HET PALEOZOICUM De “oudste” periode waarin het leven op Aarde tot ontwikkeling kwam. http://jan.ucc.nau.edu/~rcb7/globaltext.html geeft een volledig overzicht van hoe de aarde er uitzag de afgelopen miljoenen jaren Aarde in het Cambrium, 550 miljoen jaar geleden 62 De Aarde in het Cambrium (570 - 448,3 miljoen jaar geleden) Cambrium; Oercontinenten Het supercontinent Pannotia (Pannotië) (Noord- en Zuid-Amerika, Europa en Azië), dat tijdens het Vendian was ontstaan, brak gedurende het Cambrium uit elkaar. Een nieuwe oceaan ontstond, de Iapetus oceaan die tussen de nieuwe continenten Laurentia (NoordAmerika), Baltica (Europa) en Siberië lag. Tijdens het vroege Cambrium raakte Siberië, net als Laurentië en Baltica los van Pannotië en bleef het een zelfstandig paleocontinent tot de collisie met Kazachstanië tijdens het Carboon. Ongeveer 550 miljoen jaar geleden botste en versmolt het paleocontinent Oost-Gondwanaland (dat de tegenwoordige gebieden Australië, het oosten van Antarctica, oost en zuidelijk Afrika, China, India, Arabië en Zuidoost-Azië omvatte) met West-Gondwanaland (dat bestond uit het Guyanacraton (noord en west Brazilië en aangrenzende gebieden) en het West-Afrikaans Craton, dat bestond uit het huidige noordwesten van Afrika., waarbij het nieuwe continent Gondwanaland gevormd werd. Gondwana (Afrika, Antarctica, India en Australië), het supercontinent dat gedurende de PanAfrican orogeny was ontstaan, strekte zich uit van de Zuidpool tot aan de Evenaar en is daarmee het grootste continent gedurende deze tijd. Boven: Gondwana, Laurentia, Baltica en Siberia 500 miljoen jaar geleden. Aan het eind van het Cambrium waren de continenten die de huidige werelddelen zouden gaan vormen al min of meer gevormd. Noord- en Zuid-Amerika schoven omhoog, evenals Europa en Azië. Afrika, Antarctica, India en Australië vormden nog één geheel: het Gondwana-continent. De huidige continenten zijn voor dit schema "teruggereconstrueerd" en in verschillende kleuren weergegeven. De Aarde in het Ordovicium (448,3 - 443,7 miljoen jaar geleden) De Aarde in het Cambrium; Oercontinenten Aan het begin van het Ordovicium situeerde het merendeel van de landmassa's zich in het zuidelijk halfrond. Het gebied ten noorden van de tropen bestond vrijwel uitsluitend uit oceaan. Het paleocontinent Laurentië bevond zich rond de evenaar en omvatte onder meer Groenland, NoordAmerika en ook Schotland. Ten oosten ervan bevond zich het paleocontinent Siberia bestaande uit een deel van het huidige Siberië en ten zuidoosten Baltica met Scandinavië en het Europese deel van Rusland. Laurentië en Baltica waren van elkaar gescheiden door de Iapetusoceaan. Nog verder zuidwaarts bevond zich op het zuidelijke halfrond een groot paleocontinent, Gondwana. Hiervan werden stukken afgebroken, o.a. Avalonia (ZuidEngeland en Ierland), die snel in noordelijke richting dreven. Op dit mini-continent bevonden zich de landmassa's die tegenwoordig ZuidIerland, het Verenigd Koninkrijk en de Benelux vormen. Aan het einde van het Ordovicium begon een periode van bergvorming waardoor Laurentia en Baltica naar elkaar toe bewogen. Dit zorgde ervoor dat de Iapetusoceaan verdween. Ook Avalonia bewoog verder richting Baltica. Door de botsing tussen Baltica en Avalonia onderging de zuidrand van Baltica een grootschalige plooiing. De huidige Ardennen en de Schotse Hooglanden zijn in eerste instantie door deze plooiingsfase, die we kennen als de Caledonische orogenese, geplooid. Later kwam hier de Hercynische orogenese overheen. Laurentia (NAM), Baltica (Bal), Siberia (SIB) en Gondwana (Gon) werden gescheiden door de grote Panthalassic Oceaan. In de loop van het Ordovicium schoof Gondwana op in de richting van de Zuidpool. Rond de equatoriale wateren zetten zich grote hoeveelheden zout en leisteen af, terwijl rond de polen grote ijskappen verschenen. Van het Vroeg tot het Midden-Ordovicium bestond er op aarde een