Introductie op de brief aan de Romeinen

advertisement
Introductie op de brief aan de Romeinen.
A: De historische achtergrond van de brief aan de Romeinen.
Rom.1:1+7 Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om
het evangelie van God te verkondigen dat al bij monde van Zijn profeten in de heilige
geschriften is beloofd: ...... Aan allen in Rome, geliefden van God, geroepen om Zijn heiligen
te zijn. Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen is het meest opmerkelijke document dat
bewaard is gebleven uit de Grieks-Romeinse tijd, want van de ongeveer 14.000 bewaard
gebleven brieven uit die tijd is deze brief de langste van allemaal met meer dan 7000
woorden. Wanneer men in die tijd brieven schreef, probeerde men de brief altijd zo kort
mogelijk te houden vanwege de kostbaarheid van het perkament waarop men schreef. Maar
Paulus heeft alleen al vanuit literair oogpunt een meesterstuk geschreven vanwege de lengte
van de brief, afgezien nog van de geestelijke inhoud van de brief. In feite heeft hij deze brief
niet zelf geschreven, want het was een zekere Tertius die de brief voor Paulus opgeschreven
heeft (16:22). Wie deze Tertius was, weten we niet, maar uit deze tekst blijkt wel dat hij een
volgeling van Jezus Christus was; hij heeft in ieder geval in het schrijven van de brief als een
secretaris van Paulus gefunctioneerd. Maar Paulus was degene die de inhoud van de brief
dicteerde, en als zodanig was ook hij de schrijver.
Paulus schreef de brief vanuit de stad Korinte, een stad in de landstreek Achaje, wat nu het
zuidelijke deel van Griekenland is; in 16:1 spreekt hij namelijk over de gemeente in de stad
Kenchreeën, en dat was de oostelijke haven van Korinte (Hand.18:18) aan de Saronische
Golf (Golf van Egina) in de Egeïsche Zee. Hij schreef deze brief in Griekenland tijdens zijn
derde zendingsreis in het jaar 55 na Chr. ten tijde van Hand.20:2b-3; in deze tijd schreef hij
ook zijn brief aan zijn mede-apostel Titus. Paulus was volgens Rom.15:23 klaar met zijn
werk in Griekenland, want Illyrië ligt in het noorden van Griekenland (15:19). In Hand.20:2
eindigde zijn derde zendingsreis en begon hij zijn aandacht naar het westen te richten, d.w.z.
naar Spanje met Rome als tussenstop (15:24+28). Maar eerst wilde hij nog naar Jeruzalem
om een geldinzameling van de christelijke gemeenten in Macedonië en Achaje naar de arme
gelovigen in Jeruzalem te brengen (15:25-27); deze geldinzameling wordt ook in 2Kor.8:4
genoemd, en was de vervulling van zijn belofte in Gal.2:10.
B: Het motief van Paulus voor het schrijven van deze brief.
Waarom schreef Paulus zijn brief aan de christelijke gemeente in Rome, terwijl hij zelf niet de
gemeente had gesticht en ook nog nooit in de stad geweest was? Maar wel had hij tijdens
zijn derde zendingsreis een groot verlangen gekregen om eerst naar Jeruzalem te gaan en
vervolgens naar Rome (Hand.19:21). Maar de gemeente in Rome was al gesticht voordat
Paulus zelf tot geloof gekomen was, want op de pinksterdag in Hand.2 waren er ook Joden
uit Rome aanwezig, die zagen hoe de Heilige Geest uitgestort werd over de apostelen en de
120 mensen die bij hen aanwezig waren in de bovenzaal (Hand.2:10). En door wie deze
christelijke gemeente in Rome gesticht is, is niet met zekerheid te zeggen, maar het is zeer
waarschijnlijk dat op de pinksterdag ook Joden uit Rome behoorden tot de 3000 Joden die
op die dag tot geloof kwamen (Hand.2:41). En van hen zullen er enkelen of zelfs meerderen
geweest zijn die teruggekeerd zijn naar Rome om daar een Messiaans-Joodse gemeente te
stichten. Dus Paulus was zeker niet de apostel van de gemeente te Rome, maar waarom
schreef hij dan zijn brief aan deze gemeente?
