Zon en sterren MICRO-MACRO 2 (MODERNE NATUURKUNDE) ZON EN STERREN - ASTROFYSICA 6E LEERJAAR, VWO 1 MICRO-MACRO 2 (MODERNE NATUURKUNDE) ZON EN STERREN - ASTROFYSICA Sterrenkunde – de naam zegt het al – is begonnen met de bestudering van de sterren. Geen wonder, want, na de zon en de maan, vallen ze als eerste in het oog. Ook planeten lijken op het eerste gezicht op sterren. Nauwkeurige waarneming leert echter, dat ze bewegen ten opzichte van de andere sterren. In de Griekse oudheid werden ze dan ook beschreven als πλανητες, dwaalsterren: planeten dus. Kijken naar de sterren nodigt je uit tot het stellen van vragen, zoals: “Hoe groot is het heelal – wijs mij de grens van het heelal aan en ik zal je direct vragen, wat zich daarachter bevindt”; “Wanneer is de tijd begonnen – geef mij dat tijdstip en ik zal direct vragen, wat daarvoor gebeurde”. J.P.A.M. Driessen, in 1999 gepromoveerd aan de TU Delft, schreef als een van de stellingen in zijn proefschrift: “In den beginne was er niets, en toen ontplofte dat ook nog”. En tegen de tijd dat we er iets van beginnen te begrijpen, zullen we des te harder moeten studeren om het te kunnen bevatten. In veel oude beschavingen heeft zich door studie van sterrenbeelden en planeten, de astrologie ontwikkeld. De sterrenbeelden en de banen van zon, maan en planeten, zoals die worden geprojecteerd op de hemelbol, zijn in NLT aan de orde geweest. Wij zullen ons richten op de sterren zelf. Nauwkeurig waarnemen ervan kan ons veel over de sterren leren. Zeker als we daarbij gebruik maken van de kwantummechanische en relativistische inzichten in de natuurkunde, zoals die zich de afgelopen eeuw hebben ontwikkeld. Colofon Project Auteur Versie P.T.M. Feldbrugge 01 M.m.v. Prof. Dr. P. Barthel Copyright, fotoverantwoording……. 2 De zon als energiebron ........................................................................ 4 Kunnen we de kleur van het zonlicht gebruiken als een thermometer? ....................................................................................... 7 Sterren lijken ruwweg allemaal op de zon. Toch zijn ze er in alle soorten en maten. ............................................................................... 11 Spectraallijnen als vingerafdruk van een ster. ................................. 16 Wat hebben materie en straling met elkaar?......................... ……. 20 Verklaring voor het ontstaan van spectraallijnen in een spectrum……………………………………………… ...................20 3 1. Betekenis van de zon voor ons als bron van energie De zon als energiebron Inleiding De meeste mensen kunnen intens genieten van de zon. Zoals de jongen op de foto hiernaast. Deze foto is te zien in het inmiddels bekende boek: Powers of Ten. Het vermogen, dat de zon uitstraalt is immens. In de volgende opdrachten wordt het vermogen dat de zon uitstraalt, zo goed mogelijk bepaald. Dit kan met gebruikmaking van een gewone gloeilamp! Hoeveel vermogen straalt de zon uit? Wat vangen wij daarvan op? Paragraafvraag Instap De zon als bron van licht, warmte en nog veel meer energie 1 Berekening van het vermogen van de zon We gebruiken een lamp van 100W. Je voelt met de binnenkant van je pols, op welke afstand van de lamp het even warm lijkt als in de zon op een mooie zomerdag. Wanneer je die afstand zo nauwkeurig mogelijk hebt geschat, maak je de volgende opdrachten: je krijgt dan een indruk van het vermogen dat de zon uitstraalt. a. Maak een schatting: op welke afstand van de lamp voel je de warmte van een mooie zomerdag op het strand. Ben je met een groep: neem het gemiddelde van alle schattingen! b. Gebruik het resultaat van vraag a: bereken het vermogen van de lamp per vierkante meter op deze afstand. Neem hierbij aan dat: - De lamp in alle richtingen evenveel energie uitstraalt; - De oppervlakte is op te vatten als een denkbeeldige bol rond het middelpunt van de lamp 4 c. In Binas staat de afstand van de aarde tot de zon vermeld. Zoek deze afstand op. Bereken, hoeveel vermogen een gloeilamp op die afstand zou moeten uitstralen, om ons dezelfde warmte te doen voelen als op een aangename zomerdag. Theorie Je hebt in de vorige opgave een redelijke schatting gemaakt van het vermogen dat de zon uitstraalt. Met behulp van satellieten is bepaald, dat de zon per seconde een hoeveelheid energie uitstraalt van 3,90*1026 J! Omdat de zon bij benadering een ronde bol is, nemen we aan dat de energie door de zon in alle richtingen in gelijke mate wordt uitgestraald. Je kunt met deze gegevens bepalen hoeveel zonne-energie per jaar door de zon aan de aarde wordt geleverd. Dit is heel wat meer dan onze gezamenlijke energiebehoefte! De hoeveelheid zonne-energie, die we per vierkante meter per seconde op aarde ontvangen heet de zonneconstante. d. Twee leerlingen, Ahmed en Fleur, hebben een meningsverschil over het berekenen van het totale hoeveelheid energie die de aarde per seconde van de zon ontvangt. Ahmed heeft die berekend, door de zonneconstante te vermenigvuldigen met πR2, waarbij R de straal van de aarde is. Een “woedend” SMS-je van Fleur valt hem ten deel: “Hey man doe ff normaal! Denk jij dat we nog steeds op een schijf leven? We zitten niet meer in de middeleeuwen, zeg. Je weet toch dat de oppervlakte van een bol 4πR2 is?