milder klimaat waarin het vrij warm was en de atmosfeer een hoge vochtigheid bezat. Tegen het eind van het Ordovicium kwam Gondwana op en rond de Zuidpool te liggen en werd vrijwel het hele zuidelijke deel van Gondwana door ijs bedekt. Er ontstonden forse gletsjers, waardoor de ondiepe zeeën droog vielen en het algemene zeeniveau drastisch terugliep. Avalonia of Avalonië is in de platentektoniek en paleogeografie een klein paleocontinent uit het Paleozoïcum. Avalonia is genoemd naar het Avalon Schiereiland in Newfoundland. Huidige plaatsen Aardkorst die ooit tot Avalonia behoorde vormt tegenwoordig een deel van de Europese en Noord-Amerikaanse plaat. In Europa vormt het onder andere de korst onder het noordelijkste deel van Frankrijk, de Benelux, Noord-Duitsland, Noordwest-Polen, Engeland, Wales, ZuidIerland, in de Karpaten en aan weerszijden van de Straat van Gibraltar. Gesteenten die op Avalonia zijn afgezet zijn onder andere te zien in de Ardennen of in Wales. Een tektonische eenheid waarin materiaal van Avalonia voorkomt is bijvoorbeeld het LondenBrabantmassief. Plaattektonische geschiedenis Avalonia brak aan het begin van het Cambrium (rond 540 Ma) af van Gondwana, een groot paleocontinent dat zich bij de zuidpool bevond. Daarna begon het naar het noorden te bewegen. De oceaan die tussen Avalonia en Baltica ontstond wordt de Rheïsche Oceaan genoemd, de oceaan ten noorden van Avalonia de Tornquist Oceaan. In het Late Ordovicium collideerde Avalonia op het continent Baltica, dat zelf al bezig was in het westen met Laurentia te collideren. Het samenkomen van de drie continenten, waarbij voor Avalonia maar een kleine rol was weggelegd, vormde in het Siluur (rond 400 Ma) de Caledonische orogenese 719 Het oudste weekdier zonder harde delen Mollusken (weekdieren) zijn al bekend vanaf het Cambrium. Nu blijkt dat er in het MiddenCambrium ook een mollusk voorkwam zonder kleppen. Het gaat om Odontogriphus omalus, een dier waarvan tot nu toe onduidelijk was hoe hij in het dierenrijk moest worden ingepast. De onduidelijke affiniteit met andere dieren was niet verwonderlijk, want er was tot voor kort slechts één exemplaar beschreven (1976) en dat ging om een slecht gepreserveerd exemplaar dat meer dan 60 jaar eerder was gevonden. Compleet exemplaar van Odonogriphus omalus. © Caron et al. 2006 Nature Medewerkers van het Royal Ontario Museum en van het Woods Hole Oceanographic Institution hebben nu echter vastgesteld dat het om een mollusk moet gaan. Ze konden dat doen aan de hand van 189, deels zeer goed geconserveerde, exemplaren die door medewerkers van het Museum gedurende 15 jaar zijn verzameld in de Burgess Shale. Dat is een pakket van 505 miljoen jaar oud (Midden-Cambrium) in British Columbia (Canada), dat tal van bijzondere fossielen herbergt, en dat daarom inmiddels door de UNESCO tot World Heritage Site (locatie van werelderfgoed) is geplaatst. Schematisch model van Odontogriphus. Gewijzigd naar © Caron et al. 2006 Nature De nieuwe exemplaren zijn tot 12 cm lang en 4 cm breed. Het sterk afgeplatte lichaam had een ovale vorm en bezat talrijke op kieuwen lijkende maar simpele structuren rondom een 'voet' aan de onderzijde van het dier. In tegenstelling tot recente mollusken had het dier geen schelpen, maar het blijkt wel een radula te hebben gehad. Dat is een gespecialiseerd hulpmiddel ten behoeve van het eten, dat ook alleen van mollusken bekend is. Het gaat daarbij om een apparaat dat bestaat uit korte rijen van kleine tandachtige elementjes. De radula van Odontogriphus omalus blijkt vrijwel identiek aan die van Wiwaxia corrugata, een ander fossiel uit de Burgess Shale, waarvan evenmin duidelijk was tot welke diergroep het behoorde (dit organisme is onlangs geïnterpreteerd als een borstelworm). Volgens deskundigen is het niet onmogelijk dat beide organismen afstammen van een gezamenlijke Precambrische voorouder, wellicht Kimberella. Dat zou de