Een visie op modern Nederlands cultuurbeleid

advertisement
Een visie op
modern Nederlands cultuurbeleid
Geschreven door
Naam
Studentnummer
ANR nummer
Inge Prudon
1242496
842714
In opdracht van
Instituut
Faculteit
Opleiding
Cursus
Docent
Universiteit van Tilburg
Geesteswetenschappen
Premaster Algemene Cultuur Wetenschappen
Media- en cultuurbeleid
Drs. E.J.C. Spoormans
Omvang ca. 1.800 woorden
4 januari 2012
Inleiding
In Nederland wordt al sinds jaar en dag een cultuurbeleid gevoerd dat ingaat op drie
hoofdelementen: erfgoed, media en kunsten (OCW en Boekmansstudies, 2007, p. 39).
Vooral de laatste groep cultuuruitingen lijkt met de komende bezuinigingsplannen aan het
kortste eind te trekken. Opvallend is dat vandaag de dag door de politiek nog altijd veel
gekeken wordt naar de instrumentaliteit van kunst en cultuur rondom de oude thema’s nationale eenheid, civilisatie en individuele ontwikkeling. Cultuurbeleid wordt nog steeds
ingezet met het idee dat een cultureel fundament nodig is om een samenleving goed te laten
functioneren. Intrinsieke waarden en autonomie van kunst en cultuur lijken achterwege te
blijven in het aanstaande vernieuwde en vooral gekorte cultuurbeleid. Ook wordt er door
beleidsmakers minder democratisch ‘gepolderd’, maar radicaler en roekelozer opgetreden. In
het licht van deze actualiteit gaat dit essay in op de vraag hoe ‘modern’ Nederlands
cultuurbeleid eruit zou kunnen of zelfs moeten zien.
Om een visie te kunnen geven op hedendaags Nederlands cultuurbeleid is een goed zicht op
de context ervan erg belangrijk. In dit essay wordt dan ook gepoogd om een gedegen, maar
bondige achtergrond te schetsen van zowel de historische context van cultuurbeleid als de
huidige situatie. Daarnaast komen de nauwe en interessante relaties tussen kunst en cultuur
aan de ene kant en de overheid en de maatschappij aan de andere kant aan bod om
uiteindelijk tot een gewogen visie op modern cultuurbeleid te komen waarin de
mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan worden meegenomen.
Kunst en cultuur versus overheid en maatschappij
Dat kunst en cultuur iets te maken hebben met de overheid en de maatschappij is
overduidelijk. De banden zijn divers en noodzakelijk. Kunst en cultuur worden in Nederland
met name na de ontzuiling gezien als iets essentieels voor de samenleving (Spoormans,
2011). De laatste vijftig jaar lijken kunst en cultuur vooral het middel om in te zetten om ons
uit onze huidige identiteitscrisis te halen. Nederland weet volgens verschillende politici en
andere opiniemakers niet wie ze is en daarom moeten immigranten hun identiteit afstaan,
wordt er veel gesproken over normen en waarden en ontstaan er meer en meer subculturen.
Het culturele klimaat verandert hierdoor langzaamaan in een manipulatieve en intolerante
bedoeling.
De overheid zet kunst en cultuur al vele tientallen jaren in om de maatschappij naar eigen
zeggen te verbeteren (Spoormans, 2011). Een nobel doel, hoewel de politiek vandaag de
dag te sterk om de hoek komt kijken. Elk cultuurbeleid bevat een ideologie en de laatste
jaren is die ideologie sterk komen te liggen bij het vormen van nationale eenheid en het
ontwikkelen van burgers. In de actualiteit botst deze ideologie met die van de kunst- en
cultuursector die verontwaardigd is over het huidige cultuurbeleid vol bezuinigingen en,
weliswaar goedbedoelde, maar verstikkende instrumentaliteit. De grenzen tussen
maatschappelijke doelen en artistieke vrijheid lijken overschreden te zijn.
Van nature bestaat er een nauwe relatie tussen de kunst- en cultuursector en de
samenleving. Zij hebben elkaar nodig en leveren interessante kritiek op elkaar waaruit een
betere en menselijkere maatschappij kan ontstaan. Een kunstenaar heeft een publiek nodig
om zijn werk betekenis te geven en het publiek heeft kunst en cultuur nodig om de eigen en
maatschappelijke identiteit te vormen, te bevestigen of te bevragen. Kunst en cultuur en de
samenleving zijn tot elkaar veroordeeld (Reijnders, z.j.). Op dit moment helt die relatie echter
naar een bepaalde kant over: veel kunst- en cultuurinstellingen zijn namelijk sterk afhankelijk
geworden van de maatschappij en de overheid, vooral op financieel gebied.
De hierboven beschreven vervormde relatie is terug te voeren op een eeuwenoud issue dat
handelt over de waarden en autonomie van de kunst. Twee botsende waarden spelen een
rol in de kunst- en cultuurwereld, namelijk economische waarde en intrinsieke waarde.
