Het effect van Intergenerationele verbinding op

advertisement
Media, Informatie en Communicatie
Het effect van Intergenerationele verbinding
op gevoelens van eenzaamheid
Binnen het project Samen Breien
Scriptie
Milou van den Dool
500616481
MN402
Eerste begeleider: Johanneke van Marle
Tweede begeleider: Margriet Flikweert
Nieuws en Media
16 december 2014
Scriptie Milou van den Dool
3
Voorwoord
Voor u ligt mijn scriptie, het resultaat van mijn afstudeeronderzoek. Dit is onderdeel van de
afsluiting van mijn studie Media, Informatie en Communicatie, afstudeerprofiel Nieuws en
Media aan de Hogeschool van Amsterdam. Het onderwerp van mijn scriptie is het effect van
intergenerationele verbinding op de gevoelens van eenzaamheid op de deelnemers van de
breiclubs van het project Samen Breien.
Als eerste wil ik graag mijn afstudeerbegeleider Johanneke van Marle bedanken. Ondanks de
moeilijke start is zij mij blijven begeleiden en heeft mij op veel momenten een duwtje in de
goede richting gegeven. Ook mijn tweede afstudeerbegeleider Margriet Flikweert heeft hier
een steentje aan bijgedragen, dit waardeer ik erg.
Verder wil ik mijn collega’s bij het Nationaal Ouderenfonds bedankt voor hun steun, duwtjes in
de rug en peptalks. Er was op het werk veel begrip voor het soms ietwat chaotische
rondrennen. Fijn dat ik dat heb kunnen doen!
Ook wil ik alle deelnemers van de breiclubs en de coördinatoren van de breiclubs bedanken.
Zonder hun hulp en enthousiasme had ik dit onderzoek niet kunnen voltooien. Ook wil ik de
docenten, leerlingen, begeleiders en vrijwilligers bedanken die een bijdrage hebben geleverd
aan de succesvolle intergenerationele interventies.
Mijn dank gaat daarnaast uit naar Kees Penninx, Christina Mercken, Eric Schoenmakers en
Theo van Tilburg. Met hun kennis en inzichten heb ik een groot deel van mijn onderzoek
kunnen onderbouwen. Ik waardeer hun enthousiasme en behulpzaamheid.
Als laatste wil ik mijn ouders, broer en vriend bedanken. Voor het doorlezen en de super goede
support als ik door de bomen even het bos niet meer zag. Fijn om te weten dat jullie altijd
achter mij staan. Bedankt daarvoor.
Ik heb mijn scriptie met veel plezier geschreven, nu wens ik u veel leesplezier!
Milou van den Dool
15 december 2014
Scriptie Milou van den Dool
4
Inhoud
1
1.1
1.2
1.3
1.4
Inleiding
Aanleiding onderzoek
Probleemstelling
Doelstelling
Opbouw rapport
8
8
8
9
9
2
2.1
2.2
2.3
Onderzoeksmethode
Soorten onderzoek
Dataverzamelingsmethode en operationalisatie
Deelvragen
10
10
12
13
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
Nationaal Ouderenfonds
Over het Nationaal Ouderenfonds
Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds?
Over het project Samen Breien
Wat is de doelstelling van het project Samen Breien?
Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd?
Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Breien?
Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers?
16
16
16
16
17
17
17
18
4
Intergenerationele verbinding
4.1 Wat is intergenerationele verbinding?
4.2 Welke generaties zijn er?
4.3 Welke verschillen zijn er tussen de generaties
4.4 Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding?
4.5 Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied?
(Best practices)
4.6 Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar?
4.7 Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij?
4.8 Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld?
4.9 Is er op dit moment een kloof tussen de generaties?
4.10 Hoe kun je deze kloof het beste dichten?
19
19
20
21
22
5
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
28
28
28
29
30
31
32
32
Eenzaamheid
Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+?
Wat is eenzaamheid?
Hoe wordt eenzaamheid gemeten?
Wat zijn de effecten van eenzaamheid?
Wat veroorzaakt eenzaamheid?
Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid?
Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van eenzaamheid?
23
24
25
25
26
27
Scriptie Milou van den Dool
6
6.1
5
Diepte-interviews
Eenzaamheidsinterventies
Interview 1: Drs. E.C. Schoenmakers
Interview 2: Prof.dr. T.G. van Tilburg
Conclusie eenzaamheidsinterventies
Intergenerationele verbinding
Interview 1: Kees Penninx
Interview 2: Christina Mercken
Conclusie intergenerationele verbinding
34
34
34
34
34
35
35
36
36
7.3
7.4
Enquête
Respons enquête
De nulmeting
7.2.1 Achtergrondkenmerken respondenten
7.2.2 Gevoelens eenzaamheid
7.2.3 Behoeften rondom intergenerationele verbinding
Eindmeting
Conclusie nul- en eindmeting
37
37
37
38
39
41
42
43
8
8.1
Focusgroep
Conclusie focusgroepen
45
45
9
Conclusie
47
10
Advies
49
11
Evaluatie
50
12
Beroepsproduct
52
13
Literatuurlijst
58
14
Bijlagen
61
6.2
6.3
6.4
7
7.1
7.2
Scriptie Milou van den Dool
6
Samenvatting
Achtergrond
Ruim een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich matig tot sterk eenzaam (RIVM,
2011). Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds, opdrachtgever
van deze scriptie, het sociaal netwerk van ouderen te vergroten en te versterken. De
achterliggende gedachte hierbij is het verminderen en voorkomen van eenzaamheid.
Het Nationaal Ouderenfonds wil zich binnen het project Samen Breien meer richten op
intergenerationele verbinding. Door de ouderen als breidocent te laten fungeren kunnen zij
jongeren leren breien en worden zij daarbij aangesproken op hun kennis, ervaring en talent.
Maar heeft deze interventie ook effect op de gevoelens van eenzaamheid? Met behulp van dit
onderzoek geef ik antwoord op deze vraag.
Doel
Inzicht krijgen in de effecten van intergenerationele verbinding op de gevoelens van
eenzaamheid bij de deelnemers van het project Samen Breien.
Methode
Het onderzoek is tot stand gekomen met behulp van desk- en fieldresearch. Als eerste is er
literatuuronderzoek gedaan om meer inzicht te krijgen in de begrippen eenzaamheid en
intergenerationele verbinding.
Met behulp van fieldresearch op kwantitatief en kwalitatief niveau wordt er nader ingegaan op
de vragen die onbeantwoord blijven naar aanleiding van de deskresearch. Er zijn diepteinterviews gehouden met professionals op het gebied van eenzaamheidsinterventies en
intergenerationele verbinding. Bij vier breiclubs heeft de intergenerationele interventie
plaatsgevonden en de behoeften en gevoelens van deze deelnemers zijn vastgesteld met
behulp van een enquête en focusgroep gesprekken.
Resultaten
 75% van de deelnemers van de breiclubs geeft aan zich niet eenzaam te voelen. De overige
25% geeft aan zich matig eenzaam te voelen
 Het overgrote deel van de deelnemers is weduwe
 Meer dan de helft van de respondenten heeft zelden tot nooit contact met jongeren
(kleinkinderen buiten beschouwing gelaten)
 82% van de respondenten geeft aan dat zij het overbrengen van breikennis aan een jongere
generatie zien als iets positiefs
 Bijna alle deelnemers van de focusgroepen zijn zeer tevreden over de intergenerationele
interventie en zouden graag opnieuw meedoen aan een soortgelijke interventie
 Alle deelnemers van de focusgroepen geven aan dat ze door middel van de interventie weer
een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Dit ervaren zij als zeer prettig.
 De interventie heeft nauwelijks invloed gehad op de gevoelens van eenzaamheid bij de
deelnemers van de breiclub. Dit valt te verklaren doordat de activiteit niet genoeg aansloot
op de behoeften van de deelnemers en doordat er minder eenzame mensen in de breiclub
zitten dan verwacht
Scriptie Milou van den Dool
7
English summary
Background
Almost a third (1,2 million) of the people who are over 65 years old feel moderately to very
lonely (RIVM,2011). The Dutch fund for the elderly (Nationaal Ouderenfonds) tries to expand
and strengthen the social network of elderly people with the project ‘Samen Breien’ (knitting
together). The underlying goal is to reduce and prevent loneliness with knitting clubs
throughout the country.
The ‘Nationaal Ouderenfonds’ wants to focus this project on intergenerational interaction. By
letting the participants function as knitting instructor they can teach younger people to knit
and thereby they get to share their knowledge, experience and talent. But does this
intervention have any effect on feelings of loneliness? Throughout this research paper I'll give
an answer to this question.
Purpose
Getting an insight on the effects of intergenerational interaction on the feelings of loneliness
regarding the participants of the project ‘Samen Breien’.
Method
To set up the research, desk- and field research was used. First literary research was conducted
to gain better insight into the subjects of loneliness and intergenerational interaction.
The field research is done on a qualitative and quantitative level. In-depth interviews where
held with professionals on the subjects of loneliness and intergenerational interaction.
Intergenerational intervention took place with four of the knitting clubs .The needs and
feelings of the participants have been determined by way of survey and focus group
conversations.
Results
 75% of the participants of the knitting club say they don’t feel lonely. The other 25% says
they have moderate feelings of loneliness
 The major part of the respondents is widow
 More than half of the participants seldom to never interact with children (grandchildren
disregarded)
 82% of the respondents experience the sharing of knitting expertise with a younger
generation as positive
 Almost every participant of the focus group is very satisfied with the intergenerational
intervention and would like to join a similar intervention again
 All the participants of the focus group had the feeling that throughout the intergenerational
intervention they could contribute to society in a positive way
 The intervention had little effect on the feelings of loneliness with the knitting club
participants. An explanation for this is that the intervention didn’t fit the needs of the
participants and there were less lonely participants then expected
Scriptie Milou van den Dool
1
Inleiding
1.1
Aanleiding onderzoek
8
Sinds februari ben ik werkzaam als projectcoördinator bij het Nationaal Ouderenfonds. Ik
coördineer het project Samen Breien. Dit doorlopende project is ontwikkeld om eenzaamheid
bij ouderen te bestrijden en het sociaal netwerk van ouderen te versterken.
Bijna een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich namelijk matig tot sterk eenzaam en
dit aantal neemt toe naarmate mensen ouder worden. De helft van de 85-plussers (met name
vrouwen), ervaart een gevoel van eenzaamheid. Door het overlijden van mensen uit de
omgeving en het wegvallen van activiteiten, neemt de omvang van het sociale netwerk van
oudere mensen af. Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011).
Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds dit afnemende sociale
netwerk te versterken. Het fonds wil met het project oudere deelnemers van de breiclub
verbinden met een jongere generatie zodat ook zij kennismaken met dit ambacht.
Het verbinden van deze doelgroepen draagt daarmee bij aan het bestrijden én voorkomen van
sociaal isolement en spreekt ouderen aan op hun kennis, ervaring en talent (Nationaal
Ouderenfonds, 2014).
Het project loopt nu ruim één jaar. Op dit moment zijn er, verspreidt door Nederland, ruim
vijftig breiclubs. Gemiddeld zijn er vijftien deelnemers die één keer per week samen komen om
te breien of haken. Nagenoeg alle deelnemers zijn 65+. Door de deelnemers van de breiclub
jongeren te laten leren breien worden zij niet alleen aangesproken op hun kennis, ervaring en
talent. Volgens Zenner (2013) wakkert dit ook het zelfvertrouwen van ouderen aan. De ouderen
krijgen nieuwe rollen door deze contacten. Hierdoor zijn ze niet langer zorgbehoevend, maar
mensen met een levensverhaal, die jongeren nog iets nieuws kunnen leren. Het ophalen van
herinneringen stimuleert daarnaast het langetermijngeheugen van de ouderen. Er valt dus een
hoop te winnen bij het verbinden van jong en oud.
Helaas is er op dit moment bij de breiclubs nog weinig sprake van de verbinding tussen jong en
oud. Het Nationaal Ouderfonds wil hier verandering in brengen, maar vraagt zich af in hoeverre
dit daadwerkelijk invloed heeft op de vermindering van eenzaamheid. Draagt het verbinden
van generaties (ook wel intergenerationele verbinding genoemd) daadwerkelijk bij aan de
vermindering van eenzaamheid bij deelnemers van de breiclub?
Mij is vanuit het Nationaal Ouderenfonds gevraagd om deze vraag te beantwoorden naar
aanleiding van een onderzoek.
