Bachelorthesis Psychologie & Gezondheid Jan Oomen ANR: 255061 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid: een literatuuronderzoek. Juli 2008 Universiteit van Tilburg Faculteit der Sociale Wetenschappen Sectie ontwikkelingspsychologie Begeleider: dr. J.G.M. Scheirs Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 2 Samenvatting In deze thesis wordt een overzicht gegeven van actueel Westers wetenschappelijk onderzoek naar het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Geboortevolgorde is een omgevingsfactor die kinderen uit hetzelfde gezin niet delen en daarom mogelijk verklaart waarom zij een verschillende persoonlijkheid ontwikkelen. Er werd gevonden dat eerstgeborenen meer consciëntieus, dominant, onafhankelijk, intelligent en nuchter zijn. Latergeborenen zijn meer open, altruïstisch, sociaal en rebels. De als middelste geborenen zijn het buitenbeentje van het gezin en laatstgeborenen lijken weer meer op de eerstgeborenen. Deze gevonden verschillen in persoonlijkheid zijn echter niet eenduidig en klein. De investering van de ouders, de plek die men inneemt in het gezin, de wens om een unieke persoonlijkheid te ontwikkelen, de omvang van het gezin, de intellectuele opvoeding en de afname van testosteron in de baarmoeder zijn verklaringen voor trends in persoonlijkheidsverschillen. Een geboortevolgordeonderzoeker stuit op verscheidene methodologische kwesties. Het is onwaarschijnlijk dat verdere ontwikkelingen in geboortevolgordeonderzoek leiden tot meer kennis over de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 2 3 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Inhoudsopgave Pagina Samenvatting 2 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Methode 9 Resultaten 10 o Meta-analyses 10 o De eerstgeborene 11 o Latergeborenen 12 o De middelste geboortepositie 13 o De laatstgeborene 14 o Het enig kind 15 o Theoretische verklaringen 15 o Methodologische kwesties 19 Discussie 22 Referenties 24 3 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 4 Inleiding De meest omvattende en bruikbare definitie van persoonlijkheid werd volgens Larsen en Buss (2002) gegeven door Allport en Murray in 1938: “de samenstelling van psychologische trekken en mechanismen binnen het individu die georganiseerd, relatief blijvend en van invloed zijn op zijn of haar interacties met, en adaptatie aan, de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving.” “Psychologische trekken en mechanismen” zijn karakteristieke kenmerken of wijzen van reageren waarin personen kunnen verschillen van elkaar. “Binnen het individu” betekent dat persoonlijkheid iets is wat een persoon gedurende de tijd met zich meedraagt. “Georganiseerd” wil zeggen dat de psychologische trekken en mechanismen een samenhangend geheel zijn en geen willekeurige verzameling van losse elementen. “Relatief blijvend” geeft aan dat een persoon onder gelijke omstandigheden waarschijnlijk steeds hetzelfde zal reageren. “De intrapsychische omgeving” zijn de privé gedachten van een persoon. “De fysieke omgeving” is simpel gezegd iemands natuurlijke leefomgeving. “De sociale omgeving” is de omgeving waar omgang met andere personen van belang is (Larsen & Buss, 2002). Onderzoek naar de persoonlijkheid is van groot belang. Veel uitkomsten van onderzoek binnen de sociale wetenschappen berusten op assumpties over de menselijke aard. De persoonlijkheidspsychologie neemt de taak op zich de menselijke aard zelf te onderzoeken (McKinley Runyan, 1997). Een van de meest gebruikte modellen voor persoonlijkheidsonderzoek is het vijffactorenmodel. Dit model is een hiërarchische organisatie van persoonlijkheidseigenschappen vertaald naar vijf meetbare basale domeinen: extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, neuroticisme en openheid (McCrae & John, 1992). Volgens McCrae en John (1992) omvatten deze vijf domeinen de gehele persoonlijkheid. Met minder domeinen zou te kort worden geschoten. In de Nederlandstalige handleiding van de persoonlijkheidstest voor het vijffactorenmodel (Hoekstra, De Fruyt en Ormel, 2003) staan de vijf domeinen omschreven: • Neuroticisme contrasteert emotionele stabiliteit met emotionele labiliteit. Personen met een hoge testscore zijn vaak angstig en kunnen moeilijk omgaan met stress en frustratie. Personen met een lage testscore zijn stabiel, kalm en ontspannen en ze kunnen beter omgaan met stress en negatieve gevoelens. • Binnen het domein extraversie wordt extraversie tegenover introversie gesteld. Personen met een hoge testscore zijn graag in gezelschap, assertief, 4 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 5 spraakzaam, opgewekt, houden van opwinding en richten hun aandacht op de directe omgeving. Een lage testscore wijst op introversie, wat wil zeggen dat een persoon meer gereserveerd, afstandelijk, onafhankelijk en nadenkend is. Aandacht is meer intern gericht dan op de omgeving. • Openheid staat voor verbeeldingskracht, sensitiviteit voor het esthetische, aandacht voor de eigen gevoelswereld, intellectuele nieuwsgierigheid en een onafhankelijk oordeel. Hoog scorende personen zijn nieuwsgierig, speels, flexibel, hebben een rijkere ervaringswereld en houden van nieuwe en onconventionele ideeën. Ambiguïteit en intolerantie kunnen ze goed verdragen en rechtlijnigheid kunnen ze slecht verdragen. Ze conformeren zich niet graag aan heersende normen. Personen die laag scoren gedragen zich conventioneel, hebben conservatieve opvattingen en kiezen graag voor het vertrouwde. • Altruïsme staat voor de oriëntatie van het individu op de ervaringen, belangen en doelen van anderen. Een persoon met een hoge testscore is hulpvaardig, bescheiden, vriendelijk en geneigd tot samenwerken, verplaatst zich in de ander en beziet situaties (mede) vanuit het doel van de ander. Een lage testscore betekent dat een persoon antagonistisch en egocentrisch is. Hij zal eerder het debat en de confrontatie met anderen aangaan en uit zijn afwijzing of agressie jegens anderen gemakkelijker. • Consciëntieusheid betreft het plannen, organiseren en uitvoeren van taken en het nalaten van zaken die verstorend werken. Een hoge testscore betekent dat een persoon doelgericht, georganiseerd, volhardend, ambitieus, gewetensvol en betrouwbaar is. Een lage testscore wijst erop dat een persoon nonchalant, rommelig en ontspannen is en hij zal het eerder voor lief nemen dat dingen soms mislukken. Een veel gebruikte vragenlijst om persoonlijkheid te meten is de NEO Personality Inventory Revised (NEO-PI-R) (McCrae & John, 1992). In de NEO-PI-R worden de vijf domeinen verder onderverdeeld naar zes facetten. Facetten neurotiscisme: angst, ergernis, depressie, schaamte, impulsiviteit en kwetsbaarheid. Facetten extraversie: hartelijkheid, sociabiliteit, dominantie, energie, avonturisme en vrolijkheid. Facetten openheid: fantasie, esthetiek, gevoelens, verandering, ideeën en waarden. Facetten altruïsme: vertrouwen, oprechtheid, zorgzaamheid, inschikkelijkheid, bescheidenheid en medeleven. 