesproken middenklasse in Chili kan dit proces versnellen door hun wensen kenbaar te maken aan de overheid en druk uit te oefenen op bedrijven, bijvoorbeeld in hun rol als consument. Maar vanwege het bestaan van diepgewortelde gebreken in de politiek, de markt, de economische instituties en de Chileense cultuur is het ook voor de deze nieuwe middenklasse lastig om op directe wijze bij te dragen aan veranderingen. Er is namelijk een grote mentaliteitsomslag noodzakelijk in verschillende sectoren om structurele veranderingen te bewerkstelligen, vooral bij diegenen die jarenlang geprofiteerd hebben van de ongelijke situatie in het land. Zij voelen weinig voor de toename van de concurrentie aangezien dit hun machtspositie zal kunnen verzwakken. Het zal daarom nog jaren duren voordat de inspanningen van de huidige hoogopgeleide en uitgesproken middenklasse zichtbaar worden. Veranderingen zijn dus gaande maar het transformatieproces van Chili naar een ontwikkeld land met minder ongelijkheid zal nog jaren nodig hebben. 63 Geraadpleegde literatuur Boeken en artikelen Banerjee, A. V. en E. Duflo (2008) “What is Middle Class about the Middle Classes around the World?”, The Journal of Economic Perspectives, 2(22), pp. 3-28. Calvert, P. en S. Calvert (2007) “Politics and Society in the Developing World”, Pearson Education Limited, Engeland [1996]. Castellani F. en G. Parent (2011) “Being ‘middle-class’ in Latin America”, Working Paper No. 305 OECD Development Centre. Chileense Ministerie van Financiën (2010) ‘Agenda Chile País Desarrollado, Más oportunidades y Mejores Empleos’, Politiek programma regering Piñera. Chileense Ministerie van Onderwijs “Gobierno Regional detalla importante paquete de medidas educacionales”, 18 augustus 2011: http://www.mineduc.cl/index2.php?id_portal=6&id_seccion=86&id_contenido=15726 De la Cuadra, F. “Social conflict and student movements in Chile” Estudos Históricos (Rio de Janeiro) 2008, vol.21, n.42, pp. 173-194. Engel, E. en P. Navia (2006) “Qué gane el más mejor: Mérito y competencia en el Chile de hoy”, Random House Mondadori S.A.: Santiago de Chile. Fajardo, E. en E. Lora (2011) “Latin American Middle Classes: The Distance between Perception and Reality”, Inter-American Development Bank, Research Department. Ffrench-Davis, R. (2010) “Economic Reforms in Chile, From Dictatorship to Democracy”, Palgrave Macmillan, New York [2002]. Gobierno de Chile (2010) ‘Chile País Desarrollado, Más oportunidades y Mejores Empleos’, Politiek programma (overheidsbeleid) regering Piñera. Gobierno de Chile “Hoy queremos proponer un nuevo trato con los sectores más vulnerables y postergados de nuestro país”, 23 maart 2011: http://www.gob.cl/noticias/2011/03/23/hoy-queremos-proponer-un-nuevo-trato-con-lossectores-mas-vulnerables-y-postergados-de-nues.htm Infante, R. (2009) “Distribución del ingreso y heterogeneidad estructural” in O. Sunkel en R. Infante (eds.) “Hacia un desarrollo inclusivo, el caso de Chile”, pp. 87-113, Santiago de Chile. 64 Larraín, J. (2010) “Identidad Chilena y el Bicentanario”, Estudios Publicos CEPChile, nr. 120. Larrañaga, O. en R. Herrera (2008) “Los recientes cambios en la desigualdad y la pobreza en chile”, Estudios Públicos CEPCHILE, 109: pp. 149 – 186. Larrañaga, O. (2009) “Inequality, Poverty and Social Policy: Recent Trends in Chile”, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, nr. 85. Larrañaga, O., D. Contreras en J. Ruiz Tagle (2009) “Evaluación de impacto de Chile Solidario para la primera cohorte de participantes”, PNUD: http://www.pnud.cl/areas/ReduccionPobreza/links_archivos/Evaluaci%C3%B3n%20Chile %20Solidario.pdf Libertad y Desarrollo (LyD) (2010) “Crecer con Igualdad: Una promesa no cumplida”, Temas Públicos, nr. 976: pp. 7 – 13. Lomnitz, L. en A. Melnick (1991) “Chile’s Middle Class, a struggle for survival in the face of neoliberalism”, Lynne Rienner Publishers, Verenigde Staten (Colorado). Machinea, J.L. en M. Hopenhayn (2005) ‘La esquiva equidad en el desarrollo latinoamericano, una visión estructural, una aproximación multifacética’, CEPAL - Serie informes y estudios especiales, nr. 14, Publicatie van de Verenigde Naties. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) American Economic Outlook 2011, how middle-class is Latin (2010) ‘Latin America?’, OECD Development Centre. OESO (2011a) ‘Maintaining Momentum, OECD perspectives on policy challenges in Chile’, OECD publicing. OESO (2011b) “Society at a Glance 2011 – OECD Social Indicators”, OECD publicing. Ottone, E. en C. Vergara (2007) ‘La desigualdad social en América Latina y el caso chileno’, Estudios Públicos Cepchile, 108: 59-91. Piñera, S. (2010) “Mensaje a la nación: Del Chile del Bicentenario al País de las Oportunidades”, Presidentiële toespraak van president Piñera tijdens zijn inauguratie op 21 mei 2010. http://www.gob.cl/media/2010/05/Mensaje-presidencial-21-de-mayo.pdf Piñera, S. (2011) “Mensaje a la nación: Construyendo una sociedad de seguridades, oportunidades y valores”, Presidentiële toespraak van president Piñera gehouden op 21 mei 2011. http://www.gob.cl/media/2011/05/Mensaje-Presidencial-21-de-Mayo- 2011.pdf Sigmund, P.E. (2007) ‘Chile’ in H.J. Wiarda en H.F. Kline (eds.), ‘Latin American Politics and Development’, pp. 165-198. Verenigde Staten: Westview Press. 65 Silva, P. (1999) ‘Collective Memories, Fears and Consensus: the Political Psychology of the Chilean Democratic Transition’ in K. Koonings en D. Kruijt (eds.) ‘Societies of Fear, The Legacy of Civil War, Violence and Terror in Latin America’ pp. 171 – 196. Silva, P. (2004) “Doing Politics in a Depoliticised Society: Social Change and Political Deactivation in Chile”, ‘Bulletin of Latin American Research’, 23(1), pp. 63-78. Solimano, A. (2006) “Hacia nuevas políticas sociales en América Latina: crecimiento, clases medias y derechos sociales”, Revista de la CEPAL 87. Solimano, A. (2009) ‘Concentración Económica, Heterogenidad Productiva, Políticas Públicas y Contrato Social en Chile’ Artikel voorbereid voor het project van la Corporación Andina de Fomento met la Fundachón Chile XXI. Torche, F. en L. Lopez-Calva. 2011. “Stability and Vulnerability of the Latin American Middle Class” in Katherine Newman ed. Dilemmas of the Middle Class around the World United Nations Development Programme (UNDP) (2010) ‘Human Development Report 2010: The real wealth of nations, pathways to human development’, Palgrave Macmillan, New York. Van der Ree, G. (2007) “Contesting Modernities, projects of modernisation in Chile, 1964-2006”, Proefschrift Universiteit van Leiden. Van der Ree, G. (2011) “Citizenship ‘from above’? The Case of Chile, 1964-2010”, European Review of Latin American and Caribbean Studies 90, pp. 23-38. Wiarda, H.J. en H.F. Kline (2007) “The Pattern of Historical Development” in H.J. Wiarda en H.F. Kline (eds.) “Latin American Politics and Development”, pp. 17-33, Westview Press, Verenigde Staten. Wright, T.C. (2007) ‘State Terrorism in Latin America, Chile, Argentina, and international human rights’, Verenigde Staten: Rowan & Littlefield Publishers. Kranten: Chow, A. “Thousand of Chilean students protest against profiteering”, Santiago Times, 20 juni 2012: http://www.santiagotimes.cl/national/education/23956-thousands-of-chileanstudents-protest-against-profiteering. Geraadpleegd op 21 juni 2012. Chávez M., A. ‘Ministro de MIDEPLAN y el informe de la OCDE: “No es nuevo que tengamos estos niveles de desigualdad”’, Diario Financiero, 13 april 2011: p. 39. De Ponson, A. ‘Chile pierde un quinto de sus logros en desarrollo humano por la desigualdad’, La Tercera, 5 november 2010. http://diario.latercera.com/2010/11/05/01/contenido/tendencias/16-43694-9-chile- 66 pierde-un-quinto-de-sus-logros-en-desarrollo-humano-por-la-desigualdad.shtml Geraadpleegd op 19 april 2011. Diario Financiero ‘Después de México e Israel, Chile es el tercer país de la OCDE con más pobres’, 13 april 2011: p. 38. El Mercurio, ‘Desigualdad en Chile’ Blog, 15 april 2011, p. 3 Farrell, D. ‘Chile tops Latin American countries in 2010 Human Development Index Rankings’, Santiago Times, 8 november 2010: http://www.santiagotimes.cl/index.php?option=com_content&view=article&id=20139:chi le-tops-latin-american-countries-in-2010-human-development-indexrankings&catid=1:other&Itemid=38 FLACSO Chile “Economista: Piñera cumple en economía pero mantiene desigualdad”, 31 maart 2011: http://www.flacso.cl/home/index.php?option=com_content&view=article&id=1234%3Ae conomista-pinera-cumple-en-economia-pero-mantiene-desigualdad&catid=77%3Aflacsoen-los-medios&Itemid=108&lang=es Geraadpleegd op 14 april 2011 La Nación, “Informe OCDE: Gobierno reafirme su lucha contra la pobreza”, 14 april 2011. http://www.lanacion.cl/informe-ocde-gobierno-reafirma-su-lucha-contra-lapobreza/noticias/2011-04-14/081153.html Geraadpleegd op 14 april 2011. Long, G. “Chile’s student protests show little sign of abating’, BBC News, Santiago, 25 oktober 2012: http://www.bbc.co.uk/news/world-latin-america-15431829 Geraadpleegd op 20 juni 2012. Solimano, A. (2010) ‘Desigualdad Social en Chile’, Blog: http://www.asolimano.blogspot.com/ Geraadpleegd op 10 mei 2011. Solimano, A. (2011) ‘La desigualdad en Chile en un problema estructural y no cíclico’, Columna, FLACSO Chile: http://www.flacso.cl/home/index.php?option=com_content&view=article&id=1247%3Ala -desigualdad-en-chile-es-un-problema-estructural-y-no-ciclico&catid=77%3Aflacso-enlos-medios&Itemid=108&lang=es Geraadpleegd op donderdag 14 april 2011. Interviews: Henoch, Paulina Libertad y Desarrollo Onderzoeker ‘Programa Económico y Social’ Geinterviewd op 7 juni 2011 67 Larrañaga, Osvaldo Universidad de Chile Hoogleraar aan de Faculteit voor Economie en Handel Programma van de Verenigde Naties voor Ontwikkeling (Programa de las Naciones Unidad para el Desarrollo – PNUD) Oficial van het Programma voor Reductie van Armoede en Ongelijkheid geinterviewd op 14 juni 2011 Márquez, Rodrigo Programma van de Verenigde Naties voor Ontwikkeling (Chili) (Programa de las Naciones Unidad para el Desarrollo – PNUD) Onderzoeker Human Development Index (HDI) geinterviewd op 17 mei 2011 Navía, Patricio Universidad Diego Portales Hoogleraar Faculteit voor Sociale Wetenschappen New York University Hoogleraar Liberal Studies Geinterviewd op 15 juni 2011 Solimano, Andrés Latijns-Amerikaanse Faculteit voor Sociale Wetenschappen (La Facultad Latinoamericana de Ciencias Sociales – FLACSO) Directeur FLACSO geinterviewd op 17 mei 2011 Overig: Seminar Universidad Cátolica, Santiago de Chile Boekpresentatie ‘Chile: ¿Más Equitativo?’ geschreven door Claudio Sapelli Bijgewoond op 9 juni 2011. 68