Nu wordt heel vaak door theologen de brief aan de Romeinen gezien als een apostolisch
overzicht van het volledige evangelie van Jezus Christus, waarbij dan hoofdstuk 9-11 over
het volk Israël als een soort intermezzo wordt gezien. Maar dit standpunt is moeilijk vast te
houden, omdat er bepaalde belangrijke zaken over het christelijk geloof niet door Paulus
worden genoemd, zoals de wedergeboorte, de doop in de Heilige Geest, en veel zaken met
betrekking tot de tweede komst van Jezus. Hoewel Paulus wel een globaal overzicht van het
evangelie geeft, behandelt hij niet uitvoerig alle noodzakelijke details van het geloof, want dat
was ook niet het hoofddoel van zijn schrijven. Hij was namelijk van plan om zelf naar Rome
1
te gaan, omdat hij ernaar verlangde de gelovigen te ontmoeten en om de gemeente te
versterken in het geloof. Hij had namelijk veel goede berichten over de gemeente in Rome te
horen gekregen, want in de hele toenmalige wereld werd gesproken over het geloof van de
christenen te Rome. En er geen geen dag voorbij of Paulus bad met aandrang voor deze
gemeente in de hoop dat hij zelf nog eens de gelegenheid zou krijgen om naar Rome toe te
gaan.
Rom.1:8-15 Allereerst dank ik door Jezus Christus mijn God voor u allen, omdat er in de hele
wereld over uw geloof gesproken wordt. God, die ik door de verkondiging van het evangelie
over Zijn Zoon vol overgave dien, is mijn getuige dat ik u onophoudelijk in mijn gebeden
noem. En altijd vraag ik dan of God mij de gelegenheid wil geven eindelijk naar u toe te
komen. Want ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave,
om u te sterken, of liever, om door elkaar bemoedigd te worden: ik door uw geloof en u door
het mijne. U moest eens weten, broeders en zusters, hoe vaak ik me heb voorgenomen naar
u toe te komen, om net als bij de andere volken ook bij u vruchtbaar werk te doen. Maar ik
was tot nu toe steeds verhinderd. Ik sta ten dienste van alle volken: van beschaafde en niet
beschaafde, geletterde en ongeletterde, en daarom is het mijn wens het evangelie ook aan u
in Rome te verkondigen.
In vers 15 zegt Paulus duidelijk dat het zijn wens is om ook aan de gelovigen in Rome het
evangelie te verkondigen, m.a.w. dat doet hij niet uitgebreid in zijn brief; zijn brief is slechts
een uittreksel van het evangelie, maar hij wil zelf in de gemeente te Rome uitvoerig verslag
doen van zijn boodschap. Paulus ervaart echter dat hij gedwarsboomd wordt in zijn plannen
om naar Rome te gaan, want hij heeft een groot verlangen om te gaan (15:23); hij voelt
echter dat satan zijn plannen dwarsboomt (1Tess.2:18). Maar niet veel later zal de Heer Zelf
hem bemoedigen in zijn plannen om naar Rome te gaan.
Hand.23:11 Die nacht kwam de Heer bij Paulus en zei: Houd moed! Want zoals je in
Jeruzalem getuigenis van Mij hebt afgelegd, zo moet je ook in Rome van Mij getuigen.
Maar als Paulus van plan was om zelf naar Rome te gaan om daar uitgebreid het evangelie
te verkondigen, waarom schreef hij dan een brief die literair gezien verreweg de langste brief
uit die tijd was, wat een enorme inspanning vroeg en kostbaar was? De werkelijke reden
waarom hij deze brief schreef, ligt niet direct voor de hand in de Bijbel, maar we hebben wel
enkele aanknopingspunten. De christelijke gemeente werd gesticht door Messiaanse Joden
die op de pinksterdag tot geloof in Jezus waren gekomen, en daarna waren teruggekeerd om
in Rome een Messiaanse gemeente te stichten. Deze gemeente bestond dus oorspronkelijk
alleen uit Joden die tot geloof waren gekomen, maar na verloop van tijd kwamen er ook
mensen uit de heidenen tot geloof. Want de verkondiging van het evangelie aan de heidenen
begon met de prediking van Petrus tot Cornelius (Hand.10), maar begon pas echt gestalte te
krijgen toen in Antiochië het evangelie ook aan de Griekse bevolking verkondigd werd, en er
veel heidenen tot geloof in Jezus kwamen (Hand.11:19-21). Dat kon gebeuren omdat Petrus
vlak daarvoor zijn verkondiging aan Cornelius had verdedigd voor het voltallige leiderschap
van de Joodse gelovigen in Jeruzalem (Hand.11:1-18).
