DEEL 5 ALGEMENE DOELEN (zijn streefdoelen) 5.1 IN VERBAND MET HET BESCHOUWEN 1 Intensief gebruik maken van alle zintuigen geconcentreerd bekijken, beluisteren, betasten, smaken, ruiken, stil blijven staan bij wat je waarneemt, om er iets in te herkennen, om de sfeer te proeven (in plaats van voorbij te hollen aan de prikkels van buiten), de mogelijkheden van de zintuiglijke waarneming verkennen en ermee om kunnen gaan, over zintuiglijke indrukken met anderen communiceren, 2 De wereld, en in het bijzonder de muzische expressie daarvan, met een open houding benaderen de wereld onbevangen en met verwondering benaderen, nieuwsgierig zijn naar het verrassend nieuwe in de wereld, de expressies van anderen zonder vooroordelen of vanuit clichés benaderen, 3 De eigenheid van de muzische expressievorm aanvoelen, begrijpen en waarderen enigszins vertrouwd zijn met de elementen van beeldtaal, klanken, muziektaal, bewegingstaal (lichaamstaal), verbaal-muzische taal, de taal van drama, de technieken en de materialen herkennen die in de muzische expressievorm worden aangewend, elk van die elementen om hun zeggingskracht waarderen, 4 Gevoelig zijn voor het overdrachtelijk of symbolisch karakter van een muzische expressievorm de manier waarop iemand aan zijn beleving een eigen vorm geeft trachten (mee) te beleven (in plaats van naar de 'juistheid' of de alledaagse herkenbaarheid te zoeken), gevoelig zijn voor de beeldspraak in de kunstzinnige expressie, durven meegaan in de fantasie of de verbeelding van anderen, de eigen fantasie of verbeelding durven aanspreken, 5 De ander in zijn expressie willen ontmoeten achter een expressieve creatie een mens zoeken die iets wil 'zeggen' , de kunstzinnige expressie beschouwen als de uitdrukking van een boodschap, van een persoon of een gemeenschap, zich inleven in de leef- en gevoelswereld van de mens(en) achter een creatie, de boodschap van een kunstenaar koppelen aan zijn levensverhaal, in kunstzinnige uitingen andere culturen (op andere plaatsen en in vroegere tijden) ontdekken en er waardering voor opbrengen, op elkaar inspelen tijdens muzische activiteiten, de verbondenheid met anderen ervaren en ervan genieten, in de expressie de relatie van mensen met de Andere ervaren, 6 De band leggen met de eigen innerlijke wereld eigen ervaringen, gedachten, gevoelens en waarde belevingen koppelen aan wat je van buiten wordt aangeboden, een impressie aangrijpen om met jezelf te communiceren, je bewust te worden van wie je bent en van wat je beweegt, de mogelijkheden tot zelfexpressie ontdekken, 7 Willen kennis maken met de wereld van de kunst de relatie zien tussen de (onze) kunstzinnige activiteit en de buitengewone creaties van kunstenaars, begrijpen dat mensen en gemeenschappen veel waarde hechten aan kunst, dat ze kunst willen tonen en bevorderen, en dat ze kunstproducten met zorg bewaren, interesse betonen voor kunstwerken van eigen bodem, van andere volkeren en van vroegere tijden. 8 Genieten van een kunstzinnige expressie of een kunstwerk je eigen creaties koesteren om er herhaaldelijk van te kunnen genieten, 'kunstwerken' open tegemoet treden, ervaren wat je in kunstwerken aantrekt, onverschillig laat of afstoot, in bewondering kunnen staan voor de bijzondere kwaliteiten van een kunstwerk: zijn expressieve kracht, technische perfectie, sterke verbeeldingskracht, oorspronkelijkheid, schoonheid, enz. 9 Over kunst communiceren eigen ervaringen of eigen interpretaties van een kunstzinnige creatie kunnen en durven uitdrukken, de leefwereld en de levensvisie van de kunstenaar ter sprake brengen, luisteren naar de uitdrukking van de kunstbeleving door anderen, gevoelens en gedachten die bij het beschouwen van een kunstwerk bij je opkomen, met anderen uitwisselen, 10 Ervaren dat de schoonheidsbeleving of de smaak van mensen verschilt oog hebben voor de verschillen in de kunstzinnige creaties en in de esthetische oordelen van personen en gemeenschappen, inzien dat smaken en schoonheidsidealen, zoals ook in de mode, de architectuur, de populaire muziek, de dans ... verschillen naar tijd en ruimte of van cultuur tot cultuur, 11 Over kunstzinnige expressies een oordeel geven respect betonen voor de uitingen van leeftijdgenoten die tot de eigen en andere culturen behoren, een eigen mening durven geven over kunstzinnige creaties of kunstwerken, criteria hanteren om het typisch muzische of kunstzinnige te beoordelen, zoals de relatie tussen inhoud en vormgeving, de originaliteit, de doorleefdheid en de expressieve kracht, passende termen hanteren om het kunstzinnige te beoordelen, het eigen schoonheidsbeleven