1.2
Probleemstelling
Wat is het effect van intergenerationele verbinding tussen jong (basisschoolleerlingen) en oud
(65+), binnen het project samen breien, op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen?
Scriptie Milou van den Dool
1.3
9
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek is inzicht krijgen in het effect dat intergenerationele
verbinding heeft op het gevoel van eenzaamheid bij de oudere (65+) deelnemers van de
breiclubs van Samen Breien, om daarmee een reportage te kunnen maken over het effect van
deze verbinding op het gevoel van eenzaamheid.
1.4
Opbouw rapport
Het rapport is in te delen in twee gedeelten. In het eerste gedeelte wordt ingegaan op de
deskresearch en achtergrondinformatie. Zo geef ik achtergrondinformatie over de
opdrachtgever van dit onderzoek. Verder wordt er antwoord gegeven op de deelvragen met
theoretisch kader.
In het tweede gedeelte komt de kwalitatieve en kwantitatieve deskresearch aan bod. Als eerste
vindt u daar de uitwerking van mijn interviews met professionals. Het daaropvolgende
hoofdstuk wordt geweid aan de uitkomst van de enquêtes die ik heb voorgelegd aan de
deelnemers van de intergenerationele interventie. Daarna komt de uitwerking van de
focusgroep aan bod.
De uiteindelijke conclusie van mijn onderzoek wordt in een apart hoofdstuk nader uitgewerkt.
Met daarop volgend, het advies en mijn evaluatie van het gehele onderzoek.
In het laatste hoofdstuk vindt u mijn beroepsproduct.
Scriptie Milou van den Dool
2
10
Onderzoeksmethode
Eenzaamheid is een zeer omvangrijk en veelbesproken begrip. Er is dan ook veel tijd besteed
aan de deskresearch. Door zoveel mogelijk kennis te vergaren over eenzaamheid en daarnaast
intergenerationele verbinding, had ik een goede basis om verder te gaan met de fieldresearch.
Voor de fieldresearch heb ik gebruik gemaakt van de methoden, diepte-interview, enquête en
focusgroep. Verder vindt u in deze paragraaf een korte uitwerking van de intergenerationele
interventie, hoewel dit geen onderzoeksmethode is, heb ik hem toch bij dit hoofdstuk gevoegd
omdat deze interventie de basis van mijn fieldresearch vormt. De uitwerking hiervan vindt u in
de onderstaande paragrafen.
2.1
Soorten onderzoek
In deze paragraaf leg ik beknopt uit welke methoden ik gebruikt heb en waarom ik heb gekozen
voor deze methoden.
Deskresearch
Door uitgebreid deskresearch te doen heb ik een goede basis gelegd voor mijn verdere
onderzoek. Ik heb mij voornamelijk gefocust op de onderwerpen eenzaamheid en
intergenerationele verbinding. Over beiden onderwerpen is veel literatuur geschreven en
vooral ook naar eenzaamheid is veel onderzoek gedaan. Door middel van mijn deskresearch
heb ik een duidelijk beeld gekregen van wat er op dit moment rondom deze onderwerpen
bekend is en wat er nog niet bekend is. Ik heb mij met mijn fieldresearch vooral gefocust op de
onderwerpen waar ik naar aanleiding van mijn deskresearch nog vraagtekens bij had. De
deskresearch is een goede basis geweest voor mijn verdere onderzoek en heeft mijn focus op
de goede plaats gelegd.
Diepte-interviews
Deze vorm van kwalitatief onderzoek heb ik gebruikt om een nog duidelijker beeld te krijgen
over de onderwerpen eenzaamheid en intergenerationele verbinding. Ik heb drie hoogleraren
en een professional op het gebied van intergenerationele verbinding geïnterviewd. Daarbij heb
ik mij voornamelijk gefocust op de vragen die naar aanleiding van de deskresearch
onbeantwoord bleven.
Als eerste heb ik Eric Schoenmakers geïnterviewd. Hij heeft erg veel onderzoek gegaan naar het
effect van eenzaamheidsinterventies. Daarna heb ik Theo van Tilburg geïnterviewd, ook hij
heeft veel onderzoek gegaan naar interventies en weet daarnaast veel te vertellen over het
begrip eenzaamheid in het algemeen.
Om meer te weten te komen over intergenerationele verbinding heb ik Kees Penninx
geïnterviewd. Hij doet onderzoek naar intergenerationele verbinding en heeft veel kennis over
de effecten hiervan op de cohesie in de samenleving. Als laatste heb Christina Mercken
geïnterviewd, de grondlegger van het zeer succesvolle project Samen Online. Zij weet
ontzettend veel van de uitvoering van een intergenerationeel project.
Scriptie Milou van den Dool
11
Intergenerationele interventie
De intergenerationele interventie heeft bij vier vooraf geselecteerde clubs plaatsgevonden. Dit
waren de clubs uit: Vught, Berlicum, De Bilt en Utrecht. Iedere club heeft gemiddeld vijftien
deelnemers. Bij iedere club zijn kinderen van de BSO of basisschool uit de buurt vier weken,
één keer in de week, achter elkaar langs geweest. Deze kinderen waren tussen de zeven en
twaalf jaar. De kinderen kwamen langs op de dag en het tijdstip wanneer de club altijd al bij
elkaar komt. Zij bleven bij alle clubs twee uur. Er is voor gezorgd dat er evenveel kinderen waren
als deelnemers. Bij de interventie waren gemiddeld twee à drie vrijwilligers aanwezig. Iedere
oudere had dan ook één kind onder zich die zij ging leren breien. De jongere en oudere die in
de eerste interventie aan elkaar gekoppeld waren, bleven dat de komende drie weken ook.
In eerste instantie was het de bedoeling om middelbare scholieren uit te nodigen bij de
interventie, helaas heb ik van dit idee moeten afwijken. De verklaring hiervoor vindt u terug in
mijn evaluatie in hoofdstuk 11.
Schriftelijke enquête
Voor de intergenerationele interventie, heb ik bij de vier breiclubs waar deze ging plaatsvinden
een schriftelijke enquête uitgedeeld (zie bijlage VI), dit was de nulmeting. Deze nulmeting was
nodig om een goed beeld te krijgen van de gevoelens van eenzaamheid die speelden bij de
deelnemers van de breiclubs, voor de intergenerationele verbinding.
Met een enquête kun je zorgen voor goed meetbare uitkomsten. Om deze uitkomsten zo
betrouwbaar mogelijk te maken heb ik hem voor een groot deel gebaseerd op betrouwbare
onderzoeksenquêtes rondom eenzaamheid en generaties. Zo zijn de vragen rondom
eenzaamheid die in de enquête naar voren komen voor een groot deel gebaseerd op de
eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld & Van Tilburg (2008). Dit meetinstrument is
ontwikkeld en gevalideerd voor (bevolkings)onderzoek. Deze vragenlijst geeft daarbij, volgens
de onderzoekers, een goede indicatie in hoeverre individuele ondervraagden zich eenzaam
voelen. Deze schaal heeft dan ook als basis gediend voor mijn enquête. Daarnaast heb ik ook
nog een aantal vragen opgenomen die ingaan op de behoeften die er bij de ouderen spelen
rondom intergenerationele verbinding. Voor deze vragen en voor de verdere lay-out van de
enquête heb ik de enquête van Huver & Biervliet (2010) als naslagwerk gebruikt.
Verder heb ik gebruik gemaakt van deze vorm van kwantitatief onderzoek omdat je in een
relatief korte tijd veel te weten kunt komen over je respondenten. Daarnaast heb ik de enquête
schriftelijk uitgezet omdat ik te maken heb met een oudere doelgroep die vaak niet erg actief
zijn op de computer. Ik ben persoonlijk bij de clubs langsgegaan om uitleg te geven over de
enquête en omdat veel deelnemers erg betrokken zijn bij het project verwachte ik een hoge
respons.
Nadat de vier intergenerationele interventies hadden plaatsgevonden heb ik nog een
eindmeting gedaan met behulp van een verkorte enquête, dit was de eindmeting (zie bijlage
VII). Deze verkorte versie richtte zich alleen op de gevoelens van eenzaamheid. Deze
eindmeting is gedaan om te kunnen zien of er een verschil was tussen de gevoelens van
eenzaamheid voor de intergenerationele verbinding en de gevoelens van eenzaamheid na de
intergenerationele verbinding.
Scriptie Milou van den Dool
12
Focusgroep
De laatste methode waar ik voor mijn onderzoek gebruik van heb gemaakt is de focusgroep.
Nadat de vier intergenerationele interventies bij de clubs hadden plaatsgevonden, zijn vijf
deelnemers van de vier deelnemende breiclubs geselecteerd om mee te doen aan de
focusgroep. Deze focusgroep is alleen gehouden met de ouderen, niet met de
basisschoolleerlingen die hebben meegedaan aan de interventie. Het doel van deze focusgroep
was om te achterhalen wat voor invloed de intergenerationele verbinding heeft gehad op het
gevoel van eenzaamheid bij de deelnemers van de breiclub.
De focusgroep heeft zich gericht op de uitkomsten van de interventie. Zijn de gevoelens van
eenzaamheid afgenomen, zo ja, waarom? Zijn er nog andere effecten naar aanleiding van de
intergenerationele verbinding? Et cetera. De volledige topiclijst vindt u in bijlage VIII. Verder
zijn opvallende gebeurtenissen die naar voren komen naar aanleiding van de ontmoeting of
opvallende uitkomsten van de enquête hier nader ondervraagd. Ook zijn er vragen gesteld die
een bijdrage kunnen leveren aan het beroepsproduct.
Met behulp van de focusgroep ben ik op zoek gegaan naar de zin en/of onzin van
intergenerationele verbinding. Daarnaast heb ik de achterliggende gedachten van de ouderen
hiermee geprobeerd te achterhalen.
Achtergrondartikel
Voor mijn beroepsproduct heb ik mij voornamelijk gefocust op de uiteindelijke
intergenerationele verbinding die heeft plaatsgevonden bij de breiclubs. Ik heb mij daarbij
gericht op een oudere en een jongere die duidelijk meteen een klik hadden en ik heb ze kort
gevolgd. Verder heb ik voor mijn beroepsproduct informatie gebruikt die naar voren kwam naar
aanleiding van de diepte-interviews en de focusgroep.
2.2
Dataverzamelingsmethode en operationalisatie
In deze paragraaf wordt kort uiteengezet op welke manieren ik data heb verzameld voor mijn
onderzoek.
Deskresearch
Voor het startpunt van mijn onderzoek heb ik veel gebruik gemaakt van het internet en dan
met name Google Scholar. Via deze website heb ik veel interessante en relevante literatuur
gevonden. Tegenwoordig zijn veel artikelen, publicaties, rapporten en soms zelfs hele boeken
op het internet te vinden. Ik heb dan ook voor veel informatie deze bron gebruikt. Verder heb ik
gewerkt met databases via de Hva mediatheek. Ook heb ik een aantal boeken gelezen die zich
richten op een specifiek onderwerp.
Diepte-interviews
Ik heb er voor gekozen om tijdens de interviews gebruik te maken van opnameapparatuur. Dit
zodat ik mijn volledige focus op het interview kon houden, zonder steeds afgeleid te worden
door het maken van aantekeningen. Verder heb ik tijdens mijn interview wel pen en papier bij
de hand gehouden om belangrijke onderwerpen te onderstrepen. Van de geluidsopnames heb
ik transcripties gemaakt (zie bijlage II, III, IV, V), de opnames van de interviews kunt u
terugvinden op de bijgevoegde USB stick. Voor ieder interview was er een duidelijke topiclijst,
maar hier kon tijdens de interviews wel van worden afgeweken.
Scriptie Milou van den Dool
13
Schriftelijke enquête
De enquête is schriftelijk uitgevoerd omdat de respondenten allen 65+ waren. De enquête was
anoniem en tijdens het uitdelen van de enquête aan de respondenten is er duidelijk uitleg
gegeven over het invullen ervan. De respondenten hadden twee weken de tijd om de enquête
in te leveren en de enquête werden na deze weken weer opgehaald om te worden verwerkt.
Het verwerken van de enquêtes heb ik met Excel gedaan. Hier heb ik voor gekozen omdat het
niet enorm veel enquêtes waren. Daarnaast heb ik het uitdelen van de enquêtes gefaseerd,
hierdoor ontving ik de uitkomsten in fasen terug. Dit maakte het invoeren in Excel behapbaar
en goed te doen. Daarbij heb ik bijgehouden hoeveel enquêtes ik heb uitgedeeld en hoeveel ik
er uiteindelijk terug heb ontvangen, zo heb ik gemakkelijk kunnen meten hoe hoog de respons
was.