herkomst van de mollusken terugvoeren naar minimaal 560 miljoen jaar geleden. Taxonomische positie en voorkomen in de tijd van Odontogriphus. © Caron et al. 2006 Nature Artistieke impressie van Odontogriphus (lila) in zijn natuurlijke milieu De vondst van de talkrijke exemplaren van Odontogriphus maakt nu duidelijk dat het gaat om dieren die 'graasden' op de zeebodem (waarschijnlijk vormden een soort matten van microorganismen hun voedsel), en dat de mollusken al relatief ver ontwikkeld waren 18 miljoen jaar voordat de 'cambrische explosie' van dieren met harde bestanddelen plaatsvond. Toen eenmaal de zee vol met 'gepantserde' dieren zat, waren de dieren zonder schaal waarschijnlijk de gemakkelijkste prooi voor de mariene roofdieren van toen; dat zou hun spoedige uitsterven verklaren. Burgess Scale: Een overzicht van in 1999 in Zuid Engeland gevonden fossiel materiaal. Caloceras johnstoni SOWERBY Hettangien ST.AUDRIE'S BAY Psiloceras planorbis SOWERBY Hettangien WATCHET Caloceras johnstoni SOWERBY Hettangien WATCHET Caloceras johnstoni SOWERBY Hettangien WATCHET Caloceras johnstoni SOWERBY Hettangien WATCHET Schlotheimia sp. Schlotheimia sp. Psiloceras sp. Hettangien EAST QUANTOXHEAD Hettangien EAST QUANTOXHEAD Hettangien WATCHET Pentacrinites fossilis BLUMENBACH Boven-Sinemurien CHARMOUTH Pentacrinites fossilis BLUMENBACH Boven-Sinemurien CHARMOUTH Schalie met ammonietjes Acanthopleuroceras sp. Boven-Sinemurien CHARMOUTH Onder-Pliensbachien SEATOWN Amberleya subimbricata ORBIGNY Onder-Pliensbachien SEATOWN Nannobelus acutus MILLER Onder-Pliensbachien SEATOWN Tropidoceras sp. Acanthopleuroceras sp. Onbekend Liparoceras sp. Onder-Pliensbachien SEATOWN Onder-Pliensbachien SEATOWN Versteend hout met boorgangen Boven-Sinemurien CHARMOUTH Onder-Pliensbachien SEATOWN Onder-Pliensbachien SEATOWN Schalie met ammonietjes QUENSTEDT Boven-Sinemurien CHARMOUTH Crucibiloceras cf desinodulum QUENSTEDT Crucibiloceras sp. venter Boven-Sinemurien CHARMOUTH Ammonieten Boven-Sinemurien CHARMOUTH Uptonia sp. Ammonieten en bivalven Boven-Sinemurien CHARMOUTH Androgynoceras Crucibiloceras sp. kern QUENSTEDT Boven-Sinemurien CHARMOUTH Onbekend Ammonieten Oxytoma sp. Boven-Sinemurien CHARMOUTH Boven-Sinemurien CHARMOUTH Androgynoceras Tragophylloceras sp. Boven-Sinemurien CHARMOUTH kern Onder-Pliensbachien CHARMOUTH lataecosta SOWERBY lataecosta Onder-Pliensbachien SOWERBY CHARMOUTH Onder-Pliensbachien CHARMOUTH Boven-Pliensbachien CHARMOUTH Tragophylloceras sp. Boven-Pliensbachien CHARMOUTH Hildoceras bifrons BRUGUIÈRE Midden-Toarcien SEATOWN Hildoceras bifrons BRUGUIÈRE Midden-Toarcien SEATOWN Harpoceras falcifer SOWERBY Onder-Toarcien SEATOWN Hildaites sp. Chladocrinus sp. Protocardia sp. Zeeleliestengeltje Onder-Toarcien SEATOWN Boven-Pliensbachien SEATOWN Boven-Pliensbachien SEATOWN Boven-Pliensbachien SEATOWN Zeelelie e.a. Boven-Pliensbachien SEATOWN Amaltheus margaritatus DE MONTFORT Boven-Pliensbachien SEATOWN Afgerolde steen vol fossielen EYPE MOUTH Parkinsonia sp. Boven Bajocien BURTON BRADSTOCK venter ribben Parkinsonia parkinsoni SOWERBY Boven Bajocien BURTON BRADSTOCK Sonninia fissilobata WAAGEN Onder Bajocien BURTON BRADSTOCK Sonninia sp. venter Graphoceras concavum SOWERBY Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Ludwigia sp. Onder Bajocien BURTON BRADSTOCK Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Ludwigia sp. Ludwigia sp. Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Leioceras sp. venter Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Ludwigia murchisonae SOWERBY Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Leioceras sp. Serpula sulcata SOWERBY Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Ludwigia sp. Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Boven Aalenien BURTON BRADSTOCK Siluur (443,7 - 409 miljoen jaar geleden) Het derde tijdvak van het Paleozoïcum is het Siluur. Dit tijdvak duurde ca. 30 miljoen jaar: van 439 tot 409 miljoen jaar geleden. rechts: Grafische voorstelling van de laatste 570 miljoen jaar. 1 Cambrium 2 Ordovicium 3 Siluur 4 Devoon 5 Carboon 6 Perm 7 Tertiar 8 Kwartair In het Siluur stabiliseerde zich het Aardse klimaat. De snelle veranderingen uit het verleden zien we niet meer terug. In dit tijdvak heerste er op aarde een warm klimaat. Eén van de consequenties was het smelten van de ijskap waardoor opnieuw de zeespiegel ging stijgen. Het hoge zeeniveau en de warme ondiepe continentale zeeën droegen bij aan een gastvrije leefomgeving voor allerlei soorten zeedieren. Brachiopoda (Armpotigen) (tweekleppige schelpdieren) waren de meest voorkomende schaal organismen. Zij maakten 80% uit van het zeeleven. Daarnaast werden de zeeën bevolkt door Weekdieren (waaronder de Mosselachtigen en Inktvisachtigen), Stekelhuidigen (waaronder de Blastoidea) en Kaakloze vissen, die al in het voorgaande tijdvak (Ordovicium) ontstaan waren. De Trilobieten namen tijdens het Siluur in aantal af. Kaakloze vissen Links: Pterygotus was een reusachtige zeeschorpio en van 2,3 meter lang Armpotigen (Brachiopoda) Inktvisachtigen Overal verschijnen Koraalriffen en Vissen. De zoetwatervis doet haar intrede en gedurende het Siluur verschijnen de eerste vissen met kaak (Kaakmondigen). Dankzij deze kaken waren zij veel beter in staat om jacht te maken op prooidieren. Uit deze groep ontwikkelden zich de Straalvinnigen (Actinoptergiae). Zij hoefden hun voedsel niet meer van de bodem te halen. Zij leerden goed te zwemmen en kregen vinnen. De Straalvinnigen evolueerden in het Siluur tot de Kraakbeenvissen, zoals de haaien en roggen) en de Beenvissen. Omstreeks 430 miljoen jaar geleden ontwikkelden zich uit de Geleedpotigen, de Spinachtigen, Duizendpoten, waartoe de Mosselkreeften (Ostrocoda), Waterschorpioenen en Zeeschorpioenen behoren en de Insecten. Rechts: Fossielen van zeeschorpioenen in Silurische gesteente Enkele Spinachtigen en Duizendpoten waagden zich als eerste dieren op het land. Door de toename van ozon in de atmosfeer door fotosynthetische waterplanten werden zij beschermd tegen de ultraviolette straling. Voor hun voedsel waren deze dieren aangewezen op andere dieren. De Insecten, die zich hadden ontwikkeld uit een Duizendpootachtige voorouder, leken veel op het hedendaagse Zilvervisje en bezaten nog geen vleugels. Een mooie verzameling fossielen-foto’s uit Kentucky: http://www.uky.edu/OtherOrgs/KPS/pages/fossilphoto.html Devoon (409 - 363 miljoen jaar geleden) De naam Devoon, het vierde tijdvak van het Paleozoïcum, is afgeleid van Devon, een streek in Zuid-Engeland. Het leven op aarde werd gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan ongewervelde dieren en vissen. Overal in de ondiepe wateren vormden zich uitgestrekte koraalbedden. De Vissen floreerden er en er ontstond een grote verscheidenheid aan soorten en families. Door deze explosieve groei wordt het Devoon ook wel de Era de Vissen genoemd. Aan het begin van het Devoon, meer dan 400 miljoen jaar geleden ontwikkelden zich uit de Rhipidistia (suborde van de Kwastvinnige vissen), die zich hadden gewaagd op het land de oudste Tetrapoden (vierpotige gewervelde dieren). 1 Cambrium 2 Ordovicium 3 Siluur 4 Devoon Grafische 5 Carboon voorstelling van 6 Perm de laatste 570 7 Tertiar miljoen jaar. 8 Kwartair In de zeeën beleefden de Armpotigen een bloeiperiode. Daarnaast werden de zeeën bewoond door Ammonieten, Stekelhuidigen, Neteldieren (Koralen en Zee-Anemonen). Op het land leefden Spinachtigen. Uit de Geleedpotigen ontstonden de eerste vleugelloze Insecten en Duizendpoten. Uit de Beenvissen ontwikkelden zich de Kwastvinnige vissen, de Pantservissen en de Longvissen. Boven: De Dunkleosteus was een grote pantservis van 6 meter lengte uit het Laat Devoon. Het dier leefde in de binnenwateren van Noord-Amerika. Boven:Xenacanthus Maar niet alleen in de zee ontstond een grote verscheidenheid