en oordelen over kunst, eerlijk durven bevragen, 5.2 IN VERBAND MET HET CREËREN 12 Erop gericht zijn de eigen ervaringen, ideeën, gevoelens en waardering in muzische talen uit te drukken beseffen dat er veel mogelijkheden bestaan voor zelfexpressie, om uiting te geven aan wat in je leeft, beseffen dat het de moeite waard is om te proberen je te uiten, en weten dat je daar plezier kunt aan beleven, 13 Erop gericht zijn muzische expressiemogelijkheden te exploreren en ermee te experimenteren het muzisch handelen niet meteen afstemmen op een welbepaald model of een eindproduct, maar tijd nemen voor intensieve verkenning, ervan genieten de dingen om je heen op hun expressieve mogelijkheden te onderzoeken, belangstelling tonen voor materialen en instrumenten die in expressieve of kunstzinnige realisaties worden aangewend, durven experimenteren met die materialen of instrumenten, 14 Technische vaardigheden in verband met muzische vormgeving trachten te beheersen belangstelling tonen voor technieken die elementair zijn om op een bepaald domein van het muzische vorm te geven aan wat in je leeft, nieuwe technieken zoeken of technieken door oefening trachten te verbeteren en uit te diepen, 15 Je voorstellingsvermogen, je fantasie of je verbeelding durven aanspreken allerlei belevingsmomenten bij jezelf opdiepen, - tussen je voorstellingen ongewone verbanden trachten te leggen of er nietbestaande combinaties mee maken (associatief en divergent denken), de werkelijkheid op een speelse manier benaderen, ideeën en gevoelens durven vormgeven via verzonnen situaties, genoegen beleven aan het creëren van een ingebeelde wereld, 16 Gericht zijn op een oorspronkelijke vormgeving zoeken naar vormgeving die niet alledaags en voor de hand liggend is, die (voor jezelf) nieuw is, afstappen van het gewone, van wat 'de meesten' denken en doen, durven improviseren en stappen durven zetten waarbij je niet vooraf weet waar je uitkomt, nagaan of je (zonder het te beseffen) op platgetreden paden terecht bent gekomen, gedreven doorgaan in het zoeken van een eigen weg, gericht zijn op de ontwikkeling van een eigen stijl, 17 Gericht zijn op een verstaanbare of sprekende vormgeving voor een expressievorm kiezen die goed aansluit bij de inhoud van je boodschap, de zeggingskracht van de uitbeelding vergroten (accenten leggen, weglaten wat niet essentieel is, een verrassend element inbouwen, variatie, herhaling en tegenstellingen inbrengen" .), het standpunt innemen van de ontvanger van de boodschap, 1.8 Werken vanuit geloof in eigen kunnen wat in je leeft op een eigen manier willen uiten, vertrouwen hebben in je eigen expressiemogelijkheden (zonder voortdurend je prestaties met die van anderen te vergelijken), positief omgaan met je eigen beperkingen, je trachten uit te drukken in een oorspronkelijke stijl, los van het gangbare of het voor de hand liggende, jouw creatieve uitingen aan anderen durven tonen, 19 Genoegen beleven aan muzisch bezigzijn langs de weg van de muzische expressie bepaalde ervaringen opnieuw en intenser beleven, ervaren hoe je een stukje van jezelf kunt ontdekken in wat je me je hele 'zijn' vorm geeft, ervaren dat het goed doet de dingen die je op het hart liggen, te uiten en te delen met anderen, in het samen beleven en muzisch bezigzijn de nabijheid van anderen ervaren en daarvan genieten, 20 Overal mogelijkheden tot muzische vormgeving ontdekken en toepassen in gewone situaties iets kunstzinnigs trachten te verwerken, een muzisch-expressief element toevoegen aan wat je maakt en doet (bijvoorbeeld een beeldspraak, een treffende foto, een 'beeldhouwwerk' in een ruimte, een werkstuk in textiel aan de wand, een lied bij een activiteit), 21 Het muzisch bezig zijn zelf kunnen verrijken en sturen (leren leren) aandacht hebben voor het werk van leeftijdsgenoten, aandacht hebben voor wat er van kunstenaars te leren valt, de uitdaging aangaan om nieuwe onderwerpen in je kunstzinnige uitingen te verwerken, de inhoud van een creatie verrijken door dieper in je verbeelding, je gedachten en je gevoelens te graven, spontaan op zoek gaan naar middelen om je vormgevingstechniek te verbeteren, plannen maken of de stappen uitzetten waarin je aan een creatie wenst te werken, - - na het exploreren de bedoeling van de vormgeving voor jezelf duidelijk stellen, geregeld aftasten of nagaan of je nog goed bezig bent. Bijvoorbeeld: "Werk ik vanuit mezelf of ben ik aan het nabootsen? Is wat ik realiseer, ook voor anderen verstaanbaar?", zelf nagaan hoe je nog meer genoegen kunt beleven aan je beschouwend en creërend bezigzijn, nagaan wat je remt, nagaan waar voor jou knelpunten zitten en waar je jezelf kunt bijsturen of verbeteren, zowel op het gebied van vaardigheden als op dat van houdingen waarmee je activiteiten BEELDOPVOEDING BESCHOUWEN 1 Openstaan voor beelden. Dat houdt in dat kinderen leren stilstaan bij beelden om: 1.1 nieuwsgierig te zijn, 1.2 vragen te stellen over de beelden, 1.3 vooroordelen tegenover bepaalde beelden weg te werken, 1.4 ontdekkingstochten naar beelden te ondernemen, 1.5 beelden te bewonderen en verwonderd te zijn over diverse beelden. 