Er vond echter een dramatische gebeurtenis in Rome plaats die ook grote gevolgen voor de
Joods-christelijke gemeente had. De Romeinse keizer Claudius (41-54 na Chr.) had op een
gegeven moment aan alle Joden in de stad Rome het bevel gegeven om de stad te verlaten
vanwege het politieke en economische geharrewar dat zij teweegbrachten (Hand.18:2). Ook
de Messiaanse Joden moesten de stad verlaten, waardoor de gemeente te Rome beroofd
werd van haar oorspronkelijke leiderschap. Er bleven alleen gelovigen uit de heidenen over
om de gemeente geestelijk in goede banen te leiden, en daardoor verloor de gemeente iets
van haar oorspronkelijke Joodse identiteit. Een voorbeeld daarvan zijn Priscilla en Aquila, die
vanuit Rome naar Korinte waren verhuisd (Hand.18:2), maar later weer terugkeerden naar
de stad (Rom.16:3-4). Tijdens de regering van keizer Nero (54-68 na Chr.) werd het Joden
weer toegestaan om terug te keren naar de stad, en keerden ook Messiaanse Joden weer
terug. Logischerwijs zochten zij weer naar hun plaats in de gemeente, maar de gelovigen uit
de heidenen waren niet van plan om hun positie zomaar weer af te staan aan de Messiaanse
Joden. Dit gaf grote spanningen in de gemeente, en met zijn brief aan de gemeente in Rome
probeerde Paulus deze spanning te verminderen. Dat betekent dat hoofdstuk 9-11 van de
2
brief geen ingeschoven intermezzo zijn, maar juist het hoofdthema van de hele brief, want in
deze hoofdstukken legt Paulus de unieke positie van de Joden uit, zodat de gelovigen uit de
heidenen hen zullen leren waarderen.
C: De voorrang die de Joden hebben op de heidenen.
Jes.49:5-6 Toen sprak de HEER, die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot Zijn
dienaar om Jakob naar Hem terug te brengen, om Israël rond Hem te verzamelen, dat ik
aanzien zou genieten bij de HEER en dat mijn God mijn sterkte zou zijn. Hij zei: Dat je Mijn
dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te
brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de
redding die Ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.
Jes.49:1-7 is de eerste van drie profetieën over de lijdende Dienaar van de Heer; de tweede
staat in Jes.50:4-9, en de derde staat in Jes.52:13-53:12. In deze eerste profetie heeft Jezus
in vers 5 de bediening van Zijn Vader gekregen om Jakob naar Hem terug te brengen, om
Israël rond Hem te verzamelen. Maar dat is volgens vers 6 nog maar het begin, want de
Vader zal Jezus maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding van God tot aan de
einden van de aarde zal reiken. Wat echter wel duidelijk wordt uit de roeping van Jezus, is
dat het Zijn eerste taak was om het volk Israël tot God terug te brengen, en Jezus heeft als
Mens dit aspect van Zijn taak bijzonder serieus genomen. Want Jezus trok rond in Galilea,
gaf onderricht in de Joodse synagogen, verkondigde het evangelie van het koninkrijk en
genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk (Matt.4:23). En hoewel allerlei mensen uit
de omringende landen ook naar Hem toekwamen (Matt.4:24-25), gaf Hij later aan Zijn
apostelen de opdracht om het evangelie uitsluitend aan de verloren schapen van het volk
Israël te verkondigen (Matt.10:5-6).
Jezus wees mensen uit de heidense volken op geen enkele wijze af, maar Hij hield hen wel
voor dat het evangelie eerst voor het Joodse volk bestemd was (Matt.15:24). Toen heidenen
bij Jezus kwamen en genezen werden van allerlei kwalen en gebondenheden, werden ze
wel degelijk door Jezus genezen en bevrijd, maar als reactie brachten zij hulde aan de God
van Israël (Matt.15:29-31). De apostelen volgden dezelfde strategie als Jezus door eerst het
evangelie aan het Joodse volk te verkondigen, want het evangelie was in de eerste plaats
voor Joden bestemd, en pas daarna ook voor de heidenen (Hand.3:26, 13:46). Eerst moest
de Heilige Geest uitgestort worden over de Joden (Hand.2:1-4), maar niet lang daarna werd
de Heilige Geest ook uitgestort over de heidenen (Hand.10:44-47). En ook Paulus volgde
deze strategie van Jezus door te zeggen dat het evangelie in de eerste plaats voor het
Joodse volk bestemd was, maar daarna ook voor de andere volken.
Rom.1:16 Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen
die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken.