Focusgroep
De vier focusgroepen vonden een week na de intergenerationele verbinding plaats. Ik heb per
breiclub vijf deelnemers bij het Nationaal Ouderenfonds op kantoor uitgenodigd. Voor de
focusgroep was er een standaard topiclijst (zie bijlage VIII). Deze lijst is bij elke focusgroep op
precies dezelfde manier afgewerkt.
De topiclijst was daarnaast ook opgedeeld in verschillende thema’s. Dit is zo gedaan om de
uitkomsten zo meetbaar mogelijk te maken. Het is hierdoor bijvoorbeeld extra gemakkelijk om
de uitkomsten van een bepaald thema te achterhalen.
Bij de focusgroep heb ik geen gebruik gemaakt van opnameapparatuur. Dit voornamelijk omdat
veel deelnemers hier moeite mee hadden. Omdat de gesprekken vrij kalm verliepen was het
goed te doen om direct mee te typen, de transcripties van deze focusgroepen vindt u terug in
bijlagen: IX, X, XI en XII.
Achtergrondartikel
Voor het achtergrondartikel heb ik voornamelijk de intergenerationele verbinding bij de
verschillende breiclubs goed geobserveerd. Naar aanleiding hiervan heb ik een jongere en een
oudere geselecteerd die duidelijk een goede klik hadden. Hier heb ik tijdens de ontmoeting
foto’s van gemaakt en ik heb ze tijdens de ontmoeting een aantal vragen gesteld. Daarbij heb ik
ook de uitkomsten van een diepte-interview gebruikt voor mijn achtergrondartikel.
2.3
Deelvragen
Een overzicht van alle deelvragen waar met behulp van dit onderzoek antwoord op wordt
gegeven is te vinden in het plan van aanpak, deze is te vinden in bijlage I. Verder vindt u
onderstaand een uitgebreid overzicht waarin u kunt zien welke methode(n) gebruikt zijn om
deze deelvragen en daarbij behorende onderzoeksvragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Deelvraag
Onderzoeksvraag
Methode
1. Wat houdt het project
Wat is de missie en doelstelling van het
Deskresearch
Samen Breien in?
Nationaal Ouderenfonds? (de
opdrachtgever)
Scriptie Milou van den Dool
14
Wat zijn de doelstellingen van het project
Deskresearch
Samen Breien?
Wanneer is het project Samen Breien
Deskresearch
volgens het Nationaal Ouderenfonds
geslaagd?
Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten
Deskresearch
bij het project Samen Breien?
Wat zijn de kenmerken van deze
Desk en
deelnemers?
fieldresearch
(enquête)
2. Wat houdt
Wat is intergenerationele verbinding?
Deskresearch
Welke generaties zijn er op dit moment?
Deskresearch
Welke verschillen zijn er tussen de
Deskresearch
intergenerationele
verbinding in?
generaties?
Wat is de meerwaarde van
Deskresearch
intergenerationele verbinding?
Welke intergenerationele projecten zijn er
Deskresearch
op dit moment op internationaal gebied?
(Best practices)
Welk beeld hebben beiden doelgroepen
Deskresearch en
op dit moment van elkaar?
diepte-interview
Welk beeld over ouderen heerst er nu in
Deskresearch en
de maatschappij?
diepte-interview
Hoe kan er bijgedragen worden aan een
Deskresearch en
ander beeld?
diepte-interview
Is er op dit moment een kloof tussen de
Deskresearch en
generaties?
diepte-interview
Hoe kun je deze kloof dichten?
Deskresearch en
diepte-interview
3. Wat is eenzaamheid?
Wat is eenzaamheid?
Deskresearch
Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de
Deskresearch
doelgroep 65+?
Hoe wordt eenzaamheid gemeten?
Deskresearch
Scriptie Milou van den Dool
15
Wat zijn de effecten van eenzaamheid?
Deskresearch
Wat kan bijdragen aan het verminderen
Deskresearch
van het gevoel eenzaamheid?
Ervaren de deelnemers van het project
Enquête (nulmeting
Samen Breien gevoelens van
en eindmeting)
eenzaamheid?
4. Welke behoefte spelen er
Hebben ouderen behoefte om gekoppeld
Enquête
bij de doelgroep
te worden aan jongeren?
(nulmeting)
(deelnemers breiclubs)?
Focusgroep (na
verbinding)
Wat verwacht de doelgroep van de
Enquête
verbinding?
(nulmeting)
Aan welke leeftijdsgroep jongeren zou de
Enquête
doelgroep gekoppeld willen worden?
(nulmeting)
Ziet de doelgroep het verbinden met
Enquête
jongeren als iets positiefs?
(nulmeting)
Focusgroep (na
verbinding)
Ervaren de ouderen het overdragen van
Enquête
hun breikennis aan een jongere generatie
(nulmeting)
als iets positiefs?
Focusgroep (na
verbinding)
Welke wensen spelen er bij de doelgroep
Enquête
rondom intergenerationele verbinding?
(nulmeting)
Focusgroep (na
verbinding)
5. Heeft de
Zijn er verschillen in het gevoel van
Focusgroep (na
intergenerationele
eenzaamheid van voor de
verbinding)
verbinding binnen het
intergenerationele verbinding en erna?
project samen breien effect
op de vermindering van het
gevoel van eenzaamheid?
Wat zijn de resultaten van de
Focusgroep
intergenerationele verbinding?
(na verbinding)
Zijn er na de intergenerationele verbinding
Focusgroep
blijvende contacten ontstaan?
(na verbinding)
Scriptie Milou van den Dool
3
16
Nationaal Ouderenfonds
Het Nationaal Ouderenfonds is opdrachtgever van dit onderzoek. In dit hoofdstuk leest u over
de missie en doelstellingen van het fonds en de daaruit voortkomende doelstellingen van het
project Samen Breien.
3.1
Over het Nationaal Ouderenfonds
Het Nationaal Ouderenfonds is het enige goede doel dat zich uitsluitend inzet voor eenzame en
kwetsbare ouderen. Het fonds doet dit met behulp van verschillende projecten en diensten
speciaal voor ouderen. Zo heeft het fonds bijvoorbeeld een BoodschappenPlusBus waarmee
ouderen thuis worden opgehaald om gezamenlijk boodschappen te doen of naar een uitje te
gaan. Verder is er een OuderenOmbudsman, waar ouderen met hun vragen en problemen
terecht kunnen. Daarnaast zijn er nog veel anderen projecten zoals bijvoorbeeld het project
Samen Breien.
3.2
Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds?
Het fonds probeert ouderen weer te betrekken bij de maatschappij, waardoor dagelijkse dingen
als boodschappen doen of meedoen aan een uitje ook voor hen weer toegankelijk wordt. De
missie van het Ouderenfonds (2014) is: “Het helpen van ouderen in Nederland voor wie
onvoldoende zorg en aandacht is vanuit de maatschappij en daarmee de kwaliteit van leven
van deze groep bevorderen.”
Daarbij richt het Ouderenfonds zich met hun projecten en activiteiten op een aantal
kerngebieden. Dit zijn:
 Bestrijden eenzaamheid
 Bestrijden armoede
 Vergroten van veiligheid
 Bevorderen van goede zorg
 Bevorderen van een gezonde oude dag
Het belangrijkste aandachtsgebied voor het Nationaal Ouderenfonds is op dit moment het
tegengaan van eenzaamheid. De groep van ruim 1 miljoen eenzame ouderen is namelijk
ontzettend groot. Daarnaast neemt met de toenemende vergrijzing de eenzaamheid onder
ouderen steeds meer toe. Op dit moment ligt de focus dan ook op het ontwikkelen en
continueren van projecten en diensten ter bestrijding van eenzaamheid en het bevorderen van
zelfredzaamheid (Nationaal Ouderenfonds, 2014).
3.3
Over het project Samen Breien
Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds het sociaal netwerk van
ouderen te versterken met behulp van breiclubs. Door heel Nederland worden breiclubs
opgestart waar ouderen gezellig samen kunnen breien of haken. De breiclubs zijn gratis en
hebben een laagdrempelige opzet waardoor het voor iedereen aantrekkelijk is om aan te
sluiten.
Scriptie Milou van den Dool
17
Op dit moment zijn er vijftig breiclubs waar ouderen (65+) vaak iedere week samen komen om
samen te breien of haken. Ook jongeren zijn van harte welkom op de breiclub, maar deze zijn
vaak nog weinig aanwezig.
3.4
Wat is de doelstelling van het project Samen Breien?
Breien is een ambacht en de jongere generaties groeien niet meer op met deze
handwerktechnieken. De oudere generaties beschikken niet alleen over de kennis en
vaardigheid, maar vinden het ook leuk om dit regelmatig te doen.
In het project is het gezamenlijk breien het middel om eenzaamheid te voorkomen en te
bestrijden. Het doel van het project is om zoveel mogelijk oudere breiers uit hun sociaal
isolement te halen, dit wil het Nationaal ouderenfonds bereiken door;
 ouderen met elkaar in contact te brengen.
 ouderen te verbinden met ontwerpers en vrijwilligers.
 ouderen te koppelen aan (jongere) mensen die niet kunnen breien, maar dit wel willen. De
oudere breideskundige fungeert hierbij als breimentor.
Op dit moment zijn de bovengenoemde twee punten al goed binnen het project
geïmplementeerd, maar het derde punt blijft nog een beetje achter. Het Ouderenfonds wil dan
ook in 2015 veel meer inspelen op het verbinden van jong en oud binnen het project Samen
Breien (Nationaal Ouderenfonds, 2014).
3.5
Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal
Ouderenfonds geslaagd?
In het Projectplan Samen Breien (2014) komt duidelijk naar voren dat het opstarten van zoveel
mogelijk breiclubs het voornaamste doel is. Daarbij is het wel van belang dat met behulp van
deze breiclubs zoveel mogelijk ouderen bereikt worden en dat zij ook graag actief meedoen aan
de breiclub. Hoe meer eenzame ouderen bereikt worden, hoe groter de kans is dat wij een
bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van hun eenzaamheid. De vermindering van
eenzaamheid is daarentegen nog wel een punt waar het Ouderenfonds meer in wil bereiken.
Daarom wil het fonds graag weten of een intergenerationele interventie bijdraagt aan de
vermindering van eenzaamheid bij ouderen.
3.6
Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen
Breien?
Op dit moment zijn er ruim vijftig breiclubs. Hier komen iedere week gemiddeld vijftien
deelnemers samen. Dit zijn in totaal 750 deelnemers. Dit aantal fluctueert, door overlijden,
nieuwe deelnemers of uitval (Nationaal Ouderenfonds, 2014).
Scriptie Milou van den Dool
3.7
18
Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers?
Het overgrote deel (ruim 95%) van de deelnemers zijn jongere ouderen (65+) en oudere
ouderen (75+). Verder zijn er een aantal veertigers en dertigers op onze clubs aanwezig. De
ouder ouderen zijn vaak weduwe en wonen alleen.
Veel specifiekere informatie heeft het Nationaal Ouderenfonds niet over de deelnemers van de
breiclubs. Dit komt doordat de deelnemers van de breiclubs niet verplicht zijn hun persoonlijke
gegevens af te geven aan het Ouderenfonds om deel te nemen aan de club. Het Nationaal
Ouderenfonds wil dan ook door middel van de enquête een beter beeld krijgen over de
mensen die zij bereiken met hun breiclub.
Scriptie Milou van den Dool
4
19
Intergenerationele verbinding
In dit hoofdstuk ga ik nader in op het begrip intergenerationele verbinding. De afgelopen jaren
zijn er veel projecten geweest met dit thema en is er veel over geschreven. Het was en is nog
steeds een zeer populair onderwerp in het maatschappelijk middenveld. In dit hoofdstuk
probeer ik dit zeer brede begrip zo nauwkeurig mogelijk uiteen te zetten.
4.1
Wat is intergenerationele verbinding?
Uit Europees onderzoek van Walker (1993) blijkt duidelijk dat contact tussen ouderen en
jongeren in de huidige samenleving niet meer zo vanzelfsprekend is. In dit onderzoek werd
bijvoorbeeld vastgesteld dat ruim 62% van de jongeren (met inbegrip van de eigen
kleinkinderen) weinig tot geen contact heeft met ouderen. Dit is duidelijk te zien in
onderstaande tabel. Nederland is overigens niet het enige land waar dit zo is. Zoals te zien is in
de tabel is dit ook in andere landen het geval.
