……. (1) Inhoud Geoffrey Millers parende geest http://noorderlicht.vpro.nl/wetenschap/webdocs/index.shtml?3626936+3823365+10720669+10720670 Het menselijk brein is zonder twijfel het knapste staaltje van de evolutie. Het stelt ons in staat boeken te schrijven, opera's te componeren, het menselijk genoom te ontrafelen en precisiebombardementen uit te voeren. We spreken Chinees, Hongaars of Fries, en kunnen een belastingformulier invullen. Geen enkele aap doet ons dat na. Onze hersenen zijn dan ook drie keer zo groot als die van de bonobo, onze naaste verwant. We moeten dus wel heel bijzonder zijn. Welnee, beweert de evolutionair psycholoog Geoffrey Miller. Dat grote brein van ons hebben we louter aan het toeval te danken. En bovenal dient ons brein als flirtinstrument, bedoeld om het andere geslacht het hof te maken. Zoals de pauw zijn staart heeft om wijfjes te imponeren en tot paren te verleiden, zo lonken wij naar mogelijke partners met de voortbrengselen van ons brein. Een serenade aan het balkon bijvoorbeeld, of een gedicht. Of, zoals Miller, met een boek: "De parende geest", waarin hij zijn theorie voor het eerst uiteenzette. De gangbare opvatting is dat de mens zijn grote hersenen ontwikkelde om te kunnen overleven. Om te kunnen jagen, en voedsel te verzamelen op de Afrikaanse savanne, om en nabij een miljoen jaar geleden. Onzin, zegt Miller. "Het brein verdrievoudigde in omvang in een periode dat de stenen werktuigen die de mens gebruikte, echt niet veel ingewikkelder werden. En met minder hersencapaciteit hadden we evengoed kunnen overleven." Nee, we hebben ons enorme brein te danken aan een ander soort jacht: die op het andere geslacht, zegt Miller. Hij baseert zich op Charles Darwins theorie van seksuele selectie. Darwin introduceerde dat begrip in 1872 in zijn boek The Descent of Man. Hij verbaasde zich daarin onder meer over zulke extravagante details in de natuur als de verenpracht van de pauw. Want met zijn mechanisme van natuurlijke selectie - dat hij in een eerder boek, On the Origin of Species, uiteen had gezet - alléen kon hij dat niet verklaren. Want wat is in hemelsnaam het evolutionaire nut van een pauwenstaart? Zo'n verentooi zit alleen maar in de weg als je moet vluchten, en ook op zoek naar voedsel is zo'n over de grond slepend gevaarte verre van praktisch. Darwin stelde de gewaagde hypothese op dat de pauw zijn veren heeft louter en alleen om er mee te pronken en indruk te maken op de pauwenvrouwtjes. Gewaagd, omdat er een bijzondere rol voor het pauwenvrouwtje is weggelegd: zij kiest het mannetje immers uit. Die met de mooiste staart zal het worden. En dat was in het Victoriaanse Engeland van Charles Darwin ondenkbaar, dat de vrouw een doorslaggevende rol had bij de voortplanting. Terwijl Darwins ideeën over natuurlijke selectie al snel gemeengoed werden, werd zijn theorie van seksuele selectie bijna 100 jaar doodgezwegen. Pas in de jaren zeventig werd er voor het eerst weer schoorvoetend over nagedacht. Miller verklaart Darwins seksuele selectie nu van toepassing op zulke hoogst menselijke activiteiten als kunst, creativiteit, en humor. Die ontstonden niet omdat ze ons hielpen overleven op de savanne, nee zelfs niet als bijprodukt van een zich ontwikkelend brein, zoals veel andere evolutionair psychologen menen, maar omdat het onze voorvaderen hielp op het veroveringspad. Omdat een groot brein sexy is. http://www.unm.edu/~psych/faculty/gmiller.html zie ook BONOBO-BO http://noorderlicht.vpro.nl/wetenschap/webdocs/index.shtml?3626936+3823365+107206 69 'Een kind is geen schone lei' Dat de mens een aangeboren natuur heeft, is anderhalve eeuw na Darwin nog altijd controversieel. Steven Pinker legt het allemaal nog eens uit. Een gesprek over kinderen, democratie en het appel-atoom. Steven Pinker heeft goed nieuws voor moderne ouders: wie zijn kroost elke dag naar de kinderopvang brengt, hoeft zich niet schuldig te voelen. Het effect van ouderlijke opvoeding op de vorming van de kinderlijke persoonlijkheid wordt volgens hem schromelijk overschat. 'Of kinderen thuis blijven bij moeder of naar de crèche gaan, of ze worden opgevoed door een heteroseksueel of een homoseksueel koppel... Op lange termijn heeft het allemaal weinig of geen invloed. Kinderen lijken in heel wat opzichten natuurlijk wel op hun biologische ouders, maar dat komt doordat ze hun genen geërfd hebben, niet omdat ze door hun ouders zijn opgevoed. Liefdevolle ouders krijgen vaak liefdevolle kinderen, agressieve ouders krijgen vaak agressieve kinderen.' In zijn boek The Blank Slate trekt Pinker ten strijde tegen wat hij 'de moderne ontkenning van de menselijke natuur' noemt. Die ontkenning uit zich in drie filosofische overtuigingen die volgens Pinker nog altijd in hoge mate ten grondslag liggen aan het zogenaamde standaardmodel van de sociale wetenschappen. Dat de menselijke geest een blank slate of schone lei is, en dat elke vorm van kennis aangeleerd en niet aangeboren is. Dat de geest van nature ongerept is, en dat alle negatieve neigingen het gevolg zijn van de corrupte samenleving. En ten slotte, dat er een onderscheid is tussen lichaam en geest, dat het materiële brein wordt aangestuurd door een immateriële 'geest in de machine'. De filosofische verwoording van deze drie overtuigingen kan worden aangetroffen bij respectievelijk John Locke (1632-1704), Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en René Descartes (1569-1650). Dat de menselijke natuur wordt ontkend, heeft volgens Pinker te maken met angst. Als er aangeboren verschillen bestaan, zou het gelijkheidsbeginsel in gevaar komen - een onterechte angst, zegt Pinker, want het gelijkheidsbeginsel is een morele en geen empirische claim. Een aangeboren menselijke natuur zou elke verbetering onmogelijk maken - ook een onterechte angst, zegt Pinker, want onze natuur sluit morele vooruitgang niet uit. Dan is er de angst voor determinisme - ook onterecht, want voor ons gedrag zijn we zelf verantwoordelijk. Ten slotte is er de angst voor nihilisme, dat de liefde voor onze kinderen bijvoorbeeld eigenlijk niets betekent, omdat die liefde gedicteerd zou worden door onze zelfzuchtige genen - ook een onterechte angst, volgens Pinker, omdat een mechanisme niet hetzelfde is als een motief, het is niet omdat onze genen zelfzuchtig zijn, dat wij niet oprecht onzelfzuchtig kunnen zijn. Pinker is, behalve experimenteel psycholoog aan het Massachusetts Institute of Technology, ook een van de tenoren van de zogenaamde evolutiepsychologie. Evolutiepsychologen, die voortbouwen op de inzichten van de sociobiologie, proberen de verklaringen voor eigenschappen van de menselijke geest (liefde, agressie, altruïsme...) te vinden in ons evolutionaire verleden. Wat geldt voor het menselijke lichaam, dat het resultaat is van evolutie door toevallige variatie en natuurlijke selectie, geldt ook voor de menselijke geest. Onze hersenen behoren immers tot het lichaam. En, zoals Pinker het formuleert in How the mind works: 'Geest is wat de hersenen doen.' Is het eeuwenoude geest/lichaam-vraagstuk opgelost? STEVEN PINKER: Een deel ervan, namelijk: hoe kan een brok materie intelligent zijn, redeneren, anticiperen, voeling hebben met de buitenwereld? Dat is geen mysterie meer, omdat we een model hebben van informatieverwerkende systemen zoals het brein. Maar wat wellicht altijd een mysterie zal blijven, is de vraag waarom ervaring ook een subjectief aspect heeft, waarom dat brein niet alleen intelligent gedrag vertoont, maar aanvoelt als een 'ik'. De eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd: het feit dat ik rood zie als rood, en het niet alleen maar kan onderscheiden van groen. Maar dat is een filosofische en geen wetenschappelijke vraag, omdat ze geen observeerbare gevolgen heeft en dus niet experimenteel kan worden onderzocht. Heeft de biologie de ziel vermoord? PINKER: Ja en nee. Als we met 'ziel' bedoelen dat ieder mens een bewustzijn heeft, kan lijden, beslissingen