Paulus besefte echter wel dat deze bevoorrechte positie voor de Joden grote consequenties
voor hen had, wanneer zij het evangelie afwezen, want ieder die het slechte doet wacht leed
en ellende, ook hierin voor de Joden de eerste plaats, maar evenzeer ook voor de andere
volken (Rom.2:9). Daar stond voor Paulus tegenover dat iedereen die het goede doet kan
rekenen op glorie, eer en vrede, en ook daarin de Joden in de eerste plaats, maar ook voor
de andere volken (Rom.2:10). Joden waren volgens Paulus in veel opzichten bevoorrecht,
omdat zij in de eerste plaats het woord van God kregen toevertrouwd (Rom.3:1-2); maar ze
zijn niet in alle opzichten bevoorrecht, want zij zijn evenzeer zondaars als de mensen uit alle
andere volken (Rom.3:9). Paulus zag het grote verschil tussen het evangelie voor de Joden
en voor de heidenen, want Joden ontvangen het evangelie op grond van de beloften die God
aan de aartsvaders Abraham, Isaäk en Jakob heeft gedaan, maar de heidenen ontvangen
het evangelie op grond van Gods barmhartigheid. Het eindresultaat is echter hetzelfde, want
mensen kunnen alleen gered worden door dit evangelie van Jezus Christus, en om die reden
riep Paulus de Joodse en heidense gelovigen in Rome op tot eenheid.
Rom.15:7-9 Aanvaard elkaar daarom ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard. Ik
bedoel dit: Christus is een dienaar van de Joden geworden om hun te tonen dat God trouw is
en om de beloften aan de aartsvaders te vervullen, maar Hij is ook gekomen om heidenen in
staat te stellen God te loven om Zijn barmhartigheid.
3
Het evangelie van Jezus heeft dus voor de Joden een andere invalshoek dan voor heidenen,
namelijk Gods trouw aan Zijn beloften aan de aartsvaders, terwijl de heidenen binnenkomen
louter en alleen op grond van Gods barmhartigheid. Maar samen komen Joden en heidenen
terecht op een en dezelfde plek, namelijk het Vaderhart van God. Wel vond Paulus dat de
gelovigen uit de heidenen verplicht waren de arme Joodse gelovigen materieel te helpen,
omdat ze als heidenen deel gekregen hadden aan datgene wat de Joodse gelovigen hen in
geestelijk opzicht hadden geschonken (Rom.15:26-27). Hij had zelf aan de apostelen in
Jeruzalem beloofd dat hij voortdurend om steun zou vragen bij de gelovigen uit de heidenen
(Gal.2:10), en dat deed hij dan ook met nadruk (1Kor.16:1-4, 2Kor.8:3-4). Nog voordat hij
apostel werd, kreeg hij al de verantwoordelijkheid om financiële giften van gelovigen uit de
volken naar de oudsten in Jeruzalem te brengen (Hand.11:30). Ook later bracht hij dergelijke
financiële ondersteuning naar Jeruzalem, maar hij vermeed elke verdenking van financieel
wanbeheer (2Kor.8:19-21).
D: De centrale rol van hoofdstuk 9 tot met 11.
Paulus moest in zijn brief aan de Romeinen uiterst voorzichtig laveren tussen de belangen
van de gelovigen uit de heidenen en de belangen van de teruggekeerde Messiaanse Joden;
dat verklaart de reden waarom dit zijn langste brief is geworden. Vanaf Rom.1:16 t/m 8:39
verklaart hij eerst alle overeenkomsten tussen Joden en heidenen, om daarna pas vanaf
Rom.9:1 de unieke positie van Joodse gelovigen duidelijk te maken, zonder daarbij afbreuk
te doen aan de positie van gelovigen uit de heidenen. In Rom.1:18-32 legt Paulus eerst uit
hoe de heidenen terechtgekomen zijn onder het oordeel van God vanwege hun zondige
levensstijl, omdat ze de aan hen geopenbaarde majesteit en kracht van God niet hebben
erkend (1:19-20). Daarna legt hij in Rom.2:1-29 uit dat de Joden ondanks hun religieuze
levensstijl net zulke zondaars zijn als de heidenen, en vervolgens komt hij in Rom.3:1-20 tot
de conclusie dat alle mensen zondaars zijn. Er is dus geen enkel wezenlijk verschil tussen
Joden en heidenen, afgezien van het voorrecht dat het Joodse volk boven de heidenen
heeft, omdat zij het woord van God hebben ontvangen (3:1-2).