2 Bewust zijn van het feit dat beelden een zeggingskracht hebben. Dat houdt in dat kinderen: 2.1 zien dat de wereld rondom ons in beelden 'spreekt', 2.2 constateren dat beelden veel toepassingsmogelijkheden hebben in de maatschappij (bijvoorbeeld techniek, kunst, mode, media ... ), 2.3 opmerken dat sommige beelden een eenduidige betekenis hebben (bijvoorbeeld symbolen, plannen van een architect, tekeningen bij handleidingen, pictogrammen ... ), 2.4 informatie halen uit beelden (bijvoorbeeld foto's ... ), 2.5 zich inleven in de zeggingskracht van beelden, 2.6 ervaren dat beelden, gekoppeld aan geluiden, een grotere invloed hebben dan beelden alleen. 2.7 ervaren dat bewegende beelden veel invloed hebben. 3 Inhouden, beeldaspecten, technieken en materialen achterhalen in beelden. Dat houdt in dat kinderen: 3.1 beeldaspecten herkennen en begrijpen (bijvoorbeeld begrijpen waarom een centrale figuur in een schilderij veel groter is voorgesteld), 3.2 aangewende technieken en materialen kennen en herkennen, 3.3 de culturele context duiden (bijvoorbeeld ontdekken hoe mensen door de eeuwen heen inhouden in beeld hebben gebracht), 3.4 het verband verwoorden tussen materialen en de indrukken die ze veroorzaken, 3.5 de aard bepalen van beeldende producten (tekening, keramiek ... ), 3.6 de verschillende soorten beelden kennen en herkennen (stilleven, portret, religieus tafereel), 3.7 de bedoeling van beelden achterhalen (bijvoorbeeld reclamebeelden), 3.8 het verband inzien tussen beeld en geluid, 3.9 reflecteren over eigen beelden, 3.10 reflecteren over eigen kijkgedrag. 4 Strategieën aanwenden om zinvoller te beschouwen. Dat houdt in dat kinderen: 4.1 de waarneming ondersteunen en intensifiëren door in de verbeelding beelden op te roepen, 4.2 details in werkstukken van dichtbij bekijken, 4.3 grote kunstwerken van op afstand waarnemen om een beter overzicht te hebben, 4.4 pas een oordeel vellen nadat het kunstwerk grondig is bekeken, Bijlage 4.5 zich vragen stellen over de bedoelingen van de beelden (bijvoorbeeld bij reclamebeelden, infobeelden ... ). 4.6 bewust zijn van het feit dat een vastgelegd beeld (foto, mm, schilderij ... ) een subjectieve weergave is van de werkelijkheid. CREËREN 5 Beeldende middelen (beeldaspecten - materiaal/technieken) exploreren en ermee experimenteren. Dat houdt in dat kinderen: 5.1 experimenteren met allerlei materiaal (twee- en driedimensionaal), 5.2 mogelijkheden van de beeldtaal ontdekken door werkstukken te maken, 5.3 de mogelijkheden van materialen en technieken leren kennen. 6 De mogelijkheden van de beeldtaal gericht leren hanteren. Dat houdt in dat kinderen: 6.1 ervaren dat technische bekwaamheid de zeggingskracht van de beeldtaal kan vergroten, 6.2 de beeldtaal leren beheersen, 6.3 allerlei materialen en technieken kiezen volgens bepaalde doelen, 6.4 ervaren dat niet alleen het verhalende (de inhoud) van belang is, maar dat ook de vorm en de presentatie belangrijk zijn. 7 Een eigen beeldtaal hanteren om impressies weer te geven. Dat houdt in dat kinderen: 7.1 ervaren dat eigen gevoelens en ideeën het best vertolkt kunnen worden met een creatieve aanpak en in een persoonlijke stijl, 7.2 tijdens het creëren hun gedachten en beelden toetsen aan het product en daaruit nieuwe vormen laten ontstaan, 7.3 steeds streven naar een verrijking van de eigen beeldtaal, 7.4 aanvoelen wanneer een werkstuk 'afgewerkt' is. 8 Strategieën aanwenden bij het creëren. Dat houdt in dat kinderen: 8.1 zich bezinnen voor te beginnen, door eerst na te denken over de bedoeling die gerealiseerd moet worden, over welke materiaal er het best wordt aangewend, over welke techniek kan worden toegepast. .. , 8.2 intens observeren en verbeelden om het creëren te bevorderen, 8.3 de wereld op veel manieren bekijken, 8.4 zich goed concentreren tijdens het creëren, 8.5 specifieke materialen en technieken aanwenden om bepaalde beeldaspecten (bijvoorbeeld stekelige structuur) te realiseren, 8.6 een moeilijk detail afzonderlijk inoefenen, 8.7 starten met globale aanzetvormen, 8.8 een werkstuk langzaam laten groeien, 8.9 