5 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 6 Facetten consciëntieusheid: doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid. Voor elke facet zijn acht stellingen opgenomen waarvan de respondent op een 5-punts Likert schaal aan moet geven in hoeverre hij het ermee is (Hoekstra et al., 2003). Omdat het invullen en verwerken van de NEO-PI-R erg tijdrovend is zijn er een aantal verkorte vragenlijsten gemaakt (McCrae & John, 1992). Wanneer participanten een vragenlijst invullen over hun eigen persoonlijkheid is dat zelfrapportage, als bekenden een vragenlijst over een participant invullen is dat een observatierapportage. Tussen beide wijzen van rapporteren op het vijf-factorenmodel bestaat veel overeenstemming (McCrae & John, 1992). Tijdens de kindertijd van een individu spreekt men nog niet van persoonlijkheid maar van temperament. Men kan nog weinig zeggen over persoonlijkheidstrekken maar toch zijn er al verschillen tussen individuen. Een hanteerbare definitie voor temperament is volgens Rothbart en Bates (1998) het biologisch gebaseerde verschil tussen individuen in emotie, motoriek en aandachtsreactiviteit en zelfregulatie. Het temperament is een affectiefmotivationeel systeem, wat wil zeggen dat de ontwikkeling ervan beïnvloed kan worden door ervaringen (Rothbart & Bates, 1998). Uit tweelingstudies volgt veel ondersteuning voor het idee dat temperament erfelijk is. De ontwikkeling van temperament staat echter altijd in interactie met de omgeving (DiLalla & Jones, 2000). Onderzoek naar het verband tussen ervaringen en temperament is van belang om te kunnen bepalen hoe belangrijk de invloed van de omgeving is (DiLalla & Jones, 2000; Rothbart & Bates, 1998). Volgens Van der Werff (2000) zijn er in de ontwikkelingspsychologie globaal gezien twee modellen om de invloeden op de ontwikkeling van een persoon te beschrijven: het mechanische en het organische model. Het mechanische model, dat volgens Van der Werff (2000) zijn oorsprong heeft in de orthodoxe leertheorie, legt een sterke nadruk op omgevingsinvloeden. De ontwikkeling loopt geleidelijk en wordt sterk van buitenaf gestuurd. Het organische model, waar Piaget een grondlegger van is, legt de nadruk op een verloop met sprongsgewijze structurele veranderingen. De genetische factoren worden gezien als belangrijker voor de ontwikkeling dan omgevingsfactoren. Beide modellen erkennen een invloed van zowel genetica als van de omgeving, de nadruk ligt echter verschillend (Van der Werff, 2000). Bij onderzoek naar genetische en omgevingsinvloeden op de ontwikkeling, wordt een onderscheid gemaakt tussen gedeelde- en niet gedeelde omgevingsfactoren. Gedeelde omgevingsfactoren zijn factoren die dezelfde invloed hebben op kinderen uit hetzelfde gezin, 6 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 7 zoals sociaal economische status en cultuur. Niet gedeelde omgevingsfactoren zijn voor ieder kind uit hetzelfde gezin verschillend (Caspi, 1998). Volgens Sulloway (2007) wordt er bij niet gedeelde omgevingsfactoren vaak ten onrechte alleen gedacht aan zaken die zich buiten het gezin afspelen als school en vriendschappen. Dezelfde betekenisvolle gebeurtenis, bijvoorbeeld de dood van een grootouder, kan elk kind binnen hetzelfde gezin anders beleven. De reden is dat de kinderen op dat moment verschillen in leeftijd, maar ook in genetische achtergrond niet volledig gelijk zijn. Naast dat kinderen uit hetzelfde gezin te maken hebben met gedeelde omgevingsfactoren zijn er dus ook omgevingsfactoren die zij niet delen. Een vaststaand verschil is de volgorde waarin zij worden geboren. Mogelijk verklaart geboortevolgorde voor een deel van een verschil in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De Britse geleerde Sir Francis Galton deed reeds in 1874 uitspraak over een effect van geboortevolgorde. Van de toenmalige Britse wetenschappers waren er in verhouding meer enig of oudste kind in het gezin van herkomst. Volgens hem had dat te maken met de hechtere band die ouders met hun eerste kind hebben en dat dit kind meer verantwoordelijkheden had. Geboortevolgorde werd pas interessant voor wetenschappers na de klinische observaties van de psychiater Alfred Adler (Forer & Still, 1976). Sulloway (1996) beschreef zijn bevindingen in de jaren ’20 van de vorige eeuw. De eerstgeborene wordt volgens hem “onttroond” door de komst van het volgende kind. Adler stelt dat eerstgeborenen die dit trauma overwinnen zich de rol van het ouderschap eigen willen maken. Als surrogaatouders, zullen eerstgeborenen regels en ordelijkheid van groot belang achten en uitgroeien tot “machtsbeluste conservatievelingen”. Middelste kinderen zijn volgens Adler meer coöperatief dan eerstgeborenen. Zij zijn altijd bezig met het bijhouden of overstijgen van hun oudere broer of zus en moeten daarom harder werken. Met het accepteren van het strikte leiderschap van anderen hebben middelste kinderen vaak moeite. Jongste kinderen zijn niet onderworpen aan de “onttroning” en kunnen daardoor lui en verwend worden. Een verwend kind zou volgens Adler nooit onafhankelijk kunnen worden. Laatstgeborenen die zich vooral overschaduwd voelen door oudere broers en zussen kunnen een gevoel van inferioriteit ontwikkelen. Zij die de strijd aangaan met de oudere broers en zussen hebben meer kans op succes in het latere leven, aldus Adler. Van het enig kind kan de geboorte door de ouders worden gezien als een wonder. Het kind krijgt alle aandacht en kan overbeschermd en verwend worden. Hij gaat graag om met volwassenen, bezigt volwassen taal en heeft moeite om met andere kinderen te delen (Sulloway, 1996). De stellingen die Alfred Adler poneerde komen voort uit klinische 7 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 8 anekdotes volgens de psychoanalytische benadering. Ze zijn niet wetenschappelijk getest (Sulloway, 1996). In deze thesis wordt getracht een overzicht te presenteren van de antwoorden die in de Westerse actuele wetenschappelijke literatuur worden gegeven op de vraag in hoeverre geboortevolgorde als niet gedeelde omgevingsfactor effect heeft op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 8 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 9 Methode Tabel 1 geeft een overzicht van de databases waarin literatuur is gezocht, welke trefwoorden er zijn gebruikt en hoeveel artikelen er werden gevonden. Er is gezocht op trefwoorden in de titel om het overzicht te behouden. Een publicatie werd bij het literatuuronderzoek betrokken als: - de onafhankelijke variabele in onderzoek geboortevolgorde was de afhankelijke variabele in onderzoek persoonlijkheid of vooroordelen over persoonlijkheid was het Westers onderzoek betrof het na 1994 was verschenen Tabel 1: Resultaten literatuur zoeken DATABASE TREFWOORDEN IN TITEL AANTAL GEVONDEN AANTAL GEBRUIKT Catalogus UvT Handbook [and] personality Personality [and] development Birth [and] order 24 1 68 2 80 16 Birth [and] order Birth [and] order 64 1198 2 nvt Birth [and] order [and] personality Birth [and] order Birth [and] order Birth [and] order [and] personality Birth [and] order Birth [and] order [and] personality 72 13 783 504 19 9 10 3 2490 108 6 17 Online contents tijdschriftartikelen UvT $CC Psycinfo (Webspirs interface) Pubmed Web of Science Google scholar Een aantal artikelen zijn gevonden via kruisreferenties. In de databases werd dan de auteur als zoekterm gebruikt. Een boek is verschenen voor 1994 maar toch in dit literatuuronderzoek betrokken omdat deze van groot belang was voor actueel geboortevolgordeonderzoek. 