“. Geef je mening over wie van de twee gelijk heeft en bereken de energie van de zon, dat we jaarlijks op de aarde opvangen. e. Dezelfde twee leerlingen verschillen ook nog van mening, of ze de eerste proef met de lamp wel mogen gebruiken om de totale hoeveelheid energie van de zon te bepalen. Ahmed is van mening, dat dit niet kan, omdat je immers alleen de warmtestraling van de zon voelt, terwijl de zon ook nog andere soorten straling uitzendt, zoals radiostraling, UV-straling en zichtbaar licht. Fleur brengt daartegen in, dat ze weliswaar alleen de warmte hebben gevoeld, maar dat de lamp net zo’n witgeel licht als de zon uitstraalt. Fleur: “De lamp van 100 W zal dus ook wel niet alleen licht en warmte uitstralen! Het zal niet helemaal precies gelijk zijn aan de zon, maar de proef geeft toch wel een redelijke indruk!” Geef je eigen mening over dit gesprek tussen Ahmed en Fleur. Theorie Ook zo benieuwd hoe de zon deze enorme energieproductie kan opbrengen? De massa van de zon is in ieder geval zeer groot. Dankzij Newton’s inzicht dat de gravitatiekracht tussen twee lichamen dient als middelpuntzoekende kracht, kunnen we de massa van de zon berekenen. We weten immers nauwkeurig de omlooptijd van de aarde. f. Bereken de massa van de zon: M۞. Stel hiertoe de gravitatiekracht van de zon op de aarde gelijk aan de middelpuntzoekende kracht. 5 Theorie De zon is (zoals ook andere sterren) in de ruimte ontstaan uit de samenklontering van grote wolken waterstofgas met een massa van de zon. Door de onderlinge gravitatiekracht zijn de atomen naar elkaar toe ‘gevallen’. Zodoende is tijdens de vorming van de zon ‘zwaarte’-energie omgezet in kinetische energie. Al deze energie zit uiteindelijk opgeslagen in het volume van de gasbol, die we de zon noemen. Waar is deze energie gebleven en wat merken we daarvan? g. Om een indruk te krijgen hoeveel gravitatie-energie bij het samentrekken van waterstofwolken tot de zon is vrijgekomen, gaan we uit van de volgende vergelijking: EG = G* M۞2/R۞. Hierin is: G de gravitatieconstante, M۞ de massa van de zon en R۞ de straal van de zon. Bereken hiermee de totale gravitatie-energie, die bij de vorming van de zon in de zon is samengetrokken. h. Als je zou aannemen dat deze energie als bron dient voor de straling, die door de zon wordt uitgezonden: Hoelang kan de zon met behulp van deze energie vooruit, voordat hij is uitgestraald? In vraag h zie je dat de zon al zijn gravitatie-energie in een veel kortere tijd heeft opgebruikt dan alleen al de leeftijd van onze aarde! Dat betekent dat binnenin de zon energie op een andere wijze moet worden opgewekt. Immers, de leeftijd van de zon is nu al minstens 3,2 miljard jaar. We zullen hierop later terugkomen. 6 2. Kleur en temperatuur van de zon Kunnen we de kleur van het zonlicht gebruiken als een thermometer? Inleiding De zon heeft een gele kleur. We associëren geel licht dan ook met zonnige stemmingen. Voorjaarsfeesten worden vaak opgefleurd met gele versieringen: immers, de zon laat zich dan weer meer zien dan in de afgelopen winter. Maar hoe zou de wereld er uit zien als de zon een fel oranje of een rode kleur zou hebben? Of fel blauw licht zou uitstralen? Welk verband bestaat er tussen de kleur van het zonlicht en de temperatuur van de zon? Paragraafvraag 2 De kleur van een gloeidraad van een lamp We gebruiken wederom een lamp van 100W met doorzichtig glas. We regelen het vermogen van de lamp met een regelbare transformator (variac). Het zal duidelijk zijn dat bij een groter vermogen de temperatuur van de gloeidraad hoger wordt. Let tijdens dit experiment op de kleur van de gloeidraad bij stijgende tempera-tuur (goed te zien aan het oppervlak van de tafel). a. Draai de variac met stappen van 25 Volt omhoog en geef in onderstaande kleurlijn aan welke kleur de gloeidraad van de lamp heeft. Bekijk door een prisma het licht van de lamp bij verschillende temperaturen. Beschrijf, wat je door het prisma ziet. 7 b. Bepaling van de temperatuur van de gloeidraad van de lamp. Met behulp van de weerstands-temperatuurcoëfficënt α kan de temperatuur van de gloeidraad van de lamp van 100 W worden berekend, wanneer deze brandt op 230 Volt. Deze grootheid geeft aan, hoeveel de weerstand ervan per graad temperatuurstijging verandert. We nemen aan dat α constant is voor wolfraam. Dit metaal gebruikt men tegenwoordig voor gloeidraden in een lamp. Voor de toename van de weerstand bij een temperatuurverandering ΔT geldt de volgende formule: ΔR = α*R0*ΔT met: ΔR de weerstandstoename van de lamp (Ω) α de weerstands-temperatuurcoëfficënt (K-1) αwolfraam = 4,9*10-3 K-1 R0 de weerstand bij kamertemperatuur (Ω) Voor de gebruikte lamp: R0 = 38 Ω ΔT de temperatuurverandering (K) 1. Meet Ro, de weerstand van de gloeidraad van de lamp bij kamertemperatuur en bereken met deze gegevens de temperatuur van de gloeidraad van deze lamp, als deze voluit brandt op 230 V. 2. Open het bestand Planck-kromme (2) en stel de temperatuur in op de onder vraag a gevonden waarde. Vergelijk de kleur die je ziet met de kleur van de lamp. Zie je verschillen? Leg uit! 8 Theorie Het experiment laat duidelijk zien, dat er een verband is tussen de kleur van de gloeidraad en de temperatuur ervan. Het licht van de gloeidraad wordt witter naarmate de temperatuur stijgt. Door een prisma zie je dat het witte licht is samengesteld uit verschillende kleuren, zoals in een regenboog. De samenstelling van het licht valt in kaart te brengen door in een diagram het vermogen van het licht uit te zetten tegen de golflengte, dus de kleur, van het licht. Met een fotometer kun je van een gloeilamp of van een andere gloeiende stralingsbron, zoals de zon, het opgevangen stralingsvermogen meten op elke golflengte. Wanneer je de gemeten waarden uitzet in het diagram, levert dat bij benadering een z.g. Planck-kromme op. In opgave c zijn