Media, Informatie en Communicatie Het effect van Intergenerationele verbinding op gevoelens van eenzaamheid Binnen het project Samen Breien Scriptie Milou van den Dool 500616481 MN402 Eerste begeleider: Johanneke van Marle Tweede begeleider: Margriet Flikweert Nieuws en Media 16 december 2014 Scriptie Milou van den Dool 3 Voorwoord Voor u ligt mijn scriptie, het resultaat van mijn afstudeeronderzoek. Dit is onderdeel van de afsluiting van mijn studie Media, Informatie en Communicatie, afstudeerprofiel Nieuws en Media aan de Hogeschool van Amsterdam. Het onderwerp van mijn scriptie is het effect van intergenerationele verbinding op de gevoelens van eenzaamheid op de deelnemers van de breiclubs van het project Samen Breien. Als eerste wil ik graag mijn afstudeerbegeleider Johanneke van Marle bedanken. Ondanks de moeilijke start is zij mij blijven begeleiden en heeft mij op veel momenten een duwtje in de goede richting gegeven. Ook mijn tweede afstudeerbegeleider Margriet Flikweert heeft hier een steentje aan bijgedragen, dit waardeer ik erg. Verder wil ik mijn collega’s bij het Nationaal Ouderenfonds bedankt voor hun steun, duwtjes in de rug en peptalks. Er was op het werk veel begrip voor het soms ietwat chaotische rondrennen. Fijn dat ik dat heb kunnen doen! Ook wil ik alle deelnemers van de breiclubs en de coördinatoren van de breiclubs bedanken. Zonder hun hulp en enthousiasme had ik dit onderzoek niet kunnen voltooien. Ook wil ik de docenten, leerlingen, begeleiders en vrijwilligers bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan de succesvolle intergenerationele interventies. Mijn dank gaat daarnaast uit naar Kees Penninx, Christina Mercken, Eric Schoenmakers en Theo van Tilburg. Met hun kennis en inzichten heb ik een groot deel van mijn onderzoek kunnen onderbouwen. Ik waardeer hun enthousiasme en behulpzaamheid. Als laatste wil ik mijn ouders, broer en vriend bedanken. Voor het doorlezen en de super goede support als ik door de bomen even het bos niet meer zag. Fijn om te weten dat jullie altijd achter mij staan. Bedankt daarvoor. Ik heb mijn scriptie met veel plezier geschreven, nu wens ik u veel leesplezier! Milou van den Dool 15 december 2014 Scriptie Milou van den Dool 4 Inhoud 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Inleiding Aanleiding onderzoek Probleemstelling Doelstelling Opbouw rapport 8 8 8 9 9 2 2.1 2.2 2.3 Onderzoeksmethode Soorten onderzoek Dataverzamelingsmethode en operationalisatie Deelvragen 10 10 12 13 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 Nationaal Ouderenfonds Over het Nationaal Ouderenfonds Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds? Over het project Samen Breien Wat is de doelstelling van het project Samen Breien? Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd? Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Breien? Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers? 16 16 16 16 17 17 17 18 4 Intergenerationele verbinding 4.1 Wat is intergenerationele verbinding? 4.2 Welke generaties zijn er? 4.3 Welke verschillen zijn er tussen de generaties 4.4 Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding? 4.5 Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied? (Best practices) 4.6 Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar? 4.7 Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij? 4.8 Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld? 4.9 Is er op dit moment een kloof tussen de generaties? 4.10 Hoe kun je deze kloof het beste dichten? 19 19 20 21 22 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 28 28 28 29 30 31 32 32 Eenzaamheid Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+? Wat is eenzaamheid? Hoe wordt eenzaamheid gemeten? Wat zijn de effecten van eenzaamheid? Wat veroorzaakt eenzaamheid? Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van eenzaamheid? 23 24 25 25 26 27 Scriptie Milou van den Dool 6 6.1 5 Diepte-interviews Eenzaamheidsinterventies Interview 1: Drs. E.C. Schoenmakers Interview 2: Prof.dr. T.G. van Tilburg Conclusie eenzaamheidsinterventies Intergenerationele verbinding Interview 1: Kees Penninx Interview 2: Christina Mercken Conclusie intergenerationele verbinding 34 34 34 34 34 35 35 36 36 7.3 7.4 Enquête Respons enquête De nulmeting 7.2.1 Achtergrondkenmerken respondenten 7.2.2 Gevoelens eenzaamheid 7.2.3 Behoeften rondom intergenerationele verbinding Eindmeting Conclusie nul- en eindmeting 37 37 37 38 39 41 42 43 8 8.1 Focusgroep Conclusie focusgroepen 45 45 9 Conclusie 47 10 Advies 49 11 Evaluatie 50 12 Beroepsproduct 52 13 Literatuurlijst 58 14 Bijlagen 61 6.2 6.3 6.4 7 7.1 7.2 Scriptie Milou van den Dool 6 Samenvatting Achtergrond Ruim een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich matig tot sterk eenzaam (RIVM, 2011). Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds, opdrachtgever van deze scriptie, het sociaal netwerk van ouderen te vergroten en te versterken. De achterliggende gedachte hierbij is het verminderen en voorkomen van eenzaamheid. Het Nationaal Ouderenfonds wil zich binnen het project Samen Breien meer richten op intergenerationele verbinding. Door de ouderen als breidocent te laten fungeren kunnen zij jongeren leren breien en worden zij daarbij aangesproken op hun kennis, ervaring en talent. Maar heeft deze interventie ook effect op de gevoelens van eenzaamheid? Met behulp van dit onderzoek geef ik antwoord op deze vraag. Doel Inzicht krijgen in de effecten van intergenerationele verbinding op de gevoelens van eenzaamheid bij de deelnemers van het project Samen Breien. Methode Het onderzoek is tot stand gekomen met behulp van desk- en fieldresearch. Als eerste is er literatuuronderzoek gedaan om meer inzicht te krijgen in de begrippen eenzaamheid en intergenerationele verbinding. Met behulp van fieldresearch op kwantitatief en kwalitatief niveau wordt er nader ingegaan op de vragen die onbeantwoord blijven naar aanleiding van de deskresearch. Er zijn diepteinterviews gehouden met professionals op het gebied van eenzaamheidsinterventies en intergenerationele verbinding. Bij vier breiclubs heeft de intergenerationele interventie plaatsgevonden en de behoeften en gevoelens van deze deelnemers zijn vastgesteld met behulp van een enquête en focusgroep gesprekken. Resultaten 75% van de deelnemers van de breiclubs geeft aan zich niet eenzaam te voelen. De overige 25% geeft aan zich matig eenzaam te voelen Het overgrote deel van de deelnemers is weduwe Meer dan de helft van de respondenten heeft zelden tot nooit contact met jongeren (kleinkinderen buiten beschouwing gelaten) 82% van de respondenten geeft aan dat zij het overbrengen van breikennis aan een jongere generatie zien als iets positiefs Bijna alle deelnemers van de focusgroepen zijn zeer tevreden over de intergenerationele interventie en zouden graag opnieuw meedoen aan een soortgelijke interventie Alle deelnemers van de focusgroepen geven aan dat ze door middel van de interventie weer een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Dit ervaren zij als zeer prettig. De interventie heeft nauwelijks invloed gehad op de gevoelens van eenzaamheid bij de deelnemers van de breiclub. Dit valt te verklaren doordat de activiteit niet genoeg aansloot op de behoeften van de deelnemers en doordat er minder eenzame mensen in de breiclub zitten dan verwacht Scriptie Milou van den Dool 7 English summary Background Almost a third (1,2 million) of the people who are over 65 years old feel moderately to very lonely (RIVM,2011). The Dutch fund for the elderly (Nationaal Ouderenfonds) tries to expand and strengthen the social network of elderly people with the project ‘Samen Breien’ (knitting together). The underlying goal is to reduce and prevent loneliness with knitting clubs throughout the country. The ‘Nationaal Ouderenfonds’ wants to focus this project on intergenerational interaction. By letting the participants function as knitting instructor they can teach younger people to knit and thereby they get to share their knowledge, experience and talent. But does this intervention have any effect on feelings of loneliness? Throughout this research paper I'll give an answer to this question. Purpose Getting an insight on the effects of intergenerational interaction on the feelings of loneliness regarding the participants of the project ‘Samen Breien’. Method To set up the research, desk- and field research was used. First literary research was conducted to gain better insight into the subjects of loneliness and intergenerational interaction. The field research is done on a qualitative and quantitative level. In-depth interviews where held with professionals on the subjects of loneliness and intergenerational interaction. Intergenerational intervention took place with four of the knitting clubs .The needs and feelings of the participants have been determined by way of survey and focus group conversations. Results 75% of the participants of the knitting club say they don’t feel lonely. The other 25% says they have moderate feelings of loneliness The major part of the respondents is widow More than half of the participants seldom to never interact with children (grandchildren disregarded) 82% of the respondents experience the sharing of knitting expertise with a younger generation as positive Almost every participant of the focus group is very satisfied with the intergenerational intervention and would like to join a similar intervention again All the participants of the focus group had the feeling that throughout the intergenerational intervention they could contribute to society in a positive way The intervention had little effect on the feelings of loneliness with the knitting club participants. An explanation for this is that the intervention didn’t fit the needs of the participants and there were less lonely participants then expected Scriptie Milou van den Dool 1 Inleiding 1.1 Aanleiding onderzoek 8 Sinds februari ben ik werkzaam als projectcoördinator bij het Nationaal Ouderenfonds. Ik coördineer het project Samen Breien. Dit doorlopende project is ontwikkeld om eenzaamheid bij ouderen te bestrijden en het sociaal netwerk van ouderen te versterken. Bijna een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich namelijk matig tot sterk eenzaam en dit aantal neemt toe naarmate mensen ouder worden. De helft van de 85-plussers (met name vrouwen), ervaart een gevoel van eenzaamheid. Door het overlijden van mensen uit de omgeving en het wegvallen van activiteiten, neemt de omvang van het sociale netwerk van oudere mensen af. Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011). Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds dit afnemende sociale netwerk te versterken. Het fonds wil met het project oudere deelnemers van de breiclub verbinden met een jongere generatie zodat ook zij kennismaken met dit ambacht. Het verbinden van deze doelgroepen draagt daarmee bij aan het bestrijden én voorkomen van sociaal isolement en spreekt ouderen aan op hun kennis, ervaring en talent (Nationaal Ouderenfonds, 2014). Het project loopt nu ruim één jaar. Op dit moment zijn er, verspreidt door Nederland, ruim vijftig breiclubs. Gemiddeld zijn er vijftien deelnemers die één keer per week samen komen om te breien of haken. Nagenoeg alle deelnemers zijn 65+. Door de deelnemers van de breiclub jongeren te laten leren breien worden zij niet alleen aangesproken op hun kennis, ervaring en talent. Volgens Zenner (2013) wakkert dit ook het zelfvertrouwen van ouderen aan. De ouderen krijgen nieuwe rollen door deze contacten. Hierdoor zijn ze niet langer zorgbehoevend, maar mensen met een levensverhaal, die jongeren nog iets nieuws kunnen leren. Het ophalen van herinneringen stimuleert daarnaast het langetermijngeheugen van de ouderen. Er valt dus een hoop te winnen bij het verbinden van jong en oud. Helaas is er op dit moment bij de breiclubs nog weinig sprake van de verbinding tussen jong en oud. Het Nationaal Ouderfonds wil hier verandering in brengen, maar vraagt zich af in hoeverre dit daadwerkelijk invloed heeft op de vermindering van eenzaamheid. Draagt het verbinden van generaties (ook wel intergenerationele verbinding genoemd) daadwerkelijk bij aan de vermindering van eenzaamheid bij deelnemers van de breiclub? Mij is vanuit het Nationaal Ouderenfonds gevraagd om deze vraag te beantwoorden naar aanleiding van een onderzoek. 1.2 Probleemstelling Wat is het effect van intergenerationele verbinding tussen jong (basisschoolleerlingen) en oud (65+), binnen het project samen breien, op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen? Scriptie Milou van den Dool 1.3 9 Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is inzicht krijgen in het effect dat intergenerationele verbinding heeft op het gevoel van eenzaamheid bij de oudere (65+) deelnemers van de breiclubs van Samen Breien, om daarmee een reportage te kunnen maken over het effect van deze verbinding op het gevoel van eenzaamheid. 1.4 Opbouw rapport Het rapport is in te delen in twee gedeelten. In het eerste gedeelte wordt ingegaan op de deskresearch en achtergrondinformatie. Zo geef ik achtergrondinformatie over de opdrachtgever van dit onderzoek. Verder wordt er antwoord gegeven op de deelvragen met theoretisch kader. In het tweede gedeelte komt de kwalitatieve en kwantitatieve deskresearch aan bod. Als eerste vindt u daar de uitwerking van mijn interviews met professionals. Het daaropvolgende hoofdstuk wordt geweid aan de uitkomst van de enquêtes die ik heb voorgelegd aan de deelnemers van de intergenerationele interventie. Daarna komt de uitwerking van de focusgroep aan bod. De uiteindelijke conclusie van mijn onderzoek wordt in een apart hoofdstuk nader uitgewerkt. Met daarop volgend, het advies en mijn evaluatie van het gehele onderzoek. In het laatste hoofdstuk vindt u mijn beroepsproduct. Scriptie Milou van den Dool 2 10 Onderzoeksmethode Eenzaamheid is een zeer omvangrijk en veelbesproken begrip. Er is dan ook veel tijd besteed aan de deskresearch. Door zoveel mogelijk kennis te vergaren over eenzaamheid en daarnaast intergenerationele verbinding, had ik een goede basis om verder te gaan met de fieldresearch. Voor de fieldresearch heb ik gebruik gemaakt van de methoden, diepte-interview, enquête en focusgroep. Verder vindt u in deze paragraaf een korte uitwerking van de intergenerationele interventie, hoewel dit geen onderzoeksmethode is, heb ik hem toch bij dit hoofdstuk gevoegd omdat deze interventie de basis van mijn fieldresearch vormt. De uitwerking hiervan vindt u in de onderstaande paragrafen. 2.1 Soorten onderzoek In deze paragraaf leg ik beknopt uit welke methoden ik gebruikt heb en waarom ik heb gekozen voor deze methoden. Deskresearch Door uitgebreid deskresearch te doen heb ik een goede basis gelegd voor mijn verdere onderzoek. Ik heb mij voornamelijk gefocust op de onderwerpen eenzaamheid en intergenerationele verbinding. Over beiden onderwerpen is veel literatuur geschreven en vooral ook naar eenzaamheid is veel onderzoek gedaan. Door middel van mijn deskresearch heb ik een duidelijk beeld gekregen van wat er op dit moment rondom deze onderwerpen bekend is en wat er nog niet bekend is. Ik heb mij met mijn fieldresearch vooral gefocust op de onderwerpen waar ik naar aanleiding van mijn deskresearch nog vraagtekens bij had. De deskresearch is een goede basis geweest voor mijn verdere onderzoek en heeft mijn focus op de goede plaats gelegd. Diepte-interviews Deze vorm van kwalitatief onderzoek heb ik gebruikt om een nog duidelijker beeld te krijgen over de onderwerpen eenzaamheid en intergenerationele verbinding. Ik heb drie hoogleraren en een professional op het gebied van intergenerationele verbinding geïnterviewd. Daarbij heb ik mij voornamelijk gefocust op de vragen die naar aanleiding van de deskresearch onbeantwoord bleven. Als eerste heb ik Eric Schoenmakers geïnterviewd. Hij heeft erg veel onderzoek gegaan naar het effect van eenzaamheidsinterventies. Daarna heb ik Theo van Tilburg geïnterviewd, ook hij heeft veel onderzoek gegaan naar interventies en weet daarnaast veel te vertellen over het begrip eenzaamheid in het algemeen. Om meer te weten te komen over intergenerationele verbinding heb ik Kees Penninx geïnterviewd. Hij doet onderzoek naar intergenerationele verbinding en heeft veel kennis over de effecten hiervan op de cohesie in de samenleving. Als laatste heb Christina Mercken geïnterviewd, de grondlegger van het zeer succesvolle project Samen Online. Zij weet ontzettend veel van de uitvoering van een intergenerationeel project. Scriptie Milou van den Dool 11 Intergenerationele interventie De intergenerationele interventie heeft bij vier vooraf geselecteerde clubs plaatsgevonden. Dit waren de clubs uit: Vught, Berlicum, De Bilt en Utrecht. Iedere club heeft gemiddeld vijftien deelnemers. Bij iedere club zijn kinderen van de BSO of basisschool uit de buurt vier weken, één keer in de week, achter elkaar langs geweest. Deze kinderen waren tussen de zeven en twaalf jaar. De kinderen kwamen langs op de dag en het tijdstip wanneer de club altijd al bij elkaar komt. Zij bleven bij alle clubs twee uur. Er is voor gezorgd dat er evenveel kinderen waren als deelnemers. Bij de interventie waren gemiddeld twee à drie vrijwilligers aanwezig. Iedere oudere had dan ook één kind onder zich die zij ging leren breien. De jongere en oudere die in de eerste interventie aan elkaar gekoppeld waren, bleven dat de komende drie weken ook. In eerste instantie was het de bedoeling om middelbare scholieren uit te nodigen bij de interventie, helaas heb ik van dit idee moeten afwijken. De verklaring hiervoor vindt u terug in mijn evaluatie in hoofdstuk 11. Schriftelijke enquête Voor de intergenerationele interventie, heb ik bij de vier breiclubs waar deze ging plaatsvinden een schriftelijke enquête uitgedeeld (zie bijlage VI), dit was de nulmeting. Deze nulmeting was nodig om een goed beeld te krijgen van de gevoelens van eenzaamheid die speelden bij de deelnemers van de breiclubs, voor de intergenerationele verbinding. Met een enquête kun je zorgen voor goed meetbare uitkomsten. Om deze uitkomsten zo betrouwbaar mogelijk te maken heb ik hem voor een groot deel gebaseerd op betrouwbare onderzoeksenquêtes rondom eenzaamheid en generaties. Zo zijn de vragen rondom eenzaamheid die in de enquête naar voren komen voor een groot deel gebaseerd op de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld & Van Tilburg (2008). Dit meetinstrument is ontwikkeld en gevalideerd voor (bevolkings)onderzoek. Deze vragenlijst geeft daarbij, volgens de onderzoekers, een goede indicatie in hoeverre individuele ondervraagden zich eenzaam voelen. Deze schaal heeft dan ook als basis gediend voor mijn enquête. Daarnaast heb ik ook nog een aantal vragen opgenomen die ingaan op de behoeften die er bij de ouderen spelen rondom intergenerationele verbinding. Voor deze vragen en voor de verdere lay-out van de enquête heb ik de enquête van Huver & Biervliet (2010) als naslagwerk gebruikt. Verder heb ik gebruik gemaakt van deze vorm van kwantitatief onderzoek omdat je in een relatief korte tijd veel te weten kunt komen over je respondenten. Daarnaast heb ik de enquête schriftelijk uitgezet omdat ik te maken heb met een oudere doelgroep die vaak niet erg actief zijn op de computer. Ik ben persoonlijk bij de clubs langsgegaan om uitleg te geven over de enquête en omdat veel deelnemers erg betrokken zijn bij het project verwachte ik een hoge respons. Nadat de vier intergenerationele interventies hadden plaatsgevonden heb ik nog een eindmeting gedaan met behulp van een verkorte enquête, dit was de eindmeting (zie bijlage VII). Deze verkorte versie richtte zich alleen op de gevoelens van eenzaamheid. Deze eindmeting is gedaan om te kunnen zien of er een verschil was tussen de gevoelens van eenzaamheid voor de intergenerationele verbinding en de gevoelens van eenzaamheid na de intergenerationele verbinding. Scriptie Milou van den Dool 12 Focusgroep De laatste methode waar ik voor mijn onderzoek gebruik van heb gemaakt is de focusgroep. Nadat de vier intergenerationele interventies bij de clubs hadden plaatsgevonden, zijn vijf deelnemers van de vier deelnemende breiclubs geselecteerd om mee te doen aan de focusgroep. Deze focusgroep is alleen gehouden met de ouderen, niet met de basisschoolleerlingen die hebben meegedaan aan de interventie. Het doel van deze focusgroep was om te achterhalen wat voor invloed de intergenerationele verbinding heeft gehad op het gevoel van eenzaamheid bij de deelnemers van de breiclub. De focusgroep heeft zich gericht op de uitkomsten van de interventie. Zijn de gevoelens van eenzaamheid afgenomen, zo ja, waarom? Zijn er nog andere effecten naar aanleiding van de intergenerationele verbinding? Et cetera. De volledige topiclijst vindt u in bijlage VIII. Verder zijn opvallende gebeurtenissen die naar voren komen naar aanleiding van de ontmoeting of opvallende uitkomsten van de enquête hier nader ondervraagd. Ook zijn er vragen gesteld die een bijdrage kunnen leveren aan het beroepsproduct. Met behulp van de focusgroep ben ik op zoek gegaan naar de zin en/of onzin van intergenerationele verbinding. Daarnaast heb ik de achterliggende gedachten van de ouderen hiermee geprobeerd te achterhalen. Achtergrondartikel Voor mijn beroepsproduct heb ik mij voornamelijk gefocust op de uiteindelijke intergenerationele verbinding die heeft plaatsgevonden bij de breiclubs. Ik heb mij daarbij gericht op een oudere en een jongere die duidelijk meteen een klik hadden en ik heb ze kort gevolgd. Verder heb ik voor mijn beroepsproduct informatie gebruikt die naar voren kwam naar aanleiding van de diepte-interviews en de focusgroep. 2.2 Dataverzamelingsmethode en operationalisatie In deze paragraaf wordt kort uiteengezet op welke manieren ik data heb verzameld voor mijn onderzoek. Deskresearch Voor het startpunt van mijn onderzoek heb ik veel gebruik gemaakt van het internet en dan met name Google Scholar. Via deze website heb ik veel interessante en relevante literatuur gevonden. Tegenwoordig zijn veel artikelen, publicaties, rapporten en soms zelfs hele boeken op het internet te vinden. Ik heb dan ook voor veel informatie deze bron gebruikt. Verder heb ik gewerkt met databases via de Hva mediatheek. Ook heb ik een aantal boeken gelezen die zich richten op een specifiek onderwerp. Diepte-interviews Ik heb er voor gekozen om tijdens de interviews gebruik te maken van opnameapparatuur. Dit zodat ik mijn volledige focus op het interview kon houden, zonder steeds afgeleid te worden door het maken van aantekeningen. Verder heb ik tijdens mijn interview wel pen en papier bij de hand gehouden om belangrijke onderwerpen te onderstrepen. Van de geluidsopnames heb ik transcripties gemaakt (zie bijlage II, III, IV, V), de opnames van de interviews kunt u terugvinden op de bijgevoegde USB stick. Voor ieder interview was er een duidelijke topiclijst, maar hier kon tijdens de interviews wel van worden afgeweken. Scriptie Milou van den Dool 13 Schriftelijke enquête De enquête is schriftelijk uitgevoerd omdat de respondenten allen 65+ waren. De enquête was anoniem en tijdens het uitdelen van de enquête aan de respondenten is er duidelijk uitleg gegeven over het invullen ervan. De respondenten hadden twee weken de tijd om de enquête in te leveren en de enquête werden na deze weken weer opgehaald om te worden verwerkt. Het verwerken van de enquêtes heb ik met Excel gedaan. Hier heb ik voor gekozen omdat het niet enorm veel enquêtes waren. Daarnaast heb ik het uitdelen van de enquêtes gefaseerd, hierdoor ontving ik de uitkomsten in fasen terug. Dit maakte het invoeren in Excel behapbaar en goed te doen. Daarbij heb ik bijgehouden hoeveel enquêtes ik heb uitgedeeld en hoeveel ik er uiteindelijk terug heb ontvangen, zo heb ik gemakkelijk kunnen meten hoe hoog de respons was. Focusgroep De vier focusgroepen vonden een week na de intergenerationele verbinding plaats. Ik heb per breiclub vijf deelnemers bij het Nationaal Ouderenfonds op kantoor uitgenodigd. Voor de focusgroep was er een standaard topiclijst (zie bijlage VIII). Deze lijst is bij elke focusgroep op precies dezelfde manier afgewerkt. De topiclijst was daarnaast ook opgedeeld in verschillende thema’s. Dit is zo gedaan om de uitkomsten zo meetbaar mogelijk te maken. Het is hierdoor bijvoorbeeld extra gemakkelijk om de uitkomsten van een bepaald thema te achterhalen. Bij de focusgroep heb ik geen gebruik gemaakt van opnameapparatuur. Dit voornamelijk omdat veel deelnemers hier moeite mee hadden. Omdat de gesprekken vrij kalm verliepen was het goed te doen om direct mee te typen, de transcripties van deze focusgroepen vindt u terug in bijlagen: IX, X, XI en XII. Achtergrondartikel Voor het achtergrondartikel heb ik voornamelijk de intergenerationele verbinding bij de verschillende breiclubs goed geobserveerd. Naar aanleiding hiervan heb ik een jongere en een oudere geselecteerd die duidelijk een goede klik hadden. Hier heb ik tijdens de ontmoeting foto’s van gemaakt en ik heb ze tijdens de ontmoeting een aantal vragen gesteld. Daarbij heb ik ook de uitkomsten van een diepte-interview gebruikt voor mijn achtergrondartikel. 2.3 Deelvragen Een overzicht van alle deelvragen waar met behulp van dit onderzoek antwoord op wordt gegeven is te vinden in het plan van aanpak, deze is te vinden in bijlage I. Verder vindt u onderstaand een uitgebreid overzicht waarin u kunt zien welke methode(n) gebruikt zijn om deze deelvragen en daarbij behorende onderzoeksvragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Deelvraag Onderzoeksvraag Methode 1. Wat houdt het project Wat is de missie en doelstelling van het Deskresearch Samen Breien in? Nationaal Ouderenfonds? (de opdrachtgever) Scriptie Milou van den Dool 14 Wat zijn de doelstellingen van het project Deskresearch Samen Breien? Wanneer is het project Samen Breien Deskresearch volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd? Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten Deskresearch bij het project Samen Breien? Wat zijn de kenmerken van deze Desk en deelnemers? fieldresearch (enquête) 2. Wat houdt Wat is intergenerationele verbinding? Deskresearch Welke generaties zijn er op dit moment? Deskresearch Welke verschillen zijn er tussen de Deskresearch intergenerationele verbinding in? generaties? Wat is de meerwaarde van Deskresearch intergenerationele verbinding? Welke intergenerationele projecten zijn er Deskresearch op dit moment op internationaal gebied? (Best practices) Welk beeld hebben beiden doelgroepen Deskresearch en op dit moment van elkaar? diepte-interview Welk beeld over ouderen heerst er nu in Deskresearch en de maatschappij? diepte-interview Hoe kan er bijgedragen worden aan een Deskresearch en ander beeld? diepte-interview Is er op dit moment een kloof tussen de Deskresearch en generaties? diepte-interview Hoe kun je deze kloof dichten? Deskresearch en diepte-interview 3. Wat is eenzaamheid? Wat is eenzaamheid? Deskresearch Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de Deskresearch doelgroep 65+? Hoe wordt eenzaamheid gemeten? Deskresearch Scriptie Milou van den Dool 15 Wat zijn de effecten van eenzaamheid? Deskresearch Wat kan bijdragen aan het verminderen Deskresearch van het gevoel eenzaamheid? Ervaren de deelnemers van het project Enquête (nulmeting Samen Breien gevoelens van en eindmeting) eenzaamheid? 4. Welke behoefte spelen er Hebben ouderen behoefte om gekoppeld Enquête bij de doelgroep te worden aan jongeren? (nulmeting) (deelnemers breiclubs)? Focusgroep (na verbinding) Wat verwacht de doelgroep van de Enquête verbinding? (nulmeting) Aan welke leeftijdsgroep jongeren zou de Enquête doelgroep gekoppeld willen worden? (nulmeting) Ziet de doelgroep het verbinden met Enquête jongeren als iets positiefs? (nulmeting) Focusgroep (na verbinding) Ervaren de ouderen het overdragen van Enquête hun breikennis aan een jongere generatie (nulmeting) als iets positiefs? Focusgroep (na verbinding) Welke wensen spelen er bij de doelgroep Enquête rondom intergenerationele verbinding? (nulmeting) Focusgroep (na verbinding) 5. Heeft de Zijn er verschillen in het gevoel van Focusgroep (na intergenerationele eenzaamheid van voor de verbinding) verbinding binnen het intergenerationele verbinding en erna? project samen breien effect op de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? Wat zijn de resultaten van de Focusgroep intergenerationele verbinding? (na verbinding) Zijn er na de intergenerationele verbinding Focusgroep blijvende contacten ontstaan? (na verbinding) Scriptie Milou van den Dool 3 16 Nationaal Ouderenfonds Het Nationaal Ouderenfonds is opdrachtgever van dit onderzoek. In dit hoofdstuk leest u over de missie en doelstellingen van het fonds en de daaruit voortkomende doelstellingen van het project Samen Breien. 3.1 Over het Nationaal Ouderenfonds Het Nationaal Ouderenfonds is het enige goede doel dat zich uitsluitend inzet voor eenzame en kwetsbare ouderen. Het fonds doet dit met behulp van verschillende projecten en diensten speciaal voor ouderen. Zo heeft het fonds bijvoorbeeld een BoodschappenPlusBus waarmee ouderen thuis worden opgehaald om gezamenlijk boodschappen te doen of naar een uitje te gaan. Verder is er een OuderenOmbudsman, waar ouderen met hun vragen en problemen terecht kunnen. Daarnaast zijn er nog veel anderen projecten zoals bijvoorbeeld het project Samen Breien. 3.2 Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds? Het fonds probeert ouderen weer te betrekken bij de maatschappij, waardoor dagelijkse dingen als boodschappen doen of meedoen aan een uitje ook voor hen weer toegankelijk wordt. De missie van het Ouderenfonds (2014) is: “Het helpen van ouderen in Nederland voor wie onvoldoende zorg en aandacht is vanuit de maatschappij en daarmee de kwaliteit van leven van deze groep bevorderen.” Daarbij richt het Ouderenfonds zich met hun projecten en activiteiten op een aantal kerngebieden. Dit zijn: Bestrijden eenzaamheid Bestrijden armoede Vergroten van veiligheid Bevorderen van goede zorg Bevorderen van een gezonde oude dag Het belangrijkste aandachtsgebied voor het Nationaal Ouderenfonds is op dit moment het tegengaan van eenzaamheid. De groep van ruim 1 miljoen eenzame ouderen is namelijk ontzettend groot. Daarnaast neemt met de toenemende vergrijzing de eenzaamheid onder ouderen steeds meer toe. Op dit moment ligt de focus dan ook op het ontwikkelen en continueren van projecten en diensten ter bestrijding van eenzaamheid en het bevorderen van zelfredzaamheid (Nationaal Ouderenfonds, 2014). 3.3 Over het project Samen Breien Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds het sociaal netwerk van ouderen te versterken met behulp van breiclubs. Door heel Nederland worden breiclubs opgestart waar ouderen gezellig samen kunnen breien of haken. De breiclubs zijn gratis en hebben een laagdrempelige opzet waardoor het voor iedereen aantrekkelijk is om aan te sluiten. Scriptie Milou van den Dool 17 Op dit moment zijn er vijftig breiclubs waar ouderen (65+) vaak iedere week samen komen om samen te breien of haken. Ook jongeren zijn van harte welkom op de breiclub, maar deze zijn vaak nog weinig aanwezig. 3.4 Wat is de doelstelling van het project Samen Breien? Breien is een ambacht en de jongere generaties groeien niet meer op met deze handwerktechnieken. De oudere generaties beschikken niet alleen over de kennis en vaardigheid, maar vinden het ook leuk om dit regelmatig te doen. In het project is het gezamenlijk breien het middel om eenzaamheid te voorkomen en te bestrijden. Het doel van het project is om zoveel mogelijk oudere breiers uit hun sociaal isolement te halen, dit wil het Nationaal ouderenfonds bereiken door; ouderen met elkaar in contact te brengen. ouderen te verbinden met ontwerpers en vrijwilligers. ouderen te koppelen aan (jongere) mensen die niet kunnen breien, maar dit wel willen. De oudere breideskundige fungeert hierbij als breimentor. Op dit moment zijn de bovengenoemde twee punten al goed binnen het project geïmplementeerd, maar het derde punt blijft nog een beetje achter. Het Ouderenfonds wil dan ook in 2015 veel meer inspelen op het verbinden van jong en oud binnen het project Samen Breien (Nationaal Ouderenfonds, 2014). 3.5 Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd? In het Projectplan Samen Breien (2014) komt duidelijk naar voren dat het opstarten van zoveel mogelijk breiclubs het voornaamste doel is. Daarbij is het wel van belang dat met behulp van deze breiclubs zoveel mogelijk ouderen bereikt worden en dat zij ook graag actief meedoen aan de breiclub. Hoe meer eenzame ouderen bereikt worden, hoe groter de kans is dat wij een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van hun eenzaamheid. De vermindering van eenzaamheid is daarentegen nog wel een punt waar het Ouderenfonds meer in wil bereiken. Daarom wil het fonds graag weten of een intergenerationele interventie bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid bij ouderen. 3.6 Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Breien? Op dit moment zijn er ruim vijftig breiclubs. Hier komen iedere week gemiddeld vijftien deelnemers samen. Dit zijn in totaal 750 deelnemers. Dit aantal fluctueert, door overlijden, nieuwe deelnemers of uitval (Nationaal Ouderenfonds, 2014). Scriptie Milou van den Dool 3.7 18 Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers? Het overgrote deel (ruim 95%) van de deelnemers zijn jongere ouderen (65+) en oudere ouderen (75+). Verder zijn er een aantal veertigers en dertigers op onze clubs aanwezig. De ouder ouderen zijn vaak weduwe en wonen alleen. Veel specifiekere informatie heeft het Nationaal Ouderenfonds niet over de deelnemers van de breiclubs. Dit komt doordat de deelnemers van de breiclubs niet verplicht zijn hun persoonlijke gegevens af te geven aan het Ouderenfonds om deel te nemen aan de club. Het Nationaal Ouderenfonds wil dan ook door middel van de enquête een beter beeld krijgen over de mensen die zij bereiken met hun breiclub. Scriptie Milou van den Dool 4 19 Intergenerationele verbinding In dit hoofdstuk ga ik nader in op het begrip intergenerationele verbinding. De afgelopen jaren zijn er veel projecten geweest met dit thema en is er veel over geschreven. Het was en is nog steeds een zeer populair onderwerp in het maatschappelijk middenveld. In dit hoofdstuk probeer ik dit zeer brede begrip zo nauwkeurig mogelijk uiteen te zetten. 4.1 Wat is intergenerationele verbinding? Uit Europees onderzoek van Walker (1993) blijkt duidelijk dat contact tussen ouderen en jongeren in de huidige samenleving niet meer zo vanzelfsprekend is. In dit onderzoek werd bijvoorbeeld vastgesteld dat ruim 62% van de jongeren (met inbegrip van de eigen kleinkinderen) weinig tot geen contact heeft met ouderen. Dit is duidelijk te zien in onderstaande tabel. Nederland is overigens niet het enige land waar dit zo is. Zoals te zien is in de tabel is dit ook in andere landen het geval. Tabel 1: Contact with young people Bron: Walker (1993) Dit is volgens Penninx (2006) erg zonde omdat de wederzijdse beeldvorming tussen jong en oud vaak het resultaat is van vooroordelen, vage geruchten en de angst voor het onbekende. Het resultaat is dat de leeftijdsgroepen naast elkaar leven in plaats van met elkaar. Zo blijven stereotypebeelden over ‘de jongeren’ en ‘ouderen’ intact. Er valt dan ook veel te winnen bij intergenerationele verbinding. Een intergenerationeel project is een erg breed begrip, er zijn dan ook veel beschrijvingen van dit onderwerp. Ik zet dan ook drie verschillende begripsomschrijvingen op een rijtje om een duidelijk beeld te krijgen van dit brede begrip. Penninx (2003) omschrijft intergenerationeel werken als “het ontplooien van activiteiten waarin burgers van verschillende generaties met elkaar in contact komen om elkaar te helpen, voor elkaar te zorgen, gezamenlijke belangen te realiseren of de dialoog aan te gaan over onderlinge conflicten.” Duidelijk is dat Penninx vindt dat intergenerationele verbinding een breed begrip is. Er is bijvoorbeeld ook al sprake van intergenerationele verbinding als burgers van verschillende generaties een dialoog aangaan. Merken (z.j.) richt zich voornamelijk op projecten die gericht zijn op intergenerationele verbinding. Zij omschrijft deze activiteiten als “doelbewust georganiseerde activiteiten die contacten tussen niet-verwante ouderen en jongeren tot stand brengen.” De projecten vinden een langere tijd plaats en brengen voordelen met zich mee voor beiden doelgroepen. Scriptie Milou van den Dool 20 Verder wordt een intergenerationeel project gekenmerkt door het gebruik van het sociaal kapitaal van de deelnemers. Daarnaast zijn zij gebaseerd op de gedachte dat vanwege de verschillen tussen de generaties een wederzijds belonende interactie kan ontstaan. De Beth Johnson Foundation (maart 2011) geeft nog een aanvulling op dit begrip. Zo omschrijven zij intergenerationele verbinding als: Intergenerational practice aims to bring people together purposeful mutually beneficial activities which promote greater understanding and respect between generations and contributes to building more cohesive communities. Intergenerational practice is inclusive, building on the positive resource that the young and old have to offer each other and those around them. (p. 4) Hieruit kan ik dan ook concluderen dat het niet veel uitmaakt wat het intergenerationele project precies inhoudt als het maar een positieve uitwerking heeft voor beide partijen. Verder is het belangrijk dat het tot gevolg heeft dat beide doelgroepen hierdoor meer begrip en respect voor elkaar krijgen. Verder geeft Penninx (2006) aan dat de kracht van een intergenerationeel project vaak ligt in het persoonlijk en kleinschalig karakter. Het gaat hierbij om concrete, individuele ontmoetingen die moeten leiden tot het doorbreken van abstracte, stereotype beelden over leeftijdsgroepen. Door dit intergenerationele contact worden leeftijdsgerelateerde classificaties minder dominant. Andere identiteitskenmerken zoals karakter, persoonlijke kennis, levenservaring en culturele achtergrond krijgen een even grote, en na verloop van tijd, zelfs een grotere rol. Het is daarbij van belang om in te zien dat de verschillen die er zijn tussen jong en oud, intergenerationele projecten juist zo succesvol maken. Dit maakt namelijk de interactie tussen jong en oud interessant en leerzaam (Penninx, 2006). 