Ex-post evaluatie van de duurzaamheid van de Belgische gouvernementele samenwerking Algemene samenvatting Evaluatie van duurzaamheid De Dienst Bijzondere Evaluatie van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking gaf opdracht tot een ex-post evaluatie van de duurzaamheid van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking. De evaluatie richtte zich op twee partnerlanden (Benin en Bolivia) en twee sectoren (gezondheid en landbouw) en besloeg de periode 2000-2015. De evaluatie werd uitgevoerd door een consortium van twee adviesbedrijven (hera en ADE). Bij het begin van de evaluaties werd voor zowel Benin als voor Bolivia een veranderingstheorie uitgewerkt. De twee veranderingstheorieën vormden de basis voor de evaluatiematrix, met vijf belangrijkste evaluatievragen ter begeleiding van de dataverzameling en analyse. Het evaluatieteam gebruikte verscheidene methoden ter beoordeling van de duurzaamheid van ontwikkelingsresultaten, waaronder documentonderzoek, interviews en focusgroepen. Naast het afleggen van verantwoording is leren de belangrijkste doelstelling van de evaluatie. Duurzaamheid in het kader van ontwikkelingssamenwerking behelst het meten van de waarschijnlijkheid of de voordelen van een interventie zich zullen voortzetten nadat donorfinanciering wordt stopgezet. De volgende zeven duurzaamheidscomponenten worden onderscheiden: 1) politieke duurzaamheid; 2) institutionele duurzaamheid; 3) economische en financiële duurzaamheid op het niveau van begunstigde instellingen; 4) economische en financiële duurzaamheid op het niveau van de doelbevolking; 5) socioculturele duurzaamheid; 6) ecologische duurzaamheid; 7) technologische duurzaamheid. Gezien het feit dat het evaluatieteam in belangrijke mate op secundaire bronnen van uiteenlopende kwaliteit moest terugvallen, konden niet alle duurzaamheidscomponenten in detail worden beoordeeld. Met name de beoordeling van socioculturele duurzaamheid bleek problematisch in verband met de relatief korte duur van het veldwerk en de afwezigheid van goede secundaire bronnen. In verband met de focus op relevante leerpunten heeft het evaluatieteam veel aandacht besteed aan de analyse van factoren die verklaren waarom resultaten al dan niet duurzaam zijn. Externe verklarende factoren zijn gerelateerd aan de veranderende omstandigheden in partnerlanden en de specifieke sector. Interne verklarende factoren zijn gerelateerd aan de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking. Aan de hand van een stoplichtanalyse werd beoordeeld en geïllustreerd of verklarende factoren op een positieve, neutrale of gemengde, of negatieve manier bijdroegen aan de duurzaamheid van resultaten. Aangezien de evaluatie werd beperkt tot twee landen en twee sectoren, kunnen de resultaten van de evaluatie niet algemeen toepasselijk worden verklaard. Desondanks zijn de evaluatieresultaten geplaatst in het veranderende kader van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de beheerscontracten tussen de Belgische Staat en BTC, het uitvoerende Belgisch Ontwikkelingsagentschap, en zodoende was het mogelijk om een aantal algemene leerpunten te formuleren ten aanzien van hoe duurzaamheid in de totale beleidscyclus beter kan worden aangepakt. Volgens de OESO is duurzaamheid één van de vijf belangrijkste evaluatiecriteria in ontwikkelingssamenwerking, maar krijgt het relatief weinig aandacht omdat ex-post evaluaties na beëindiging van interventies niet vaak voorkomen. Daarnaast verschaffen tussentijdse en definitieve projectevaluaties geen inzicht in de duurzaamheid van resultaten; ze kunnen slechts de potentiële duurzaamheid inschatten. Desondanks kunnen uit recente ex-post evaluaties bruikbare methodologische lessen worden geleerd. Een belangrijke algemene les uit deze duurzaamheidsevaluatie en andere impactevaluaties is dat goede kwantitatieve en kwalitatieve basisgegevens nodig zijn, in combinatie met longitudinale gegevens, op basis waarvan de impact en duurzaamheid van ontwikkelingsinterventies kunnen worden nagegaan. In een afzonderlijke methodologische nota met lessen presenteert het evaluatieteam specifieke methodologische lessen over hoe de evaluatie van duurzaamheid kan worden verbeterd. Verschillen tussen Benin en Bolivia op landen- en sectorniveau Beide landen hebben een bevolking van ongeveer 10 miljoen mensen. Benin kent echter een hoge bevolkingsgroei van 3% per jaar, terwijl de bevolkingsaanwas in Bolivia 1.6% bedraagt (cijfers 2013). Beide landen worden gekarakteriseerd door relatief stabiele democratische regimes en hebben een geleidelijke economische groei doorgemaakt, hoewel Bolivia sinds 2006 sneller is gegroeid dan Benin. Als gevolg daarvan heeft Bolivia zich tot een middeninkomensland ontwikkeld (BNP per hoofd van de bevolking in 2013: US$ 2620), terwijl Benin nog steeds een