De politiek van vandaag de dag lijkt vooral geïnteresseerd in de economische en
maatschappelijke waarden van de sector, want ze zet kunst en cultuur vooral in als tool. De
kunst- en cultuursector echter wenst een artistieke autonoomheid waarbij uitingen doelen op
zichzelf zijn die handelen om esthetiek en geesteswelzijn. Een goede balans tussen deze
beide zijden van dezelfde munt zou een goed uitgangspunt zijn voor hedendaags
cultuurbeleid in Nederland. Hierbij moet ingezien worden dat kunst en cultuur zo’n bijzondere relatie met de samenleving hebben dat zij niet enkel voor zichzelf kunnen bestaan (zoals zij
prolongeren), maar altijd de maatschappij nodig hebben. De overheid moet deze belangrijke
intrinsieke functie van kunst en cultuur daarom zichzelf laten inzetten zonder te manipuleren.
De (on)mogelijkheden van cultuurbeleid
Cultuurbeleid biedt volop mogelijkheden, maar ook onmogelijkheden. Beide zaken zijn zowel
in de geschiedenis als in de actualiteit aan te wijzen. Jarenlang speelde het Nederlandse
cultuurbeleid in op zaken als meningsvorming, beschikbaarheid van informatie, culturele
identiteit en individuele ontplooiing. De overheid zorgde daarnaast voor een breed cultureel
aanbod en onafhankelijke media. Zij kwam op voor de cultuursector en het publiek (OCW en
Boekmansstudies, 2007, p. 39). Het nieuwe cultuurbeleid lijkt zich echter van bovenstaande
zaken nog maar weinig aan te trekken en geheel in te zetten op economische
zelfredzaamheid van de kunst- en cultuursector (Spoormans, 2011). Mogelijkheden worden
op deze manier weggegooid, onmogelijkheden gecreëerd.
Het idee van economische zelfredzaamheid is deels belachelijk te noemen, want het
betekent in het kort dat cultuurinstellingen die zichzelf kunnen bedruipen onnodige subsidie
krijgen toegekend. Belangrijke instellingen die hun zelf bijeengebrachte budget willen
aanvullen met overheidsgeld om te kunnen blijven bestaan, zullen op deze manier juist
verdwijnen. Autonome expressie van de kunst wordt weggeschoven en daarvoor in de plaats
komt commercie die kan zorgen voor oppervlakkigheid en ongewenste middelmaat. Daarbij
is het huidige cultuurbeleid niet alleen te typeren als tegenstrijdig, maar ook als
ondemocratisch. Deskundigheid wordt kunstmatig hooggehouden, de politiek zoekt
rugdekking bij adviesbureaus, traditie wordt de rug toegekeerd en creatieve impulsen en
artistieke vernieuwingen worden uit de weg gegaan.
Bovenstaande kenmerken van het huidige cultuurbeleid zijn eveneens terug te vinden in het
subsidiesysteem van vandaag de dag dat al lang niet meer functioneert zoals zou moeten.
De veelgegeven tijdelijke subsidies zijn dooddoeners voor culturele instellingen en de eisen
die bij de aanvragen worden gesteld zijn hoog en eenzijdig (Donker & Kammer, 2011). Het
subsidiesysteem zorgt vooral voor afhankelijkheid van instellingen die de kunst en cultuur
niet ten goede komt. He korten op subsidies, zoals het nieuwe cultuurbeleid voorschrijft, lijkt
dan ook een goede poging om de kunst- en cultuursector onafhankelijker te maken van de
overheid met als doel dat instellingen zelf beleid en inhoud kunnen bepalen en niet hoeven
te voldoen aan allerlei opgelegde eisen rondom instrumentaliteit. Deze ontwikkeling gaat
echter te snel voor de sector. Veel maatschappelijk en artistiek belangwekkende instellingen
zullen kopje onder gaan door gebrek aan overheidssteun, te weinig inzicht en voorbeelden
van zelfredzaamheid en een twijfelend publiek en bedrijfsleven.
Zowel professionele kunstenaars als amateurs krijgen of hebben het reeds moeilijk ten
gevolgen van het huidige cultuurbeleid. Door geldgebrek is het lastig de bestaande en
gevraagde functies uit te voeren. De situatie biedt echter ook onafhankelijkheid die weer
ruimte geeft voor artistieke vrijheid en marktwerking. Toch geldt voor veel instellingen dat,
welke weg er ook wordt ingeslagen naar aanleiding van de bezuinigingen, welke autonomie
ook wordt gekozen, er vaak geld nodig is om over te schakelen naar een nieuwe manier om
het hoofd boven water te houden. Dit geld moet vooralsnog van de overheid komen, want
bedrijfsleven en publiek zien nog te weinig in zaken als sponsoren en crowd funding.
Aldus ligt de verantwoording van een goed functionerend kunst- en cultuurleven nog altijd
vooral bij de overheid waarbij het cultuurbeleid dat zij maakt er op gericht moet zijn de sector
voor zover dat mogelijk is en in stappen onafhankelijk te maken. Op deze manier ontstaat
meer ruimte voor kunst en cultuur en bepaalt de onmisbare samenleving de waarde daarvan.