4.2 Welke generaties zijn er? Volgens Penninx (2006) ontstaan generaties doordat geboortecohorten getekend worden door verschillende historische omstandigheden. In de periode van 15 tot 25 jaar eigenen mensen zich de normen en waarden van die tijd toe. Deze normen en waarden blijven van invloed op de keuzes en ervaringen die mensen maken in hun latere leven. Los van deze subjectieve kenmerken hebben generaties ook objectieve kenmerken. Zoals het gemiddelde opleidingsniveau of het tijdstip wanneer ze de arbeidsmarkt betreden. In het boek De generatiecrisis (2010) wordt een generatie als volgt omschreven: Een generatie omvat een serie van ongeveer vijftien jaargangen van alle nieuwgeborenen in een samenleving, die in de eerste vijftien jaar van hun leven een gedeeld en door de tijd(geest) bepaald karakter ontwikkelen en die dat collectieve kader laten doorklinken in de manier waarop zij hun verdere leven vormgeven. (p. 12) Scriptie Milou van den Dool 21 Wat uit deze twee begripsomschrijvingen duidelijk wordt is dat een generatie een bepaald soort tijdgeest tot zich neemt, waardoor er een referentiekader ontstaat dat kenmerkend is voor die specifieke generatie. Waar iets meer onduidelijkheid over is, is wanneer mensen zich deze normen, waarden en tijdgeest toe-eigenen. Voor dit onderzoek ga ik ervan uit dat dit gebeurt in de leeftijd van 0 tot 25 jaar. Wat betreft de omschrijving van de verschillende soorten generaties komen beiden bronnen bijna volledig overeen. Penninx (2006) omschrijft vier verschillende generaties: De stille generatie (1930-1940): deze generatie groeit op in een periode van wederopbouw. Gevolgd door een periode van economische hoogconjunctuur in de tweede helft van de jaren vijftig. Veel mensen betreden vrij snel de arbeidsmarkt en benadrukken de waarden hard werken, zuinigheid en trouw aan orde en gezag. De protestgeneratie (1940-1955): deze generatie heeft de grootste omvang van alle generaties. Opgegroeid in een periode van welvaart. Ontzuiling en secularisering leiden tot een radicaal ander waardepatroon. De eerste generatie die deelneemt aan het hoger onderwijs. De protestgeneratie benadrukt waarden als zelfontplooiing, democratisering, gelijkheid van macht en inkomen, individuele vrijheid en politiek engagement. De verloren generatie (1955-1970): de periode waarin de verloren generatie is opgegroeid valt samen met de economische crisis in de jaren zeventig en de massale werkloosheid in de eerste helft van de jaren tachtig. Deze generatie heeft dezelfde oriëntaties als de protestgeneratie. Zelfontplooiing en individuele vrijheid staan voorop. Wel heeft deze generatie minder overtrokken verwachtingen, hecht ze minder belang aan politiek protest en heeft ze een nuchtere kijk op de samenleving. De pragmatische generatie (geboren na 1970): opgegroeid in een periode van economisch herstel en groei. De kleine omvang van deze generatie zorgt ervoor dat ze elkaar minder in de weg zitten in de strijd om goede banen en inkomens. De waardeoriëntaties van deze generatie wijzen in de richting van een overwegend zakelijke en hardwerkende categorie individuen. In De generatiecrisis (2010) wordt vervolgens de meest recente generatie beschreven: De generatie Einstein (1985-2000): van deze generatie is het beeld van hun eerste vijftien jaar: de wereld is een speeltuin. Fouten bestaan niet, de wereld is van jou, je wordt altijd gesteund. Een generatie vol zelfvertrouwen, op zoek naar waar het nu echt om gaat. Van Dijk (2010) sluit daarna af met het gegeven dat generaties gevormd worden onder invloed van hun tijd. Verder heeft de generatie waartoe iemand behoort veel invloed op het verdere leven van hun ‘leden’. 4.3 Welke verschillen zijn er tussen de generaties Zoals in bovenstaande paragraaf is te zien heeft elke generatie een kenmerkende visie of normen en waarden. Sommige generaties komen daarin meer overeen dan andere generaties. Het is dan ook niet gemakkelijk om zomaar de verschillen tussen generaties te beschrijven. Wat wel naar voren komt uit bijvoorbeeld het rapport Wisseling van de wacht (2010) van het SCP, is dat veel generaties naast elkaar heen leven. Dit komt voor een groot deel door de indeling van ons maatschappelijk middenveld. Basisscholen zijn gescheiden van verzorgingshuizen, middelbare scholen van kinderdagverblijven et cetera. Scriptie Milou van den Dool 22 Wat verder duidelijk is, is dat deze verschillen zijn ontstaan door de tijd waarin de desbetreffende generatie is opgegroeid. Volgens Penninx (2006) is het vooral belangrijk om in oog te houden dat verschillende generaties denken vanuit verschillende referentiekaders, daardoor is het mogelijk dat mensen elkaar niet altijd begrijpen. 4.4 Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding? Er heersen veel vooroordelen tussen de verschillende generaties. Zoals ik eerder al aangaf wordt in het rapport Wisseling van de wacht (2010) van het SCP aangegeven dat wanneer leeftijdsgroepen langs elkaar heen leven, het risico ontstaat op onbegrip en negatieve beeldvorming. Gescheiden leefwerelden blokkeren daarnaast de mogelijkheden voor individuen om elkaar te ontmoeten en met elkaar te praten. Zelfs oppervlakkige relaties kunnen van belang zijn. Gewoon vriendelijk gedrag draagt al bij aan bekendheid en vertrouwdheid tussen groepen. Daarbij hebben mensen in verschillende levensfasen elkaar andere dingen te bieden dan leeftijdsgenoten. Bijvoorbeeld een jongere die de oudere buurvrouw helpt met het buitenzetten van de container. Daarnaast heb je ook veel verenigingen die bestaan door hulp van zowel oudere als jongere bestuursleden. Ouderen hebben bij voorbeeld meer ervaring en tijd en de jongeren hebben vaker de nieuwe ideeën en energie om dit tot uitwerking te brengen (Wisseling van de wacht, 2010). Volgens Penninx (2006) is het vooral ook belangrijk om “de kracht van de ene generatie te benutten voor het welzijn van de andere.” Daarbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat ouderen iets willen nalaten (legacy) of aansluiting willen behouden met de moderne tijd door contact met een jongere generatie (connection). Op het gebied van nalaten valt er met het project Samen Breien natuurlijk ontzettend veel te winnen. De ouderen geven hun breikennis door aan een jongere generatie en kunnen op deze manier iets nalaten. Wat verder te winnen valt bij intergenerationele verbinding is dat mensen elkaar meer gaan zien als individu. Hierdoor staan mensen meer open voor onderlinge contacten en zoeken zij elkaars nabijheid weer op. Verder is het belangrijk om waarde te hechten aan contacten tussen leeftijdsgroepen omdat deze kunnen bijdragen aan het leren begrijpen van elkaar en van ontwikkelingen in de maatschappij. Contact met ouderen brengt begrip over hoe de maatschappij zijn vorm kreeg en hoe ouderen aankijken tegen nieuwe ontwikkelingen. Aan de andere kant brengt contact met jongeren begrip voor huidige en toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen (Wisseling van de wacht, 2010). Zoals eerder al aangegeven zijn vooral verschillen tussen de generaties van belang bij een intergenerationeel project. Zo geeft Penninx (2006) aan dat mensen juist hierdoor van elkaar kunnen leren en daarnaast op een nuttige manier kunnen bijdragen aan de vervulling van de behoeften van de ander. Deze behoeften zijn daarnaast niet alleen maar verschillend, maar vullen elkaar ook nog eens goed aan. Penninx (2006) geeft daarbij een duidelijk voorbeeld: “Neem bijvoorbeeld de behoefte van ouderen aan sociaal contact of de behoefte aan zinvolle tijdsbesteding. Deze behoeften sluiten aan bij de behoefte van jongeren voor bijvoorbeeld hulp bij het huiswerk.” Zo heeft iedere deelnemer iets te bieden wat van waarde is voor de ander. Daarop aanvullend wordt er in het boek Intergenerational programs (1997) ook gesproken over het positieve effect van intergenerationele verbinding op iemands zelfvertrouwen. Deze toename in zelfvertrouwen kwam zowel voor bij de ouderen als bij de jongeren. Scriptie Milou van den Dool 23 Daarnaast voelden de deelnemers zich zinvoller en voelden zij zich meer verbonden met de wereld om hen heen. Sinds 1970 is er steeds meer bekend over de positieve uitwerking van intergenerationele projecten en het is daarom ook niet voor niets dat er tegenwoordig veel meer aandacht aan wordt besteed. Als laatste dragen intergenerationele projecten ook bij aan een groter gevoel van veiligheid in de wijk. Dit gevoel van veiligheid hangt namelijk niet af van de fysieke inrichting, zoals verlichting of camera’s op straat. Van groter belang is het gevoel van eigendom –het is onze wijk- en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de publieke ruimte (Penninx, 2006). In het rapport van The European Map of Intergenerational Learning (EMIL) (2014) wordt daarbij duidelijk aangegeven dat intergenerationele verbinding steeds belangrijker wordt in de huidige maatschappij. Dit komt onder andere door de vergrijzing. In 2050 is naar schatting meer dan de helft van de Europeanen boven de vijftig, terwijl er tegelijkertijd een stuk minder mensen geboren worden. Deze demografische veranderingen hebben veel effect op de intergenerationele relaties. Daarnaast veranderen de familiestructuren waardoor veel kleinkinderen steeds verder van hun opa’s en oma’s vandaan wonen. Ook komen er steeds meer ouderen zonder kinderen. Ondanks dat willen de ouderen toch in contact blijven met de jongeren. Daarnaast vinden ook jongeren het belangrijk om te leren van ouderen. De behoefte om dingen te organiseren, om contact tussen generaties te bevorderen wordt dan ook steeds groter. 4.5 Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied? (Best practices) In het rapport van het The Project Mates (Guide of Ideas for Planning and Implementing Intergenerational Projects, 2008) worden verschillende projecten beschreven die als voorbeeld kunnen dienen voor toekomstige projecten in Europa. Onderstaand licht ik een aantal succesvolle projecten kort en bondig toe: Wonen en Samenwonen (Spanje): Binnen dit project gaan alleenstaande senioren samen met jonge studenten in een huis wonen. Aan de ene kant bevordert dit waarden als solidariteit en interactie en respect voor anderen, terwijl het aan de andere kant ouderen aanspoort om in hun eigen huis te blijven wonen omdat er een zorgrelatie buiten de familiebanden om wordt opgebouwd. Daarbij is het wel van belang dat beide partijen er plezier aan ondervinden en dat de partijen ook goed begeleid worden. GAP-Volkstuinenproject (Engeland): Dit project bevordert gezondheid en welzijn op een positieve en creatieve manier. Met dit project leren jongeren alle basisprincipes over het tuinieren. De jongeren nemen de geoogste groenten mee naar huis of het groenten en fruit wordt gegeten in de schoolkantine. Gezond eten wordt hiermee bevorderd. Daarnaast zijn de jongeren op de tuin veel in beweging en leren ze samenwerken met anderen. Verder heeft de langdurige relatie tussen de jongere en oudere een positief effect op beiden. Video van Generaties (Duitsland): Dit project biedt een forum om de dialoog tussen jongeren en ouderen aan te moedigen. De jongeren en ouderen moeten in gesprek gaan over de diversiteit van hun levensstijlen en daar uiteindelijk een filmpje over maken. Duidelijk is dat zowel de jongeren als de ouderen het leuk vinden om elkaar iedere week te ontmoeten en samen te werken aan een eindresultaat (Guide of Ideas for Planning and Implementing Intergenerational Projects, 2008). Scriptie Milou van den Dool 24 Samen Online (Nederland): Bij dit project geven jongeren computerles aan ouderen. Het doel van het project is om de generatiekloof tussen jong en oud te verkleinen. Hoewel het leren computeren centraal staat, gaat het vooral om het langdurig contact tussen jong en oud. Belangrijk hierbij is dat de onderlinge beeldvorming positief wordt beïnvloed (Samen online, 2014). Dit is nog maar een kleine greep uit de vele projecten die er in Europa zijn. Naast de Europese projecten zijn er ook nog een heleboel intergenerationele projecten over de rest van de wereld. Wat duidelijk wordt is dat er zoveel te winnen valt bij dit soort projecten. Alles kan uitgroeien tot een intergenerationeel project en dat is alleen maar mooi. Het zou dan ook zonde zijn om niet te leren van elkaars kwaliteiten en sociaal kapitaal zomaar verloren te laten gaan. 4.6 Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar? Los van het feit dat ouderen naar mate hun leeftijd vordert minder in contact komen met jongeren, is het algemene beeld over jongeren positief. Het overgrote deel van de ouderen voelt zich op zijn gemak bij jongeren en vinden het leuk om met jongeren te praten. Maar een klein deel geeft aan dat ze jongeren ver van zich af vinden staan of dat ze jongeren niet begrijpen (Wisseling van de wacht, 2010). Verder heerst er volgens Versteegh en Westerhof (2007) het negatieve en incorrecte beeld dat jongeren veroorzaker van criminaliteit, geweld en overlast zijn. Jongeren zijn vaak negatief over ouderen en vinden ouderen vaak suf en saai. Maar wat daartegenover staat is dat kinderen en jongeren erg nieuwsgierig zijn en graag dingen willen leren van een oudere of het leuk vinden om verhalen van vroeger te horen. Het is dan ook vooral belangrijk om een activiteit te bedenken waar beide doelgroepen plezier aan beleven (Penninx, 2006). Verder blijkt ook uit het onderzoek van Walker (1993) dat veel generaties een apart leven leiden, in sterk aan leeftijd gekoppelde verbanden die onderling weinig met elkaar te maken hebben. Hierdoor zijn, en blijven, er veel negatieve stereotypen. Er zijn talloze voorbeelden van negatieve stereotypen voor ouderen. Zo is Robert N. Butler uitvinder van het begrip ageism: dit is het proces van systematische stereotypering en discriminatie omdat mensen oud zijn. Zo wijst onderzoek uit dat stereotyperingen als; goede manieren, behoudendheid, pragmatisme en verantwoordelijkheidsgevoel overwegend aan de oudere generaties wordt toegeschreven. Penninx (2006) legt uit waarom stereotypering een negatieve uitwerking heeft: Of deze nu positief of negatief zijn, stereotype beelden zijn geen goede basis voor communicatie en samenwerking. Ze leggen de verschillen tussen mensen onder een vergrootglas en verdelen de wereld in wij en zij. Met een stereotiep beeld kun je je niet identificeren. Je hebt er eigenlijk liever niets mee te maken. (p. 56) Scriptie Milou van den Dool 4.7 25 Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij? “HOE OUDER JE WORDT HOE MINDER JE MEETELT” Uitspraak van documentairemaker Tim den Besten (27) uit documentaireserie Oudtopia Er bestaan veel negatieve stereotypen over ouderen in Nederland. Zo omschrijven Versteegh en Westerhof (2007) dat er een hardnekkige opvatting heerst dat ouderen eenzaam en ongelukkig zijn. Zeker de helft van de bevolking denkt dat eenzaamheid het voornaamste probleem is van ouderen, terwijl dit niet het geval is. Verder wordt er vaak van ouderen gedacht dat ze relatief vaak depressief zijn. Onderzoek wijst daarentegen uit dat depressies evenveel of zelfs minder vaak voorkomt bij ouderen dan bij jongeren. Door deze stereotypen kan leeftijdsdiscriminerend gedrag ontstaan (het ageism van Robert N. Butler). Deze leeftijdsdiscriminatie kan een negatief effect hebben, denk bijvoorbeeld op medisch gebied aan: minder open communicatie, misinterpretatie van symptomen en onderbehandeling (Versteegh en Westerhof, 2007). 4.8 Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld? Het is mogelijk om met behulp van intergenerationele projecten een positieve bijdrage te leveren aan het beeld dat de generaties van elkaar hebben. Daar zijn volgens Penninx (2006) wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Zo moet het contact allereerst een duidelijk doel hebben en moet het voor beide partijen waardevol en succesvol zijn. Verder is het van belang dat er sprake is van direct persoonlijk contact. Dat de activiteit een doorlopende activiteit is, is ook van groot belang. Zo blijkt uit onderzoek dat sporadische contacten tussen ouderen en kinderen niet leidt tot vermindering van negatieve stereotypen, maar dit juist versterken. Wanneer de kinderen regelmatig, gedurende langere tijd op bezoek gaan bij ouderen is er juist sprake van een positieve verandering in de beeldvorming. Daarbij is het essentieel dat het contact voor zowel de jongere als de oudere belonend is. De uitwisseling van kennis, vaardigheden en ervaringen moet centraal staan bij intergenerationele projecten. Jong en oud bieden elkaar iets en het contact levert uiteindelijk wederzijds voordeel op (Penninx, 2006). Verder wordt er in het rapport Samen Online, Effecten van een internetcursus door jongeren voor ouderen (2013) gesproken over de contact hypothese. Volgens deze hypothese is persoonlijk contact de meest effectieve manier om wederzijdse vooroordelen tussen groepen mensen te verminderen. Aan dit contact zijn wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet het contact op gelijkwaardige basis plaatsvinden en er moet daarbij aan een vooraf samengesteld doel gewerkt worden. Dit contact moet daarnaast worden begeleid door een onafhankelijke partij. Tot slot moeten de verschillende leden van de groepen onderling met elkaar op informele en persoonlijke wijze in contact kunnen treden. Verder blijkt uit het rapport van Movisie (2013) dat bij 49% van de jongeren het beeld dat zij van ouderen hebben is veranderd. Zo gaven ze bijvoorbeeld aan dat ouderen veel sneller leerden dan dat ze van te voren hadden verwacht. De andere helft van de respondenten geven aan dat zij al een positief beeld van ouderen hadden en dat dat door de cursus is bevestigd. Scriptie Milou van den Dool 26 Ook gaven veel jongeren aan dat ze ouderen veel moderner, aardiger en opener vonden dan verwacht. De cursus heeft dan ook een positieve invloed gehad op het beeld dat jongeren van ouderen hebben. Andersom was dit ook het geval. Ook de helft van de ouderen gaf aan dat het beeld dat zij hadden van jongeren door de cursus is veranderd. De andere helft die aangaf dat hun beeld van jongeren niet veranderd is gaven aan dat dit kwam omdat zij al een positief beeld hadden. De respondenten die aangeven dat hun beeld wel is veranderd, vinden de jongeren vriendelijker, geduldiger en beleefder dan zij hadden verwacht. Als kanttekening moet daar wel bij gegeven worden dat de ouderen de jongeren in deze context erg beleefd en vriendelijk vinden, maar zij geven wel aan dat dit niet hun algehele beeld van de jeugd van tegenwoordig veranderd. Het organiseren van een intergenerationele interventie is dan ook zeker een goed middel om de negatieve stereotypen om te vormen naar een positiever beeld. Het is wel belangrijk om in het oog te houden dat, zoals Penninx (2006) al aangaf, dit positievere beeld voornamelijk van toepassing is op de jongeren waar de deelnemers mee in contact zijn gekomen en niet op jongeren in het algemeen. 4.9 Is er op dit moment een kloof tussen de generaties? Veel 70-plussers komen nog maar weinig in contact met jongeren in het dagelijks leven. Zij werken niet meer en ook bij de activiteiten die ze in de buurt ondernemen ontmoeten ze weinig jongeren. Ouderen ervaren dan ook een relatief grote afstand ten opzichte van jongeren. Omdat deze ouderen daarbij minder mobiel worden en minder vaak naar buiten gaan is het niet verwonderlijk dat zij een grotere afstand ervaren (Wisseling van de wacht, 2010). Maar dit draagt niet direct negatief bij aan het beeld dat ouderen van jongeren hebben (zie paragraaf 4.7). Daarnaast wordt in het rapport van het SCP (2010) aangegeven dat het best meevalt met de zogenoemde generatiekloof: Uit onderzoek (..) komt onder meer naar voren dat de solidariteit tussen generaties groter is dan menigeen vermoedt. Ook blijkt er geen sprake te zijn van een generatiekloof. Indien die zou bestaan, zou dat inhouden dat negatieve kenmerken aan een andere generatie worden toegedicht en positieve aan de eigen generatie. (p. 30) Maar dat is niet het geval. De generaties staan vaak achter zowel de positieve als negatieve kwalificaties die aan hun generatie worden toegedicht. Daarnaast kunnen ze zich ook vinden in de positieve en negatieve kwalificaties die worden toegedicht aan andere generaties. Dat neemt niet weg dat de solidariteit tussen generaties tegenwoordig op steeds meer grenzen stuit. Dit komt door de scheefgroei van demografische verhoudingen (Wisseling van de wacht, 2010). Scriptie Milou van den Dool 27 Dat er nauwelijks gesproken kan worden van een generatiekloof wordt benadrukt in het artikel Tussen Einstein en confetti (2010) daarin wordt namelijk aangegeven: De ‘grenzeloze generatie’ is een term die op de jeugd van ieder van bovenstaande generaties van toepassing zou kunnen zijn en zegt meer over het eeuwige verschil in wereldbeeld tussen jongere en ouderen dan over de tijd waarin beiden leven. Het is een leeftijdskloof, geen generatiekloof. (p. 1) Ondanks het feit dat sommige generaties maar weinig contact hebben in het dagelijks leven en elkaar amper tegenkomen, is er nauwelijks sprake van een generatiekloof. Maar ondanks deze ‘niet bestaande’ kloof zijn er alsnog veel negatieve stereotypen rondom de verschillende generaties. Hier valt nog steeds veel te winnen. 4.10 Hoe kun je deze kloof het beste dichten? Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat je maar weinig kunt spreken over een echte generatiekloof. De bestaande stereotyperingen die bepaalde generaties over elkaar hebben leiden volgens de literatuur namelijk niet direct tot een kloof. Dit komt doordat alle generaties zich kunnen vinden in zowel de positieve als negatieve stereotyperingen die toegedicht worden aan hun generatie. Natuurlijk ontstaat er weleens discussie en debat, maar deze zijn eerder toe te schrijven aan andere factoren dan aan de verschillen tussen de generaties. Maar ondanks dat er geen kloof is zijn er natuurlijk wel stereotyperingen die met behulp van een intergenerationele interventie genuanceerd kunnen worden. Scriptie Milou van den Dool 5 28 Eenzaamheid Eenzaamheid is een ontzettend breed en veelbesproken begrip. De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar eenzaamheid en het is een onderwerp waar veel over wordt nagedacht in het maatschappelijk middenveld. In dit hoofdstuk geef ik een duidelijke uiteenzetting van het begrip eenzaamheid en ga ik dieper in op het meetbaar maken van dit begrip. 5.1 Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+? Uit een rapport van het RIVM (2011) blijkt dat op januari 2010 Nederland bijna 2,6 miljoen 65plussers telde. Bijna 16% van de bevolking was op dat moment ouder dan 65 jaar. Van alle ouderen is 28 % matig eenzaam en 3,4% sterk eenzaam. Dit is vergelijkbaar met het percentage eenzamen in de hele volwassen bevolking (ongeveer 30% eenzamen). De eenzaamheid neemt toe naarmate men ouder wordt. Er zijn daarbij niet veel verschillen in eenzaamheid tussen mannen en vrouwen. Alleen bij de 85-plussers zijn er relatief meer eenzame vrouwen dan mannen, maar dit valt te verklaren doordat oudere vrouwen vaker alleenstaand zijn dan oudere mannen. Het percentage eenzamen is hoger bij laagopgeleide ouderen dan bij hoogopgeleide ouderen (RIVM, 2011). Verder blijkt volgens Fokkema en Van Tilburg (2005) dat eenzaamheid bij 15% van de ouderen in de loop van de tijd ontstaat, terwijl de eenzaamheid bij iets minder dan 10% in de loop van de tijd vanzelf verdwijnt. 5.2 Wat is eenzaamheid? In literatuur over eenzaamheid zijn er veel verschillende definities over het begrip eenzaamheid te vinden. Deze definities komen vaak niet overeen, maar delen wel enkele gemeenschappelijke elementen. Fokkema en Van Tilburg (2005) vatten dit beknopt samen in hun publicatie Eenzaam en dan?. Het eerste element dat de basis vormt voor het begrip eenzaamheid is dat eenzaamheid niet synoniem is aan ‘alleen-zijn’ en dat het ‘samen zijn met anderen’ niet per se bescherming biedt tegen gevoelens van eenzaamheid. Eenzaamheid is een gevoel, een subjectief gegeven. Er is daarbij niet eens altijd sprake van het ontbreken van relaties, maar om een gemis aan kwaliteit van de bestaande relaties (eenzaam en dan?, 2005). Het tweede element is dat men pas over eenzaamheid kan spreken wanneer dit verschil als negatief wordt ervaren. Als alleen-zijn door iemand als prettig wordt ervaring, voelt diegene zich ook niet eenzaam. Het derde element heeft te maken met tijdsperspectief. Het verschil tussen de gerealiseerde en gewenste relaties wordt als ernstiger ervaren wanneer de betrokkene niet het idee heeft dat hij/zij dit probleem binnen redelijke termijn op kan lossen (Fokkema en Van Tilburg, 2005). Scriptie Milou van den Dool 29 De meest recente definitie van Fokkema, Van Tilburg en Schoenmakers (2014) gebruik ik als definitie voor mijn onderzoek. Door hen wordt eenzaamheid gedefinieerd als “het ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan bepaalde (kwaliteit van) sociale relaties. “ Deze definitie maakt duidelijk dat eenzaamheid altijd een negatieve ervaring is. Het gaat om het gevoel alleen te zijn. Mensen kunnen zich ook alleen voelen in een gezelschap, bijvoorbeeld wanneer men de aansluiting met anderen mist. Verder hangen gevoelens van eenzaamheid ook af van iemands wensen en verwachtingen over sociale contacten. Deze verwachtingen verschillen per persoon (Eenzaamheid is moeilijk op te lossen en treft niet alleen ouderen, 2014). Daarnaast wordt in het rapport Eenzaam en dan? (2005) gesproken over twee verschillende soorten eenzaamheid. Veel wetenschappers vinden het theoretisch zinvol om dit onderscheidt te maken. Zo veronderstelt het onderscheid dat het voorkomen of verminderen van sociale eenzaamheid een andere aanpak vereist dan de hulpverlening bij emotionele eenzaamheid. Fokkema en Van Tilburg (2005) omschrijven emotionele eenzaamheid als volgt: Emotionele eenzaamheid treedt op al iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, in de meeste gevallen een levenspartner. Volgens Weiss kan het ontbreken van een dergelijke gehechtheidsrelatie niet (voldoende) worden gecompenseerd door een versterking van sociale integratie en omgekeerd. (p. 10) Het is in het geval van emotionele eenzaamheid dan ook niet erg realistisch om deze te willen verminderen. Het is nu eenmaal onmogelijk om het gemis van een levenspartner op te vullen met de verbreding en versterking van een sociaal netwerk. Wat betreft sociale eenzaamheid valt er meer te winnen. Deze vorm van eenzaamheid wordt in Eenzaam en dan? (2005) omschreven als een vorm van eenzaamheid die ontstaat door een tekort aan sociale integratie. Daarnaast is er bij deze vorm van eenzaamheid sprake van het ontbreken van contact met mensen waarmee men bepaalde gemeenschappelijke kenmerken deelt, zoals vrienden of vriendinnen. Sociale eenzaamheid is dan ook een vorm van eenzaamheid waar een interventie zeker invloed op kan hebben. 5.3 Hoe wordt eenzaamheid gemeten? Er worden verschillende methoden gebruikt om eenzaamheid te meten. Veel verschillende instanties gebruiken hun eigen methoden. Hierdoor verschillen cijfers sterk van elkaar(Van der Maat en Van Xanten, 2013). Gedurende mijn onderzoek ben ik een instrument tegengekomen dat duidelijk vaker wordt gebruikt. Dit is de eenzaamheidsschaal (eenzaam en dan?, 2005). De schaal bestaat uit vijf positief geformuleerde uitspraken en zes negatief geformuleerde uitspraken. Wanneer iemand niet instemt met de positief geformuleerde uitspraken en wel instemt met de negatief geformuleerde uitspraken is dit een indicatie voor het ervaren van eenzaamheid. In de schaal komt het woord eenzaamheid niet voor en refereren de items niet aan specifieke situaties. Deze eenzaamheidschaal is in de loop der jaren door verschillende onderzoekers gebruikt en ontwikkeld en gevalideerd voor (bevolkings)onderzoek (Eenzaam en dan?, 2005). Scriptie Milou van den Dool 30 Voor een deel van mijn enquête maak ik gebruik van de ingekorte versie van de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld en van Tilburg. 5.4 Wat zijn de effecten van eenzaamheid? Uit het artikel The Anatomy of Loneliness (2003) wordt duidelijk dat eenzaamheid kan zorgen voor een afnemende gezondheid en een grotere kans op overlijden. In het artikel wordt dit uiteengezet in vijf verschillende mechanismen, deze mechanismen zijn: Evolutionary fitness Medical decision making Health behaviors and lifestyles Stressful lives Repair and maintenance physiology Evolutionary fitness gaat uit van de evolutionaire psychologie welke aangeeft dat individuen die niet eenzaam zijn gezonder, fysiek aantrekkelijker en intelligenter worden beschouwd, dan wel eenzame mensen. Daarbij is er de hypothese dat mensen die fysiek aantrekkelijk worden gevonden ook automatisch geassocieerd worden met vruchtbaarheid en gezondheid. Eenzame mensen worden dus op veel verschillende manieren als minder aantrekkelijk ervaren. Het tweede mechanisme medical decision making gaat er vanuit dat de gezondheidszorg betere zorg verleent aan niet-eenzamen dan aan eenzamen. Uit een studie blijkt dat psychologen betere zorg verlenen aan patiënten met een goed netwerk dan aan patiënten die sociaal geïsoleerd blijken. Verder vonden de psychologen dat het bij dokters, verpleegkundigen en andere hulpverleners ook zo werkte. Verder hebben John T. Cacioppo, Louise C. Hawkley en Gary G. Berntson (2003) gekeken naar het health behaviors and lifestyles mechanisme. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat wanneer een mens, niet rookt, geen obesitas heeft en geen zittend leven leidt, jaren kan toevoegen aan zijn/haar leven. Beide groepen waren nagenoeg gelijk wat betreft roken en hoeveelheid sporten. De mensen die hoog scoorden op de eenzaamheidsschaal bleken alleen iets meer alcohol te drinken. Verder ligt het zelfmoordaantal hoger bij mensen die eenzaam zijn. Ondanks dat zowel de eenzamen als de niet-eenzamen nagenoeg hetzelfde scoren rondom hun levensstijl, hebben de eenzamen meer last van gezondheidsklachten dan niet-eenzamen. Dit wijst op een achterliggende reden voor de toenemende gezondheidsklachten. Dit is onder andere te verklaren door stress. Dit is het vierde mechanisme waar eenzaamheid effect op heeft. Eenzame mensen ervaren namelijk meer stress dan niet-eenzame mensen. Deze stress zorgt voor een versnelde slijtage van de organen zoals bijvoorbeeld het hart. Verder heeft het een negatieve invloed op de hersencapaciteit en het reactievermogen van het lichaam. Met als gevolg dat de gezondheid van iemand die eenzaam is het sneller laat afweten dan de gezondheid van niet eenzame individuen. Het laatste mechanisme is dat van repair and maintenance. Uit onderzoek blijkt namelijk dat eenzaamheid ervoor zorgt dat je slechter slaapt. Dit slaaptekort zorgt voor verzwakking van de processen die bijdragen aan het onderhoud, herstel en het verbeteren van psychologische capaciteiten. Wat daarbij opvalt is dat eenzame mensen gemiddeld even lang in bed liggen als niet eenzame mensen, maar de uiteindelijke hoeveelheid slaap ligt veel lager bij eenzamen dan bij niet-eenzamen. Scriptie Milou van den Dool 31 De conclusie die de schrijvers van dit artikel uiteindelijk trekken is dat eenzaamheid zowel op de korte als op de lange termijn veel effect heeft op de gezondheid (The Anatomy of Loneliness, 2003). Verder geven Heinrich en Gulonne (2005) aan dat eenzaamheid gepaard gaat met het hebben van minder positieve gevoelens en meer negatieve gevoelens tijdens sociale contact. Daarnaast hangt eenzaamheid vaker samen met gevoelens van verminderde intimiteit, comfort en begrip en meer wantrouwen en voorzichtigheid. Deze effecten van eenzaamheid hebben een nauw verband met de effecten van een depressie. Het is volgens Heinrich en Gulonne (2005) dan ook niet verrassend dat eenzaamheid ook gelinkt wordt aan lage sociale competentie, vaak afgewezen worden en een gebrek aan kwalitatieve vriendschappen. 5.5 Wat veroorzaakt eenzaamheid? Er zijn verschillende oorzaken voor eenzaamheid. Zo kun je eenzaam worden door veranderingen in het sociale netwerk. Door belangrijke gebeurtenissen zoals een verhuizing, ontslag, echtscheiding, het verlies van een partner of het verlies aan mobiliteit. Hierdoor is het mogelijk een deel van je sociale netwerk, of de aansluiting daarmee te verliezen (Van der Maat en Van Xanten, 2013). Een andere oorzaak kan voortkomen uit de manier waarop de maatschappij is ingericht. Bij deze oorzaak gaat het om de invloed die de organisatie van onze samenleving heeft op het gemak waarmee mensen contacten leggen met anderen. Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling die hier de oorzaak van is, is volgens Van der Maat en Van Xanten (2013) de individualisering: Mensen zijn door de toenemende welvaart en mobiliteit losser komen te staan van traditionele [vaak vanzelfsprekende] sociale verbanden zoals het dorp, de kerk, de buurt en verenigingen. Niet langer worden mensen als vanzelfsprekend betrokken bij sociale verbanden. We moeten in de huidige samenleving zelf actief sociale verbanden opzoeken en onderhouden. Mensen met beperkte sociale vaardigheden, beperkte zelfverzekerdheid en sociale angst lopen in de samenleving dan ook een verhoogd risico op sociale uitsluiting en eenzaamheid.(p.8) Verder kan de woonomgeving een rol spelen bij eenzaamheid. Wanneer de woonomgeving als onveilig wordt ervaren kan dat het aangaan en onderhouden van contacten in de weg staan en dus eenzaamheid veroorzaken of versterken (Van de Maat en Van Xanten, 2013). Ook is het belangrijk om in oog te houden wanneer eenzaamheid nu precies een probleem is. Eenzaamheid is namelijk niet altijd een probleem waarbij er moet worden ingegrepen. Van de Maat en Van Xanten (2013) beschrijven dit kort en bondig: Een kortere periode van eenzaamheid hoeft geen problemen op te leveren en kan zelfs positieve effecten hebben. Door eenzaamheid ontstaat meer zelfinzicht en daarmee kun je je leven beter gaan inrichten. Maar wanneer je niet over deze inzichten beschikt en het je niet lukt om een positieve draai te geven aan je eenzaamheid wordt het een probleem. (p. 7) Scriptie Milou van den Dool 32 Door vereenzaming komen mensen in een negatieve spiraal terecht waardoor ze slaapproblemen, gezondheidsklachten en zelfs schulden kunnen krijgen. Al deze dingen hebben weer een negatieve uitwerking op het zelfvertrouwen en zelfwaardering. Hierdoor stapelen problemen zich op en komt de zelfredzaamheid van mensen onder druk te staan. 5.6 Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? Volgens Fokkema en Van Tilburg (2006), staat persoonlijke stimulering centraal in de aanpak tegen het verminderen van eenzaamheid. Hierbij ligt de nadruk op het geven van aandacht, emotionele en praktische steun, om daarmee de sociale zelfredzaamheid te versterken. Dit kun je bewerkstelligen door bijvoorbeeld interventies, telefonische hulpdiensten, huisbezoek en begeleiding door vrijwilligers. Belangrijk is daarbij dat de deelnemer van de interventie zich bewust is van zijn eenzaamheid en er iets aan wil veranderen. Als laatste is van belang dat de deelnemer tijdens de interventie goed wordt begeleid. Verder kunnen activiteiten in de buurt een positieve bijdrage leveren aan de sociale omgeving van de eenzame oudere. Denk bijvoorbeeld aan een groepsactiviteit, zoals zingen of breien of een inloop-koffieochtend. Ook zijn er interventies in de vorm van gespreksgroepen, cursussen en therapie. Fokkema en Van Tilburg (2006) geven hierbij aan dat dit type interventie zich richt op één aspect van het functioneren van de oudere. De diversiteit in dit soort interventies is groot. Zo zijn er vriendschapscursussen, assertiviteitscursussen en cursussen om beter om te gaan met verlies. Het artikel Preventing social isolation and loneliness among older people (2005), geeft daarbij nog als extra aanvulling dat voornamelijk groepsinterventies met een onderwijzend of trainend aspect het meest nuttig zijn. Daarbij is het wel erg belangrijk dat de activiteit goed is afgebakend voor een specifieke doelgroep. Verder is het volgens Fokkema en Van Tilburg (2005) ook mogelijk om het ontstaan van eenzaamheidsgevoelens te voorkomen of het bestaan ervan terug te dringen. De effectiviteit van de interventies kan worden verhoogd door interventies op systematische wijze te ontwikkelen en uit te voeren. Daarbij is het belangrijk om rekening te houden met de precieze aard van de problematiek en met de behoeften van de deelnemers. Verder is er voldoende kennis nodig over de effectiviteit van bestaande interventiemethoden. De interventies dienen daarnaast evidence based te worden ontwikkeld en uitgevoerd. Wat volgens Fokkema en Van Tilburg (2005) inhoudt dat ‘het handelen is gebaseerd op de wetenschappelijke evaluatie van de effectiviteit van de interventies. Het voordeel hiervan is dat het mogelijk wordt gemaakt om de effectiviteit van de interventie te meten.’ 