laaginkomensland is (BNP per hoofd van de bevolking in 2013: US$ 790). De groei in Bolivia had een daling van de armoede tot gevolg, hoewel onder 45% van de bevolking nog steeds armoede heerst en inkomensongelijkheid hoog blijft. In Benin leeft naar schatting 36% van de bevolking onder de armoedegrens en dit percentage blijft ondanks de matige economische groei ongewijzigd. In het algemeen kan Bolivia worden gekarakteriseerd als een land van geleidelijke vooruitgang en met een duidelijk socio-economisch beleid. Internationale ontwikkelingshulp aan Bolivia is aanzienlijk gereduceerd en bedraagt momenteel ongeveer 1% van het BBP. Vele bilaterale donoren hebben zich reeds teruggetrokken uit de bilaterale gouvernementele samenwerking of bereiden beëindiging daarvan voor. Ook in Benin werd nieuw beleid ontwikkeld, maar het land kreeg tegelijkertijd te maken met aanzienlijke uitvoeringsproblemen en terugslagen. Benin is nog steeds in grote mate afhankelijk van ontwikkelingshulp en ongeveer 50% van de overheidsuitgaven wordt gefinancierd door donoren. Er bestaat nog steeds veel armoede en de economie is niet gediversifieerd en gevoelig voor externe schokken. Armoede en voedselonzekerheid komen vaker voor op het platteland dan in de steden. De algemene verschillen op landenniveau worden weerspiegeld op sectorniveau. Voor Bolivia zijn de gezondheidsindicatoren vele malen beter dan voor Benin en wijzen ze bovendien op geleidelijke verbetering, tegen langzamere vooruitgang in Benin. De bijdrage van de landbouwsector van de twee landen aan hun nationale economieën verschilt aanzienlijk: in Benin bedraagt deze 35-37% van het BBP met een licht opwaartse trend, terwijl voor Bolivia 13-15% wordt opgetekend met een dalende tendens. In Benin geldt de landbouw als één van de drijvende krachten achter economische groei. De Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking in Benin en Bolivia De Belgische ontwikkelingssamenwerking met partnerlanden is gebaseerd op (in principe vierjaarlijkse) gezamenlijk geformuleerde Indicatieve Samenwerkingsprogramma's (ISPs). Hoewel de ISPs met name betrekking hebben op gouvernementele of directe samenwerking, die door BTC wordt uitgevoerd, omvatten zij eveneens de indirecte samenwerking met partnerlanden via NGOs en universiteiten. De bilaterale beleidsdialoog tussen België en haar partnerlanden is gekoppeld aan de ISPs. Tabel 1 bevat een overzicht van de duur van de ISPs voor de twee landen en de ermee samenhangende financieringen. Het overzicht toont aan dat in Benin de ISPs grotendeels volgens plan werden uitgevoerd, met slechts één verlenging (voor de derde ISP). Voor Bolivia was de uitvoering van ISPs problematischer en was er sprake van verscheidene lange verlengingen. Het financieringsbedrag voor Benin lag vele malen hoger dan dat voor Bolivia. De Belgische overheid heeft aangekondigd dat de gouvernementele samenwerking met Bolivia met ingang van 30 juni 2019 wordt stopgezet. Tabel 1. Indicatieve Samenwerkingsprogramma's (ISP's) met Benin en Bolivia, 1998-2017 Jaren Benin miljoen € Bolivia miljoen € 9 8 9 9 0 0 0 1 0 2 0 3 0 4 ISP 1998-2003 96-98 25 ISP 2000-2003 0 5 0 6 0 7 ISP 20042007 30 Verl 0 8 0 9 1 0 1 1 12 ISP 2008verl 2011 52 ISP 2008-2011 Verl 30 40 1 14 3 1 5 16 17 ISP 2013-2017 55 ISP 20142016 15 ver l De samenwerking tussen de twee landen wordt al jaren gekenmerkt door een opmerkelijke mate van stabiliteit en in beide landen worden de twee sectoren (gezondheid en landbouw) al meer dan 20 jaar door België gesteund. Vroeger steunde België ook andere sectoren, maar overeenkomstig internationale verdragen betreffende de effectiviteit van ontwikkelingshulp is de Belgische steun aan partnerlanden in de loop der tijd teruggebracht naar twee sectoren. Transversale thema's zoals gender en milieu maken een integraal deel uit van de ISPs. De ISPs voor Benin zijn duidelijk gericht op twee regio’s: Atacora-Donga in het noorden en Mono-Couffo in het zuiden. In Bolivia werd in de loop der tijd de regionale focus verlegd: aanvankelijk was er een behoorlijk aantal interventies in de lage landen rondom Santa Cruz, maar de ISP 2000-2003 concentreerde zich op de armere hooglanden, met name de provincie Chayanta. In latere ISPs voor Bolivia was de regionale focus minder expliciet, hoewel de landbouwinterventies min of meer geconcentreerd werden in de departementen Cochabamba en Chuquisaca, alsmede de provincie Chayanta, die deel uitmaakt van het departement Potosi. In beide landen voerde de Belgische ontwikkelingssamenwerking in beide sectoren een aantal projecten uit, waarbij werd gepoogd om tot een meer programmatische benadering te komen. In geen van beide landen werd echter een echte sectorbenadering ingevoerd op basis van akkoorden tussen de nationale regering en donoren over de implementatie van een sectorbeleid