9 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 10 Resultaten Meta-analyses Er zijn in de laatste vijfentwintig jaar twee boeken verschenen die van groot belang zijn geweest voor het onderzoek naar de effecten van geboortevolgorde. Voor beide boeken werd een meta-analyse uitgevoerd. Ernst en Angst (1983) beschreven hun bevindingen in het boek “Birth Order, it’s influence on personality.” Zij deden een meta-analyse van al het gepubliceerde onderzoek van 1946 tot 1980. De resultaten van de onderzoeken bleken niet in overeenstemming. Hun conclusie was dat de onderzoekers slechte onderzoeksmethoden hadden gebruikt. Gevonden effecten van geboortevolgorde zouden het resultaat zijn van inadequate controles voor contextuele variabelen als gezinsomvang en sociaaleconomische status. Gezien de afname in onderzoek na het uitkomen van dit boek, heeft dit de vraag naar het effect van geboortevolgorde minder interessant gemaakt voor wetenschappers. In 1996 bracht Frank Sulloway het boek “Born to Rebel. Birth order, family dynamics and creative lives” uit. Dit boek gaat voornamelijk over de vraag waarom sommige personen rebelleren als het gaat om het stichten of ondersteunen van wetenschappelijke en politieke revoluties. Deze vraag moest beantwoord worden door te kijken naar de verschillen tussen broers en zussen. De meeste individuele verschillen in persoonlijkheid, waaronder de neiging om te rebelleren, ontstaan binnen het gezin (Sulloway, 1996). Hiervoor heeft Sulloway een statistisch onderzoek gedaan naar de (gezins)omstandigheden waarin historische personen, die bekend zijn vanwege hun rol in revolutionaire ontwikkelingen, zijn opgegroeid. Daarnaast heeft hij de meta-analyse van Ernst en Angst (1983) opnieuw uitgevoerd. Met de conclusie dat resultaten, die niet in overeenstemming zijn met elkaar wijzen op geen effect, nam hij geen genoegen. Het gaat om het overstijgen van de toevalskans. Om de storende variabelen die Ernst en Angst beschreven te vermijden heeft Sulloway alle geboortevolgorde onderzoeken die niet controleerden voor sociale klasse en gezinsomvang uitgesloten van zijn analyse. Om de gegevens te verwerken heeft hij de overgebleven onderzoeken op basis van persoonlijkheidstrekken beoordeeld volgens de categorieën die corresponderen met de dimensies van het vijf-factoren model (Sulloway, 1996). Er werden nu wel significante verschillen tussen verschillende geboorteposities gevonden. Dit heeft onderzoekers opnieuw inspiratie gegeven om effecten van geboortevolgorde te testen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de gevonden persoonlijkheidstrekken voor verschillende geboorteposities. In het overzicht worden de vier categorieën van Adler 10 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 11 (Forer & Still, 1976) onderscheiden: eerstgeborene, als middelste geborene, laatstgeborene en enig kind. Sommige onderzoekers maakten een beperkter onderscheid of verdiepten zich in de kenmerken van een enkele geboortepositie. Er worden ook resultaten genoemd die niet direct te plaatsen zijn in het vijf-factorenmodel en vooroordelen die personen hebben bij de geboorteposities omdat het dit literatuuronderzoek te veel zou beperken als dat niet werd gedaan. De eerstgeborene Sulloway (1996) vond in zijn meta-analyse dat eerstgeborenen hoger scoren op consciëntieusheid. Zij zijn meer verantwoordelijk, prestatiegericht, georganiseerd en sterk in planningen. Zij scoren hoger op neuroticisme. Eerstgeborenen zijn meer jaloers, angstig, neurotisch, bezorgd en meer vatbaar voor stress. Op de aspecten van extraversie die te maken hebben met assertiviteit en dominantie scoren eerstgeborenen eveneens hoger. Op openheid voor ervaring scoren eerstgeborenen lager, ze zijn meer conformistisch, traditioneel en identificeren zich meer met hun ouders. Op altruïsme scoren zij lager; eerstgeborenen zijn meer antagonistisch. Paulhus, Trapnell en Chen (1999) vonden dat eerstgeborenen worden gezien als beter presterend op het vlak van school, financiën en prestige en meer consciëntieus wanneer participanten hun eigen gezin in beschouwing nemen. Zij werden gezien als de strebers van het gezin. Healey en Ellis (2007) lieten participanten de verhoudingen tussen de eerst- en tweedegeborene in hun eigen gezin beoordelen. De eerstgeborene bleek significant hoger te scoren op consciëntieusheid. Eerstgeborenen scoren lager op de altruïsmefacetten zorgzaamheid en medeleven wanneer bekenden rapporteerden op de NEO-PI-R (Jefferson, Herbst & McCrae, 1998). Eckstein (2000) heeft door middel van telling onderzoeken die statistisch significante resultaten lieten zien, samengevat op kenmerken die werden toegeschreven aan een bepaalde positie in de geboortevolgorde. De meest voorkomende karakteristieken waar voor de oudsten in de rij waren grote prestatiedrang, hoog IQ, grootste academisch succes, hoge motivatie, grote representatie in geleerde groepen en gevoeligheid voor stress. In een onderzoek naar de persoonlijkheid van jongvolwassenen uit een gezin met drie kinderen vonden Saroglou en Fiasse (2003) dat na het invullen door de participanten en hun moeders van de NEO-PI-R blijkt dat eerstgeborenen meer consciëntieus zijn dan het tweede en derde kind. 11 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 12 Herrera, Zajonc, Wieczorkowska en Cichomski (2003) lieten participanten eerste, middelste, laatste en enige geborenen en zichzelf beoordelen op de dimensies: meegaand – dwars, brutaal – timide, creatief – oncreatief, intelligent – niet intelligent, emotioneel – nuchter, jaloers – niet jaloers, en praatgraag – stil. De eerstgeborenen werden gezien als meer intelligent, gehoorzaam, stabiel, verantwoordelijk en het minst emotioneel ten opzichte van de andere geboorteposities. De eerstgeborene is de meest geliefde geboortepositie vond Nyman (1995) toen de participanten werd gevraagd om drie woorden op te