het werkstuk grondig doorwerken, 8.10 niet bevreesd zijn om tijdens het creëren het ontwerp te wijzigen, 8.11 af en toe het werk van op een afstand bekijken, 8.12 na een rustpauze nog eens het werk bekijken, 8.13 met anderen van gedachten wisselen over hun realisatie. Bijlage BEELDASPECTEN 9 Het beeldaspect 'licht' ervaren en toepassen Dat houdt in 9.1 De begrippen licht, donker en schaduw illustreren 9.2 Het begrip lichtrichting illustreren (richting van waaruit het licht (zon- en kunstlicht) komt) 9.3 De begrippen zijlicht, tegenlicht, silhouet en weerkaatsing illustreren 9.4 De begrippen eigen schaduw (op het voorwerp zelf) en slagschaduw (op zijn omgeving) toepassen 10 Het beeldaspect ruimte ervaren en toepassen Dat houdt in 10.1 De begrippen op, onder, achter, voor, midden, boven-, onder- en zijkant illustreren 10.2 De begrippen dichtbij, dichter bij, verder weg, veraf, naast, rechteren linkerkant illustreren 10.3 Dingen in de werkelijke ruimte ordenen volgens een criterium waarbij de begrippen voor, achter, en naast functioneren in een beschouwings- of creatieproces 10.4 De oppervlakte van het tekenpapier functioneel aanwenden 10.5 Ruimtelijke relaties aangeven door in hun tekening bij elkaar horende zaken bij (naast, onder, boven of in) elkaar te tekenen 10.6 Driedimensionale objecten tekenen in combinaties van aanzichten 10.7 Ruimtelijke relaties aangeven door overlapping en afsnijding 10.8 Een grondlijn of horizon als zodanig in een tekening hanteren 10.9 De begrippen: perspectief, standpunt, vogelperspectief, kikvors-perspectief, voor- en achtergrond illustreren 10.10 Ruimtelijke relaties aangeven door wat verder weg is kleiner voor te stellen 10.11 Ruimte suggereren door dichtbij de kleuren feller en de vormen duidelijker te maken 10.12 Ruimte in een tekening suggereren door wat dichter bij is meer gedetailleerd te tekenen 11 Het beeldaspect 'lijn' ervaren en toepassen. Dat houdt in 11.1 Het gebruik van lijnen in de omgeving illustreren (spinnenweb, trottoirbanden ... ) 11.2 Beseffen dat lijnen door herhaling vaak een patroon vormen (dakpannen, stenen in de muur, tegels op speelplaats ... ) 11.3 De begrippen spiraalvormig, grillig, diagonaal en evenwijdige arcering toepassen 11.4 Verschillende vormen van lijnen toepassen in tekenwerk (gegolfd, hoekig, zigzag, vloeiend, dik, dun, rafelig ... ) 11.5 Ritme illustreren door gevarieerd herhalen van lijnen 11.6 Het verband tussen vorm en functie illustreren (dakpannen, schubben ... ) 11.7 De gevoelswaarde van een lijn in het werk van kunstenaars aangeven 12 Het beeldaspect 'vorm' ervaren en toepassen. Dat houdt in 12.1 Vormen onderscheiden en ordenen op grootte en vormsoort (classificeren en seriëren) 12.2 De volgende begrippen illustreren: gelijk, verschillend, groter dan, kleiner dan, korter dan, langer dan, schijf, vierkant, hoek, driehoek, bol, blok en rolvorm 12.3 Bovengenoemde begrippen en vormen, herkennen, benoemen en verwerken in een samengestelde vorm 12.4 Vormen kunnen voorstellen door een omtreklijn, door vlakken of volumes 12.5 Een vorm zodanig versieren dat het karakter ervan wordt versterkt 12.6 Beseffen dat de vorm in relatie staat met de functie 'stileren' (vorm van racewagen tegenover vorm van gezinswagen) 12.7 Symmetrie toepassen 12.8 De begrippen asymmetrie en verhouding toepassen 12.9 Beseffen dat vormen een emotionele lading en karaktereigenschappen kunnen hebben zoals agressief, slap, sierlijk, robuust 12.10 Beseffen dat vormen symbool kunnen staan voor inhouden (bijvoorbeeld V-teken voor vrede) 13 Het beeldaspect 'kleur' ervaren en toepassen. Dat houdt in 13.1 Kleuren onderscheiden en ordenen (classificeren en seriëren) 13.2 De kleuren rood-oranje-geel-groen-blauw-paars, wit en zwart, grijs en bruin aanwijzen en benoemen 13.3 De hoofdkleuren geel, rood en blauw (primaire kleuren) toepassen 13.4 Beseffen dat je een nieuwe kleur kunt maken door twee of meer kleuren te mengen en dat toepassen 13.5 Door te mengen van de hoofdkleuren (primaire kleuren) rood, geel, blauw de nevenkleuren (secundaire kleuren) paars, groen, oranje maken 13.6 Bruin en grijs maken door mengen 13.7 Een kleur lichter en donkerder maken door mengen 13.8 Verschillende tinten van groen (paars, oranje ... ) maken door mengen 13.9 Door middel van kleur een bepaald element in een werkstuk of een deel ervan in het oog laten springen 13.10 Harmonie illustreren door gelijkheid en/of door tegenstelling van kleur 13.11 De begrippen koude en wanne kleuren, lichte en donkere, vrolijke en sombere toepassen 13 .12 De symboolwaarde van kleuren illustreren 13.13 Illustreren dat kleuren (persoonlijke) gevoelens kunnen oproepen 14 Het beeldaspect 'compositie' ervaren en toepassen. Dat houdt in 14.1 De begrippen onder, boven, opzij, naast toepassen om een vorm op een vlak te situeren 14.2 De begrippen vol en leeg illustreren 14.3 Een Lijn, vorm- en kleurcontrast toepassen 14.4 patroon vormen door herhaling 14.5 De begrippen: herhaling, evenwicht (figuurlijk), eenheid en aandachtspunt illustreren 14.6 De begrippen dynamische en statische compositie toepassen 14.7 Een werkstuk creëren als onderdeel van een groepswerk 14.8 Bij een losstaand beeld aandacht besteden aan de vormrijkdom van alle aanzichten 14.9 De functie van een sokkel (presenteren, waarde accentueren) verwoorden en toepassen 15 Het beeldaspect 'textuur' ervaren en toepassen. Dat houdt in 15.1 De begrippen hard, zacht, ruw, glad, harig, stekelig, blinkend ... illustreren 15.2 Beseffen dat texturen onder meer gevoelens kunnen oproepen 15.3 Illustreren dat texturen functioneel kunnen zijn (behaard - warm; glad - proper. .. ) MATERIALEN EN TECHNIEKEN 16 De leerlingen kunnen het materiaal verkennen waarmee ze zich beeldend kunnen uitdrukken. 17 De leerlingen kunnen vrij experimenteren met materiaal, kunnen met dat materiaal gericht experimenteren of kunnen het gericht verkennen. 18 Materieel nodig om materiaal te bewerken, kunnen benoemen, juist gebruiken en er veilig mee omgaan. 19 Middelen kennen en kunnen aanwenden om verschillende materialen aan elkaar te bevestigen. STREEFDOELEN STREEFDOELEN MET COGNITIEVE KLEMTONEN 1 De informatie die beelden bevatten, herkennen, begrijpen, interpreteren en er kritisch tegenover staan. 2 Zijn beleefde emoties rond een bepaald gebeuren, een onderwerp, een idee ... zo goed mogelijk onder woorden brengen (kunnen verwoorden). 3 De mogelijkheden en beperkingen van een techniek of materiaal doorzien en ermee rekening houden bij het aanwenden. 4 Kennis verwerven over het materiaal dat wordt verwerkt. 5 Beelden bedenken bij geluiden. STREEFDOELEN MET DYNAMISCH-AFFECTIEVE KLEMTONEN 6 Vreugde beleven aan het experimenteren met materialen en technieken. 7 Vreugde beleven aan het creëren van werkstukken. 8 Initiatieven nemen (willen experimenteren met bepaalde materialen en technieken). 9 Gericht zijn op het zoeken van creatieve oplossingen. 10 Zelfvertrouwen hebben. 11 Ervaren dat eigen gevoelens en ideeën het best kunnen worden vertolkt met een creatieve aanpak en in een persoonlijke stijl. 12 Gevoelens uiten in beelden. 13 Gemotiveerde appreciaties kunnen uitspreken. 14 Interesse betonen voor beelden. 15 Verwonderd zijn en bewondering tonen voor beelden. 16 Eerbied hebben voor de mens en de natuur. 17 Eerbied hebben voor het werk van anderen. 18 In de beeldende expressie 'de andere' trachten te ontdekken. 19 Begrip tonen voor verschillende interpretaties en appreciaties van beelden. 20 Zelfkennis opdoen via het luisteren naar anderen (tijdens het bespreken van werkstukken). 21 Samenwerken aan een werkstuk. 22 Materialen delen met anderen. 23 Efficiënt werken (ordelijk, opruimen ... ). 24 Materiaal en materieel respecteren. 25 Zelf een gemotiveerd oordeel kunnen vellen over de eigen creatie. STREEFDOELEN MET PSYCHOMOTORISCHE KLEMTONEN 26 Gericht zijn op zintuiglijke (onder meer tactiele) ervaringen. 27 Alle zintuigen aanwenden bij het beschouwen. 28 Experimenteren met materialen en technieken. 29 Verschillende technieken beheersen. 30 Zowel kleine als grote werkstukken creëren. 31 Aandacht schenken aan de lichaamshouding als een aspect van de werkhouding. 32 Materieel benoemen, juist gebruiken en er veilig mee omgaan. STREEFDOELEN DIE EEN ONTWIKKELINGSDOMEIN OVERSTIJGEN 33 De omgeving intensiever en met alle zintuigen beschouwen. 34 Allerlei aspecten van de beeldende kunsten van nu en vroeger en van verschillende culturen aandachtig beschouwen en waarderen. 35 Weerbaarheid opbouwen ten opzichte van bepaalde beelden. 36 Zijn innerlijke gevoelswereld ontdekken en uitdrukken in creatieve beelden. 37 Zintuiglijke kennis en vaardigheden bezitten op het domein van de beeldaspecten: licht, ruimte, lijn, vorm, kleur, compositie, textuur. 38 Vrij algemeen toepasbare strategieën aanwenden. 39 Een eigen beeldtaal ontwikkelen en er de mogelijkheden van ontdekken. 