verschillende ervan te zien voor verschillende temperaturen. Plank heeft een verband afgeleid tussen de hoeveelheid straling per m3 per golflengte-eenheid Bλ(T) en de golflengte λ, afhankelijk van de absolute temperatuur T. Het was een echt hoofdpijn-dossier voor hem! En tot zijn dood bleef hij er eigenlijk ontevreden over. Wij niet. Want met behulp van zijn z.g. Planckkromme, kunnen we veel afleiden uit over de temperatuur uit waarnemingen van sterren en de zon: Bλ(T) = 4π(2hc/λ5)*(ehc/λkT-1)-1 c. Open het bestand: Planck-kromme (1) en voer de opdrachten daarin uit. d. Bepaal m.b.v. het bestand Planck-kromme (1) bij verschillende temperaturen (T), op welke golflengte (λmax) zich de piek van de Planck-kromme bevindt. Zet op grafiekenpapier T uit tegen λmax en vervolgens 1/T tegen λmax. Theorie In het diagram, waarin T tegen λmax is uitgezet, valt te zien dat T omgekeerd evenredig is met λmax. In het diagram waarin 1/T tegen λmax is uitgezet, blijkt het verband lineair te zijn. M.a.w.: 1/T = constante* λmax! Deze constante is door Wien bepaald en is daarom naar hem genoemd: de constante van Wien: kw. De verschuivingswet van Wien luidt zodoende: λmax*T = kw. En daarmee is een verband tussen de temperatuur (in K) van een stralend lichaam en de golflengte, waarop het uitgestraalde vermogen maximaal is (λmax) vastgelegd. e. Bepaal uit het diagram in opdracht d de constante van Wien: kw. Vergelijk deze met de waarde in Binas. 9 f. De golflengte van de zonnestraling is met een fotometer gemeten en heeft een maximale waarde van: λmax = 5,0*10-7 m. Bereken de temperatuur aan het stralende oppervlak van de zon. Bekijk in het bestand Planck-kromme (1) of dit met de piek in de Planck-kromme overeenstemt! g. Bekijk de zon eens op een mooie zomeravond, vlak voordat die ondergaat. Wat kun je zeggen over de kleur van de zon die je dan ziet? Aannemende dat deze kleurverandering niet het gevolg van een dagelijkse temperatuursverandering op de zon in de avonduren is, wat kan de verklaring wèl zijn? 10 3. Temperatuur, lichtkracht en helderheid van sterren. Sterren lijken ruwweg allemaal op de zon. Toch zijn ze er in alle soorten en maten. Wat voor verband bestaat er tussen helderheid, kleur, temperatuur, grootte en afstand van sterren? Paragraafvraag 3 Sterren in verschillende helderheden en kleuren a. In januari is rond 10 uur ’s avonds in het zuiden een prachtig wintersterrenbeeld te zien: de Orion. Dit sterrenbeeld staat in zwart-wit hiernaast afgebeeld –precies zoals je hem op het eerste gezicht ziet. Wanneer je de sterren van het sterrenbeeld nauwkeuriger bekijkt, kun je wel degelijke verschillen tussen deze sterren zien. Schrijf deze verschillen op. 11 Theorie Verschil in helderheid tussen de sterren is het meest opvallend. Het hangt direct samen met de hoeveelheid licht van de ster dat in je oog valt. En deze hoeveelheid licht hangt af van de lichtintensiteit (dat is: de hoeveelheid sterlicht die per seconde op een oppervlakte van 1 m2 valt (uitgedrukt in Wm-2). Helderheden van sterren worden al zeer lang met elkaar vergeleken: vroeger met het blote oog, zoals je ook hebt gedaan tijdens het bekijken van het sterrenbeeld Orion. De helderheden van sterren zijn in vele stercatalogi terug te vinden. Ze staan daar weergegeven in de grootheid magnitude. Deze grootheid wordt al sinds ongeveer 120 v. C. (Hipparchos) gebruikt uit de onderlinge vergelijking van sterhelderheden met het blote oog. Omdat de gevoeligheid van het menselijk oog logaritmisch samenhangt met de intensiteit, is de magnitudeschaal ingevoerd om de helderheden van sterren onderling te kunnen vergelijken: m1-m2 = -2,5*10log (I1/I2) met m1 magnitude ster1 m2 magnitude ster2 I1 intensiteit sterlicht van ster1 I2 intensiteit sterlicht van ster2 Natuurlijk is een schatting van de helderheid met het blote oog nogal afhankelijk van de waarnemer! Toch heeft men destijds uit het gemiddelde van een groot aantal waarnemingen door vele (ook amateur-) astronomen een redelijk goed overzicht verkregen van de helderheden van sterren. Tegenwoordig wordt met moderne fotometrische apparatuur de helderheid van sterren gemeten in verschillende kleurenbanden van het zichtbare spectrum. De visuele magnitude mv, bijvoorbeeld, geeft de helderheid van de ster in het hele zichtbare gebied van het spectrum aan. Tegenwoordig beschikken we over moderne fotometrische apparatuur om helderheden van sterren nauwkeurig te meten. Toch wordt in de stercatalogi nog steeds de magnitude als grootheid gebruikt. b. Wat is de eenheid van magnitude, als je uitgaat van de definitie? c. Je kunt bij het waarnemen van de sterren in het sterrenbeeld Orion vooral verschillen zien in kleur en helderheid. Geef in onderstaande tabel d.m.v. een kruis aan van welke eigenschappen van de sterren de helderheid en de kleur naar jou mening kunnen afhangen. Ben je niet zeker van het verband, zet dan een vraagteken. Beargumenteer je keuzes. Helderheid Kleur Temperatuur van de ster Grootte van de ster Afstand van de ster d. We bekijken een ster, die een vermogen uitstraalt vergelijkbaar met die van de zon, en die gezien zijn Planck-kromme dezelfde temperatuur als de zon moet hebben: deze ster heet α Centauri en met metingen van jaarlijkse beweging van deze ster in relatie tot de hemelachtergrond (de z.g. sterparallax) is de afstand van deze ster bepaald: 40,6*1015 m. 12 Bepaal met deze gegevens de intensiteit van het sterlicht dat we op aarde ontvangen. Vergelijk deze energie met de zonneconstante. Theorie Aan de hand van de vorige opgave