schrijven die elke geboortepositie afzonderlijk voor het manlijke en het vrouwelijke geslacht het beste zou omschrijven. Participanten moesten de beschrijvende woorden een cijfer toekennen van -5 (negatieve connotatie) tot 5 (positieve connotatie). De oudste geboortepositie kreeg zowel voor mannen als voor vrouwen de minste negatieve connotaties van de beschreven kenmerken toegekend. De meest genoemde kwaliteiten waren leiderschap, onafhankelijkheid, intelligentie, ambitie, verantwoordelijkheid, zorgelijkheid en vriendelijkheid. De oudste man en vrouw werden gezien als verwend en de oudste man ook nog als egocentrisch. Zorgelijkheid en verantwoordelijkheid werden vooral bij vrouwen genoemd, dominantie en onafhankelijkheid vooral bij mannen (Nyman, 1995). Samengevat scoren de eerstgeborenen vaak hoger op consciëntieusheid dominantie en onafhankelijkheid. Zij presteren academisch goed, zijn intelligent en nuchter. Latergeborenen In de meta-analyse van Sulloway (1996) werd er geen onderscheid gemaakt tussen de geboorteposities die volgen op de eerstgeborene. De latergeborenen scoorden hoger op openheid, altruïsme en op facetten van extraversie die te maken hebben met sociabiliteit. Vooral het effect van openheid voor ervaringen is heel sterk. Zij zijn meer nonconformistisch, avontuurlijk en onconventioneel. Paulhus et al. (1999) vonden dat laatstgeborenen worden gezien als meer vrijdenkend, rebels en altruistisch wanneer participanten hun eigen gezin in beschouwing nemen. De tweedegeborene scoort hoger op openheid dan de eerstgeborene. Dit effect is sterker bij twee zussen dan bij twee broers (Healey & Ellis, 2007). Latergeborenen scoorden in het onderzoek van Jefferson et al. (1998) hoger op de domeinen openheid en altruïsme en op de extraversiefacetten die te maken hebben met sociabiliteit. 12 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 13 Bij een vergelijking tussen de score van de oudere en jongere broers en zussen op de Eysenck Personality Questionare, welke meet op de drie persoonlijkheidsdimensies extraversie, neurotiscisme en psychoticisme, scoorden de jongeren hoger op extraversie (Dixon, Reyes, Leppert & Pappas, 2008). Latergeborenen gedragen zich op sommige gebieden meer “rebels”. Zij gebruiken vaker marihuana dan eerstgeborenen (Zweigenhaft, 2002). Argys, Rees, Averett en Witoonschart (2006) vonden dat latergeborenen vaker tabak, alcohol en marihuana gebruiken tijdens de adolescentie. Ze zouden eerder seksuele gemeenschap hebben en minder vaak anticonceptie gebruiken dan hun oudste broer of zus. Ook zouden ze vaker een wapen bij zich hebben. De jongens zouden ook vaker stelen dan hun oudste broer of zus. De middelste geboortepositie In Sulloways (1996) meta-analyse is niet gekeken naar de effecten voor de middelste geboortepositie. Sulloway verwachtte uit zijn bevindingen naar het revolutionaire karakter van historische personen dat iemand met zowel een oudere als een jongere broer of zus hoger zou scoren op altruïsme. Zij zouden meer afwijken van hun oudste broer of zus dan laatstgeborenen (Sulloway, 1996, 2001). Eckstein (2000) vond in zijn overzicht van onderzoek naar significante geboortevolgordeverschillen in persoonlijkheid voor het middelste kind als meest voorkomende karakteristieken: sociabiliteit en creatief in vinden van oplossingen. Middelsten zouden vaker het gevoel hebben buitenbeentje van het gezin te zijn. Saraglou en Fiasse (2003) vonden dat personen die als tweede werden geboren in een gezin met drie kinderen relatief lager scoren op consciëntieusheid, schoolprestaties en religieusheid. Ze scoren hoger op impulsiviteit en openheid voor fantasie en waarden. Sociabiliteit, doordachtheid, verantwoordelijkheid, ambitie en onafhankelijkheid werden in het onderzoek van Nyman (1995) genoemd om de middelste geboortepositie te omschrijven. Mannen op de middelste geboortepositie werden ook gezien als dominantagressief en ruimdenkend. Intelligentie werd genoemd bij vrouwen. Als negatieve eigenschappen werden onzekerheid, rommeligheid, rebels en over het hoofd gezien worden genoemd. Voor mannen werd daar ook nog onverantwoordelijkheid aan toegevoegd. Verwendheid voor de middelste geboortepositie niet genoemd terwijl dat bij de andere posities wel het geval was. De genoemde vooroordelen voor de middelste geboortepositie waren in het onderzoek van Herrera et al. (2003) jaloers en het minst brutaal en spraakzaam. 13 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 14 Salmon en Daly (1998) vonden dat middelsten minder vaak de ouders in vertrouwen nemen of om hulp vragen en minder waarde hechten aan familiebanden dan eerst- en laatstgeborenen. De laatstgeborene Behalve de verwachting dat laatstgeborenen meer zullen lijken op het oudste kind en zich meer zullen identificeren met hun ouders dan middelste kinderen, had Sulloway (2001) geen bevindingen over deze geboortepositie. Saraglou en Fiasse (2003) vonden dat de scores van de jongste in een gezin van drie kinderen op de facetten van consciëntieusheid vaak meer lijken op die van de oudste dan van het middelste kind. De jongste kinderen scoren in vergelijking met beide andere geboorteposities hoger op altruïsme en warmte. Ze vonden het daarom niet terecht dat in veel onderzoek alleen onderscheid wordt gemaakt tussen de eerstgeborenen en de jongere broers en zussen. De karakteristieken die volgens Eckstein (2000) in gedaan onderzoek vaak significant werden bevonden voor de jongsten zijn: meeste psychiatrische stoornissen indien afkomstig uit een klein gezin, empathisch en vaker alcoholistisch. In het onderzoek van Nyman (1995) werden voor de jongste geboortepositie vaak sociabiliteit en doordachtheid genoemd. Mannen werden daarnaast vaak zowel afhankelijk als onafhankelijk genoemd. Vrouwen werden als onafhankelijk gezien en verzorgend. Er waren bij deze geboortepositie meer negatief beschreven kenmerken dan voor de oudste en middelste. Jongste kinderen werden gezien als verwend, afhankelijk, onverantwoordelijk, rebels en onvolwassenen. Mannen werden beschreven als egocentrisch, onzeker en lui, vrouwen als passief. De vooroordelen die Herrera et al. (2003) voor laatstgeborenen vonden waren: het meest creatief, emotioneel, extravert, ongehoorzaam, onverantwoordelijk en spraakzaam. Te midden van alle gevonden persoonlijkheidskenmerken van latergeborenen komen enkele resultaten naar voren, deze zijn nochtans niet eenduidig. Alle latergeborenen scoren hoger op openheid, altruïsme en de sociale facetten van extraversie. Daarnaast zijn zij meer rebels. Voor de middelsten zijn er geen specifieke persoonlijkheidstrekken gevonden. Zij worden wel vaak gezien als het buitenbeentje van het gezin. Van de laatstgeborenen wordt gedacht dat zij meer op de eerstgeborene lijken dan het middelste kind, vooral op het gebied van consciëntieusheid. 