kan nemen, kan oordelen over goed en kwaad in relatie tot andere mensen, als de 'ziel' de manifestatie is van de manier waarop onze hersenen in mekaar zitten en datgene is wat ieder mens waardevol en waardig maakt - nee, dan heeft de biologie de ziel niet vermoord. Maar 'ziel' in de betekenis van 'een afzonderlijke substantie die na de dood het lichaam verlaat' - ja, die heeft de biologie wel uitgedreven. Toch wijst u op overeenkomsten tussen de biologie en het christendom. PINKER: Er is een overlapping, ja: de mens heeft zowel 'goede' als 'kwade' neigingen, en zijn geweten is vatbaar voor morele argumenten, die de kwade neigingen kunnen intomen. Dat is niet helemaal hetzelfde als de christelijke erfzonde, maar het is een biologisch equivalent. Die biologische visie heeft ook iets gemeen met de kern van het conservatisme, namelijk de overtuiging dat de mens nooit volmaakt zal zijn. Elk sociaal model moet rekening houden met de menselijke natuur, en dus met anti-sociale neigingen. Dat is niet compatibel met anarchisme, of met puur marxisme, of met het revolutionaire en romantische links uit de jaren zestig en zeventig. Waarom hebt u het in dit boek zo expliciet over politiek en moraliteit? PINKER: Omdat het wetenschappelijke debat over biologie en darwinisme wordt bemoeilijkt door politieke ideologieën die toch altijd impliciet aanwezig zijn. De ene zoekt een biologisch 'bewijs' voor zijn politieke overtuiging, de andere is bang dat biologische inzichten onaangename implicaties zouden kunnen hebben. Sommige critici van de evolutiepsychologie schamen zich ook niet voor hun politieke agenda: Steven en Hilary Rose, bijvoorbeeld, hebben problemen met het idee dat mensen een aangeboren natuur hebben, omdat het haaks staat op hun politieke overtuiging dat we de maatschappij kunnen inrichten zoals we willen, en dus op hun strijd voor een socialistische samenleving. Ik wil het wetenschappelijke debat loskoppelen van die ideologische strijd, evolutiepsychologie is niet links of rechts. Wat ik schrijf, moet niet met politieke maar met wetenschappelijke maatstaven worden geanalyseerd. Maar om bepaalde angsten weg te nemen, wilde ik bijvoorbeeld wel aantonen dat de menselijke natuur morele vooruitgang niet uitsluit. Omdat moraliteit aangeboren is? PINKER: In zekere zin. Onze morele intuïties zijn alleszins het zaad waaruit echte moraliteit, zoals de filosofen die definiëren, kan groeien. De reden om dat te geloven is het feit dat hele jonge kinderen al empathie kennen, ze kunnen hun vriendjes troosten, hun speelgoed delen, ze hebben gevoel voor rechtvaardigheid, voor goed en kwaad. Dat is een universeel gegeven, dat je in alle samenlevingen terugvindt. Het is een minderheid, psychopaten namelijk, die dat gevoel voor empathie niet lijkt te hebben. Haast alle religies kennen de zogenaamde gulden regel: behandel anderen zoals u zelf behandeld wil worden. Een bewijs te meer dat het om een aangeboren intuïtie gaat? PINKER: Ja, de gulden regel bouwt op onze notie van empathie. Door de inherente logica ervan is het bijna onvermijdelijk dat mensen die regel ontdekken: zolang je de wereld niet kunt controleren zoals de slechterik in een James Bondfilm, zolang je afhankelijk bent van anderen, is het logisch inconsistent om hen ervan te overtuigen jou anders te behandelen dan jij bereid bent om hen te behandelen. Omdat er niets speciaals is aan mij in vergelijking met u, of aan u in vergelijking met mij, worden we als het ware gedwongen om met mekaar om te gaan volgens die gulden regel. Met als uitzonderingen dus de psychopaten én natuurlijk mensen die genoeg bruut geweld kunnen gebruiken om anderen te dwingen om hen goed te behandelen. De mens is dus niet volmaakt, maar hij is van nature voor verbetering vatbaar. PINKER: Er is duidelijk morele vooruitgang, zeker in het Westen. Dat hoef je niet aan een wetenschapper te vragen, dat lees je in de geschiedenisboeken. De slavernij is afgeschaft, er wordt niemand meer gelyncht, homoseksuelen worden officieel niet meer vervolgd... Dan is de vraag: wat heeft die vooruitgang mogelijk gemaakt? Is de menselijke natuur veranderd? Of heeft een deel van onze natuur het gewonnen van een ander deel? Ik verdedig de laatste stelling. Democratie is een duidelijk voorbeeld: checks en balances zijn gebaseerd op de verwachting dat leiders geneigd zijn tot corruptie en machtsmisbruik. Democratie is dus een poging om die menselijke zwakheden tegen te gaan, in plaats van ze te ontkennen. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens komt ook niet uit het niets. PINKER: Daarvoor verwijs ik naar het boek The Expanding Circle van filosoof Peter Singer. Dat alle mensen rechten hebben, is een tamelijk recent idee in de menselijke geschiedenis: die verklaring dateert van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Maar ze hoefde inderdaad niet uit het niets te komen. Ze heeft haar wortels in ons aangeboren vermogen tot moraliteit. We erkennen dat onze familie rechten heeft, onze vrienden, onze dorpsgenoten... Die erkenning, die morele kring, kan worden uitgebreid tot alle menselijke wezens. Volgens Singer (auteur van 'Animal Liberation' en filosofisch grondlegger van de dierenrechtenbeweging; nvdr.) moet die kring trouwens nog verder worden uitgebreid. Uw specialiteit als experimenteel psycholoog is taalverwerving bij kinderen. Ligt daar de basis van uw biologische wereldbeeld? PINKER: Ja. Om te verklaren hoe kinderen een taal kunnen leren, moet je uitgaan van een aangeboren structuur: er moeten mechanismen aanwezig zijn om te kunnen leren. Dat werd mij vrij snel duidelijk toen ik in het begin van mijn loopbaan een theorie van taalverwerving probeerde te ontwikkelen, een theorie die zo expliciet is dat je ze op een computer kunt programmeren. Leren is onmiskenbaar erg belangrijk bij taalverwerving: alle verschillen tussen Engels en Japans zijn honderd procent aangeleerd of verworven. Maar hoe gebeurt dat leren? Het is niet zomaar een kwestie van zinnetjes memoriseren en reproduceren, dan zouden we papegaaien zijn. Kinderen moeten de input, wat ze horen van hun ouders, op een bepaalde manier analyseren, het onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, ze ontwikkelen regels die subject en object onderscheiden, ze leren werkwoorden vervoegen, enzovoort. En als ze zeggen 'I comed' in plaats van 'I came', is dat geen domme fout, maar een slimme analyse: ze passen de regel toe waarop zwakke werkwoorden worden vervoegd. PINKER: Precies. Ik blijf het opmerkelijk vinden dat een kind van twee jaar oud dat soort grammaticale 'fouten' maakt. Het wijst erop dat ze zelf hebben achterhaald hoe werkwoorden worden vervoegd. Het Engels kent ongeveer honderd vijftig onregelmatige werkwoorden, zoals come-came, en bij die uitzonderingen pas je de regel niet toe. Maar kinderen hebben geen perfect geheugen, dus die uitzonderingen vergeten ze vaak. Het verbazende is dan dat ze gewoon de regel toepassen, en correct toepassen. Zonder dat iemand hen die regel expliciet heeft uitgelegd of aangeleerd. Soms hoort een kind 'play', soms 'played', en het weet kennelijk onbewust dat het verschil tussen die twee meer is dan versiering. En dat het verschil niets te maken heeft met het geslacht van het onderwerp, of met de temperatuur, maar dat het een verleden tijd is. En dat die regel geldt voor bijna alle werkwoorden. Als kinderen niet over een aangeboren algoritme zouden beschikken om die regel toe te passen, zouden ze hem nooit kunnen achterhalen. Uw nieuwe boek minimaliseert de impact van ouderlijke opvoeding op de vorming van de persoonlijkheid. Waarop baseert u die stelling? PINKER: Bepaalde componenten van onze persoonlijkheid zijn aangeboren, andere zijn aangeleerd. Dat is het verschil tussen nature en nurture, tussen genetische en omgevingsfactoren. Omdat mensen zo gewend zijn aan die dichotomie, realiseren ze zich niet dat ook die omgevingsfactoren moeten worden bestudeerd. De