hebben we gezien dat de helderheid (de ster zoals we hem zien) in ieder geval afhangt van de afstand van de ster. Natuurlijk verwacht je dit ook: immers de stralingsintensiteit is omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de ster: I = L*/4πd2 e. met: L* d het totaal uitgestraalde vermogen (in W) de afstand tot de ster (in m) Rond het sterrenbeeld Orion met de sterren Rigel en Betelgeuze zijn meerdere sterren zichtbaar: de sterren Castor en Pollux in het sterrenbeeld Tweelingen, de ster Sirius in de Grote Hond, ster Procyon in de Kleine Hond, de ster Aldebaran in de Stier, de ster Capella in de Voerman. Gebruik de kaart hieronder om de sterren te vinden aan de hemel. Als je de helderheid van een ster als maat zou nemen voor de afstand, geef dan in de linkerkolom van onderstaande tabel de volgorde aan van de genoemde sterren in de afstand. Begin bij de ster, die op grond hiervan het meest nabij is lijkt. Ga vervolgens in tabel 32 van Binas na of je volgorde klopt! Ontleend aan Sterrengids NVWS – oude jaargang Naam Ster volgens afnemende Afstand volgens Binas tabel 32: helderheid: 13 Theorie Aan de hand van de vorige opgave hebben we gezien dat de helderheid (de ster zoals we hem zien) niet alleen afhangt van de afstand van de ster. Een ster met grote helderheid hoeft niet persé dichterbij te staan dan een ster met kleinere helderheid. Alleen daarom is het al raadzaam de helderheid van alle sterren te normeren tot een standaardhelderheid: de helderheid die een ster zou hebben op een afgesproken afstand. Op die manier hangen verschillen in helderheid niet meer af van verschillen in afstand, maar van andere grootheden van de sterren. De volgende vraag is: waardoor wordt de helderheid van een ster –behalve door de afstand – nog meer bepaald? f. We gaan eens bekijken hoe de helderheid van een ster, of algemener de hoeveelheid energie, dat de ster per seconde uitstraalt, afhangt van temperatuur en de grootte van de ster. Als gedachtenexperiment zetten we twee identieke fluitketels met evenveel theewater uit de kraan op een elektrisch fornuis. De onderkanten van beide fluitketels passen precies op de kookplaat met de grootste diameter. In de afbeeldingen hieronder geldt: Hoe lichter de kookplaat, des te hoger de temperatuur ervan. 1. Schrijf van elke paar kookplaten hieronder op, op welke ervan de fluitketel het eerst begint te fluiten: a. c. b. d. 2. Stel je gebruik twee kookplaten van gelijke oppervlakte maar van verschillende temperatuur. Met één van bovenstaande voorbeelden kun je beargumenteren, welke ketel het eerst begint te fluiten. Geef aan bij welke van de vier voorbeelden. 3. Daarna doe je de proef met een grote en een kleine kookplaat, beide met gelijke temperatuur. Met één van bovenstaande voorbeelden kun je beargumenteren, welke ketel het eerst begint te fluiten. Geef aan bij welke van de vier voorbeelden. 4. Tenslotte zet je twee ketels koud water op een grote en op een kleine plaat, zoals in voorbeeld d. Kun je er zonder meer van uitgaan dat de ketel op de kookplaat met de hoogste temperatuur het eerst begint te fluiten? Hoe zou voorbeeld d eruit moeten zien, om daarover meer zekerheid te hebben? 14 Theorie De vorige opgaven hebben ons geleerd dat de helderheid van een ster afhangt van de afstand van de ster, de temperatuur van de ster en de grootte, dus de stralende oppervlakte van de ster. g. De schijnbare visuele helderheid van de zon is, zoals we in Binas tabel 32 kunnen vinden, gelijk aan -16,78. We vergelijken de zon met een ster, Rigil Kent A in het sterrenbeeld Centaurus. Deze ster heeft, volgens de Planck-kromme, dezelfde temperatuur als de zon. Zijn schijnbare visuele helderheid bedraagt -0,01 (Binas tabel 32). De afstanden van de zon en van Rigil Kent A bedragen resp. 1,5*1011 m en 40,6*1015 m. Bereken met deze gegevens de verhouding tussen het uitgestraalde vermogen van de zon en die van de ster. Geef een verklaring voor je uitkomst. Theorie De ESA (European Space Agency) en de ESO (European Southern Observatory) hebben het initiatief genomen, om afbeeldingen, die zijn gemaakt met telescopen en met de Hubble-ruimtetelescoop, te gebruiken in te verwerken in kleine onderzoeksprojecten voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Deze practica zijn voor jullie toegankelijk via de website: www.astroex.org. Na gekozen te hebben in welke taal je met deze website wilt communiceren, krijg je toegang tot deze practica door “PRACTICA” aan te klikken. De verschillende experimenten zijn te downloaden in (naar eigen keuze) hoog- of laagresolutie pdf-bestanden. h. Klik www.atsroex.org aan. Lees onder het tab-blad INLEIDING de informatie en bekijk onder het tab-blad PRACTICA, welke projecten momenteel door ESA/ESO worden aangeboden. i. Op bovengenoemde site staan onder Hulpmiddelen de volgende basisbegrippen voor sterrenkundig onderzoek beschreven: magnitude (schijnbaar, absoluut, kleur), kleurindex en temperatuur, afstandsvergelijking, lichtkracht van sterren en intensiteit. Ook worden verschillende astronomische afstandsgrootheden zoals parsec beschreven. Opdracht: Bestudeer de inhoud van dit bestand en maak ter oefening de opdrachten AT1 t/m AT6. Zie de Bijlage bij dit hoofdstuk. 