In Rom.3:21-30 begint Paulus het evangelie te verkondigen, en komt hij tot de conclusie dat
iedereen gezondigd heeft en alleen door het volbrachte werk van Jezus Christus op het kruis
gerechtvaardigd kan worden, op voorwaarde dat men tot geloof in Jezus komt. Niemand kan
zich ergens op beroemen, de heidenen niet op een zekere mate van moreel verantwoorde
levensstijl, en de Joden niet op een zekere mate van religieuze inspanning. Iedereen heeft
Jezus Christus nodig om voor God gerechtvaardigd te kunnen worden, maar Paulus wil
daarbij wel laten zien dat hij de wet van Mozes niet zomaar aan de kant schuift, alsof deze
wet geen enkele betekenis zou hebben. Wij worden wel gered zonder de wet (3:21), maar
we worden niet tegenstrijdig aan de wet gered (3:31), maar er is een hogere wet dan de wet
van Mozes nodig om ons eeuwig leven te kunnen geven. En dat is de wet van het geloof die
voor iedereen beschikbaar is, wanneer we in de voetsporen treden van Abraham die de
vader van alle gelovigen is; dat legt Paulus uit in Rom.4. In de hoofdstukken 5-8 blijft Paulus
Joodse en heidense gelovigen consequent op één lijn zetten, omdat er in de rechtvaardiging
van het geloof geen enkel verschil is tussen beide groepen (Gal.3:28).
Maar vanaf Rom.9:1 begint Paulus de unieke positie van het Joodse volk uit te leggen, maar
tegelijkertijd ook de tragische weg die dit volk afgelegd heeft in relatie met de God van Israël,
want de Joden hebben door eigen schuld zichzelf van het evangelie afgesloten. Religieuze
trots verhindert hen om tot geloof in Jezus te komen (9:31-33 10:2-3). Paulus geeft daarbij
een helder historisch overzicht van de geschiedenis van Israël.
a) Rom.9 spreekt over de geschiedenis van Israël in het verleden.
- 9:1-13 spreekt over het Israël van God.
- 9:14-29 spreekt over de God van Israël.
b) Rom.10 spreekt over de geschiedenis van Israël in het heden (vanaf 9:30).
c) Rom.11 spreekt over de geschiedenis van Israël in de toekomst.
Ook geeft Paulus een helder geestelijk overzicht van de geschiedenis van Israël en de
rechtvaardiging van de heidenen ten gevolge van het geloof.
a) Rom.9:1-23 spreekt over de uitverkiezing door God.
4
b) Rom.9:24-29 spreekt over de rechtvaardiging uit het geloof.
c) Rom.9:30-10:21 spreekt over rechtvaardiging en afwijzing.
d) Rom.11:1-31 spreekt over Gods genade en ontferming.
De slotconclusie van de apostel Paulus is echter voor Joden en heidenen precies gelijk.
Rom.11:32 Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat Hij
voor ieder mens barmhartig kan zijn.
Gal.3:22 Maar de Schrift heeft alles in de macht van de zonde gelegd, zodat de belofte kon
worden gegeven op grond van geloof in Jezus Christus, aan wie op Hem vertrouwen.
Daarna concludeert Paulus in Rom.11:33-36 dat de weg die God met de mensen gaat een
bijzonder mysterieuze, maar ook bijzonder geweldige weg is, waarbij God alle eer ontvangt
die Hem toekomt. Vervolgens gebruikt Paulus Rom.12:1-15:13 om allerlei geestelijke en
praktische aanwijzingen te geven voor het dagelijkse leven in gemeente en maatschappij,
voordat hij zijn eigen positie duidelijk maakt in Rom.15:14-33. Tenslotte sluit hij de brief af
met begroetingen aan diverse personen in de gemeente te Rome, waaronder 10 vrouwen en
19 mannen. Als laatste sluit hij de brief af met een geweldige verklaring over de eeuwige
God die op zulk een mysterieuze wijze het evangelie eeuwenlang bewaard heeft om het in
hun tijd openbaar te maken d.m.v. de geschriften van de Bijbel en de verkondiging van de
apostelen.
E: De kern van het evangelie in de brief aan de Romeinen.
Rom.3:23-24 Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt
uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door
Christus Jezus heeft verlost.
Onze verlossing door Jezus Christus is een viervoudige redding, want wij worden verlost van
de straf op de zonde, de macht van de zonde, de aanwezigheid van de zonde en het plezier
van de zonde. De rechtvaardige ontferming van God is rechtvaardigmakende ontferming, het
enige alternatief is rechtvaardige veroordeling. Jezus is gekomen om het onmogelijke in ons
mogelijk te maken door Zelf Zijn leven in ons te leven. De kern van het evangelie is dit:
Onbewoonbaar verklaard (3:23) wordt onverklaarbaar bewoond (8:11).
Rom.1-4 spreekt over het geloof m.b.t. wat God in het verleden vóór ons gedaan heeft.
Rom.5-11 spreekt over de hoop m.b.t. wat God in de toekomst mét ons gaat doen.