vraag is: wélke omgevingsfactoren hebben een invloed? De opvoeding door de ouders? Die indruk hebben we, omdat kinderen qua persoonlijkheid op hun ouders lijken, maar dat komt vooral door hun genen. Alle onderzoeken wijzen erop dat ouders een beperkte rol spelen bij de vorming van de persoonlijkheid van hun kinderen: broers of zussen die bij de geboorte werden gescheiden en in verschillende gezinnen opgroeiden, verschillen niet meer van mekaar dan broers of zussen die in hetzelfde gezin zijn opgegroeid. Dat geldt zelfs voor identieke tweelingen. En adoptiebroers of -zussen die in hetzelfde gezin opgroeiden, lijken helemaal niet op mekaar. Hoe grondig is dat bestudeerd? PINKER: Zeer grondig, en de resultaten komen altijd op hetzelfde neer. Zelfs als de onderzoekers het tegengestelde wilden aantonen. Het gezin waarin iemand opgroeit, heeft sowieso een beperkt effect. In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, lijkt de geboortevolgorde geen invloed te hebben op de persoonlijkheidsvorming. Enige kinderen verschillen ook niet van kinderen die opgroeiden in een groot gezin. Kinderen die door een onthaalmoeder werden verzorgd versus kinderen die door hun eigen moeder werden opgevoed: weinig of geen invloed op lange termijn. Opgevoed worden door twee lesbische vrouwen: weinig of geen effect. Hoe hard je ook zoekt, het is erg moeilijk om het effect van ouderlijke opvoeding aan te tonen. Dat betekent niet dat het allemaal in onze genen zit, het betekent wel dat de cultuur en de peer group de belangrijkste omgevingsfactoren zijn bij de vorming van onze persoonlijkheid. Dus psychiaters die allerlei problemen terugvoeren op de relatie met vader of moeder... PINKER:... verliezen volgens mij hun tijd, ja. Dat is ook waarom steeds minder psychiaters dat doen, maar zich liever concentreren op de huidige levenssituatie van de patiënt, in plaats van alle schuld bij de ouders te leggen. De meesten gebruiken tegenwoordig een soort cognitieve gedragstherapie: hier ben je, dit is je leven, hoe ga je ermee om. En hoe moeten ouders omgaan met de wetenschap dat hun invloed beperkt is? PINKER: Ze moeten de pretentie opgeven dat ze door hun opvoeding de persoonlijkheid van hun kinderen kunnen vormgeven. Maar, zoals Judith Rich Harris zegt in The Nurture Assumption: we hebben de toekomst van onze kinderen misschien niet in de hand, maar kunnen er wel voor zorgen dat ze vandaag zo gelukkig mogelijk zijn. Ouder zijn is zo al moeilijk genoeg, zonder dat je je voortdurend moet afvragen hoe je kinderen over twintig of dertig jaar zullen uitdraaien. Toch is die wetenschap voor vele ouders wellicht een harde dobber. PINKER: Ja en nee. Met hun gezond verstand weten de meeste mensen wel dat ze weinig impact hebben op de persoonlijkheid van hun kinderen. Adoptieouders zijn zich daar maar al te goed van bewust. Biologische ouders niet altijd, omdat ze hun genetische invloed verwarren met het effect van hun opvoeding. Muzikale ouders hebben vaak muzikale kinderen, niet omdat vader en moeder veel piano spelen, maar omdat de kinderen hun muzikale aanleg hebben geërfd. Tot slot: evolutiepsychologen krijgen vaak het verwijt dat hun darwinistische verklaringsmodel de pretentie heeft om een bijna religieuze Theorie van Alles te zijn. Hoe reageert u daarop? PINKER: Religieus is de theorie alleszins niet, omdat ze geen beroep doet op het bovennatuurlijke. Een allesomvattend wereldbeeld kun je er ook niet uit destilleren, omdat je er bijvoorbeeld geen politieke debatten mee kunt beslechten. Het is wel een ambitieuze theorie, zoals elke wetenschap ambitieus is. Een fysicus die niet kan verklaren hoe vogels vliegen of waarom heliumballonnen opstijgen, kan zich er niet van afmaken door te zeggen: Tja, de fysica kan niet alles verklaren, wellicht bestaan er mirakels. Het is de taak van de wetenschapper om zoveel mogelijk fenomenen uit te leggen met zo weinig mogelijk verklarende principes. Je kunt niet voor elk fenomeen een gloednieuwe theorie ontwikkelen, dat zou slechte wetenschap zijn. Maar dat garandeert toch niet dat alles wat evolutiepsychologen beweren, ook waar is? PINKER: Natuurlijk niet, veel verklaringen zullen ongetwijfeld worden gefalsificeerd. Dat neemt niet weg dat het een goede wetenschappelijke theorie is, zelfs als bepaalde elementen niet correct blijken te zijn. Een chemicus zegt ook niet dat er duizenden soorten atomen zijn: appel-atomen, wortel-atomen, steen-atomen... Dan zou hij niet aan wetenschap doen, dan zou hij de dingen gewoon een andere naam geven. En dat is wat veel sociale wetenschappers doen: ze nemen een fenomeen, gebruiken hun gezond verstand, gooien er wat jargon tegenaan en noemen dat een verklaring. Dat is een symptoom van te weinig ambitie. Echte wetenschappers zoeken niet voor alles een verschillende verklaring, maar proberen de onderliggende wetten te vinden. Joël De Ceulaer Steven Pinker, 'The Blank Slate, the modern denial of human nature', Allan Lane, Penguin, Londen, De Pauwenstaart tussen onze oren Waarom schrijven mannen meer boeken dan vrouwen en worden die vervolgens door meer vrouwen dan mannen gelezen? Waarom zijn er meer mannelijke kunstenaars? Waarom spreken we? Waarom proberen we meestal goede mensen te zijn? Waarom houden we van kunst, geven we fooien op restaurant, schrijven we poezie? Het draait allemaal om seks. Dat is de stellige overtuiging van de evolutionair psycholoog Geoffrey Miller Er zijn bibliotheken volgeschreven over de wonderen van de menselijke geest, en waarom die zich bij onze diersoort wel ontwikkelde en bij andere zoogdieren en primaten niet. De uitleg varieert: velen geloven dat het een toevallig byproduct van de grotere hersenen was, dat bovendien enig nut had in het snel doorgeven van communicatie, wat handig was in prehistorische jagersgroepen. Het hield de groepscohesie in stand, zorgde ervoor dat conflicten niet noodzakelijk met bloedbaden beslecht moesten worden. En nog een paar duizend andere redenen, die er volgens Geoffrey Miller in wezen niets mee te maken hebben. Om te verklaren waarom mensen een bewustzijn hebben en hoe dat ontstaan is, grijpt hij terug op Darwins evolutietheorie, vooral een deel ervan dat in de vergetelheid is geraakt. ledereen is vertrouwd met het evolutiemechanisme dat als 'the survival of the fittest' samengevat wordt: een dier met sterk genetisch materiaal zai gezond en fit zijn, zich goed kunnen aanpassen aan zijn omge-ving en door een efficiente dosering van zijn krachten met zo weinig mogelijk inspanning zo groot mogelijke resultaten proberen te verwezenlijken. Exemplaren met een grote fitnessgraad hebben meer kans op overleven en dus ook op voortplanten, waardoor het statis-tisch niet anders kan dan dat zij het meeste nageslacht produceren, waardoor hun genetisch materiaal dominant wordt in de volgen-de generaties. Het verklaart ook waarom sommige genetische mutaties een blijvend karakter krijgen, wanneer eenmaal blijkt dat ze het individu van pas komen om beter te overleven in zijn situatie. Dat is in een notendop de natuurlijke selectie. Maar als het overleven van het eigen ik de sterkste kracht in de evolutie is, waarom blijft een mannetjesbidsprinkhaan dan heftig verder copuleren terwiji het vrouwtje ondertussen rustig zijn hoofd eraf bijt? Omdat er een nog sterker instinct speelt: de behoefte het genetisch materiaal onsterfelijk te maken, door het te reproduceren in het nageslacht. Dat zorgt voor een ander mechanisme, dat van de seksuele selectie. Hierdoor worden evolutionaire kenmerken bevoordeeld die mannetjes en vrouwtjes helpen bij partnerkeuze en paarvorming, en die absoluut niet aan de wetten van de pure overleving beantwoorden, integendeel, er zelfs haaks op staan. Het mooiste voorbeeld daarvan is de pauwenstaart: vanuit een 'survival of the fittest' redenering is dat een aberratie van de natuur : het kost de pauw mateloos veel energie om dat ding op te bouwerf en permanent,,^ mee te zeulen wat ingaat tegen