5.7 Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van eenzaamheid? Op dit moment is het nog niet duidelijk of de deelnemers van de breiclubs gevoelens van eenzaamheid ervaren. Natuurlijk vang ik wanneer ik de breiclub bezoek wel wat dingen op en geven de coördinatoren aan dat de deelnemers erg opbloeien van het wekelijkse contact, maar er is nog geen duidelijk onderzoek gedaan naar deze gevoelens van eenzaamheid. Scriptie Milou van den Dool Ik heb er dan ook voor gekozen om een enquête te houden onder de deelnemers van de breiclub. Deze enquête bestaat uit een nulmeting en een eindmeting. Uit de nulmeting is gebleken in hoeverre de deelnemers van de breiclub eenzaamheid ervaren. Extra toelichting over deze enquête vindt u in hoofdstuk 7. 33 Scriptie Milou van den Dool 6 34 Diepte-interviews Voor dit onderzoek heb ik met vier verschillende professionals gesproken. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek heb ik voor ieder interview een vragenlijst samengesteld. Deze vragenlijst kon zo nu en dan afwijken door het verloop van het gesprek. De transcripties van de interviews vindt u terug in bijlagen II, III, IV en V. De interviews zijn opgenomen met geluidsopnameapparatuur, de transcripties zijn, voor zover mogelijk, letterlijk overgenomen van de geluidsfragmenten . 6.1 Eenzaamheidsinterventies Om meer te weten te komen over het effect van eenzaamheidsinterventies op eenzaamheid heb ik Eric Schoenmakers en Theo van Tilburg geïnterviewd. In deze paragraaf vindt u een beknopte beschrijving van de geïnterviewden en in de volgende paragraaf de conclusie die ik naar aanleiding van de interviews heb kunnen trekken. Interview 1: Drs. E.C. Schoenmakers De eerste persoon die ik heb geïnterviewd is Eric Schoenmakers, hij is promovendus aan de Vrije Universiteit Amsterdam en heeft veel onderzoek gedaan naar eenzaamheid, eenzaamheidsinterventies, ouderen en de stereotypen over eenzaamheid (VU Amsterdam, 2014). De transcriptie van dit interview is terug te vinden in bijlage II. Interview 2: Prof.dr. T.G. van Tilburg Theo van Tilburg is hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij heeft veel onderzoek gedaan naar sociale netwerken, eenzaamheid en ouderen (VU Amsterdam, 2014). De transcriptie van dit interview is terug te vinden in bijlage III. 6.2 Conclusie eenzaamheidsinterventies Wat naar aanleiding van de interviews duidelijk wordt, is dat eenzaamheid een ontzettend complex probleem is en niet zomaar verholpen kan worden met een ‘simpele’ interventie. Er moet eerst duidelijk nagedacht worden over de doelgroep waar de interventie zich op gaat richten. Hoe specifieker deze doelgroep is, hoe beter. Verder is het van belang dat er maatwerk geleverd wordt en dat deelnemers goed begeleid worden. Ook moet er goed geëvalueerd en doorontwikkeld worden om te kijken waar de interventie nog verbeterd kan worden. De interventie kan ook niet zomaar stoppen zonder dat er een vangnet is voor de deelnemers. Het is namelijk van belang dat de deelnemers niet in een zwart gat vallen, dit kan het probleem namelijk verergeren. Er zijn op dit moment erg veel interventies die uiteindelijk niet werken. Er zijn wel wat schommelingen in de gevoelens van eenzaamheid (zowel positief, als negatief), maar uiteindelijk blijven de resultaten gelijk. Scriptie Milou van den Dool 35 Er is bij Motivaction een kennisbank opgezet waar interventies in staan die het infantiele stadium ontgroeit zijn. Deze zouden als basis gebruikt kunnen worden voor een nieuwe, maar deze moet uiteindelijk wel goed worden aangepast op de behoeften van de doelgroep. Verder is er helaas geen commissie die bepaalt of een interventie goed is of niet goed en welke interventies werken en welke niet. Zowel Schoenmakers als Van Tilburg pleiten hier wel voor, maar hier is geen geld voor beschikbaar gesteld. Verder is het belangrijk om te weten dat eenzaamheid een onderdeel van het leven is. Het is in veel gevallen helemaal niet erg om eenzaam te zijn, als het op lange termijn maar geen negatieve effecten heeft op je leven. Met preventie van eenzaamheid valt er ook een boel te winnen. Door bepaalde regelgeving aan te passen kunnen er meer situaties ontstaan in het dagelijks leven die bijdragen aan het toenemen en het versterken van het sociaal netwerk. Denk bijvoorbeeld aan co-ouderschap en mediation. Als laatste vinden zowel Schoenmakers als Van Tilburg het vooral belangrijk dat organisaties zich veel meer gaan richten op het resultaat van interventies. Daarbij moet het niet alleen gericht zijn op de tevredenheid van mensen, maar ook of het daadwerkelijk ook echt iets heeft opgeleverd voor de vermindering van eenzaamheid. Een andere belangrijke conclusie die ik kan trekken is dat een intergenerationeel project pas een goed effect heeft als die aansluit op de behoefte van deelnemers. Het zou zomaar kunnen zijn dat er hier en daar wel verschillen te zien zijn in de gevoelens van eenzaamheid, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat een intergenerationele verbinding met een willekeurige doelgroep aansluit op de behoeften van de deelnemers. 6.3 Intergenerationele verbinding Het verbinden van jong en oud is iets wat steeds vaker gebeurt. Er zijn ontzettend veel interventies die gebruik maken van intergenerationele verbinding, maar wat is het effect hiervan en hoe ziet een succesvolle intergenerationele verbinding eruit? In deze paragraaf vindt u een beknopte beschrijving van de geïnterviewden en in de volgende paragraaf de conclusie die ik naar aanleiding van de interviews heb kunnen trekken. Interview 1: Kees Penninx Kees Penninx behaalde de Master of social science, social innovation/gerontoly. Hij is gespecialiseerd in onder andere het verbinden van generaties. Verder is hij oprichter en directeur van ActiveAge. Een organisatie die zich bezighoudt met het ontwikkelen van nieuwe concepten en praktische toepassingen rond maatschappelijke inzet, informele zorg, wonen en participatie van ouderen (LinkedIn Kees Penninx, 2014). Scriptie Milou van den Dool 36 Interview 2: Christina Mercken Christina Mercken is bijna vijf jaar projectmanager van het succesvolle project Samen Online Nederland. Zij studeerde sociale gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij heeft zich daarbij veel gericht op courses rondom intergenerationele verbinding (LinkedIn, Christina Mercken, 2014). Het interview is telefonisch afgenomen omdat het helaas niet gelukt is een afspraak te maken. Omdat het heel lastig is om via de telefoon een gesprek op te nemen, is er in dit geval ven opname van het gesprek gemaakt. 6.4 Conclusie intergenerationele verbinding Er valt veel te winnen bij intergenerationele verbinding, het is daarbij niet van heel groot belang welke generaties er met elkaar verbonden worden. Waar de focus op moet liggen is dat de verbinding voor beiden groepen iets oplevert. Verder is het natuurlijk een pre dat er kennis doorgegeven wordt van de oudere op de jongere generatie. Tijdens de intergenerationele verbinding moet er een mogelijkheid gecreëerd worden om elkaar te ontmoeten en samen iets moois te maken. Een intergenerationeel project heeft veel voordelen voor het beeld dat de deelnemers van elkaar hebben. Het kan zomaar zijn dat er eerst even een drempel overbrugd moet worden, maar als dit eenmaal is gebeurd werpt het voor beide partijen vruchten af. Doordat je je met behulp van een intergenerationeel project richt op de positieve bijdrage die verschillende generaties kunnen leveren, is dit niet alleen positief voor de deelnemers, maar voor de maatschappij in zijn geheel. Wat verder blijkt is dat alleen het organiseren van een intergenerationele interventie niet genoeg is. Het intergenerationeel contact zou veel meer geïntegreerd moeten worden in de hedendaagse maatschappij. Alleen op deze manier kun je consequent zorgen voor meer, en voor beide partijen bevredigend, intergenerationeel contact. Scriptie Milou van den Dool 7 37 Enquête In dit hoofdstuk zet ik beknopt de uitkomsten van de schriftelijke enquête uiteen. De eerste paragraaf richt zich op de respons en de tweede paragraaf gaat in op de uitkomst van de nulmeting. In de derde paragraaf wordt de uitkomst van de eindmeting uiteengezet en in de laatste paragraaf vindt u de conclusie. De volledige enquête en de resultaten ervan kunt u terugvinden in bijlagen: VI, VII en VIII. 7.1 Respons enquête In totaal zitten er ruim zestig deelnemers in de vier breiclubs waar ik de enquête heb uitgezet. De verwachting was dat de respons vrij hoog zou zijn, omdat de deelnemers erg betrokken zijn bij het project Samen Breien. Daarbij kom ik vaak bij de breiclubs langs en heb ik de enquête persoonlijk uitgedeeld. Helaas viel de respons tegen. Verdere evaluatie hiervan vindt u in hoofdstuk 11. Onderstaand heb ik in een tabel weergegeven hoe hoog de respons was per club. Iets meer dan de helft van het aantal deelnemers heeft de enquête ingevuld. Alle deelnemers die hebben meegedaan aan de nulmeting hebben ook meegedaan aan de eindmeting. Dit aantal is dan ook gelijk. Verder waren alle enquêtes volledig ingevuld en dus valide om te gebruiken voor het verdere onderzoek. Breiclub Aantal ingevulde enquêtes Breiclub Berlicum 9 Breiclub De Bilt 5 Breiclub Vught 9 Breiclub Utrecht 11 Totaal 34 Tabel 2: Aantal ingevulde enquêtes per breiclub Bron: Uitslagen enquête (bijlage VIII) 7.2 De nulmeting Het doel van de nulmeting was om erachter te komen in hoeverre de deelnemers van de breiclubs gevoelens van eenzaamheid ervaren. De vragen voor deze nulmeting waren gebaseerd op de ingekorte eenzaamheidsschaal van De Jong en Gierveld (2008). Deze eenzaamheidsschaal is gevalideerd en geaccordeerd voor (bevolkings)onderzoek. Verder worden er in deze enquête een aantal vragen gesteld over de behoeften rondom intergenerationele verbinding. De vragen over intergenerationele verbinding en de lay-out van de enquête zijn voor een groot deel gebaseerd op de enquête uit het rapport Nederland in generatieperspectief van TNS NIPO (2010). Scriptie Milou van den Dool 38 7.2.1 Achtergrondkenmerken respondenten Alle deelnemers van de breiclubs zijn vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers van de vier breiclubs is 78. In de onderstaande staafdiagram is te zien dat de meeste deelnemers van de breiclubs tussen de 75 en 84 jaar zijn. Leeftijd deelnemers breiclubs Leeftijd deelnemers breiclubs 9 8 5 5 3 2 60-64 2 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90-94 Figuur 1: Leeftijd deelnemers breiclubs Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) De meeste deelnemers wonen zelfstandig, verder wonen er een aantal deelnemers in een aanleunwoning en een paar deelnemers wonen in een woonzorgcentrum. 35 procent van de respondenten is nog getrouwd en ongeveer 53 procent is weduwe. De overige deelnemers zijn alleenstaand of gescheiden. In de onderstaande taartdiagram is duidelijk te zien dat iets minder dan de helft van de deelnemers regelmatig contact heeft met meer dan vijf vrienden. 47 procent van de deelnemers heeft minstens eens per maand contact met vier of vijf vrienden. Een kleine negen procent geeft aan twee vrienden of een vriend te hebben. Niemand geeft aan geen vrienden te hebben. Met hoeveel vrienden heeft u regelmatig (dat wil zeggen meer dan eens per maand) contact? 3% 6% 44% 1 vriend 26% 2 vrienden 3 vrienden 21% Figuur 2: Hoeveelheid vrienden per deelnemer Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) 4 vrienden Scriptie Milou van den Dool 39 7.2.2 Gevoelens eenzaamheid Het grootste deel van de deelnemers geeft aan zich niet eenzaam te voelen. Ruim 25 procent van de respondenten geeft aan zich matig eenzaam te voelen. Er zijn geen deelnemers die zich sterk of zeer sterk eenzaam voelen. Ervaring gevoelens van eenzaamheid 7 6 5 Breiclub Berlicum 4 Breiclub De Bilt 3 Breiclub Vught 2 Breiclub Utrecht 1 0 Niet eenzaam matig eenzaam sterk eenzaam zeer sterk eenzaam Figuur 3: Ervaring gevoelens van eenzaamheid Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) Wat hierbij opvalt is dat er bij iedere breiclub wel deelnemers zijn die aangeven dat zij zich matig eenzaam voelen, behalve bij breiclub De Bilt. De deelnemers van deze breiclub zijn gemiddeld jonger dan de deelnemers van de andere breiclubs, dit zou een verklaring kunnen zijn. Maar hoogstwaarschijnlijk komt het ook doordat de respons op de enquête een stuk lager ligt bij deze breiclub. Naast de bovenstaande directe vraag over de gevoelens van eenzaamheid is er bij de enquête ook gebruik gemaakt van de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008). Deze vragen zijn letterlijk overgenomen in de enquête. In de onderstaande tabel kunt u deze vragen zien. Achter de vragen staan punten aangegeven. Deze geven aan in hoeverre iemand eenzaamheid ervaart. De vragen 6, 10 en 11 wijzen op emotionele eenzaamheid. De vragen 7, 8 en 9 wijzen op sociale eenzaamheid. Hoe hoger het aantal punten, hoe groter de indicatie voor eenzaamheid. Bij een hoge score (drie plus) is de respondent volgens De jong Gierveld en Van Tilburg waarschijnlijk slecht in staat zelf contacten te leggen. Scriptie Milou van den Dool Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 11 Ik ervaar een leegte om mij heen Er zijn genoeg mensen op wie ik terug kan vallen Ik heb voldoende mensen op wie ik volledig kan vertrouwen Er zijn genoeg mensen met wie ik mij nauw verbonden voel Ik mis mensen om me heen Vaak voel ik me in de steek gelaten 40 Helemaal Mee Niet Mee Helemaal mee eens eens mee oneens mee een oneens /niet mee oneens 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt Figuur 4: Vragen en puntentelling eenzaamheidschaal Bron: De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008) Ondanks het feit dat het grootste deel van de deelnemers aangeeft niet eenzaam te zijn blijkt uit de uitkomsten van de eenzaamheidsschaal en de verdere enquête, dat er wel degelijk gevoelens van eenzaamheid heersen bij de deelnemers. Daarbij worden de meeste punten voornamelijk gescoord op het vlak van emotionele eenzaamheid. In onderstaande figuur is te zien hoe hoog de deelnemers per breiclub scoren op de eenzaamheidsschaal. De jong Gierveld en Van Tilburg (2008) geven aan dat mensen bij een score van drie plus niet meer goed in staat zijn hun eenzaamheid zelf op te lossen. Gelukkig is dit bij geen van de deelnemers van de breiclubs het geval. Wat allereerst opvalt naar aanleiding van deze resultaten is dat breiclub De Bilt hoger scoort dan de breiclub Utrecht en Berlicum, terwijl bij breiclub De Bilt niemand heeft aangegeven matig eenzaam te zijn. Zij scoren bij de eenzaamheidsschaal voornamelijk op emotionele eenzaamheid wat hoger. Dat zij aangeven zich niet eenzaam te voelen, maar wel hoger scoren op de eenzaamheidsschaal kan verklaard worden door de hoge score rondom emotionele eenzaamheid. Deze vorm van eenzaamheid is namelijk meer onderdeel van het leven en is niet op te lossen door het maken van nieuwe contacten. Het zou goed kunnen dat de deelnemers van de breiclub zich hier bewust van zijn waardoor zij aangeven niet eenzaam te zijn. Breiclub Utrecht en Berlicum scoren even hoog op de eenzaamheidsschaal, maar ook daar is een verschil te zien in de score op de schaal en het gevoel van eenzaamheid dat ze zelf aangeven. Bij breiclub Utrecht geeft namelijk een veel groter aantal aan zich matig eenzaam te voelen dan deelnemers van de breiclub Berlicum. Beiden clubs scoren hoog op emotionele eenzaamheid en minder op sociale eenzaamheid. Verder komen de clubs wat betreft burgerlijke staat ook overeen. Het is dan ook lastig om een duidelijke verklaring te geven voor dit verschijnsel. Het zou kunnen dat de respondenten wanneer het de directe vraag over eenzaamheid betreft een sociaal wenselijk antwoord geven. Scriptie Milou van den Dool 41 Een andere verklaring kan zijn dat er een verschil is tussen eenzaamheid voelen en eenzaam zijn. Uit de onderzoeken van De jong Gierveld en Van Tilburg (2008) blijkt dat dit vaker voorkomt. Score eenzaamheiddschaal nulmeting Breiclub Utrecht Breiclub Vught Nulmeting Breiclub De Bilt Breiclub Berlicum 0 0,5 1 1,5 2 Figuur 5: Score eenzaamheidsschaal nulmeting Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) Verder geeft maar een heel klein deel aan dat zij moeite hebben met het maken van contact. Een groot deel van de respondenten geeft aan veel waarde te hechten aan een partner. Aangezien er veel weduwen zijn onder de respondenten verklaart dit veel over de relatief hoge score rondom emotionele eenzaamheid. Bijna iedereen geeft aan geen moeite te hebben met het aangaan van nieuwe contacten. 7.2.3 Behoeften rondom intergenerationele verbinding In de enquête wordt aangegeven dat de vragen over jongeren betrekking hebben op mensen tussen de 10 en 25 jaar. De respondenten moesten bij het beantwoorden van de vragen de eventuele kleinkinderen buiten beschouwing laten. Geen één respondent heeft voorkeur voor een specifieke leeftijdsgroep waar zij contact mee zou willen hebben. Daarnaast geven maar enkelen aan dat zij liever vaker contact zouden hebben met jongeren. Het merendeel zegt dat het ze niet uitmaakt of ze meer of minder contact met jongeren hebben. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan zelden tot nooit contact te hebben met jongeren. Het grootste gedeelte van de andere helft geeft aan af en toe contact te hebben. Maar een zeer klein deel geeft aan vaak contact te hebben met jongeren. Scriptie Milou van den Dool 42 Heeft u weleens contact met jongeren.... 20 15 in uw buurt bij een club of vereniging 10 op het internet 5 bij u thuis 0 Vaak Af en Toe Zelden Nooit Figuur 6: Contact met jongeren in leefomgeving Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) Het overgrote deel geeft aan dat zij zich op hun gemak voelen bij jongeren. Maar een enkeling geeft aan dat dit niet zo is. Ruim 82 procent van de deelnemers geeft aan dat ze het overbrengen van breikennis aan een jongere generatie zien als iets positiefs. De overige twintig procent geeft aan het niet leuk te vinden of dat het ze niet uitmaakt. Niemand geeft aan vaker contact met jongeren te willen omdat zij zich eenzaam voelen. 7.3 Eindmeting Nadat de intergenerationele verbinding heeft plaatsgevonden is er nog een eindmeting geweest. Deze bestond uit de vragen van de enquête die voort kwamen uit de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008). Alle deelnemers die de nulmeting hadden ingevuld hebben vervolgens de eindmeting ingevuld. Er is dan ook een volledig beeld ontstaan van de eventuele verandering van de gevoelens van eenzaamheid. In de onderstaande tabel is duidelijk te zien dat er nauwelijks verschil is in de gevoelens van eenzaamheid die de deelnemers van de breiclub ervaren. Zo is bij twee clubs het gevoel van eenzaamheid gelijk gebleven. Bij de breiclub Vught is het gevoel van eenzaamheid iets afgenomen en bij de breiclub in Berlicum is het gevoel zelfs iets toegenomen. Deze toename zou verklaard kunnen worden doordat de deelnemers door het aflopen van de activiteit zich nog meer eenzaam gaan voelen. Een verschijnsel dat zowel Schoenmakers als Van Tilburg veel zijn tegengekomen naar het effect van eenzaamheidsinterventies. Scriptie Milou van den Dool 43 Uitkomsten nul- en eindmeting Breiclub Utrecht Breiclub Vught Nulmeting Eindmeting Breiclub De Bilt Breiclub Berlicum 0 0,5 1 1,5 2 Figuur 7: Uitkomsten nul- en eindmeting Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII) 7.4 Conclusie nul- en eindmeting Uit de schriftelijke enquête blijkt allereerst dat het grootste deel van de deelnemers van de breiclub weduwe is. Zij wonen voornamelijk op zichzelf of in aanleunwoningen en zijn gemiddeld 78 jaar oud. Het overgrote deel van de deelnemers heeft meer dan vier vrienden waar zij minstens één keer per maand contact mee hebben. Ruim vijfentwintig procent van de deelnemers geeft aan zich matig eenzaam te voelen. De overige vijfenzeventig procent geeft aan zich niet eenzaam te voelen. Naar aanleiding van de meting met de eenzaamheidsschaal blijkt dat het grootste deel van de deelnemers last heeft van gevoelens van emotionele eenzaamheid. Deze vorm van eenzaamheid is niet op te lossen door het vergroten van het sociaal netwerk. De deelnemers van de breiclubs scoren op de eenzaamheidsschaal tussen de 1,3 en 1,6. Pas wanneer de score boven de drie ligt, wordt het volgens De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008) lastig voor de respondent om zelf iets te veranderen aan de gevoelens van eenzaamheid. De deelnemers van de breiclub zijn volgens de score dus nog goed in staat om zelf iets te doen aan de gevoelens van eenzaamheid die ze ervaren. Bijna alle respondenten geven aan veel waarde te hechten aan een levenspartner. Aangezien veel respondenten weduwe zijn verklaart dit voor een groot deel de emotionele eenzaamheid die de deelnemers ervaren. Er is op verschillende vlakken een verschil te zien in hoeverre deelnemers aangeven zich eenzaam te voelen en in hoeverre dit blijkt uit de eenzaamheidschaal. Dit kan verklaard worden doordat de deelnemers hoog scoren op het gevoel van emotionele eenzaamheid, dit is een vorm van eenzaamheid waar men mee moet leren leven en hiertoe zijn de deelnemers blijkbaar goed in staat. Scriptie Milou van den Dool 44 Veel respondenten hebben zelden tot nooit contact met jongeren buiten hun kleinkinderen om. Maar enkelen geven aan dat zij vaker contact zouden willen met jongeren. Verder geeft ruim 82 procent van de respondenten aan dat zij het overbrengen van breikennis aan jongeren zien als iets positiefs. Ten slotte blijkt uit de eindmeting dat de intergenerationele verbinding weinig invloed heeft gehad op de gevoelens van eenzaamheid van de deelnemers. Bij twee clubs zijn de gevoelens van eenzaamheid gelijk gebleven. Bij een club zij de gevoelens van eenzaamheid toegenomen. Deze toename kan worden verklaard doordat de deelnemers door het aflopen van de activiteit zich even extra eenzaam gaan voelen. Een verschijnsel dat zowel Schoenmakers als Van Tilburg veel zijn tegengekomen naar het effect van eenzaamheidsinterventies. Bij breiclub Vught is het gevoel van eenzaamheid enigszins afgenomen. Dit zou kunnen komen door de intergenerationele verbinding. Scriptie Milou van den Dool 8 45 Focusgroep Voor dit onderzoek heb ik vier verschillende focusgroepen georganiseerd. Voor de focusgroep heb ik van elke breiclub waar de intergenerationele verbinding heeft plaatsgevonden vijf deelnemers geselecteerd. Het voornaamste doel van de focusgroep was het evalueren van de intergenerationele interventie. In de onderstaande paragraaf heb ik de conclusie die ik heb kunnen trekken uit de focusgroep gesprekken, per thema uitgewerkt. De volledige uitwerking van de gesprekken en de topiclijst vindt u in bijlagen: IX, X, XI en XII. 8.1 Conclusie focusgroepen Thema 1: algemeen De deelnemers van alle breiclubs waren stuk voor stuk enthousiast over de intergenerationele Interventie. Het viel de ouderen op dat de kinderen erg leergierig waren en het liefst zo snel mogelijk aan de slag wilden gaan. Zo vertelt mevrouw Donselaar uit breiclub De Bilt hoe enthousiast haar kind was: “Die van mij, Nadia, wilde meteen een trui breien, daar heb ik erg om moeten lachen. Ik vond het enthousiasme van de kinderen dan ook erg leuk.” Wat daarnaast opviel is dat de respondenten aangaven het best vermoeiend te vinden. Dit is ook niet vreemd als je kijkt naar de gemiddelde leeftijd van de deelnemers. Maar ondanks dat het vermoeiend was geven ze wel aan dat ze door het enthousiasme er veel positieve energie voor terug kregen en dat was het zeker waard. Verder geven de meesten respondenten aan het leuk te vinden als er nog een aantal keren een intergenerationele verbinding zou plaatsvinden. Er zijn maar twee dames die aangeven eerstvolgende keer niet meer mee te willen doen omdat zij de interventie als te vermoeiend hebben ervaren. Het overgrote deel van de respondenten geeft daarbij aan dat het fijn zou zijn als de activiteit om de week plaats zou vinden. Dit geeft ze nog wat extra ruimte om aan hun eigen projecten te werken. Mevrouw Lahnstein uit breiclub De bilt heeft haar roeping gevonden als lerares, zij zou graag iedere keer verschillende kinderen willen zien zodat zij zoveel mogelijk mensen kan leren breien. De overige dames willen liever dat dezelfde kinderen wat vaker langskomen, zodat het sociale aspect wat belangrijker wordt. Thema 2: contact met kinderen Alle respondenten zijn enthousiast over het contact met de kinderen. Ze vonden het leuk om te zien hoe trots de kinderen zijn met hetgeen wat ze gemaakt hebben. De dames vonden het ook erg bijzonder dat de kinderen allemaal zo toegewijd waren. Alle kinderen zijn alle vier de keren geweest en vonden het elke keer weer leuk om te doen. Verder geven de respondenten aan dat ze het leuk vinden dat ze contact hebben met andere kinderen dan hun kleinkinderen. Mevrouw Ottevanger uit breiclub Berlicum legt dit uit: “De kinderen waren ondanks dat ik hun oma niet was, nog steeds erg beleefd en lief. Op straat maak je dat niet altijd meer mee. De kinderen waren daarbij erg betrokken en stelden veel vragen.” Verder geven de respondenten aan dat ze niet per se vaker contact zouden willen met kinderen. Ze zien de intergenerationele verbinding wel als iets positiefs en zouden de volgende keer graag weer mee doen. Scriptie Milou van den Dool 46 Wat betreft beeldvorming geven de respondenten vooral aan dat ze een positiever beeld hebben gekregen de kinderen. De respondenten waren verbaasd over het geduld dat de kinderen konden opbrengen, mevrouw Jacobs uit breiclub Vught had hier een duidelijke verklaring voor “ik had wel verwacht dat dekinderen hier en daar wat ongeduldiger zouden zijn, maar misschien zijn ze het wel gewend van hun eigen oma dat alles een beetje langzamer gaat.” Thema 3: eenzaamheid Alle respondenten geven aan zich moe maar voldaan te voelen na de activiteit. Het overdragen van hun breikennis gaf ze daarbij het gevoel dat zij nog iets voor iemand kunnen betekenen, dit ervaren de respondenten als zeer positief. Zo geeft mevrouw van Amelsvoort uit breiclub Vught aan waarom zij zich zo voldaan voelde “Het is goed om thuis te komen en te bedenken, ik heb een kind leren breien en daarmee heb ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft een gevoel van voldoening, dat je ook op je oude dag nog iets kunt betekenen voor de medemens, ook al is het iets simpels als breien.” Verder geven alle respondenten aan het erg jammer te vinden dat de intergenerationele verbinding is afgelopen. Daarnaast geeft een respondent aan dat de intergenerationele verbinding voor haar soms zelfs pijnlijk was, omdat zij zelf geen kinderen en dus ook geen kleinkinderen heeft gehad. Daarbij geven de deelnemers aan dat de intergenerationele verbinding invloed heeft gehad op hun zelfvertrouwen, mevrouw Wetering uit de breiclub Utrecht weet dit goed te omschrijven: “Als oudere val je steeds vaker terug in de rol van degene waarvoor gezorgd moet worden. Of je dit nu wilt of niet, die dingen gebeuren. Door deze activiteit kreeg ik weer het gevoel dat, hoe krakkemikkig ik soms ook ben, ik echt iets bij kan dragen. Ik heb een kind leren breien en zo heb op mijn eigen kleine wijze een bijdrage kunnen leveren.” De respondenten zien de intergenerationele verbinding niet als iets wat bij kan dragen aan de vermindering van eenzaamheid. Wel vinden ze dat het goed is om iets dergelijks te organiseren zodat mensen weer in contact komen met een jongere generatie en een keer iets anders doen dan ze gewend zijn. Zo vertelt mevrouw Lubbers uit breiclub Utrecht: “Ik ga ook naar de breiclub omdat ik contact wil houden met de mensen om mij heen en niet alleen in mijn huis wil zitten de hele week. Door het contact met de kinderen kom je ook weer meer te weten over hun leefwereld. Zo kom je voor je gevoel zelf ook weer dichter bij deze leefwereld te staan. Zo’n activiteit draagt daar zeker aan bij.” Scriptie Milou van den Dool 9 47 Conclusie De probleemstelling van dit onderzoek was: “Wat is het effect van intergenerationele verbinding tussen jong (basisschool leerlingen) en oud (65+), binnen het project samen breien, op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen?” Met behulp van mijn onderzoek van de afgelopen maanden heb ik geprobeerd deze vraag zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden. Eenzaamheid Naar aanleiding van zowel de deskresearch als de fieldresearch is duidelijk geworden dat eenzaamheid een ontzettend complex probleem is en niet zomaar verholpen kan worden met een ‘simpele’ interventie. Er moet eerst duidelijk nagedacht worden over de doelgroep waar de interventie zich op gaat richten. Hoe specifieker deze doelgroep is, hoe beter. Verder is goede begeleiding belangrijk. Dit blijkt zowel uit de interviews met de professionals rondom eenzaamheid als de professionals op het gebied van intergenerationele interventies. Ook moet er goed geëvalueerd en doorontwikkeld worden om te kijken waar de interventie nog verbeterd kan worden. Verder is het van belang dat er voor gezorgd wordt dat deelnemers na de interventie niet in een zwart gat vallen. Dit kan het probleem namelijk verergeren. Daarnaast valt zowel uit de deskresearch als de fieldresearch te concluderen dat veel interventies uiteindelijk niet werken. Er zijn hier en daar wat schommelingen te zien in de gevoelens van eenzaamheid (zowel positief, als negatief), maar uiteindelijk blijven de resultaten gelijk. Verder is het belangrijk om te weten dat eenzaamheid een onderdeel van het leven is. Het is in veel gevallen helemaal niet erg om eenzaam te zijn, als het op lange termijn maar geen negatieve effecten heeft op je leven. Intergenerationele interventies Een andere belangrijke conclusie die ik kan trekken is dat een intergenerationeel project pas daadwerkelijk een goed effect heeft als die aansluit op de behoefte van deelnemers. Het is namelijk zeer onwaarschijnlijk dat een intergenerationele verbinding met een willekeurige doelgroep aansluit op de behoeften van de deelnemers. Uit de resultaten van mijn fieldresearch is te zien dat dit klopt. De intergenerationele verbinding had namelijk nauwelijks effect op de gevoelens van eenzaamheid. Dit valt voor een groot deel te verklaren doordat er veel minder eenzame deelnemers in de breiclubs zitten dan allereerst werd verwacht. Daarnaast sluit de interventie niet goed genoeg aan op de behoeften die de deelnemers hebben. Zo geeft een heel groot deel van de deelnemers aan geen behoefte te hebben aan extra contact met jongeren. Dit betekent overigens niet dat de intergenerationele verbinding voor niets is geweest. Er valt namelijk veel te winnen bij intergenerationele verbinding. Het is niet alleen een goed middel om de cohesie en gevoelens van veiligheid in de wijk te bevorderen, maar ook om negatieve stereotypen te nuanceren. Zo stelt de contact hypothese dat persoonlijk contact de meest effectieve manier is om wederzijdse vooroordelen tussen groepen mensen te verminderen. Uit de focus groep gesprekken met de deelnemers van de interventie blijkt ook wel degelijk dat dit contact heeft bijgedragen aan een positieve verandering op het beeld dat de ouderen van de kinderen hadden. Scriptie Milou van den Dool 48 De deelnemers Daarnaast blijkt zowel uit de enquête als uit de focusgroep gesprekken dat de interventie op veel verschillende gebieden een positief effect heeft gehad op de deelnemers. Uit de enquête blijkt bijvoorbeeld dat 82% van de deelnemers het overbrengen van breikennis aan een jongere generatie als iets positiefs ziet. De positieve reacties uit de focusgroepen sluiten hierop aan. Zo geven mensen aan een goed gevoel over te houden aan de interventie, ze hebben het gevoel dat iets bijdragen: Breien is erg belangrijk voor de fijne motoriek en wanneer oefenen kinderen dat nu nog tegenwoordig? Schrijven doen ze bijna niet meer en het geduld van kinderen wordt tegenwoordig maar weinig op de proef gesteld. Ik vond het leuk om te zien dat het voor veel kinderen eerst heel veel moeite kostte, maar dat het uiteindelijk met sprongen vooruit ging. Dat ik daar een bijdrage aan heb kunnen leveren voelt heel fijn. Mevrouw Den Boer (66). De deelnemers houden een positief gevoel over aan de interventie. Zo geven veel ouderen ook aan dat ze de kinderen geduldiger, beleefder en meer betrokken, vonden dan ze van tevoren hadden verwacht. Uit zowel de focusgroep gesprekken als uit de enquête blijkt dat de intergenerationele verbinding geen invloed heeft gehad op de gevoelens van eenzaamheid. Ondanks dat zien de respondenten de interventie wel als iets positiefs. Zo vinden ze het belangrijk om in contact te blijven met een jongere generatie, omdat ze het belangrijk vinden om bij de tijd te blijven. Verder geven ze aan dat de interventie bijdraagt aan zingeving. “Het is goed om thuis te komen en te bedenken, ik heb een kind leren breien en daarmee heb ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft een gevoel van voldoening, dat je ook op je oude dag nog iets kunt betekenen voor de medemens, ook al is het iets simpels als breien” Mevrouw van Amelsvoort (88). Scriptie Milou van den Dool 49 10 Advies Eenzaamheidsinterventie Zowel Van Tilburg als Schoenmakers geven in de diepte-interviews aan dat het allereerst goed te bedenken voor wie je de interventie wilt organiseren en wat je ermee wilt bereiken. Daarnaast is het belangrijk om de doelgroep zo specifiek mogelijk te maken. Verder moeten de wensen van de doelgroep duidelijk zijn zodat je met behulp van je interventie maatwerk kunt leveren. Een willekeurige interventie bij een willekeurige doelgroep is dan ook als een schot hagel. Verder is het van belang om de interventie goed te evalueren. Daarbij moet er niet alleen gekeken worden naar de tevredenheid van de deelnemers, maar juist naar het behaalde resultaat. Focus Het bedenken van een simpele interventie is dus niet genoeg. De intergenerationele interventie zoals in dit project is toegepast sluit duidelijk niet genoeg aan op de behoeften van deelnemers en is hierdoor ook niet succesvol. Het is dan ook belangrijk om na te denken over waar de focus moet worden gelegd. Wanneer je je focus bij het project legt op de vermindering van eenzaamheid is deze interventie niet effectief. Wanneer je de focus legt op het bevorderen van contacten tussen jong en oud en de overdracht van kennis op een nieuwe generatie is de interventie wel geslaagd. Als het Ouderenfonds zich wil richten op de vermindering van eenzaamheid van de doelgroep is het aanbieden van een ontmoetingsplaats niet genoeg. Je kunt er niet vanuit gaan dat mensen die langdurig eenzaam zijn goed in staat zijn zelf nieuwe contacten te maken en te behouden als jij hiervoor de ruimte biedt. Dit moet veel gerichter aangepakt worden. Eerst moet duidelijk worden of iemand eenzaam is, hier iets aan wil doen en of het realistisch is om dit probleem te willen verhelpen. Wanneer iemand voornamelijk emotioneel eenzaam is omdat diegene zijn partner is verloren, is het niet realistisch om te bedenken dat je dit gevoel volledig weg kunt nemen. Zowel Penninx als Schoenmakers geven aan dat het niet per se het Ouderenfonds hoeft te zijn die deze rol op zich neemt. Het fonds heeft een heel groot bereik onder de doelgroep en kan er ook voor kiezen om meer een signalerende functie op zich te nemen en vervolgens de mensen door te verwijzen naar de goede plaats. Het uiteindelijke advies dat ik naar aanleiding van mijn onderzoek kan geven is vooral dat het eerst belangrijk is voor het Nationaal Ouderenfonds om te beslissen waar de focus moet liggen. Pas wanneer daar duidelijkheid over is kan het fonds gerichte vervolgstappen ondernemen voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld een nieuwe interventie of het door ontwikkelen van het project. Graag wil ik afsluiten met een citaat uit een van mijn lievelingsliedjes: “They are sharing a drink they call loneliness, but it’s better than drinking alone” Billy Joel, Piano Man Hiermee wil ik benadrukken dat ik, ondanks het resultaat dat de interventie weinig effect heeft op de gevoelens van eenzaamheid van de deelnemers, denk dat je altijd nog beter samen kunt breien dan alleen! Scriptie Milou van den Dool 50 11 Evaluatie Ervaringen De twee dagen dat ik niet werkte bij het Nationaal Ouderenfonds werkte ik aan mijn onderzoek. Omdat mijn onderzoek betrekking had op het project waarvoor ik werkzaam ben bij het Ouderenfonds, was het soms ook mogelijk om hier tijdens mijn werk wat tijd aan te besteden. Over de beide onderwerpen is veel informatie beschikbaar. Ik heb dan ook heel uitgebreid deskresearch kunnen verrichten en moest soms opletten dat ik niet te ver afdwaalde van het onderwerp. Verder had ik een goede ervaring met de diepte-interviews. De vier mensen die ik hiervoor heb benaderd waren direct enthousiast, geïnteresseerd en erg bereidwillig om mij verder te helpen. Dit gaf mij veel positieve energie. Onderzoeksproces Vooral het eerste proces van het goedkeuren van het plan van aanpak verliep moeizaam. De docenten hadden ons hier enigszins op voorbereid, maar ik had wel gehoopt dat dit sneller zou gaan. Doordat dit proces vrij stroef verliep en ik het druk had op mijn werk vond ik het soms lastig om mij volledig te focussen op mijn scriptie, hierdoor is alles nog langzamer gegaan dan verwacht. Gelukkig was daar het groene licht en kon ik doorpakken. Ik had erop gehoopt dat het organiseren van de intergenerationele interventie vrij vlot zou verlopen, dit was helaas niet het geval. Het was in eerste instantie het idee om middelbare scholieren uit te nodigen voor de interventie, maar deze hadden al zo’n vol curriculum dat dit helaas niet meer mogelijk was. Dit kwam voornamelijk ook omdat het op vrij korte termijn moest gebeuren. De vertraging die ik aan het begin heb opgelopen heeft hier helaas ook effect op gehad. Ik heb dan ook vrij snel besloten om voor een andere doelgroep te kiezen, basisschoolleerlingen. Dit ook vooral omdat zij bijvoorbeeld woensdagmiddag vrij zijn en ook vaak handwerklessen op school hebben. Na veel, heel veel telefoontjes heb ik uiteindelijk vijf scholen uit de buurt van de breiclubs bereid gevonden om mee te doen aan de intergenerationele verbinding. Ik had er één reserve en dat was maar goed ook, want op het laatste moment heeft een school zich teruggetrokken. De uiteindelijke interventies verliepen heel soepel. De ouderen hadden het naar hun zin, de kinderen vonden het ontzettend leuk om te leren breien en al na het eerste bezoek bij de breiclub hadden de meeste kinderen al een klein lapje gebreid. Het was ontzettend leuk om te zien hoe de kinderen omgingen met de ouderen en andersom. Wat betreft de enquêtes was er ondanks mijn betrokkenheid een redelijk lage respons. Ik had eigenlijk verwacht dat de respons een stuk hoger zou liggen. Dit omdat ik veel persoonlijk contact heb met de clubs en omdat de deelnemers heel erg betrokken zijn bij het project. Ik ben langs geweest om de enquêtes uit te delen en heb daarnaast uitleg gegeven hoe ze hem moesten invullen. Dit had overigens wel een positief resultaat want degenen die hem hadden ingevuld hadden hem volledig en zonder fouten ingevuld. Tijdens het uitdelen gaven veel mensen aan bereid te zijn hem in te vullen, er waren in totaal maar drie mensen die direct aangaven niet mee te willen doen. Scriptie Milou van den Dool 51 De deelnemers hadden twee weken om de enquête in te vullen en daarna ben ik ze weer persoonlijk op komen halen. Ik heb nog aan de coördinatoren van de clubs gevraagd of zij gemerkt hadden waarom zoveel mensen het niet hebben ingevuld, zij gaven aan dat veel mensen het waarschijnlijk toch vergeten waren of het een te lange vragenlijst vonden. De panelgesprekken verliepen goed. De dames voelden zich duidelijk op hun gemak en ik had het gevoel dat zij eerlijk vertelden hoe zij over de dingen dachten. Ze konden goed verwoorden hoe zij over bepaalde thema’s dachten en hebben het als erg prettig ervaren dat zij hun mening over de interventie mochten delen en dat deze serieus werd genomen. Ik vond het erg leuk om te werken aan het beroepsproduct. Ik heb deze opleiding ook gekozen omdat ik het leuk vindt om te schrijven. Verder heb ik ontzettend veel plezier beleefd aan mijn bezoeken aan de breiclubs tijdens de intergenerationele verbinding. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de sfeer tijdens de interventie te omschrijven en ik hoop dat dit in het artikel goed naar voren komt. Verbeterpunten Wat betreft de enquête wil ik eerstvolgende keer kritischer zijn naar de hoeveelheid vragen in de enquête. Ik denk namelijk dat de vragenlijst, vooral omdat het ouderen zijn, toch te lang was. Verder zou ik de volgende keer eerder beginnen met het regelen van de interventies. Hier heb ik lang op gewacht omdat ik eerst groen licht wilde voor mijn plan van aanpak, maar hierdoor ben ik aan het einde van mijn onderzoek wel in tijdsnood gekomen. Ik had misschien ook al van tevoren beter moeten controleren of de scholen tijd en zin hadden om mee te doen aan de interventie, dan had ik het veranderen van de onderzoeksgroep kunnen voorkomen. Voor de volgende keer is het ook goed om mijn hoofdvraag beter in oog te houden. Ik had daarmee het onderwerp en de vragen van mijn diepte-interviews beter kunnen trechteren. Vaak als ik bezig ben met het onderzoek dwaal ik af naar veel zijsporen en verlies ik de focus. Dat was dan weer een klein voordeel van de krappe deadline, als je moet schrijven dan schrijf je alleen wat echt van belang is. Tot slot zou ik de volgende keer voor mijn achtergrondreportage rekening houden met de lichtinval omtrent de foto’s. ik had geen rekening gehouden met de locatie en ook geen statief meegenomen. Er bleek op de locatie weinig natuurlijk licht te zijn en dit maakte het erg moeilijk om heldere foto’s te maken. Conclusie Over de beantwoording van mijn deelvragen ben ik erg tevreden. Ik ben echt de diepte in gedoken met mijn deskresearch en mijn fieldresearch vulde dit goed aan. Het onderzoek werpt alleen meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. Er valt dan ook nog een hoop te winnen bij een vervolgonderzoek. Om een interventie te ontwikkelen die bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid moeten er nog een hoop stappen genomen worden. Als je aan de andere kant kijkt naar het plezier en de voldoening die zowel de kinderen als de ouderen overhouden aan de interventie ben ik wel erg tevreden over de interventie zelf. Deze interventie mag dan nauwelijks invloed hebben op de gevoelens van eenzaamheid, hij heeft wel positieve invloed op de wederzijdse banden en op het gevoel van eigenwaarde van de ouderen. Ik vind het mooi dat ik daar met dit onderzoek ook achter ben gekomen. Scriptie Milou van den Dool 52 12 Beroepsproduct Bloed, zweet en breipennen Door: Milou van den Dool De rollators en wandelstokken staan netjes tegen de muur geparkeerd. Het gekwebbel van de dames en het getik van de naalden neemt de overhand in de grote serre van het woonzorgcentrum Visio in Vught. Naast een breiende dame in een felroze gebreide trui ligt een hond rustig de slapen, zo nu en dan roept een dame van de breiclub om hulp “oehoee, heb ik nu een steek laten vallen? Kunt u daar even naar kijken?”. Bijna alle dames in de breiclubs zijn blind of slechtziend vertelt Simonia van der Meijden, coördinator van de breiclub: “Visio is een woonzorgcentrum speciaal voor blinden en slechtzienden. Bijna alle deelnemers hebben dan ook een afwijking aan hun ogen waardoor ze weinig tot niets zien, maar dat maakt voor het breien niets uit, veel mensen zijn het gewend en breien op gevoel.” De breiclub in Vught is onderdeel van het project Samen Breien. Dit is een project van het Nationaal Ouderenfonds. Het fonds start breiclubs op door heel Nederland voor eenzame ouderen met als doel om daarmee het sociaal netwerk van ouderen te versterken en te vergroten. Vandaag is het een speciale dag op de breiclub, de kinderen van de BSO uit de buurt komen voor het eerst op bezoek om te leren breien. Met het geklingel van kopjes en een koektrommel op de achtergrond kabbelt het gekwebbel en getik van de pennen in een stellig tempo voort. “Praten en breien tegelijk geldt voor deze breiclub als geen ander. Er zijn een aantal mensen die niets kunnen zien. Zij breien in een gestaag tempo door zonder een fout te maken. En als ze een fout maken kunnen veel mensen het nog zelf oplossen ook”, aldus Simonia. Zo nu en dan wordt er een patroon luid voorgelezen “We gaan nu verder met groen mevrouw Beenen en dan moet u twintig naalden averecht breien” vertelt de vrijwilliger met het haar hand op de gerimpelde arm van de parmantig zittende dame. De hulp hond met piepkleine zwarte krulletjes – ook wel de gebreide hulp hond genoemd in de breiclub- kijkt op. Binnen korte tijd mondt het eentonige geroezemoes van de ouderen uit in een kakofonie van hoge kinderstemmen. De dames tillen stuk voor stuk hun hoofd op “de kinderen zijn er”. Scriptie Milou van den Dool 53 Eerste ontmoeting Het is de eerste keer dat de kinderen van de BSO om de hoek op bezoek komen bij de breiclub. De kakofonie van stemmen wordt dan ook snel teruggedrongen tot zachtjes geroezemoes naarmate de kinderen dichter bij de ouderen komen. Simonia neemt het voortouw en legt aan de kinderen uit wat er zo speciaal is aan de deelnemers van deze breiclub “De dames die hier breien zijn bijna allemaal slechtziend of zelfs blind. Toch kunnen zij heel goed breien. Het lijkt mij goed als jullie eerst maar een naast een dame gaan zitten om te vragen hoe zij dit precies zo goed kunnen, terwijl ze het niet goed kunnen zien.” Na veel luid geschuif van stoelen gaan de kinderen naast de ouderen zitten. “Ik ben Anne”, zegt een meisje met een groenig brilletje en lang bruin haar. “Hallo Anne, ik ben mevrouw Jacobs, aangenaam.” Voorzichtig worden de handen geschud en dan direct is het ijs gebroken. Want Anne vraagt zich af of mevrouw Jacobs nog kan zien en hoeveel ze nog kan zien, hoe ze dan kan breien en hoe ze dan weet of ze fouten maakt. Mevrouw Jacobs legt haar bleke, knokige hand op de schouder van Anne “Een beetje langzamer meisje, ik ben niet alleen bijna blind, ik begin ook een beetje doof te worden”, ze lachen beiden een stukje van hun tanden bloot. Blind breien Mevrouw Van Amelsvoort is de eigenaresse van de gebreide hulp hond. Zij is van jongs af aan blind geworden, maar breit er lustig op los. “Gelukkig heb ik nog kleuren kunnen zien voordat ik blind werd. Ik heb vandaag een roze trui aan en ik weet gelukkig dat ik dat een mooie kleur vindt.” Vlinder zit een half uur na de voorstelronde met het puntje van haar tong geconcentreerd en rustig te breien. “Gaat het goed meisje, laat eens voelen?”, vraagt mevrouw van Amelsvoort. Vlinder geeft haar breiwerkje aan de mollige vrouw met rode blosjes alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Mevrouw Van Amelsvoort zegt dat ze alles kan voelen en dat kan ze ook want ik had net een fout gemaakt en die heeft ze er zo uitgehaald. Ik hoef alleen maar het patroon voor te lezen en als mevrouw Van Amelsvoort de fouten eruit heeft gehaald kan ik zo weer verder.” De oudere ietwat kromme mevrouw Van Amelsvoort en de witblonde Vlinder zitten gezellig naast elkaar en kletsen wat alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Als het te lang stil is vraagt mevrouw Van Amelsvoort of het wel goed gaat, Vlinder geeft daarna zachtjes toe “ik denk dat ik weer een klein foutje heb gemaakt”. De oudere vrouw grinnikt zachtjes “geeft niets hoor kind, van fouten kun je leren. Kijk je hebt hier een steek laten vallen, dan krijg je een gat, dat is niet zo mooi dus ik zal hem even voor je ophalen.” Intergenerationele verbinding Volgens Kees Penninx, schrijver van het boek ‘bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’, valt er veel te winnen bij intergenerationele verbinding.. Het is daarbij niet van belang welke generaties er met elkaar worden verbonden. Het is vooral belangrijk dat de interventie voor beide groepen iets oplevert. Vooral in de maatschappij zoals hij er nu uitziet heeft intergenerationele verbinding extra toegevoegde waarde. Volgens Penninx komt dit doordat jong en oud nog te veel gescheiden leven “hierdoor gaat veel potentieel verloren. Je zou een veel effectievere samenleving kunnen krijgen als je veel meer gebruik maakt van elkaars talenten.” Scriptie Milou van den Dool 54 Op dit moment komen generaties elkaar weinig tegen, volgens Penninx. Dit komt doordat generaties op institutioneel niveau vaak gescheiden zijn. Maar ondanks dat vindt iedereen het wel normaal om met verschillende generaties door elkaar heen te leven. “Dat is de kracht van generatiewerk, er zit een universele logica achter waar iedereen het mee eens is”, aldus Penninx. Rimpels De rimpels op het gezicht van de 84-jarige mevrouw Jacobs zijn gevormd door de tijd. De rimpels op het voorhoofd van Anne zijn duidelijk een teken van haar tomeloze inspanning. “Toen ik haar net leerde ontmoette had ze ontzettend veel praatjes, maar nu is ze wel erg stil”, gniffelt mevrouw Jacobs met een zuinig lachje om haar mond. Anne verroert geen vin wanneer mevrouw Jacobs demonstratief haar kant op kijkt. Alles wat ze op dit moment lijkt te zien zijn de twee ribbels die ze tot nu toe heeft gebreid. “Mevrouw Jacobs, ik ben al bijna bij de derde ribbel en dan moet ik een andere kleur.” De oudere dame knikt geduldig “Welke kleur moet je dan meisje? Dan pak ik hem voor je.” “Rood…”, mompelt Anne afwezig. Mevrouw Jacobs tast tussen de verschillende bolletjes wol en houdt de bolletjes dichtbij haar gezicht. Zodra ze de goede kleur heeft gevonden richt ze zich tot Anne. “Geef je werkje maar, dan doe ik de nieuwe kleur erop en dan kun jij voorlezen wat je hierna moet doen.” Langzaam maar zeker vormt er zich een steeds groter lapje tussen de kinderhandjes, mevrouw Jacobs kijkt geduldig toe. Ondertussen vertelt ze over vroeger, dat zij op de leeftijd van Anne al truien kon breien. “Dat werd ons vroeger met de paplepel ingegoten” ”Paplepel??”, vraagt Anne al wippend op haar stoel. “Ja, dat ik vroeger van jongs af aan heb leren breien.” Anne focust zich weer op haar breiwerkje, ze breit gestaag verder terwijl mevrouw Jacobs een bakje thee inschenkt. “Tijd om op te ruimen dames en heer”, de kinderen zuchten en geroezemoes ontstaat “Ik ben bijna klaar met mijn eerste lapje, het ging net zo goed”, protesteert de kleinste van het groepje van zeven kinderen. De dame met witgrijs haar en kraaloogjes zegt zachtjes tegen haar “Volgende keer maken we hem af en dan gaan we verder aan het volgende lapje, goed? Dan kun je thuis ondertussen oefenen en laten zien wat je hebt geleerd.” Dat lijkt het meisje enigszins gerust te stellen en ze beginnen langzaam met opruimen. Sommige dames trekken zichzelf aan de tafel uit hun stoel omhoog en zwaaien de kinderen enthousiast uit “tot de volgende keer!”. Gerontofobie De zogenoemde gerontofobie, zoals de angst voor ouderen ook wel wordt genoemd, is bij de interventie met de breiclub nauwelijks aanwezig. Volgens Penninx zijn de ouderen ook niet meer de ouderen van vroeger. Dingen lopen steeds meer door elkaar en daar wordt de samenleving een stuk rijker op. Naast deze bewust georganiseerde intergenerationele interventies moeten er meer ruimtes en kansen gecreëerd worden om elkaar te ontmoeten. Zo geeft Penninx aan dat we als samenleving moeten profiteren van het feit dat je samen ergens de schouders onder zet. Daarbij is een positieve invalshoek van groot belang “Het is vaak onderdeel van mijn filosofie geweest dat integratie, participatie en het meedoen van ouderen gericht moet zijn op positieve punten, niet op negatieve punten als zorgbehoefte. Om ouderen te betrekken moet je proberen aan te haken bij talenten en ambities. Scriptie Milou van den Dool 55 Ouder worden is niet alleen een thema voor mensen die 65 zijn, maar het is iets wat ons allemaal aangaat en overkomt. Het is een interessante uitdaging om dat op een goede manier te doen. Het is een kwestie van samenleven.” De interventie bij de breiclub lijkt hier goed in te slagen. Ook blinden en slechtziende ouderen kunnen kinderen leren breien. Kijken naar de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden is op deze club zeker van toepassing. Moe maar voldaan Nadat mevrouw Jacobs klaar is met uitzwaaien en weer in haar stoel is geploft keert zij zich direct naar haar buurvrouw. “Anne, mijn kind, had veel talent. Dat zag ik meteen. Ze deed zo keurig haar best en luisterde goed naar mijn instructies.” “Die van mij had nog wel een beetje moeite, maar dat komt vanzelf wel goed”, mompelt de buurvrouw met een groene gebreide spencer en jampotglazen. De rust is duidelijk wedergekeerd in de serre van het woonzorgcentrum “Het was erg gezellig, maar wel vermoeiend hoor. Dan merk je echt dat je oud wordt, mijn oren tuten ervan.” Terwijl de dames napraten ruimen de vrijwilligers de koffiekopjes op . Ondanks dat ze ouderen ietwat onderuitgezakt zitten in vergelijking met het begin van de middag twinkelen hun ogen. “Het was erg leuk om kinderen iets te kunnen leren. De kinderen waren zo enthousiast en gingen direct aan de slag. Dan heb je zelf ook echt het gevoel dat je echt iets kunt betekenen”, vertelt mevrouw Jacobs, haar buurvrouw met de jampotglazen vond het contact met de kinderen vooral heel leuk “ik vind het altijd leuk om te horen wat er in hun wereld speelt. Naast mijn kleinkinderen spreek ik nauwelijks andere kinderen en ik vind het leuk om met kinderen te spreken die ik niet zo goed ken. Vaak na zo’n gesprek kan ik mij beter inleven in de leefwereld van die kinderen en voel ik mij meer betrokken bij wereld zoals hij er nu uitziet.” Mevrouw Jacobs knikt instemmend, terwijl ze een koekkruimeltje uit haar mondhoek veegt vertelt ze enthousiast “ik heb nu net nog een nieuw woord geleerd, dat had ik zelfs mijn kleinkinderen nog niet horen zeggen, “ssweek” was het dacht ik?”, de dames kijken haar vragend aan, niemand lijkt het te herkennen. “Het betekent dat iets heel ‘koel’ is geloof ik”, mompelt mevrouw Jacobs onzeker. Terwijl de eerste dame stiekem haar oogleden laat zakken, stoppen de dames hun pennen en wol weer terug in hun tas. “Dag dames, ik ga heerlijk slapen vanavond denk ik!”, roept mevrouw Jacobs nog na. Scriptie Milou van den Dool 56 Literatuurlijst Almeida Pinto,T. Hatton-Yeo, A. & Marreel, I. et.al. (2008). Guide of Ideas for Planning and Implementing Intergenerational Projects. Geraadpleegd op: 11 januari 2014, van: http://www.matesproject.eu/GUIDE_21_versions/English.pdf Barelds, J., Lissenberg, M., & Luijkx, K. (2010). Systematische ontwikkeling van interventiestrategieën gericht op eenzaamheid onder ouderen. Tranzo. Verkregen van http://www.tilburguniversity.edu/upload/edb3c62c-6ec6-428f-bb4fc85e27ba21bd_rapportinterventiestrategieen.pdf Beth Johnson Foundation. (maart 2011). A guide to intergenerational practice. Geraadpleegd op, 3 juni 2014, van: http://www.centreforip.org.uk/res/documents/page/BJFGuidetoIPV2%20%2028%20Mar%2020 11.pdf Cattan, M. White, M. Bond, J. et.al. (2005). Preventing social isolation and loneliness among older people. Geraadpleegd op: 10 oktober 2014, van: http://journals.cambridge.org/action/displayFulltext?type=1&fid=270367&jid=ASO&volumeId= 25&issueId=01&aid=270366&bodyId=&membershipNumber=&societyETOCSession= Dijk, P. van. Crul, H. & Tielen, G. De generatiecrisis. Amsterdam: Uitgeverij SWP Amsterdam EMIL. (14 januari 2014). EMIL awards programme report. A European Perspective on Examples of Intergenerational Learning & Practice. Geraadpleegd op: 3 juni, van: http://www.emilnetwork.eu/res/documents/resource/EMIL%20AWARDS%20PROGRAMME%20REPORT%20%20%20A%20European%20Perspective%20on%20Examples%20of%20Intergenerational%20Le arning%20&%20Practice.pdf Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2005). Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies bij ouderen. Geraadpleegd op 12 mei 2014, van: http://home.fsw.vu.nl/tg.van.tilburg/2005%20Eenzaam%20en%20dan.pdf Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen. Geraadpleegd op 10 oktober, van: http://www.nidi.nl/shared/content/output/reports/nidi-report-69.pdf Tilburg, T. van & Jong, J. de. (2008). De ingekorte schaal voor algemene, emotionele en sociale eenzaamheid. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 2008, p. 4-15. Heerma van Voss, D. & Meer, D. van der. (2010). Tussen Einstein en confetti. De grenzeloze gerneratiekloof. De Groene Amsterdammer, 23 juni 2010, van: http://www.groene.nl/artikel/tussen-einstein-en-confetti--2 Scriptie Milou van den Dool 57 Heinrich, L.M. & Gullone, E. (2005). The clinical significance of lonelines: A literature review. Geraadpleegd op: 11 oktober, 2014, van: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16952717 Huver, R. & Biervliet, N. (2010). Nederland in generatieperspectief 2010. [rapport]. TNS NIPO. Jong Gierveld, J. de & Tilburg, T. van. (2008). De ingekorte schaal voor algemene, emotionele en sociale eenzaamheid. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. (39), p. 4-15. LinkedIn. (2014). Christina Mercken. Geraadpleegd op: 11 juli 2014, van: https://www.linkedin.com/profile/view?id=1360004&authType=NAME_SEARCH&authToken=F 1KZ&locale=en_US&srchid=2204549461418138472798&srchindex=1&srchtotal=1&trk=vsrp_pe ople_res_name&trkInfo=VSRPsearchId%3A2204549461418138472798%2CVSRPtargetId%3A13 60004%2CVSRPcmpt%3Aprimary LinkedIn. (2014). Kees Penninx. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van: https://www.linkedin.com/pub/kees-penninx/10/855/96a Maat, J.W. van de. & Damiaans, L. (15 juni 2013). Samen Online. Effecten van een internetcursus door jongeren voor ouderen. Utrecht: Intern document Movisie Maat, J.W. van de. & Xanten, H. van. (januari 2013). Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid. Geraadpleegd op 10 oktober 2014, van: http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenzaamhe id_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf Mercken, C. (z.j.). Intergenerationeel werken binnen residentiële ouderenvoorzieningen. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: https://googledrive.com/host/0BzQk3YpQ1EpkUzgyV1poTGF2MEk/artikel_intergenerationeel.p df Nationaal Ouderenfonds. (2014). Missie/visie. Geraadpleegd op: 20 oktober 2014, van: https://www.ouderenfonds.nl/onze-organisatie/missievisie/ Nationaal Ouderenfonds. (2014). Nationaal Ouderenfonds. Jaarverslag 2013. Geraadpleegd op 20 oktober 2014, van: http://issuu.com/ouderenfonds/docs/jaarverslag_2013_nationaal_ouderenf Nationaal Ouderenfonds. (2014). Projectplan Samen Breien. Bunnik: intern document Newman, S. Ward, C. Smith, T. et.al. (1997). Intergenerational programs. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=4oPAutEWEgC&oi=fnd&pg=PR9&dq=Intergenerational+Programs.+Past,+Present+and+Future.+Wa shington&ots=V4puEegARE&sig=E7g581UNPPm1jojn6w50lsUYj34#v=onepage&q=Intergenerati onal%20Programs.%20Past%2C%20Present%20and%20Future.%20Washington&f=false Scriptie Milou van den Dool 58 Peninnx, K. (2006). Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk. Utrecht: NIZW uitgeverij Penninx, K. (2003). De stad van alle leeftijden. Utrecht: NIZW uitgeverij RIVM. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Geraadpleegd op 10 september 2014, van: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270462001.pdf Samen Online. (2014). Wat is Samen Online. Geraadpleegd op: 13 januari 2014, van: http://www.samenonlinenederland.nl/over-samen-online/ Schoenmakers, E.C., Tilburg, T.G. van & Fokkema, T. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op te lossen en treft niet alleen ouderen. Geraadpleegd op: 10 september 2014, van: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/51726/2014%20DEMOS%20Eenzaamheid%20m oeilijk%20op%20te%20lossen.pdf?sequence=1 SCP.(2010). Wisseling van de Wacht: Generaties in Nederland. Geraadpleegd op 26 mei 2014, van: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&ved=0CEAQFjAB&url=ht tp%3A%2F%2Fwww.scp.nl%2Fdsresource%3Fobjectid%3D27175%26type%3Dorg&ei=STeDU4LJ I4nfOer9gLAK&usg=AFQjCNFtaceoA8MP54uviLTSAXT1JU_Dlw&sig2=UZlOA2Xzyeo_evG8sOXFM w&bvm=bv.67720277,d.ZWU Versteegh, E. Westerhof, G.J. (2007). Wederzijdse stereotypen van jongeren en ouderen en hun relatie met zelfbeeld en zelfwaardering. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. (38), p. 2431 Vrije Universiteit Amsterdam. (2014). Drs. E.C. Schoenmakers. Geraadpleegd op: 29 mei 2014, van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijke-afdelingen/sociologie/medewerkerssociologie/schoenmakers/index.asp Vrije Universiteit Amsterdam. (2014). Prof.dr. T.G. van Tilburg. Geraadpleegd op 3 juni 2014, van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijke-afdelingen/sociologie/medewerkerssociologie/van-tilburg/ Walker, A. (1993). Age and attitudes. Main results from a Eurobarometer Survey. Geraadpleegd op: 21 oktober 2014, van: http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_069_en.pdf Scriptie Milou van den Dool 59 Bijlagen Bijlage I: Plan van aanpak Inhoud plan van aanpak afstudeeropdracht Media, Informatie en Communicatie Student Naam student: Milou van den Dool Profiel: Nieuws en Media Studentnummer: Groep: MN402 500616481 E-mailadres: [email protected] Telefoonnummer: 0651976497 Paraaf voor akkoord student: Datum: Naam eerste begeleider: Johanneke van Marle Naam tweede begeleider: Margriet Flikweert Paraaf voor akkoord docent-begeleider en tweede docent: Datum: Paraaf voor akkoord afstudeercommissie: Datum: Gegevens opdrachtgever (indien van toepassing): Bedrijf: Nationaal Ouderenfonds Naam begeleider vanuit het bedrijf: Sabine Pool Functie: Projectontwikkelaar Probleemsituatie: Wat is de aanleiding? De aanleiding voor dit afstudeervoorstel is vooral mijn affiniteit met ouderen. Jarenlang heb ik als thuishulp bij ouderen gewerkt en ik voel mij sinds die tijd betrokken bij het lot van ouderen. Ik ben dan ook stage gaan lopen bij het Nationaal Ouderenfonds en daar ben ik in aanraking gekomen met het project Samen Breien. Dit doorlopende project is ontwikkeld om eenzaamheid bij ouderen te bestrijden en het sociaal netwerk van ouderen te versterken. Bijna een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich namelijk matig tot sterk eenzaam en dit aantal neemt toe met het ouder worden. De helft van de 85-plussers (met name vrouwen), ervaart een gevoel van eenzaamheid. Door het overlijden van mensen uit de omgeving en het wegvallen van activiteiten, neemt de omvang van het sociale netwerk van oudere mensen af. Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011). Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds dit afnemende sociale netwerk te versterken. Het fonds wil met het project Samen Breien oudere deelnemers van de breiclub verbinden met een jongere generatie zodat ook zij kennismaken met dit ambacht. Scriptie Milou van den Dool 60 Het verbinden van deze doelgroepen draagt daarmee bij aan het bestrijden én voorkomen van sociaal isolement en spreekt ouderen aan op hun kennis, ervaring en talent (Nationaal Ouderenfonds, 2014). Op dit moment zijn er weliswaar een hoop breiclubs waar ouderen met elkaar breien, alleen er worden nog niet structureel jongeren en ouderen binnen een breiclub aan elkaar verbonden. Dit wil het Nationaal Ouderenfonds wel graag realiseren. Maar hoe kun je ouderen het beste met jongeren verbinden? Draagt het bij aan de vermindering van eenzaamheid? Al deze vragen komen bij dit project kijken en deze moeten met behulp van onderzoek worden beantwoord. Wie is de opdrachtgever? De opdrachtgever is het Nationaal Ouderenfonds, binnen het fonds krijg ik begeleiding van Sabine Pool, zij is projectontwikkelaar. Wanneer is het probleem ontstaan? Het project bestaat ruim 1 jaar en het Nationaal Ouderenfonds wil met behulp van het project bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid bij ouderen. Daarbij is er onder andere voor gekozen om binnen het project jongeren en ouderen met elkaar te verbinden, dit is alleen nog niet gebeurd. Verder spelen er een aantal vragen rondom intergenerationele verbinding. Zoals bijvoorbeeld in hoeverre heeft intergenerationele verbinding positieve gevolgen voor het gevoel van eenzaamheid bij ouderen? En hoe kun je dit contact optimaliseren? Waar doet het probleem zich voor? Op dit moment zijn er 50 breiclubs verspreid door Nederland, waar gemiddeld 15 ouderen per breiclub samen breien. Door ervoor te zorgen dat ouderen uit de breiclub jongeren gaan leren breien, worden ouderen aangesproken op hun kennis en talent. Daarnaast wordt volgens Zenner (2013) hierdoor het zelfvertrouwen van de ouderen aangewakkerd. De ouderen krijgen nieuwe rollen door deze contacten. Hierdoor zijn ze niet langer zorgbehoevend, maar mensen met een levensverhaal die jongeren nog iets nieuws kunnen leren. Het ophalen van herinneringen stimuleert daarnaast het langetermijngeheugen van de ouderen. Er valt dus een hoop te winnen bij het verbinden van jong en oud. Hoe/Waardoor is het probleem ontstaan? Door de vergrijzing in Nederland wordt eenzaamheid bij ouderen een steeds groter probleem. Daarnaast wordt het netwerk van ouderen door het overlijden van naasten en het afnemen van mobiliteit steeds kleiner. Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011). Welk beroepsproduct maak je? Ik wil een reportage maken over een jongere en een oudere die binnen het project Samen Breien aan elkaar zijn gekoppeld. De intergenerationele verbinding staat hierbij centraal. Is er Scriptie Milou van den Dool 61 een band ontstaan tussen jongere en de oudere? Voelt de oudere zich minder eenzaam door het contact? Of meer gewaardeerd? Deze reportage schrijf ik voor de TROUW. Probleemstelling (het WAT van het onderzoek). Wat is het effect van intergenerationele verbinding tussen jong (middelbare scholieren) en oud (65+), binnen het project samen breien, op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen? Doelstelling (het WAAROM van het onderzoek) De doelstelling van het onderzoek is inzicht krijgen in het effect dat intergenerationele verbinding heeft op het gevoel van eenzaamheid bij de oudere (65+) deelnemers van de breiclubs van Samen Breien, om daarmee een reportage te kunnen maken over het effect van deze verbinding op het gevoel van eenzaamheid. Deelvragen De probleemstelling heb ik opgesplitst in meerdere deelvragen. Deze deelvragen zijn onderverdeeld in kleinere onderzoeksvragen. Deelvraag 1: Wat houdt het project Samen Breien in? ▫ Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds (de opdrachtgever) ▫ Wat zijn de doelstellingen van het project Samen Breien? ▫ Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd? ▫ Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Breien? ▫ Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers? Deelvraag 2: Wat houdt intergenerationele verbinding in? ▫ Wat is intergenerationele verbinding? ▫ Welke generaties zijn er? ▫ Welke verschillen zijn er tussen de generaties? ▫ Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding? ▫ Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied? (best practices)? ▫ Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar? ▫ Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij? ▫ Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld? ▫ Is er op dit moment een kloof tussen de generaties? ▫ Hoe kun je deze kloof het best dichten? Deelvraag 3: Wat is eenzaamheid? ▫ Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+? ▫ Wat is eenzaamheid? Scriptie Milou van den Dool 62 ▫ Hoe wordt eenzaamheid gemeten? ▫ Wat zijn de effecten van eenzaamheid? ▫ Wat veroorzaakt eenzaamheid? ▫ Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? ▫ Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van eenzaamheid? Deelvraag 4: Welke behoeften spelen er bij de doelgroep? ▫ Hebben ouderen behoefte om gekoppeld te worden aan jongeren? ▫ Wat verwacht de doelgroep van de verbinding? ▫ Aan welke leeftijdsgroep jongeren zou de doelgroep gekoppeld willen worden? ▫ Ziet de doelgroep een verbinding met jongeren als iets positiefs? ▫ Ervaren de ouderen het overdragen van hun breikennis aan een jongere generatie als iets positiefs? ▫ Welke wensen spelen er bij de doelgroep rondom intergenerationele verbinding? Deelvraag 5: Heeft de intergenerationele verbinding binnen het project Samen Breien effect op de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? (alleen oudere doelgroep) ▫ Wat zijn de resultaten van de intergenerationele verbinding? ▫ Zijn er verschillen in het gevoel van eenzaamheid van voor de intergenerationele verbinding en erna? (op ouderen) ▫ Zijn er na de intergenerationele verbinding blijvende contacten ontstaan? Deelvragen en methode In de onderstaande tabel heb ik aangegeven welke methoden ik gebruik voor het beantwoorden van een deel van de bovenstaande deelvragen. Daarbij geef ik ook aan welke respondenten hierbij aan bod komen. Deelvraag Onderzoeksvraag Methode Respondenten/Bronnen 1. Wat houdt het project Wat is de missie en doelstelling van Deskresearch Bronnen: 13 en 14 Samen Breien in? het Nationaal Ouderenfonds? (de Deskresearch Bron: 12 Deskresearch Bron: 12 Deskresearch Bron: 12 opdrachtgever) Wat zijn de doelstellingen van het project Samen Breien? Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd? Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Scriptie Milou van den Dool 63 Breien? Wat zijn de kenmerken van deze Desk en deelnemers? fieldresearch Bron: 12 en enquête (enquête) 2. Wat houdt Wat is intergenerationele verbinding? Deskresearch Bronnen: 3,4,6,11,15, 16 en 17 Welke generaties zijn er op dit Deskresearch Bronnen: 7 en 17 Deskresearch Bronnen: 7 en 17 Deskresearch Bronnen: 6, 15,16 en 17 Deskresearch Bronnen: 4 Welk beeld hebben beiden Deskresearch en Bron: 22 doelgroepen op dit moment van diepte-interview Diepte interview Rudi Westendorp, intergenerationele verbinding in? moment? Welke verschillen zijn er tussen de generaties? Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding? Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied? (best practices)? elkaar? schrijver van het boek Gezond ouder worden Welk beeld over ouderen heerst er Deskresearch en Bron: 22 nu in de maatschappij? diepte-interview Diepte interview Rudi Westendorp, schrijver van het boek ‘Ouder worden zonder het te zijn’ Hoe kan er bijgedragen worden aan Deskresearch en Bron: 22 een ander beeld? diepte-interview Diepte interview Rudi Westendorp, schrijver van het boek ‘Ouder worden zonder het te zijn’ Is er op dit moment een kloof tussen Deskresearch Bronnen: 7 en 17 Deskresearch Bronnen: 6,7,15,16 en 17 Wat is eenzaamheid? Deskresearch Bronnen: 5, 8, 10, 19 en 20 Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de Deskresearch Bronnen: 18 en 20 Hoe wordt eenzaamheid gemeten? Deskresearch Bronnen: 19 en 20 Wat zijn de effecten van Deskresearch Bronnen: 5,8 en 20 de generaties? Hoe kun je deze kloof het best dichten? 