Rom.12-16 spreekt over de liefde m.b.t. wat God in het heden dóór ons heen doet.
1Kor.13:13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de
liefde.
F: De kwestie van wet of genade de brief aan de Romeinen.
Rom.8:1-2 Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld. De wet van de
Geest die in Christus Jezus leven brengt, heeft u bevrijd van de wet van de zonde en de
dood.
In deze tekst schrijft Paulus dat er twee verschillende wetmatigheden in het leven op aarde
zijn; het ene principe noemt Paulus de wet van de Geest die leven brengt, en het andere
principe noemt hij de wet van de zonde die de dood brengt. Nu wordt de wet van zonde en
dood door heel wat christenen vereenzelvigd met de wet van Mozes, maar dat is niet wat
Paulus zegt. De kwestie van wet of genade is niet een kwestie van leven volgens de wet van
Mozes of leven volgens de principes van het evangelie, en ook is het geen kwestie van wel
of geen menselijke inspanning. Het is een kwestie van vertrouwen in God en de motivatie
van je hart, maar zowel de wet van werken op basis van menselijke inspanning en werken
op basis van Goddelijk inspiratie staan beide in de wet van Mozes. De wet van inspanning
om de zonde te vermijden en de wet van geloof door inspiratie van de Heilige Geest staan
beide in de wet van Mozes beschreven. Paulus zegt in Rom.3:21 dat over de gerechtigheid
van God al getuigd werd door de wet van Mozes en de profeten, en in Rom.3:31 zegt hij dat
het geloof de wet van Mozes niet buiten werking stelt, maar juist bevestigt. Leven vanuit
Gods genade leidt niet tot geestelijke luiheid, maar juist tot grote inspanning vanwege ons
vertrouwen op God dat Hij onze inspanning zal zegenen door de inspiratie van Zijn Heilige
Geest. Daarom kon Paulus getuigen dat Gods genade hem de geweldige kracht gaf om zeer
5
hard te werken, ja zelfs meer dan alle andere apostelen te zwoegen, maar niet in zijn eigen
kracht maar alleen dankzij Gods genade (1Kor.15:10). En vanuit grote vrijmoedigheid kon hij
daarom ook zijn medegelovigen oproepen tot onwankelbare standvastigheid en volledige
inspanning voor het werk van de Heer (1Kor.15:58). Leven in genade leidt tot het dienen van
God als een werktuig van Zijn gerechtigheid (Rom.6:13).
Er zijn twee valse expressies van genade. De eerste leidt tot wetticisme, waarbij in de kern
van de zaak mensen denken dat God van ons houdt vanwege onze toewijding aan Hem. De
verborgen gedachten is dat wij meer van God houden dan Hij van ons, en dat wij Zijn liefde
kunnen verdienen door onze toewijding. De tweede valse expressie van genade leidt tot
wetteloosheid, omdat mensen de gedachten koesteren dat God zonde door de vingers ziet.
Dit maakt het evangelie van het kruis tot een bespotting (Hebr.6:6), waardoor het evangelie
machteloos wordt. Want waar heiligheid niet wordt gevonden (Hebr.12:14), heeft Gods
genade geen ruimte gekregen om zijn werk te doen (Matt.22:11-13). De echte genade van
God is dat God de initiatiefnemer is in ons leven, en Hij ons door Zijn gepassioneerde liefde
binnenleidt in een leven van passie, waarbij Hij altijd de initiatiefnemer blijft. Zijn passie voor
ons maakt in ons een passie voor Hem wakker, zodat wij een groot verlangen krijgen om in
relatie met Hem te leven op basis van geestelijke intimiteit, en vurig voor Hem te werken op
basis van geestelijke autoriteit.
a) Wanneer wij onder de wet leven, zegt wetticisme dat wij niet vrij zijn om te zondigen.
b) Wanneer wij zonder de wet leven, zegt wetteloosheid dat we wel vrij zijn om te zondigen.
c) Wanneer wij boven de wet leven, zegt Gods genade dat wij vrij zijn om niet te zondigen.
Rom.8:3-4 Waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door de menselijke
natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de zonde heeft Hij Zijn eigen Zoon als
mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft Hij in dit bestaan met de zonde afgerekend,
opdat in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet
langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest.
G: Paulus introduceert zichzelf aan Zijn Romeinse medegelovigen.
Rom.1:1-6 Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om
het evangelie van God te verkondigen dat al bij monde van Zijn profeten in de heilige
geschriften is beloofd:het evangelie over Zijn Zoon, een mens voortgekomen uit het
nageslacht van David, aangewezen als Zoon van God en door de Heilige Geest bekleed met
macht toen Hij, Jezus Christus, onze Heer, opstond uit de dood. Hij heeft mij de genade
geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van Hem aan alle volken gehoorzaamheid en
geloof zou verkondigen, ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus.
