Proefschrift “Moving beyond the QALY: economic evaluations in health and social care for elderly populations.” Peter Makai In de komende jaren zal het aantal ouderen naar verwachting toenemen en dit zal in Europa leiden tot een verhoogde druk op gezondheidsuitgaven en de gezondheidszorg. Daardoor wordt de beleidsvraag welke interventies (collectief) gefinancierd kunnen worden in de gezondheidszorg en de langdurige zorg voor ouderen belangrijk. Economische evaluaties kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vraag en dus bij de toewijzing van middelen binnen de zorg. Dergelijke evaluaties zijn gebruikelijk als het gaat om curatieve interventies (met name geneesmiddelen), maar worden minder vaak uitgevoerd in de context van zorg voor ouderen, die naast curatieve zorg ook langdurige zorg ontvangen. Een belangrijke reden hiervoor is het gebrek aan geschikte uitkomstmaten om de effecten van langdurige zorg te meten. Wat langdurige zorg oplevert wordt daardoor soms verkeerd voorgesteld, hetgeen tot suboptimale besluitvorming kan leiden. Traditioneel worden binnen economische evaluaties zogenaamde gezondheidsheidsgerelateerde kwaliteit van leven maten gebruikt (‘gezondheids QALYs’). Recentelijk zijn een aantal instrumenten ontwikkeld om uitkomsten van ouderenzorg beter te kunnen meten. Deze instrumenten meten en waarderen baten van interventies in de ouderenzorg op het gebied van welzijn van ouderen in bredere zin. Een belangrijke nieuwe maat voor welzijn van ouderen is de ICECAP-O. De ICECAP-O meet welzijn van ouderen door na te gaan wat een persoon kan doen als hij of zij dat wenst, met andere woorden zijn of haar capabilities. Dit proefschrift analyseert een aantal vragen rondom het meten van uitkomsten in economische evaluaties van interventies gericht op oudere populaties die zowel gezondheidszorg als langdurige zorg ontvangen. Met het oog op deze vraagstelling komen de volgende vier onderwerpen aan de orde: (i) een economische evaluatie met behulp van traditionele ‘gezondheids QALYs’ in de langdurige zorg, (ii) een overzicht van welzijnsmaten voor economische evaluaties in oudere populaties die zowel gezondheidszorg als langdurige zorg ontvangen, (iii) toepassing en validatie van de ICECAP-O in verschillende contexten en (iv) toepassing van de ICECAP-O in een economische evaluatie van een ketenzorginterventie bij kwetsbare ouderen. Hoofdstuk 2 beschrijft een economische evaluatie van een interventie om decubitus terug te dringen in de langdurige zorg waarbij traditionele ‘gezondheids QALYs’ werden gebruikt als uitkomstmaat. Hoewel de interventie effectief bleek te zijn en de prevalentie van decubitus terugbracht, vertaalde dit zich niet in significante verschillen tussen patiënten in de Quality Improvement Collaborative (QIC) en standaard zorg in termen van QALYs. Uit de resultaten bleek dat het QIC duurder en iets meer effectief was dan standaard zorg. Uit deze studie bleek tevens dat er een lage kans was dat een dergelijke interventie tot kosteneffectief is, zelfs bij een hoge maatschappelijke bereidheid om te betalen voor QALY winsten. Daarnaast waren de verwachte effecten van de interventie op lange termijn zeer gevoelig voor het al of niet voortduren van de nieuwe werkwijzen en resultaten, oftewel het borgen van de QIC zorg. Daarom moet een langere follow-up periode worden overwogen om een meer definitieve raming van de kosteneffectiviteit te geven. Hoofdstuk 3 toont de resultaten van een review van mogelijk bruikbare instrumenten voor economische evaluaties in populaties van ouderen die zowel gezondheidszorg als langdurige zorg ontvangen. Uit deze systematische review kwam naar voren dat de ICECAP-O en de ASCOT mogelijk nuttige instrumenten zijn om in economische evaluaties de brede uitkomsten 2 VGE