en regulier beleidsoverleg. Alle interventies sluiten nauw aan bij het relevante nationaal beleid. Projectsteun is de meest voorkomende hulpmodaliteit. Alleen in Bolivia werd ook een andere hulpmodaliteit toegepast, namelijk in de vorm van Belgische bijdragen aan basketfunding voor nationale programma's voor ondervoeding en landbouw. In Benin wordt de nodige aandacht besteed aan de institutionele verankering van de verschillende projecten, waarbij getracht wordt interventies op lokaal niveau te koppelen aan interventies op nationaal niveau. Outputs en outcomes Onderstaande tabel bevat een samenvatting van de outputs waaraan België via verschillende interventies heeft bijgedragen, gegroepeerd overeenkomstig de door het evaluatieteam ontwikkelde veranderingstheorieën. Type outputs Benin Bolivia Gezondheid Verbeteringen aan de aanbodzijde Het verstrekken van infrastructuur en apparatuur voor gezondheidsvoorzieningen; Capaciteitsversterking van zorgpersoneel op verschillende niveaus (onder meer nationaal); Betere planning gezondheidszorg en betere beheerssystemen op Het verstrekken van infrastructuur en apparatuur voor gezondheidsvoorzieningen; Lichte capaciteitsversterking van zorgpersoneel op lokaal niveau; Verbeterde planning en uitvoering van gezondheidsstrategieën op gemeentelijk niveau. Type outputs Verbeteringen aan de vraagzijde Benin verschillende niveaus; Beter nationaal beleid, bijvoorbeeld op het gebied van bloedtransfusies. Versterking van gebruikersplatforms betreffende gezondheidszorg; Inkomstengenererende activiteiten voor lokale gezondheidswerkers, vrouwengroepen en andere leden van gebruikersplatforms betreffende gezondheidszorg; Opstelling van een resultaatgericht financieringssysteem voor gezondheidszorg. Bolivia Capaciteitsversterking van aan gezondheids- en voedingsdiensten gerelateerde lokale overheden, gemeenschapsleiders en gemeenschapsgroepen. Landbouw Capaciteitsversterking van overheids- en private actoren Beperkte verstrekking van infrastructuur en apparatuur aan overheids- en private actoren. Capaciteitsversterking van overheidsactoren op verschillende niveaus en van een aantal producentengroepen. Verbetering van landbouwproductietechnieken of andere verbeteringen in de landbouwwaardeketen De focus op tussenpersonen heeft geleid tot verbeterde dienstverlening aan producenten ten aanzien van de commercialisering van gewassen en tot een lichte verbetering van de distributie van inputs; Aangenomen mag worden dat België heeft bijgedragen aan de geconstateerde toename van landbouwproductie in Atacora-Donga. Verstrekking van infrastructuur en apparatuur met name aan producentenorganisaties: verbetering van productiecapaciteit; Versterkte producentenorganisaties; Capaciteitsversterking van landbouwteams/-afdelingen in gemeenten en in het departement Cochabamba; Formulering van een nationaal beleid voor irrigatiebekkens. Verbeterde irrigatiebekkens en adequaat irrigatiebeheer van genoemde bekkens; Introductie en toepassing van verbeterde landbouwtechnieken; Introductie en toepassing van verbeterde praktijken met betrekking tot de gezondheidzorg van vee; Verbeterde commercialisering; Diversificatie en toename van landbouwproductie. Er zijn belangrijke verschillen en overeenkomsten tussen de benadering van de Belgische coöperatie in de twee landen en de gerealiseerde outputs. In Benin lag de nadruk voornamelijk op versterking van de overheidsactoren op verschillende niveaus om de bevolking beter van dienst te kunnen zijn en tegelijkertijd haar betrokkenheid te verhogen. Dit kan worden gekoppeld aan de dubbele institutionele verankering op lokaal en nationaal niveau die centraal staat in de Belgische ontwikkelingssamenwerking met Benin. In Bolivia heeft de nadruk met name gelegen op versterking van de dienstverlening op lokaal niveau en versterking van gemeenschapsen producentengroepen. Met name op het niveau van de doelgroep zijn de outputs concreter en beter waarneembaar in Bolivia dan in Benin. In beide landen toonde de uitvoering van projecten een gemengd beeld, met zowel redelijk succesvolle projecten, als projecten waarvoor de voorgenomen outputs niet werden gerealiseerd. Zo concentreerde een gezondheidszorgproject in de provincie Chayanta in Bolivia zich met name op de bouw van gezondheidsvoorzieningen en de verstrekking van apparatuur (hardware), maar werd aan adequate personeelsbezetting van de voorzieningen relatief minder aandacht besteed. In bepaalde landbouwprojecten in Benin en Bolivia werd tevergeefs getracht landbouwinnovaties door te voeren. In Bolivia werden echter wel nieuwe vruchtensoorten, zoals perziken, geïntroduceerd. Vier van de tien geselecteerde interventies in de twee landen realiseerden het merendeel van de geplande outputs en outcomes en werden daarmee doeltreffend geacht. Gezien de verschillen in