Tabel 1: Contact with young people
Bron: Walker (1993)
Dit is volgens Penninx (2006) erg zonde omdat de wederzijdse beeldvorming tussen jong en
oud vaak het resultaat is van vooroordelen, vage geruchten en de angst voor het onbekende.
Het resultaat is dat de leeftijdsgroepen naast elkaar leven in plaats van met elkaar. Zo blijven
stereotypebeelden over ‘de jongeren’ en ‘ouderen’ intact. Er valt dan ook veel te winnen bij
intergenerationele verbinding.
Een intergenerationeel project is een erg breed begrip, er zijn dan ook veel beschrijvingen van
dit onderwerp. Ik zet dan ook drie verschillende begripsomschrijvingen op een rijtje om een
duidelijk beeld te krijgen van dit brede begrip.
Penninx (2003) omschrijft intergenerationeel werken als “het ontplooien van activiteiten
waarin burgers van verschillende generaties met elkaar in contact komen om elkaar te helpen,
voor elkaar te zorgen, gezamenlijke belangen te realiseren of de dialoog aan te gaan over
onderlinge conflicten.” Duidelijk is dat Penninx vindt dat intergenerationele verbinding een
breed begrip is. Er is bijvoorbeeld ook al sprake van intergenerationele verbinding als burgers
van verschillende generaties een dialoog aangaan.
Merken (z.j.) richt zich voornamelijk op projecten die gericht zijn op intergenerationele
verbinding. Zij omschrijft deze activiteiten als “doelbewust georganiseerde activiteiten die
contacten tussen niet-verwante ouderen en jongeren tot stand brengen.” De projecten vinden
een langere tijd plaats en brengen voordelen met zich mee voor beiden doelgroepen.
Scriptie Milou van den Dool
20
Verder wordt een intergenerationeel project gekenmerkt door het gebruik van het sociaal
kapitaal van de deelnemers. Daarnaast zijn zij gebaseerd op de gedachte dat vanwege de
verschillen tussen de generaties een wederzijds belonende interactie kan ontstaan.
De Beth Johnson Foundation (maart 2011) geeft nog een aanvulling op dit begrip. Zo
omschrijven zij intergenerationele verbinding als:
Intergenerational practice aims to bring people together purposeful mutually beneficial
activities which promote greater understanding and respect between generations and
contributes to building more cohesive communities. Intergenerational practice is inclusive,
building on the positive resource that the young and old have to offer each other and those
around them. (p. 4)
Hieruit kan ik dan ook concluderen dat het niet veel uitmaakt wat het intergenerationele
project precies inhoudt als het maar een positieve uitwerking heeft voor beide partijen. Verder
is het belangrijk dat het tot gevolg heeft dat beide doelgroepen hierdoor meer begrip en
respect voor elkaar krijgen.
Verder geeft Penninx (2006) aan dat de kracht van een intergenerationeel project vaak ligt in
het persoonlijk en kleinschalig karakter. Het gaat hierbij om concrete, individuele ontmoetingen
die moeten leiden tot het doorbreken van abstracte, stereotype beelden over leeftijdsgroepen.
Door dit intergenerationele contact worden leeftijdsgerelateerde classificaties minder
dominant. Andere identiteitskenmerken zoals karakter, persoonlijke kennis, levenservaring en
culturele achtergrond krijgen een even grote, en na verloop van tijd, zelfs een grotere rol.
Het is daarbij van belang om in te zien dat de verschillen die er zijn tussen jong en oud,
intergenerationele projecten juist zo succesvol maken. Dit maakt namelijk de interactie tussen
jong en oud interessant en leerzaam (Penninx, 2006).
4.2
Welke generaties zijn er?
Volgens Penninx (2006) ontstaan generaties doordat geboortecohorten getekend worden door
verschillende historische omstandigheden. In de periode van 15 tot 25 jaar eigenen mensen
zich de normen en waarden van die tijd toe. Deze normen en waarden blijven van invloed op
de keuzes en ervaringen die mensen maken in hun latere leven. Los van deze subjectieve
kenmerken hebben generaties ook objectieve kenmerken.
Zoals het gemiddelde opleidingsniveau of het tijdstip wanneer ze de arbeidsmarkt betreden.
In het boek De generatiecrisis (2010) wordt een generatie als volgt omschreven:
Een generatie omvat een serie van ongeveer vijftien jaargangen van alle nieuwgeborenen in
een samenleving, die in de eerste vijftien jaar van hun leven een gedeeld en door de tijd(geest)
bepaald karakter ontwikkelen en die dat collectieve kader laten doorklinken in de manier
waarop zij hun verdere leven vormgeven. (p. 12)
Scriptie Milou van den Dool
21
Wat uit deze twee begripsomschrijvingen duidelijk wordt is dat een generatie een bepaald
soort tijdgeest tot zich neemt, waardoor er een referentiekader ontstaat dat kenmerkend is
voor die specifieke generatie. Waar iets meer onduidelijkheid over is, is wanneer mensen zich
deze normen, waarden en tijdgeest toe-eigenen. Voor dit onderzoek ga ik ervan uit dat dit
gebeurt in de leeftijd van 0 tot 25 jaar.
Wat betreft de omschrijving van de verschillende soorten generaties komen beiden bronnen
bijna volledig overeen. Penninx (2006) omschrijft vier verschillende generaties:
 De stille generatie (1930-1940): deze generatie groeit op in een periode van wederopbouw.
Gevolgd door een periode van economische hoogconjunctuur in de tweede helft van de
jaren vijftig. Veel mensen betreden vrij snel de arbeidsmarkt en benadrukken de waarden
hard werken, zuinigheid en trouw aan orde en gezag.
 De protestgeneratie (1940-1955): deze generatie heeft de grootste omvang van alle
generaties. Opgegroeid in een periode van welvaart. Ontzuiling en secularisering leiden tot
een radicaal ander waardepatroon. De eerste generatie die deelneemt aan het hoger
onderwijs. De protestgeneratie benadrukt waarden als zelfontplooiing, democratisering,
gelijkheid van macht en inkomen, individuele vrijheid en politiek engagement.
 De verloren generatie (1955-1970): de periode waarin de verloren generatie is opgegroeid
valt samen met de economische crisis in de jaren zeventig en de massale werkloosheid in de
eerste helft van de jaren tachtig. Deze generatie heeft dezelfde oriëntaties als de
protestgeneratie. Zelfontplooiing en individuele vrijheid staan voorop. Wel heeft deze
generatie minder overtrokken verwachtingen, hecht ze minder belang aan politiek protest
en heeft ze een nuchtere kijk op de samenleving.
 De pragmatische generatie (geboren na 1970): opgegroeid in een periode van economisch
herstel en groei. De kleine omvang van deze generatie zorgt ervoor dat ze elkaar minder in
de weg zitten in de strijd om goede banen en inkomens. De waardeoriëntaties van deze
generatie wijzen in de richting van een overwegend zakelijke en hardwerkende categorie
individuen.
In De generatiecrisis (2010) wordt vervolgens de meest recente generatie beschreven:
 De generatie Einstein (1985-2000): van deze generatie is het beeld van hun eerste vijftien
jaar: de wereld is een speeltuin. Fouten bestaan niet, de wereld is van jou, je wordt altijd
gesteund. Een generatie vol zelfvertrouwen, op zoek naar waar het nu echt om gaat.
Van Dijk (2010) sluit daarna af met het gegeven dat generaties gevormd worden onder invloed
van hun tijd. Verder heeft de generatie waartoe iemand behoort veel invloed op het verdere
leven van hun ‘leden’.
4.3
Welke verschillen zijn er tussen de generaties
Zoals in bovenstaande paragraaf is te zien heeft elke generatie een kenmerkende visie of
normen en waarden. Sommige generaties komen daarin meer overeen dan andere generaties.
Het is dan ook niet gemakkelijk om zomaar de verschillen tussen generaties te beschrijven. Wat
wel naar voren komt uit bijvoorbeeld het rapport Wisseling van de wacht (2010) van het SCP, is
dat veel generaties naast elkaar heen leven. Dit komt voor een groot deel door de indeling van
ons maatschappelijk middenveld. Basisscholen zijn gescheiden van verzorgingshuizen,
middelbare scholen van kinderdagverblijven et cetera.
Scriptie Milou van den Dool
22
Wat verder duidelijk is, is dat deze verschillen zijn ontstaan door de tijd waarin de
desbetreffende generatie is opgegroeid. Volgens Penninx (2006) is het vooral belangrijk om in
oog te houden dat verschillende generaties denken vanuit verschillende referentiekaders,
daardoor is het mogelijk dat mensen elkaar niet altijd begrijpen.
4.4
Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding?
Er heersen veel vooroordelen tussen de verschillende generaties. Zoals ik eerder al aangaf
wordt in het rapport Wisseling van de wacht (2010) van het SCP aangegeven dat wanneer
leeftijdsgroepen langs elkaar heen leven, het risico ontstaat op onbegrip en negatieve
beeldvorming. Gescheiden leefwerelden blokkeren daarnaast de mogelijkheden voor
individuen om elkaar te ontmoeten en met elkaar te praten.
Zelfs oppervlakkige relaties kunnen van belang zijn. Gewoon vriendelijk gedrag draagt al bij aan
bekendheid en vertrouwdheid tussen groepen. Daarbij hebben mensen in verschillende
levensfasen elkaar andere dingen te bieden dan leeftijdsgenoten. Bijvoorbeeld een jongere die
de oudere buurvrouw helpt met het buitenzetten van de container. Daarnaast heb je ook veel
verenigingen die bestaan door hulp van zowel oudere als jongere bestuursleden. Ouderen
hebben bij voorbeeld meer ervaring en tijd en de jongeren hebben vaker de nieuwe ideeën en
energie om dit tot uitwerking te brengen (Wisseling van de wacht, 2010).
Volgens Penninx (2006) is het vooral ook belangrijk om “de kracht van de ene generatie te
benutten voor het welzijn van de andere.” Daarbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat
ouderen iets willen nalaten (legacy) of aansluiting willen behouden met de moderne tijd door
contact met een jongere generatie (connection). Op het gebied van nalaten valt er met het
project Samen Breien natuurlijk ontzettend veel te winnen. De ouderen geven hun breikennis
door aan een jongere generatie en kunnen op deze manier iets nalaten.
Wat verder te winnen valt bij intergenerationele verbinding is dat mensen elkaar meer gaan
zien als individu. Hierdoor staan mensen meer open voor onderlinge contacten en zoeken zij
elkaars nabijheid weer op. Verder is het belangrijk om waarde te hechten aan contacten tussen
leeftijdsgroepen omdat deze kunnen bijdragen aan het leren begrijpen van elkaar en van
ontwikkelingen in de maatschappij. Contact met ouderen brengt begrip over hoe de
maatschappij zijn vorm kreeg en hoe ouderen aankijken tegen nieuwe ontwikkelingen. Aan de
andere kant brengt contact met jongeren begrip voor huidige en toekomstige maatschappelijke
ontwikkelingen (Wisseling van de wacht, 2010).
Zoals eerder al aangegeven zijn vooral verschillen tussen de generaties van belang bij een
intergenerationeel project. Zo geeft Penninx (2006) aan dat mensen juist hierdoor van elkaar
kunnen leren en daarnaast op een nuttige manier kunnen bijdragen aan de vervulling van de
behoeften van de ander. Deze behoeften zijn daarnaast niet alleen maar verschillend, maar
vullen elkaar ook nog eens goed aan. Penninx (2006) geeft daarbij een duidelijk voorbeeld:
“Neem bijvoorbeeld de behoefte van ouderen aan sociaal contact of de behoefte aan zinvolle
tijdsbesteding. Deze behoeften sluiten aan bij de behoefte van jongeren voor bijvoorbeeld hulp
bij het huiswerk.” Zo heeft iedere deelnemer iets te bieden wat van waarde is voor de ander.
Daarop aanvullend wordt er in het boek Intergenerational programs (1997) ook gesproken over
het positieve effect van intergenerationele verbinding op iemands zelfvertrouwen. Deze
toename in zelfvertrouwen kwam zowel voor bij de ouderen als bij de jongeren.