Paulus was zich terdege bewust van het dilemma in de gemeente te Rome en van het daar
ontstane conflict tussen de Messiaanse Joden en de gelovige heidenen, en hij moest dan
ook zijn volledige apostolische wapenarsenaal tevoorschijn halen om de gelovige heidenen
te overtuigen van de unieke positie van Messiaanse Joden, zonder daarbij afbreuk te doen
aan de eenheid in Christus tussen Joden en heidenen. Want de God van Israël is onpartijdig
tussen Joden en heidenen, maar het Joodse volk heeft wel als eerste het recht op het
evangelie (1:16); een voorrecht dat echter ook veel grotere verantwoordelijkheid met zich
meebrengt. Paulus had zelf niet de gemeente in Rome gesticht, en hij was zelf ook nog niet
in Rome geweest, zodat hij geen apostolische rechten kon laten gelden zoals hij dat wel kon
bij andere gemeenten die hij zelf gesticht had. De gemeente in Korinte viel onder zijn gezag,
omdat hij deze gemeente zelf had gesticht, opgevoed en naar volwassenheid geleid, en dat
bracht hij als volgt onder woorden.
2Kor.10:13-15 Wij daarentegen willen niet zo buitensporig hoog van onszelf opgeven, we
blijven binnen de grenzen die God ons heeft gesteld. Ook u valt daarbinnen. U behoort
tot ons gebied, dus we overschrijden geen enkele grens. We hebben immers ook bij u
als eersten het evangelie van Christus gebracht. Bovendien willen we ons niet laten
voorstaan op werk buiten ons gebied, op de inspanningen van anderen. We hopen alleen dat
uw geloof groeit en dat u ons werk uitbundig zult prijzen binnen de grenzen die God voor
ons heeft vastgesteld.
Maar de gemeente in Rome was door anderen gesticht, en viel dus onder het apostolische
6
gezag van anderen; en Paulus wilde absoluut niet het evangelie verkondigen in plaatsen
waar andere apostelen al aan het werk waren geweest (Rom.15:20). Paulus was een
geestelijke pionier in hart en nieren, en wilde het evangelie alleen verkondigen in plaatsen
waar nog geen andere apostelen van Jezus Christus geweest waren (Rom.15:21). Maar
Paulus was van geboorte een etnische Jood, en hij was diepbedroefd en werd voortdurend
door groot verdriet gekweld, omdat zijn eigen volk het evangelie van Jezus veelal afwees
(Rom.9:2). Hij verlangde uit de grond van zijn hart dat zijn Joodse volksgenoten zouden
worden gered (Rom.10:1), en hoewel hij een apostel was met een speciale roeping voor de
heidenen (Rom.11:13), hoopte hij jaloersheid bij de Joden op te wekken om in ieder geval
een deel van hen te redden (Rom.11:14). Daarom hield hij zulk een vurig betoog voor het
eerherstel van de Messiaanse Joden in de gemeente te Rome, en riep hij de gelovigen uit de
heidenen met grote aandrang op om nederigheid in acht te nemen. Immers, deze heidenen
hadden hun geloof te danken aan de Joodse Mens Jezus Christus, die de wortel van de
boom Israël was, terwijl de Joden de oorspronkelijke takken van deze boom waren. Nu
werden ongelovige Joden van deze boom afgekapt vanwege hun ongeloof, en werden
heidenen aan de boom ingeënt door de genade van God. Maar zij mochten zich niet in
hoogmoed verheffen boven de oorspronkelijke takken, want ook zij konden weer van de
boom afvallen door ongeloof, wanneer ze niet bleven vasthouden aan het geloof in Jezus.
Immers ook de afvallige Joden konden weer tot geloof komen, en weer ingeënt worden op
de boom waartoe ze van nature behoorden (Rom.11:16-24). Daarom beroept Paulus zich bij
het begin van zijn brief al op zijn apostolische roeping.
Rom.1:1+5 Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om
het evangelie van God te verkondigen .... Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn.
Direct daarop maakt Paulus al duidelijk dat het evangelie van Jezus Christus diepe wortels
heeft in de geschiedenis van het Joodse volk d.m.v. de geschriften van de Joodse profeten.
Rom.1:1b-2 .... om het evangelie van God te verkondigen dat al bij monde van Zijn profeten
in de heilige geschriften is beloofd .......