40 Beeldende problemen op een eigen creatieve manier oplossen. MUZIKALE OPVOEDING HET KIND MUSICEERT MET KLANK EN MUZIEK 1 Musiceren en experimenteren met de stem, met aandacht voor een goed stemgebruik (ademhaling, stemplaatsing, resonantie, articulatie), een zuivere toon (toonovername, intonatie) en expressiviteit 1.1 De ademhaling bewust gebruiken en de lichaamshouding verzorgen 1.2 Aandacht schenken aan een goede stemplaatsing en resonantie 1.3 Een tekst of een lied uitvoeren met aandacht voor een correct stemgebruik en een goede stemexpressie 1.4 Een gevarieerd repertoire van kindgerichte liederen zuiver en expressief zingen en gebruiken als impuls voor diverse expressiewijzen en spelvormen 2 Musiceren met voorwerpen en instrumenten (lichaamsinstrumenten, zelfgemaakte en bestaande instrumenten), met aandacht voor klankproductie en speeltechniek 2.1 De klankmogelijkheden van voorwerpen en instrumenten onderzoeken 2.2 Een eenvoudig ritme of eenvoudige melodie instrumentaal uitvoeren 2.3 Bij het musiceren met instrumenten de juiste speeltechniek toepassen 3 Visuele voorstellingen van klank en muziek met de stem, voorwerpen of instrumenten (lichaamsinstrumenten, zelfgemaakte en bestaande instrumenten) verklanken 3.1 Beelden, klanksymbolen en grafische notatie vocaal of instrumentaal verklanken 3.2 Elementaire muzieknotatie als hulpmiddel bij het vocaal of instrumentaal musiceren gebruiken 3.3 Een eenvoudige partituur (van beelden, klanksymbolen, grafische notatie of eenvoudige muzieknotatie) vocaal of instrumentaal verklanken Bijlage 4 Diverse vormen van muzikale communicatie actief verwerken 4.1 Bij het musiceren verschillende verwerkingsmogelijkheden of musiceervormen toepassen 4.2 Bij het musiceren verschillende rolverdelingen herkennen en toepassen 4.3 De opnamemogelijkheden van audioapparatuur zinvol gebruiken HET KIND LUISTERT NAAR KLANK EN MUZIEK 5 Geluiden, klanken en klankeigenschappen herkennen, vergelijken en ordenen volgens diverse criteria 5.1 Kenmerken van de geluidsomgeving onderscheiden en bewust ervaren 5.2 Klankeigenschappen en muzikale tegenstellingen ervaren en benoemen 5.3 De functie en de betekenis van een geluidsomgeving herkennen en beschrijven 5.4 Eenvoudige functies van film- en reclamemuziek herkennen 6 Bij het luisteren naar klanken en muziek verschillende notatievormen actief verwerken 6.1 Eenvoudige beelden of klanksymbolen van geluiden, klanken of muziek verwerken 6.2 Grafische notatie of elementaire vormen van traditionele notatie verwerken 7 Het luisteren naar muziek verfijnen door aandacht te schenken aan de muzikale aspecten 7.1 Eenvoudige melodie- en ritmepatronen herkennen en vergelijken 7.2 Eenvoudige vormen van samenklank herkennen en vergelijken 7.3 De klankkleur herkennen en beschrijven 7.4 Het tempo en de dynamiek van muziek herkennen en benoemen 7.5 De structuur en.de vorm van een ritme, een melodie of een klank-of muziekstuk aan de hand van de structurele principes (herhaling, variatie, contrast) herkennen en benoemen 7.6 Eenvoudige muzikale vormen herkennen en vergelijken HET KIND LEEST EN NOTEERT VOORSTELLINGEN VAN KLANK EN MUZIEK 8 Beelden en symbolen van waargenomen auditieve prikkels lezen en waargenomen auditieve prikkels schriftelijk verwerken 8.1 Beelden of symbolen van auditieve prikkels herkennen of noteren 8.2 Een grafische partituur aanvullen of ontwerpen HET KIND ONTWERPT KLANK EN MUZIEK 9 Een klankstuk of een muziekstuk ontwerpen 9.1 Een klank- of muziekstuk ontwerpen vanuit een buitenmuzikaal gegeven 9.2 Een klank-of muziekstuk ontwerpen vanuit een muzikaal gegeven HET KIND BEWEEGT OP KLANK EN MUZIEK 10 Klank en muziek via beweging ervaren 10.1 Klankverschillen en muzikale tegenstellingen via beweging herkennen en ervaren 10.2 Kenmerken van klank en muziek in tijd en ruimte via bewegingen ervaren 10.3 Kenmerken van klank en muziek in bewegingen omzetten 10.4 De eigen beweging afstemmen op een klank, op muziek of op andere bewegingen HET KIND DENKT NA EN PRAAT OVER KLANK EN MUZIEK 11 Ervaringen bij het omgaan met klank en muziek verwoorden 11.1 Auditieve ervaringen beschrijven en met een gepaste woordenschat benoemen 11.2 Een eigen mening over de omgang met klank en muziek verwoorden 11.3 Veel voorkomende begrippen uit de wereld van klank en muziek passend gebruiken HET KIND VERWERFT BEPAALDE HOUDINGEN VIA DE OMGANG MET KLANK EN MUZIEK 12 Genoegen beleven aan de omgang met klank en muziek 12.1 Zich door middel van klank en muziek durven uiten 12.2 De wereld van stilte, geluid en muziek verwonderd en aandachtig tegemoet reden 12.3 Zich verbonden voelen met anderen tijdens een groepsgerichte omgang met klank en muziek 13 Eenvoudige regels en afspraken naleven bij de productie of reproductie van muziek 13.1 Bereid zijn om voldoende nauwkeurigheid aan de dag te leggen bij de omgang met klank en muziek 13.2 Actief deelnemen aan het groepsmusiceren en zich kunnen aanpassen aan de eisen van het samenspel 14 Een kritische houding aannemen tegenover de auditieve omgeving 14.1 Nieuwsgierig zijn voor en/of kritisch staan tegenover diverse vormen van muzikale communicatie 14.2 Openstaan voor de muzikale uitdrukking van anderen 14.3 Openstaan voor of rekening houden met de kenmerken van een bepaalde muziekcultuur BEWEGINGSEXPRESSIE 1 Kinderen experimenteren met en bekwamen zich in de uitdrukkingsmogelijkheden van hun lichaam. Dat houdt in dat ze: 1.1 genieten van hun lichaam in beweging, 1. 