context en benadering is het niet verbazend dat in Bolivia meer tastbare outcomes werden gerealiseerd dan in Benin. Desalniettemin zijn in de twee gezondheidsdistricten in Benin die langetermijnhulp van België ontvingen de prestatieindicatoren op het gebied van de volksgezondheid, zoals bezoeken aan gezondheidsvoorzieningen en het aantal bevallingen in gezondheidscentra, aanzienlijk beter dan het regionale gemiddelde, hoewel niet alle doelstellingen worden gehaald. In Bolivia is een duidelijke verbetering te zien van de voedingssituatie onder kinderen, met name in de leeftijdsgroep jonger dan 2 jaar, en is ook de kennis van voeding onder de doelbevolking verbeterd. De door België – samen met andere donoren – gesteunde landbouwinterventies hebben een directe bijdrage geleverd aan de toegenomen productie van bepaalde gewassen, fruit en groenten in Bolivia, en aan betere marketing. In Benin kan daarentegen geen verband worden geconstateerd tussen de Belgische hulp en de toegenomen landbouwproductie, hoewel mag worden aangenomen dat de bilaterale hulp van België in enige mate heeft bijgedragen aan de positieve dynamiek. Gezien de beperkte rol van de Belgische samenwerking en de verschillen in economische verbeteringen in beide landen kan de omvang van de Belgische bijdrage aan hun landbouwproductie niet worden vastgesteld. De ex-post evaluatie van de outputs en outcomes in Bolivia is positiever dan op basis van de analyse van secundaire bronnen – inclusief finale evaluaties – en de in Brussel gehouden interviews voorafgaand aan het terreinbezoek, werd verwacht. Politieke, institutionele en economisch-financiële duurzaamheid Politieke en institutionele duurzaamheid kregen de meeste aandacht in beleidsformuleringen, projectontwerpen en evaluaties. Het is duidelijk dat via de ISPs, alle interventies nauw aansluiten bij het nationale beleid voor de respectievelijke sectoren. Dit kan worden beschouwd als een eerste vereiste voor de politieke duurzaamheid van resultaten. Van groot belang voor duurzaamheid is echter of sectorbeleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit laatste vereist goed leiderschap en de wil om te veranderen. In het algemeen zijn in Bolivia de politieke en institutionele omstandigheden beter dan in Benin en daarom gunstiger voor het realiseren van duurzame ontwikkelingsresultaten. Op basis van het decentralisatiebeleid dat sinds 1994 in Bolivia wordt doorgevoerd, beschikken gemeenten over middelen voor het leveren van diensten aan de burgers. De Belgische hulp, met name aan de landbouwsector, concentreerde zich op capaciteitsversterking van gemeenten en gemeenschappen, waarbij de nodige koppelingen werden gelegd naar de departementale en nationale niveaus. Een deel van de bereikte outputs en outcomes in de twee sectoren is duurzaam vanuit politiek, institutioneel en economisch-financieel oogpunt. De systemen bevatten echter nog steeds aanzienlijke zwakke punten, zoals personeelsverloop in de gezondheidszorg, onvoldoende kennis en spanningen tussen het centraal niveau en de gemeenten. Nauwkeuriger omschrijving en een betere balans tussen de ‘hardware’ en ‘software’ van projecten, met name in de gezondheidssector, zou kunnen hebben bijgedragen tot duurzamere resultaten. In de praktijk bleken gemeenten en andere actoren in staat om de activiteiten na stopzetting van de Belgische ontwikkelingssamenwerking voort te zetten. Dit betekent niet dat er geen ruimte en behoefte is aan verdere verbetering, maar het is een eerste aanzet. In Benin is beoordeling van de duurzaamheid van resultaten lastig omdat de Belgische interventies in het kader van ontwikkelingssamenwerking nog steeds plaatsvinden in dezelfde (thematische en geografische) gebieden. Derhalve dient hier de hypothetische situatie – wat zou er gebeuren als de hulp wordt stopgezet – te worden beoordeeld. Ondanks institutionele versterking op verschillende niveaus is de beoordeling van de verwachte institutionele duurzaamheid van resultaten niet erg positief. Ten eerste zijn er onvoldoende fondsen beschikbaar voor de levering van diensten. Slechts 10% van de overheidsfinanciering wordt toegewezen aan de gezondheidssector en daarmee schiet Benin tekort ten opzichte van de Abuja Declaratie die voorschrijft dat ten minste 15% van het jaarlijkse budget moet worden ingezet ten behoeve van gezondheidszorg. De achterstand in de uitvoering van de nodige structurele hervormingen waartoe in vele beleidsmaatregelen is besloten, belemmeren duurzaamheid. Dit heeft te maken met een gebrek aan leiderschap. Een paar uitzonderingen daargelaten blijft het institutionele milieu in Benin in het algemeen zwak en kwetsbaar, ondanks alle pogingen tot versterking ervan. De verbeteringen in de aanpak van bloedtransfusies, waarvoor een afdoende nationaal systeem is opgezet, zijn hierop een