Zelfs de eeuwige Zoon van God is vanaf Zijn geboorte als mens geworteld in het Joodse
volk, want Jezus werd geboren uit een Joodse moeder, geboren in een Joods dorpje in het
land van de Joden. Hij leefde als Jood volgens de wet van Mozes, en was in hart en nieren
verbonden aan het Joodse volk, want Hij was de Koning der Joden, of Hij nu van harte werd
erkend (Joh.2:49) of volledig miskend (Joh.19:19).
Rom.1:3 ...... het evangelie over Zijn Zoon, een mens voortgekomen uit het nageslacht van
David.
Maar hoewel Jezus als natuurlijke mens voortkwam uit het nageslacht van de Joodse koning
David, was Hij van oorsprong de eeuwige Zoon van God, en Paulus verklaart de geestelijke
positie van Jezus op drievoudige wijze d.m.v. de naam Heer Jezus Christus.
Rom.1:3-4 Zijn Zoon, een mens voortgekomen uit het nageslacht van David, aangewezen
als Zoon van God en door de Heilige Geest bekleed met macht toen Hij, Jezus Christus,
onze Heer, opstond uit de dood.
a) Gods Zoon is een mens uit het geslacht van David - dit is Jezus de Mensenzoon.
b) Jezus is aangewezen als de Zoon van God - dit is de Heer als eeuwige Zoon van God.
c) Jezus is door de Heilige Geest bekleed met macht - dit is de Christus ofwel de Gezalfde.
Maar onmiddellijk nadat Paulus de Joodse oorsprong van het evangelie van Jezus heeft
uitgelegd, maakt hij direct duidelijk dat het evangelie evenzeer voor de heidenen als voor de
Joden bestemd is. Want hij zelf heeft een speciale roeping om een apostel te zijn voor alle
andere volken, en het evangelie is dus ook voor de Romeinen bestemd.
Rom.1:5-7 Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van Hem aan
alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen, ook aan u, die geroepen bent door
Jezus Christus.
Paulus laat in zijn hele brief aan de gemeente te Rome geen moment merken dat hij onrustig
is over de situatie aldaar, maar voortdurend laat hij merken dat hij groot vertrouwen heeft in
de gelovigen. Hij manoeuvreert zich met apostolische wijsheid door de lastige situatie heen,
en legt daarbij uit dat het evangelie voor alle mensen bestemd is zonder dat daarbij enige
vorm van onderscheid wordt gemaakt tussen Joden en heidenen. Pas vanaf Rom.9:1 begint
7
hij de unieke oorsprong van het Joodse volk duidelijk te maken, en spoort hij de gelovigen uit
de heidenen aan om in nederigheid te beseffen dat zij hun geloof te danken hebben aan de
unieke oorsprong van het Joodse volk. Maar geen moment laat hij zijn positieve overtuiging
over de gemeente te Rome schieten, want hij gelooft en vertrouwt dat zij deze crisis tot een
goed einde zullen brengen.
Rom.1:8-9 Allereerst dank ik door Jezus Christus mijn God voor u allen, omdat er in de hele
wereld over uw geloof gesproken wordt. God, die ik door de verkondiging van het
evangelie over Zijn Zoon vol overgave dien, is mijn getuige dat ik u onophoudelijk in mijn
gebeden noem.
Rom.16:19-20 Uw gehoorzaamheid is overal bekend geworden; ik ben dus vol blijdschap
over u en zou graag zien dat u de wijsheid hebt om het goede te doen en dat u standhoudt
tegen het kwaad. De God van de vrede zal Satan nu spoedig vertrappen en aan u
onderwerpen. De genade van onze Heer Jezus zij met u.
En dankzij de situatie in de gemeente te Rome en de apostolische wijsheid van de apostel
Paulus zijn wij bijna 2000 jaar later nog steeds in het bezit van een uniek document, dat qua
inhoud en de lengte van de brief een van de meest opmerkelijke documenten uit de eerste
eeuw na Christus is geworden, zowel in geestelijk als in literair opzicht. Het begrijpen van de
achtergrond van de brief aan de Romeinen kan ons helpen een beter inzicht te krijgen in de
unieke rol van het volk Israël. Want God heeft Zijn eigen volk niet afgeschreven, en in de 20e
eeuw is de Heilige Geest vanaf het ontstaan van de staat Israël in 1948 maar nog meer na
de herovering door de Joden van de stad Jeruzalem in 1967 een geweldig werk onder het
Joodse volk begonnen, en beginnen er steeds meer Joden hun eigen Messias Jezus te
aanvaarden.
Rom.11:2 God heeft Zijn volk, dat Hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten.
V.v.d.B. 
8
Download