2 verschillende houdingen en bewegingen exploreren, 1. 3 spontaan meebewegen op muziek, 1.4 waargenomen klanken omzetten in beweging, 1.5 een persoonlijke stijl ontwikkelen en durven tonen, 1.6 bewegingsproblemen creatief oplossen. 2 Kinderen kunnen zichzelf met een zekere dynamiek in bewegingen aanvoelen en organiseren. Dat houdt in dat ze: 2.1 spelen met evenwicht in houdingen en bewegingen, 2.2 de lichaamsruimte aanvoelen en gebruiken, 2.3 bewegingsenergie weten te doseren. 3 Kinderen bewegen vlot in tijd en ruimte. Dat houdt in dat ze: 3.1 experimenteren met verschillende aspecten van de tijd, zoals duur, tempo en snelheid, volgorde, metrum en ritme, 3.2 zich in de verschillende ruimtelagen bewegen, 3.3 bewust omgaan met bewegingsrichtingen, plaats en bewegingsbanen. 4 Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun inlevingsvermogen. Dat houdt in dat ze: 4.1 bewegingen nauwkeurig nabootsen, 4.2 een eenvoudig bewegingsverhaal uitbeelden, 4.3 een eenvoudig bewegingsverhaal kunnen opbouwen over iets wat ze gehoord, gezien, gelezen, gevoeld of meegemaakt hebben, 4.4 gebruik maken van (bewegingskwaliteiten van) materialen, planten, dieren, mensen, personages. 5 Kinderen ervaren de mogelijkheden van de lichaamstaal en van de dans om met zichzelf en met anderen te communiceren Dat houdt in dat ze: 5.1 (improviserend) reageren op elkaars bewegingen, 5.2 samen een bewegingsopdracht of -verhaal uitvoeren, 5.3 zelf dansen ontwerpen om individueel of in groep uit te voeren, 5.4 genieten van en belangstelling tonen voor bewegingsexpressie van anderen, 5.5 kunnen illustreren hoe beweging en dans waardevol zijn in het dagelijks leven, hier en in andere culturen. 6 Kinderen trachten de bewegingsexpressie van zichzelf en van anderen te beoordelen Dat houdt in dat ze: 6.1 zicht hebben op de eigen mogelijkheden, 6.2 vorm- en kwaliteitscriteria hanteren om bewegingsexpressie te beoordelen, 6.3 kunnen en durven verwoorden wat ze vinden van de eigen bewegingsexpressie en die van hun leeftijdsgenoten, 6.4 hun bewegingsexpressie en die van anderen kritisch kunnen en durven bespreken. DRAMATISCH SPEL 1 Kinderen kunnen de wijze waarop een dramatisch spel tot stand komt, herkennen en beschouwen Dat houdt in dat ze: 1.1 vormen van lichaamstaal herkennen en kunnen interpreteren, 1.2 weten dat een spelsituatie opgebouwd wordt door bijvoorbeeld aanloop, climax en slot, I. 3 een dramatische opbouw in het spel verwerken en volgen, 1.4 een aantal spelvormen ervaren en kennismaken met het materiaal dat erbij hoort, 1.5 de wezenlijke aspecten van dramatisch spel ervaren: rol en handeling, tijd en ruimte, motieven en gevoelens, 1.6 vaststellen dat vragen als 'wie, wat, waarom, hoe, wanneer en waar?' hen op het spoor brengen van de wezenlijke aspecten van dramatisch spel. 2 Kinderen genieten van dramatisch spel Dat houdt in dat ze: 2.1 genieten van het muzisch handelen waardoor ze hun expressiemogelijkheden verruimen, 2.2 ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken, 2.3 openstaan voor en plezier beleven aan de nieuwe dingen die ze in hun omgeving ontdekken als inspiratiebron voor hun dramatisch spel, 2.4 zonder vooroordeel genieten van allerlei voor kinderen bestemde culturele activiteiten zoals theater, poppenspel, pantomime, filmvoorstelling, vertelnamiddag rond een kinderboek ... 2.5 plezier beleven aan en genieten van zelf spelen en samenspelen met anderen, 2.6 plezier vinden in een presentatie voor 'publiek', 2.7 genieten van het gevarieerd aanbod van hedendaagse en klassieke kinderliteratuur als mogelijk uitgangspunt voor dramatisch spel. 3 Kinderen zijn verwonderd over de uitdrukkingsmogelijkheden bij kl 1-2 3-4 5-6 dramatisch spel Dat houdt in dat ze: 3.1 openstaan voor de interactie tussen woord en gebaar, beeld en klank tijdens het dramatisch spel, 3.2 oog hebben voor de uitdrukkingskracht van taal en beweging in een doe-alsof-situatie, 3.3 zich verwonderen over de mogelijkheden om via woord, gebaar, beeld en klank te communiceren, 3.4 ervaren hoe een boodschap via dramatisch spel wordt gebracht, 3.5 zich verwonderen over de boodschap die anderen dramatiseren, 3.6 zich inleven in de wijze waarop anderen gestalte geven aan een spelsituatie, 3.7 vaststellen hoe een boodschap via dramatisch spel op verschillende wijzen kan worden gebracht. 