3. Wat is eenzaamheid? doelgroep 65+? eenzaamheid? Scriptie Milou van den Dool Wat kan bijdragen aan het 64 Deskresearch Bronnen: 8 en 19 Ervaren de deelnemers van het Enquête Respondenten: deelnemers van de vier project Samen Breien gevoelens van (nulmeting en breiclubs die meedoen aan de eenzaamheid? eindmeting) intergenerationele verbinding (60) 4. Welke Hebben ouderen behoefte om Enquête Respondenten: deelnemers van de vier behoefte spelen gekoppeld te worden aan jongeren? (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de verminderen van eenzaamheid? intergenerationele verbinding (60) er bij de doelgroep (deelnemers breiclubs)? Wat verwacht de doelgroep van de Enquête Respondenten: deelnemers van de vier verbinding? (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de Aan welke leeftijdsgroep jongeren Enquête Respondenten: deelnemers van de vier zou de doelgroep gekoppeld willen (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de intergenerationele verbinding (60) worden? intergenerationele verbinding (60) Ziet de doelgroep het verbinden met Enquête Respondenten: deelnemers van de vier jongeren als iets positiefs? (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de intergenerationele verbinding (60) Ervaren de ouderen het overdragen Enquête Respondenten: deelnemers van de vier van hun breikennis aan een jongere (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de generatie als iets positiefs? intergenerationele verbinding (60) Welke wensen spelen er bij de Enquête Respondenten: deelnemers van de vier doelgroep rondom (nulmeting) breiclubs die meedoen aan de intergenerationele verbinding? intergenerationele verbinding (60) 5. Heeft de Zijn er verschillen in het gevoel van Focusgroep (na Respondenten: deelnemers van de vier intergenerationele eenzaamheid van voor de verbinding) breiclubs die meedoen aan de verbinding binnen het intergenerationele verbinding en project samen breien erna? intergenerationele verbinding (60) effect op de vermindering van het gevoel van eenzaamheid? Wat zijn de resultaten van de Focusgroep Respondenten: deelnemers van de vier intergenerationele verbinding? (na verbinding) breiclubs die meedoen aan de intergenerationele verbinding (60) Scriptie Milou van den Dool 65 Zijn er na de intergenerationele Focusgroep Respondenten: deelnemers van de vier verbinding blijvende contacten (na verbinding) breiclubs die meedoen aan de ontstaan? intergenerationele verbinding (60) Verantwoording onderzoeksmethoden Focusgroep De intergenerationele verbinding vindt vier keer plaats bij vier verschillende breiclubs die aangesloten zijn bij het project Samen Breien. Deze clubs worden vooraf geselecteerd. Aangezien alle clubs iedere week bij elkaar komen, zal de intergenerationele verbinding in vier weken tijd plaatsvinden. Tijdens de intergenerationele verbinding worden de vier clubs met in totaal +/- 60 deelnemers geobserveerd. Dit gebeurt bij iedere club minstens twee keer. Nadat de intergenerationele verbinding heeft plaatsgevonden wordt er per breiclub een focusgroep gehouden met vijf deelnemers van de breiclub. Deze focusgroep wordt alleen gehouden met de ouderen, niet met de jongeren die meedoen aan de intergenerationele verbinding. Het doel van deze focusgroep is om te achterhalen of intergenerationele verbinding invloed heeft op het gevoel van eenzaamheid bij ouderen. De focusgroep richt zich op de uitkomsten van de intergenerationele verbinding. Zijn de gevoelens van eenzaamheid verminderd, zo ja waarom? Zijn er nog andere effecten naar aanleiding van de intergenerationele verbinding? Etcetera. Daarnaast kunnen opvallende gebeurtenissen die naar voren kwamen naar aanleiding van de ontmoetingen of opvallende uitkomsten van de enquête hier nader worden ondervraagd. Verder worden er vragen gesteld die kunnen bijdragen aan het beroepsproduct. Met de focusgroepen wil ik bewijs vinden voor het eventuele nut van intergenerationele verbinding. Daarnaast wil ik de achterliggende gedachten van de ouderen achterhalen. Verder zijn de focusgroepen ook erg van belang voor het beroepsproduct, ik kan hiermee namelijk focussen op achterliggende emoties, letten op lichaamstaal etc. Enquête Omdat ik de gevoelens van eenzaamheid (nulmeting) bij de deelnemers van de vier breiclubs die meedoen aan de intergenerationele verbinding zo goed mogelijk in kaart wil brengen heb ik gekozen voor een enquête. De respondenten van de enquête zijn alle deelnemers van de vier breiclubs die meedoen aan de verbinding, dit zijn +/- 60 personen. Deze zijn allen 65+. De enquête wordt dan ook schriftelijk, en waar nodig onder begeleiding, afgenomen. Ik ben persoonlijk aanwezig bij het uitdelen van de enquête, ik streef er dan ook naar dat iedereen die meedoet aan de intergenerationele verbinding zowel vooraf als achteraf de enquête invult. Deze vorm van kwantitatief onderzoek zorgt voor goed meetbare uitkomsten. Om ervoor te zorgen dat deze uitkomsten zo betrouwbaar mogelijk zijn baseer ik mijn enquêtevragen op vragen van een andere betrouwbaar onderzoek naar eenzaamheid. Ik maak gebruik van een schriftelijke enquête omdat je daarmee in een relatief korte tijd veel te weten kunt komen over een grote groep mensen. Verder is een schriftelijke enquête naar mijn idee een praktisch middel voor deze doelgroep van 65-plussers omdat ze hem in hun eigen tijd en tempo kunnen invullen. Daarnaast verwacht ik dat alle respondenten de enquête invullen aangezien zij erg betrokken zijn bij het project en bij de intergenerationele verbinding. Ook heeft iedere breiclub een coördinator en vrijwilligers Scriptie Milou van den Dool 66 die de deelnemers kunnen stimuleren de enquête in te vullen. De enquête kan daarna ingevuld en wel gratis worden teruggestuurd naar het antwoordnummer van het Nationaal Ouderenfonds. Dit zijn allemaal factoren die in een positieve zin kunnen bijdragen aan zoveel mogelijk respons. Nadat de vier sessies van de intergenerationele verbinding hebben plaatsgevonden stuur ik voor de eindmeting nogmaals een enquête uit naar alle respondenten die hebben meegedaan aan de eerste enquête. Dit wordt een meer beknopte enquête die zich alleen richt op de gevoelens van eenzaamheid. Diepte-interviews Voor het eerste diepte-interview wil ik Rudi Westendorp, schrijver van het boek ‘ouder worden zonder het te zijn’ interviewen. Hij is Hoogleraar Ouderengeneeskunde en combineert zijn expertise rondom verouderingsonderzoek en verouderingsgeneeskunde in de zoektocht naar gezond ouder worden. Daarbij is hij directeur en oprichter van de Leyden Academy on Vitality and Ageing. Dit is een opleidingscentrum waar pioniers worden opgeleid in het toepassen van excellente en innovatieve zorg om de kwaliteit van leven van ouderen te bevorderen. (lumc.nl, z.j.) Ik wil Rudi interviewen om extra diepgang te geven aan mijn beroepsproduct en onderzoek. Verder wil ik deze kennis gebruiken om het probleem vanuit een andere invalshoek te bekijken. Want hoe wordt er op dit moment tegen ouderen aangekeken in de samenleving? Gaat dit veranderen? Wat kan bijdragen aan gezond ouder worden? Al deze vragen zijn zowel voor mijn onderzoek als voor mijn beroepsproduct interessant. Daarnaast wil ik Kees Penninx interviewen, oprichter en directeur van ActiveAge. Dit is een organisatie die zich bezighoudt met het ontwikkelen van nieuwe concepten en praktische toepassingen rond maatschappelijke inzet, informele zorg, wonen en participatie van ouderen. Daarnaast is hij schrijver van onder andere de boeken ‘De stad van alle leeftijden’ en ‘Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’. Boeken die ik vaak heb gebruikt ter ondersteuning van mijn deskresearch. Penninx behaalde de Master of social science, social innovation/gerontology en is gespecialiseerd in onder andere het verbinden van generaties. Hier wil ik hem dan ook graag over interviewen. Tijdens het interview wil ik graag dieper ingaan op de vragen die overblijven naar aanleiding van zijn boeken ‘De stad van alle leeftijden’ en ‘Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’ (LinkedIn Kees Penninx, 2014). De volgende expert die ik ga interviewen is Geraldine Visser. Zij studeerde Sociale gerontologie aan de VU Amsterdam en is op dit moment hogeschooldocent Toegepaste Gerontologie aan de Windesheim. Zij is in 2013 coördinator geweest van het Honours Programme Intergenerational Collaboration van de Windesheim. Dit is een programma waar getalenteerde studenten van diverse opleidingen (denk aan techniek, educatie, media etc) aan de slag gaan met het thema ‘Intergenerational Collaboration’. De studenten gaan een heel jaar lang aan de slag met onderoek, toekomstscenario’s, presentaties en opdrachten voor bedrijven. Zij heeft dit programma aangestuurd en heeft dan ook veel ervaring met intergenerationele projecten en onderzoek rondom intergenerationele verbinding. Tijdens het interview met Geraldine zal ik vooral ingaan op welke manier je intergenerationele verbinding zo optimaal mogelijk kunt inzetten (LinkedIn Geraldine Visser, 2014). Als laatste wil ik Prof.dr. T.G. van Tilburg interviewen. Hij is hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hij is gespecialiseerd in sociologie en gerontologie. Zijn specialisme richt zich op sociale netwerken, eenzaamheid, ouderen en welbevinden en hij kan dan ook een goede bijdragen leveren aan mijn Scriptie Milou van den Dool 67 onderzoek. Zo heeft hij bijvoorbeeld een effectonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen gedaan. Hij heeft dan ook veel kennis op dit gebied en kan mij verder helpen met de vraag in hoeverre een intergenerationeel project bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid (Vrije Universiteit Amsterdam, 2014). Concept hoofdstukindeling Onderstaand vindt u een concept van de hoofdstukindeling van mijn scriptie: Titelblad Samenvatting Samenvatting in het Engels Inhoudsopgave Inleiding ▫ Aanleiding van het onderzoek ▫ Doelstelling ▫ Probleemstelling ▫ Opbouw van het rapport Methoden en technieken (in dit hoofdstuk zet ik de methoden en technieken die ik heb gebruikt tijdens mijn onderzoek duidelijk op een rijtje) ▫ Onderzoeksontwerp ▫ Operationalisatie ▫ Analysemethode Deskresearch (in dit hoofdstuk ga ik dieper in op intergenerationele verbinding, wat houdt dit precies in? Welke voor- en nadelen komen hierbij kijken en welke generaties zijn hierbij betrokken? Dit is belangrijke basis voor mijn fieldresearch) ▫ Intergenerationele verbinding ▫ Generaties ▫ Voorbeelden intergenerationele verbinding (best practices) Resultaten van de eigen onderzoeksmethoden (de resultaten van mijn fieldresearch vindt u in dit hoofdstuk, deze resultaten zijn van groot belang voor een goede conclusie en advies voor mijn opdrachtgever) ▫ Kwantitatief onderzoek: ▫ Enquête ▫ Kwalitatief onderzoek: ▫ Observering ▫ Diepte-interviews Conclusie (in dit hoofdstuk vindt u de conclusies die gemaakt zijn naar aanleiding van de resultaten van mijn onderzoek) ▫ Conclusies van de resultaten Scriptie Milou van den Dool 68 ▫ Herhaling en beantwoording probleemstelling ▫ Koppeling met het literatuuronderzoek Advies (in dit hoofdstuk vindt u mijn advies voor het project Samen Breien van het Nationaal Ouderenfonds) Evaluatie (in dit hoofdstuk evalueer ik het onderzoek dat ik gedaan heb) ▫ Wat ging er niet goed tijdens het onderzoeksproces en waarom? ▫ Validiteit en generaliseerbaarheid van het onderzoek ▫ Mogelijkheden voor vervolgonderzoek Beroepsproduct (de reportage die ik naar aanleiding van de uitkomsten van mijn onderzoek heb geschreven kunt u hier teruglezen) Literatuurlijst Volgens MIC-Schrijfgids Bijlagen ▫ Deelvragen ▫ Volledige vragenlijsten ▫ Minder relevante tabellen ▫ Uitgeschreven interviews en observaties Tijdsplanning Datum Wat 25 mei Afronding deskresearch 25 augustus Diepte-interview Kees Penninx 26 augustus Verwerken diepte-interview 15 september Interview T.G. Visser 16 september Verwerken interview T.G. Visser 16 september Concept enquête af 23 september enquête voltooid en verzonden 23 september Diepte-interview Rudi Westendorp Scriptie Milou van den Dool 69 24 september Verwerken diepte-interview 29 september Diepte-interview Geraldine Visser 30 september Verwerken diepte-interview 7 oktober Alle enquêtes beantwoord binnen 8, 9, 10 oktober Enquêtes verwerken 8 oktober t/m 6 november Intergenerationele verbinding 4 breiclubs. Deze vinden binnen deze vier weken op een willekeurige dag plaats. 8 oktober t/m 6 november Observaties verwerken, foto’s maken 14 oktober Enquête (eindmeting) (wordt uitgedeeld na laatste intergenerationele verbinding) 18 en 19 oktober Verwerken enquêtes (iedereen moet ditmaal de enquêtes z.s.m. opsturen zodat de resultaten gebruikt kunnen worden in de focusgroepen) 20 oktober Focusgroep groep 1 21 oktober Uitkomsten focusgroep verwerken 22 oktober Focusgroep groep 2 23 oktober Uitkomsten focusgroep verwerken 24 oktober Focusgroep groep 3 25 oktober Uitkomsten focusgroep verwerken 27 oktober Focusgroep groep 4 28 oktober Uitkomsten focusgroep verwerken 29 oktober Interview met jongere en oudere die tijdens de intergenerationele verbinding het goed met elkaar konden vinden 30, 31 oktober Uitwerken interview en reportage 1 t/m 10 november Uitschrijven conclusies, advies en evaluatie en verder in elkaar zetten van afstudeeropdracht ??? Deadline inleveren afstudeeropdracht Afspraken over de begeleiding De afspraken die ik heb gemaakt met mijn afstudeerbegeleider zijn: Tijdens elk gesprek spreken we af welke dingen ik af moet hebben voor een volgend gespreksmoment. Pas wanneer deze dingen af zijn wordt dit nieuwe gesprek ingedeeld. Wanneer ik een mail stuur krijg ik binnen 48 uur antwoord (alleen tijdens werkdagen, maandag t/m donderdag). Daarnaast hebben we duidelijk onze verwachtingen naar elkaar toe uitgesproken. Scriptie Milou van den Dool 70 Bronnen 1. Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. (april 2013). Generaties verbinden, inspiratie vinden. Geraadpleegd op 5 mei, van: http://www.kcwz.nl/doc/nieuws/Generaties_verbinden_inspiratie_vinden.pdf 2. Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. (maart 2008). Wonen voor alle leeftijden. Geraadpleegd op 5 mei, van: http://www.kcwz.nl/doc/klantparticipatie/Wonen_voor_alle_leeftijden.pdf 3. Almeida Pinto, T. Hatton-Yeo, A. Mareel, I. et.al. (2008). Gids voor het opstellen en implementeren van intergenerationele projecten. Geraadpleegd op 5 mei, van: http://www.matesproject.eu/GUIDE_21_versions/Dutch.pdf 4. Atkinson, M. Kerry, M. Springate, L. (2008). Intergenerational practice. Geraadpleegd op: 5 mei, van: http://files.eric.ed.gov/fulltext/ED502358.pdf 5. Coalitie erbij. (2014). Ik en eenzaamheid. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: http://www.eenzaam.nl/ik-en-eenzaamheid 6. C. Zenner. (2013). Dialoog tussen jong en oud. Geraadpleegd op: 8 februari 2014, van: http://www.zorgnetvlaanderen.be/Documents/2013_Inspiratieboekje%20Intergeneratio neel%20samenwerken.pdf 7. Dijk, P. van. & Crul, H. & Tielen, G. (2010). De Generatiecrisis. Amsterdam: Uitgeverij SWP. 8. Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2005). Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies bij ouderen. Geraadpleegd op 12 mei 2014, van: http://home.fsw.vu.nl/tg.van.tilburg/2005%20Eenzaam%20en%20dan.pdf 9. Journalinks. (z.j.) . Bereken de steekproefgrootte. Geraadpleegd op 3 juni, van: http://journalinks.be/steekproef/ 10. Kruk, T. van der. (2008). Signaleren en aanpak van eenzaamheid. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van: https://www.vumc.nl/afdelingenthemas/4851287/27785/5214110/Eenzaamheidbrochure 11. Leids Universitair Medisch Centrum. (z.j.). Prof.dr. R.G.J. Westendorp. Geraadpleegd op: 1 juli 2014, van: https://www.lumc.nl/con/2095/100715/90127014141420 12. LinkedIn. (2014). Geraldine Visser. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van: https://www.linkedin.com/profile/view?id=46094665&authType=name&authToken=B4it &trk=prof-sb-browse_map-name 13. LinkedIn. (2014). Kees Penninx. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van: https://www.linkedin.com/pub/kees-penninx/10/855/96a 14. Mercken, C. (z.j.). Intergenerationeel werken binnen residentiële ouderenvoorzieningen. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: Scriptie Milou van den Dool 71 https://googledrive.com/host/0BzQk3YpQ1EpkUzgyV1poTGF2MEk/artikel_intergenerati oneel.pdf 15. Nationaal Ouderenfonds. (2014). Projectplan Samen Breien. Bunnik: intern document. 16. Nationaal Ouderenfonds. (2014). Missie en doelstellingen. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van: http://www.ouderenfonds.nl/wie_zijn_we/organisatie/missie_en_doelstellingen 17. Nationaal Ouderenfonds. (2013). Jaarverslag 2012. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van: http://www.ouderenfonds.nl/wie_zijn_we/bibliotheek/jaarverslag 18. Newman, S. Ward, C. Smith, T. et.al. (1997). Intergenerational programs. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=4oPAutEWEgC&oi=fnd&pg=PR9&dq=Intergenerational+Programs.+Past,+Present+and+Futur e.+Washington&ots=V4puEegARE&sig=E7g581UNPPm1jojn6w50lsUYj34#v=onepage&q= Intergenerational%20Programs.%20Past%2C%20Present%20and%20Future.%20Washing ton&f=false 19. Peninnx, K. (2006). Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk. Utrecht: NIZW uitgeverij 20. Penninx, K. (2003). De stad van alle leeftijden. Utrecht: NIZW uitgeverij 21. RIVM. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Geraadpleegd op: 8 februari 2014, van: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270462001.pdf 22. Timmerman-Kok, C. Weert-Donders, L. & Boluijt, P. (2007). Eenzaamheid bij ouderen in de regio Gelre ijssel. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van: http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?DocumentID=11567&name=08.-FactsheetEenzaamheid-bij-ouderen&rnd=635026495003551562 23. TNS NIPO. (2012). Eenzaamheid in Nederland. Geraadpleegd op: 11 mei, van: http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in _nederland.pdf 24. Vrije Universiteit Amsterdam.(2014). Prof.dr. T.G. van Tilburg. Geraadpleegd op 2 september, van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijkeafdelingen/sociologie/medewerkers-sociologie/van-tilburg/ 25. Walker, A. (1993). Age and Attitudes. Main Results from a Eurobarometer Survey. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van: http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_069_en.pdf 26. Westendorp, R. (2014). Ouder worden zonder het te zijn. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact. Scriptie Milou van den Dool 72 Bijlage II: Transcriptie interview Eric Schoenmakers Kunt u iets vertellen over uw onderzoek naar eenzaamheid? Mijn onderzoek gaat over twee grote elementen. Mensen zijn eenzaam en willen daar iets mee doen. De meesten mensen zoeken hulp bij organisaties en lossen het zelf op. Er zijn natuurlijk verschillende coping stijlen, manieren waarop mensen omgaan met hun eenzaamheid. Voor mij is de definitie van eenzaamheid dat de relaties die je hebt afwijkt van de relatie die je wilt. Je wilt bijvoorbeeld meer relaties of je wilt juist een andere type relaties dan dat je nu hebt. Je kunt twee dingen doen, je kunt meer relaties ontwikkelen, of je kunt zeggen: dat wat ik wil is niet realistisch en ik moet mijn verwachtingen bijstellen. Wat ik heb onderzocht is stap 1 en daaruit blijkt dat mensen vooral het tweede overwegen. Zij denken vaak, ja ik wil wel meer relaties, maar ik kijk liever eerst wat haalbaar en realistisch is voordat ik heel veel nieuwe relaties aanga. Het idee daarachter is is dat je eerst een een goede put maakt met stevige bodem en daarna pas de put gaat vullen, in plaats van een bodemloze put volgooien met contacten die vervolgens weer verloren gaan. Verwachtingen zijn belangrijk volgens eenzame mensen en volgens ouderen in het bijzonder. Dat is het eerste punt waar ik mij veel op heb gericht. Punt twee van mijn onderzocht richt zich veel op interventies. Er zijn mensen die daadwerkelijk op zoek gaan bij organisaties. Ik heb een aantal interventies onderzocht met een voor en nameting en een halfjaar erna nog een nameting. Daaruit bleek dat de interventies eigenlijk niks doen. Gemiddeld genomen gebeurt er helemaal niets. Mensen die zich voor de interventie heel erg eenzaam voelden voelen zich gemiddeld genomen minder eenzaam, maar dat kan een statistisch gegeven zijn. Daarnaast is er rondom eenzaamheid een bepaald verloop. Er zijn maar weinig mensen die continue extreem eenzaam blijven. Aan de andere kant is dat de mensen die aan het begin van de interventie weinig eenzaam zijn, daarvan is de kans groot dat ze gedurende de interventie eenzamer worden. uiteindelijk blijft het gevoel van eenzaamheid bij veel gevallen nagenoeg gelijk. Dit blijkt uit heel veel interventiestudies. Er zijn wel een aantal interventies die effectiever zijn maar dat hangt heel erg af van de gekozen doelgroep. Als je echt met een heel specifieke doelgroep een interventie doet werkt dat vaak beter. Terwijl als je een leuke interventie hebt en je laat iedereen er op afkomen dat is het meer als een schot hagel. Dan zul je heel weinig raken, omdat het een heel divers probleem is, dat maatwerk vereist. Kunt u een voorbeeld geven van een goede specifieke doelgroep? Bijvoorbeeld Joodse Amsterdamse weduwvrouwen, deze zitten in dezelfde soort situatie en hebben in veel gevallen dezelfde contactbehoefte. Ze gaan daarbij ook eerst kijken naar wat realistisch is en welke behoeften er precies per persoon spelen. Uiteindelijk gaan ze contacten maken die specifiek aansluiten bij de vraag. Er is hier sprake van een problematiek waardoor de interventie er goed op kan worden aangepast. Wat is nu precies een goede methode om mensen zo specifiek te helpen? Ik denk dat als je mensen wilt helpen dan moet je eerst gebruik maken van een stappenplan. Je hebt bijvoorbeeld een stappenplan dat speciaal is ontwikkeld voor moeilijke situaties. Daarin staan zes stappen. Het begint met toegeven dat je een probleem hebt, als iemand dat niet doet Scriptie Milou van den Dool 73 kun je diegene niet helpen. Stap twee is dat mensen echt iets aan hun probleem willen doen, eenzaamheid is heel vervelend, maar het oplossen of verminderen hiervan kost veel tijd en energie, het is de vraag of mensen dit ervoor over hebben. Voor sommige mensen is het misschien makkelijker om met het probleem te leven. Stap drie is dat mensen moeten weten wat voor opties er zijn, bij welke activiteiten ze mee kunnen doen, welke opties er verder nog zijn. Stap vier is dat mensen ook wel veiligheden hebben. Je kunt natuurlijk wel nieuwe contacten willen leggen maar dan moet je wel in staat zijn ze aan te kunnen gaan en te behouden. Als jij bijvoorbeeld bij een contact heel erg gaat zuigen gaat. Stap vijf is dat je het uitvoert en stap zes is de evaluatie. Dat is hoe je volgens mij zou moeten werken als je iets met een ingewikkeld probleem als eenzaamheid wilt doen. Je kunt als organisatie en hulpverlening bij al deze stappen helpen. Als je een hele brede doelgroep binnen krijgt zoals bijvoorbeeld bij het Nationaal Ouderenfonds, is het goed om eerst met ze in gesprek te gaan. Wat is iemands probleem? Hebben mensen überhaupt een probleem? Als je dan een activiteit aan kunt bieden die goed aansluit bij een specifiek probleem heb je een goede interventie. Er zijn ook veel stereotypen over eenzame ouderen en vaak als je dat benoemt dan gaan mensen zich daarnaar gedragen Dat is zeker een risico. Ik zou zeker niet tegen ouderen zeggen jij bent oud, dus jij bent eenzaam. Het staat natuurlijk op een gespannen voet. Maar mensen moeten toch eerst zelf toegeven dat ze een probleem hebben. Je moet het ze alleen niet in de mond leggen. Maar als ze het probleem niet erkennen dan kun je ze ook niet helpen. Dat betekent dan ook dat je toch een manier moet vinden om ergens over te kunnen praten. Het is natuurlijk een stappenplan en dat betekent ook dat niet een organisatie het hele stappenplan moet uitvoeren. Als ik bijvoorbeeld denk aan het bestrijden van eenzaamheid in het algemeen dan is dat vooral signalering. Dit hoort vooral bij de huisarts, thuiszorg en familie te liggen. Vervolgens kun je organisaties of hulpverleners of een psycholoog inschakelen. Het is ook niet iets wat het ouderenfonds meteen zou moeten doen. Je zou moeten proberen vanuit zo’n brede groep, die het Ouderenfonds goed weet te bereiken, gericht te investeren in mensen. Stel ik heb in een club 15 mensen zitten, waarvan ik bij vijf mensen heb geconstateerd dat zij echt een probleem hebben met hun eenzaamheid en daar graag aan willen werken en ik zou dat willen doen door intergenerationele verbinding, zou ik dan echt die vijf mensen apart moeten nemen of zou ik dat met de club moeten doen? Ik kan me voorstellen dat mensen eenzaam zijn en contact met andere generaties missen, maar ik denk dat de meeste ouderen om uiteenlopende redenen eenzaam zijn. Je zou dan ook de eenzaamheidsproblematiek per persoon aan moeten pakken. Je zou mensen door moeten wijzen. Leuk dat je hier komt breien, maar als je een probleem hebt omdat je misschien een partner hebt verloren en daarover zou willen praten dan zou je diegene door kunnen verwijzen naar een instantie waar ze specifiek over dit probleem kunnen praten en het kunnen delen met anderen. Het beste is om te zeggen, u bent hier van harte welkom, maar we hebben ook iets anders dat beter aansluit op uw probleem. Ik denk dat doorverwijzen in zo’n geval zinvoller is. Tegelijkertijd zou jij met andere activiteiten van het ouderenfonds mensen moeten trekken die met intergenerationele problemen worstelen. Ik zou zeggen we hebben al zoveel activiteiten, Scriptie Milou van den Dool 74 niet iedere organisatie hoeft voor ieder probleem een activiteit te verzinnen. Ik zou zeggen, weet elkaar te vinden. Je hebt verschillende interventies onderzocht naar effect op eenzaamheid er was ook een interventie waarbij iemand iedere week wordt bezocht door een maatje en ook dat had nauwelijks effect? Inderdaad. Ik heb negen maanden lang meegelopen met dit project en dit had bijna geen effect. Maar bij de breiclubs gaan de ouderen de jongeren iets leren, hierdoor krijgen ze waarschijnlijk meer een gevoel van dat ze een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving, heeft u daar specifiek iets over te zeggen? Daar heb je gelijk in. Als je iemand iets kan leren geeft dit veel zingeving. Daarnaast gaat iemand iedere week naar de breiclub waardoor je die mensen een leuke dag kunt bieden. Maar naar aanleiding van het onderzoek dat ik heb gedaan naar eenzaamheid is dat iets anders dan zingeving, een sociale activiteit of een sociaal netwerk. Eenzaamheid is een heel complex probleem, wat heel individueel zwaar weegt en als de insteek van een activiteit zingeving is kunnen mensen zich nuttig voelen door deze activiteit. Ik denk ook dat mensen een leuke avond of middag hebben door deze activiteit, maar waar ik me zorgen om maak bij dit type activiteiten is dat mensen naar huis gaan en daar alleen komen te zitten en dan denken ja dit was een leuke avond, maar nu moet ik weer zes dagen zonder contact. Dat is heel ingewikkeld. Je ziet dit ook naar voren komen uit interventies. Mensen hebben wel een hele leuke tijd en zijn heel enthousiast en blij met de activiteit, maar als ze thuiskomen zijn ze alleen. Er is ook geen structurele oplossing voor die momenten. Mensen hebben nog niet voor zichzelf leren zorgen. Een typisch voorbeeld is een project in Utrecht waarbij jongere en oudere mensen gekoppeld werden en maatjes werden. Ze gingen samen leuke dingen doen met theaterthema’s. Dit heeft een halfjaar geduurd en de ouderen waren ook minder eenzaam na een half jaar, maar daarna hield het contact op. Vervolgens bleven mensen met een groter probleem over, want de mensen hadden een relatie met iemand opgebouwd en diegene viel weer weg. Dat soort consequenties wordt onvoldoende over nagedacht. Heeft u suggesties voor dit soort situaties? Voor mij is het startpunt die zes stappen. Ik denk dat je als organisatie echt iets bij kunt dragen door iets bespreekbaar te maken. Ik vind het bijvoorbeeld ook al heel knap dat bijvoorbeeld een organisatie zoals het Ouderenfonds eenzame ouderen weet te bereiken. Dat is op zich al heel bijzonder, maar dan is de grootste stap dat mensen gaan nadenken over zichzelf en wat er ontbreekt. Wat voor verwachtingen heb ik en zijn die realistisch en hoe kan ik realistische doelen stellen? Hoe kan ik daar mee leven. Als mensen daarbij ook nog leren om buiten activiteiten contacten te leggen dan help je mensen vanuit iets wat je al doet. Uiteindelijk moet je doel zijn als hulpverlener dat je mensen weer los kunt laten. Zijn er al veel projecten die gebruik maken van zo’n stappenplan dat u eerder heeft benoemd? Ja, bijvoorbeeld het vriendschapsproject met Joodse weduwen uit Amsterdam. Daar maakten ze gebruik van dit stappenplan en dit had een positief effect. Dit heeft wel alleen effect in hele Scriptie Milou van den Dool 75 kleine groepen. Er zijn verder nog weinig concrete project met concrete uitkomsten die op deze manier aan de slag gaan. In Nederland zien wij eenzaamheid namelijk als een maatschappelijk probleem in plaats van een individueel probleem. Terwijl in anderen landen zoals Engeland en VS zien ze het veel meer als een individueel probleem. Daar is het meer van, jij bent eenzaam, dus jij moet daar iets aan doen. Zo worden mensen daar vaak naar een psycholoog gestuurd. Dit gebeurt hier niet. Waarom eigenlijk niet, misschien is het wel veel meer een psychisch probleem. Veel organisaties kunnen hier natuurlijk wel een rol in spelen in de zin van signaleren en doorverwijzen. De juiste match vinden tussen interventie en persoon is erg belangrijk. Je kunt daarbij natuurlijk twee dingen doen. Je kunt bij iedere persoon een interventie verzinnen of van alle interventies die je hebt elkaar doorverwijzen. Vanuit het oogpunt dat u individueel de problemen moet gaan bekijken… ik heb nu bijvoorbeeld bedacht om dit probleem juist met een groep bespreekbaar te maken, hoe kijkt u hier tegenaan? Ik denk dat het zeker interessant is. Ik denk dat het goed is om algemeen te beginnen met de vraag, wat is eenzaamheid? Herkent u dit in uw omgeving. Misschien beginnen mensen dan uit zichzelf te vertellen over hun eventuele gevoelens van eenzaamheid. Het is de vraag of ze het zullen zeggen, maar als ze erover nadenken is dat een goed begin. Maar dan kom je bij de volgende stap. Als iemand aangeeft eenzaam te zijn, wat ga je daar dan mee doen. Ik denk wel dat dat de manier is. Ik denk echt dat je met mensen in gesprek moet over hun problemen. Voor degenen die geen problemen hebben met eenzaamheid, die hebben wel een risico om eenzaam te worden. Is dan zo’n intergenerationele verbinding wel nuttig? Ik denk zeker dat het nuttig is. Zingeving speelt hier alleen een veel grotere rol. Dit zou je kunnen meten en observeren. Ik denk dat heel veel dingen nuttig zijn alleen de vraag is waarvoor. Preventief eenzaamheid bestrijden is erg moeilijk. Als ik denk aan een activiteit voor het preventief bestrijden van eenzaamheid denk ik aan het netwerk structureel verbeteren. Je hebt bijvoorbeeld de sociale konvooi theorie, daarbij zie je je netwerk als boten, je hebt grote boten, dit zijn heel belangrijke sociale contacten en je hebt kleine bootjes, deze zijn minder belangrijk. Als een van de bootjes wegvalt en zinkt, moeten er genoeg andere boten zijn om dit op te vangen. Niet dat het ene bootje het andere kan vervangen, maar als je bijvoorbeeld een partner verliest (een grote boot), dan kan je daar in ieder geval met iemand over praten en dit delen. Dus ik denk dat je mensne moet leren hoe je meer bootjes krijgt en hoe je bootjes ook groter maakt. Zodat je bijvoorbeeld een betere relatie opbouwt met je buurman. Daar kun je op inzetten. Intergenerationeel is ook mooi, daar kun je op inzetten. Maar dan moet je mensen ook leren hoe ze de relaties buiten de breiclub ook leren behouden. Je kunt er niet vanuit gaan dat de mensen dat buiten de breiclub zelf gaan doen. Zeker niet degenen die het meeste risico lopen. Veel ouderen zitten een langere tijd vast in een bepaald patroon, kan deze doorbroken worden? Als mensen graag genoeg willen wel. Maar ik vraag me af of mensen in grote getalen bereid zijn om dit te doen. Je komt uiteindelijk toch bij de het stappenplan uit en dat kost gewoon veel tijd en energie en doorzettingsvermogen. Je moet daarvoor je gedrag ook structureel veranderen Scriptie Milou van den Dool 76 en wil je dat? Of stort je je toch liever op je postzegelverzameling om je gevoel van eenzaamheid een beetje te vergeten. U zegt dat zo’n interventie vaak ervoor zorgt dat mensen in een groter gat vallen. Is dat per se iets negatiefs? Ik vind dat je je wel af moet vragen of je dat wilt om hun leven bij wijze van met een activiteit helemaal om te gooien. Maar je kunt het ook zien als een stukje bewustwording, dat kan een goede stap zijn. In eerste instantie vererger je het probleem om er daarna iets aan te doen, maar dan is de vraag wel, wat ga je eraan doen. Daarbij is het voor ouderen natuurlijk een extra investering om echt nieuwe vriendschappen op te bouwen, zij hebben namelijk niet vaak heel lang meer te leven. En als je bij wijze van nog maar vijf jaar te leven hebt ga je dan nog een contact aan waarbij het misschien wel ruim een jaar of twee duurt voordat je een goede en waardevolle band met diegene af. Je kunt je afvragen of dit het waard is. U zegt dat wij in Nederland eenzaamheid zien als een maatschappelijk probleem en in andere landen dan niet. Is er dan een groot verschil te zien tussen het aantal mensen dat zich eenzaam voelt? Nee, de eenzaamheid ligt daar eigenlijk even hoog. Het schommelt zo rond de veertig procent. Er verandert daar ook niet zo veel. Je kunt je dan ook afvragen welk deel je van de bevolking wel van eenzaamheid af zou kunnen helpen. Ik denk dat eenzaamheid ook een deel van het leven is. Je kunt niet het ene met het andere vervangen. Als je je partner verliest na 60 jaar, dan kun je heel veel nieuwe mensen ontmoeten en nieuwe vrienden maken, maar je zult nog steeds die ene persoon missen. Dat is ook niet erg. Je moet niet denken dat alles altijd op te lossen is. Ik denk dat mensen die iemand verloren hebben heel gelukkig kunnen zijn met hun kinderen en kleinkinderen, maar toch altijd dat ene gemis zullen ervaren. Er zijn een aantal mensen die je wel zou kunnen helpen. Deze moet je wel weten te vinden en daar moet je een passende oplossing voor vinden. Dus voor een groot deel van de mensen die zich eenzaam voelt is het het beste om de verwachtingen bij te stellen? Je moet in ieder geval beginnen met het kijken of de verwachtingen van diegene realistisch zijn. Daarnaast moet je ook wel een vervolgstap doen. Anders ben je misschien iets minder eenzaam omdat je verwachtingen bijgesteld zijn, maar je hebt nog steeds last van dat gat. Ik denk ook wel dat dat belangrijk is. Wat ik veel merk naar aanleiding van mijn onderzoek is, stop met kijken naar de buren en kijk naar jezelf. Kijk naar wat je zelf wilt. En stop met kijken naar hoe de situatie 20 jaar geleden was want je zit nu in de een andere situatie. Wat is uw conclusie naar aanleiding van al de onderzoeken die je hebt gedaan? Twee dingen. Het ene is dat we eenzaamheid serieus gaan nemen. We moeten niet als maatschappij denken dat we eenzaamheid op kunnen lossen door mensen bij elkaar te zetten. Dit werkt gewoon niet, klaar. Eenzaamheid is te ingewikkeld daarvoor. Als je iets aan eenzaamheid wilt doen, moet je de waarom vraag stellen. Waarom zou dit werken voor deze persoon? Dat is een. Punt twee is voornamelijk preventie. En dat is jong beginnen. Jongeren al vroeg leren dat relaties belangrijk zijn. Ondanks dat je het druk hebt is het belangrijk om toch je relaties bij te houden, vooral ook voor later. Dit zijn mijn twee grote aanbevelingen. Dat is echt Scriptie Milou van den Dool 77 een kwestie van een cultuuromslag. Je ziet dat bijvoorbeeld zorgverzekeraars nu steeds meer gaan focussen op eenzaamheid omdat ze merken dat met eenzaamheid veel extra kosten gepaard gaan. Het is jammer dat er een groot economisch motief achter zit, maar dat is niet anders. Die preventie zou zich erop moeten richten dat wanneer er een grote verandering in je leven plaatsvindt waardoor je eenzaam wordt (denk aan verhuizen, ontslag etc), dan moet mensen geleerd worden wat ze daaraan moeten doen. In veel gevallen is het een kwestie van ermee leren leven. Ermee om leren gaan. Waarom is het belangrijk dat mensen de activiteit leuk vinden? Veel mensen zijn vaak enthousiast over een activiteit en geven aan heel erg blij te zijn met deze activiteit en zij geven ook aan zich minder eenzaam te voelen door deze activiteit. Dat is wel interessant, want naar mijn idee is dit niet de realiteit. Wel wordt duidelijk dat een activiteit duidelijk een waarde heeft. Of dat nu zingeving is of gewoon het feit dat je een keer de deur uit bent. Dat is gewoon al een hele winst. De organisaties zijn ook van groot belang. Je ziet ook dat deze organisaties veel eenzame mensen binnen krijgen en dat is natuurlijk fantastisch. Dat is al een hele grote eerste stap. Vaak is 50 tot 60 procent van de doelgroep eenzaam. Het is al een mooie winst dat je al zo’n groot deel van deze doelgroep hebt weten te bereiken. Er moet dan wel een vervolgstap zijn. Vindt u het aan die organisaties om daar iets mee te doen? Ik vind het wel aan de organisaties om erover na te denken, maar niet per se om er iets mee te doen. Ik vind als we eenzaamheid als een maatschappelijk probleem beschouwen dat we er dan ook met zijn allen aan moeten doen. En dan heeft een organisatie als bijvoorbeeld het Leger des heils misschien wel veel meer een signalerende functie. Maar als je dan gevonden hebt wie eenzaam is en geholpen wil worden, dan mag je het stukje gerust overdragen. Aan wie zou je het stokje over moeten dragen? De Amerikanen zouden zeggen een psycholoog, maar ik denk dat we in Nederland het met zijn allen moeten doen. Organisaties met activiteiten moeten meer naar elkaar verwijzen. Als iemand echt op zoek is naar een maatje moet diegene worden doorverwezen aan een maatjesproject. Maar ik denk dat al deze activiteiten nog de methodeslag moeten maken, met oke blijkbaar is intergenerationeel contact een probleem, maar hoe gaan we er voor zorgen dat de mensen de contact behouden en aangaan? Binnen zo’n grote groep zou je mensen echt kunnen helpen om degenen die echt een probleem hebben met hun eenzaamheid te laten nadenken over dit probleem en te helpen met het ontwikkelen van vaardigheden om dit te veranderen. Dit gaat juist goed in een grote groep omdat ze dan kunnen oefenen. Ik zou niet alle eenzame mensen bij elkaar in een kamer stoppen, het is juist goed als ze in een groter verband hier aan kunnen werken. Misschien is het ook wel goed om met de hele groep het probleem van 1 mevrouw die zich eenzaam voelt te bespreken. Maar dat weet ik nog niet. Daar is nog nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dit doen we gewoon niet. Dit zouden we moeten proberen. Het zou nuttig zijn om bij de breiclub te kijken naar de individuele problemen en dan samen met de groep te kijken wat kunnen we daarnaast doen? Scriptie Milou van den Dool 78 Ja, misschien is het wel goed om helemaal met die groep te doen. Het kan natuurlijk positieve en negatieve gevolgen kunnen hebben. Mensen kunnen denken o die mevrouw is eenzaam daar blijf ik uit de buurt, maar mensen kunnen ook een praatje hierover gaan houden, van hoe komt dat nou. Misschien helpt dat wel heel erg. Dan kunnen ze elkaar misschien wel helpen. Dat zou goed kunnen, dat is nog niet zo bekend. Je hebt hierbij natuurlijk wel het risico dat het mensen afschrikt. Maar goed dat weet je nooit. Dan snijdt het mes ook aan twee kanten he. Dan ga iedereen nadenken over eenzaamheid en komen mensen erachter dat eenzaamheid niet zo eng is als het lijkt. Dat zou wel een vooruitgang zijn als we stoppen met denken dat eenzaamheid vies is. Zijn er ook nog andere visies op eenzaamheid? In Nederland bekijken we eenzaamheid vanuit een cognitief kader, maar in Amerika bijvoorbeeld zien ze het veel meer als een evolutionair verschijnsel. Net zoiets als wanneer je honger hebt en moet gaan eten, voel je je eenzaam omdat je blijkbaar iets moet gaan doen met je sociale vaardigheden. Je leert jezelf hierdoor ontwikkelen, je moet meer investeren in je mogelijkheden, je netwerk, je vaardigheden. Uiteindelijk is de boodschap wel hetzelfde. Ik vind zelf de evolutionaire invalshoek ook erg interessant. Eenzaamheid