14 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 15 Het enig kind Vanwege het gebrek aan geboortevolgorde in het gezin van het enig kind (Sulloway, 1996) worden enig kinderen vaak uit de steekproef gelaten (Michalski & Schackelford, 2002; Salmon & Daly, 1998). In de literatuur werden geen ondubbelzinnige persoonlijkheidstrekken gevonden die het enig kind kenmerken. Het enig kind heeft een negatief stereotype. Mottus, Indus en Allik (2008) vonden dat zij worden gezien als meer neurotisch, eenzaam, egoïstisch en koppig en minder altruïstisch, zorgzaam, bescheiden, vriendelijk en toegeeflijk dan personen uit een gezin met meer kinderen. Bij zelfrapportage op de NEO-PI-R vonden zij dit niet terug. Theoretische verklaringen Onderzoeksresultaten zijn lastig te vergelijken. Het ene onderzoek laat alleen verschillen zien tussen de eerstgeborene en de latergeborenen. Ander onderzoek toont verschillen tussen het middelste kind ten opzichte van de rest. Weer ander onderzoek laat zien dat er verschillen zijn tussen alle geboorteposities. Bovendien komen gevonden effecten niet geheel overeen. Deze inconsistentie in onderzoeksresultaten zou kunnen erop kunnen duiden dat (een deel van) het onderzoek dat tot op heden is verricht niet betrouwbaar en/of valide is. Een andere verklaring is dat er sprake is van verschillende trends in persoonlijkheid binnen het gezin (Sulloway, 2001, 2007). Een lineaire trend laat persoonlijkheidstrekken zien die specifiek zijn voor de verschillende plekken in de geboorterij. Een kwadratische trend laat zien dat bepaalde kenmerken in persoonlijkheid terugkeren (een U-vorm), bijvoorbeeld dat de middelgeborenen verschillen van de eerstgeborene terwijl de laatstgeborene weer meer op de eerstgeborene lijkt (Rohde et al., 2003). Een zig-zag trend betekent dat kinderen die elkaar direct opvolgen in geboortevolgorde het meest verschillen. Onderstaande theorieën verklaren verschillende trends in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De theorieën zijn niet uitsluitend. Investering van de ouders Wanneer ouders hun kinderen verschillend behandelen is het mogelijk dat dit van invloed is op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De geschiedenis leert een ongelijke behandeling van kinderen binnen het gezin in het verleden. Ouders moesten wegens een gebrek aan middelen keuzes maken aan welk kind zij de meeste voeding en zorg konden 15 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 16 bieden. Om te zorgen dat de familie zich kon reproduceren werd vaak in het oudste kind geïnvesteerd omdat deze eerder geslachtsrijp is (Sulloway, 2001). Over het algemeen is de verwachting dat ouders in de moderne Westerse samenleving over voldoende middelen beschikken om al hun kinderen groot te brengen en dat zij deze middelen zo eerlijk mogelijk willen verdelen over al hun kroost. Indien ouders een gelijkheidsprincipe hanteren, wat maakt geboortevolgorde dan nog voor verschil? Hertwig, Davis en Sulloway (2002) vonden dat dan de eerstgeborene en de laatstgeborene in het voordeel zijn. De eerstgeborene heeft het voordeel ten op zichte van de latergeborenen dat alle middelen van de ouders tot zijn beschikking staan gedurende de kwetsbare eerste levensjaren. De laatstgeborene kan juist in zijn studietijd als enige gebruik maken van beschikbare middelen als de andere kinderen al werken. De middelsten zullen altijd moeten delen met de oudere en jongere broers en zussen (Hertwig et al., 2002). Kinderen waar ouders meer in investeren zullen meer consciëntieus zijn en zullen zich meer identificeren met hun ouders. Kinderen waar minder in geïnvesteerd wordt zullen eerder onconventioneel en rebels worden (Sulloway, 1996, 2001, 2007). Middelste kinderen geven aan een minder sterke band met hun ouders te hebben (Salmon & Daly, 1998; Rohde et al., 2003). De verschillen in persoonlijkheid die beïnvloed zouden worden door verschillen in investering van ouders volgen een kwadratische trend gezien de verschillende effecten voor het eerste en het laatste kind (Sulloway, 2001). Het effect van investering van ouders is sterk afhankelijk van de sociaaleconomische status van de ouders en de leeftijdsverschillen tussen de kinderen. Zo hebben ouders naarmate zij verder in hun carrière geraken vaak meer te besteden en gaat het gelijkheidsprincipe niet op (Hertwig, et al., 2002). Dat zou wijzen op lineaire trend. Het zoeken van een plek in het gezin Volgens Sulloway (1996) zoekt men binnen het gezin naar een unieke plek. Net zoals de verschillende varianten van een zelfde diersoort zich in de evolutie specialiseren zodat zij geen concurrentie vormen, ontwikkelen broers en zussen verschillende capaciteiten. Ouders kunnen op die manier geen vergelijking maken tussen hun kinderen (Sulloway, 1996, 2001, 2007). Eerstgeborenen zullen vaak de rol van surrogaatouder op zich nemen doordat zij ouder zijn en zich daarom eerder verantwoordelijk voelen. Ze willen daarmee de voorkeur van hun ouders krijgen. De verwachting is dat broers of zussen die de rol van surrogaatouder op zich 16 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 17 nemen meer consciëntieus en dominant zijn en meer open staan voor intellectuele zaken. Zij zullen zich meer identificeren met hun ouders en meer respect hebben voor autoriteit. Ze zullen minder open staan voor onconventionele en rebelse ideeën, minder sociaal en minder altruïstisch zijn. Latergeborenen kunnen deze rol niet meer vervullen en zullen daarom andere talenten moeten ontdekken door zelf op onderzoek uit te gaan. Om die reden wordt verwacht dat zij meer exploratief en onconventioneel zijn en gevaren minder snel zullen mijden (Sulloway, 1996, 2001, 2007). Deze theorie verklaart een lineaire trend omdat het oudste kind altijd als eerste de kans krijgt de rol van surrogaatouder aan te nemen (Sulloway, 1996, 2001, 2007). Een eigen persoonlijkheid Kinderen willen zich vooral onderscheiden van de broers en zussen die direct voor of na hem geboren is, aldus Sulloway (1996, 2001). Deze theorie verklaart een zigzagtrend. Er ontstaan verschillen in persoonlijkheidstrekken, sociale attitudes en verbondenheid met familie. Als het tweede kind erg rebels is dan zal het derde kind dat weer minder zijn (Sulloway, 1996). Rohde et al. (2003) vonden dat de zigzagtrend ook zichtbaar is bij oudervoorkeur. Gezinsomvang De oudste kinderen in een gezin groeien op in een rustiger gezin dan de jongere broertjes en zusjes. Deze moeten vaak van begin af aan meer hun best doen om aandacht te krijgen. Zij ontwikkelen daardoor extraverte persoonlijkheidstrekken (Dixon et al., 2008). Dit leidt tot een lineaire trend in ontwikkeling van extraversie. Hiërarchie in dominantie Volgens deze theorie van Sulloway (1996, 2001, 2007) bepaalt de geboortevolgorde een hiërarchie