het efficientieprincipe van de natuurlijke selectie. Het doet hem in het oog springen van roofdieren, wat ook al niet gezond is voor zijn overleven. Waarom dan? Er is maar een reden: de pauw met de mooiste staart krijgt de meeste pauwinnetjes, heeft de meeste kansen zijn genetisch materiaal onsterfelijk te maken. En waarom kiezen pauwinnetjes dan voor de mooiste staart? Net omdat die een fitness-indicator is. Alleen pauwen met sterk genetisch materiaal hebben de kracht en energie om zich zo'n verspilling bovenop de pure overlevingsvereisten te kunnen permitteren. De fitness-indicatoren waar vrouwtjes voor vallen hebben dus weer statistisch de meeste kans om zich voort te planten, en zullen dus dominant worden in volgende generaties. Dat mechanisme verklaart waarom nachtegalen duizend melodietjes hebben, prieelvogels ontieglijk ingewikkelde nesten bouwenen , waarom er 600.000 keversoorten bestaan:niet omdat er 600.000 manieren zijn om te overleven, maar wel omdat er 600.000 manieren zijn om een vrouwtje te verleiden. Het verklaart ook een aantal menselijke fysionomische eigenaardigheden: waarom hebben mensenmannen bijvoorbeeld de langste penissen van alle primaten, in erectie gemiddeld drie keer groter dan die van een forse gorilla? De meeste theorieen komen niet verder dan dat een lange penis beter geschikt zou zijn om het zaad af te leveren waar het moet zijn. Maar als dat klopt, dan zouden alle primaten een soortgelijke evolutie hebben meegemaakt. Anderen beweren dat de penis zo groeide om rivaliserende mannetjes te intimideren. Ook dat is niet erg logisch: een gorilla toont zijn spieren en tanden om te intimideren, niet zijn geslacht. De theorie van Miller snijdt meer hout: mannen zouden uit zichzelf nooit zo'n lastig op te pompen orgaan hebben ontwikkeld, tenzij de vrouwtjes van de soort er de voorkeur aan gaven. En waarom deden ze dat? Omdat paren met een lange penis leuker is en meer genot verschaft, aangezien die meer standjes aankan en zorgt voor meer vaginale en clitorale stimulering. Dat verklaart meteen ook waarom het vrouwelijke orgasme zeidzamer is dan het mannelijke. Waar een man door zijn genen bij iedere ejaculatie met een orgasme beloond wordt, gebeurt dit bij de vrouw alleen bij een minnaar die van wanten weet. Het vrouwelijk orgasme is dus een seksueel selectiemechanisme dat oninteressante en vervelende minnars benadeelt, verhindert dat ze verder komen dan een paar paringen, en dus hun kansen op nageslacht sterk verkleint. Grootte is dus wel belangrijk, alle theorieen in damesbladen ten spijt, maar toch is dit geen rationalisering van macho-denken, integendeel: in een mannelijk dominante samenleving, waarin alleen de biologische kracht van het mannetje van belang is, zoals bij de gorilla's, volstaat een penis zo dun als een potlood en een paar centimeter lang. Het is net de dominantie van de vrouwelijke partnerkeuze bij de menselijke paarvorming die ervoor zorgt dat mannen verplicht zijn geweest langere penissen te gaan ontwikkelen. Als dit mechanisme van seksuele selectie de penis kan laten groeien tijdens honderdduizendenjaren evolutie, waarom zou het dan ook niet de onwaarschijniijk exponentiele groei van de hersenen kunnen verklaren, is de logische vraag van Miller. Waarvoor hij direct meer dan overtuigende aanwijzingen aanbrengt. Neem nu een van de mooiste producten van de menselijke geest: het vermogen tot taal. Taaltheoretici als Noam Chomsky en Steven Pinker beseften al dat taal geen aangeleerde, cultureel verworven kennis is maar behoort tot het menselijk basispakket aan vermogens en instincten. Zoiets kan alleen als taal evolutionair onstond, maar het verklaart nog niet waarom taal ontstond. Miller verwijt de taaltheoretici dat ze uit ontzag voor de taal weigeren naar de basics te kijken. Een instrument met zoveel complexiteit, elegantie en schoonheid kan niet verklaard worden door de primaire evolutionaire selectiemechanismen van Darwin, menen ze. Toch wel, zegt Miller: de beste prater krijgt de meeste vrouwtjes, omdat vrouwtjes handige taalgebruikers beschouwen als individuen met een grotere mentale fitness dan hun minder taalvaardige concurrenten. Taal voldoet ook aan het verspillingscriterium van de seksuele selectie. De honderd meest frequent gebruikte woorden zijn goed voor 60 procent van onze conversatie, de vierduizend meest gebruikte voor 98 procent van al onze gesprekken. Als vierduizend woorden voldoende zijn voor alle overlevingsfuncties, informatieoverdracht en intermenselijke ruilrelaties, waarom hebben we dan een woordenschat van ongeveer 60.000 woorden? Tenzij het om een verbale variant van de pauwenstaart zou gaan? Het pronkerig tentoonstellen van een overvloed aan mentale fitness? Een andere krachtige aanwijzing is de hoeveelheid woorden die mensen tijdens de paarvorming verspillen: nooit wordt zoveel gesproken tijdens een mensenleven als tussen de eerste ontmoeting en de eerste vrijpartij: gemiddeld een miljoen woorden per partner, een boek van zowat 2500 pagina's. Waarom die plotselinge intensiteit, juist dan? Tenzij om het vrouwtje de kans te geven nauwkeurig onze sterke en zwakke kanten af te tasten, mannen de kans te geven te pronken met hun intellectuele en karakteriele vermogens, hun geestelijke pauwenstaart? Misschien wordt het tijd voor een paar kritische vragen. Als het brein dan toch ons krachtiqste seksuele orgaan is, waarom is het dan in de loop van de geschiedenis zo preuts geworden? Geoffrey Miller: "Het is niet noodzakelijk dat we ons tijdens de paarvorming ervan bewust zijn dat we dingen doen om een partner aan te trekken. Misschien zijn er wel goede redenen te bedenken om dat voor onszelf te verstoppen. Een van de argumenten die mijn stelling ondersteunt is dat we veel te vroeg geboren worden: mensen komen ter wereld op een ogenblik dat ze nog vele jaren zullen nodig hebben om zeif voor hun overleven in te staan. Zo'n negatie van natuurlijke selectie kan vanuit mijn logica alleen verklaard worden uit seksuele selectie: we moeten er wel uit omdat ons seksueel orgaan, het hoofd en de hersenen, anders niet meer door het geboortekanaal zal raken. Praktisch gevolg is dat de mens een lange zoog- en verzorgingstijd nodig heeft Dat zou kunnen verklaren waarom in de prehistorie niet alleen de fitste en krachtigste mannetjes de meeste paringskansen kregen, maar ook diegenen die de vrouwtjes geloofwaardig konden overtuigen dat ze bereid waren tot een langere verbintenis. Maar zo'n langere verbintenis is voor het vrouwtje alleen boeiend als de man haar niet gaat vervelen. Zoiets verklaart dan weer dat vrouwelijke partnerkeuze een voorkeur heeft voor creatieve, taalvaardige mannen, en waarom mannen dat vermogen zijn gaan ontwikkelen. De belofte van trouw en verbondenheid gaat eigenlijk in tegen het natuurlijk instinct van het mannetje om met zoveel mogelijk vrouwtjes te paren, wat mathematisch de beste manier is om nageslacht te verwerven. Omdat het vrouwtje echtergeen veelvuldige contacten zoekt, maar een partner voor langere tijd, wordt paradoxaal genoeg een kuisheids- en trouwbelofte een beter verleidingsinstrument. Maar het is niet omdat de mannetjes dat doen, dat ze zich ook bewust zijn van het waarom. Een prieelvogel weet ook niet bewust waarom hij paleizen van nesten bouwt. Mijn stelling is niet dat alle schrij-vers ter wereld zich achter hun schrijftafel zetten om meer vrouwtjes te kunnen versieren dan hun concurrenten. Ik zeg alleen dat het vermogen tot taal en fantasie en boeken schrijven zich in de evolutie ontwikkeld heeft omdat vrouwen systematisch de voorkeur gaven aan mannen die dat konden, waardoor dat genetisch vermogen zich steeds sterker en verder ontwikkelde ... Maar toch: waarom leggen dan alle qodsdiensten ter wereld de nadruk op de reine qeest, onderdrukken ze bijna allemaal de seksualiteit van de qeest? Geoffrey Miller: "Beeld je een prehistorisch kampvuur in. Het ene mannetje zegt dat we niet meer zijn dan de