aan leven. Het land werd op grote schaal veroverd door planten. Deze snelle verschijning van planten wordt Devonian Explosion genoemd. http://207.150.180.135/Devonian#Devonian_fauna Gewervelde dieren (vertebraten) Vissen Kaakloze Vissen (Agnatha) Kaakmondigen (Gnathostomata). Straalvinnigen (Actinoptergiae) Kraakbeenvissen (Chondrichtyes) Haaien en roggen Beenvissen (Osteichthyes). Kwastvinnige vissen (Crossopterygiae) Kwastsnoeken en Steurachtigen (Palaeopterygae) Moderne vissen (Neopterygae) Pantservissen, Longvissen (Dipnoi) en Rhipidistia. Tetrapoden (Dieren met vier ledematen en longen: Amfibieën, Reptielen, Vogels en Zoogdieren) Amnioten (Dieren waarbij de eieren in het lichaam van het vrouwtje bevrucht worden en zich een dan in een waterdicht membraam ontwikkelen, de amnion genoemd): Reptielen, Vogels en Zoogdieren) Tijdens het Devoon ontstonden er opnieuw grote gletsjers met als resultaat dat de zeespiegel drastisch zakte. Dit werd veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden. Door de grote explosie van plantenleven werd het wereldklimaat beïnvloed, samen met de meteorietinslag die rond die periode plaatsvond. Riffen verdwenen geheel en veel Brachiopoden, Koraaldieren, Vissen (bijna alle Kaaklozen), plankton en nekton als ook de Trilobieten werden getroffen. De in de tropische oceanen levende groepen kregen de hardste klappen. Tegelijkertijd veroorzaakte de klimaatverandering een migratie naar het land. Tegen het eind van het Devoon kropen de eerste gewervelde dieren (Tetrapoden) aan land ( Labyrinthodontia of Stegocephalia) Labyrinthodontia of Stegocephalia Aan het begin van het Devoon, meer dan 400 miljoen jaar geleden ontwikkelden zich uit de Rhipidistia (suborde van de Kwastvinnige vissen), die zich hadden gewaagd op het land de oudste Tetrapoden (= vierpotige gewervelde dieren). Zij leefden in plassen die 's zomers vaak droogvielen. Misschien probeerden zij om zo van de ene plas naar de andere te komen. Hun nakomelingen leerden buiten water in leven te blijven en kregen longen om mee te ademen en poten om zich te verplaatsen. Zij leefden van de insecten die vaak in enorme zwermen bij het water te vinden waren. Zij moesten wel dicht in de buurt van water blijven om daarin hun eieren te kunnen leggen. Hieruit ontstonden aan het eind van het Devoon de Tetrapoden. In de 50-100 miljoen jaar daarna verspreidden de Amfibieën in vele soorten zich over de wereld. De oudste Amfibieën, bekend uit het Laat-Devoon op Groenland, behoren tot de orde Ichthyostegalia, die tezamen met andere groepen viervoetige amfibieën tezamen zijn gebracht in de subklasse Labyrinthodontia of Stegocephalia. Boven: De Hynerpeton bassetti is een van de oudst bekende amfibieën en leefde ca. 363 miljoen jaar geleden in Noord-Amerika (Pennsylvania). Het dier was ca. 1 meter lang en bezat sterke ledematen. Vooral de voorste poten waren sterk ontwikkeld en dienden mogelijk om de kop boven het wateroppervlak te kunnen brengen. Het dier bezat waarschijnlijk longen en geen kieuwen. Het kunnen verlaten van het water was waarschijnlijk een groot voordeel, gezien de aanwezigheid in het water van grote vissen en ongewervelde dieren die op dit dier jaagden. Tot de Labyrinthodonti a (Stegocephalia) behoorde ook de Acanthostega gunnari, een salamanderachti ge diertje, dat als een van de eerste soorten vier poten had en kon leven op het land, maar uit de fossielen blijkt ook, dat het visachtige kieuwen had. Waarschijnlijk bracht dit overgangsdier het grootste deel van zijn tijd nog in water door. Deze vondst ondersteunt de hypothese dat de karakteristieke ontwikkeling van ledematen - met tenen en vingers - in eerste instantie bij waterdieren ontstond. Pas later in de evolutie zou blijken dat die structuren ook op het droge van pas zouden komen. De oudste fossielen van dit diertje werden gevonden in Groenland. Tot de Labyrinthopdontia behoorden de Lepospondyli, de