positieve uitzondering. Mits financiering ervan is gegarandeerd, zijn de vooruitzichten dat dit systeem in adequate mate kan blijven functioneren, goed. Algemene afhankelijkheid van hulp blijft echter zeer hoog en de belangrijkste politieke, institutionele en economisch-financiële voorwaarden voor duurzame resultaten zijn in Benin nog niet gerealiseerd. Socioculturele en socio-economische duurzaamheid op het niveau van de doelbevolking Aan de duurzaamheid van resultaten op het niveau van de bevolking werd relatief weinig aandacht besteed, hoewel in beide landen in beide sectoren werd getracht om de bevolking te betrekken bij eerdergenoemde activiteiten. De duurzaamheid van versterkte gemeenschaps- en producentenorganisaties vereist een toereikend institutioneel kader en de continue beschikbaarheid van fondsen. Aangezien de Boliviaanse gemeenten over (beperkte) fondsen beschikken en gewend zijn om samen te werken met gemeenschapsgroepen, zijn de vooruitzichten voor duurzame resultaten hier relatief positief. Dit is veel minder het geval in Benin, waar niet verwacht kan worden dat de overheid in de nabije toekomst uit eigen middelen fondsen beschikbaar zal stellen aan gemeenschapsgroepen. De projecten hebben echter geen inschatting gemaakt van de capaciteit van de bevolking om zelf hun eigen organisaties te financieren, hoewel deze niet erg hoog wordt geacht. Dit betekent dat de duurzaamheid van gemeenschaps- en producentenorganisaties in het gedrang zou komen als donorfinanciering zou worden gestaakt. Hoewel een aantal specifieke activiteiten – met name op het gebied van gezondheid en voeding – op vrouwen was gericht, kreeg de rol van vrouwen in gemeenschapsgroepen relatief weinig aandacht. De twee gezondheidszorgprojecten in Bolivia en één soortgelijk project in Benin waren specifiek op vrouwen gericht en slaagden erin om vrouwen een grotere rol te geven in de verschillende netwerken rond gezondheidsvoorzieningen. Gezien de voortgaande steun kan de feitelijke duurzaamheid van deze resultaten echter niet worden vastgesteld. In het algemeen werd gender niet als een belangrijk transversaal thema behandeld. De relatief beperkte aandacht voor gender vormt een risico voor de socioculturele duurzaamheid van resultaten. Toch kon socioculturele duurzaamheid niet diepgaand worden beoordeeld, vanwege een tekort aan adequate informatie in secundaire bronnen en onvoldoende tijd om diepgaand onderzoek te doen. Zo is er bijvoorbeeld geen informatie over in hoeverre de bevolking de geïntroduceerde innovaties (zoals op prestaties gebaseerde financiering in de gezondheidssector in Benin) accepteert en evenmin over hoe zij de kwaliteit van de geleverde diensten ervaart. Deze factoren hebben te maken met het vertrouwen van de bevolking in de overheid voor wat betreft de levering van de benodigde diensten. In sommige andere landen werd nuttig onderzoek over deze onderwerpen uitgevoerd, waaruit interessante verklaringen naar voren kwamen over waarom het aantal bezoeken aan gezondheidsinstellingen laag blijft in bepaalde landen en waarom landbouwinnovaties niet worden geaccepteerd. Voor Benin en Bolivia was over deze twee onderwerpen echter geen relevante informatie voorhanden. Technologische en ecologische duurzaamheid De beoordeling van de technologische en ecologische duurzaamheid van resultaten is gematigd positief, met uitzondering van ecologische duurzaamheid voor de landbouwsector in Benin. In het algemeen werden zowel in de gezondheidssector als in de landbouwsector passende technologische interventies geïntroduceerd waarbij rekening werd gehouden met de capaciteiten van de betrokken actoren. De benodigde training werd voorzien om de overname van technologische innovaties te vergemakkelijken. Zoals eerder aangegeven werd een aantal specifieke innovaties in landbouw niet overgenomen, omdat ze geen productiegroei teweegbrachten of omdat de marketingmogelijkheden beperkt waren. In beide landen werden passende systemen ontwikkeld voor biomedisch afval. Water en sanitaire installaties in en rondom de gezondheidsvoorzieningen werden verbeterd en functioneren nog steeds. In Bolivia, waar landbouwsteun gericht was op de irrigatiebekkens en een stimulans gaf aan biologische teelt, werd de nodige aandacht geschonken aan milieuaspecten. De interventies hebben daar aantoonbaar geleid tot verminderde erosie. Daarentegen hebben in Benin verschillende studies de fragiele milieuomstandigheden en de negatieve gevolgen van klimaatverandering aangetoond. Deze overwegingen zijn echter niet vertaald naar de projectstrategieën voor landbouw, aangezien de nadruk hier lag op verbetering en diversificatie van de landbouwproductie. Externe verklarende factoren Contextuele factoren zijn vrij belangrijk bij het verklaren of verduurzaming van resultaten mogelijk is. In Bolivia is de