15 4. Samenstelling van zon en sterren. Spectraallijnen als vingerafdruk van een ster. Inleiding Het bepalen van de samenstelling van zon en sterren is niet zo eenvoudig! Ze staan te ver weg om een stukje materiaal ervan naar het laboratorium te halen. Bovendien, vind maar eens een manier om dichtbij de zon te komen! Voordat je er ook maar bij in de buurt kunt komen ben je al verdampt! Maar er zijn slimmere manieren om elementen in de zon en sterren te identificeren. Elke element blijkt namelijk zijn eigen vingerafdruk te hebben. Afbeelding ontleend aan: www.vingerafdrukken.nl Hoe kunnen we te weten komen waaruit de zon en de sterren bestaan? Paragraafvraag 4 Het licht van de zon nader onderzocht Het spectrum van de zon kunnen we nog nauwkeuriger onderzoeken, mits we er in slagen het zonlicht via een smalle lijnvormige opening door een prisma te bekijken. Immers: vanuit deze lijnvormige lichtbron wordt elke golflengte door het prisma in zijn eigen richting afgebogen – we zien op elke (golflengte-afhankelijke) plek van het spectrum een afbeelding van die Met een haak- of breinaald en een lichtspleet. prisma kun je al mooie absorptiespectra Er zijn verschillende manieren om een van de zon bekijken. lijnvormige lichtbron van het zonlicht te maken. De simpelste manier kun je met weinig materiaal doen en gaat als volgt: a. Bekijk het beeld van de zon via een glimmende verchroomde breipen of haaknaald. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk de vorm van het gespiegelde zonsbeeld. Richt je prisma op deze cilindervormige spiegel en bekijk het gespiegelde zonsbeeld door het prisma. Geef beschrijving van wat je door het prisma ziet. Maak, indien mogelijk, met een camera een foto van het 16 De zon, gereflecteerd door een haaknaald. Voor de donkere achtergrond is gebruik gemaakt van een zwarte huisvuilcontainer. spectrum. Het spectrum van de zon zoals Fraunhofer het heeft gezien. Theorie Zoals we in de vorige hoofdstukken hebben gezien levert het spectrum van een gloeiende bron, zoals de zon, een continue verdeling van licht over alle (zichtbare) golflengten volgens de Planck-kromme. Het spectrum dat we met behulp van het smalle spleetvormige bron van zonlicht hebben gemaakt, wordt gevormd door de planck-kromme. Wanneer die spleetvormige bron smal genoeg is zien we in het spectrum op veel plaatsen donkere lijnen. Licht met die golflengten behorende bij de plaatsen van die donkere lijnen is kennelijk niet aanwezig of ondervertegenwoordigd in het licht, dat van de zon in het prisma komt. De zon heeft, evenals andere sterren, rondom zijn hete kern een atmosfeer die bestaat uit gassen met lage dichtheid. Wanneer het licht van de zon via zijn atmosfeer de ruimte in gaat, worden kennelijk niet alle golflengten evenveel door de gassen in de zonneatmosfeer doorgelaten: licht van bepaalde golflengten wordt door de steratmosfeer geabsorbeerd. b. Geef zo precies mogelijk een verklaring voor het spectrum van de zon, die je in opdracht a hebt gezien. Is het licht met golflengten in die donkere lijnen geheel verdwenen? c. Sterren zijn te zien als kleine lichtpuntjes met veel kleinere helderheid dan de zon. Het zichtbaar maken van een spectrum via een cylindervormige spiegel zoals een brei- of haaknaald is zodoende niet zo erg zinvol en ook niet nodig! Beschrijf hoe een sterspectrum is te zien door een prisma. Bedenk en beschrijf een manier waarop je met gebruikmaking van een camera en prisma spectra van sterren kunt opnemen met een voldoende breedte om in de spectra (zwakke) absorptielijnen waar te nemen. d. Bekijk het beeld van een TL-lamp via de breipen of haaknaald. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk de vorm van het gespiegelde TL-licht. Richt je prisma op deze cilindervormige spiegel en bekijk het gespiegelde TL-licht door het prisma. Geef beschrijving van wat je door het prisma ziet. Maak, indien mogelijk, met een camera een foto van het spectrum. 17 Theorie Het bekijken van het spectrum van het TL-licht levert een aantal lichte lijnen op specifieke golflengten – de rest van het spectrum is donker. Kennelijk zendt de fluorescerende laag van de TL-buis alleen op bepaalde golflengten licht uit en op andere golflengten niet. Ook van andere lichtbronnen, zoals natriumlampen (oranje licht), hogedruk-natriumlampen (warme kleur wit geel-wit licht), kwiklampen en spaarlampen kunnen we een spectrum bekijken: ze vertonen allen hun eigen patroon van spectraallijnen. Kennelijk passen de spectraallijnenpatronen bij het materiaal dat licht geeft, of m.a.w. de lichtgevende materialen zenden alleen maar licht met specifieke golflengten uit. Elk element heeft zijn eigen lijnenpatroon. Als je het element sterk verhit, geeft dat element via een prisma zijn lijnenpatroon bloot. Zie je door een prisma een bepaald lijnenpatroon, dan kun je opzoeken bij welk element dit patroon hoort! Tot nu toe hebben we drie soorten spectra waargenomen: Continue spectra zoals van de zon en van de gloeilamp met een helderheidsverloop voor iedere golflengte gelijkend op de Planck-kromme: continuspectrum. De gedaante van het continuspectrum is voornamelijk bepaald door de temperatuur. Nauwkeurige waarneming van het continuspectrum van de zon levert op dat bepaalde golflengten erin ondervertegenwoordigd zijn of geheel ontbreken: kennelijk zijn deze golflengten onderweg naar het prisma door iets geabsorbeerd: we spreken in dat geval van een absorptiespectrum. Oplichtend fluorescerend materiaal of gloeiend gas met een lage dichtheid (zoals bij een natriumlamp of kwiklamp) zendt licht uit op specifieke golflengten – op andere golflengten niet: de zichtbare heldere lijnen noemen we emissiesprectrum. Het lijnenpatroon dat we zien in emissie- en absorptiespectra, worden kennelijk bepaald door de stoffen, die het licht absorberen, of het licht uitzenden. In beeld: Continuspectrum