Scriptie Milou van den Dool
23
Daarnaast voelden de deelnemers zich zinvoller en voelden zij zich meer verbonden met de
wereld om hen heen. Sinds 1970 is er steeds meer bekend over de positieve uitwerking van
intergenerationele projecten en het is daarom ook niet voor niets dat er tegenwoordig veel
meer aandacht aan wordt besteed.
Als laatste dragen intergenerationele projecten ook bij aan een groter gevoel van veiligheid in
de wijk. Dit gevoel van veiligheid hangt namelijk niet af van de fysieke inrichting, zoals
verlichting of camera’s op straat. Van groter belang is het gevoel van eigendom –het is onze
wijk- en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de publieke ruimte (Penninx, 2006).
In het rapport van The European Map of Intergenerational Learning (EMIL) (2014) wordt
daarbij duidelijk aangegeven dat intergenerationele verbinding steeds belangrijker wordt in de
huidige maatschappij. Dit komt onder andere door de vergrijzing. In 2050 is naar schatting
meer dan de helft van de Europeanen boven de vijftig, terwijl er tegelijkertijd een stuk minder
mensen geboren worden. Deze demografische veranderingen hebben veel effect op de
intergenerationele relaties. Daarnaast veranderen de familiestructuren waardoor veel
kleinkinderen steeds verder van hun opa’s en oma’s vandaan wonen. Ook komen er steeds
meer ouderen zonder kinderen. Ondanks dat willen de ouderen toch in contact blijven met de
jongeren. Daarnaast vinden ook jongeren het belangrijk om te leren van ouderen. De behoefte
om dingen te organiseren, om contact tussen generaties te bevorderen wordt dan ook steeds
groter.
4.5
Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op
internationaal gebied? (Best practices)
In het rapport van het The Project Mates (Guide of Ideas for Planning and Implementing
Intergenerational Projects, 2008) worden verschillende projecten beschreven die als voorbeeld
kunnen dienen voor toekomstige projecten in Europa. Onderstaand licht ik een aantal
succesvolle projecten kort en bondig toe:
 Wonen en Samenwonen (Spanje): Binnen dit project gaan alleenstaande senioren samen
met jonge studenten in een huis wonen. Aan de ene kant bevordert dit waarden als
solidariteit en interactie en respect voor anderen, terwijl het aan de andere kant ouderen
aanspoort om in hun eigen huis te blijven wonen omdat er een zorgrelatie buiten de
familiebanden om wordt opgebouwd. Daarbij is het wel van belang dat beide partijen er
plezier aan ondervinden en dat de partijen ook goed begeleid worden.
 GAP-Volkstuinenproject (Engeland): Dit project bevordert gezondheid en welzijn op een
positieve en creatieve manier. Met dit project leren jongeren alle basisprincipes over het
tuinieren. De jongeren nemen de geoogste groenten mee naar huis of het groenten en fruit
wordt gegeten in de schoolkantine. Gezond eten wordt hiermee bevorderd. Daarnaast zijn
de jongeren op de tuin veel in beweging en leren ze samenwerken met anderen. Verder
heeft de langdurige relatie tussen de jongere en oudere een positief effect op beiden.
 Video van Generaties (Duitsland): Dit project biedt een forum om de dialoog tussen
jongeren en ouderen aan te moedigen. De jongeren en ouderen moeten in gesprek gaan
over de diversiteit van hun levensstijlen en daar uiteindelijk een filmpje over maken.
Duidelijk is dat zowel de jongeren als de ouderen het leuk vinden om elkaar iedere week te
ontmoeten en samen te werken aan een eindresultaat (Guide of Ideas for Planning and
Implementing Intergenerational Projects, 2008).
Scriptie Milou van den Dool
24
 Samen Online (Nederland): Bij dit project geven jongeren computerles aan ouderen. Het
doel van het project is om de generatiekloof tussen jong en oud te verkleinen. Hoewel het
leren computeren centraal staat, gaat het vooral om het langdurig contact tussen jong en
oud. Belangrijk hierbij is dat de onderlinge beeldvorming positief wordt beïnvloed (Samen
online, 2014).
Dit is nog maar een kleine greep uit de vele projecten die er in Europa zijn. Naast de Europese
projecten zijn er ook nog een heleboel intergenerationele projecten over de rest van de wereld.
Wat duidelijk wordt is dat er zoveel te winnen valt bij dit soort projecten. Alles kan uitgroeien
tot een intergenerationeel project en dat is alleen maar mooi. Het zou dan ook zonde zijn om
niet te leren van elkaars kwaliteiten en sociaal kapitaal zomaar verloren te laten gaan.
4.6
Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar?
Los van het feit dat ouderen naar mate hun leeftijd vordert minder in contact komen met
jongeren, is het algemene beeld over jongeren positief. Het overgrote deel van de ouderen
voelt zich op zijn gemak bij jongeren en vinden het leuk om met jongeren te praten. Maar een
klein deel geeft aan dat ze jongeren ver van zich af vinden staan of dat ze jongeren niet
begrijpen (Wisseling van de wacht, 2010).
Verder heerst er volgens Versteegh en Westerhof (2007) het negatieve en incorrecte beeld dat
jongeren veroorzaker van criminaliteit, geweld en overlast zijn.
Jongeren zijn vaak negatief over ouderen en vinden ouderen vaak suf en saai. Maar wat
daartegenover staat is dat kinderen en jongeren erg nieuwsgierig zijn en graag dingen willen
leren van een oudere of het leuk vinden om verhalen van vroeger te horen. Het is dan ook
vooral belangrijk om een activiteit te bedenken waar beide doelgroepen plezier aan beleven
(Penninx, 2006).
Verder blijkt ook uit het onderzoek van Walker (1993) dat veel generaties een apart leven
leiden, in sterk aan leeftijd gekoppelde verbanden die onderling weinig met elkaar te maken
hebben. Hierdoor zijn, en blijven, er veel negatieve stereotypen.
Er zijn talloze voorbeelden van negatieve stereotypen voor ouderen. Zo is Robert N. Butler
uitvinder van het begrip ageism: dit is het proces van systematische stereotypering en
discriminatie omdat mensen oud zijn. Zo wijst onderzoek uit dat stereotyperingen als; goede
manieren, behoudendheid, pragmatisme en verantwoordelijkheidsgevoel overwegend aan de
oudere generaties wordt toegeschreven. Penninx (2006) legt uit waarom stereotypering een
negatieve uitwerking heeft:
Of deze nu positief of negatief zijn, stereotype beelden zijn geen goede basis voor
communicatie en samenwerking. Ze leggen de verschillen tussen mensen onder een
vergrootglas en verdelen de wereld in wij en zij. Met een stereotiep beeld kun je je niet
identificeren. Je hebt er eigenlijk liever niets mee te maken. (p. 56)
Scriptie Milou van den Dool
4.7
25
Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij?
“HOE OUDER JE WORDT HOE MINDER JE MEETELT”
Uitspraak van documentairemaker Tim den Besten (27) uit documentaireserie Oudtopia
Er bestaan veel negatieve stereotypen over ouderen in Nederland. Zo omschrijven Versteegh en
Westerhof (2007) dat er een hardnekkige opvatting heerst dat ouderen eenzaam en ongelukkig
zijn. Zeker de helft van de bevolking denkt dat eenzaamheid het voornaamste probleem is van
ouderen, terwijl dit niet het geval is. Verder wordt er vaak van ouderen gedacht dat ze relatief
vaak depressief zijn. Onderzoek wijst daarentegen uit dat depressies evenveel of zelfs minder
vaak voorkomt bij ouderen dan bij jongeren.
Door deze stereotypen kan leeftijdsdiscriminerend gedrag ontstaan (het ageism van Robert N.
Butler). Deze leeftijdsdiscriminatie kan een negatief effect hebben, denk bijvoorbeeld op
medisch gebied aan: minder open communicatie, misinterpretatie van symptomen en
onderbehandeling (Versteegh en Westerhof, 2007).
4.8
Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld?
Het is mogelijk om met behulp van intergenerationele projecten een positieve bijdrage te
leveren aan het beeld dat de generaties van elkaar hebben. Daar zijn volgens Penninx (2006)
wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Zo moet het contact allereerst een duidelijk doel
hebben en moet het voor beide partijen waardevol en succesvol zijn. Verder is het van belang
dat er sprake is van direct persoonlijk contact.
Dat de activiteit een doorlopende activiteit is, is ook van groot belang. Zo blijkt uit onderzoek
dat sporadische contacten tussen ouderen en kinderen niet leidt tot vermindering van
negatieve stereotypen, maar dit juist versterken. Wanneer de kinderen regelmatig, gedurende
langere tijd op bezoek gaan bij ouderen is er juist sprake van een positieve verandering in de
beeldvorming.
Daarbij is het essentieel dat het contact voor zowel de jongere als de oudere belonend is. De
uitwisseling van kennis, vaardigheden en ervaringen moet centraal staan bij intergenerationele
projecten. Jong en oud bieden elkaar iets en het contact levert uiteindelijk wederzijds voordeel
op (Penninx, 2006).
Verder wordt er in het rapport Samen Online, Effecten van een internetcursus door jongeren
voor ouderen (2013) gesproken over de contact hypothese. Volgens deze hypothese is
persoonlijk contact de meest effectieve manier om wederzijdse vooroordelen tussen groepen
mensen te verminderen. Aan dit contact zijn wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet
het contact op gelijkwaardige basis plaatsvinden en er moet daarbij aan een vooraf
samengesteld doel gewerkt worden. Dit contact moet daarnaast worden begeleid door een
onafhankelijke partij. Tot slot moeten de verschillende leden van de groepen onderling met
elkaar op informele en persoonlijke wijze in contact kunnen treden.
Verder blijkt uit het rapport van Movisie (2013) dat bij 49% van de jongeren het beeld dat zij
van ouderen hebben is veranderd. Zo gaven ze bijvoorbeeld aan dat ouderen veel sneller
leerden dan dat ze van te voren hadden verwacht. De andere helft van de respondenten geven
aan dat zij al een positief beeld van ouderen hadden en dat dat door de cursus is bevestigd.
Scriptie Milou van den Dool
26
Ook gaven veel jongeren aan dat ze ouderen veel moderner, aardiger en opener vonden dan
verwacht. De cursus heeft dan ook een positieve invloed gehad op het beeld dat jongeren van
ouderen hebben.
Andersom was dit ook het geval. Ook de helft van de ouderen gaf aan dat het beeld dat zij
hadden van jongeren door de cursus is veranderd. De andere helft die aangaf dat hun beeld van
jongeren niet veranderd is gaven aan dat dit kwam omdat zij al een positief beeld hadden. De
respondenten die aangeven dat hun beeld wel is veranderd, vinden de jongeren vriendelijker,
geduldiger en beleefder dan zij hadden verwacht. Als kanttekening moet daar wel bij gegeven
worden dat de ouderen de jongeren in deze context erg beleefd en vriendelijk vinden, maar zij
geven wel aan dat dit niet hun algehele beeld van de jeugd van tegenwoordig veranderd.
Het organiseren van een intergenerationele interventie is dan ook zeker een goed middel om
de negatieve stereotypen om te vormen naar een positiever beeld. Het is wel belangrijk om in
het oog te houden dat, zoals Penninx (2006) al aangaf, dit positievere beeld voornamelijk van
toepassing is op de jongeren waar de deelnemers mee in contact zijn gekomen en niet op
jongeren in het algemeen.
4.9
Is er op dit moment een kloof tussen de generaties?
Veel 70-plussers komen nog maar weinig in contact met jongeren in het dagelijks leven. Zij
werken niet meer en ook bij de activiteiten die ze in de buurt ondernemen ontmoeten ze
weinig jongeren. Ouderen ervaren dan ook een relatief grote afstand ten opzichte van
jongeren. Omdat deze ouderen daarbij minder mobiel worden en minder vaak naar buiten gaan
is het niet verwonderlijk dat zij een grotere afstand ervaren (Wisseling van de wacht, 2010).
Maar dit draagt niet direct negatief bij aan het beeld dat ouderen van jongeren hebben (zie
paragraaf 4.7).
Daarnaast wordt in het rapport van het SCP (2010) aangegeven dat het best meevalt met de
zogenoemde generatiekloof:
Uit onderzoek (..) komt onder meer naar voren dat de solidariteit tussen generaties groter is
dan menigeen vermoedt. Ook blijkt er geen sprake te zijn van een generatiekloof. Indien die zou
bestaan, zou dat inhouden dat negatieve kenmerken aan een andere generatie worden
toegedicht en positieve aan de eigen generatie. (p. 30)
Maar dat is niet het geval. De generaties staan vaak achter zowel de positieve als negatieve
kwalificaties die aan hun generatie worden toegedicht. Daarnaast kunnen ze zich ook vinden in
de positieve en negatieve kwalificaties die worden toegedicht aan andere generaties.