andere dieren, dat hij vermoedt dat we uit een soort oerslijm komen, dat het hele gebied dat ze ooit hebben gezien niet meer is dan een stukje savanne op een grote bol in een enorm groot vacuum. Verder dat ze zonder reden zullen sterven, dat het leven bijgevolg vrij zinloos is en dat binnen een paar miljard jaar hun wereldbol zai worden opgeslokt door de gaswolk van die vurige bol waar ze iedere dag een rondje rond draaien, en dat hij daar toch wel wat aanwijzingen voor heeft. Het andere mannetje zegt: "Nee hoor, we zijn onsterfelijke zielen met prachtige lichamen, omdat de god Wung, die in de hemel woont, ons uitverkoren heeft. Nachtegalen zingen onze lof, bekijk de wonderen der natuur die Wung voor ons gemaakt heeft, en besefdat we na onze dood onze overleden vrienden zullen terugzien en geroosterd gazellevlees zullen eten. Tenminste, als we onze vrouw en onze kinderen trouw zijn gebleven en goed voor hun gezorgd hebben. Ik weet dit omdat Wung het mij gisteren in mijn droom heeft gezegd, want ik ben de uitverkorene van de uitverkoren." Wie van de twee gaat het vrouwtje krijgen, denkje? De hele wereldgeschiedenis door hebben sjamanen, predikanten en priesters een grote aantrekkingskracht op vrouwen uitgeoe-fend, zeifs op diegene die verplicht celibatair moesten leven. Nog zoiets : het is aangetoond dat in zowat alle godsdiensten de rituelen het meest worden bijgewoond doorjonge mannelijke vrijgezellen. Na het huwelijk vermindert het kerkbezoek. Waarom, tenzij om aan de aanwezige dames te bewijzen dat ze geloven in de waarden van die godsdienst en dat ze bereid zijn voor vrouw en kroost te zorgen? Maar er is geen reden te bedenken waarom ze zich daar ook bewust van zouden moeten zijn, want daar is geen enkel evolutionair voordeel voor te bedenken. We hebben nog maar pas de theorie ontwikkeld over het zeifzuchtige gen als motor van de evolutie, die plots duidelijk maakte waarom de natuur zich in zoveel variaties heeft ontwikkeld. Maar dat heeft de evolutie, en de miljarden wezens die erbij betrokken waren, nooit verhinderd zich miljoenenjaren volgens die theorie te gedragen. Als we dat lichamelijk deden, waarom zou het met de geest dan anders zijn? De eerste die de sluier wegtrok was Darwin, maar hij ontdekte, net als Galilei, te veel dingen om te laten aanvaarden door de cultuur van zijn tijd. God als scheppende kracht vervangen door een evoluerende algemene Natuur was een ding, maar een alwetende Schepper vervangen door de knikkergrote hersenen van lagere diersoorten die elkaar begerig achternaliepen was wat te veel in een keer. Dat verklaart waarom zijn theorieen over seksuele selectie zo lang in de vergetelheid zijn geraakt, terwiji ze toch even veel, en zeifs meer verklaren dan de natuurlijke selectie." Toch klopt er iets niet. Poezie is de moeilijkste literatuurvorm, vereist de meeste creativiteit en taalbeheersinq, en is dus de qrootste fitnessindicator. Waarom verkopen stationsromannetjes dan miljoenen exemplaren, en koopt geen hond poezie? Geoffrey Miller: "De meeste taalvormen zijn beschrijvend, het zijn de boeiendste verhalenvertellers die de meeste paringskansen krijgen, niet degenen die het meest virtuoos met woorden kunnen omgaan. Bovendien is poezie zeer aantrekkelijk in de paarvormingsperiode. Dan schrijven jonge mannen vaak de enige gedichten in hun leven,en als ze dat vermogen niet hebben, schrijven ze ze over uit poeziebundels, om aan te tonen dat ze er voeling mee hebben. Poezie duidt op hogere intelligentie, een grotere gevoeligheid en nog wat andere mentale fitness-indicatoren, maar het zou kunnen dat de ingewikkeldheid ervan te groot is, dat de pauwenstaart zo complex wordt dat hij niet langer begrepen wordt. De meeste mensen weten intuitief dat James Joyce betere literatuur bedreef dan Barbara Cartland, maar daarom lezen ze het nog niet, omdat het op een te hoog niveau zit. De man die het laatste theorema uit de wiskunde opioste, Andrew Wiles, is waarschijniijk waanzinnig intelligent, maar er zijn hooguit vijftig andere wiskundigen die begrijpen waarom. Er moet blijkbaar een match mogelijk blijven tussen de wederzijdse intelligentieniveaus." En toch, laat honderd vrouwen kiezen tussen Stephen Hawking, het genie in de rolstoel, en Mel Gibson, en... Geoffrey Miller: "Gibson haalt het, ongetwijfeld. Maar hij is niet alleen een mooie man, hij is ook intelligent, grappig en heeft een goede babbel in huis. Vrouwelijke partnerkeuze werkt volgens een hele set criteria. Dus als je het maximum scoort op een criterium, en nul op de rest, heb je pech. Je mag de theorie niet verengen tot een indicator, ik zeg alleen dat mentale fitness belangrijker is dan fysieke. De meeste vrouwen kiezen niet de mooiste partner die ze hadden kunnen krijgen, ze kiezen lichamelijk onder hun stand. Omdat een andere man liever is, trouwer, hun aan het lachen brengt, creatiever is, omdat hij als minnaar ook aan haar denkt. Een adonis die geen zinnig woord kan uitbrengen en alleen zijn kwakje DNA kwijt wil, maakt misschien kans op een one-night stand. maar veel minder op een relatie. Alleen in de allereerste fase van de hofmakerij zai je voor een eerste indruk afgaan op lichame-lijke fitness: de symmetric van het gezicht, de gaafheid van een huid, een atletisch voorkomen, de lengte. Dat geeft een eerste, vrij makkelijke informatie. Maar ik geloof niet dat het voldoende is voor paarvorming, want dan gaat de mentale fitness meespelen. De one-night stand van twee vreemden tijdens het eerste avondje uit is de grote uitzondering. Voor de eerste paring zijn er meestal weken en weken gepraat aan voorafgegaan, om het vrouwtje toe te laten na te gaan waar de mentale fitness zit." Een van de oudste beroepen ter wereld, prostitutie, lijkt uw stelling tegen te spreken. Daar gaat het toch alleen om lichamclijkheid en seks? Geoffrey Miller: "Oh nee. Economisch is prostitutie een contract tussen twee partij-en, gericht op een eenmalige paring, pure korte-termijn seks. Dan zou je de waarde van de criteria die de keuze voor een prostituee bepalen moeten kunnen aflezen aan de prijszetting. Wel, de goedkoopste is het heroinehoertje, lichamelijk afgetakeld en mentaal niet echt zeer begaafd. De prijs stijgt dan naargelang de schoonheid, dat klopt, maar de duurste variant is de call-girl, de vrouw die niet alleen moot is en seksuele techniek in huis heeft, maar dieje ook kan vergezellen naar een zakendiner of naar de opera, en die over zowat alles intelligent en humorvol mee kan praten. Dus zelfs in een puur kort sekscontact wordt het meest betaald voor krachtige mentale fitnessindicatoren." Pauwen hebben maar een soort staart, prieelvoqels bouwen een type nest. Waarom specialiseren mensen zich dan in schrijvers, schilders, wetenschapslui, musici? Geoffrey Miller "Onze vreselijk groot ontwikkelde hersenen kunnen zich specialiseren in verschillende dingen. Wanneer we in de puberteit komen, de fase waarin we seksueel rijp worden, besteden we vreselijk veel aandacht en tijd om uit te zoeken waarin we juist goed zijn. Welke specialisatie zai mij aantrekkelijk maken voor het andere geslacht? Pubers in alle culturen doen dat, er bestaat een universele term voor: ze zoeken hun identiteit, hun manier om hun seksuele status te verhogen. Het is een beetje te vergelijken met doelgroep-marketing. Je ontwikkelt die capaciteiten waar je trots op bent en dat geeft je een aantrekkingskracht bij die partners die voor die capciteiten meer belangstelling hebben. Een leeghoofdige bodybuilder loopt de meeste kans te eindigen met een leeghoofdige aerobics-bimbo. Een man die gek is op literatuur en behoorlijk kan schrijven belandt meestal bij een vrouw met een goedgevulde boekenkast. De pianist slaat een concertgangster aan de haak. De twee vullen elkaar aan, zodat het op een bepaald ogenblik bijna niet langer mogelijk is oorzaak en gevolg te onderscheiden. Het is voor mij wel duidelijk dat die variatie in mentale fitnessindicatoren een gelukkige