ontwikkelingscontext vele malen gunstiger dan in Benin. Beide landen kennen een gunstig sectorbeleid, dat is ondersteund door goede wetgeving en decentralisatiebeleid. In Benin echter, ontbreekt het aan voldoende leiderschap om dat beleid en de daarmee samenhangende structurele hervormingen doelmatig uit te voeren. In Bolivia is sprake van sterk leiderschap voor uitvoering van het beleid op basis van belangrijke concepten als soevereiniteit en ‘vivir bien’. De relatief beter ontwikkelde economische basis, die onder meer tot uiting komt in de recent verworven middeninkomensstatus voor Bolivia, biedt een goede basis voor duurzame resultaten. Dit komt weer tot uitdrukking in hogere financiering voor gezondheidsdiensten, ook op gemeentelijk niveau, en het instellen van verzekeringssystemen. In Benin komt de economische groei maar langzaam op gang en blijft de overheidsfinanciering van gezondheidsvoorzieningen op een laag niveau en ver verwijderd van de doelstelling in de Abuja Declaratie. Daarnaast leveren de hoge bevolkingsgroei en urbanisatie in Benin weliswaar mogelijkheden, maar ook veel problemen op. Hoewel dit enerzijds op korte termijn leidt tot een grotere vraag naar landbouwproducten en gezondheidsdiensten, verhoogt het anderzijds de druk op de nationale middelen en kan het duurzame ontwikkeling op lange termijn ondermijnen. Het institutionele raamwerk toont in beide landen sterkten en zwakten, met meer sterkten in Bolivia en meer zwakheden in Benin. In Benin hebben ondanks alle institutionele steun die wordt verstrekt door de vele donoren, waaronder België, zwakten op alle niveaus de overhand. In Bolivia is een aantal gemeentes niet sterk in het leveren van gezondheidsdiensten. In beide landen heeft een hoog personeelsverloop, met name in de gezondheidssector, een negatieve invloed op de duurzaamheid van positieve resultaten voor wat betreft versterking van organisaties. In beide landen is de beleidsdialoog tussen de nationale regering en donoren niet goed ontwikkeld en blijft deze hoofdzakelijk beperkt tot het op elkaar afstemmen van beleid en technische en administratieve aangelegenheden, terwijl problemen op het gebied van uitvoering niet worden aangepakt. In Bolivia steunt de regering Morales het concept ‘nationale soevereiniteit’, wat niet goed samen gaat met een diepgaande beleidsdialoog met buitenlandse donoren. Dit betekent dat afhankelijk van het leiderschap, op sectorniveau de kwaliteit van de dialoog in de loop der tijd aanzienlijke verschillen te zien kan geven. De dialoog in de gezondheidssector is zeer beperkt en dit verklaart waarom de ‘basketfundfinanciering’ van het voedingsprogramma, die gedurende een aantal jaren goed heeft gewerkt, nu door de donoren wordt stopgezet. Anderzijds is in de landbouwsector een nieuw ‘basketfund’ opgezet voor irrigatiebekkens en komt een nieuwe dynamiek tussen de overheid en donoren op gang. In Benin hebben donoren belangrijke financiële en technische ondersteuning verschaft om een nieuw beleid te ontwikkelen, maar uitvoering van dat beleid en feitelijke hervormingen blijven achter op de planning. Als gevolg daarvan heeft de beleidsdialoog in Benin in de loop der jaren momentum verloren. Benin blijft afhankelijk van hulp, maar gezien de beperkte hervormingen is er niet langer sprake van gezamenlijke agendabepaling. Ondanks vele gesprekken over sectorbenaderingen zijn projectinterventies de belangrijkste hulpmodaliteit en worden gemeenschappelijke strategieën niet daadwerkelijk nagestreefd. Verklarende factoren Belgische gouvernementele samenwerking Hoewel de externe factoren cruciaal zijn voor duurzame resultaten, kan de Belgische samenwerking ook bijdragen aan duurzaamheid. Alle ISPs zijn goed afgestemd op het nationale beleid, wat een positief effect heeft op duurzaamheid. De ISPs worden door beide landen gezamenlijk vastgesteld. Partnerlanden waarderen België als donor vanwege haar openheid voor een dialoog en haar flexibiliteit. Ook de sectorconcentratie en de regionale concentratie van de steun hebben een positieve invloed op de duurzaamheid van resultaten. Toch zijn de specifieke duurzaamheidsproblemen gerelateerd aan het verstrekken van steun aan de armste regio in een land, niet goed doordacht. In het algemeen komt duurzaamheid in ISPs nauwelijks aan de orde en worden geen exitstrategieën opgesteld. Aangezien België beoogt steun op lange termijn te verstrekken, werd ervan uitgegaan dat exitstrategieën niet nodig waren. De niet-tijdgebonden steun aan specifieke sectoren belemmert echter de realisatie van duurzame resultaten, aangezien de voorwaarden voor een goede overdracht niet worden gespecificeerd. Complementariteit en coherentie van interventies krijgen de nodige aandacht, met de nadruk op koppelingen tussen de verschillende bilaterale projecten, en minder aandacht voor