voorouders van de latere salamanders (Urodela) en de Batracchiomorpha, een zeer diverse groep, waaruit zich weer later de kikkers en padden (Anura) ontwikkelden. Qua uiterlijk leken deze dieren echter het meest op de tegenwoordige krokodillen. Uit de Labyrinthodontia ontwikkelden zich de Anthracosauria, de voorouders van de latere Reptielen, Vogels en Zoogdieren (Amniota). Tot de vroege Tetrapoden behoorden ook de Eogyrinus en de Diplovertebron. De eerste, op het plaatje zwemmend door de stroom, was een van de grootste destijds levende amfibieën. De tweede, zittend aan de oever, was een salamanderachtig dier. Carboon 362,5 - 290 miljoen jaar geleden http://www.biologie.uni-hamburg.de/b-online/library/steur/lezingen.html Naamgeving De naam voor het Carboon is afgeleid van carbon (=steenkool) vanwege de uitgestrekte voorkomens van steenkool in West-Europa, dit steenkool is het fossiele residu van vele miljoenen samengeperste planten en bomen resten, lagen van wel tientallen meters dikte. Flora Er is geen ander tijdvak in de geologische geschiedenis van de aarde geweest dat zo rijk was aan soorten en hoeveelheden plantaardige entiteiten als het Carboon, in een gebied dat de hele wereld omspande (alle continenten zaten nog net aan elkaar vast). Van kust tot kust was dit supercontinent met wouden begroeid, afgewisseld met enorme mangrove doorsneden door riviertjes en drooggevallen eilandjes, het klimaat op dit continent was vergelijkbaar met dat van de huidige Amazone - nat, warm en veel regen. Enkele plantensoorten waren: Calamites, Cordaïtes, Lepidodendron, Sigillaria, en vele anderen, zie lijst van plantensoorten uit het Carboon. Fauna Kenmerkend voor het Carboon is de verspreiding van vissen (al sinds het Siluur) in de zee, en de amfibieën op het land. Van de laatste groep verschenen soorten tot 4,50 m lengte. De uitgestrekte wouden kenden voor huidige begrippen erg grote versies van spinnen, schorpioenen, libellen en andere geleedpotigen. In het Carboon vinden de reptielen hun oudste leden. Het waren de eerste dieren die volledig op het land leefden en niet meer naar het water terugkeerden om hun eieren te leggen (zoals amfibieën). West-Europa Het Carboon in Nederland, België, Groot-Brittannië en Duitsland, een gebied dat zich destijds rond de evenaar bevond, wordt gekenmerkt door mangrove vegetatie en rivierdelta's. Door de hoge concentratie CO2 in de atmosfeer was er uitgestrekte plantengroei mogelijk. Op plekken waar niet genoeg circulatie van water was, is eerst veen ontstaan, wat later is verworden tot steenkool. Doordat deze steenkool begraven werd en daardoor verhit, ontstond aardgas. Van het totale Carboon is deze veenvorming echter maar 5 procent geweest. Grote delen van de Carboon-bekkens werden opgevuld door voornamelijk deltaïsche afzettingen. Paleogeografie Rond 275 miljoen jaar geleden was naast Gondwana gedurende 200 miljoen jaar uit vele losse kratons één kraton ontstaan: Laurazië. Uit deze twee continenten ontstond na de continentcollisie (die bekend staat als de Hercynische of Variscische orogenese) het supercontinent Pangea. De naam van dit tijdperk betekent letterlijk "steenkool". Steenkool is ontstaan uit de dikke lagen veen die tijdens de laatste 33 miljoen jaar van het Carboon gevormd zijn. Deze veenlagen ontstonden in uitgestrekte tropische moerassen: Zuid-Limburg lag toen ongeveer op de plaats waar nu Suriname ligt. De verdeling van land en zee en de plaats van de continenten was toen heel anders dan nu! Kenmerkende planten in de Carboon-moerassen waren Zegel- en Schubbomen, Paardestaarten en Varens. Op drogere delen kwamen de voorlopers van onze naaldbomen voor. http://www.xs4all.nl/~steurh/ is een erg fijne site over fossiele planten Uitstekende site over fossiele planten: http://www.xs4all.nl/~steurh/ Perm Era Tijd Periode Subperiode geleden (Ma) 199,6 251,0 Mesozoïcum Trias Zechstein 251,0 270,6 Rotliegend 