in dominantie. De oudsten in het gezin zijn fysiek groter en vanwege hun leeftijd eerder verbaal sterk. Zij kunnen hun jongere broers en zussen daarmee intimideren om hun doelen te bereiken. Latergeborenen zullen sociale strategieën toepassen om tegenstand te bieden. Zoals zeuren, grappen maken en hulp zoeken. Sulloway (1996) vond in zijn meta-analyse gematigde effecten van geboortevolgorde op extraversie. Hij stelde dat dit mogelijk komt door een onderverdeling die te maken is binnen het domein extraversie: dominantie en sociabiliteit. Eerstgeborenen worden geacht hoger te scoren op dominantie, latergeborenen zouden door hun sociale strategieën hoger 17 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 18 scoren op sociabiliteit. Hiervoor is bevestiging gevonden (Beck, Burnet & Vosper, 2006; Jefferson et al., 1998). Dit betekent een lineaire trend voor de verschillen in persoonlijkheid. Het “confluence model” Zajonc en Sulloway (2007) beschreven het confluence model van Zajonc en Marcus uit 1975. Hoewel dit model enkel intellectuele vaardigheid tracht te voorspellen is het de moeite om het in dit literatuuronderzoek te noemen als een model dat een effect van geboortevolgorde beschrijft. Volgens dit model zal een kind zich intellectueel beter ontwikkelen wanneer de personen in zijn omgeving op intellectueel gebied ruim ontwikkeld zijn. Omdat de kinderen de middelen van ouders moeten delen zullen zij minder kunnen profiteren van het intellect van hun ouders naarmate er meer kinderen in het gezin komen. Anderzijds vullen in grote gezinnen de oudste kinderen hun ouders aan bij de intellectuele opvoeding van de jongste kinderen. Dit model gaat er van uit dat de inzet van intellectuele middelen door ouders afneemt wanneer er meer kinderen geboren worden. Voor de jongere kinderen zou dit gecompenseerd worden door de bijdrage van de oudste kinderen aan de intellectuele opvoeding. Het zou een kwadratische trend betekenen voor de intellectuele ontwikkeling, dit heeft wellicht ook op de ontwikkeling van consciëntieusheid. Biologische oorzaken Los van omgevingsfactoren als opvoeding en interactie met broers en zussen zou er een biologische oorzaak kunnen zijn van de verschillen in persoonlijkheid. Beer en Horn (2000) verwijzen naar de prenatale hypo-masculinisatie hypothese zoals in divers onderzoek van Ray Blanchard wordt genoemd. Deze hypothese luidt dat er gedurende de geboortereeks in een gezin veranderingen zijn in de baarmoeder. Naarmate er meer jongens geboren worden zouden er meer mannelijke antilichamen worden aangemaakt. Mannen met oudere broers zouden worden “gehypomasculiniseerd” in hun persoonlijkheid. Dit verklaart parallellen tussen sekseverschillen en geboortevolgordeverschillen in persoonlijkheid. Eerstgeborenen en mannen zouden hoger scoren meer leiderschap en competitief gedrag vertonen terwijl latergeborenen en vrouwen meer coöperatief en flexibel zouden zijn (Sulloway, 1996). Dit ondersteunt de bevinding van Blanchard en Lippa (2007) dat latergeboren mannen vaker homoseksueel geaard zijn dan eerstgeborenen. 18 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 19 Methodologische kwesties Er zijn een aantal kwesties waar in geboorteonderzoek rekening mee gehouden moet worden. Definitie geboortevolgorde Volgens Sulloway (1996) is het niet zo zeer van belang in welke volgorde men daadwerkelijk is geboren maar hoe de omgeving is waarin iemand opgroeit wat en de plek is die hij daarin inneemt. Sulloway noemt dit de functionele geboortevolgorde. Beer en Horn (2000) hebben het effect van functionele geboortevolgorde gemeten. Participanten waren biologisch gezien de eerstgeborene en werden in adoptiegezinnen op verschillende ordinale plekken opgevoed. Op de domeinen van het vijf-factoren model werd alleen een zeer minimaal effect gevonden op consciëntieusheid. Doordat effecten van deze functionele geboortevolgorde minimaal zijn hebben de gevonden verschillen wellicht een biologische oorzaak. Biologische verschillen worden zelden besproken in geboortevolgordeonderzoek (Beer & Horn, 2000). Leeftijdsverschil Sulloway (2007) stelt dat het leeftijdsverschil tussen de broers en zussen van groot belang is voor de effecten van geboortevolgorde. Een leeftijdsverschil van 2 tot 4 jaar produceert de grootste effecten. Healey en Ellis (2007) verrichten hun meting bij de als eerste en als tweedegeborene binnen hetzelfde gezin die 3 tot 5 jaar in leeftijd verschilden en vonden daarbij een significant effect. Kwaliteit gebruikte vragenlijsten Het onderzoek van Jefferson et al. (1998) liet zien dat verschillende vragenlijsten ook verschillende resultaten opleverden. Bij gebruik van een versie van de NEO-PI-R die zij zelf hadden ingekort werden er geen significante effecten van geboortevolgorde gevonden. Wanneer participanten de volledige NEO-PI-R invulden werden er significante effecten gevonden op enkele facetten van altruïsme. Het is dus van belang om persoonlijkheid te meten met een degelijke en uitgebreide vragenlijst aangezien het in geboortevolgordeonderzoek gaat om minimale effecten. 19 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 20 Zelfrapportage of observatierapportage Wanneer bekenden van de participant (vrienden, buren of collega’s) de volledige NEO-PI-R over hem invulden werden er meer significante verschillen gevonden dan bij zelfrapportage (Jefferson et al., 1998). Ernst en Angst (1983) waren van mening dat het zelfrapportage geen goede meetwijze is. Sulloway (1996) sluit zich daarbij aan, in zijn meta-analyse werden vaker resultaten gevonden van geboortevolgorde bij onderzoek waarbij observatierapportage of gedragsexperimenten werden gebruikt om persoonlijkheid te meten dan bij onderzoek wat waarbij daarvoor zelfrapportage werd gebruikt. Zelfrapportages zouden te gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid, aldus Sulloway (1996). Men kan zich afvragen of het lastiger vinden van geboortevolgorde-effecten, die over het algemeen niet sterk zijn, duidt op een gebrek aan kwaliteit van zelfrapportages om persoonlijkheidsverschillen te meten (Jefferson et al., 1998). Er is immers substantieel bewijs dat zelfrapportages die het vijf-factoren model meten adequate detectoren zijn van persoonlijkheidsverschillen die toe te schrijven zijn aan bijvoorbeeld cultuur en geslacht (Beck et al., 2006). Binnengezinsmetingen of tussengezinsmetingen Om effecten van geboortevolgorde te bepalen kan er een vergelijking gemaakt worden binnen of tussen gezinnen. Bij een binnengezinsmeting wordt participanten gevraagd om over zichzelf en over hun broers en zussen een persoonlijkheidsvragenlijst in te vullen. Of er wordt hen gevraagd een rangordening binnen het gezin aan te brengen in verwachte score op verschillende persoonlijkheidstrekken. Vervolgens wordt er gekeken of er bij verschillende gezinnen dezelfde onderlinge verhoudingen in persoonlijkheid gevonden worden. Bij een tussengezinsmeting vullen respondenten een zelfrapportage in of er wordt een observatierapportage ingevuld. Vervolgens wordt er gekeken of er overeenkomsten in persoonlijkheidstrekken zijn met personen met dezelfde geboortepositie en verschillen met personen met een andere geboortepositie. Geboortevolgordeonderzoek dat binnen gezinnen meet vindt vaker significante resultaten dan wanneer tussengezinsmetingen zijn verricht (Ernst & Angst, 1983; Paulhus et al., 1999; Sulloway, 2001). Binnengezinsmetingen hebben bovendien een groter statistisch vermogen en controleren op een natuurlijke wijze voor storende variabelen als gezinsomvang en sociaaleconomische status (Beck et al., 2006; Paulhus et al., 1999). 