Dat neemt niet weg dat de solidariteit tussen generaties tegenwoordig op steeds meer grenzen
stuit. Dit komt door de scheefgroei van demografische verhoudingen (Wisseling van de wacht,
2010).
Scriptie Milou van den Dool
27
Dat er nauwelijks gesproken kan worden van een generatiekloof wordt benadrukt in het artikel
Tussen Einstein en confetti (2010) daarin wordt namelijk aangegeven:
De ‘grenzeloze generatie’ is een term die op de jeugd van ieder van bovenstaande generaties
van toepassing zou kunnen zijn en zegt meer over het eeuwige verschil in wereldbeeld tussen
jongere en ouderen dan over de tijd waarin beiden leven. Het is een leeftijdskloof, geen
generatiekloof. (p. 1)
Ondanks het feit dat sommige generaties maar weinig contact hebben in het dagelijks leven en
elkaar amper tegenkomen, is er nauwelijks sprake van een generatiekloof. Maar ondanks deze
‘niet bestaande’ kloof zijn er alsnog veel negatieve stereotypen rondom de verschillende
generaties. Hier valt nog steeds veel te winnen.
4.10 Hoe kun je deze kloof het beste dichten?
Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat je maar weinig kunt spreken over een echte
generatiekloof. De bestaande stereotyperingen die bepaalde generaties over elkaar hebben
leiden volgens de literatuur namelijk niet direct tot een kloof. Dit komt doordat alle generaties
zich kunnen vinden in zowel de positieve als negatieve stereotyperingen die toegedicht worden
aan hun generatie. Natuurlijk ontstaat er weleens discussie en debat, maar deze zijn eerder toe
te schrijven aan andere factoren dan aan de verschillen tussen de generaties.
Maar ondanks dat er geen kloof is zijn er natuurlijk wel stereotyperingen die met behulp van
een intergenerationele interventie genuanceerd kunnen worden.
Scriptie Milou van den Dool
5
28
Eenzaamheid
Eenzaamheid is een ontzettend breed en veelbesproken begrip. De afgelopen jaren is er veel
onderzoek gedaan naar eenzaamheid en het is een onderwerp waar veel over wordt nagedacht
in het maatschappelijk middenveld. In dit hoofdstuk geef ik een duidelijke uiteenzetting van het
begrip eenzaamheid en ga ik dieper in op het meetbaar maken van dit begrip.
5.1
Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+?
Uit een rapport van het RIVM (2011) blijkt dat op januari 2010 Nederland bijna 2,6 miljoen 65plussers telde. Bijna 16% van de bevolking was op dat moment ouder dan 65 jaar.
Van alle ouderen is 28 % matig eenzaam en 3,4% sterk eenzaam. Dit is vergelijkbaar met het
percentage eenzamen in de hele volwassen bevolking (ongeveer 30% eenzamen). De
eenzaamheid neemt toe naarmate men ouder wordt. Er zijn daarbij niet veel verschillen in
eenzaamheid tussen mannen en vrouwen. Alleen bij de 85-plussers zijn er relatief meer
eenzame vrouwen dan mannen, maar dit valt te verklaren doordat oudere vrouwen vaker
alleenstaand zijn dan oudere mannen. Het percentage eenzamen is hoger bij laagopgeleide
ouderen dan bij hoogopgeleide ouderen (RIVM, 2011).
Verder blijkt volgens Fokkema en Van Tilburg (2005) dat eenzaamheid bij 15% van de ouderen
in de loop van de tijd ontstaat, terwijl de eenzaamheid bij iets minder dan 10% in de loop van
de tijd vanzelf verdwijnt.
5.2
Wat is eenzaamheid?
In literatuur over eenzaamheid zijn er veel verschillende definities over het begrip eenzaamheid
te vinden. Deze definities komen vaak niet overeen, maar delen wel enkele
gemeenschappelijke elementen. Fokkema en Van Tilburg (2005) vatten dit beknopt samen in
hun publicatie Eenzaam en dan?.
Het eerste element dat de basis vormt voor het begrip eenzaamheid is dat eenzaamheid niet
synoniem is aan ‘alleen-zijn’ en dat het ‘samen zijn met anderen’ niet per se bescherming biedt
tegen gevoelens van eenzaamheid. Eenzaamheid is een gevoel, een subjectief gegeven. Er is
daarbij niet eens altijd sprake van het ontbreken van relaties, maar om een gemis aan kwaliteit
van de bestaande relaties (eenzaam en dan?, 2005).
Het tweede element is dat men pas over eenzaamheid kan spreken wanneer dit verschil als
negatief wordt ervaren. Als alleen-zijn door iemand als prettig wordt ervaring, voelt diegene
zich ook niet eenzaam.
Het derde element heeft te maken met tijdsperspectief. Het verschil tussen de gerealiseerde en
gewenste relaties wordt als ernstiger ervaren wanneer de betrokkene niet het idee heeft dat
hij/zij dit probleem binnen redelijke termijn op kan lossen (Fokkema en Van Tilburg, 2005).
Scriptie Milou van den Dool
29
De meest recente definitie van Fokkema, Van Tilburg en Schoenmakers (2014) gebruik ik als
definitie voor mijn onderzoek. Door hen wordt eenzaamheid gedefinieerd als “het ervaren van
een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan bepaalde (kwaliteit van) sociale relaties. “ Deze
definitie maakt duidelijk dat eenzaamheid altijd een negatieve ervaring is. Het gaat om het
gevoel alleen te zijn. Mensen kunnen zich ook alleen voelen in een gezelschap, bijvoorbeeld
wanneer men de aansluiting met anderen mist. Verder hangen gevoelens van eenzaamheid ook
af van iemands wensen en verwachtingen over sociale contacten. Deze verwachtingen
verschillen per persoon (Eenzaamheid is moeilijk op te lossen en treft niet alleen ouderen,
2014).
Daarnaast wordt in het rapport Eenzaam en dan? (2005) gesproken over twee verschillende
soorten eenzaamheid. Veel wetenschappers vinden het theoretisch zinvol om dit onderscheidt
te maken. Zo veronderstelt het onderscheid dat het voorkomen of verminderen van sociale
eenzaamheid een andere aanpak vereist dan de hulpverlening bij emotionele eenzaamheid.
Fokkema en Van Tilburg (2005) omschrijven emotionele eenzaamheid als volgt:
Emotionele eenzaamheid treedt op al iemand een hechte, intieme band mist met één ander
persoon, in de meeste gevallen een levenspartner. Volgens Weiss kan het ontbreken van een
dergelijke gehechtheidsrelatie niet (voldoende) worden gecompenseerd door een versterking
van sociale integratie en omgekeerd. (p. 10)
Het is in het geval van emotionele eenzaamheid dan ook niet erg realistisch om deze te willen
verminderen. Het is nu eenmaal onmogelijk om het gemis van een levenspartner op te vullen
met de verbreding en versterking van een sociaal netwerk.
Wat betreft sociale eenzaamheid valt er meer te winnen. Deze vorm van eenzaamheid wordt in
Eenzaam en dan? (2005) omschreven als een vorm van eenzaamheid die ontstaat door een
tekort aan sociale integratie. Daarnaast is er bij deze vorm van eenzaamheid sprake van het
ontbreken van contact met mensen waarmee men bepaalde gemeenschappelijke kenmerken
deelt, zoals vrienden of vriendinnen.
Sociale eenzaamheid is dan ook een vorm van eenzaamheid waar een interventie zeker invloed
op kan hebben.
5.3
Hoe wordt eenzaamheid gemeten?
Er worden verschillende methoden gebruikt om eenzaamheid te meten. Veel verschillende
instanties gebruiken hun eigen methoden. Hierdoor verschillen cijfers sterk van elkaar(Van der
Maat en Van Xanten, 2013).
Gedurende mijn onderzoek ben ik een instrument tegengekomen dat duidelijk vaker wordt
gebruikt. Dit is de eenzaamheidsschaal (eenzaam en dan?, 2005). De schaal bestaat uit vijf
positief geformuleerde uitspraken en zes negatief geformuleerde uitspraken. Wanneer iemand
niet instemt met de positief geformuleerde uitspraken en wel instemt met de negatief
geformuleerde uitspraken is dit een indicatie voor het ervaren van eenzaamheid. In de schaal
komt het woord eenzaamheid niet voor en refereren de items niet aan specifieke situaties.
Deze eenzaamheidschaal is in de loop der jaren door verschillende onderzoekers gebruikt en
ontwikkeld en gevalideerd voor (bevolkings)onderzoek (Eenzaam en dan?, 2005).
Scriptie Milou van den Dool
30
Voor een deel van mijn enquête maak ik gebruik van de ingekorte versie van de
eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld en van Tilburg.
5.4
Wat zijn de effecten van eenzaamheid?
Uit het artikel The Anatomy of Loneliness (2003) wordt duidelijk dat eenzaamheid kan zorgen
voor een afnemende gezondheid en een grotere kans op overlijden. In het artikel wordt dit
uiteengezet in vijf verschillende mechanismen, deze mechanismen zijn:
 Evolutionary fitness
 Medical decision making
 Health behaviors and lifestyles
 Stressful lives
 Repair and maintenance physiology
Evolutionary fitness gaat uit van de evolutionaire psychologie welke aangeeft dat individuen die
niet eenzaam zijn gezonder, fysiek aantrekkelijker en intelligenter worden beschouwd, dan wel
eenzame mensen. Daarbij is er de hypothese dat mensen die fysiek aantrekkelijk worden
gevonden ook automatisch geassocieerd worden met vruchtbaarheid en gezondheid. Eenzame
mensen worden dus op veel verschillende manieren als minder aantrekkelijk ervaren.
Het tweede mechanisme medical decision making gaat er vanuit dat de gezondheidszorg betere
zorg verleent aan niet-eenzamen dan aan eenzamen.
Uit een studie blijkt dat psychologen betere zorg verlenen aan patiënten met een goed netwerk
dan aan patiënten die sociaal geïsoleerd blijken. Verder vonden de psychologen dat het bij
dokters, verpleegkundigen en andere hulpverleners ook zo werkte.
Verder hebben John T. Cacioppo, Louise C. Hawkley en Gary G. Berntson (2003) gekeken naar
het health behaviors and lifestyles mechanisme. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat wanneer
een mens, niet rookt, geen obesitas heeft en geen zittend leven leidt, jaren kan toevoegen aan
zijn/haar leven. Beide groepen waren nagenoeg gelijk wat betreft roken en hoeveelheid
sporten. De mensen die hoog scoorden op de eenzaamheidsschaal bleken alleen iets meer
alcohol te drinken. Verder ligt het zelfmoordaantal hoger bij mensen die eenzaam zijn. Ondanks
dat zowel de eenzamen als de niet-eenzamen nagenoeg hetzelfde scoren rondom hun
levensstijl, hebben de eenzamen meer last van gezondheidsklachten dan niet-eenzamen. Dit
wijst op een achterliggende reden voor de toenemende gezondheidsklachten. Dit is onder
andere te verklaren door stress.
Dit is het vierde mechanisme waar eenzaamheid effect op heeft. Eenzame mensen ervaren
namelijk meer stress dan niet-eenzame mensen. Deze stress zorgt voor een versnelde slijtage
van de organen zoals bijvoorbeeld het hart. Verder heeft het een negatieve invloed op de
hersencapaciteit en het reactievermogen van het lichaam. Met als gevolg dat de gezondheid
van iemand die eenzaam is het sneller laat afweten dan de gezondheid van niet eenzame
individuen.
Het laatste mechanisme is dat van repair and maintenance. Uit onderzoek blijkt namelijk dat
eenzaamheid ervoor zorgt dat je slechter slaapt. Dit slaaptekort zorgt voor verzwakking van de
processen die bijdragen aan het onderhoud, herstel en het verbeteren van psychologische
capaciteiten. Wat daarbij opvalt is dat eenzame mensen gemiddeld even lang in bed liggen als
niet eenzame mensen, maar de uiteindelijke hoeveelheid slaap ligt veel lager bij eenzamen dan
bij niet-eenzamen.