complementariteit met activiteiten van de Belgische indirecte samenwerking (met uitzondering van de laatste ISP in Bolivia) en activiteiten van andere donoren. De bilaterale beleidsdialoog is met name gericht op technische en administratieve (project)aangelegenheden. Factoren die een invloed hebben op duurzaamheid, zoals het uitblijven van hervormingen, komen niet echt ter sprake. Hoewel overkoepelende politieke, institutionele en financiële factoren die de duurzaamheid beïnvloeden niet gemakkelijk in een bilaterale beleidsdialoog aan de orde kunnen worden gesteld – daarvoor is namelijk een groter forum vereist – heeft België toch kansen gemist om deze factoren ter tafel te brengen. Een goede sectoranalyse in combinatie met een analyse van de comparatieve voordelen van België als donorland is een belangrijk vereiste voor succesvolle sectorinterventies. Daarnaast blijkt de combinatie van steun op verschillende niveaus (lokaal, regionaal en nationaal) een positieve factor. Gezien de context in beide landen en bij gebreke van een sectorbrede benadering, zijn projectinterventies de voornaamste hulpmodaliteit, ook al is dit niet altijd de meest optimale hulpmodaliteit voor duurzame resultaten. De keuze – met name in Benin – om de steun op departementaal niveau te combineren met institutionele steun op nationaal niveau, wordt in principe geschikt geacht. Echter, bilaterale projecten op nationaal niveau kunnen te ambitieus zijn en zaken pogen aan te pakken waarover ze geen controle hebben. In Bolivia heeft België bijgedragen aan de ‘basketfundfinanciering’ van een nationaal ondervoedingsprogramma en wordt gestart met ‘basketfundfinanciering’ van de irrigatiesector. In principe kan deze hulpmodaliteit duurzame resultaten genereren, mits aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Het voedingsprogramma in Bolivia heeft tot goede resultaten geleid, maar de dialoog met de financierende donoren was gecompliceerd en als gevolg daarvan hebben deze zich geleidelijk aan teruggetrokken. Adequate identificatie en goede formulering van projectinterventies vormen een positieve factor. In het algemeen is de kwaliteit van de formuleringen van de Belgische interventies in het kader van ontwikkelingssamenwerking in de loop der tijd wel beter geworden, maar één en ander is voor verdere verbetering vatbaar, met name wat betreft de integratie van duurzaamheidsproblemen. Recente projectdocumenten bevatten een adequate contextanalyse, inclusief een adequate institutionele analyse, maar diepgaande baselineonderzoeken op basis van bevolkingsenquêtes werden niet uitgevoerd. Risico's worden eveneens geïdentificeerd met daaraan gerelateerde risicoverminderende maatregelen. Desalniettemin wordt geen aandacht geschonken aan de voorwaarden voor duurzame resultaten en overdracht. Transversale zaken krijgen in de meeste projecten ook te weinig aandacht. In Bolivia waren er in de beginjaren in beide sectoren een aantal projecten die weliswaar te lijden had van slechte formuleringen, maar desondanks een aantal duurzame resultaten opleverden, omdat de gemeentes de activiteiten konden voortzetten. Ownership van de interventies vanaf het moment van identificatie en formulering beïnvloedt duurzaamheid in belangrijke mate, maar verschilde aanzienlijk per interventie. Gedurende de uitvoering is voldoende flexibiliteit noodzakelijk en de projectdocumenten dienen niet als een ‘blueprint’ te worden opgevat. Projectbeheer zou niet gericht moeten zijn op resultaten, maar op duurzame resultaten. Te veel druk op tijdige uitvoering van interventies kan een negatief effect hebben op duurzaamheid. Mits doelgericht en in de juiste mate verstrekt kan technische assistentie bijdragen aan duurzame resultaten. De inzet van een relatief groot aantal technische assistenten kan makkelijk leiden tot substitutie en overdracht van activiteiten bemoeilijken. Soms zijn technische assistenten te veel betrokken bij administratieve zaken. Monitoring en evaluatie vinden in adequate mate plaats, maar zijn door hun aard beperkt tot de projectcyclus en kunnen daarom duurzaamheid niet daadwerkelijk aan de orde stellen. Monitoring- en evaluatiesystemen ondergingen aanzienlijke verbetering in de loop der tijd en leveren in principe een goede basis voor beoordeling van de duurzaamheid van resultaten. De relatief recente pogingen tot kapitalisatie door BTC en de wetenschappelijke en versterkende steun zouden meer inzicht kunnen geven in de duurzaamheid van resultaten, ware het niet dat de huidige nadruk op zichtbaarheid ligt. Ten slotte zou het interessant zijn om te weten of en zo ja, hoe de individuele beheerscontracten tussen de Belgische staat en BTC een invloed hebben gehad op de duurzaamheid van resultaten. Zo hier al een relatie tussen bestaat, is die in elk geval van indirecte aard. De verantwoordelijkheid voor