cultuur van een zieke cultuur onderscheidt. In een gelukkige cultuur is er een veel grotere variatie, zijn er talrijke geapprecieerde indicatoren die tot paarvorming kunnen leiden. Een ongelukkige cultuur verengt het aantal criteria tot slechts enkele, zoals in de Verenigde Staten, waar je haast alleen nog het rolmodel quarter¬back-cheerleader overhoudt." En waar de 'nerd' Bill Gates eerst Microsoft moet opbouwen voor hij van de straat raakt. Geoffrey Miller (lacht): "Dat vat het zowat samen, ja. De gelukkigste culturen zijn degene die beseffen dat niet alleen status en fysieke schoonheid redenen zijn tot paarvormmg." Ik blijf proberen: waarom worden de hoogste prijzen betaald voor die kunstwerken waarvan een overgrote meerderheid van de vrouwen zegt: 'Dat kan mijn kind ook?' Ontsnapt moderne kunst dan aan uw theorie? Geoffrey Miller: "Toch niet. We lijden nog altijd onder de achttiende-eeuwse Duitse romantiek van Schiller en Goethe, waarbij kunst gezien werd als een gebied van pure zelfexpressie, een utopische ontsnapping aan de banale realiteit, en waarbij de kunstenaar een mannelijk genie was dat zich ver hield van vrouwelijke verleidsters die uit waren op zijn creatieve krachten. Dat beeld gaat in tegen de ontwikkelingsgeschiedenis van kunst, tegen de zeer ruim verspreide volkscultuur, tegen het versierend en functioneel aspect van kunst. Kunst wordt er bijna semireligieus door, wat je ook merkt in de meeste oudheidkundige musea: ieder naakt vrouwenfiguurtje is er per definitie een 'godin' of een 'vruchtbaarheidssymbool', terwiji je het even goed als 'prehistorische pornografie' zou kunnen bestempelen. Kunst beantwoordt bij uitstek aan de wetten van seksuele selectie: het toonde de virtuositeit van de kunstenaar, die als geen andere de realiteit kon afbeelden, de mythen in beelden kon vangen. Er speelt ook een belangrijk verspillingselement, kenmerk bij uitstek van de seksuele selectie: kunst vraagt grote kosten, in tijd, energie, vaardigheid en gebruikte materialen. Voorwerpen die goedkoop en gemakkelijk te maken waren, zijn nooit als mooi ervaren. Toegegeven, die fitnessverklaring werkt beter bij volksesthetiek dan bij elitaire kunst. Bij het volk staat het kunstwerk centraal dat het vakmanschap van de maker centraal stelt, bij de elite om kunstvoorwerpen die hoogstaand genoeg zijn om door hun gelijken te worden besproken. Gewone mensen zien graag felle, vrolijke kleuren, de elite houdt van monochromie, het volk valt voor technische vaardigheid, de elite geeft de voorkeur aan willekeurigheid, een kinderlijk afwijzen van vaardigheid als teken van onconventionaliteit. Het volk houdt van realisme, de elite van abstractie. Met die voorkeuren tonen ze hun elitestatus, hun intelligentie en gevoeligheid voor nieuwe cultuuruitingen. Nochtans is dat in evolutionaire termen een gloednieuwe richting. Tot aan de industriele revolutie liepen de criteria van het volk en de elite parallel: toen moest ook voor de elite een schilderij realistisch zijn, en werden kunstwerken in dure mate¬rialen als mooier ervaren. Maar de technieken van de mechanische reproductie hebben dat op zijn kop gezet: we zijn vandaag omringd door voorwerpen die goedkoop in serie gemaakt kunnen worden en die qua vorm, afwerking, kleur en detail de oude ambachtslieden en kunstenaars verbijsterd zouden hebben. Perfectie staat niet langer voor vakmanschap, maar voor goedkope massa-productie. Dus worden nu plots weer lepels als mooi beschouwd die overduidelijk met de hand gemaakt zijn: een beetje asymmetrisch, onregelmatig afgewerkt, primitiefversierd, een lepel waar een achttiende-eeuwse leerling-zilversmid zich voor geschaamd zou hebben. Hetzelfde met de schilderkunst: de fotografie heeft de vakmanschapswaarde van een realistisch landschapsschilderij weggevaagd, en dus is een culturele elite zich gaan bewegen in de richting van schilderijen waarvan het volk zegt: dat kan mijn kind ook. Maar Picasso is een sprekend bewijs dat ook die nieuwe moderne kunst een krachtige seksuele fitnessin-dicator is." Volqens u is ook vrijqevigheid zelfs moraliteit een seksuele indicator. TerwijI het toch simpeler is te veronderstellen dat vrouwen en mannen kiezen voor het qeld en de zekerheid van een rijke partner. Geoffrey Miller: "Voor een stuk wel, maar dat alleen verklaart het ontstaan van moraliteit niet. Scrooge was immens rijk, maar bleef, omdat hij een vrek was, ook vrijgezel. Niet alleen het bezit telt, ook het vermogen om het schijnbaar onbaatzuchtig weg te geven. De grootste fooien worden gegeven door vrijgezellen die een meisje voor het eerst uitnemen. Om indruk te maken zeker, maar waarom vertaalt dat zich in een gedrag dat tegen de wetten van de natuurlijke selectie ingaat? Want volgens een kost-efficientie principe had hij de dame beter naar een duurder restaurant met een betere kwaliteit voedsel kunnen nemen. Om een betere bediening te krijgen? Evenmin, want die is al geleverd wanneer de fooi komt. Nee, hij toont gewoon dat hij in staat is tot onzelfzuchtig gedrag. Waarom besteedt Ted Turner een leven om een fortuin van 4 miljard dollar op te bouwen, om er dan een miljard van weg te geven aan liefdadigheid? Tenzij om Jane Fonda die dag te horen zeggen dat ze nooit zo verliefd is geweest? (lacht). Waarom gaan advocaten en managers een paar uur in een gaarkeuken voor armen werken, terwiji ze puur economisch veel beter een paar van hun uurlonen zouden schenken, waarmee je een legertje vrijwilligers voor tientallen gaarkeukens zou kunnen betalen? Tenzij om te tonen dat ze over morele fitnessindicatoren beschikken die hen tot potentiele part¬ners maken." Het verbaast me dat u noq niet qelyncht bent door feministen, want dit is toch een behoorlijk seksistische theorie. Geoffrey Miller: "Dat valt mee, maar ik heb dan ook het grootste respect voor het feminisme, ik steun vrouwen in hun streven naar gelijkberechtiging, en ik weet ook dat culturele rolpatronen en patriarchale maatschappijen de verschillen tussen man en vrouw hebben uitvergroot. Maar ik ben ervan overtuigd dat ook in een volledig egalitaire maatschappij onze genetische en evolutionaire erfenis ervoor zouden zorgen dat er meer mannelijke schrijvers en meer lezeressen zouden zijn. Dat is niet anti-feministisch, integendeel, het bewijst net dat het belangrijkste evolutionaire mechanisme, de grootste scheppende kracht van onze dierensoort, het primaat van de vrouwelijke partnerkeuze is, waaraan al honderdduizenden jaren lang de mannetjes zich hebben aangepast. Mijn theorie gaat in tegen minstens acht cruciale waarden van onze samenleving: ons geloofin menselijke gelijkheid, het idee dat menselijke ontwikkeling vooral bepaald wordt door sociale en gezinsomstandigheden. Pronkerig gedrag met mentale fitness gaat in tegen onze waarden van bescheidenheid en fatsoen. Seksuele status gaat in tegen ons geloofin sociale organisaties gebaseerd op geloofwaardigheid. Dat je elkaars seksuele relaties bepaalt door een afweging van fitnessindicatoren gaat in tegen het romantische idee dat we voor elkaar geschapen zijn. De demonstratieve verspilling die het seksueel-selectie mechanisme vereist, gaat in tegen waarden als soberheid, eenvoud en efficientie. Het lijkt bijna nihilistisch om te beweren dat onze vermogens tot taal, kunst, moraliteit, godsdienst evolutionair ontstaan zijn om een keten van duizenden generaties een boodschap te laten verkondigen: 'Mijn fitness is goed, mijn genen zijn goed, paar dus met mij.' Misschien is het wel een wonder dat ik nog niet gelyncht ben ja. (lacht) Nog eentje, om het af te leren. Waarom zijn zoveel homoseksu-elen actief in kunstenberoepen? Zij hebben toch niet direct een voortplantinqsmotief? Geoffrey Miller: "You got me. Daar ben ik zeif nog niet uit, het is een van mijn overblijvende puzzelstukjes. Nu, ook homoseksuelen planten zich voort, zie Oscar Wilde. Maar toegegeven, het kan bij hun geen dominerende factor zijn om juist die publieke beroepen op