Scriptie Milou van den Dool
31
De conclusie die de schrijvers van dit artikel uiteindelijk trekken is dat eenzaamheid zowel op
de korte als op de lange termijn veel effect heeft op de gezondheid (The Anatomy of Loneliness,
2003).
Verder geven Heinrich en Gulonne (2005) aan dat eenzaamheid gepaard gaat met het hebben
van minder positieve gevoelens en meer negatieve gevoelens tijdens sociale contact. Daarnaast
hangt eenzaamheid vaker samen met gevoelens van verminderde intimiteit, comfort en begrip
en meer wantrouwen en voorzichtigheid. Deze effecten van eenzaamheid hebben een nauw
verband met de effecten van een depressie.
Het is volgens Heinrich en Gulonne (2005) dan ook niet verrassend dat eenzaamheid ook
gelinkt wordt aan lage sociale competentie, vaak afgewezen worden en een gebrek aan
kwalitatieve vriendschappen.
5.5
Wat veroorzaakt eenzaamheid?
Er zijn verschillende oorzaken voor eenzaamheid. Zo kun je eenzaam worden door
veranderingen in het sociale netwerk. Door belangrijke gebeurtenissen zoals een verhuizing,
ontslag, echtscheiding, het verlies van een partner of het verlies aan mobiliteit. Hierdoor is het
mogelijk een deel van je sociale netwerk, of de aansluiting daarmee te verliezen (Van der Maat
en Van Xanten, 2013).
Een andere oorzaak kan voortkomen uit de manier waarop de maatschappij is ingericht.
Bij deze oorzaak gaat het om de invloed die de organisatie van onze samenleving heeft op het
gemak waarmee mensen contacten leggen met anderen. Een belangrijke maatschappelijke
ontwikkeling die hier de oorzaak van is, is volgens Van der Maat en Van Xanten (2013) de
individualisering:
Mensen zijn door de toenemende welvaart en mobiliteit losser komen te staan van traditionele
[vaak vanzelfsprekende] sociale verbanden zoals het dorp, de kerk, de buurt en verenigingen.
Niet langer worden mensen als vanzelfsprekend betrokken bij sociale verbanden. We moeten in
de huidige samenleving zelf actief sociale verbanden opzoeken en onderhouden. Mensen met
beperkte sociale vaardigheden, beperkte zelfverzekerdheid en sociale angst lopen in de
samenleving dan ook een verhoogd risico op sociale uitsluiting en eenzaamheid.(p.8)
Verder kan de woonomgeving een rol spelen bij eenzaamheid. Wanneer de woonomgeving als
onveilig wordt ervaren kan dat het aangaan en onderhouden van contacten in de weg staan en
dus eenzaamheid veroorzaken of versterken (Van de Maat en Van Xanten, 2013).
Ook is het belangrijk om in oog te houden wanneer eenzaamheid nu precies een probleem is.
Eenzaamheid is namelijk niet altijd een probleem waarbij er moet worden ingegrepen. Van de
Maat en Van Xanten (2013) beschrijven dit kort en bondig:
Een kortere periode van eenzaamheid hoeft geen problemen op te leveren en kan zelfs
positieve effecten hebben. Door eenzaamheid ontstaat meer zelfinzicht en daarmee kun je je
leven beter gaan inrichten. Maar wanneer je niet over deze inzichten beschikt en het je niet
lukt om een positieve draai te geven aan je eenzaamheid wordt het een probleem. (p. 7)
Scriptie Milou van den Dool
32
Door vereenzaming komen mensen in een negatieve spiraal terecht waardoor ze
slaapproblemen, gezondheidsklachten en zelfs schulden kunnen krijgen. Al deze dingen hebben
weer een negatieve uitwerking op het zelfvertrouwen en zelfwaardering. Hierdoor stapelen
problemen zich op en komt de zelfredzaamheid van mensen onder druk te staan.
5.6
Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van
eenzaamheid?
Volgens Fokkema en Van Tilburg (2006), staat persoonlijke stimulering centraal in de aanpak
tegen het verminderen van eenzaamheid. Hierbij ligt de nadruk op het geven van aandacht,
emotionele en praktische steun, om daarmee de sociale zelfredzaamheid te versterken. Dit kun
je bewerkstelligen door bijvoorbeeld interventies, telefonische hulpdiensten, huisbezoek en
begeleiding door vrijwilligers. Belangrijk is daarbij dat de deelnemer van de interventie zich
bewust is van zijn eenzaamheid en er iets aan wil veranderen. Als laatste is van belang dat de
deelnemer tijdens de interventie goed wordt begeleid.
Verder kunnen activiteiten in de buurt een positieve bijdrage leveren aan de sociale omgeving
van de eenzame oudere. Denk bijvoorbeeld aan een groepsactiviteit, zoals zingen of breien of
een inloop-koffieochtend.
Ook zijn er interventies in de vorm van gespreksgroepen, cursussen en therapie. Fokkema en
Van Tilburg (2006) geven hierbij aan dat dit type interventie zich richt op één aspect van het
functioneren van de oudere. De diversiteit in dit soort interventies is groot. Zo zijn er
vriendschapscursussen, assertiviteitscursussen en cursussen om beter om te gaan met verlies.
Het artikel Preventing social isolation and loneliness among older people (2005), geeft daarbij
nog als extra aanvulling dat voornamelijk groepsinterventies met een onderwijzend of trainend
aspect het meest nuttig zijn. Daarbij is het wel erg belangrijk dat de activiteit goed is
afgebakend voor een specifieke doelgroep.
Verder is het volgens Fokkema en Van Tilburg (2005) ook mogelijk om het ontstaan van
eenzaamheidsgevoelens te voorkomen of het bestaan ervan terug te dringen. De effectiviteit
van de interventies kan worden verhoogd door interventies op systematische wijze te
ontwikkelen en uit te voeren. Daarbij is het belangrijk om rekening te houden met de precieze
aard van de problematiek en met de behoeften van de deelnemers. Verder is er voldoende
kennis nodig over de effectiviteit van bestaande interventiemethoden. De interventies dienen
daarnaast evidence based te worden ontwikkeld en uitgevoerd. Wat volgens Fokkema en Van
Tilburg (2005) inhoudt dat ‘het handelen is gebaseerd op de wetenschappelijke evaluatie van
de effectiviteit van de interventies. Het voordeel hiervan is dat het mogelijk wordt gemaakt om
de effectiviteit van de interventie te meten.’
5.7
Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van
eenzaamheid?
Op dit moment is het nog niet duidelijk of de deelnemers van de breiclubs gevoelens van
eenzaamheid ervaren. Natuurlijk vang ik wanneer ik de breiclub bezoek wel wat dingen op en
geven de coördinatoren aan dat de deelnemers erg opbloeien van het wekelijkse contact, maar
er is nog geen duidelijk onderzoek gedaan naar deze gevoelens van eenzaamheid.
Scriptie Milou van den Dool
Ik heb er dan ook voor gekozen om een enquête te houden onder de deelnemers van de
breiclub. Deze enquête bestaat uit een nulmeting en een eindmeting. Uit de nulmeting is
gebleken in hoeverre de deelnemers van de breiclub eenzaamheid ervaren. Extra toelichting
over deze enquête vindt u in hoofdstuk 7.
33
Scriptie Milou van den Dool
6
34
Diepte-interviews
Voor dit onderzoek heb ik met vier verschillende professionals gesproken. Naar aanleiding van
het literatuuronderzoek heb ik voor ieder interview een vragenlijst samengesteld. Deze
vragenlijst kon zo nu en dan afwijken door het verloop van het gesprek. De transcripties van de
interviews vindt u terug in bijlagen II, III, IV en V. De interviews zijn opgenomen met
geluidsopnameapparatuur, de transcripties zijn, voor zover mogelijk, letterlijk overgenomen
van de geluidsfragmenten .
6.1
Eenzaamheidsinterventies
Om meer te weten te komen over het effect van eenzaamheidsinterventies op eenzaamheid
heb ik Eric Schoenmakers en Theo van Tilburg geïnterviewd. In deze paragraaf vindt u een
beknopte beschrijving van de geïnterviewden en in de volgende paragraaf de conclusie die ik
naar aanleiding van de interviews heb kunnen trekken.
Interview 1: Drs. E.C. Schoenmakers
De eerste persoon die ik heb geïnterviewd is Eric Schoenmakers, hij is promovendus aan de
Vrije Universiteit Amsterdam en heeft veel onderzoek gedaan naar eenzaamheid,
eenzaamheidsinterventies, ouderen en de stereotypen over eenzaamheid (VU Amsterdam,
2014). De transcriptie van dit interview is terug te vinden in bijlage II.
Interview 2: Prof.dr. T.G. van Tilburg
Theo van Tilburg is hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij heeft veel
onderzoek gedaan naar sociale netwerken, eenzaamheid en ouderen (VU Amsterdam, 2014).
De transcriptie van dit interview is terug te vinden in bijlage III.
6.2
Conclusie eenzaamheidsinterventies
Wat naar aanleiding van de interviews duidelijk wordt, is dat eenzaamheid een ontzettend
complex probleem is en niet zomaar verholpen kan worden met een ‘simpele’ interventie. Er
moet eerst duidelijk nagedacht worden over de doelgroep waar de interventie zich op gaat
richten. Hoe specifieker deze doelgroep is, hoe beter. Verder is het van belang dat er maatwerk
geleverd wordt en dat deelnemers goed begeleid worden. Ook moet er goed geëvalueerd en
doorontwikkeld worden om te kijken waar de interventie nog verbeterd kan worden.
De interventie kan ook niet zomaar stoppen zonder dat er een vangnet is voor de deelnemers.
Het is namelijk van belang dat de deelnemers niet in een zwart gat vallen, dit kan het probleem
namelijk verergeren.
Er zijn op dit moment erg veel interventies die uiteindelijk niet werken. Er zijn wel wat
schommelingen in de gevoelens van eenzaamheid (zowel positief, als negatief), maar
uiteindelijk blijven de resultaten gelijk.
Scriptie Milou van den Dool
35
Er is bij Motivaction een kennisbank opgezet waar interventies in staan die het infantiele
stadium ontgroeit zijn. Deze zouden als basis gebruikt kunnen worden voor een nieuwe, maar
deze moet uiteindelijk wel goed worden aangepast op de behoeften van de doelgroep. Verder
is er helaas geen commissie die bepaalt of een interventie goed is of niet goed en welke
interventies werken en welke niet. Zowel Schoenmakers als Van Tilburg pleiten hier wel voor,
maar hier is geen geld voor beschikbaar gesteld.
Verder is het belangrijk om te weten dat eenzaamheid een onderdeel van het leven is. Het is in
veel gevallen helemaal niet erg om eenzaam te zijn, als het op lange termijn maar geen
negatieve effecten heeft op je leven.
Met preventie van eenzaamheid valt er ook een boel te winnen. Door bepaalde regelgeving aan
te passen kunnen er meer situaties ontstaan in het dagelijks leven die bijdragen aan het
toenemen en het versterken van het sociaal netwerk. Denk bijvoorbeeld aan co-ouderschap en
mediation.
Als laatste vinden zowel Schoenmakers als Van Tilburg het vooral belangrijk dat organisaties
zich veel meer gaan richten op het resultaat van interventies. Daarbij moet het niet alleen
gericht zijn op de tevredenheid van mensen, maar ook of het daadwerkelijk ook echt iets heeft
opgeleverd voor de vermindering van eenzaamheid.
Een andere belangrijke conclusie die ik kan trekken is dat een intergenerationeel project pas
een goed effect heeft als die aansluit op de behoefte van deelnemers. Het zou zomaar kunnen
zijn dat er hier en daar wel verschillen te zien zijn in de gevoelens van eenzaamheid, maar het
is zeer onwaarschijnlijk dat een intergenerationele verbinding met een willekeurige doelgroep
aansluit op de behoeften van de deelnemers.
6.3
Intergenerationele verbinding
Het verbinden van jong en oud is iets wat steeds vaker gebeurt. Er zijn ontzettend veel
interventies die gebruik maken van intergenerationele verbinding, maar wat is het effect
hiervan en hoe ziet een succesvolle intergenerationele verbinding eruit? In deze paragraaf vindt
u een beknopte beschrijving van de geïnterviewden en in de volgende paragraaf de conclusie
die ik naar aanleiding van de interviews heb kunnen trekken.