4 Kinderen brengen waardering op voor het dramatisch spel van anderen Dat houdt in dat ze: 4.1 waardering opbrengen voor de manier waarop een bepaald idee of personage, een bepaalde gebeurtenis of omstandigheid wordt gedramatiseerd, 4.2 waardering opbrengen voor de vertolking van een zelfde boodschap door anderen, 4.3 respect betonen voor het dramatisch spel van leeftijdgenoten, behorend tot eigen en andere culturen. 5 Kinderen maken gebruik van dramatisch spel om eigen beleving, ervaringen, gedachten en gevoelens in handelingen te verwerken Dat houdt in dat ze: 5.1 de mogelijkheden van dramatisch spel ervaren als een middel om met anderen te communiceren, om iets te concretiseren, om iets van zich af te spelen, om ervaringen te verwerken 5.2 bij de voorbereiding en de uitvoering van het spel, hun fantasie en voorstellingsvermogen activeren, 5.3 bewust de werkelijkheid kunnen verbeelden, 54 bereid zijn eigen belevenissen, ervaringen, gedragingen, gevoelens en handelingen spontaan in allerlei situaties te verwoorden in dramatisch spel. 6 Kinderen leven zich in een ding, een idee, een personage, een gebeurtenis of omstandigheid in Dat houdt in dat ze: 6.1 zich inleven in een ding, een idee, een personage, een gebeurtenis of een omstandigheid uit de werkelijkheid of uit een verteld of voorgelezen verhaal en dat al spelend vorm geven, 6.2 genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in 'kunstwerken', 6.3 een spelopdracht verkennen vanuit eigen vragen, 6.4 eigen ervaringen en kennis opdiepen om inhoud en vorm te geven aan een spelscenario, 6.5 de relatie kennen tussen het spel en het eigen ik, de eigen leefomgeving, de sociale of maatschappelijke omgeving, 6.6 verbale en non-verbale spelvormen toepassen of improviseren, 6.7 allerlei sociale situaties spelen, 6.8 ervoor zorgen dat het dramatisch spel altijd een doe-alsof-situatie blijft. Bijlage 7 Kinderen ontwikkelen hun speeldurf Dat houdt in dat ze: 7.1 eigen uitdrukkingsmogelijkheden en beperkingen ervaren om zich dramatisch-expressief te uiten, 7.2 lichamelijke en psychische gêne overwinnen, 7.3 durven improviseren door in te spelen op onvoorziene situaties, 7.4 tijdens het spel met een eigen expressiestijl durven inspelen op ervaringen, gevoelens, ideeën en fantasieën van anderen, 7.5 iets met zelfvertrouwen spelen, met of zonder publiek. 8 Kinderen kunnen expressief omgaan met woord en lichaamstaal Dat houdt in dat ze: 8.1 beweging en mimiek aanpassen aan de spelsituatie, 8.2 een aangepaste spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte, toonsterkte), 8.3 met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren en belevenissen uitbeelden, 8.4 de ruimte op gepaste wijze gebruiken (mise-en-scène), 8.5 zich bewust zijn van het verschil tussen verbeelde en werkelijke tijd, en dat ze de plaats en de handeling juist inschatten, 8.6 werkelijke tijd (duur van het spel) en verbeelde tijd (in het spel gesuggereerde tijd) passend gebruiken, 8.7 ervaren dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten. 9 Kinderen leren gepast omgaan met audiovisuele media bij het dramatiseren Dat houdt in dat ze: 9.1 eenvoudige, audiovisuele informatie uit de eigen leef- en belevingswereld herkennen, onderzoeken en vergelijken, 9.2 in audiovisueel opgenomen dramatisch spel opvallend goede en minder geslaagde fragmenten herkennen, 9.3 weergavetoestellen (informatiedragers) kunnen bedienen om dramatisch spel van henzelf en van anderen te bekijken. 10 Kinderen ontwikkelen een kritische houding Dat houdt in dat ze: 10.1 het dramatisch spel van leeftijdgenoten opbouwend-kritisch en tactvol bespreken, 10.2 situaties uit het dagelijks leven die aanleiding geven tot dramatisch spel, kritisch bekijken en beluisteren, 10.3 een dramatisch spel geconcentreerd bekijken en beluisteren, 10.4 praten over en kritisch staan tegenover de keuze van spelvormen, onderwerpen en beleving, in het eigen spel en dat van anderen, 10.5 dramatisch spel beoordelen op grond van bepaalde criteria zoals: verhouding beeld-klank, woord-beweging, beleving, fantasie, originaliteit enz" 10.6 gevoelig zijn voor opbouwende kritiek, 10.7 een kritische kijk- en luisterhouding ontwikkelen tegenover de boodschap in een dramatisch spel, 10.8 openstaan voor suggesties van medespelers om het eigen dramatisch spel en het samenspel te verbeteren, 10.9 bereid zijn terechte opmerkingen van 'publiek' in eigen spel te verwerken. Bijlage