is daarbij deel van het leven en daar kan ik mij ook wel in vinden, want het gaat mis als je niets meer met je honger kan doen. Maar wat gebeurt er als je niets aan je eenzaamheid doet, dat is ook interessant. Uiteindelijk maakt het niet uit of je eenzaamheid ziet vanuit een evolutionair kader of een cognitief kader? Nee in principe niet. Het is wel zo dat als je het evolutionaire kader predikt dan ga je makkelijker om met eenzaamheid. Het is dan blijkbaar een fase in je leven om nieuwe dingen te leren. Het maakt het misschien wat begrijpelijker. Scriptie Milou van den Dool 79 Bijlage III: Transcriptie interview Theo van Tilburg Wat ik van uw collega Eric Schoenmakers begreep is dat als je eenzaamheid ‘op zou willen lossen’, je per persoon zou moeten kijken wat het probleem is en daar een stappenplan aan verbinden. Maar ik zie dat niet veel terug in uw literatuur, hoe staat u daar in? Als je zegt ik heb een interventie, zoals jij bijvoorbeeld gaat doen dan kun je dit aanbieden aan die ouderen en dan los je daarmee de eenzaamheid op, maar zo simpel is het eigenlijk niet. Hoe het zou moeten is dat je veel meer gaat kijken naar wat voor soort eenzaamheid iemand heeft en ten tweede moet je een idee hebben hoe deze eenzaamheid opgelost kan worden. Welke stappen er genomen moeten worden. En of iedereen die meedoet aan de interventie aan de noodzakelijke voorwaarden voldoet. Een paar voorbeelden helpen niet. Als je een breiclub gaat oprichten omdat je denkt dat je emotionele eenzaamheid daarmee oplost zal dit in veel gevallen niet zo zijn. Het simpelste voorbeeld is dat iemand waarvan de partner is overleden. Je kan diegene uit zijn huis halen en even iets leuks laten doen, maar uit ons onderzoek blijkt dat veel mensen dat al hebben. Het probleem is niet dat zij te weinig sociale contacten hebben, maar het probleem is degene waar zij een hele goede relatie hadden, die hun vertrouwenspersoon was, dat ze die kwijt zijn. Dat zegt iets over de soort eenzaamheid. Het begint er dan ook mee om na te denken over wat nu eigenlijk het probleem van die persoon is. Als het om sociale eenzaamheid gaat, dus als iemand de inbedding mist is het sociale leven dan kan zo’n breiclub nut hebben. Maar op zo’n breiclub kun je een leuk muziekje opzetten, bakkie koffie drinken en over het weer gaan praten, maar zoiets zorgt niet echt voor die inbedding van iemand. Wat je wel doet is dat je iemand een vaste structuur aanbiedt. Maar dat is misschien helemaal niet waar diegene op zit te wachten. Het kan zomaar zijn dat iemand die vaste structuur zelf al kan regelen. Die heeft al wat dingen waarmee hij zijn dag op kan vullen. Maar dat zo iemand zich niet zo thuis voelt in dat netwerk. Het kan zijn dat je over hele specifieke dingen met iemand wilt praten. De breiclub zal daar nauwelijks een oplossing voor bieden. Dan is er nog een ander probleem. Zoals het Ouderenfonds het ziet is de breiclub een soort vehicel om mensen te helpen contact te gaan maken. Sommige mensen hebben dat nodig want dan komen ze de deur uit en maken ze een praatje. Dat heet eigenlijk contactmogelijkheid bieden, een ontmoetingsplaats aanbieden en dan veronderstel je dat mensen vaak moeite hebben met het nemen van de eerste stap en het verder wel zelf kunnen. Dat ze in staat zijn ook vriendschappen te ontwikkelen. Maar er zijn heel veel mensen die dat nooit geleerd hebben of die bepaalde eigenschappen hebben waardoor dat heel lastig gaat. Dat verhelpt die interventie uiteindelijk ook niet. Het is makkelijk om te zeggen wat er allemaal fout kan gaan. Dan te zeggen hoe het precies goed moet, want dan komt het erop aan om maatwerk te regelen. Of je het op individueel moet doen, soms moet dat kunnen, maar je kunt ook zeggen, ik heb een hele leuke en goede interventie en ik ga heel goed screenen welke mensen hierbij passen. Heel vaak gebeurt dit niet, dat is eigenlijk ook onze grote klacht bij deze interventies. Ze hopen maar, Jan ook, die is daar heel eerlijk over, ik hoop maar dat er mensen geholpen worden en ik vind het niet heel erg als daar sommige mensen niet door geholpen worden. Dat is een duidelijk statement. In het algemeen zie je dat ze bij de interventies concentreren op, ik heb een goed idee en zich verder niet afvragen bij welke mensen dit past en kan ik de mensen goed helpen? Scriptie Milou van den Dool 80 U zegt eigenlijk dat selectie aan de poort een van de belangrijkste dingen is? Ja, maar dan ben je er natuurlijk nog lang niet. Je hebt dan misschien wel de goede mensen binnen, maar je moet je ook nog realiseren dat je daarbinnen ook weer veel verschillen hebt. Stel je zegt ik selecteer alleen maar mensen die moeite hebben met het begin van het maken van contact. Als ze eenmaal een gesprekje hebben gehad dan rolt vanzelf de vriendschap er wel uit. Dit werkt gewoon niet zo in de praktijk. Je kan dan zeggen ik heb mijn interventie aangesloten op de deelnemers, maar wat je zult zien zijn twee dingen; 1. Je geselecteerde verzameling is gewoon leeg en 2. Of je hebt de criteria te ruim genomen en je hebt 0 resultaat. Het gaat er juist om dat je de interventie ontwikkeld met een goed idee over welke groep je naar binnen haalt en dat je daarna de interventie doorontwikkeld. Ik ben niet zo’n voorstander van om alleen een ontmoetingsplaats te creëren. Want het nadeel daarvan is dat je hele hoge eisen stelt aan de deelnemers. Zoiets van kopje koffie drinken en dan komt er vanzelf vriendschap. Je kunt dan heel makkelijk zijn en hopen dat het misschien wel gebeurt, maar dan gooi je heel veel tijd, geld en energie weg aan iets waarvan je op voorhand al kunt zeggen dat het zo goed als niet werkt. En wat we over het algemeen zien is dat het vaak enthousiaste mensen zijn die dit organiseren (leuk idee, moet je doen) en vervolgens wordt het uitgevoerd zonder het pad van een goede analyse te doorlopen. Welke doelgroep kies ik, wat voor vervolg geef ik eraan hoe koppel ik dat terug en wat dan als het niet gelukt is. Er moet veel meer tijd besteed worden aan de organisatie. Als je iets wilt doen moet het eerst goed georganiseerd worden. Maar het grootste probleem is nog dat het ontwerp van de interventie vaak veel te beperkt is. Stel ik heb een hele specifieke doelgroep uitgekozen, zijn er dan al ideeën over wat nu precies een nuttige interventie is? Zo’n eenvoudig pad is hiermee helaas niet te belopen. Dat komt inderdaad omdat er geen directie is die over interventies gaat. Dat zou je eigenlijk nodig moeten hebben. Dat kunnen wij wel gaan ontwikkelen, maar daar worden we niet voor betaald. Het enige wat er nu is, is bij Movisie, een soort kennisbank met interventies, die het infantiele stadium ontgroeit zijn. En waarvan sommige ook goed schijnen te werken. Daarvan zou de beschrijving ook zo goed moeten zijn dat, maar dat varieert ongetwijfeld, dat als je dit probleem hebt dat je dan het beste zo’n soort interventie moet hebben. Maar in de praktijk is dat toch best lastig. Zo zou het inderdaad kunnen zitten. Maar ik vergelijk het maar met simpele dingen als de geneeskunde, zelfs daar is dat niet zo simpel. Als jij met een klacht bij de dokter komt, dan hangt er heel af van de huisarts zelf of hij/zij het goede pad kan belopen om jouw klacht te behandelen. Je begint met het vaststellen van de klacht en voor sommige klachten is er een protocol aanwezig, maar zelfs daar zitten variaties in. Het is niet zo dat het bijvoorbeeld aan een computer overgelaten kan worden. En als het goed uitgewerkt zou worden zou dit wel zo behoren te zijn. Zo is dat daar ook niet geregeld. Laat staan in deze wereld. Dat is veel minder ver ontwikkeld. Je kunt dat wel als ideaal zien, maar zo is dat gewoon niet. Het heeft er veel mee te maken dat in de meeste gevallen de organisaties die de interventie organiseren niet geïnteresseerd zijn in het effect ervan. En ook weinig in staat zijn om zich om te vormen tot een lerende organisatie en ze doorlopend bezig zijn om hun product te verbeteren. Die cyclus is er vaak niet, de interventie wordt ontwikkeld en eventueel iets bijgesteld als het aan het begin niet zo lekker loopt, maar het proces van terugkoppeling van het resultaat op de organisatie is er vaak niet. Ik bedoel dat niet in kwalijke zin, naar alle organisaties, maar dat is al bijvoorbeeld de wijze waar we op het Scriptie Milou van den Dool 81 HBO, want daar zou het thuishoren. Wat zij precies weten van het organiseren van een interventie en het ontwikkelen van zo’n cyclus is erg weinig. Bijvoorbeeld de PDCA cyclus, plan, do, control en Act is eigenlijk een systeem wat in de beleidswereld gebruikt wordt. Je gaat iets plannen, dan voer je het uit, daarna ga je evalueren en vervolgens ga je weer handelen en daarmee je plan bijstellen. Deze cyclus moet je eigenlijk doorlopend blijven ontwikkelen. Er is geen tijd voor, of de vaardigheden zijn er niet en heel vaak zijn de opdrachtgevers er niet in geïnteresseerd. Is het een realistisch doel? Door middel van een interventie eenzaamheid verminderen? Dat hangt ervan af. Er zijn interventies die helpen. Wij zijn bijvoorbeeld verder gegaan met de vriendschapscursus. Die vrouw die dat heeft ontwikkeld nan stevens heeft hier ook gewerkt. We zijn verder gegaan met ontwikkelen met een nieuwe variant waarvan we hopen dat hij voordelen heeft ten opzichte van de eerdere variant. Deze vriendschapscursus dient een heel specifiek doel en we leren hierbij echt dingen aan mensen. Dit is weer een heel andere stijl dan andere interventies. Deze cursus is ook niet altijd een goede manier voor iedereen, maar waar het hier al mee begint is dat je eerst al mensen binnenhaalt die hier bewust voor kiezen. Deze mensen hebben vaak al de potentie en de capaciteit om hier iets mee te gaan doen. En doordat er natuurlijk vanuit ons geëvalueerd en onderzocht wordt kun je ook daadwerkelijk zien dat eenzaamheid er mee wordt teruggedrongen. Dat is eigenlijk de weg die je moet gaan, maar daarvoor moet er nog een hoop veranderen. Daar is dan inderdaad een hele cultuuromslag voor nodig Ja en die kun je ook wel klein starten, maar dat betekent ook dat je binnen een organisatie de bereidheid moet hebben om zoiets te ontwikkelen. En je moet de middelen daarvoor hebben. En je ziet toch vaak, niet alleen in deze wereld, maar ook bijvoorbeeld bij fysiotherapie dat dat nog niet zo is. Zo zie je bijvoorbeeld dat het resultaat van fysiotherapie vaak zeer beperkt is. Programma’s om mensen te activeren zijn ook weinig ontwikkeld. Dus het niet alleen bij deze sector een probleem, maar het probleem is eigenlijk dat we niet precies weten wat precies werkt onder welke condities. Dat moet je werkende weg uitzoeken want dat weet je ook niet zomaar. Een paar maanden geleden kwam pesten weer in het nieuws, daar hebben ze met een dikke commissie een paar cursussen geselecteerd die werkzaam zouden zijn, maar dat hangt natuurlijk ook van ontzettend veel factoren af. Dat pesten heeft ook een aantal verschillende elementen. Als buitenstaander weet je dat niet zo goed, want wij kennen de literatuur daar niet van, maar als je wel deskundig bent dan weet je dat er zoveel factoren spelen waar je rekening mee moet houden. Het is heel onwaarschijnlijk, dat 1 programma al die verschillende problematieken weet op te lossen. Het klinkt als buitenstaander natuurlijk heel fijn. We hebben de beste programma’s geselecteerd en deze werken, maar je moet je wel realiseren dat niet zo simpel is als het lijkt. Ik denk dat als je je dat vandaag realiseert en daar stappen op gaat ondernemen, dat je veel meer bereikt dan wanneer je er ‘blind’ instapt. Maar heeft u het idee in al die jaren dat u hier al onderzoek naar doet dat er al een verandering plaatsvindt? Jazeker, het besef dat het moeilijk is en dat niet elk programma succesvol is, is ondanks dat ze het liever niet willen horen, langzamerhand wel doorgedrongen. Met programma’s van het Ouderenfonds is dat natuurlijk precies hetzelfde. Dit heb ik ook wel met jan besproken. Het idee is namelijk hartstikke leuk, maar wat zeg je nu precies over het succes wat het heeft. Wat Scriptie Milou van den Dool 82 beloof je nu precies aan de mensen die het subsidiëren, want daar ben je als fonds natuurlijk van afhankelijk. Daar kun je dan een heel positief verhaal over houden, maar hoeveel eenzamen heb je nu precies niet eenzaam gemaakt? We leven ook nog in een cultuur waar deze vraag op dit gebied eigenlijk te weinig gesteld wordt. Maar als je kijkt naar bijvoorbeeld het onderwijs. Als jij zes jaar op een middelbare school hebt gezeten, dan wil je wel, want daar stop je veel geld in als samenleving, dat degene die geslaagd is daadwerkelijk iets heeft opgestoken. Dat toetsen we wel. Dat vinden we wel normaal om te toetsen. Bij dit soort activiteiten wordt er vaak gesubsidieerd van uit het idee dat het wel goed zou gaan, maar die tijd gaat natuurlijk veranderen. Die omslag zie je langzamerhand wel komen, maar zolang dat niet gebeurt kunnen alle organisaties daar vrij makkelijk mee wegkomen. Het gaat vaak over, is de doelstelling van de organisatie goed?, daar wil ik graag geld aan geven, maar het zou eigenlijk moeten gaan over het gerealiseerde effect. Dat kost veel moeite, want dat is niet hetzelfde als mensen vragen of ze tevreden zijn. Ja iedereen is tevreden, maar is de eenzaamheid daarmee opgelost? Als je de deelnemers dat vraagt denken ze heel vaak, dan zal ik wel ja moeten zeggen. Wij zeggen ook, hoe was het dan als de mensen weer thuis zijn? Hoe voelen ze zich dan? En na een jaar tijd, hoe denken ze er dan over? Dan stel je ineens hele hoge eisen , want dan moet een interventie heel anders ingericht worden. Onderzoek wordt vaak ook gezien als duur en moeilijk, maar het moet wel eigenlijk. Zijn er landen waar ze al verder ontwikkeld zijn op dit gebied? Bij dit probleem eigenlijk niet. Wat je wel ziet is dat, wij hebben een specifieke cultuur waarbij we heel veel vanuit het middenveld organiseren. We hebben ontzettend veel sociaal kapitaal in dat opzicht. Dat is heel goed en dat moeten we vooral zo behouden. We mogen best kritisch zijn, maar we moeten niet meteen zeggen we schaffen dit af want het werkt niet. Andere landen, zoals bijvoorbeeld Amerika, daar heb je veel minder zo’n maatschappelijk middenveld zoals wij dat hebben. Daar gebeurt veel vanuit kerkelijke organisaties, dat is vaak alweer een specifiekere doelgroep. En daar heb je veel meer een individuele behandelingscultuur, waar mensen eerder naar een psycholoog stappen en daar zie je ook wel dat gedragstherapieën daar gewoner worden. Waarin mensen bijgeschoold worden op hun gedrag. Dat gebeurt hier helemaal niet. De meeste landen vinden eenzaamheid eigenlijk een individueel probleem wat mensen zelf maar op moeten lossen. Dat is wel aan het veranderen. Hoe ziet u dat zelf? Dat is het natuurlijk niet, dat is overduidelijk. Er zit echt een maatschappelijke kant aan waar wij met de maatschappij ook iets mee moeten doen. Het is daarbij ook een financieel probleem, want de kosten van dit probleem zijn gigantisch. Gezondheid wordt aangetast, wat betekent dat je later erg veel kosten moet maken rondom gezondheid. Dat betekent dus ook dat je in een vroegtijdig stadium mensen gaat krijgen die veel gezondheidsproblemen ontwikkelen of op een manier aandacht gaan vragen die niet effectief is. Denk bijvoorbeeld aan veel onnodig doktersbezoek met vage klachten. Wat wel ook uit veel onderzoek blijkt is dat eenzaamheid heel erg fluctueert en dat soms zelfs zonder enige aanleiding de eenzaamheid weg was. Ja, dat blijft inderdaad een opmerkelijk verschijnsel. Het hoort ook wel een beetje bij het leven. Is dat nou zo erg? Nou in sommige gevallen ook niet. Maar zodra duidelijk wordt dat de situatie uitzichtloos is en echt uitstralingseffect heeft naar de rest van je functioneren, dan wordt het Scriptie Milou van den Dool 83 zeker heel erg. Maar een simpel voorbeeld is bijvoorbeeld verweduwing. Als jij 30 jaar getrouwd bent geweest en je partner overlijdt, dan mag je best wel eenzaam zijn. Natuurlijk is dat niet leuk, maar het hoort er wel bij. Daarvan vind ik dat je het moet erkennen, in rouw gaat, dat daar gemisgevoelens mee gepaard gaan is dan ook logisch en dat mag je ook benoemen, maar dat moet je niet per se proberen op te lossen. Zo geldt dat ook voor andere dingen, als je verhuisd bent en je bent een tijdje sociaal eenzaam dan hoort dat erbij. Maar wat we wel zien is dat als het echt een probleem begint te worden dat je er maar beter wel vroeg bij kunt zijn. Sommige van die eenzaamheid problemen rondom eenzaamheid lossen zich vanzelf op of mensen gaan er zelf aan werken, dat is helemaal goed natuurlijk , maar er zijn ook situaties die zich gaandeweg zo ontwikkelen dat het wel echt een probleem wordt. We weten ook dat het vaak een negatieve spiraal is. Wat we weten is dat mensen vaak de verkeerde oplossing kiezen, dat het resultaat ook niet goed is en daardoor nog meer de verkeerde oplossing kiezen. Mensen worden daar nog passiever van en nog meer cognitieve contributie gaan doen, in de zin van; het ligt niet aan mij, ik heb alles geprobeerd het ligt aan de ander. Hierdoor worden ze moedeloos en komen ze nog meer in een negatieve spiraal terecht. Dat kan zeker wel gebeuren. Daar moet je dus eigenlijk in het begin bij zijn, want als mensen eenmaal moedeloos zijn geworden dan wordt het heel lastig om ze nog te motiveren. De doelstelling van veel programma’s is dus ook het oplossen van eenzaamheid, ook al roepen ze dit vaak niet zo hard omdat ze daar dan ook wel echt aan moeten voldoen, maar als dit dan niet werkt dan komt de deelnemer wel in een negatieve spiraal terecht. En hoe zit het met programma’s ter preventie van eenzaamheid? Dat is natuurlijk altijd beter. Als je het hebt over bijvoorbeeld echtscheidingen is daar wel al veel in verandert. Vroeger was een scheiding heel dramatisch. De man ging het huis uit of werd het huis uit gezet, de contacten met de kinderen werden verbroken en er ging een heleboel vastigheid verloren. Zeker de helft van het netwerk kwijt, het netwerk was gezamenlijk en werd verbroken of in tweeen gedeeld, dus ben je aangewezen op je eigen netwerk, maar dat heb je vaak bijna niet meer. Je ziet bij dit probleem dus ook duidelijk wat de knelpunten zijn en wat er moet gebeuren. Zoals bijvoorbeeld het behouden van je eigen netwerk, zorgen dat je de scheiding goed regelt en het contact met de kinderen behoudt. Dit zijn dingen waar wij wel mee bezig zijn geweest op het gebied van preventie, denk bijvoorbeeld aan co-ouderschap en mediation. De hele regelgeving is er veel op gericht om de echtscheiding zo goed mogelijk te laten verlopen in plaats van het juridische effect. Dus als maatschappij maken we daar wel slagen in dat we dat wel beter gaan doen. Dat is niet direct gericht op het netwerk, maar dat heeft wel gevolgen voor het netwerk. Nog een voorbeeld waarvan ik vind dat het preventie is. Ik ben natuurlijk al op leeftijd en ik zie nog heel goed hoe daar problemen werden opgelost. Dat gebeurde vaak gewoon met klappen en soms ook wel door de docent. Tegenwoordig zijn er programma’s die gebruikt werden om kinderen te leren hoe zij problemen op moesten lossen. In de onderbouw had je daarvoor twee stappen en in de bovenbouw vier stappen. Dat is een mooi voorbeeld. Dat zegt heel wat over de manier waarop je met mensen leert om te gaan. Dat heeft op den duur ook positieve gevolgen voor je netwerk. Dat soort dingen werken allemaal, dat vind ik een goede ontwikkeling. Er zijn ook veel andere manieren. Wat bijvoorbeeld ook verder uitgerold zou kunnen worden is bijvoorbeeld de cohortbenadering in het HBO. Je zit echt bij elkaar in een klas. Dat is op de universiteit helemaal niet zo. Dat heeft voor het onderwijs een aantal nadelen, maar ook voor het sociale aspect. Je moet er toch op een Scriptie Milou van den Dool 84 bepaalde manier voor zorgen dat mensen aangesloten zijn bij een bepaalde vriendengroep. Want je ziet toch heel vaak dat de vast kern bestaat uit een duidelijke aanleiding, zoals hobby of studie. Dat is dan vaak ook decenia geleden ook gevormd. Het is dus ook goed om in te zien dat bijvoorbeeld zo’n klas niet alleen goed is voor de studieresultaten, maar ook uitstralingseffect heeft op het latere leven van diegene. Bij scholen wordt dit wel vaak erkend, maar als je kijkt naar nieuwe werknemers bijvoorbeeld, daar kijkt de werkgever ook niet naar om. Misschien is het wel een zorg voor de werkgever, dat je mensen ook sociaal wilt integreren in een bedrijf. Er zijn talloze dingen mogelijk. Hier zijn we als samenleving nog lang niet mee bezig, maar dit zou wel kunnen. Je kan ook een vriendschapscursus geven zoals wij doen en daar is niets op tegen ,maar dat is een reactie op een situatie die al is ontstaan. Het probleem is er dan al. Maar je zou het eigenlijk vaster moeten organiseren in de samenleving. Dat geldt ook voor sportverenigingen. Ik volleybal, dat is een teamsport en dat team is vaak de basis van zo’n vereniging. Soms verzinnen ze dan ineens om die teams door elkaar te gooien. Dat is misschien wel goed vanuit een bepaalde doelstelling, maar als je kijkt naar het sociaal netwerk van mensen kun je je afvragen of dat verstandig is. Het gaat er uiteindelijk om dat je op heel veel momenten in het leven een positieve draai kunt geven aan iemands ontwikkeling en dat moet naar mijn idee op veel meer punten gebeuren dan dat dat nu gebeurt. Dat moet volgens mij meer centraal komen te staan. Scriptie Milou van den Dool 85 Bijlage IV: Transcriptie interview Kees Penninx Kunt u iets vertellen over uzelf? Ik ben oprichter van Active Age en ben van huis uit veranderkundige, maar ben al snel na mijn afstuderen 30 jaar geleden terecht gekomen in het ouderenwerk. Ben altijd bezig geweest met verandermanagement in de ouderenzorg. Heb me altijd bezig gehouden met de vraag hoe kunnen we de situatie van ouderen zoveel mogelijk versterken en ondersteunen. Met name voor ouderen die hier meer moeite mee hebben. Sociaal isolement bij ouderen is een rode draad geweest in mijn carrière. Ik heb voor veel kennisinstituten gewerkt en 5 jaar geleden besloten voor mijzelf te beginnen. Inmiddels heb ik een groep adviseur om mij heen, de ActiveAge groep. Met elkaar zijn we altijd geïnteresseerd in innovatie, verandering vernieuwing. Denk aan de overgang van AWBZ naar WMO steeds meer zorg wordt op lokaal niveau georganiseerd worden. Hier hebben veel maatschappelijke instellingen grote vragen bij. Alle zorginstellingen moeten steeds meer samen gaan werken om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk ouderen nog zelfstandig in de wijk kunnen wonen. Waarom richt u zicht zo op intergenerationele verbinding? Sociale wijkontwikkeling in combinatie met ouderen is altijd een thema geweest waar ik mij op gericht heb. Hoe kunnen ouderen comfortabel en veilig leven. Hoe kunnen ze uitdaging vinden, uitgenodigd worden om te participeren in de wijk. Hoe kun je gebruik maken van de talenten van ouderen? Dan kom je dus meteen op de breiclubs waar jij onderzoek naar gaat doen. Er zit daar veel talent en het is mooi dat dit via dit soort initiatieven overgedragen en bewaard wordt. Het is vaak onderdeel van mijn filosofie geweest dat integratie, participatie en het meedoen van ouderen, moet vooral via positieve aanhaakpunten. En niet via de zorgbehoefte. Om ouderen te betrekken moet je proberen aan te haken bij talenten en ambities. Bij wat ze kunnen en wat ze willen, daar proberen samenwerkingsverbanden in te smeden. Een van de dingen waar ik ook altijd mee bezig ben geweest is het verbinden worden van generaties. Ouder worden is niet alleen een thema voor mensen die 65 zijn, maar het is iets wat ons allemaal aangaat en overkomt. Het is een interessante uitdaging om dat op een goede manier te doen. Het is een kwestie van samenleven. Waarom is dat zo belangrijk? Dat ik mij bijvoorbeeld nu al besef dat ik ouder wordt? Ik denk dat we nog teveel in een samenleving leven waar jong en oud gescheiden leven en dat is jammer. Daardoor gaat veel potentieel verloren, daarmee gaan veel kansen verloren. Je zou een veel effectievere samenleving kunnen krijgen als je veel meer gebruik kan maken van elkaars talenten. Dat is 1 reden waarom ik denk dat dat goed is. Bij Samen Breien leren de ouderen jongeren breien, is het ook belangrijk dat de ouderen iets van de jongeren leren? Ik heb heel wat projecten meegekregen en daarin is wederkerigheid heel belangrijk. Dat is een heel precair punt. De vraag is niet alleen wat kunnen ouderen overdragen op ouderen maar ook andersom. Want als dat meer gelijkwaardig is, zijn de relaties vaak duurzamer en wordt het contact als waardevoller beschouwd. Er moet iets te winnen zijn voor beiden kanten. Er zit nu veel ambivalentie in het project. Ik zie vaak het woord eenzame ouderen, dat kan een soort strategische achtergrond hebben. Daarmee creëer je een soort steun of draagvlak in de Scriptie Milou van den Dool 86 samenleving. Omdat iedereen vindt dat eenzaamheid niet leuk is dat we daar iets aan moeten doen als samenleving. Maar daarmee ga je wel voorbij aan het feit dat eenzaamheid iets is van alle generaties. En daarmee zet je een stempel op een groep mensen waarvan je juist wilt dat ze minder dit stempel hebben. Want als ze minder dit stempel hebben dan schiet je jezelf in de voet. Je wilt gebruik maken van de krachten van mensen en de mogelijkheden van mensen. En ik vind het lastig om te zeggen hoe je daar nu het beste mee om kunt gaan. Omdat hoe sterker je dat beeld naar buiten brengt als een label van dit project . Hoe meer je een selectie gaat bevorderen om in te stappen op dit projecten. Mensen gaan dan instappen vanuit ene verzorgende houden en daar moet je op zijn minst over nadenken. Als je het project goed wilt branden en neerzetten moet je bedenken wat is het eigenlijk voor project. Mijn werk rondom het verbinden van generaties heeft zich de laatste jaren ontwikkeld en ik richt mij minder op het verminderen van sociaal isolement van ouderen, hoewel het een belangrijk winstpunt is, maar meer als een model om sociale cohesie te bevorderen. Samenwerking tussen generaties vind ik een andere invalshoek dan een soort hulpverleningsproject voor kwetsbare ouderen. Dat zijn twee verschillende invalshoeken. U zegt eigenlijk om zo’n intergenerationeel project goed te slagen moet er evenwicht zijn tussen de doelgroepen. Het is een project dat zijn charme heeft. Je kunt er ook voor kiezen om deze benadering door te zetten. Maar je zou misschien nog een stap verder kunnen zetten als het project meer als insteek krijgt, het leren van elkaar. Denk aan het project Granny’s finest. Daar zit het sterker in. De jongeren zijn modeontwerpers, zij brengen de kennis van het ontwerpen in en de ouderen brengen de kennis van het breien in, daar zit meer gelijkwaardigheid in. De jongeren hebben hierbij het gevoel dat ze iets kunnen leren aan de ouderen. Dit geeft de jongeren een iets grotere meerwaarde. Het is voor de jongeren ook belangrijk dat zij ook het gevoel hebben iets bij de dragen? ja, ze moeten niet alleen het gevoel hebben van ik verschaf de ouderen een leuke middag, maar ik creëer een leef en werkomgeving waarin alle generaties iets kunnen brengen en halen. Dat heeft een wat evenwichtigere toon. Het doet niets af aan het feit dat ik erg gecharmeerd ben van dit soort projecten. Het is ook een beetje de reden dat ik gestart ben met intergenerationele verbinding. We moeten meer ruimtes en kansen creëren voor mensen om elkaar te ontmoeten. Daar moet niet het helpen van elkaar centraal staan maar het profiteren van het feit dat je samen ergens de schouders onder zet. Het wordt een soort gedeelde onderneming. Dat is belangrijk voor het slagen van dit soort projecten. U heeft het vaak over intergenerationele verbinding in de wijk, maar stel dat ik ouderen uit een andere wijk haal dan de jongeren, maakt dit de verbinding dan minder nuttig? Nee, niet per se. Het is maar net vanuit welke concreet doelstelling of beleidsachtergrond of filosofie je wilt starten. Ik ben zelf altijd bezig geweest met wijkontwikkeling en heb vaak gekeken naar hoe het zit met het samenleven van verschillende generaties in een wijk. Maar er zijn ook wijken waar wel veel ouderen maar waar voor de rest weinig sociaal kapitaal is. Dan moet je dit importeren. Dan haal je bv vrijwilligers uit andere wijken. Daarom is het vaak goed dat er veel wijkgericht gewerkt wordt, maar tegelijkertijd moet er ook stedelijk en regionaal Scriptie Milou van den Dool 87 gewerkt wordt om dat allerhande specialistische kennis niet altijd aanwezig is in de wijk. Het is dan ook belangrijk dat de wijk in contact blijft met de bredere samenleving. Alleen het verbinden van het ouderen en de jongeren genoeg? Ik zet ze bij elkaar en zien wat er gebeurt? Of moet er daaromheen nog ene programma zijn? het hangt heel erg af van de coördinator. Ik denk wel dat je ik ben van huis uit veel bezig geweest met programma ontwikkeling en ik begin daar de laatste tijd ook vraagtekens bij te zetten. Je kunt namelijk niet alles programmeren en je moet ook dingen over laten aan het spontane proces. Dan komen er wel andere dingen naar boven die belangrijk zijn om dat spontane proces goed te laten verlopen en dat is bijvoorbeeld leiderschap. Degene die de breiclub start, die verwelkomt mensen, kijkt of alles goed loopt. Je mag dan ook best eisen aan ze stellen, goede sociale vaardigheden, affiniteit met ouderen, die weten hoe ze verbindingen moeten leggen. Ze moeten wel iets weten van omgangsvormen. Niet alle ouderen vinden het bv fijn om met je aangesproken te worden. Al doende leer je dat ook wel. Langzaam maar zeker krijgen we te maken met een nieuwe generatie ouderen die wat mondiger is en wat eerder aan de bel trekt al er iets aan de hand is. Maar daar moet je wel een gevoeligheid voor hebben. Ik geloof niet meer zo in echt programma’s. Vroeger dachten we echt eerst moet je sessies doen met jongeren dan met ouderen en daarna kun je ze pas bij elkaar brengen. Dat geldt misschien wel als je werkt met jongeren met heel weinig sociale vaardigheden, die kun je niet meteen voor ouderen neerzetten. Maar ik zou nu vooral het accent leggen op de vaardigheden van de coördinator. Een coördinator die gemakkelijk gesprekken opent, oog hebt voor bepaalde lastige situaties etc. Ik zou daar wel iets over op papier zetten of een gesprek over voeren. Je mag hier best uit oogpunt van kwaliteit eisen aan stellen. Ook als je continuïteit wilt bij het project moet je rekening mee houden. Ik weet niet of je dit kunt sturen maar wel belangrijk om hier over na te denken. Ander belangrijk punt is als het doel is het meedoen van ouderen in de lokale samenleving dan kan dit er zeker aan bijdragen maar mensen willen vaak ook weer iets anders gaan doen. En dan is het wel leuk al de coördinator dan een zetje kan geven van nou ik weet wel iets leuks voor u in dat buurthuis of in die straat. Of als blijkt tijdens het breien dat iemand hele goede sociale vaardigheden heeft een aangeeft ik zou graag dit of dat willen doen, dan is het leuk als de coördinator hier is mee kan. Dan vind ik het een meerwaarde als zon project goed is ingebed in een lokale context. Er moet een goede verbinding zijn met de buurt. Het is namelijk zo dat wanneer je ouder wordt je minder mobiel wordt en je actieradius afneemt, dan is het toch fijn om bij jezelf op de hoek terecht te kunnen. Ik pleit dan toch ook wel een beetje voor de verbinding met de buurt. Daadwerkelijk sociaal contact, al is het alleen maar zwaai contact is toch erg belangrijk voor het thuis voelen in de buurt, voor het veilige gevoel en dergelijke. Dat is vooral belangrijk voor de continuïteit en we krijgen ook steeds meer dan mensen gaan hoppen van ding naar ding en dan is het mooi als zon breiactiviteit in de cirkel zit van andere leuke activiteiten waar je aan mee kunt doen. Wat betreft generaties, zijn er generaties die extra goed met elkaar op kunnen trekken? Dat vind ik heel moeilijk. Het onderzoek naar generaties is in NL en voor de rest ook niet echt ver. Ik denk ook niet dat we daar ooit echt greep op kunnen krijgen. Het mooie van generaties is namelijk dat er iedere 15 jaar weer nieuwe generaties op het toneel verschijnen. Die weer anders is dan de vorige. Op het moment dat je denkt dat je bepaalde kenmerken te pakken hebt is er alweer een andere generaties ontstaan er komen er weer nieuwe kenmerken. Dus ik vind het lastig te zetten. Stel je hebt 80 plussers en dat zijn dan in generatiejargon de Scriptie Milou van den Dool 88 vooroorlogse generatie, no udie hebben het beste contact met de einsteiners (de 20gers), ik vind het moeilijk te zeggen. Ik ben eigenlijk veel meer van zoek het maar uit, bekijk het maar. Het mechanisme is belangrijk. Niet per se de ene generaties verbinden met de andere, maar zorgen voor een mix van generaties. Generaties verschillen van elkaar en deze kunnen blokkades opwerpen, maar ze kunnen ook productief maken juist het feit dat je anders bent dan ik maakt dat ik iets van jou kan leren. Ik kan alleen maar iets van jou leren als jij anders bent dan ik. Het mengen van generaties is belangrijk. Het belangrijkste is dat generaties zich aan elkaar kunnen optrekken. Ja, maar het is wel. Je hebt in Nederland bijvoorbeeld het jongerenwerk. Als ik dan aan jongerenwerkers vraag wat is de rol van ouderen in het jongerenwerk? Dan weten de jongerenwerkers niet wat ze moeten zeggen. Waar heb je het over? Andersom ook, als je in een verzorgingshuis vraagt of er jongeren zijn dan weet niemand daar iets van, daar zijn ze niet mee bezig. Dat vind ik jammer. Intergenerationeel werken is eigenlijk niet eens een project bedenken waar jongeren en ouderen elkaar ontmoeten, maar kijken naar bestaande praktijken welke generaties lopen hier rond. Hebben ze contact met elkaar? Zo niet, waarom niet. Je kunt ook naar bestaande praktijken kijken en bedenken is dit een rijke ontmoetingsomgeving van alle generaties. En waarom dan generaties? We zijn namelijk wel gewend om verschillende culturen met elkaar te verbinden of vitale burgers met kwetsbare burgers, maar waarom geen intergenerationele projecten? Iedereen vindt het namelijk normaal maar het gebeurt niet. Iedereen vindt het normaal dat verschillende generaties contact hebben en elkaar helpen en dat ze solidair zijn met elkaar. Dat voert denk ik terug op eeuwenoude patronen waarin het vanzelfsprekend was dat generaties elkaar opvolgen, dat de jongeren voor de ouderen zorgen. Het is een soort ingebakken cultureel patroon van het is goed dat de generaties via alledaagse solidariteit contact hebben met elkaar. Het gebeurt bijna niet want op institutionele domeinen zijn we gescheiden. Maar als je dan de vraag stelt van moeten we daar niet iets aan doen dan vindt iedereen het toch logisch. Dat is de kracht van het generatiewerk, er zit een universele logica achter waar iedereen het mee eens is. Dat ligt anders bij culturele ontmoetingen, dat debat is politiek wat uitgehold en gepolitiseerd multiculturele samenleving wordt nooit wat etc.. Ik zeg niet dat het minder noodzakelijk is, maar het is wel lastiger. Zo zie je in wijken om verschillende culturen bij elkaar te brengen door projecten en dat heeft weinig succes. Terwijl als je in die wijken een intergenerationeel project begint dan denkt iedereen ,dat moeten we doen! Zelfs binnen verschillende culturen is samenwerken tussen generaties logisch. Wij zeggen zelfs als westerse samenleving dat wij veel kunnen leren van andere culturen. Als je op plekken met een hele grote culturele diversiteit begint met generatiewerk dan is dat vaak heel succesvol. En dan meng je via een andere ingang ook andere culturen. Aan de ene kant vinden we het dus normaal en belangrijk dat generaties met elkaar samenwerken en optrekken, maar we doen het dus niet? Ja we vinden het normaal maar we doen het niet, daarom zijn er extra inspanningen nodig. Dus door verschillende projecten proberen we dat te realiseren. Het zijn doelbewuste interventies om deze starre patronen te doorbreken. Deze patronen zijn vroeger ontstaan toen we de levensfasen opdeelden in als je jong bent leer je als je volwassen bent werk je en als je oud bent rust je uit. Tegenwoordig verspreiden we deze fasen veel meer over de gehele levensloop. In iedere levensfase kun je bijdrage en werken en dat is veel modernere visie op de levensloop Scriptie Milou van den Dool 89 en ook een achterliggende visie op het generatiewerk. Maar we moeten dat el via doelgerichte interventies tot stand brengen omdat de samenleving nog best traditioneel georganiseerd is. En hoe zit dat dan met hele jonge kinderen? Die zitten nog vaak nog in hun eigen bubbel, werkt intergenerationeel werken dan lastiger? Je kan met alle leeftijden intergenerationele projecten, je moet alleen kijken naar de ontwikkelingsfase waarin een persoon zich verkeerd. Zoiets speelt mee in hoe zij op dat moment in de wereld staan. Stoer doen, afzetten, maar het kan toch heel goed. Voor basisschoolkinderen ligt dat weer anders, die staan nog veel opener. Terwijl tieners alles stom vinden, maar vooral ouderen. Daarvoor moet je weleens een list verzinnen. Zo hadden we in Amsterdam een karweiteam, waarbij tieners een klusje deden voor ouderen. Je ging van deur tot deur vragen kan ik een karweitje voor u doen. Er waren heel veel ouderen die belangstelling houden, maar de jongeren bleven achter. Toen hebben ze bedacht om een beloningssysteem voor de tieners