270,6 286,0 Perm Paleozoïcum Carboon 286,0 359,2 Naamgeving Het tijdvak is genoemd naar de Russische stad Perm, waarvandaan de Schotse geoloog Sir Roderick Impey Murchison (1792 - 1871) zijn expeditie naar de Oeral ondernam aan de hand waarvan hij het tijdvak vaststelde. Fauna Het tijdvak is het hoogtij van de Synapsiden, die tak van de Amniota die de voorouders van de zoogdieren vormt. Het tijdvak werd afgesloten door de grote massa-extinctie, de grootste in de aardse geschiedenis, wellicht veroorzaakt door de inslag van een meteoriet. De mogelijke inslagkrater van deze inslag, de Bedout-krater, is pas recent ontdekt en ligt enkele honderden kilometers van de Australische kust. Een andere theorie stelt dat enorme basaltuitvloeiingen in Siberië bijgedragen hebben aan de ongekend grote massa-extinctie, die 99% van al het leven uitroeide. Klimaat Men is veel te weten gekomen over het klimaat zoals dat tijdens het Perm geheerst moet hebben op basis van onderzoek naar gesteenten en fossielen. Op veel plaatsen over de gehele oppervlakte van Gondwana zijn tillieten gevonden. Een tilliet is een verhard morenesediment. Het vóórkomen van tillieten wijst waarschijnlijk op een bestaande bedekking met gletsjers. Op andere plaatsen zijn afwisselend tillieten en interglaciale afzettingen gevonden. In het oosten van het hedendaagse Zuid-Amerika zijn er sporen achtergelaten door het ijs in het Perm. Deze sporen lopen van oost naar west, wat er op zou wijzen dat er beweging van het ijs op Gondwana, destijds situerend rond de polen, heeft plaatsgevonden. Zechstein Aanwijzingen voor grote inslag op grens Perm/Trias Er zijn aanwijzingen gevonden dat de grens tussen Perm en Trias (die ook de grens vormt tussen het Paleozoïcum en het Mesozoïcum, 251 miljoen jaar geleden) net als de grens tussen Krijt en Paleoceen (die ook de grens vormt tussen Mesozoïcum en Tertiair, 64 miljoen jaar geleden) veroorzaakt werd door de inslag van een grote meteoriet. Op de grens tussen Perm en Trias stierven nog meer soorten uit dan op de K/T-grens: ongeveer 80% van de soorten op het land en ongeveer 90% van de soorten in zee verdwenen bij deze massauitsterving van de aardbodem. DOOR HOGE DRUK OPGESMOLTEN PLAGIOKLAASKRISTAL VAN RUIM 3 KM DIEP De aanwijzingen voor een grote inslag op de P/T-grens zijn in veel opzichten vergelijkbaar met de inmiddels overbekende aanwijzingen voor zo’n inslag op de K/T-grens. In het laatste geval werd, in 1994, dankzij satellietbeelden een enorme (inslag)krater ontdekt op (of liever: onder) het Mexicaanse schiereiland Yucatán; die krater was inmiddels door kilometers dikke pakketten jongere sedimenten bedekt. Nu is een soortgelijke krater, ook onder kilometersdikke sedimentpakketten, ontdekt in de zee ten noordwesten van Australië. Ter plaatse bestaat een verhoogde zeebodem, die bekend staat als de 'Bedout Hoogte', en waarvan al eerder werd geopperd dat die met een inslag te maken kon hebben. Zwaartekrachtmetingen hebben nu aangetoond dat het mogelijk gaat om een inslagkrater met een doorsnede van zo’n 200 km. De vage kratervorm is echter niet de belangrijkste aanwijzing. In een boorkern die al jaren geleden ter plaatse door een oliemaatschappij werd opgehaald troffen onderzoekers een type kwarts aan dat alleen bij uitzonderlijk hoge druk (zoals die kan bestaan bij een grote inslag) kan ontstaan. Hoewel er ook twijfel aan die interpretatie bestaat (sommige deskundigen menen dat deze vorm van kwarts ook bij extreme vulkanische processen kan ontstaan), is het echter een sterke aanwijzing. Maar er is meer: op het vasteland van Australië en op Antarctica (dat ten tijde van de gebeurtenis direct aan Australië grensde), is in lagen van dezelfde ouderdom ook dit type kwarts aangetroffen, dat daar terecht moet zijn gekomen toen bij de inslag grote hoeveelheden materiaal hoog in de atmosfeer werden geworpen. Voorlopige schattingen geven aan dat de meteoriet (als