te zoeken. Misschien spelen er verschillende factoren mee. Je ziet een grotere promiscuiteit bij homo's, die in hun leven gemiddeld meer partners hebben dan hetero's. Dat zou kunnen verklaren waarom ze graag opvallen met uiterlijk vertoon, en een voorliefde hebben voor publieke beroepen, waar ze meer mensen en dus meer potentiele partners ontmoeten. Bovendien heeft een homo geen gezin te onderhouden of te verzorgen. Wat hun meer tijd geeft om buitens-huis en creatiefte zijn. Het is makkelijker om een oeuvre bij elkaar te schrij¬ven en te componeren als je daar 16 uur per dag mee bezig kunt zijn. Genie is meestal de uitkomst van kwantitatieve productie: de meeste echt geniale schilders, componisten en wetenschapslui hadden een enorme output. Als je, zoals Picasso, 15.000 schilderij¬en maakt, is de kans groter dat daar meesterwerken tussen zitten dan bij de brave vader die een paar keer per jaar de tijd vindt om een schildersezel vast te pakken. Maar toegegeven, dat is geen bevredigend antwoord op je vraag. Homoseksualiteit blijft een raadsel voor de theorie van de seksuele selectie. Maar ach, wat zou wetenschap vervelend worden als er geen dingen overbleven om te verklaren.." Evolutie is een romantische komedie Dirk Draulans Joël De Ceulaer Knack 28/02/2001 Taal, kunst en muziek adverteren de biologische kwaliteiten van een mens. Cultuur is ontstaan als middel om partners te vinden voor de voortplanting. Als vrouwen poneren dat ze in een man eerder humor waarderen dan een gespierde torso is dat geen verhulling van fysieke verlangens waarvoor ze niet uit durven te komen. Humor zou veel meer zeggen over de kwaliteiten van een man als potentiële vader dan een forse borstkas. Dat veel meer rockmuzikanten dan topvoetballers met supermodellen aan de haal gaan, heeft zijn redenen. Cultuur zou een sterker signaal van kwaliteit sturen dan fysieke hoogstandjes. Meer zelfs: kunst zou weinig te maken hebben met de nood tot het bevredigen van mentale behoeften, maar veel met haar waarde als middel om vrouwen te veroveren. Dat is ruw samengevat de stelling die de Amerikaanse psycholoog Geoffrey Miller verdedigt in Miller buigt zich over de seksuele selectie die al door de grondlegger van de evolutieleer, Charles Darwin, was beschreven. De meeste mensen kennen Darwins natuurlijke selectie, vertaald in de survival of the fittest, door velen eng geïnterpreteerd als steunend op tanden en klauwen, terwijl het eigenlijk over het overleven van de best aangepasten gaat, en dat zijn niet noodzakelijk de sterksten. Natuurlijke selectie bepaalt welke individuen (lichamen) het best geschikt zijn om te overleven. Maar een geschikt lichaam is niet altijd aantrekkelijk voor het andere geslacht. Overleving vertaalt zich niet per definitie in voortplanting. En daar is het hem in de biologie uiteindelijk om te doen: de genen moeten naar de volgende generatie. Omdat in geslachtelijk voortplantende soorten - zoals de mens - de helft van de genen in de nakomelingen van iemand anders afkomstig zijn, is een verstandige partnerkeuze cruciaal. Vergissingen moeten worden vermeden door informatie te vergaren. Seksuele selectie behelst de ontwikkeling van kenmerken die een individu aantrekkelijk maken voor potentiële partners. Die kenmerken zijn niet noodzakelijk geschikt voor overleving. De kleurige en symmetrische pauwenstaart is het klassieke voorbeeld van een kenmerk dat uitsluitend dient om te pronken, om status en gezondheid te adverteren en vrouwtjes aan te trekken. De staart vergroot wel de kansen dat zijn drager door een tijger wordt gevangen omdat hij minder gemakkelijk uit de voeten kan. Een pauw die ondanks een zware staart in leven blijft, etaleert ook kwaliteiten als overlever. En verkoopt zichzelf dus als geschikte partner. De evolutiepsychologie gebruikt vergelijkbare argumenten uit de biologie om niet alleen het gedrag maar ook het denken van de mens te verklaren. Ons doen en laten wordt gestuurd door onze biologische prehistorie. Een visie die niet overal even vlotjes wordt aanvaard. In zijn boek drijft Miller de evolutiepsychologische benadering verder dan ooit tevoren is gebeurd: de meeste uitingen van cultuur ontstonden en werden uitgebouwd omdat ze nuttig bleken bij de evaluatie van potentiële partners. Hoe kom je erbij? Geoffrey Miller: Evolutiepsychologie gaat over het begrijpen van de menselijke natuur en van de uitdagingen waarmee onze voorouders in de prehistorie geconfronteerd werden. Seksuele selectie is een belangrijke component daarvan. We gaan allemaal in competitie om rivalen voor te zijn en seksuele partners te vinden. Maar de evolutiepsychologie maakte de fout te veel te focussen op vrouwelijke schoonheid en mannelijke status. De klassieke visie was dat mannen vooral fysieke kenmerken beoordelen en vrouwen veeleer status. Maar als je gedetailleerd onderzoekt wat mannen en vrouwen eigenlijk willen, zie je veel overeenkomsten. Gewenste kenmerken zijn eigenschappen als moraliteit, begrip, vriendelijkheid, humor, intelligentie. Dan rijst de vraag waarom die kenmerken zo hoog worden ingeschat. Mijn antwoord is: omdat ze heel nuttig zijn bij seksuele selectie. Dus seksuele selectie heeft veel minder te maken met verschillen tussen de seksen dan wij denken? Miller: Inderdaad. Seksuele selectie werd tot nu toe vooral ingeschakeld om oppervlakkige verschillen te verklaren, zoals het feit dat vrouwen borsten hebben en mannen gespierde voorarmen. Het concept werd echter nooit toegepast op de menselijke geest, die ons toch uniek maakt. Ik vind dat vreemd, want het lijkt me logisch dat de evolutie van bijvoorbeeld taal een krachtig middel bood om de kwaliteiten van partners te evalueren. Hoe linkt u taal aan biologische kwaliteit? Miller: Het grote probleem waarmee veel dieren geconfronteerd worden, is dat ze niet weten hoe het gesteld is met de organen van andere individuen. Vooral informatie over het goed functioneren van de belangrijke hersenen kan nuttig zijn. Vogelvrouwtjes luisteren naar het gezang van mannetjes om op zijn minst een luikje van hun hersenen - onbewust - op zijn kwaliteiten te beoordelen. Onze taal werd een instrument om hersenen te evalueren. Ik beweer dat zodra taal, om welke reden dan ook, ontstaan was, onze voorouders er gebruik van maakten om de hersenwerking van potentiële partners in te schatten. Daarin schuilt het belang van het vele gepraat bij de vorming van een koppeltje. Is zoiets niet gevoelig voor bedrog? Iemand die welbespraakt is, luist een potentiële partner er toch zo in? Miller: Ik denk dat kwaliteit hier moeilijk te veinzen is. Gewoonlijk duurt het toch minstens vele maanden voor een beginnende relatie in een zwangerschap uitmondt, zodat er tijd genoeg is om te praten en informatie uit te wisselen. Iemand kan misschien uren of zelfs dagen pretenderen dat hij grappig of intelligent is, maar na een tijdje zal hij zichzelf herhalen en vervelend worden. Het is moeilijk om zo'n fraude lange tijd vol te houden. Dus eigenlijk zijn wij een soort wandelende en babbelende reclame voor onze genen? Miller: Precies. De verschillen in creativiteit, intelligentie of taalvaardigheid tussen individuen reflecteren zich uiteraard in genetische verschillen. In principe zullen de genen van slimme of taalvaardige mensen meer in baby's, en dus ook in de volgende generaties, terechtkomen dan deze van minder vaardige mensen, omdat de kenmerken die ze opleveren aantrekkelijker zijn. Daarom is onze soort in de loop der tijden ook intelligenter en interessanter geworden. Het mechanisme daarachter is seksuele selectie. Freud zat er dus flagrant naast met zijn visie over seksualiteit? Miller: Ja, hij had Darwin niet goed gelezen. Freud had een karakterafwijking die sterk ontwrichtend werkte voor zijn wetenschappelijk onderzoek: hij vond dat hij per se origineel moest zijn. Hij bekommerde zich niet om de seksuele selectietheorie, maar dokterde iets uit dat niet op echte evolutie gebaseerd was en dat