Emissiespectrum Absorptiespectrum 18 e. f. Legt uit wat voor en spectrum je van de zon ziet, als: - de zon een hete gasbol is zonder atmosfeer; - de zon een gloeiend hete ijle gasbol is; - de zon een hete gasbol is met een ijle atmosfeer Ahmed en Fleur vliegen elkaar weer eens in de haren. Ahmed wil graag tijdens volle maan een romantische boswandeling met Fleur maken en stelt voor om in plaats van de zon het spectrum van het licht van de volle maan via het prisma te bekijken. Hij heeft de verchroomde breipen en het prisma al klaargelegd. Hij beweert dat ze dan, zij het minder fel, hetzelfde spectrum zullen zien als die ze eerder van de zon hebben gezien. Fleur lacht hem vierkant uit, doorziet het smoesje en probeert onder de afspraak uit te komen met het volgende argument: “Hoe kun je nu een absorptiespectrum krijgen van zo’n koud object als de maan!? Alleen de zon is een gloeiend object waarvan je een spectrum kunt zien.” Ahmed sputtert tegen, dat het licht van de volle maan niets anders dan teruggekaatst zonlicht is, dus zou je hetzelfde spectrum moeten zien”. Wat is jouw mening: is de reden van Fleur een goede reden om onder deze wandeling uit te komen, of moet ze een andere reden verzinnen? g. Van alle bekende elementen zijn de vingerafdruk in de vorm van (naar keuze) emissie- of absorptiespectra in kaart gebracht op de website: http://jersey.uoregon.edu/elements/Elements.html Bekijk - om te beginnen – de spectra van verschillende elementen. In Binas staan voor waterstof in tabel 21 van verschillende spectraallijnen in het zichtbare gebied de golflengten vermeld. Druk het spectrum van waterstof af en geef de juiste golflengten bij de spectraallijnen weer. Aan welk type spectrum geef je de voorkeur? Beargumenteer, waarom je de voorkeur geeft aan de afdruk van een emissie- of een absorptiespectrum. Druk vervolgens een spectrum af van Na en geef de plaats aan van het welbekende Na-triplet (de golflengte behorende bij de welbekende oranje kleur van een (lagedruk)natriumlamp). h. Stel je wilt van een groot aantal elementen een overzicht maken van de spectraalllijnen – je wilt er een ‘vingerafdruk’ van maken. Bedenk en schets zelf een proefopstelling in een laboratorium, waarmee je van elementen de spectraallijnen in het zichtbare gebied in kaart kunt brengen. De golflengten van de spectraallijnen dienen te kunnen worden bepaald. Beschrijf van elk onderdeel van de proefopstelling zo nauwkeurig mogelijk de functie. i. 19 5. Wat hebben materie en straling met elkaar? Het noeste denk- en experimenteerwerk van natuurkundigen, die verder hebben gekeken dan hun neus lang is. Inleiding Mensen die verder keken dan hun neus lang is hebben het natuurkundig wereldbeeld in de loop der eeuwen op meer of minder spectaculaire wijze vooruit geholpen. In de tweede helft van de 19e eeuw dachten we het gedrag van materie en straling steeds beter te begrijpen – ten dele is dat ook zo. Want in die eeuw hebben we de veel ingrediënten klaargelegd, waarmee we de opzienbarende ontdekkingen van de nieuwe natuurkunde vanaf het begin van de 20ste eeuw langzamerhand hebben kunnen doorgronden. En die weetjes hebben we bepaald niet cadeau gekregen! Alleen al hebben we daarvoor een belangrijk denkbeeld moeten prijsgeven: materie, zoals we dat in het dagelijkse leven ervaren, gedraagt zich op heel kleine schaal, zeg in de orde van 10-9 m en kleiner onvoorstelbaar veel anders dan we in het dagelijkse leven gewend zijn! En daarmee hebben generaties van onderzoekers hun hersens mee gepijnigd! Er werd wel eens gezegd, dat het gemakkelijker was om een beginneling van de nieuwe theorie te overtuigen dan een klassiek natuurkundige! Om te beginnen dalen we af van onze eigen leefwereld van meters en kilogrammen, van tastbare deeltjes en zichtbare watergolven, naar de wereld van het hele kleine. We doen dat met foto’s uit het boek Powers of Ten van Philip Morrison (ISBN 0-7167-14094) 100 m: onze eigen leefwereld 10-1 m: nog goed zichtbaar 10-2 m: met een vergrootglas nog goed te zien! 10-3 m: een zwak microscoopje nodig! 10-4 m: een sterkere vergroting gebruiken! 10-5 m: een wit bloedlichaampje 10-6 m: wand van een celkern – nog amper 10-7 m: de helixvormige DNAmoleculen in de 10-8 m: de atomen in een DNA-molecuul 20 met een lichtmicroscoop te zien! celkern – niet meer met lichtmicroscoop te zien! Vanaf zo’n 10-9 m moeten we echt wel ons idee over deeltjes als een soort “knikkertjes” laten varen! De materie lijkt zich ‘spookachtig’ te gedragen! In ieder geval niet, zoals we in -9 -10 10 m: Een atoom 10 m: een atoomkern ons dagelijks leven gewend zijn! We moeten ons realiseren dat we tot ongeveer afstanden van 10-6 m deeltjes, zoals de kern van een cel kunnen zien (met sterk vergrotende microscopen). Voor kleinere deeltjes moeten we modellen maken op grond van beelden die we met een elektronenmicroscoop hebben gemaakt, en waarmee we eigenschappen van de deeltjes niet zien, maar afleiden. Nog nooit heeft iemand een elektron met het blote oog gezien. Wanneer iemand het tegendeel beweert, mag je direct vragen hoe laat op zaterdagavond dat was en hoeveel biertjes hij al op had! Toch praten we erover alsof dat alledaagse deeltjes zijn! Ze staan immers als vanzelfsprekend vermeld in BINAS! Het valt dan ook eigenlijk niet te verwijten, wanneer iemand zich een elektron voorstelt als een soort kogeltje dat om een atoomkern cirkelt! Wat hebben materie en straling met elkaar te maken? Een wanneer mogen we iets een deeltje noemen? Paragraafvraag Instap We weten dat de kleur van het licht van sterren hun temperatuur verraadt. De lijnen in de spectra van sterren geven hun samenstelling bloot. De helderheid vertelt ons iets over hun massa. De straling van sterren geeft ons dus informatie over de materie waaruit ze bestaan. Andere eigenschappen van de materie geven andere straling. Dus is er een verband tussen materie en straling. 