het een meteoriet was ...) ongeveer net zo groot moet zijn geweest als de meteoriet die de aarde op de K/T-grens trof: een diameter van ca. 10 km. Het moet echter wel een ander type hemellichaam zijn geweest. De K/T-grens wordt immers bijna overal ter wereld gekenmerkt door een laagje met een sterk verhoogde concentratie aan het metaal iridium, dat in sommige meteorieten veel rijker voorhanden is dan op aarde het geval is. Een dergelijk iridiumlaagje is van de P/T-grens echter niet bekend. Wel zijn er merkwaardige koolstofmoleculen van bekend (fullerenen, bekend als de voetbalvormige 'bucky ball', waarvan eveneens bekend is dat die in sommige hemellichamen relatief veel voorkomen (terwijl ze op aarde zeldzaam zijn). Over de oorzaak van de massauitsterving op de K/T-grens wordt nog volop gediscussieerd. Sommige onderzoekers denken aan een direct gevolg van de inslag (zie het voorgaande artikel van Geonieuws), maar anderen wijzen op de mogelijk rampzalige gevolgen van de enorme uitvloeiingen van lava in India, waardoor honderdduizenden vierkante kilometers met dikke basaltpakketten werden bedekt. Merkwaardig genoeg bestaat er op de P/T-grens een vergelijkbaar verschijnsel: in Siberië vond toen eenzelfde, gigantische uitvloeiing van basalt plaats. Wellicht hebben grote inslagen zo’n invloed op de aarde dat daardoor zulke uitbarstingen van spleetvulkanisme (waarbij honderdduizenden kubieke kilometers basalt uitvloeien) kunnen ontstaan. Pangea Pangea (verouderde spellingswijze Pangaea) is het paleocontinent dat bestond tijdens het einde van het Perm en het Trias, 250 tot 210 miljoen jaar (Ma) geleden, waaruit alle huidige continenten ontstaan zijn. Pangea werd omgeven door één oceaan, de Panthalassa. Pangea was één grote landmassa die op den duur door de platentektoniek opgebroken werd. Algemeen wordt aangenomen dat Pangea niet het eerste supercontinent was dat opbrak. Het supercontinent Rodinië zou ongeveer 1 miljard jaar geleden gevormd zijn, en 600 miljoen jaar geleden begonnen zijn uiteen te vallen. Uiteindelijk werd uit deze losse paleocontinenten Pangea gevormd, dit gebeurde tijdens de Hercynische orogenese. Veel gebergten die bij de vorming van Pangea gevormd werden bestaan nog steeds, voorbeelden hiervan zijn de Oeral en de Appalachen. De mantel is vandaag de dag nog steeds heet op de plaats waar Pangea lag en drukt de aardkorst daar omhoog. Het gevolg is dat Afrika enkele tientallen meters hoger ligt dan de overige continenten. Gedurende de Jura begon Pangea uiteen te vallen. Allereerst vormde zich een driearmige rift tussen wat de continenten Afrika, Zuid-Amerika en Noord-Amerika zouden worden. Door vulkanische activiteit ontstond een bekken dat later de Atlantische Oceaan zou worden. Pangea werd eerst in twee paleocontinenten gesplitst, Laurazië en Gondwana (Zuid-Amerika bleef nog enige tijd onderdeel van Gondwana). Daarna splitsen beide paleocontinenten zich verder tot de continenten van vandaag de dag. Door de enorme landmassa die Pangea besloeg was het binnenland geheel omsloten door bergketens en volkomen afgesloten van de Panthalassa. Een groot deel van het continent was dan ook bedekt met een superwoestijn waar nauwelijks leven voorkwam. Met het opbreken van Pangaea werden veel van deze gebieden weer leefbaarder en nam de biodiversiteit toe. Pangea volgens het creationisme Volgens creationisten viel het openbreken van Pangea samen met de catastrofes tijdens de zondvloed. De bijbel noemt namelijk eveneens dat tijdens de zondvloed 'de aardkorst openbrak'. Volgens deze mensen dreven de continenten in het begin zeer snel uit elkaar. De verplaatsing die wij vandaag de dag meten (1-15 centimeter per jaar) zou de laatste beweging zijn van de duw die het tijdens de zondvloed kreeg. Duidelijk te zien (de roodachtige kleuren) is het Canadese Schild dat de oudste gesteentelagen van Noord-Amerika vormt. Tot zover. Ga door bij het Mesozoicum!