te ontwikkelen. Ze kregen na tien stempels, dus na 10 klusjes een bon voor de bios o.i.d. Daar kwamen wel tieners op af ,want ze mochten nog niet werken maar konden wel iets verzinnen. Het werd toentertijd cool om zoiets te doen. Dat werd toen populair en hip in zon buurt en toen kwam er zelfs een soort wachtlijst. Op een gegeven moment zijn we gaan kijken van nou hoe werkt het. Toen vroegen we aan de tieners die al een tijdje meededen als we zouden stoppen met de bonnen zou je dan doorgaan of stoppen. Bijna iedereen wilde doorgaan. Wat er toen eigenlijk was gebeurt was dat alle tieners de aandacht van de ouderen erg goed konden gebruiken. Het leek zo alsof de tieners alleen maar de ouderen hielpen, maar in werkelijkheid hielpen zij ook de tieners. Gewoon een luisterend oor, iemand die niets van je verlangd die niet zegt zou je dat wel doen, gewoon een oudere die even aandacht heeft. Dat werkt zo goed voor zo’n tiener. De extrinsieke beloning is een intrinsieke beloning geworden. Soms moet je dus een trucje verzinnen. Die hebben niet meteen het idee van he leuk om met een oudere iets te doen. Achteraf levert zo iets dus erg veel op? Ja, zelfs zoveel dat zelfs de multiculturele component een rol ging spelen. Er zaten veel donkere kinderen in het karwei team en toen kwam er een vrouw die geen zwarte tiener wilde, maar een witte tiener. Toen hebben ze gezegd we hebben alleen maar donkere tieners. Toen hebben ze het toch geprobeerd en daar is een hele warme vriendschap uit ontstaan. Dus ook de oudere moet soms even over een drempel. Dat is ook een aanwijzing dat als je met generaties werkt dat je veel meer doet. Verbinden is een soort ruimte met heel veel verschillende ingangen en de ingang generaties is een hele goede en als je daar stappen mee kan zetten dan komt de rest er achter aan. Dat is wel iets wat ontstaat in een wijk? Wat ik dus ook grappig vindt om te zien is dat vroeger veel dingen werden opgezet door het welzijnswerk maar die functie gaat digitaal, dus via een website als grannys finest e.d. en dat vind ik een interessante ontwikkeling. Mar toch zou het een mooie uitdaging zijn om te kijken hoe je het breiproject de lokale verbindingen toch zo sterk mogelijk maken. Dat kan de duurzaamheid en rendement vergroten. Scriptie Milou van den Dool 90 Heeft u een lievelingsproject? Wat is een best practice? Ik heb zoveel voorbij zien komen. Ik was erg gecharmeerd van Oma’s united. Wat zij doen is ouderen ophalen uit de wijk en dan gaan ze creatieve dingen doen. Dat materiaal wordt dan verkocht en vanuit de opbrengst worde gezamenlijke uitstapjes georganiseerd, hierdoor komt er al veel meer dinamiek in. Samen online is ook een mooie. Jongeren leren ouderen met de computer omgaan. Dit is leuk omdat jongeren vaak het gevoel hebben dat zij de leerlingen zijn en vaak het gevoel hebben dat iedereen om hun heen de leraar is en het is voor jongeren leuk om een keer iemand iets te leren. Dat is wat er verandert bij Samen Online. De rode draad is toch altijd wel dat je talenten koppelt. Het mooiste is dat het er aan beiden kanten in zit. Het klinkt paradoxaal maar het mooiste met deze projecten vind ik de projecten die niet zo heten. Maar projecten die het zo impliciet in zich hebben zodat het niet meer benoemd hoeft te worden. Dan is het dus goed om om je heen te kijken naar bestaande situaties en je de vraag te stellen of alle generaties een inbreng ergens hebben, dat ze actief participeren. Als je die vraag stelt ben je met generatiewerk bezig maar het heet bijna niet meer zo. Het is een voetbalclub die goed kijkt naar welke generatie zij weinig bereiken, kunnen we kijken hoe we deze kunnen betrekken bij de club? Dat is intergenerationeel werken op en tot. Maar dat is bijna een paradox omdat de sociaal werken die zichzelf overbodig probeer te maken. Die heeft het veranderingsproces zo georganiseerd dat het onderdeel wordt van het systeem, dat het vanzelfsprekend wordt. Dat betekent ook dat je gaat kijken naar organisaties. Kunnen daar alle generaties goed meedoen of zijn we teveel bezig met beschermen van ouderen en jongeren buiten houden of is de midden generatie niet teveel bezig met ellebogenwerk waardoor dit ten koste gaat van zowel de ouderen als jongeren. Dat is weer een specifiek domein, daar is Aart Bontekoning veel mee bezig. Ik heb zelf het generatielab opgericht, daarmee kijken we naar omgevingen, clubs, verenigingen, buurt en organisaties en onderzoeken de intergenerationele en multiculturele kwaliteit. Worden alle mogelijkheden benut, is iedereen vertegenwoordigd etc met als resultaat meer duurzaamheid, meer verbinding. Merkt u dat er veel verschil is tussen stad en platteland? Ik moet zeggen dat ik dat zo niet zomaar kan zeggen. Ik heb mij vaak wel wat meer op steden beziggehouden, omdat in de stad minder vanzelfsprekend is, het is de moderne samenleving. Met meer anonimiteit, meer institutionele scheidslijnen, daar is meer verbindingsarbeid nodig. In het platteland is het toch van oudsher al zo dat verschillende generaties meedoen met het gemeenschapsleven. Het is daar iets meer bekend, het is harder nodig in de stad. Mooi voorbeeld is nog altijd de fanfare. Dat is echt een intergenerationeel project, terwijl niemand het woord überhaupt heeft uitgesproken. Wat je ziet is dat oude ambachten weer hip worden, het is grappig hoe dat werkt. En opeens het meedoen en van waarde zijn voor ouderen weer herleeft. Dat is mooi om te zien. Daar gaat het uiteindelijk om, je bent nooit te oud om iets in te brengen. Het roept bij mij ook altijd de vraag op, wanneer ben je nu kwetsbaar en wanneer ben je nu vitaal en krachtig? Je kunt als je jong bent net zo goed kwetsbaar zijn dan als je oud bent en je knt als je oud bent net zo goed krachtig zijn als wanneer je jong bent. Iedereen heeft een beetje van beide. Ik vind het belangrijk dat dat voor ogen wordt gehouden in die projecten. Breng de krachtige kant van de ouderen door soortgelijke projecten weer naar voren, zet ze in een goed daglicht. Zelfs op je sterfbed kun je nog heel veel betekenen voor mensen. Je leert toch dat intergenerationeel werk de beeldvorming wat bijstelt. Het is iig een opening om een keer Scriptie Milou van den Dool 91 mensen andere mensen in contact te komen dan met je eigen opa en oma, alleen de vraag is, hoe gaat het verder? Zo zie je bijvoorbeeld dat wanneer je jongeren vraagt of hun beeld van ouderen is verandert, dan zeggen ze vaak dat ze de oudere waar ze mee om zijn gegaan is leuk en tof, maar de rest van de ouderen zijn nog steeds zeurkousen. Het algemene beeld stelt vaak niet drastisch bij. Dat betekent dus dat er nog meer reden is om te kijken wat er daarna gebeurt. Kun je het ook op andere plekken in de samenleving toepassen? Dit geldt voor de ouderen ook zo. Is het een realistisch doel om de vooroordelen weg te nemen? Er is meer voor nodig dan 1 project. Het is zeker ene interessante opgave voor de samenleving. Om niet uit te gaan van stereotype beelden maar elkaar echt te ontmoeten. Is er nog veel werk aan de winkel? Ja, ik vind van wel. Ik merk dat jongeren er tegenwoordig iets makkelijker kiezen voor een toekomst in de ouderenzorg. Maar de angst, de gerontofobie (angst voor ouderen) die je vaak bij jongeren aantreft is wel aan het verminderen. Je ziet ook wel dat de ouderen ook niet meer zo de ouderen van vroeger zijn. Dingen lopen steeds meer door elkaar en het wordt er wel leuk op. De samenleving wordt rijker. Er was ook een project in Frankrijk. Een ict’er is breioma’s in Frankrijk gaan vragen om spullen te breien en hij zou dan voor de verkoop zorgen. Hij had op een bepaald moment een paar honderd individuele breioma’s door heel Frankrijk zitten. De oma’s verdienden soms zo 300 euro in de maand. Het was redelijk zakelijk en dat mag van mij ook. Het mag best een zakelijke deal zijn. Hij is goed in websites en heeft commercieel vaardigheden en de dames konden goed breien. Via het breien heeft hij de oma’s hip gemaakt en voor ouderen met een laag inkomen was het een leuke aanvullen op hun inkomen. Als dat een win-win is voor beiden kansen dan is er geen probleem. zo kun je dat ook zien bij granny’s finest, maar dat zie ik niet zo. Het is kortzichtig om te denken aan uitbuiting, je kunt best over de winst praten, maar het is ook prima als jongeren daar hun eigen business case uithalen. Als het maar wel zo is dat de ouderen er echt iets aan hebben. Voor sommige mensen is het leuk om iets bij te verdienen en sommigen vinden geld niet belangrijk ,maar die vinden het belangrijk om iets bij te dragen. Nieuwe mensen leren kennen, sociale contacten etc. Dit is een goed voorbeeld van intergenerationeel ondernemerschap. Zodat project niet meer aan het subsidie infuus moeten en gewoon een verdienmodel maken. Scriptie Milou van den Dool 92 Bijlage V: Transcriptie interview Christina Mercken Christina Mercken is bijna vijf jaar projectmanager van het succesvolle project Samen Online Nederland. Zij studeerde sociale gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij heeft zich daarbij veel gericht op courses rondom intergenerationele verbinding (LinkedIn, Christina Mercken, 2014). Het interview is telefonisch afgenomen omdat het helaas niet gelukt is een afspraak te maken. Het project richt zich voornamelijk op het langdurig contact tussen jong en oud en om de onderlinge beeldvorming, slaagt het project hier in? “Het project slaagt er goed in de beeldvorming bij beiden doelgroepen te veranderen. Zo geeft de helft van zowel de jongeren als de ouderen na het project aan dat zij een positiever beeld hebben van de andere generatie, dan voordat ze aan het project begonnen. De andere helft geeft aan dat ze sowieso geen negatief beeld hadden en dat hun beeld niet echt veranderd is. Deze uitkomsten komen naar voren uit een onderzoek dat movisie gedaan heeft naar het project. De ouderen gaven daarnaast aan dat ze de jongeren veel vriendelijker en geduldiger vonden dan gedacht. De jongeren geven aan de ze de ouderen meer opener en moderner vinden. Als je kijkt naar het maken van langdurig contact, naast de cursussen van Samen Online, gebeurt dat weinig. Er zijn een aantal jongeren die met de ouderen hebben afgesproken om te skypen als de ouderen nog vragen hebben, maar dit zijn er niet zo veel. Het enige contact dat sommige ouderen nog hebben is dat ze skypen met de jongeren als er vragen zijn over de computer. “ Hoe komt het dat deze langdurige contacten niet ontstaan? “Dit komt voornamelijk om dat leefwerelden van deze twee generaties zo ver van elkaar af staan. Wanneer komen de jongeren de ouderen nu tegen, en andersom. Het is als jongere bijna onmogelijk om in het dagelijks leven in contact te komen met een ouderen. Als de ouderen op pad gaan zitten de jongeren op school en als de jongeren op pad gaan zitten de ouderen binnen. Er zijn veel meer initiatieven nodig om ervoor te zorgen dat jong en oud elkaar structureel ontmoeten. We moeten veel meer gaan kijken naar hoe we de ontmoeting van jong en oud in het dagelijks leven kunnen stimuleren. De wisselwerking tussen jong en oud is daarbij het mooist. Laat dus niet alleen de jongeren de ouderen iets leren op het gebied van computers, maar laat de ouderen ook de jongeren leren hoe ze moeten moestuinieren bijvoorbeeld.” Zie je een grote verandering tussen het moment waarop de jong en oud elkaar voor het eerst ontmoeten en wanneer ze elkaar al wat beter kennen? “Ja, je ziet heel veel verschil! Het is ontzettend leuk om te zien hoe dat proces gaat. We werken met middelbare scholieren van het ROC, dat zijn vaak nog echte pubers. Bij de eerste ontmoeting komen ze vaak met hun broek op hun enkels totaal ongeïnteresseerd binnen. Ze letten vaak niet op hun woorden en zij niet erg gemotiveerd. Er zijn dan ook altijd een aantal vrijwilligers bij de interventie om de jongeren hier en daar bij te sturen. Maar in de loop van de tijd is dat bijsturen helemaal niet meer nodig. Bij de uitreiking van de diploma voor het behalen van de cursus staan alle jongeren keurig in hun mooiste kleding en zijn ze erg beleefd naar de ouderen toe. De ouderen kopen ook steevast cadeaus voor de uitreiking. Scriptie Milou van den Dool 93 Ook voor de ouderen is er weleens een drempel waar ze overheen moeten. Wat bijvoorbeeld uit het project naar voren komt is dat ze van tevoren veel moeite hebben met buitenlandse jongeren. Maar naarmate het project vordert hebben veel ouderen gemerkt dat buitenlandse jongeren vaak veel beleefder en rustiger zijn. Je ziet dan echt dat ze op een andere manier naar bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren gaan kijken. “ De vrijwilligers begeleiden de interventie, hoe doen zij dit? “De voornaamste taak van de vrijwilligers is om een brug te slaan tussen de generaties. Ze zorgen ervoor dat de jongeren hun taal en hun houding aanpassen. Zij zijn tegelijkertijd ook degenen die de jongeren beoordelen op hun competenties. De jongeren worden uiteindelijk namelijk voor hun school beoordeeld op competenties als gebruikersondersteuning, communicatievaardigheden et cetera. Het project staat of valt met de vrijwilliger. De brug die de vrijwilliger slaat tussen de jongeren en ouderen is echt ontzettend belangrijk. Daarvan leren zowel de ouderen als de jongeren. “ De ouderen leren omgaan met de computer van de jongeren, maar wat leren de jongeren van de ouderen? “Veel leerlingen die nog niet zelfstandig of communicatief vaardig genoeg zijn om een stage te gaan volgen, gaan vaak eerst meedoen aan Samen Online. Ze leren namelijk tijdens dit project veel vaardigheden die ze klaarstomen voor hun stage. We horen bijvoorbeeld best wel vaak van docenten dat sommige jongeren, waarvan ze aan het begin van het schooljaar dachten dat wordt helemaal niets, helemaal opbloeien door hun deelname aan Samen Online. Wat ook een erg grappig verschijnsel is, is dat soms het lesplan helemaal in de soep loopt omdat de ouderen hun huiswerk niet gemaakt hebben. Dat bewijst maar weer dat je huiswerk niet maken van alle leeftijden is! De belangrijkste les die de jongeren uit dit project kunnen halen is dat ze iets kunnen betekenen voor iemand. Zij zijn ook in staat om een oudere iets te leren in plaats van andersom. Dit doet heel veel voor het zelfvertrouwen van de jongeren. “ Zijn er nog andere voordelen voor de ouderen naast het krijgen van relatief goedkope computerles? “Jazeker, zoals ik eerder al aangaf verandert door het project het beeld dat ouderen hebben over jongeren op een positieve manier. Zo merken ze bijvoorbeeld dus dat Marokkaanse jongeren eigenlijk heel aardig en beleefd zijn, dit draagt bij aan hun gevoel van veiligheid. Verder blijkt uit het onderzoek van Movisie dat 17% van de ouderen na de cursus meer contact had via internet met bestaande en nieuwe contacten. Daarnaast wilden veel mensen graag opnieuw een cursus doen terwijl ze alle dingen al hebben geleerd die ze hadden willen leren. Wij verdenken de ouderen er dan ook van dat ze zich alleen maar opnieuw aanmelden vanwege de gezelligheid. Twintig procent van de ouderen heeft daarnaast al een andere cursus gevolgd, maar doordat bij Samen Online het contact een op een is en erg intensief, heeft dit een veel beter effect.” Merkt u aan het begin van een nieuwe cursus dat er een grote kloof is tussen jong en oud? “Nee, er is meer spraken van een soort zenuwachtige onzekerheid. De jongeren denken het wordt saai en suf en de ouderen zijn onrustig. Maar dit is na de eerste kennismaking al snel weer verdwenen.” Scriptie Milou van den Dool 94 Zijn er nog verbeterpunten? “Het vinden van vrijwilligers is erg lastig. Verder is er een groot verschil in betrokkenheid van de verschillende ROC’s. Het project staat of valt met de betrokkenheid van de lokale deelnemers. Dat maakt ook dat de vrijwilligers het op de ene plek het zwaarder hebben dan op de andere. “ Scriptie Milou van den Dool Bijlage VI en bijlage VII: Enquête (nulmeting en eindmeting) Zie volgende pagina voor de nul- en eindmeting. 95 Scriptie Milou van den Dool 96 Scriptie Milou van den Dool 97 Bijlage VIII: Resultaten enquête (nulmeting en eindmeting) Dit bestand is op de USB-stick bijgevoegd die bij de scriptie is geleverd. Dit omdat het bestand te groot was om uit te printen voor de papieren bijlage. Scriptie Milou van den Dool Bijlage IX: Topiclijst focusgroep Thema 1: algemeen 1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding? 2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt? 3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer? Thema 2: contact met kinderen 4. Hoe vond u het contact met de kinderen? 5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen? 6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd? 7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding? Thema 3: eenzaamheid 8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding? 9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van eenzaamheid? 98 Scriptie Milou van den Dool 99 Bijlage X: Focusgroep 1: Breiclub Berlicum De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren: Mevrouw Schunselaar (73) (S) Mevrouw Lahnstein (83) (L) Mevrouw Heuting (70) (H) Mevrouw Den Goede (90) (DG) Mevrouw Donselaar (86) (D) Gespreksleider: Milou van den Dool (MD) Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de achternaam, zoals hierboven weergegeven. Thema 1: algemeen 1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding? L: Ik vond het vooral erg leuk om de kinderen te leren breien, dat leren kinderen tegenwoordig niet meer. H: Het was ook vooral zo leuk om te doen omdat de kinderen zo enthousiast waren. Ik had eigenlijk verwacht dat de kinderen eerst de kat uit de boom zouden kijken, maar bijna alle kinderen gingen bijna meteen aan de slag. D: Die van mij, Nadia, heette ze volgens mij, wilde meteen een trui breien, daar heb ik erg om moeten lachen. Ik vond inderdaad ook het enthousiasme van de kinderen erg leuk. Al was dat zo nu en dan wel ook vermoeiend. L: Ik was inderdaad ook wel echt ontzettend moe nadat de kinderen voor het eerst geweest waren. MD: Wat vond u ervan mevrouw Schunselaar? S: Aan het begin moest ik wel even wennen hoor, al die drukte ineens. Het is sowieso vaak wel een kippenhok op de breiclub, maar zo was ik het nog niet gewend. De kinderen waren natuurlijk nog aan de jonge kant en vast ook zenuwachtig dus die moesten ook hun energie kwijt. Het lijkt mij voor de volgende keer wel fijn als er minder kinderen zijn. Ik word ook al wat ouder en als je gehoor achteruit gaat hoor je niet meer zo goed met al dat lawaai. D: Daar had ik ook wel last van inderdaad, gelukkig vonden de kinderen het niet zo erg om een keer te herhalen wat ze net hadden gezegd. MD: En wat vond u van de intergenerationele verbinding mevrouw Den Goede? DG: We zijn natuurlijk allemaal oud, maar ik merk wel dat mijn leeftijd niet echt meewerkt met dit soort dingen. Ik vond het eigenlijk te druk met al die kinderen en ik vond het lastig sommige kinderen te volgen. Ik vond het wel gezellig, maar ik zou liever één of twee kinderen bij mij op bezoek hebben. Dan zou ik ook nog meer tijd overhouden voor mijn eigen breiwerkje. H: Dat is inderdaad waar, ik ben nog nooit zo weinig aan mijn breiwerkje gewerkt als afgelopen maand, maar de kinderen hebben daarentegen wel leren breien, dat vind ik erg leuk! 2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt? DG: Ik vond het wel leuk voor een paar keer, van mij zou het niet per se nog een keer hoeven. S: Dat kan ik mij wel voorstellen, dat het van Greet (mevrouw Den Goede) niet per se meer hoeft. Ik zou het denk ik nog wel een keer leuk vinden, maar dan niet elke week. Scriptie Milou van den Dool 100 L: Ik zou het wel graag vaker willen doen. Het is weer eens een keer iets anders en ik vind het ook belangrijk dat kinderen leren breien. Hoe vaker we dit doen, hoe meer kinderen leren breien en dat zou natuurlijk wel heel leuk zijn. H: Dan is het wel belangrijk dat de kinderen in groepjes worden verdeeld zodat het niet in een keer heel druk is op de club. Dan zouden ze inderdaad ook niet elke week hoeven komen zodat je ook nog aan je eigen dingen kunt werken. MD: De verbeterpunten worden bij het volgende onderwerp uitgebreid besproken, nu hoor ik alleen graag of jullie het leuk zouden vinden als we zoiets nog een keer zouden organiseren, mevrouw Donselaar? D: Ja, ik zou het zeker erg leuk vinden. Ondanks dat het vermoeiend was kreeg ik er ook weer nieuwe energie van. S:Dat klopt inderdaad wat mevrouw Donselaar zegt, ik was erg moe nadat de kinderen waren geweest, maar ik voelde me wel goed en had zin in een volgende keer. Het brengt weer leven in de brouwerij dat vond ik ook wel leuk. 3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer? L: Ik zou het leuk vinden als we de volgende keer af zouden wisselen met kinderen, zodat er elke keer nieuwe kinderen komen. Ik merkte dat de kinderen het ontzettend leuk vonden om te leren breien en het lijkt me ook leuk als ik nog meer kinderen daarmee zou kunnen helpen. D: Voor de volgende keer zou ik graag hebben dat de kinderen wat korter komen. Nu kwamen ze bijna twee uur en dat is voor die kinderen best lang. Ik zou liever zien dat ze om de week één uur komen, ik denk dat dat voor zowel de kinderen als voor ons prettiger is. H: Ik vond het juist wel leuk dat ze wat langer waren. Helemaal aan het begin is dat best fijn. Vooral ook omdat je eerst even met elkaar wilt praten en dan rustig even een kopje thee drinken en dan pas aan de slag. Als je dat allemaal in één uur tijd moet doen wordt het wel heel krap. Het is wel goed om de kinderen om de week te laten komen. S: Ik sluit me aan bij mevrouw Heuting. Als ze om de week komen dan vind ik het juist leuk als ze wat langer blijven. Dan kun je elkaar ook wat beter leren kennen. Ik zou ook niet per se steeds wisselende kinderen willen, ik zou liever steeds dezelfde hebben zoals afgelopen keren. Dan wen je een beetje aan elkaar en dan weet je ook beter wat het kind wel en niet kan en wat het kind leuk vindt of niet. DG: ik zou het fijn vinden als ik de volgende keer ervoor kan kiezen om niet mee te doen. Er zijn nog wat dames die het wel goed vonden zo en wij zouden natuurlijk gewoon even apart kunnen gaan zitten. Dan kunnen de dames die het niet zo leuk vinden met hun eigen werkje verder en de dames die het wel leuk vinden met de kinderen aan de slag. MD: Wat vinden jullie daarvan? Om de club in tweeën te delen als de kinderen komen? S: Ik vind dat wel een goed idee. Heel veel mensen vinden het leuk dat de kinderen komen, maar voor andere mensen hoeft het niet zo, dan kan ik me voorstellen dat ze liever niet meedoen. Helemaal als beide groepjes uit een aantal mensen bestaat is het natuurlijk prima als ze opsplitsen. H: Het lijkt mij ook geen probleem, het is natuurlijk leuker om zoiets met zijn allen te doen, maar als er mensen zijn die het niet zien zitten en het niet leuk vinden, dan moeten ze zich vooral niet verplicht voelen om mee te doen. En misschien wordt het voor veel mensen als er minder kinderen komen en ze komen om de week ook weer een ander verhaal. Scriptie Milou van den Dool 101 D: Ik heb daar ook niets op tegen. Ik vind alleen wel dat dat vanaf begin af aan duidelijk moet zijn, wie wel meedoet en niet. Daar kun je dan het aantal kinderen op aanpassen en ook bijvoorbeeld hoe vaak en hoe lang ze komen. Ik denk dat het wel fijn is als daar de volgende keer beter naar wordt gekeken. Thema 2: contact met kinderen 4. Hoe vond u het contact met de kinderen? H: Het contact met de kinderen vond ik echt het allerleukst. Het is zo leuk om te zien hoe ze zo geconcentreerd aan de slag gaan en hoe trots ze zijn als ze een pen hebben gebreid. Die van mij kroop lekker bij me op schoot de tweede keer dat ze kwamen, dat vond ik erg lief. Ik ben zelfs een beetje aan haar gehecht geraakt. Ik vond het heel jammer dat ze afgelopen week alweer voor het laatst waren. S: Ik had een jongetje waar ik het aan moest leren, Tom. Hij had erg veel moeite met het breien en dat vond ik soms wel een beetje sneu voor hem. Hij wilde het heel graag zelf doen, maar dan ging er weer iets mis en moest ik het voor hem oplossen. Ik was bang dat hij de eerstvolgende keer niet meer zou komen, maar hij is alle vier de keren geweest. Ik ben de tweede keer apart met hem gaan zitten. Toen raakte hij minder afgeleid en ging het meteen een stuk beter. Uiteindelijk deed hij het hartstikke goed. Het was een erg lieve jongen met soms wat weinig geduld maar ik vond het wel heel erg leuk om hem te leren breien. Hij vertelde ook veel over school, wat hij daar allemaal deed. Dat vond ik ook erg leuk om te horen. Van je kleinkinderen weet je dat allemaal wel, maar met andere kinderen raak je niet zo snel aan de praat. D:Ik ben vooral bezig geweest met het leren breien aan mijn kind. We hebben bijna geen tijd gehad om te kletsen omdat ze zo graag haar werkje af wilde hebben. Zodra ze aan de slag ging, was ze zo geconcentreerd op haar werkje. Dat vond ik wel leuk om te zien hoor! Hoe ze elke week weer binnenkwam om te laten zien wat ze thuis nog verder gebreid had. Er waren hier en daar wel wat steken gevallen, maar dat maakt natuurlijk niet uit, van fouten leer je alleen maar. Ik vond het wel echt heel leuk om te zien dat we de kinderen echt iets hebben kunnen leren. Tegenwoordig is breien helemaal niet meer zo normaal als vroeger, dat vind ik erg jammer. Ik vind het dan ook erg leuk om deze kennis over te dragen. DG: Omdat de kinderen vrij jong waren waren ze best wel druk. Mijn kind was een beetje verlegen en ik kon haar soms bijna niet verstaan. Ik vond het wel heel gezellig dat ze er was, maar soms ook moeilijk. MD: Wat vond u moeilijk mevrouw Den Goede? Ik heb zelf geen kleinkinderen en daar word je op deze manier extra mee geconfronteerd. Ik kan mij voorstellen dat het voor veel ouderen leuk is om contact te maken met nieuwe kinderen, maar voor mij maakte het soms verdrietig. Juist omdat ik het zo leuk en gezellig vond dat de kinderen er waren, werd ik mij extra bewust van het feit dat ik dat soms best wel mis. S: Ik kan mij heel goed voorstellen dat het voor u extra moeilijk is. Wij zijn het allemaal gewend, voor de rest heeft iedereen kleinkinderen en dat contact met kinderen is voor ons heel normaal. Natuurlijk zou ik mijn kleinkinderen vaker willen zien, maar ik heb niets te klagen, ik ben blij dat ik ze heb. MD: mevrouw Lahnstein, hoe vond u het contact met kinderen? L: Ik vond het heel erg leuk om andere kinderen te ontmoeten dan mijn kleinkinderen. Je kleinkinderen ken je al van jongs af aan en komen best vaak over de vloer, maar met deze Scriptie Milou van den Dool 102 kinderen hadden we niet echt iets gemeen. Het was leuk om door middel van deze activiteit meer te weten te komen over de kinderen. We hebben veel gepraat over haar hobby’s en over mijn hobby’s vroeger. Ze kon zich bijna niet voorstellen dat wij vroeger alles deden zonder een mobiele telefoon, een computer en een tv. Of dat we een radio in de muur hadden zitten en als je ernaar wilde luisteren moest je er muntjes in gooien. Ze was erg nieuwsgierig naar mijn verhalen en vond het erg leuk ze te horen. Verder vond ik het ook erg leuk om mijn kennis over te dragen. Het was geweldig om te zien hoe de kinderen iedere week weer een stapje vooruit gingen en hoe trots ze waren toen ze in vier weken tijd echt iets leuks hebben kunnen maken. 5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen? DG: Van mijn kant was het denk ik al duidelijk, maar van mij zou het niet per se hoeven. D: Ik heb al best veel contact met kinderen, maar dat zijn mijn kleinkinderen. Ik vond het leuk om een keer contact te hebben met kinderen die ik anders niet zomaar tegenkom. L: Ja hoor, ik denk dat we veel van elkaar kunnen leren en het is leuk om dingen met elkaar te kunnen delen. H: Het is niet iets wat bovenaan mijn wensenlijstje staat, maar ik zou het zeker niet erg vinden om vaker contact te hebben met kinderen. Het doet mij wel goed. S: Ja graag. Hoewel ik het soms best vermoeiend vond, had ik er wel heel veel plezier in. Ik vond het leuk om te horen hoe zij op dit moment in het leven staan en hoe anders dat was toen ik jong was. Ik merk dat ik met mijn kleinkinderen toch ander contact heb dan met zo’n onbekend kind. Het is leuk om op een andere manier contact te hebben met deze kinderen. 6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd? H: Nee voor mij niet. Kinderen zijn gewoon kinderen en ze verschilden niet veel van mijn eigen kleinkinderen. Wat mij wel opviel is dat ze zo enthousiast waren en heel leergierig waren. Ik had gedacht dat ze misschien heel snel hun aandacht zouden verliezen, maar dat was niet het geval. L: Voor mij is er ook niets veranderd. Ik heb wel gemerkt dat ik het heel leuk vindt om contact te hebben met andere kinderen, ik sta er nu ook wel meer voor open. S: Ik geloof niet dat ik door deze activiteit een ander beeld heb van de kinderen. Voor mijn gevoel had ik sowieso niet een erg sterk stereotype beeld. De kinderen waren erg enthousiast om iets nieuws te leren en ze waren ook erg leergierig, maar eigenlijk had ik dat ook wel verwacht. DG: Nee voor mij geldt dat ook niet. Ik heb wel gemerkt dat ik meer moeite had met de drukte dan verwacht. Maar dat ligt meer aan mij dan aan de kinderen. D: Nee mijn beeld is niet veranderd, maar ik heb ook geen negatief beeld van kinderen. 7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding? S: Nee ik heb geen contact meer gehad met de kinderen. Ik denk ook niet dat we ze nog zullen zien. De school waar de kinderen zitten is hier wel in de buurt dus het zou wel kunnen dat ik ze nog eens tegenkom op straat en dan zal ik zeker groeten. D: Daar sluit ik mij bij aan. DG: Ik heb wel gezegd dat ze altijd langs mag komen als het niet lukt of als ze vastloopt, maar ze heeft zelf ook een oma en ik kan me voorstellen dat ze daar eerder langsgaat. Scriptie Milou van den Dool 103 H: ik denk ook niet dat ik nog contact heb met een van de kinderen. Ondanks dat we het heel gezellig hebben gehad is deze activiteit geen aanleiding tot extra contact met de kinderen. Ik sta er wel meer voor open om vaker contact met kinderen te hebben. L: Ik sluit mij aan bij mevrouw Heuting. Hoe gezellig ik het ook vond, ik geloof niet dat de kinderen zomaar langskomen. Het zou zomaar kunnen dat ze een keer komen kijken als de club bij elkaar komt en ze zijn van harte welkom, maar ik denk niet dat ze dat zullen doen. Dat begrijp ik ook wel hoor, die kinderen hebben tegenwoordig zoveel dingen die ze moeten doen. Thema 3: eenzaamheid 8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding? D: Vaak had ik na de activiteit een goed gevoel. Ik was wel moe door alle drukte, maar ik vond het zo leuk om de kinderen iets te kunnen leren. Je kunt door iets wat je zelf heel leuk vindt een bijdrage leveren, dat is fijn. L: Ik voelde mij goed nadat de kinderen waren gekomen. Ik vond het erg leuk om de kinderen te leren breien en het gaf mij een goed gevoel. Aan de andere kant is het wel jammer om te weten dat je de kinderen hierna niet meer ziet. Maar dat betekent niet dat ik niet mee zou doen aan de activiteit. Als je maar niet al te hoge verwachtingen hebt, kan het ook niet zo erg tegenvallen. H: Ik moest wel even wennen aan de stilte thuis. Normaal gesproken heb ik daar na de breiclub al last van, omdat dat ook echt een kippenhok is al die dames bij elkaar. Maar met de kinderen erbij is het nog veel drukker. Als ik thuiskwam moest ik vaak ook eerst even bijkomen. Ik keek erg wel steeds weer naar uit dat de kinderen kwamen. Ik vind het nu ook wel jammer dat het is afgelopen. Het is toch heel leuk om die kinderen een echt ouderwets ambacht te kunnen leren. Breien is iets wat kinderen tegenwoordig niet meer doen, dat vind ik erg zonde. Ik ben blij dat ik daar als ‘oudere’ nog een bijdrage aan kan leveren. DG: Voor mij was het soms best een beetje pijnlijk. Omdat ik zelf geen kleinkinderen heb was het bezoek van de kinderen confronterend en voelde ik me als ik thuis kwam een beetje verdrietig. Ik heb er erg van genoten, het contact met de kinderen, maar dat maakt het voor mij niet minder moeilijk. S: Het gaf een goed gevoel om na iedere keer de kinderen helemaal trots naar buiten te zien gaan. Dat maakte mij zelf ook trots. Ik vond het wel jammer dat het na vier keer alweer stopte. Je heb t net de kinderen goed leren kennen en ze kunnen net een beetje breien en dan houdt het alweer op. Maar we kunnen de kinderen natuurlijk niet elke keer langs laten komen, dat begrijp ik ook wel. 9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van eenzaamheid? DG: Ik denk het niet. Ik zou graag kleinkinderen willen hebben en ik mis het ook dat ik dat niet af, maar de activiteit met de kinderen verandert hier voor mij niets aan. S: Ik geloof niet dat het effect heeft. Ik ben zelf helemaal niet eenzaam, maar ik denk dat de mensen die daar last van hebben niet minder eenzaam worden door kinderen te leren breien. Het is erg leuk en gezellig dat de kinderen langskomen, maar het draagt denk ik niet bij aan de structurele vermindering van eenzaamheid. D: Misschien geeft het de mensen die eenzaam zijn wel een beetje afleiding. Het lijkt me sowieso gezelliger om samen in een breiclub te breien dan alleen thuis. De kinderen zorgen Scriptie Milou van den Dool 104 daarnaast voor weer een keer iets anders. Vooral als je in een bejaardenhuis woont kom je maar heel weinig kinderen tegen. Ik denk dus wel dat het een positief effect heeft. L: Ik vind het heel lastig om te zeggen. Het is natuurlijk een heel persoonlijk probleem. Mevrouw Den Goede vindt het niet prettig om kinderen te zien omdat ze dit te confronterend vindt, maar misschien zijn er andere mensen die er wel heel erg van kunnen genieten. H: Zo’n activiteit kan sowieso geen kwaad denk ik. Het zal voor veel mensen niet echt werken voor de vermindering van hun gevoel van eenzaamheid, maar het is ook een heel lastig probleem. Ik mis mijn man ook heel erg en niemand kan zijn plaats opvullen. Maar het kan nooit kwaad om nieuwe mensen te ontmoeten en weer een keer iets anders te doen dan je gewend bent. S: Daar wil ik mij inderdaad wel bij aansluiten, het is ook goed om een keer iets anders te doen. Dat maakt zo’n activiteit zo leuk, het is anders dan anders. Scriptie Milou van den Dool 105 Bijlage XI: Focusgroep 2: Breiclub De Bilt De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren: Mevrouw Ottevanger (77) (O) Mevrouw Lammers (62) (L) Mevrouw Den Boer (66)(DB) Mevrouw Van der Lee (80)(VL) Mevrouw Beenen (77) (B) Gespreksleider: Milou van den Dool (MD) Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de achternaam, zoals hierboven weergegeven. Thema 1: algemeen 1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding? L: Ik vond het erg gezellig dat de kinderen langskwamen. Er was meteen meer leven in de brouwerij, het was weer een keer wat anders. VL: Er was inderdaad veel leven in de brouwerij, voor mij net iets te veel eigenlijk. Ik vond het heel erg druk. Ik kon de kinderen niet goed meer verstaan en vond het lastig een gesprek met ze aan te knopen. De kinderen waren wel allemaal erg lief en enthousiast, dat maakte het wel weer leuk. O: Het was inderdaad weer een keer iets anders. Ik vond het leuk om met de kinderen aan de slag te gaan. Ze hadden er allemaal veel zin in en wilden graag leren breien. Het meisje waar ik mee werkte ging meteen heel geconcentreerd aan de slag, dat vond ik erg leuk om te zien. DB: Normaal komen er geen kinderen bij de breiclub op bezoek, dus ik vond het wel leuk voor een paar keer. Meestal werk ik gewoon aan mijn eigen werkjes, maar het was nu best leuk om iets samen met iemand anders te ondernemen. Ik vond het ook heel wonderlijk om te merken dat die kinderen echt geen idee hadden van wat breien nu is. Ik kon al breien toen ik zes was, voor mij was dat heel normaal. Deze kinderen zijn veel meer gewend om achter de computer te zitten, maar dat betekent dus niet dat ze breien niet leuk vinden, want ze gingen meteen aan de slag. B: Die van mij ging ook meteen aan de slag inderdaad. Ze was ook erg lief en begripvol, ze luisterde goed naar me en deed heel erg haar best. Daar werd ik wel blij van. Ze vroeg nog hoe vaak ik breide en toen ik haar vertelde dat ik nog iedere dag brei, al bijna mijn leven lang, kon ze dat zich maar nauwelijks voorstellen. Ik heb haar veel verteld over mijn leven vroeger, dat vond ze erg leuk. 2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt? O: Dat zou ik zeker leuk vinden. Ik zou het vooral gezellig vinden als Mandy nog een keer langs komt. Toen ze wegging de laatste keer had ze haar werkje nog net niet af, maar ze zei dat ze nog langs zou komen als ze het af had, ik hoop dat ze dat nog doet. DB: Het lijkt mij erg leuk als er nog meer kinderen komen, maar dan wel voor een paar keer. Ik vind het dan ook wel leuk als er een aantal keer achter elkaar dezelfde kinderen komen, net als nu. Dan kun je elkaar beter leren kennen en dan wordt het iedere keer weer leuker om elkaar weer te zien. Scriptie Milou van den Dool 106 B: Ja, ik zou het ook nog leuk vinden als er nog een keer zoiets plaatsvindt. Vier keer achter elkaar was voor mij wel genoeg. We zouden ook zo nu en dan een week over kunnen slaan. Dan kunnen de kinderen thuis oefenen en is het voor ons minder intensief. L: Daar sluit ik mij wel bij aan. Het was namelijk best wel vermoeiend al die kinderen ineens over de vloer, dat zijn wij