5 Een korte geschiedenis van belangrijke ontdekkingen 21 Theorie Tot het eind van de 19e eeuw bestond een algemeen aanvaard onderscheid tussen materie en straling: Sinds Newton (1642-1727) de nauwkeurige waarnemingen van planeetbanen door Galileï (1564-16420) en Kepler (1571-1630) in zijn gravitatiewet had bevestigd, werd algemeen aanvaard, dat materie wordt gedomineerd door de gravitatiekracht. De mechanica ontwikkelde zich steeds meer als het wetboek, volgens welke de materie zich had te gedragen. Men geloofde daardoor steeds meer in de voorspelbaarheid van het gedrag van deeltjes. Ook Christiaan Huygens (1629-1695), een zeer veelzijdig man, leverde zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de mechanica. Naast veel ander werk op het gebied van de mechanica werd hij in het bijzonder gefascineerd door de slingerbeweging – hij geldt als de uitvinder van het slingeruurwerk. Ook hield hij zich bezig met bestudering van optische verschijnselen. Door waarneming van interferentieverschijnselen kwam hij op het idee om het gedrag van licht te vergelijken met dat van golven in water: in zijn Traité de la Lumière (1690) zette hij het gedrag van golven uiteen en stelde een golfmechanisch model voor het licht op– we kennen dat heden ten dage nog steeds als het Principe van Huygens. Dit leverde een nogal verbeten strijd op met tijdgenoot Newton, die in zijn werk Opticks (1704) een mechanische verklaring gaf voor breking, spiegeling van licht. Ook geen onzinnige theorie overigens! Toen Young (1773-1829) in zijn dubbelspleet-experiment aantoonde, dat monochromatisch licht ontegenzeggelijk golfeigenschappen vertoonde, werd vanaf die tijd het golfkarakter van het licht algemeen aanvaard en raakte het deeltjesmodel van Newton in de vergetelheid. a. Bekijk een oranje natriumlamp in de verte door het weefsel van bijv. een paraplu. Geef aan, waarom datgene wat je ziet, zo’n overtuigend argument is voor het golfkarakter van licht. b. Bekijk het klassieke 2 spletenexperiment van Young op Young1.htm. Beschrijf hoe het interferentiepatroon verandert, als de kleur van het licht, de afstand tussen de spleten en de schermafstand veranderen. Beschrijf tevens, wat je zult zien, wanneer uit de spleten wit licht straalt. c. Noem verschillen in eigenschappen van massa en straling. d. Als licht een golfbeweging is, dat zich ook in het vacuüm kan voortplanten: wat golft er dan? 22 Theorie Toen Maxwell (1831-1879) zijn vier beroemde vergelijkingen opstelde, waarin de elektromagnetische golven in hun geheel werden beschreven, meenden steeds meer mensen, dat volledig begrip van het gedrag van straling en materie binnen handbereik lag. De z.g. klassieke natuurkunde leek zijn voltooiing te naderen. Mooi niet, dus………………………………. Zie de volgende constateringen: 23 Theorie Eerste constatering: In het elektromagnetisch spectrum kunnen golven eigenschappen vertonen van deeltjes. Sinds het begin van de 19e eeuw werd, na een strijd tussen de deeltjes en golftheorie, algemeen aangenomen, dat licht zich niet als een stroom deeltjes, maar als een golf voortplantte. Einstein verklaarde de verschijnselen, waarbij elektronen door opvallend licht uit een metaal konden ontsnappen, door aan te nemen dat lichtgolven tevens deeltjeseigenschappen zouden hebben. Hij duidde licht aan als golfenergie-pakketjes, die hij fotonen noemde. (zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Foto-elektrisch_effect). Dit werd voor het eerst aangetoond door Compton in zijn beroemde experiment: hij toonde aan dat röntgenstraling, wanneer die tegen elektronen botst, veranderen in frequentie (dus in energie) en in impuls. Dit in overeenstemming met het gedrag van botsende deeltjes. M.a.w. de röntgenstraling gedroeg zich als een stroom kleine “projectielen”! (zie: http://www.launc.tased.edu.au/online/sciences/physics/compton.html) Maar nog overtuigender is het gedrag van sterlicht afkomstig van sterren die van ons uit gezien vlak bij de zon staan! Overdag zijn ze er wel maar zie je ze uiteraard niet: ze worden overstraald door de blauwe lucht. Een unieke gelegenheid om sterren vlak bij de zon waar te nemen vormt een totale zonsverduistering! De blauwe lucht wordt steeds donkerder, zodat sterren rondom de verduisterde zon zichtbaar beginnen te worden! Op 29 mei 1919 werd tijdens een totale zonsverduistering door Eddington de posities van sterren rondom de (verduisterde) zon op de fotografische plaat vergeleken met hun posities een half jaar eerder en een half jaar later: dus aan de nachthemel. De posities van de sterren op de fotografische plaat van de nachthemel waren hetzelfde. Dit in tegenstelling tot de posities van dezelfde sterren op de opname van de verduisterde zon. Ze bleken allen iets verder van de verduisterde zonneschijf te staan (aanvullen met twee plaatjes!) : zou dit iets met de zwaartekracht van de zon te maken kunnen hebben? Einstein had eerder geopperd dat de golf-energiepakketjes van licht tevens eigenschappen van deeltjes zou moeten bezitten! Hij toonde dit aan met het fotoelektrisch effekt: licht kan elektronen bevrijden uit een metaal! Je kunt het foto-elektrisch effect zelf demonstreren. e. In de map Atoomfys – Compton staat een simulatie van het comptoneffect. Voer deze applet uit. f. Proef voor het aantonen van het foto-elektrisch effect.: Nodig zijn: - een goed schoon geschuurd plaatje zink - een elektroscoop - een perspex staaf en een lap stof 1. Bevestig het zinken plaatje geleidend aan de knop van de elektroscoop 2. Geef de elektroscoop een uitslag door hem aan te raken met de gewreven perspex staaf. Hij wordt hierdoor negatief geladen. 