Bulletin – April 2014 te meten. Voor beide instrumenten zijn preferentie-wegingen beschikbaar. Voor beide instrumenten ontbreken grondige validatie studies tot dusver echter. Daarnaast bleek het onduidelijk te zijn in hoeverre deze instrumenten de volledige gezondheidsbaten vast kunnen leggen. Dit is een belangrijk nadeel ten opzichte van bestaande, meer conventionele (gezondheidsgerelateerde) meetinstrumenten voor gezondheid zoals EQ-5D of de SF6D. Daarom is het verstandig om in economische evaluaties van interventies die (ook) gericht zijn op verbetering van welzijn, de ICECAP-O en de ASCOT te gebruiken in combinatie met conventionele (gezondheidsgerelateerde) meetinstrumenten. Zowel gezondheids- als welzijnsuitkomstmaten gebruiken in economische evaluaties lijkt wenselijk totdat de eigenschappen van laatstgenoemde instrumenten uitvoeriger onderzocht zijn. Hoofdstukken 4 tot 6 betreffen validatie studies van de ICECAP-O in verschillende settings. De ICECAP-O bleek een valide meetinstrument te zijn voor capability–welzijn, zowel wanneer toegepast in thuiswonende kwetsbare ouderen na een ziekenhuisopname, als bij ouderen in psychogeriatrische verpleeghuizen in Nederland en Duitsland. In alle drie studies hingen de scores op de ICECAP-O nauw samen met scores op gezondheidsgerelateerde uitkomstmaten, zowel gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven als belangrijke uitkomstmaten voor lichamelijk functioneren. Dit duidt op convergente validiteit, met andere woorden: de ICECAP– O geeft (gedeeltelijk) een goede indicatie van belangrijke gezondheidsdimensies. Daarnaast was, zoals we hadden verwacht, de ICECAP-O geassocieerd met welzijnsmaten. Daarom is het aannemelijk dat de ICECAP-O inderdaad ook welzijnsdimensies meet. Bovendien bleek de ICECAP-O ook gerelateerd te zijn aan de Care Dependency Scale binnen een Nederlandse verpleeghuis setting. Een tweede doel van de analyse was om te onderzoeken in welke mate de ICECAP-O in voldoende mate gevoelig is voor verschillende doelgroepen. Uit de resultaten bleek dat de ICECAP-O onderscheidend werkt bij de aanwezigheid van multimorbiditeit, depressie en beperkingen in sociale activiteit. Daarnaast liet de ICECAP-O onderscheid zien tussen ouderen met en zonder onrustbanden die in psychogeriatrische verpleeghuizen wonen. Verder bleek uit een de studie onder ouderen in een Duits psychogeriatrisch verpleeghuis dat de ICECAP-O ook samenhing met de ADRQL, een dementie-specifiek kwaliteit van leven instrument. De ICECAP-O was tevens gevoelig voor verschillen in zorgniveau en ernst van dementie. Concluderend kan worden gesteld dat de ICECAP-O in de hier uitgevoerde studies een valide meetinstrument bleek voor uitkomsten op het gebied van welzijn, in staat om onderscheid te maken tussen ouderen met een verschillende gezondheidsstatus en tussen ouderen met verschillende welzijnsniveaus. Naast samenhang en onderscheidend vermogen, blijkt uit hoofdstukken 4 tot 6 ook dat de antwoordpatronen van respondenten op de ICECAP-O kunnen verschillen afhankelijk van de manier van invullen: door cliënten zelf of door een andere zogenaamde ‘proxy respondent’. Gemiddeld scoren ouderen met dementie gemeten via proxies 0.20 punten (op een schaal van 0 tot 1) lager op de ICECAP-O dan thuiswonende ouderen die zelf de vragenlijst hebben ingevuld. We vonden ook verschillen tussen proxy-respondenten. In de studie binnen een Nederlands psycho-geriatrisch verpleeghuis beoordeelden verzorgenden de capabilities van ouderen in een onrustband op basis van de ICECAP-O slechter dan van ouderen zonder een onrustband, terwijl in de scores door familieleden op de ICECAP-O geen verschillen werden gevonden tussen de twee groepen. Bovendien leken in de studie uitgevoerd in Duitsland geslacht en werkervaring van de