20 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 21 Nadelen van het meten binnen een gezin is dat men een vergelijking moet maken tussen zichzelf en zijn broers en zussen. Deze vergelijking wordt mogelijk voor een deel verstoord door de stereotypering die er voor bepaalde geboorteposities is (Paulhus et al., 1999). Het is echter onwaarschijnlijk dat die stereotypering zwaarder weegt dan de werkelijke ervaringen die participanten met hun broers en zussen gedurende hun leven hebben gehad. Bovendien is er geen verschil in resultaten wanneer participanten wel of niet weten dat zij deelnemen aan een onderzoek naar de effecten van geboortevolgorde (Paulhus et al., 1999). Veel van de gegeven verklaringen voor effecten van geboortevolgorde hebben betrekking op dynamiek die zich binnen het gezin afspeelt (Harris, 2000; Healy & Ellis, 2007). De gevonden effecten van een binnengezinsmeting hebben alleen daarop betrekking. Er kan betwijfeld worden of deze effecten in het leven buiten het gezin blijven bestaan (Ernst en Angst, 1983; Jefferson et al., 1998). Met tussengezinsmetingen kan dat worden gemeten. Alleen resultaten van tussengezinsmetingen kunnen gegeneraliseerd worden naar de totale samenleving (Herrera et al., 2003). Er worden bij tussengezinsmetingen minder vaak significante effecten gevonden van geboortevolgorde (Beck, et al., 2006). Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat het moeilijk is om te controleren voor storende variabelen als sociaaleconomische status, persoonlijkheid van de ouders en omvang van het gezin (Ernst & Angst, 1983). Met behulp van statistische analyses kun je veel ruis wegnemen, maar niet alles (Paulhus et al., 1999). Conclusie Om een goed beeld te krijgen van de invloed van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid zullen er bij een grote groep proefpersonen van gezinnen van verschillende gezinsgroottes en sociaaleconomische statussen metingen moeten worden gedaan (Harris, 2000). De term geboortevolgorde moet vooraf geoperationaliseerd worden, is deze biologisch of functioneel (Beer & Horn, 2000)? Het onderlinge leeftijdsverschil tussen participanten uit het zelfde gezin mag tussen de 2 en 5 jaar zijn (Healy & Ellis, 2007; Sulloway, 2007). Om een vergelijking te kunnen maken tussen de resultaten van de zelfrapportage en de observatierapportage zou men beide methoden moeten gebruiken. Men heeft meer kans resultaten te vinden met een binnengezinsmeting maar als men wil generaliseren naar de populatie is een tussengezinsmeting meer gepast. 21 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 22 Discussie In de gevonden literatuur werden diverse persoonlijkheidstrekken genoemd die specifiek zouden zijn voor bepaalde geboorteposities. Resultaten waren niet eenduidig. In het onderzoek van Jefferson et al. (1998) werden de meeste resultaten gevonden wanneer zij gebruik maakten van observatierapportages. De door geboortevolgorde verklaarde variantie in persoonlijkheidsscores was daarbij 5% tot 9%. Bij zelfrapportages verwacht Sulloway een verklaarde variantie van slechts 1% (Jefferson et al., 1998). Een aantal onderzoeken vonden geen enkel effect van geboortevolgorde op de persoonlijkheid (Crozier & Birdsey, 2003; Freese, Powell & Steelman, 1999; Mottus et al., 2008). Men kan concluderen dat de verschillen in de persoonlijkheid in actueel geboortevolgordeonderzoek niet sterk naar voren komen. Er is geen wetenschappelijk onderzoek gevonden waarin de genoemde gezinsdynamische theorieën zijn getoetst, vooralsnog is het giswerk. Dit lijkt ook niet van belang wanneer men nog niet met zekerheid kan zeggen of geboortevolgorde wel een noemenswaardig effect heeft. Al het beschreven onderzoek heeft betrekking op de persoonlijkheid van volwassenen. De persoonlijkheid werd op volwassen leeftijd gemeten. De gevonden verschillen in persoonlijkheid zouden ontstaan zijn door gezinsinvloeden in de kindertijd. Uit de metaanalyse van Roberts en DelVecchio (2000) bleek dat persoonlijkheidstrekken van personen steeds consistenter worden naarmate zij ouder worden. Dit zou kunnen betekenen dat geboortevolgorde wel effect zou kunnen hebben in de kindertijd, wanneer de persoonlijkheid nog erg veranderlijk is. Mogelijk zijn die effecten op volwassen leeftijd reeds verdwenen. Pas wanneer een persoon 50 jaar is hebben persoonlijkheidstrekken een relatief sterke consistentie (Roberts & DelVecchio, 2000). Een andere mogelijkheid is dat effecten van geboortevolgorde alleen binnen het gezin bestaan. Er worden immers vaker significante resultaten gevonden bij binnengezinsmetingen (Ernst & Angst, 1983; Paulhus et al., 1999; Sulloway, 2001). Hoe mensen leren is volgens Harris (2000) afhankelijk van de context, gedrag dat in de ene situatie is aangeleerd hoeft niet in een andere situatie te worden toegepast. Wanneer latergeborenen bijvoorbeeld gedomineerd worden door eerdergeborenen hoeft dat niet te betekenen dat zij zich ook door speelkameraden laten domineren. Elke geboortepositie heeft een eigen stereotype (Herrera et al., 2003; Nyman, 1995). Harris (2000) stelde dat uit onderzoek blijkt dat effecten van geboortevolgorde buiten het 22 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 23 gezin niet bestaan maar dat psychologen en niet-psychologen er toch in blijven geloven door persoonlijke ervaringen met bekenden zoals zij zich in de gezinsomgeving gedragen. Geboortevolgorde zou daarom voor onderzoekers een interessante onafhankelijke variabele blijven. Ook in de geestelijke gezondheidszorg kan heeft het stereotype implicaties. Stewart (2004) vond dat kennis van de geboortepositie van een cliënt wordt meegenomen in de klinische oordeelvorming van psychologen en psychotherapeuten. Eigenschappen van de cliënt en zijn ervaringen in het gezin van herkomst worden verschillend waargenomen. Kennis van de geboortepositie is van invloed op de prognosestelling. Of er in de stereotypische persoonlijkheidstrekken van geboorteposities een kern van waarheid schuilt zou nog op verscheidene manieren verder onderzocht kunnen worden. Of dit de moeite loont kan men minstens betwijfelen. 