Echter, om te voorkomen dat belangrijke maatschappelijke functies van kunst en cultuur
verdwijnen en om ervoor te zorgen dat er onmisbare culturele diversiteit, traditie en
vernieuwing blijft bestaan, is gerichte overheidssteun in deze nog te nieuwe situatie
noodzakelijk. Zo heeft men het beste van twee werelden en blijft het door velen zo belangrijk
geachte culturele fundament van onze samenleving gewaarborgd.
Conclusie
Over cultuurbeleid, huidig en toekomstig, valt enorm veel te zeggen. De actuele protesten
rondom dit beleid vragen om een kritische blik op en een context omtrent cultuurbeleid die ik
hiervoor kort heb proberen te schetsen. Duidelijk is geworden dat de meer politieke doelen
omtrent cultuurbeleid wenselijk zijn om de samenleving vol individuele burgers bij elkaar te
houden en optimaal te laten functioneren. Echter, in het huidige snel veranderende
postmoderne klimaat wordt te veel ingezet op politieke en economische doelen, zodat allerlei
instellingen helaas ten onder kunnen gaan. Belangrijk is het daarom om kunst en cultuur niet
enkel te zien als middel om maatschappelijke doelen te bereiken. Kunst en cultuur als
artistieke uiting, als doel op zichzelf, moet hoger op de agenda worden gezet. Het feit dat
kunst en cultuur in hun pure vorm, of ze willen of niet, altijd in samenhang staan met de
samenleving, maken deze onmisbaar en van belang om te stimuleren van hogerhand.
De overheid zou ervoor moeten zorgen dat kunst en cultuur autonoom kunnen zijn. Dat ze
(voor een groot deel) zichzelf kunnen bedruipen, het publiek kunnen geven wat ze vragen,
maar ook vrij zijn om artistiek te doen wat ze willen. Tradities moeten in stand worden
gehouden, vernieuwingen worden aangemoedigd. Cultuur in allerlei disciplines en op lage,
midden en hoge schaal moet bereikbaar zijn voor wie dat maar wil. De overheid moet niet
dwingen en manipuleren. Zij moet kunst en cultuur faciliteren, opdat zij ervoor zorgen dat
onze menselijkheid naar buiten komt en de samenleving wordt versterkt.
In een identiteitscrisis als deze waarin we ons nu bevinden is het meer dan ooit belangrijk
om, als er dan toch bezuinigd moet worden, dit vanuit de juiste beweegredenen te doen.
Kunst en cultuur zijn nodig voor de samenleving, maar moeten niet manipulatief en
commercieel worden ingezet. Onze postmoderne samenleving vraagt aan de ene kant om
autonome kunst en helpt die aan de andere kant om zeep (Bax, 2007). Het is daarom de
taak aan de overheid, met behulp van adviescommissies en een afvaardiging uit de sector
zelf, om de juiste balans te vinden en zo min mogelijk essentiële kunst en cultuur verloren te
laten gaan.
Het wezen van kunst en cultuur is bijzonder (zo schreef ook Van den Braembussche al in
1996), omdat zij een natuurlijke afweging bezit tussen instrumentele waarde aan de ene kant
en intrinsieke waarde aan de andere kant. Mijn advies voor modern toekomstig cultuurbeleid
is in het licht van deze uitspraak in het kort het volgende: laat kunst en cultuur hun eigen
maatschappelijke en intrinsieke kracht uitoefenen en steun de sector gericht en breed opdat
zij zoveel mogelijk autonoom kan opereren. Ik ben me ervan bewust dat ik geen aanzetten
geef tot concreet beleid, maar me houd bij een globale visie. Dit is met opzet gedaan, omdat
een fundamentele omschakeling in denken over en waarderen van kunst en cultuur een
voorwaarde is voor een beter en moderner cultuurbeleid dat later concreet kan worden
gemaakt. Deze omschakeling is precies waar de Nederlandse samenleving op dit moment
sterke behoefte aan heeft.
Bibliografie
-
Bax, P. A. (2007). De taak van de schrijver. Het poëticale debat in de Nederlandse
literatuur 1968 – 1985. Den Bosch: Next Editions
-
Braembussche, A., van den. (1996). The Value of Art. A Philosophical Perspective.
In: Klamer, A. (redactie). The Value of Culture. Amsterdam: Amsterdam University
Press
-
Donker, B., Kammer, C. (30 maart 2011). Tafel van Zes: kunstsubsidies strenger.
Samenwerkende organisaties willen andere verhouding overheid en cultuursector.
Amsterdam / Den Haag / Rotterdam: NRC Handelsblad
-
Ministerie van OCW / Boekmanstudies. (2007). Cultuurbeleid in Nederland. Den
Haag / Amsterdam: Ministerie van OCW / Boekmanstudies
-
Spoormans, E.J.C. (maart / april 2011). Colleges 5 t/m 9 Media- en cultuurbeleid.
Gehoord op 3, 10, 17 en 24 februari 2011 op de Universiteit van Tilburg te Tilburg
-
Reijnders, F. (z.j.). Het soevereine kunstenaarschap. Kanttekeningen bij een mythe –
over Camiel van Winkels De mythe van het kunstenaarschap. Plaats en uitgever
onbekend
Download