niet meer gewend. Ik zou het zeker leuk vinden als ze nog een keer langskomen, maar dan liever om de week bijvoorbeeld. Ik vind het wel belangrijk dat het een paar keer achter elkaar dezelfde kinderen zijn, dan kun je elkaar een beetje leren kennen en dan kun je ook weer verder waar je gebleven was. VL: Ondanks dat ik het erg leuk vond zou ik volgende keer niet meer per se mee willen doen. Ik zie dat veel andere mensen het heel leuk vinden, maar ik ben sowieso nooit zo goed geweest in uitleggen. Ik doe de dingen graag liever zelf. Daarnaast vind ik het soms best druk met de kinderen. Ik brei liever bij de breiclub voor mijn ontspanning dus volgende brei ik weer liever voor mijzelf. MD: Het is ook zeker mogelijk om niet mee te doen als de kinderen komen, hoe denkt de rest hierover? O: Ik heb daar niets op tegen. Ik kan mij voorstellen dat de een het minder leuk vindt dan de ander, als je dan gewoon de groep opsplitst lijkt dat mij geen probleem. B: Je moet kunnen doen wat je leuk vindt, dus dat lijkt mij hartstikke goed. 3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer? DB: Het lijkt mij erg leuk als er volgende keer meer jongens bij zijn. Deze keer was er maar een jongen, maar die vond het zo ontzettend leuk. In onze breiclubs zitten ook alleen maar dames, maar ik zou het hartstikke gezellig vinden als er nog een paar mannen bijkomen. We kunnen dan ook niet vroeg genoeg beginnen met mannen leren breien! O: Ik vind dat wel een goede aanvulling inderdaad! Nog meer jongens leren breien. Dat zou zeker leuk zijn. Verder zou het ook leuk zijn als de kinderen thuis of op school iemand hebben die ze kan helpen met hun werkje. Ik had nu namelijk vaak dat ze thuis niet meer had geoefend omdat niemand haar kon helpen als ze vastliep, dat is zonde want oefening baar kunst! MD: Hoe zou u dat voor zich zien mevrouw Ottervanger? O: Ja, dat is inderdaad lastig, die kinderen kunnen er weinig aan doen dat niemand in hun omgeving breit. Misschien moet het voor de kinderen mogelijk zijn om tussendoor als ze vragen hebben bij iemand van de breiclub langs te gaan, ik weet het ook niet zo goed. B: Ik denk dat veel moeders nog wel kunnen breien, het zou leuk zijn als die ook wat meer bij betrokken worden. Dan kunnen zij zelf thuis hun kinderen verder helpen. Dan zorgen wij voor de basis en doen de moeders de rest! MD: Vonden jullie de hoeveelheid tijd die jullie per keer hadden goed? VL: Voor mij was dat inderdaad lang genoeg. Voor de kinderen ook wel hoor. Je merkt toch wel dat ze op den duur hun aandacht een beetje verliezen. L: Dat vond ik ook inderdaad. Het is precies goed denk ik. Korter zou niet leuk zijn want dan moet je nog een soort haasten ook, maar als je iets nieuws moet leren moet je daar niet meteen vier uur mee aan de slag gaan. Mijn kind kreeg al een beetje zere handen op den duur, toen heb ik stiekem een paar naalden voor haar gebreid. Maar het moet natuurlijk wel leuk voor ze blijven. DB: Ik denk dat het goed is om twee uur in te plannen en als je merkt dat de kinderen of de deelnemers van de breiclub het zat zijn dat je er dan gewoon mee stopt. De ene keer kun je nu Scriptie Milou van den Dool 107 eenmaal meer hebben dan de andere keer. Als het breien goed gaat en je kunt lekker achter elkaar door breien dan is twee uur zo voorbij. Maar die van mij had er best veel moeite mee en dan is twee uur best lang. Wij zijn op een gegeven moment lekker een bakkie thee gaan drinken, dat is natuurlijk ook goed. Thema 2: contact met kinderen 4. Hoe vond u het contact met de kinderen? B: Mijn kind was echt heel erg lief. Ze praatte heel netjes en ze vroeg iedere week hoe het met mij ging . Ze was erg geduldig en vond het erg leuk om te breien. We hebben ook veel gelachen samen, dan had ze een steek laten vallen en stiekem niks gezegd omdat ze het dan vervelend vond als ik haar weer moest helpen. Maar daar ben ik toch voor zei ik dan, dan knikte ze een beetje verlegen, dat vond ik zo lief. DB: Het contact vond ik erg gezellig. Veel kinderen zijn ontzettend nieuwsgierig en vragen de hemd van je lijf. Zo vond die van mij dat ik helemaal niet zo oud was en waarom ik breien dan zo leuk vond. Ik heb daar erg om moeten lachen. Zij vond breien namelijk echt iets voor hele oude dames en zij vond mij er nog niet zo oud uit zien. Dat was voor mij natuurlijk een groot compliment. Ik heb er wel erg om moeten lachen. L: Het was ontzettend leuk! Het was weer een keer wat anders en bracht echt wat leven in de brouwerij. De kinderen gingen ijverig aan de slag en waren echt ontzettend trots als ze weer een naald gebreid hadden, het gaf veel voldoening om dat te zien. Ik had eigenlijk ook verwacht dat de kinderen misschien wat ongeïnteresseerd zou zijn omdat ik niet had gedacht dat ze breien zo leuk zou vinden. Maar daar heb ik mij echt in vergist. VL: Ik vond het leuker dan ik had verwacht. Ik vond het eigenlijk eerst een beetje overbodig. Ik dacht ik zie bijna iedere week mijn kleinkinderen en daar heb ik genoeg aan. Maar ik heb wel gemerkt dat het contact met andere kinderen toch heel anders is. De kinderen kenden mij nog niet en stelden dus ook nog erg veel vragen. Ik kon ze daarbij iets leren dus dat gaf ook veel voldoening. O: Het contact met de kinderen deed mij veel goed. Ik zie net als mevrouw Van der Lee ook bijna wekelijks mijn kleinkinderen, maar dit contact was toch anders. De kinderen waren ondanks dat ik hun oma niet was nog steeds erg beleefd en lief! Op straat maak je dat niet altijd meer mee. De kinderen waren daarbij erg betrokken bij ons en stelden heel geïnteresseerde vragen. Zo nu en dan moesten ze wat ingeperkt worden door de begeleiding, maar ook dat ging hartstikke goed. 5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen? O: Ik vond het leuk om een keer andere kinderen te ontmoeten dan mijn eigen kleinkinderen. Het is daarbij ook leuk om dat op deze manier te doen. Wij hebben de kinderen echt iets kunnen leren, dat maakte het extra leuk. Van mij mogen de kinderen best nog vaker langskomen hoor, vind ik alleen maar gezellig. L: Ik zou dat ook gezellig vinden, al heb ik er niet per se echt veel behoefte aan. Ik ben tevreden met de contacten die ik nu heb en het is niet zo dat ik nog heel graag extra contacten zou willen. B: Voor mij geldt dat ook. De kinderen zijn hartstikke welkom en ik zal ze zeker met open armen ontvangen, maar het is niet zo dat ik extra behoefte heb aan contact met kinderen. VL: Voor mij is het ook wel goed zo. Scriptie Milou van den Dool 108 DB: Ik sluit mij ook wel bij de rest aan. Het bezoek van de kinderen was ontzettend leuk en het heeft mij zeker ook goed gedaan, maar het is niet zo dat ik per se vaker contact zou willen hebben met kinderen. 6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd? VL: Ik had niet echt een negatief beeld en er is dan ook niet veel veranderd. De kinderen waren wel een stuk enthousiaster dan ik had verwacht. Ze konden hun concentratie vrij lang bewaren en dat viel mij best mee. L: Het viel mij inderdaad ook mee dat ze nog best lang hun concentratie erbij hielden. Al merkte je wel dat als er eenmaal een kind was dat er geen zin meer in had dat de andere kinderen hier snel door werden aangestoken. Maar dit was niet anders dan ik had verwacht. Mijn kind was ook ontzettend lief en beleefd, ik had dit ook wel gehoopt, maar dit hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Dat viel mij wel weer mee. B: Mijn kind was best brutaal, maar dat kwam ook omdat ik haar een beetje uit de tent lokte. Dat vond ik zelf ook wel erg leuk. Ik ben zelf ook een beetje brutaal dus ik hou wel van een beetje pit. Ieder kind heeft zo zijn karakter en ik heb niet per se een beeld over de jeugd zoals ie nu is. Ik moet wel toegeven dat ik enigszins verbaasd was over het enthousiasme rondom het breien. Veel kinderen kennen het niet en zijn er niet mee opgegroeid, maar ze vonden het ontzettend leuk om te doen. Hoe vaker de kinderen het deden hoe enthousiaster ze werden, dat viel mij alles mee! DB: Ik had niet echt bepaalde verwachtingen van tevoren. Het was gewoon heel erg leuk en gezellig en ik vond het leuk hoe de kinderen zich meteen op hun plek leken te voelen. Ieder kind ging braaf aan de slag met zijn breiwerkje, sommigen zo geconcentreerd dat hun tong uit hun mond stak. Dat vond ik erg leuk. O: De kinderen waren ontzettend leergierig en ze wilden het liefst meteen aan de slag. Ik had wel verwacht dat ze misschien eerst de kat uit de boom zouden kijken, met zoveel oudere mensen bij elkaar haha, maar dat viel mij hartstikke mee. Mijn beeld over kinderen in het algemeen is hierdoor niet echt veranderd. 7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding? DB: Nee ik heb geen contact meer gehad met mijn kind of met andere kinderen, maar dat had ik ook niet echt verwacht. B: Mijn kind is gisteren toen de breiclub was nog even langs geweest met een vriendinnetje, dat was erg leuk. Ze was bijna klaar met haar werkje en dat wilde ze even laten zien. Ze komt hier ook langs van school naar huis dus dat is voor haar erg gemakkelijk. Ze vertelde ook dat ze het leuk vond om aan haar lerares te laten zien wat ze ervan had gemaakt en ze had stiekem ook nog wat hulp nodig om het af te maken. Ik heb haar daar mee geholpen en we hebben het samen afgemaakt. Toen ze wegging was ze apetrots, dat maakte mij ook wel een beetje trots. O: Mijn kind is niet meer langs geweest, maar we hebben ook niets afgesproken hoor. We hebben wel tegen de kinderen gezegd dat ze altijd bij de club langs mogen komen, ik ben benieuwd of ze dat nog een keer doen. Veel kinderen die bij ons zijn geweest komen uit deze wijk dus dat is wel erg leuk. Als ik haar tegenkom om straat zullen we zeker even naar elkaar zwaaien. VL: Ik sluit mij volledig aan bij mevrouw Ottevanger. Ik denk niet dat de kinderen nog zomaar langskomen op de club, maar ik zeg nooit nooit. Ik kan het mij ook goed voorstellen als ze dat Scriptie Milou van den Dool 109 niet meer doen hoor, ze hebben ons ook maar een paar keer gezien en ze hebben het al zo druk met van alles. L: Er was wel een kind die veel talent had voor handwerken, dat zag je meteen. Ze vond het ook ontzettend leuk en wilde niet naar huis aan het einde van de middag. Er is best nog wel een grote kans dat zij nog een keer langs komt bij de breiclub. Er is namelijk nog ontzettend veel wat we haar kunnen leren, dus dat zou erg leuk zijn. Thema 3: eenzaamheid 8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding? L: Na de eerste keer was ik vooral heel erg moe. Het was zowel voor de kinderen als voor ons nieuw dus dat is ook niet vreemd. De keren daarna ging het al wat beter met de vermoeidheid, al kost het natuurlijk wel meer energie dan wanneer je gewoon voor jezelf zit te breien. Maar ik vond het het wel helemaal waard. Het was zo leuk om te zien hoe de kinderen iedere week weer beter werden in het breien, dat gaf mij veel voldoening. DB: Het gaf mij inderdaad ook veel voldoening. Vooral omdat breien erg belangrijk is voor de fijne motoriek en wanneer oefenen kinderen dat nu nog tegenwoordig? Schrijven doen ze bijna niet meer en het geduld van kinderen wordt tegenwoordig maar weinig op de proef gesteld. Ik vond het leuk om te zien dat het voor veel kinderen eerst heel veel moeite kostte, maar dat het uiteindelijk met sprongen vooruit ging. Dat ik daar een bijdrage aan heb kunnen leveren voelt heel fijn. VL: Het was leuk om kinderen iets nieuws te leren, maar dat heeft voor mij niet echt heel veel toegevoegde waarde. O: Ik ben toch wel heel enthousiast omdat ik het belangrijk vindt dat kinderen leren breien. Vroeger in de hongerwinter was het ontzettend belangrijk om warme kleding te hebben. We haalden dan oude dekens uit om daar een dikke trui van te breien. Tegenwoordig kun je alles gewoon in de winkel kopen, maar het is goed om te weten dat je ook voor jezelf kunt zorgen als dat nodig is. Ik vond het leuk om daar op mijn oude dag nog een bijdrage aan te kunnen leveren. B:Kleine moeite, groot gebaar. Zo zie ik het eigenlijk. Wij vinden het leuk om te breien en geven deze kennis graag over aan een nieuwe generatie. Ik vind dat ook belangrijk, omdat het zonde zou zijn als een ambacht als breien verloren gaat. De kinderen vinden het leuk om iets nieuws te leren en daarbij vinden wij het gezellig dat de kinderen langskomen. Een heleboel voordelen. Ik had dan ook vaak een heel blij gevoel als ik thuis kwam nadat de kinderen waren geweest. Het is ook wel weer jammer dat ze niet meer komen! 9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van eenzaamheid? O: Ik denk eerder dat het bij kan dragen aan het idee dat je nog iets kunt betekenen. Je leert iets aan iemand en dat geeft nut. Ik geloof niet dat het echt bijdraagt aan de gevoelens van eenzaamheid. B: Ik sluit mij aan bij mevrouw Ottevanger. Eenzaamheid is een heel persoonlijk probleem en het lijkt mij niet zomaar oplosbaar door kinderen te leren breien. Al is het wel heel leuk en is het beter om samen te breien dan thuis alleen. Dat is voor veel mensen natuurlijk ook de reden om naar de breiclub te komen. Scriptie Milou van den Dool 110 VL: Eenzaamheid lijkt mij een erg ingewikkeld probleem. Ik denk ook niet dat dat zo simpel op te lossen valt. Het is natuurlijk wel altijd goed om nieuwe contacten te maken dus ik denk ook niet dat het slecht is om zoiets te doen. Het is ook goed om in contact te blijven met de jeugd om te begrijpen hoe zij op dit moment in het leven staan. L: Het contact met kinderen is inderdaad goed, hoe ouder je wordt hoe moeilijker het namelijk soms is om je in te leven. De wereld om je heen gaat steeds meer van je af staan en je begrijpt de mensen steeds minder. Daarvoor is contact met kinderen wel belangrijk. Ik denk alleen niet dat het direct bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid. DB: Ik kan er eigenlijk ook niet meer over zeggen dan de andere dames al hebben gedaan. Ik geloof ook niet dat het invloed heeft op iemands eenzaamheid. Ik denk dat het wel belangrijk is om in gesprek te blijven gaan met jongeren en daar draagt dit wel aan bij. Scriptie Milou van den Dool 111 Bijlage XII: Focusgroep 3: Breiclub Vught De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren: Mevrouw van Amelsvoort (88) (A) Mevrouw Jacobs (84) (J) Mevrouw Blommers (64) (B) Mevrouw Maaijen (79) (M) Mevrouw Van Andel (81) (VA) Gespreksleider: Milou van den Dool (MD) Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de achternaam, zoals hierboven weergegeven. Thema 1: algemeen 1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding? J: Ik heb ontzettend genoten van al de kinderen, ik vond het zo gezellig. Alle kinderen waren ontzettend enthousiast en ik merkte dat iedereen van de breiclub ervan genoot. M: Ik sluit me daar volledig bij aan. Ik was eerst een beetje sceptisch omdat wij allemaal slechtziend of zelfs blind zijn, maar de kinderen deden daar helemaal niet moeilijk over. Ze lazen de patronen voor en hielpen ons goed op weg. VA: De kinderen hadden er inderdaad geen problemen mee dat wij het niet zo goed konden zien. Het is mij ook heel erg goed gelukt om het kind te laten zien wat ze moest doen. Ze was erg leergierig en pikte het snel op. A: Ik vond ook dat ondanks dat ik niets zie het hartstikke goed ging. Vlinder had erg veel geduld en was erg leergierig en volgens mij had ze het al heel snel onder de knie. Ze vond het ook heel bijzonder dat ik blind kan breien, maar dat is voor mij eigenlijk heel erg normaal. 2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt? A: Ik zou dat erg leuk vinden. De kinderen mogen van mij iedere week komen. Als ze straks allemaal goed kunnen breien kunnen ze ons helpen met het voorlezen van patronen! J: Dat lijkt mij ook een goed idee! Van mij mogen ze ook nog een keer komen hoor. Ik vond het wel leuk een keer als afwisseling. Ze zouden niet het hele jaar door hoeven komen, want ik werk ook graag aan mijn eigen dingen, maar zo nu en dan vind ik het helemaal niet erg. B: Voor mij was het zo nu en dan best een beetje druk. Ik zie echt heel slecht en hoor ook niet zo goed, ik merkte dat ik het soms lastig vond om met mijn kind te communiceren. Mijn kind ging er wel geduldig mee om, dat was prettig. Maar voor mij zou het fijn zijn als ik bijvoorbeeld apart zou kunnen zitten. M: ik kan mij voorstellen dat het voor sommige mensen iets te druk was. Ik had daar gelukkig weinig last van. Ik zou het erg leuk vinden als de kinderen vaker komen. Er zijn nog een hoop dingen die we ze kunnen leren en volgens mij vonden ze het hartstikke leuk. MD: Wat zou u er van vinden als de kinderen vaker komen mevrouw Van Andel? VA: Dat lijkt mij erg gezellig. Ik vond het leuk om persoonlijk contact te hebben met Puk, zij leek het zelfs leuk te vinden om naar mijn verhalen te luisteren! Dus van mij mogen ze zeker nog een paar keer komen. 3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer? Scriptie Milou van den Dool 112 M: Zoals ik net al zei zou ik het fijn vinden om apart te zitten. Dan kan ik beter communiceren met mijn kind en gaat het denk k wel iets makkelijker. A: Voor mij zou het prettig zijn als de kinderen de volgende keer wat eerder komen. Ze kwamen nu pas na schooltijd en omdat ik altijd om vijf uur eet moest ik ineens weg. Dat vonden we beiden jammer. Als ze de volgende keer wat eerder komen hoeven we in ieder geval niet zo te haasten. VA: Dat vond ik ook wel inderdaad dat de kinderen aan de late kant kwamen. Soms zaten we een beetje op ze te wachten, dat is zonde. Verder vond ik het eigenlijk wel goed geregeld. Ik vond het qua tijdsduur ook precies goed. Niet te kort, niet te lang. B: Wat ik vooral jammer vind is dat de kinderen thuis niet zoveel oefenen met breien. De breipakketjes bleven hier liggen dus als de kinderen de week erop weer kwamen hadden ze vaak niet geoefend. Het zou leuk zijn als ze buiten de breiclub om nog kunnen oefenen zodat ze iedere week echt een stuk beter worden en wij ze zoveel mogelijk kunnen leren in een korte tijd. J: Ik zou het ook leuk vinden als we naast het met kinderen leren breien ook meer in gesprek zouden gaan met elkaar. Nu was dat aan het einde al wel meer zo dan aan het begin omdat de kinderen het toen al veel beter konden en er toen wel ruimte overbleef om te kletsen. Ik zou het wel leuk vinden als daar iets meer ruimte voor was ingeplant. Thema 2: contact met kinderen 4. Hoe vond u het contact met de kinderen? A: Ik heb echt genoten van het contact met de kinderen. Het was weer even een frisse wind. Ik mag dan wel oud zijn, maar ik ben nog steeds geïnteresseerd in de wereld om mij heen. Door me de kinderen te praten kom je toch weer een beetje dichter tot elkaar. J: Het was erg gezellig dat de kinderen er waren. Ik heb ook wel veel gekletst hoor met Anne, dat was erg leuk. Ze vertelde veel over haar hobby’s en ze was al bijna aan het overwegen om breien tot een van haar nieuwe hobby’s te benoemen, nou dan heb ik het toch goed gedaan dacht ik zo! VA: Ik heb samen met mijn kind veel gepraat over mijn jeugd, daar was ze erg in geïnteresseerd, dat vond ik leuk. Met je kleinkinderen is dat toch anders omdat zij al zoveel van je weten. Dit meisje kende mij nog niet en vroeg dan ook het hemd van mijn lijf. Ik merkte dat ik het leuk vond om dit haar te vertellen. Het is toch fijn om dingen te kunnen delen. B: Mijn kind was voornamelijk heel druk aan het breien, dus we hebben niet veel gekletst. Dat vond ik trouwens niet erg hoor. Ze wilde het zo graag leren, daar hebben we ons gewoon op gericht. M:Het contact met de kinderen vond ik erg leuk. Naast mijn kleinkinderen ontmoet ik nauwelijks jonge kinderen meer. Het is leuk om te horen wat zij op school doen en hoe zij de wereld beleven. 5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen? A: Het is leuk als de kinderen zo langskomen en ik vond het erg gezellig, maar om nu te zeggen dat ik extra veel behoefte heb aan extra contact met kinderen, nee niet echt. B: Ik sluit mij daar wel bij aan. Na zo’n middag vind ik het ook wel weer even genoeg geweest. Dan vind ik het stiekem best wel even fijn om alleen thuis te zijn. Scriptie Milou van den Dool 113 VA: Ik vond het wel erg leuk om samen met Lisa te praten over mijn jeugd. Ze was er erg in geïnteresseerd en we hadden duidelijk een klik. Ze mag best nog een aantal keren bij mij langskomen als haar dat leuk lijkt! M: Ik heb niet per se behoefte om nog vaker contact te hebben met kinderen, ik zou het wel leuker vinden als ik ze wat vaker zomaar tegen zou komen. Op straat bijvoorbeeld of hier in het woonzorgcentrum. Dat ze bijvoorbeeld wat vaker meedoen, ook met andere activiteiten, dat zou ik best gezellig vinden. J: Het zou inderdaad wel leuk zijn als kinderen vaker meedoen met onze activiteiten. Een keer in de zoveel tijd zal dan al leuk zijn. Gewoon omdat het weer eens iets anders is en omdat dat contact je zelf ook een beetje bij de tijd houdt. 6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd? M: Wat mij vooral opviel is dat de kinderen heel leergierig en geïnteresseerd waren. Dit was voor mij boven verwachting. Ze waren beleefd en waren ook nog geduldig dit viel mij alles mee. J: Mij is het inderdaad ook meegevallen. Ik had wel een beetje verwacht dat de kinderen hier en daar wat ongeduldig zouden zijn, maar misschien zijn ze het wel gewend van hun eigen oma dat alles een beetje langzamer gaat! VA: ik had niet echt bepaalde verwachtingen voor de activiteit dus voor mij is er niet echt heel veel veranderd. Voor mij viel het vooral op dat de kinderen heel lief waren en leergierig ook inderdaad. Ik dacht dat ze misschien snel uitgekeken zouden zijn op het breien, maar ze gingen er juist volledig in op. B: Ze waren inderdaad erg enthousiast over het breien, dat viel mij ook erg mee. Ze zijn bijna twee uur bij de club geweest en ik heb geen een kind horen piepen, dat viel mij alles mee. A: Er is voor mij niet veel veranderd. Ik vond het vooral heel leuk dat ze zo enthousiast waren. Verder vond ik ze lief en ook erg gezellig en prettig gezelschap. Al merkte ik wel dat ze de laatste keer een stuk uitbundiger waren. Maar goed dit was ook logisch, ze waren inmiddels bekend met de plaats en de mensen. 7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding? B: Ik heb geen contact meer gehad met mijn kind, maar dit had ik ook niet verwacht hoor. A: We hebben alle kinderen gezegd dat ze altijd nog een keer langs mogen komen, maar ik denk niet dat ze dat zomaar op eigen houtje doen. Ze lopen hier soms weleens langs en ik denk wel dat ze dan zullen zwaaien. VA: Volgens mij is er ook afgesproken dat we de kinderen binnenkort nog een keer uit gaan nodigen voor andere activiteiten, dus misschien zien we ze nog een keer terug. M: Nee ik heb geen contact meer gehad, maar ik sluit me ook aan bij de rest van de dames. J: ik ben mijn kind wel een keer tegengekomen op straat, toen hebben we heel kort een woordje gewisseld, dat was wel leuk. Dat heb ik tegenwoordig niet meer zo vaak. Thema 3: eenzaamheid 8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding? B: Ondanks dat ik moe was door al die extra drukte had ik ook meer energie. Het is leuk om te weten dat je een kind hebt leren breien. Zonder mij had ze waarschijnlijk nooit leren breien en het is dan zo leuk om dat trotse gezicht van zo’n kind te zien als ze bijna klaar zijn met een simpel lapje! Scriptie Milou van den Dool 114 A:Het voelt inderdaad goed om thuis te komen en te bedenken, ik heb een kind leren breien en daarmee heb ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft een gevoel van voldoening, dat je ook op je oude dag nog iets kunt betekenen voor de medemens, ook al is het iets simpels als breien. VA: Dat is inderdaad zo. Breien lijkt misschien iets onbenulligs, maar ik vind het erg belangrijk dat kinderen het leren. Het zou zonde zijn als zo’n oud ambacht ineens ergens ophoudt met bestaan. Daarnaast vind ik het belangrijk dat kinderen ook voor zichzelf kunnen zorgen en dingen leren waarbij ze hun fijne motoriek moeten gebruiken. J: Ik was inderdaad ook moe maar voldaan. Het was ontzettend leuk dat contact met die kinderen. Ze vonden het erg leuk om iets nieuws te leren en gingen zo ijverig aan de slag. Vooral ook omdat ik slechtziend ben vind ik het heel bijzonder dat ik op deze manier een steentje heb kunnen bijdragen, dat doet me goed. M: Het heeft mij ook zeker goed gedaan. Ook vooral inderdaad omdat ik slechtziend ben. Vaak word je toch gezien als iemand die geholpen moet worden en nu heb ik zelf iemand anders beholpen. Het is erg fijn om te weten dat je op je oude dag nog echt iets bij kunt dragen. 9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van eenzaamheid? A: Dat denk ik niet, ik denk dat het eerder effect heeft op zelfvertrouwen, dat heeft het bij mij in ieder geval wel gehad. VA: Daar kan ik mij ook wel in vinden, dat het effect heeft gehad op mijn zelfvertrouwen. Vooral omdat ik in het dagelijks leven toch hulpbehoevend ben. Toen de kinderen er waren waren de rollen eventjes omgedraaid. M: Ik denk niet dat zoiets effect heeft op de gevoelens van eenzaamheid. Misschien als de kinderen vaker komen, ook met andere activiteiten, dat het effect heeft op hoe iemand zich voelt. Het is toch een stuk levendiger en gezelliger met al die kinderen om je heen. Als je dan op straat een kind tegenkomt dat je kent van zo’n activiteit voel je je toch even minder alleen. J: Het zou wel zo kunnen zijn als zoiets vaker gebeurt inderdaad. Maar ik met zo’n activiteit van een paar keer denk ik van niet. B: Zo’n activiteit levert een hoop positiefs op maar ik geloof niet dat je eenzaamheid mee kunt verminderen. Eenzaamheid is best een heel ingewikkeld probleem dat heel diep zit. Volgens mij kun je dit niet verminderen door een paar keer een activiteit te organiseren. Al is zo’n activiteit wel een welkome afwisseling! Bijlage XII: Focusgroep 4: Breiclub Utrecht De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren: Gespreksleider: Milou van den Dool (MD) Mevrouw Wetering (92) (W) Mevrouw Lubbers (82) (L) Mevrouw Van Bemmel (75) (B) Mevrouw Van Dijk (79) (D) Mevrouw De Koster (71) (K) Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de achternaam, zoals hierboven weergegeven. Scriptie Milou van den Dool 115 Thema 1: algemeen 1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding? L: Het was erg leuk dat de kinderen er waren. Het bracht weer wat leven in de brouwerij en ik vond het wel leuk om een keer aan iets anders te werken dan mijn eigen werkje. W: Ondanks de drukte vond ik het ook erg leuk. Al moet ik wel zeggen dat ik wel moe was nadat de kinderen waren geweest. Ik vind het nu wel weer prettig dat de club zonder kinderen weer bij elkaar komt. Dat praat ook wat gemakkelijker. D: Ik had gelukkig niet zoveel last van de drukte, ik vond het juist heel erg leuk, maar ik kan mij voorstellen dat mevrouw Wetering daar best wel last van heeft gehad, die is ook wel een stuk ouder. K: Ik vond het ontzettend gezellig met de kinderen erbij. Ze wilden zo graag leren breien, dat viel mij heel erg mee. Ze gingen meteen heel ijverig aan de slag en ik vond het leuk om ze daarbij te helpen. Ze hebben wel de oren van mijn hoofd gekletst, maar dat ben ik meestal wel gewend als ik terugkom van de breiclub. B: Mijn oren zijn ook van mijn hoofd gekletst inderdaad. Ik vond het ook best wel druk, maar dat was vooral aan het begin en aan het ende. Als de kinderen eenmaal aan het breiwerkje begonnen ging het hartstikke goed. Het is leuk om te zien hoe trots de kinderen zijn als ze al een stukje hebben gebreid, daar doe je het wel een beetje voor. 2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt? K: Ja hoor! Ik zou het gezellig vinden als ze nog een keer zouden komen. D: Voorlopig vind ik het wel fijn als ik weer even aan mijn eigen dingen kan werken, maar in de toekomst lijkt het me leuk als ze weer komen hoor. Ik zou het vooral erg leuk vinden om de kinderen die al een keer geweest zijn langs te laten komen. Ik ben namelijk erg benieuwd of ze veel hebben geoefend en of dit zijn vruchten heeft afgeworpen. Ik zou het ook leuk vinden om mijn meisje weer terug te zien. B: Ik had inderdaad een jongen die ik hielp, Bas. Hij had er aan het begin heel veel moeite mee, maar hij bleef erg lief en geduldig. Ik ben inderdaad benieuwd of hij nog breit als ze weer een keer terugkomen. Het lijkt me ook leuk als er weer andere kinderen komen. Hoe meer kinderen we leren breien hoe beter. W: Ik zou het best leuk vinden als de kinderen ooit weer een keer langskomen. Het zou dan inderdaad leuk zijn om de kinderen die afgelopen weken zijn geweest te laten komen. Dit omdat iedereen elkaar al een beetje kent en dat is toch wel gezelliger en prettiger. Wat dan misschien wel fijn zou zijn als er minder kinderen per keer komen. Nu was er per deelnemer een kind en dat vond ik best wel druk. L: Het klopt inderdaad dat er veel kinderen waren, ik had daar zelf niet zoveel last van. Van mij mogen ze volgende keer weer komen met hetzelfde aantal, hartstikke leuk! Voor mij maakt het niet uit of het dezelfde kinderen zijn of nieuwe kinderen. Al ben ik wel nieuwsgierig of mijn meisje, Tamara, nog breit natuurlijk. 3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer? W: Zoals ik net al zei zou ik het fijn vinden als er misschien minder kinderen zouden komen of als we misschien werken in een grotere ruimte. Dat scheelt denk ik ook al veel wat betreft herrie. Scriptie Milou van den Dool 116 L: Het is nog niet zo’n gek idee om de volgende keer te kijken of we het in de centrale ruimte kunnen doen inderdaad. Dan hebben zowel wij als de kinderen meer ruimte en hebben we misschien minder last van het geluid. Daarnaast is het ook leuk voor de andere mensen die niet meedoen aan de breiclub om kinderen te zien. Ik merkte dat wanneer wij de kinderen gingen uitzwaaien, mensen het echt heel leuk vonden om zoveel kinderen te zien. D: in de aula lijkt me ook een goed idee. Verder zou ik het fijn vinden als de activiteit volgende keer een stukje korter zou duren. Zo kan ik zelf nog aan mijn eigen werkje aan de slag en nog even kletsen met de dames van de breiclub, daar kom ik natuurlijk ook voor. K: ik zou het voor de volgende keer ook fijn vinden als er iets minder kinderen zijn, dan kunnen twee mensen hun aandacht verdelen over een kind, dat geeft ons ook meer ruimte om andere dingen te doen. MD: Hoe denkt u daarover mevrouw Van Bemmel? B: We zouden het een keertje proberen. Ik vond juist ook wel het persoonlijk contact met een kind heel leuk. Je raakt toch een beetje gehecht aan zo’n kind. Als we de aandacht moeten verdelen zou ik dat minder leuk vinden. Als de kinderen komen vind ik het niet erg om mijn eigen spulletjes even te laten liggen en met de kinderen aan de slag te gaan. Thema 2: contact met kinderen 4. Hoe vond u het contact met de kinderen? D: Ik vond het boven verwachting! Niet dat ik kinderen niet leuk vindt, maar ik had wel een soort terughoudende houding verwacht. Breien en ouderen het is nu niet iets waar iedereen om staat te springen lijkt mij, maar die kinderen trekken zich daar niets van aan. Die vinden het juist leuk om een keer een wat ouder iemand te zien heb ik gemerkt. K: De kinderen waren ook echt enthousiast. Ze wilden heel graag leren en ik vond ze ook beleefder dan ik had verwacht. Ze stelden zich eerst netjes voor en vroegen hoe ik mij voelde, dat vond ik keurig. W: Ik vond het contact met de kinderen erg leuk, mijn kind Leslie was echt een kletskous. Ik vond het heerlijk om lekker naar haar te luisteren. Als het dan steeds stiller werd dan merkte ik dat ze een beetje vastliep met breien of dat ze een foutje had gemaakt, dan schoot ik snel te hulp. Ze was dan zo blij als ze weer verder kon. Daar werd ik ook weer blij van. L: Het was erg gezellig. Ik heb veel gekletst over vroeger, mijn kind wilde van alles van mij weten, dat vond ik heel erg leuk. We hebben gepraat over wat ik vroeger op school deed en wat zij nu op school doet. Ik vond het erg leuk om te horen hoe het er nu aan toe gaat. Ik ken dat ook wel van mijn kleinkinderen natuurlijk. Maar dit is toch weer anders. 6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd? B: Ik vond ze vooral heel enthousiast. Ik had verwacht dat ze het breien wel leuk zouden vinden, maar ze vonden het echt heel erg leuk. Alle kinderen zijn al de vier de weken geweest en dat viel mij ook mee. Ik had wel gedacht dat er misschien een paar niet meer zouden komen. Misschien hadden ze die afspraak ook wel gemaakt met school, maar ik kreeg niet de indruk dat sommigen er geen zin meer in hadden. L: Ik had niet een specifiek beeld over kinderen. Ik vond de kinderen wel veel betrokken dan ik dacht. Ze stelden heel veel vragen en luisterden ook echt naar me. Dat vond ik wel erg leuk om te merken. Scriptie Milou van den Dool 117 D: Vooral het enthousiasme van de kinderen is mij bijgebleven. Ik heb ook echt ontzettend met de kinderen gelachen. Ze waren heel erg open en dat op een leuke manier. Ze waren niet eens heel brutaal, dat viel mij mee. W: ik vond mijn kind ook veel geduldiger dan ik had verwacht. Het viel mij mee dat zij zich zo goed kon richten op het leren van breien. Het ging zo nu en dan echt niet goed, maar ze zette gewoon door. Dit had ik in eerste instantie niet gedacht. Het algehele enthousiasme heb ik ook als zeer prettig ervaren, dat heeft mij weer energie gegeven voor de volgende keren! K:De kinderen hebben een goede indruk op mij achtergelaten. Ze waren natuurlijk hier en daar luidruchtig, maar niet op een vervelende manier. Ik vond ze zo nu en dan lekker bijdehand, maar niet brutaal. Ze hielden ook rekening met mijn tempo, dat vond ik ook wel erg fijn. 7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding? D: Nee ik heb geen contact meer gehad. Ze kwamen ook niet heel dicht in de buurt dus het is ook niet dat ze zomaar nog een keertje tegenkom denk ik. W: Ik heb ook geen contact gehad, maar dat had ik ook niet verwacht hoor. De kinderen vonden het erg leuk en wij ook, maar wat ik ook al merkte aan de verhalen van mijn kind, ze hebben zoveel verplichtingen. Soms zitten hun dagen van begin tot het eind helemaal vol. K: Daar sluit ik mij bij aan. Ik had inderdaad ook niet verwacht dat ik ze nog zou zien. Al zou ik het wel leuk vinden hoor! We zouden best een kleine reünie kunnen organiseren, over een aantal maanden. Dat zou best leuk zijn! L: Ik heb mijn kind ook niet meer gezien, maar dat is niet erg dat hebben we ook niet afgesproken. Ik vond het al hartstikke leuk dat ze is geweest! B: ik heb mijn kind ook niet meer gezien, ze heeft wel een kaartje gestuurd met een foto dat ze aan het breien is! Dat vond ik wel echt ontzettend lief. Thema 3: eenzaamheid 9. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding? W:Ik voelde mij goed. Als oudere val je steeds vaker terug in de rol van degene waarvoor gezorgd moet worden. Of je dit nu wilt of niet, die dingen gebeuren. Door deze activiteit kreeg ik weer het gevoel dat, hoe krakkemikkig ik soms ook ben, ik echt iets bij kan dragen. Ik heb een kind leren breien en zo heb op mijn eigen kleine wijze een bijdrage kunnen leveren. B: Het klopt inderdaad wat mevrouw Wetering zegt, soms vergeet je bijna dat jij zelf ook nog iets kunt betekenen voor de maatschappij. We worden soms ook zo afgetekend als mensen die alleen maar pensioen krijgen en verder niets meer bijdragen. Op deze manier hebben wij toch wel iets kunnen bijdragen en dat geeft mij wel een fijn gevoel. K: Het heeft ook wel invloed gehad om mijn zelfvertrouwen inderdaad. Het is fijn om te weten dat je ook nog nuttig bent en dat je er voor iemand kan zijn. De kinderen waren zo ontzettend dankbaar, dat voelt dan erg goed. L: Dat vind ik ook hoor dames! Daarbij vind ik het heel goed dat de jeugd van tegenwoordig weer leert breien. Het is een heel ouderwetse techniek en het zou zonde zijn als deze wordt vergeten. Ik vind het daarbij goed dat ze een keer iets anders doen dan spelletjes op hun Ipad. D: Ik sluit mij aan bij de dames. Het voelt goed om kinderen iets te leren. Breien is nu eenmaal iets wat ik goed kan en ik vind het leuk om deze kennis over te dragen. De kinderen vonden het ook ontzettend leuk en dat maakte het natuurlijk helemaal af. Scriptie Milou van den Dool 118 10. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van eenzaamheid? L: Dat geloof ik niet, maar het kan sowieso geen kwaad. Ik ga ook naar de breiclub omdat ik contact wil houden met de mensen om mij heen en niet alleen in mijn huis wil zitten de hele week. Door het contact met de kinderen kom je ook weer meer te weten over hun leefwereld. Zo kom je voor je gevoel zelf ook weer dichter bij deze leefwereld te staan. Zo’n activiteit draagt daar zeker aan bij. D: Dat is voor mij ook de voornaamste reden dat ik bijvoorbeeld naar de breiclub ga, in contact blijven met de wereld om mij heen. Door de komst van de kinderen merk je ook dat je weer meer over ze te weten komt. Daardoor begrijp je de kinderen ook weer beter en dat voelt wel fijn. K: Zo blijf je inderdaad een beetje in contact met de huidige samenleving. Ik denk overigens niet dat het invloed heeft op gevoelens van eenzaamheid, maar het kan sowieso geen kwaad om zo nu en dan iets anders te doen dan je gewend bent. W: Het is sowieso leuk om nieuwe contacten aan te knopen, als is het maar van korten duur het houd je wel een beetje jong en ik kan het weten want ik ga al een heleboel jaren mee! B: Daar kan ik mij alleen maar bij aansluiten!