3. Beschijn het plaatje zink met het licht van een gewone lamp en met een felle lamp. Beschrijf wat je waarneemt. 24 4. Beschijn het plaatje zink met UV-licht, bijv. van kwiklamp of een gezichtsbruiner en beschrijf wat je waarneemt. 5. Door de elektroscoop te laden met een gewreven glazen staaf, wordt hij positief geladen: er worden elektronen aan onttrokken. Als je de stappen 3 en 4 herhaalt, wat verwacht je dan? Probeer het uit en controleer of je waarnemingen met je verwachting overeenkomen! Theorie Tweede constatering: De fotonen hebben ieder een hoeveelheid energie in zich ter grootte van Ef = h.f = h.c/λ met: c de lichtsnelheid (ms-1) f de frequentie (Hz) h de constante van Planck (Js) Met de een proefopstelling kun je aantonen dat de energie van elk foton recht evenredig is met de frequentie van het golfpakket dat in het foton meereist. De bij deze evenredigheid behorende constante is genoemd naar Planck: de constante van Plank. g. Je kijkt naar een lagedruk natriumlamp op een snelweg op 100 m afstand. Een lagedruk natriumlamp geeft dat bekende oranje licht met een golflengte van 589 nm. De lamp heeft een vermogen van 500 W. Bereken hoeveel fotonen per seconde op het netvlies van je oog terechtkomen als je pupil een oppervlakte heeft van 4 mm2. h. Teken de loop van een lichtstraal van een ster die aan de hemel dichtbij de zon kunt zien, van de ster tot de waarnemer op aarde. Geef een verklaring voor de verandering van sterposities, zoals die bij de zonsverduistering waren te zien. i. Hieronder zie je drie opnames van een CCD-camera met belichtingstijden van telkens een factor 10 keer zo groot. Leg uit hoe uit deze opnamen blijkt dat aan licht deeltjeseigenschappen kunnen worden toegekend. Foto’s ontleend aan: Berry, R., Burnell, J., 2005, Handbook of Astronomical Image Processing, p.36, ISBN 0-943396-82-4 j. Bekijk de moderne versie van het 2 spletenexperiment van Young op Young2.htm. Leg uit welke verschillen je ziet in vergelijking met het experimentapplet die je met Young1.htm hebt uitgevoerd. 25 Theorie Uit het bovenstaande is aangetoond, dat elektromagnetische golven, waaronder licht, eigenschappen heeft, die zowel bij golven als bij deeltjes horen. Zeker na Eddington’s waarneming van sterposities tijdens de zonsverduistering van 1919 werd dit gegeven algemeen geaccepteerd. De volgende constatering leidde, zowel tot meer verwarring als tot meer zekerheid dat men beter inzicht kreeg in de fundamenten van de natuurkunde: Tweede constatering: Deeltjes in de wereld van 10 -9 m en kleiner lijken zich als golven te gedragen. (nog voltooien) k. 26 6. Verklaring voor het ontstaan van spectraallijnen in een spectrum Met behulp van bestaande natuurwetten en een beetje wiskunde werden spectraallijnen voor waterstof nauwkeurige berekend en….. waargenomen! Inleiding Samengevat kunnen we een chronologisch opsomming maken van de natuurkundige ontdekkingen, die hebben bijgedragen tot het model van het waterstofatoom. Dit model valt goed af te leiden omdat we met twee “deeltjes” hebben te maken. De tot de 20 ste eeuw klaargelegde ingrediënten van de klassieke natuurwetten werken nauw samen met de ontdekkingen van de 20ste eeuw, om te leiden tot een kloppend quantummechanisch model voor het waterstof atoom. Paragraafvraag Wat is de natuurkundige verklaring voor het ontstaan van de lijnen in een spectrum? Theorie Om het ontstaan van lijnen in het spectrum van het waterstofatoom te kunnen verklaren, volgt hier een opsomming van de gebruikte ingrediënten: Uit de klassieke natuurkunde: 1. De onderlinge aantrekkende elektrostatische krachten van twee ongelijknamig geladen deeltjes: de Wet van coulomb: Fe = f.Q1.Q2/r2 met: f = 8,98755*109 (Nm2C-2) Binas – tabel 7 Q1, Q2 lading 1, resp. lading 2 (C) r hun onderlinge afstand (m) 2. Potentiële elektrische energie van elektron in radiaal veld van atoomkern: Ue = -fe2/r met: f = 8,98755*109 (Nm2C-2) Binas – tabel 7 Q1, Q2 lading 1, resp. lading 2 (C) r hun onderlinge afstand (m) 3. De mechanica heeft afgeleid dat voor de middelpuntzoekende kracht op een massa in een cirkelbaan geldt: Fmpz = mv2/r met: m de massa van het deeltje (kg) v de snelheid van het deeltje (ms-1) r hun onderlinge afstand (m) a. Bereken de onderling aantrekkende kracht tussen een positief geladen bol met een lading van 45 C en een negatief geladen bol van 60 C op een onderlinge afstand van 10 cm. 27 b. Bereken de onderling aantrekkende kracht tussen de kern van een waterstofatoom en een elektron op een onderlinge afstand van 5,3*10-11 m. c. Stel dat een elektron een deeltje is, dat in een cirkelbaan rond de waterstofkern beweegt op een afstand van 5,3*10-11 m. Bereken in dat geval zijn snelheid in die cirkelbaan. Theorie Nog meer uit de klassieke natuurkunde: 4. De kinetische energie van een deeltje met massa m en snelheid v is: Ekin = ½mv2 5. De totale energie van een elektron is gelijk aan de som van de potentiële en kinetische energie. d. Bereken de totale energie van het elektron, dat – beschouwd als deeltje – in een cirkelbaan beweegt rond de waterstofkern. (Tot zover gekomen op 08-02-2007) e. 28