uitmondde in zijn Oedipus- en Electracomplexen. Maar hij had wel succes bij de vrouwen. Miller: Hij trouwde en flirtte blijkbaar met zijn patiëntes. Hoe past u seksuele selectie toe op kunst? Wat is de genetische basis van kunst? Miller: Een van de dingen die mijn theorie doet, is de mening van gewone mensen over kunst en muziek ernstig nemen. Mensen die niet opgeleid zijn om met kunst om te gaan, stellen schoonheid dikwijls gelijk aan virtuositeit. Ze kijken naar een schilderij en zeggen: dat is prachtig, want zoiets zouden wij niet kunnen maken. En over moderne kunst zeggen ze: wat is me dat, dat kan ik ook? Miller: Juist. Mensen gaan instinctief door het kunstwerk heen kijken en er een evaluatie van de kunstenaar aan koppelen. Ze vragen zich af wat voor een persoon hij was, hoeveel tijd hij in het kunstwerk stak, hoeveel vaardigheid hij nodig had. Kunst waarin veel geïnvesteerd is, wordt in het algemeen hoger ingeschat dan de rest. Is virtuositeit niet meer een kwestie van talent en elegantie dan van hard werken? Miller: Er zijn verschillende esthetische stijlen die verschillende aspecten van talent kunnen adverteren. Een vrouw die als huwelijksgeschenk voor haar man een Perzisch tapijt met ingewikkeld patroon weeft, toont haar bereidheid om in de relatie te investeren en etaleert haar kwaliteiten als handwerkster. Maar Picasso kon in tien minuten tijd met enkele lijnen een portret tekenen. Dat is een ander soort talent, waarvoor wel jaren van oefening nodig zijn om het te ontwikkelen tot een hoog niveau. Weet u zeker dat de vrouwen niet voor Picasso vielen omdat hij rijk was, eerder dan een begenadigd kunstenaar? Miller: Oh, maar vrouwen vonden Picasso al heel aantrekkelijk lang voor hij rijk was. Rond kunstenaars hangt vaak een sfeertje van marginaliteit. Hoe past u dat in het plaatje van succesvolle voortplanters? Miller: Ik meen dat de invloed van kunst en muziek op onze voorouders onderschat wordt, omdat beide in onze moderne maatschappij inderdaad aan belang verloren hebben. In vele primitieve stammengemeenschappen neemt echter iedereen deel aan dans en muziek. De meeste mensen versieren er zich, met zelfgemaakte juwelen en lichaamsschilderingen. Daar kunnen oordelen aan gekoppeld worden over de kwaliteit van het zicht, van de vingerbewegingen, van het gevoel voor symmetrie van de kunstenaar, allemaal potentieel nuttige informatie. We weten dat er opvallende correlaties bestaan tussen een aantal van deze vaardigheden, hoe marginaal ze ook zouden zijn, en eigenschappen als intelligentie, flexibiliteit en originaliteit die als waardevol worden ervaren in heel wat aspecten van het leven, zowel privé als professioneel. Ik ben er ook van overtuigd dat kunst veel ouder is dan wij aannemen. Europese wetenschappers zijn geneigd de veertigduizend jaar oude rotsschilderingen in Frankrijk en Spanje als het begin van kunst te verkopen, maar ik denk dat de oorsprong ervan minstens honderdduizend jaar geleden in Afrika lag. Het gebruik van rode oker als pigment voor lichaamsschilderingen zou zeker uit die tijd dateren. De meeste kunstenaars zijn mannen. Is dat een gevolg van het feit dat van vrouwen wordt verwacht dat ze vooral tijd aan de kinderen en niet aan andere activiteiten spenderen? Miller: Darwinisten en feministen zijn het erover eens dat er een balans moet worden gemaakt tussen inspanningen voor de partner en voor de kinderen. Het is een feit dat de tijd beperkt is, en dat het voor iemand die kinderen moet verzorgen minder evident is om veel in cultuur te investeren. Maar de capaciteiten voor kunst en muziek zijn voor mannen en vrouwen sterk vergelijkbaar. Het zijn alleen de motiverende factoren en de manier waarop geadverteerd wordt die verschillen. Mannen zijn vooral met kunst bezig wanneer ze indruk willen maken op zoveel mogelijk potentiële partners. Ze gaan dus gemakkelijk publiek. Vrouwen zijn geneigd om hun inspanningen te beperken tot de kleine groep mannen waarin ze echt geïnteresseerd zijn. Zo piekt het publiceren van boeken bij mannen rond een leeftijd van dertig jaar, terwijl vrouwen gemiddeld ouder dan vijftig zijn als ze een boek op de markt brengen. Vertellen rockmuzikanten de waarheid als ze stellen dat ze gitaar leerden spelen om vrouwen te versieren? Miller: Absoluut. Ik denk zelfs dat rockmuzikanten beter in het plaatje van seksuele selectie passen dan andere kunstenaars. Het is interessant dat vele tieners plotseling een spontane interesse vertonen om zich met kunst en muziek bezig te houden. Dat gebeurt dikwijls onbewust, de hormonen duiken op en zeggen: je bent nu veertien, het wordt tijd dat je gitaar leert spelen want dat is nuttig voor je seksuele selectie. Het is jammer dat vele ouders zich tegen die cultuuropstoot verzetten met het argument dat het niet praktisch is, dat de kinderen beter iets nuttigers leren. Ik hoop dat mijn boek ouders meer vertrouwen zal geven in hun tieners, zelfs als die aangetrokken worden door ongewassen rockmuzikanten. Ouders moeten toch ook beïnvloed worden door de concepten van seksuele selectie? Miller: Ik heb de indruk dat veel ouders ze vergeten zijn tegen de tijd dat hun eigen kinderen beginnen uit te gaan. Ze moeten meer vertrouwen krijgen in de partnerkeuze van de jeugd. Gaat u akkoord met de visie dat de hersenen evolueerden om een betere overleving te garanderen, en dat kunst en filosofie gewoon neveneffecten van die evolutie waren? Miller: Nee. Ik hou niet van de stelling dat de menselijke aard grotendeels een neveneffect zou zijn van het feit dat wij grote hersenen hebben en veel kunnen leren. Sommige mensen beschouwen zelfs taal als zo'n zijeffect. Dat kan toch niet. Het is illustratief dat mensen veel gemakkelijker muziek en kunst kunnen leren, en grappig kunnen zijn, dan omgaan met wiskunde of techniek. Omdat die laatste talenten schaars zijn, worden ze door onze op economie ingestelde maatschappij hoog gewaardeerd, maar vanuit Darwinistisch oogpunt zijn de algemenere kwaliteiten, in het bijzonder kunst en humor, waardevoller. Draaide het in de evolutie niet vooral om kracht, om de strijd voor de overleving? Miller: Vele mensen hebben de neiging om evolutie als een oorlog te zien. In films wordt de prehistorie dikwijls gedramatiseerd: het moet toch vreselijk geweest zijn, maar geweldig, om met speren een reuzenluiaard te lijf te gaan. Het idee echter dat onze voorouders door dezelfde routine moesten van versieren en verliefd worden en hun hart verliezen en uiteindelijk tot voortplanting komen, lijkt voor vele mensen van nu gewoon te vermoeiend om in overweging te nemen. Het lijkt niet door te dringen dat onze voorouders jaren, zelfs millennia van hofmakerij doormaakten om ons te produceren. Ik ben zelf geneigd evolutie te zien als een lange romantische komedie met enkele elementen van gevaar en drama, waarin vooral seksuele selectie bepaalt welke eigenschappen naar de volgende generatie worden doorgegeven. Spieren en agressiviteit waren dus veel minder belangrijk dan kunst en humor, tenzij in omstandigheden van oorlog met een groot risico dat vrouwen verkracht of ontvoerd werden. Dan konden mensen zich niet de luxe van kunst en muziek veroorloven. Wat is in godsnaam het succes van humor? Waarom vallen vrouwen op grappige mannen? Miller: Ik denk dat seksuele selectie zich op humor focuste, omdat het zo'n geschikt middel is om creativiteit te etaleren, de capaciteit om op een speelse manier ideeën te lanceren of te combineren. Wat adverteert men dan met humor? Miller: Nogmaals, seksuele selectie kijkt altijd naar de kenmerken achter een eigenschap. Intelligentie, creativiteit, flexibiliteit, die ook met humor te maken hebben, zijn zeer nuttig voor de overleving. Als je ziet dat iemand grappig is en met nieuwe ideeën naar voren komt, zal hij ook snel en efficiënt zijn in het oplossen van sociale of omgevingsproblemen. . Tags: brein & evo Prev: N E U RO P S Y C H O L O O G PAU L B RO K S Next: Waarneming veranderingen