de beleidsformulering en de beleidsdialoog heeft altijd bij DGD gelegen, terwijl BTC verantwoordelijk is voor de uitvoering. Voor alle beheerscontracten geldt dat een goede uitwisseling van informatie tussen de attaché en BTC, op basis van een goede werkrelatie, van zeer groot belang is voor de realisatie van duurzame resultaten. Hoewel de werkrelatie tussen deze actoren in de laatste acht jaar in beide landen goed is geweest, is er ruimte voor systematische verbetering. Er werd geen bewijs gevonden dat de veranderingen in de beheerscontracten de duurzaamheid op positieve of negatieve wijze hebben beïnvloed. Aanbevelingen voor de ontwikkelingssamenwerking Belgische gouvernementele Voor alle actoren: Aangezien het realiseren van duurzame resultaten een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle actoren, dient nóg meer aandacht te worden geschonken aan goede samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de Belgische actoren van de gouvernementele ontwikkelingssamenwerking en de partnerlanden. De ISPs zouden specifiek aandacht moeten schenken aan de identificatie van factoren die duurzaamheid beïnvloeden en het monitoren van die factoren in de beleidsdialoog. De expertise met betrekking tot duurzaamheid van ontwikkelingssamenwerking moet verder worden verbeterd via integratie ervan in de trainingsprogramma's, en duurzaamheid dient meer aandacht te krijgen in de kennisuitwisselingssystemen. Een diepgaande gezamenlijke reflectie op verdere verbetering van het M&Esysteem voor de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking is nodig. BTC is verantwoordelijk voor M&E gedurende de interventiecyclus. In de formuleringsfase zou BTC duurzaamheid op meer systematische wijze moeten beoordelen en duurzaamheidsindicatoren moeten identificeren die in het M&Esysteem zouden moeten worden opgenomen. Daarnaast zou BTC kunnen starten met een beperkt aantal impactevaluaties van geselecteerde interventies, die vanaf het begin af aan zouden moeten worden ingebouwd in de interventiecyclus, om er lering uit te kunnen trekken. De Dienst Bijzondere Evaluaties zou zich nog meer kunnen richten op bredere evaluaties, niet specifiek gericht op interventies, die duurzaamheid op systematische wijze benaderen. Voor de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking: Duurzaamheid systematisch aanpakken in de ISPs en afspraken maken over deadlines en voorwaarden in verband met de overdracht aan instellingen van het partnerland, en deze zaken aan de orde stellen en monitoren in de beleidsdialoog. Specifieke termijnen overwegen voor de samenwerking in een specifieke sector, met inbegrip van tijdige voorbereiding van een exit- en/of transitiestrategie per sector, maar wel met inachtneming van voldoende flexibiliteit in de uitvoering om zo duurzame resultaten te kunnen realiseren. Voor partnerlanden die op afzienbare termijn de middeninkomensstatus bereiken, exit- of transitiestrategieën uitwerken als integraal onderdeel van het ISP, ruim voordat het formele politieke besluit wordt genomen. Meer de nadruk leggen op de beleidsdialoog (d.w.z. de bilaterale beleidsdialoog), maar in het bijzonder ook op de bredere sectorbeleidsdialoog waar belangrijke zaken zoals de uitvoering van hervormingen en sectorfinanciering worden besproken en druk wordt uitgeoefend om deze te realiseren. Voor BTC: Bij het formuleren van interventies, explicieter zijn in het benoemen van voorwaarden voor exit- en transitie van de hulprelatie; duurzaamheidsindicatoren identificeren en monitoren; en ‘exit at entry’ (vertrekken bij aankomst) voorbereiden. Een beperkt aantal (4-6) nieuwe interventies selecteren waarvoor uitgebreide baselinestudies zullen worden uitgevoerd, die zich lenen voor impactevaluaties met behulp van Randomised Control Trials om er lering uit te trekken, en de focus op impact op het niveau van de doelgroepen verhogen. Plaatselijke universiteiten of onderzoeksinstellingen kunnen mogelijk een positieve rol spelen. Goed nadenken over het juiste aantal en de verankering van technische assistenten en hun verwachte bijdrage aan duurzame resultaten. Nadenken over het huidige M&E-systeem en het systeem voor kapitalisatie van resultaten en wetenschappelijke ondersteuning teneinde de focus op outcomes, impact en duurzame resultaten meer op de langere termijn te kunnen richten. Voor partnerlanden: De nodige aandacht besteden aan de verschillende componenten van duurzaamheid in de bilaterale beleidsdialoog, maar met name ook in de beleidsdialoog met donoren op sectorniveau, en afspraken maken over te monitoren duurzaamheidsindicatoren. Inzetten op planning op langere termijn van steun van donoren per sector, waarbij gestreefd wordt naar een juiste balans tussen de verschillende hulpmodaliteiten en met inachtneming van exit- en transitiestrategieën van donoren.