23 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 24 Referenties Argys, L.M., Rees, D.I., Averett, S.L. & Witoonschart, B. (2006). Birth order and risky adolescent behavior. Economic Inquiry, 44, 215-233. Beck, E., Burnet, K.L. & Vosper, J. (2006). Birth-order effects on facets of extraversion. Personality and Individual Differences, 40, 953-959. Beer, J.M. & Horn. (2000). The influence of rearing order on personality development within two adoption cohorts. Journal of Personality, 68, 789-819. Blanchard, R. & Lippa, R.A. (2007). Birth order, sibling sex ratio, handedness, and sexual orientation of male and female participants in a BBC internet research project. Archives of Sexual Behavior, 36, 163-176. Caspi, A. (1998). Personality development across the life course. In Damon, W., Eisenberg, N. (Eds.), Handbook of Child Psychology, fifth edition. Volume 3: Social, Emotional, and Personality Development (pp. 311-371). New York, John Wiley & Sons. Crozier, W.R., Birdsey, N. (2003). Shyness, sensation seeking and birth-order position. Personality and Individual differences, 35, 127-134. DiLalla, L.F. & Jones, S. (2000). Genetic and environmental influences on temperament in preschoolers. In Molfese, V.J. & Molfese, D.L. (Eds.), Temperament and Personality Development across the Life Span (pp. 33-56). Mahwah, New Yersey: Lawrence Erlbaum Associates Dixon, M.M., Reyes, C.J., Leppert, M.F. & Pappas, L.M. (2008). Personality and birth order in large families. Personality and Individual Differences, 44, 119-128. Eckstein, D. (2000). Empirical studies indicating significant birth-order-related personality differences. The Journal of Individual Psychology, 56, 481-494. Ernst, C. & Angst, J. (1983). Birth order: Its influence on personality. New York: SpringerVerlag. Forer, L. & Still, H. (1976). Geboortevolgorde en persoonlijkheid: de invloed van uw plaats in het gezin op uw persoonlijkheid. Katwijk aan Zee: Servire Uitgevers B.V. Freese, J., Powell, B. & Steelman, L.C. (1999). Rebel without a cause or effect: Birth order and social attitudes. American Sociological Review, 64, 207-231. Harris, J.R. (2000). Context-specific learning, personality and birth order. Current Directions in Psychological Science, 9, 174-177. Healey, M.D. & Ellis, B.J. (2007). Birth order, conscientiousness, and openness to experience: Tests of the family-niche model of personality using a within-family 24 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 25 methodology. Evolution and Human Behavior, 28, 55-59. Herrera, N.C., Zajonc, R.B., Wieczorkowska, G. & Cichomski, B. (2003). Beliefs about birth rank and their reflection in reality. Journal of Personality and Social Psychology, 85, 142150. Hertwig, R., Davis, J.N. & Sulloway, F.J. (2002). Parental investment: How an equity motive can produce inequality. Psychological Bulletin, 128, 728-745. Hoekstra, H.A., De Fruyt, F. & Ormel, J. (2003). Handleiding <EOpersoonlijkheidsvragenlijst <EO-PI-R / <EO-FFI. Amsterdam: Harcourt Assesment B.V. Jefferson Jr., T., Herbst, J.H. & McCrae, R.R. (1998). Associations between birth order and personality traits: Evidence from self-reports and observer ratings. Journal of Research in Personality, 31, 498-509. Johnson, J.A. (1997). Units of analysis for te description and explanation of personality. In Hogan, R., Johnson, J. & Briggs, S. (Eds.), Handbook of Personality Psychology (pp. 4164). San Diego: Academic Press. Larsen, R.J. & Buss, D.M. (2002). Personality Psychology: Domains of knowledge about human nature, second edition. New York: McGraw-Hill Companies. McCrae, R. & John, O.P. (1992). An introduction to the five-factor model and its applications. Journal of Personality, 60, 175-215. McKinley Runyan, W. (1997). Psychobiograpy and the conceptual structure of personality psychology. In Hogan, R., Johnson, J. & Briggs, S. (Eds.), Handbook of Personality Psychology (pp. 41-64). San Diego: Academic Press. Michalski, R.L. & Shackelford, T.K. (2002). An attempted replication of the relationships between birth order and personality. Journal of Research in Personality, 36, 182-188. Mottus, R., Indus, K. & Allik, J. (2008). Accuracy of only children stereotype. Journal of Research in Personality, 42, 1047-1052. Nyman, L. (1995). The identification of birth order personality attributes. The Journal of Psychology, 129, 51-59. Paulhus, D.L., Trapnell, P.D. & Chen, D. (1999). Birth order effects on personality and achievement within families. American Psychological Society, 10, 482-488. Roberts, B.W. & DelVecchio, W.F. (2000). The rank-order consistency of personality traits from childhood to old age: A quantitative review of longitudinal studies. Psychological Bulletin, 125, 3-25. Rohde, P.A., Atzwanger, K., Butovskaya, M., Lampert, A., Mysterud, I., Sanches-Andres, A. & Sulloway, F.J. (2003). Perceived parental favoritism, closeness to kin, and the rebel of 25 Het effect van geboortevolgorde op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 26 the family : The effects of birth order and sex. Evolution and Human Behavior, 24, 261276. Rohtbart, M.K., Bates, J.E. (1998). Temperament. In Damon, W., Eisenberg, N. (Eds.), Handbook of Child Psychology, fifth edition. Volume 3: Social, Emotional, and Personality Development (pp. 105-176). New York, John Wiley & Sons. Salmon, C.A. & Daly, M. (1998). Birth order and familial sentiment: Middleborns are different. Evolution and Human Behavior, 19, 299-312. Saroglou, V. & Fiasse, L. (2003). Birth order, personality, and religion: A study among young adults from a three sibling-family. Personality and Individual Differences, 35, 19-29. Stewart, A.E. (2004). Can knowledge of client birth order bias clinical judgment? Journal of Counseling and Development, 82, 167-175. Sulloway, F.J. (1996). Born to Rebel: Birth Order, Family Dynamics and Creative Lives. New York: Vintage Books. Sulloway, F.J. (2001). Birth order, sibling competition, and human behaviour. In Davis, P.S. & Holcomb, H.R. Conceptual Challenges in Evolutionary Psychology: Innovative Research Strategies (pp. 39-83). Dordrecht: Kluwer. Sulloway, F.J. (2007). Birth Order. In Salmon, C. & Shackelford, T. (Eds.), Evolutionary Family Psychology (pp. 162-182). Oxford and New York: Oxford University Press Werff, van der, J.J. (2000). Persoonlijkheidsontwikkeling. Bussum: Uitgeverij Couthino. Zajonc, R.B. & Sulloway, F.J. (2007). The confluence model: Birth order as a within-family or between-family dynamic? Society for Personality and Social Psychology, 33, 11871194. Zweigenhaft, R.L. (2002). Birth order and rebelliousness: Political activism and involvement with marijuana. Political Psychology, 23, 219-233. 26