proxy respondent de scores te beïnvloeden. Samenvattend, uit deze studies is gebleken dat de keuze van de proxy respondent belangrijke gevolgen kan hebben voor de verkregen ICECAP-O scores. De keuze voor een proxy blijkt dus een zeer relevant onderwerp in de context van de zorg voor ouderen. Hoofdstuk 7 beschrijft een economische evaluatie waarin de ICECAP-O, een instrument dat is ontwikkeld om breder welzijn te meten, werd vergeleken met de EQ-5D, een instrument dat gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven meet. We vonden weinig verschil tussen capability QALY's op basis van de ICECAP-O scores en gezondheidsQALY's op basis van de EQ-5D scores. VGE Bulletin – April 2014 3 Na aanpassing voor achtergrond-kenmerken zoals geslacht vonden we een kleine winst in de interventiegroep in termen van capability QALY's. Dit werd niet waargenomen bij het gebruik van de gezondheidsQALY's. Hoewel het voorbarig is om harde conclusies te trekken op basis van deze enkele studie, lijkt het haalbaar om een economische evaluatie uit te voeren met behulp van de ICECAP-O. Een belangrijk voordeel van de ICECAP-O is dat dit instrument de potentie heeft om bredere effecten te meten dan alleen gezondheidseffecten. Hierdoor kan bij effectieve interventies de ICECAP-O gevoeliger zijn voor de verschillen tussen de interventie en vergelijkingsgroepen dan gezondheirdsgerelateerde uitkomstmaten, vooral wanneer het gaat om niet gezondheids-gerelateerde welzijnsbaten. Hoofdstuk 8 bevat de discussie van dit proefschrift. Hierin werden de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het proefschrift bediscussieerd, alsook beperkingen van de studies aangegeven. Tevens werd ingegaan op een aantal mogelijke implicaties voor de toewijzing van middelen in de ouderenzorg. Een belangrijke conclusie van dit proefschrift is dat het moeilijk is, zo niet onmogelijk, om een volledige economische evaluatie uit te voeren zonder geschikte uitkomstmaten die alle relevante baten van interventies binnen de ouderenzorg meten. Tevens blijkt uit dit proefschfit dat de ICECAP-O een relatief geschikt instrument lijkt voor economische evaluaties in interventies waar de langdurige zorg een belangrijke rol speelt. Toch, ondanks bemoedigende bevindingen, is meer onderzoek noodzakelijk, aangezien het in dit proefschrift beschreven onderzoek een aantal beperkingen had. Het meten van geschikte uitkomsten is slechts de eerste stap die leidt tot routinematig uitvoeren van economische evaluaties van interventies gericht op ouderen binnen de gezondheidszorg en langdurige zorg. Kwesties van haalbaarheid en design moeten ook worden behandeld. Belangrijk op te merken is dat de ICECAP-O slechts een mogelijke toepassing is van de capability-theorie in de gezondheidszorg en in de toekomst worden wellicht ook andere maten ontwikkeld om welzijn in de vorm van capabilities te meten. De bevindingen uit dit proefschrift hebben ook gevolgen voor gezondheidszorgbeleid. Een eerste beleidsimplicatie is dat welzijnsinstrumenten moeten worden onderzocht en vaker gebruikt zouden moeten worden in economische evaluaties. Daarnaast is verder onderzoek nodig om toewijzing van middelen in de gezondheidszorg te rechtvaardigen op basis van welzijnsuitkomsten in het algemeen en capabilities (in plaats van functionings) in het bijzonder. Over het algemeen is het gebruik van welzijns-instrumenten in economische evaluaties een onderbelicht onderwerp. Gebruik van welzijnsinstrumenten kan leiden tot een transparante methode voor de toewijzing van middelen in de vorm van gezondheidszorg en langdurige zorg, rekening houdend met alle baten. Peter Makai is werkzaam als onderzoeker bij het Radboud UMC. Hij is op 10 april 2014 gepromoveerd op de Erasmus Universiteit Rotterdam. 4 VGE Bulletin – April 2014