Interview 1: Kees Penninx
Kees Penninx behaalde de Master of social science, social innovation/gerontoly. Hij is
gespecialiseerd in onder andere het verbinden van generaties. Verder is hij oprichter en
directeur van ActiveAge. Een organisatie die zich bezighoudt met het ontwikkelen van nieuwe
concepten en praktische toepassingen rond maatschappelijke inzet, informele zorg, wonen en
participatie van ouderen (LinkedIn Kees Penninx, 2014).
Scriptie Milou van den Dool
36
Interview 2: Christina Mercken
Christina Mercken is bijna vijf jaar projectmanager van het succesvolle project Samen Online
Nederland. Zij studeerde sociale gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij heeft
zich daarbij veel gericht op courses rondom intergenerationele verbinding (LinkedIn, Christina
Mercken, 2014). Het interview is telefonisch afgenomen omdat het helaas niet gelukt is een
afspraak te maken. Omdat het heel lastig is om via de telefoon een gesprek op te nemen, is er
in dit geval ven opname van het gesprek gemaakt.
6.4
Conclusie intergenerationele verbinding
Er valt veel te winnen bij intergenerationele verbinding, het is daarbij niet van heel groot
belang welke generaties er met elkaar verbonden worden. Waar de focus op moet liggen is dat
de verbinding voor beiden groepen iets oplevert. Verder is het natuurlijk een pre dat er kennis
doorgegeven wordt van de oudere op de jongere generatie.
Tijdens de intergenerationele verbinding moet er een mogelijkheid gecreëerd worden om
elkaar te ontmoeten en samen iets moois te maken.
Een intergenerationeel project heeft veel voordelen voor het beeld dat de deelnemers van
elkaar hebben. Het kan zomaar zijn dat er eerst even een drempel overbrugd moet worden,
maar als dit eenmaal is gebeurd werpt het voor beide partijen vruchten af. Doordat je je met
behulp van een intergenerationeel project richt op de positieve bijdrage die verschillende
generaties kunnen leveren, is dit niet alleen positief voor de deelnemers, maar voor de
maatschappij in zijn geheel.
Wat verder blijkt is dat alleen het organiseren van een intergenerationele interventie niet
genoeg is. Het intergenerationeel contact zou veel meer geïntegreerd moeten worden in de
hedendaagse maatschappij. Alleen op deze manier kun je consequent zorgen voor meer, en
voor beide partijen bevredigend, intergenerationeel contact.
Scriptie Milou van den Dool
7
37
Enquête
In dit hoofdstuk zet ik beknopt de uitkomsten van de schriftelijke enquête uiteen. De eerste
paragraaf richt zich op de respons en de tweede paragraaf gaat in op de uitkomst van de
nulmeting. In de derde paragraaf wordt de uitkomst van de eindmeting uiteengezet en in de
laatste paragraaf vindt u de conclusie. De volledige enquête en de resultaten ervan kunt u
terugvinden in bijlagen: VI, VII en VIII.
7.1
Respons enquête
In totaal zitten er ruim zestig deelnemers in de vier breiclubs waar ik de enquête heb uitgezet.
De verwachting was dat de respons vrij hoog zou zijn, omdat de deelnemers erg betrokken zijn
bij het project Samen Breien. Daarbij kom ik vaak bij de breiclubs langs en heb ik de enquête
persoonlijk uitgedeeld. Helaas viel de respons tegen. Verdere evaluatie hiervan vindt u in
hoofdstuk 11.
Onderstaand heb ik in een tabel weergegeven hoe hoog de respons was per club. Iets meer
dan de helft van het aantal deelnemers heeft de enquête ingevuld. Alle deelnemers die hebben
meegedaan aan de nulmeting hebben ook meegedaan aan de eindmeting. Dit aantal is dan ook
gelijk. Verder waren alle enquêtes volledig ingevuld en dus valide om te gebruiken voor het
verdere onderzoek.
Breiclub
Aantal ingevulde enquêtes
Breiclub Berlicum
9
Breiclub De Bilt
5
Breiclub Vught
9
Breiclub Utrecht
11
Totaal
34
Tabel 2: Aantal ingevulde enquêtes per breiclub
Bron: Uitslagen enquête (bijlage VIII)
7.2
De nulmeting
Het doel van de nulmeting was om erachter te komen in hoeverre de deelnemers van de
breiclubs gevoelens van eenzaamheid ervaren. De vragen voor deze nulmeting waren
gebaseerd op de ingekorte eenzaamheidsschaal van De Jong en Gierveld (2008). Deze
eenzaamheidsschaal is gevalideerd en geaccordeerd voor (bevolkings)onderzoek. Verder
worden er in deze enquête een aantal vragen gesteld over de behoeften rondom
intergenerationele verbinding. De vragen over intergenerationele verbinding en de lay-out van
de enquête zijn voor een groot deel gebaseerd op de enquête uit het rapport Nederland in
generatieperspectief van TNS NIPO (2010).
Scriptie Milou van den Dool
38
7.2.1 Achtergrondkenmerken respondenten
Alle deelnemers van de breiclubs zijn vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers van
de vier breiclubs is 78. In de onderstaande staafdiagram is te zien dat de meeste deelnemers
van de breiclubs tussen de 75 en 84 jaar zijn.
Leeftijd deelnemers breiclubs
Leeftijd deelnemers breiclubs
9
8
5
5
3
2
60-64
2
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
90-94
Figuur 1: Leeftijd deelnemers breiclubs
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
De meeste deelnemers wonen zelfstandig, verder wonen er een aantal deelnemers in een
aanleunwoning en een paar deelnemers wonen in een woonzorgcentrum.
35 procent van de respondenten is nog getrouwd en ongeveer 53 procent is weduwe. De
overige deelnemers zijn alleenstaand of gescheiden.
In de onderstaande taartdiagram is duidelijk te zien dat iets minder dan de helft van de
deelnemers regelmatig contact heeft met meer dan vijf vrienden. 47 procent van de
deelnemers heeft minstens eens per maand contact met vier of vijf vrienden. Een kleine negen
procent geeft aan twee vrienden of een vriend te hebben. Niemand geeft aan geen vrienden te
hebben.
Met hoeveel vrienden heeft u regelmatig
(dat wil zeggen meer dan eens per
maand) contact?
3% 6%
44%
1 vriend
26%
2 vrienden
3 vrienden
21%
Figuur 2: Hoeveelheid vrienden per deelnemer
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
4 vrienden
Scriptie Milou van den Dool
39
7.2.2 Gevoelens eenzaamheid
Het grootste deel van de deelnemers geeft aan zich niet eenzaam te voelen. Ruim 25 procent
van de respondenten geeft aan zich matig eenzaam te voelen. Er zijn geen deelnemers die zich
sterk of zeer sterk eenzaam voelen.
Ervaring gevoelens van eenzaamheid
7
6
5
Breiclub Berlicum
4
Breiclub De Bilt
3
Breiclub Vught
2
Breiclub Utrecht
1
0
Niet
eenzaam
matig
eenzaam
sterk
eenzaam
zeer sterk
eenzaam
Figuur 3: Ervaring gevoelens van eenzaamheid
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
Wat hierbij opvalt is dat er bij iedere breiclub wel deelnemers zijn die aangeven dat zij zich
matig eenzaam voelen, behalve bij breiclub De Bilt. De deelnemers van deze breiclub zijn
gemiddeld jonger dan de deelnemers van de andere breiclubs, dit zou een verklaring kunnen
zijn. Maar hoogstwaarschijnlijk komt het ook doordat de respons op de enquête een stuk lager
ligt bij deze breiclub.
Naast de bovenstaande directe vraag over de gevoelens van eenzaamheid is er bij de enquête
ook gebruik gemaakt van de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008).
Deze vragen zijn letterlijk overgenomen in de enquête. In de onderstaande tabel kunt u deze
vragen zien. Achter de vragen staan punten aangegeven. Deze geven aan in hoeverre iemand
eenzaamheid ervaart. De vragen 6, 10 en 11 wijzen op emotionele eenzaamheid. De vragen 7,
8 en 9 wijzen op sociale eenzaamheid.
Hoe hoger het aantal punten, hoe groter de indicatie voor eenzaamheid. Bij een hoge score
(drie plus) is de respondent volgens De jong Gierveld en Van Tilburg waarschijnlijk slecht in
staat zelf contacten te leggen.
Scriptie Milou van den Dool
Vraag 6
Vraag 7
Vraag 8
Vraag 9
Vraag 10
Vraag 11
Ik ervaar een leegte om mij
heen
Er zijn genoeg mensen op wie ik
terug kan vallen
Ik heb voldoende mensen op
wie ik volledig kan vertrouwen
Er zijn genoeg mensen met wie
ik mij nauw verbonden voel
Ik mis mensen om me heen
Vaak voel ik me in de steek
gelaten
40
Helemaal Mee Niet
Mee
Helemaal
mee eens eens mee
oneens mee
een
oneens
/niet
mee
oneens
1pt
1pt 1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
1pt
Figuur 4: Vragen en puntentelling eenzaamheidschaal
Bron: De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008)
Ondanks het feit dat het grootste deel van de deelnemers aangeeft niet eenzaam te zijn blijkt
uit de uitkomsten van de eenzaamheidsschaal en de verdere enquête, dat er wel degelijk
gevoelens van eenzaamheid heersen bij de deelnemers. Daarbij worden de meeste punten
voornamelijk gescoord op het vlak van emotionele eenzaamheid.
In onderstaande figuur is te zien hoe hoog de deelnemers per breiclub scoren op de
eenzaamheidsschaal. De jong Gierveld en Van Tilburg (2008) geven aan dat mensen bij een
score van drie plus niet meer goed in staat zijn hun eenzaamheid zelf op te lossen. Gelukkig is
dit bij geen van de deelnemers van de breiclubs het geval.
Wat allereerst opvalt naar aanleiding van deze resultaten is dat breiclub De Bilt hoger scoort
dan de breiclub Utrecht en Berlicum, terwijl bij breiclub De Bilt niemand heeft aangegeven
matig eenzaam te zijn. Zij scoren bij de eenzaamheidsschaal voornamelijk op emotionele
eenzaamheid wat hoger. Dat zij aangeven zich niet eenzaam te voelen, maar wel hoger scoren
op de eenzaamheidsschaal kan verklaard worden door de hoge score rondom emotionele
eenzaamheid. Deze vorm van eenzaamheid is namelijk meer onderdeel van het leven en is niet
op te lossen door het maken van nieuwe contacten. Het zou goed kunnen dat de deelnemers
van de breiclub zich hier bewust van zijn waardoor zij aangeven niet eenzaam te zijn.
Breiclub Utrecht en Berlicum scoren even hoog op de eenzaamheidsschaal, maar ook daar is
een verschil te zien in de score op de schaal en het gevoel van eenzaamheid dat ze zelf
aangeven. Bij breiclub Utrecht geeft namelijk een veel groter aantal aan zich matig eenzaam te
voelen dan deelnemers van de breiclub Berlicum. Beiden clubs scoren hoog op emotionele
eenzaamheid en minder op sociale eenzaamheid. Verder komen de clubs wat betreft
burgerlijke staat ook overeen. Het is dan ook lastig om een duidelijke verklaring te geven voor
dit verschijnsel. Het zou kunnen dat de respondenten wanneer het de directe vraag over
eenzaamheid betreft een sociaal wenselijk antwoord geven.
Scriptie Milou van den Dool
41
Een andere verklaring kan zijn dat er een verschil is tussen eenzaamheid voelen en eenzaam
zijn. Uit de onderzoeken van De jong Gierveld en Van Tilburg (2008) blijkt dat dit vaker
voorkomt.
Score eenzaamheiddschaal nulmeting
Breiclub Utrecht
Breiclub Vught
Nulmeting
Breiclub De Bilt
Breiclub Berlicum
0
0,5
1
1,5
2
Figuur 5: Score eenzaamheidsschaal nulmeting
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
Verder geeft maar een heel klein deel aan dat zij moeite hebben met het maken van contact.
Een groot deel van de respondenten geeft aan veel waarde te hechten aan een partner.
Aangezien er veel weduwen zijn onder de respondenten verklaart dit veel over de relatief hoge
score rondom emotionele eenzaamheid.
Bijna iedereen geeft aan geen moeite te hebben met het aangaan van nieuwe contacten.
7.2.3 Behoeften rondom intergenerationele verbinding
In de enquête wordt aangegeven dat de vragen over jongeren betrekking hebben op mensen
tussen de 10 en 25 jaar. De respondenten moesten bij het beantwoorden van de vragen de
eventuele kleinkinderen buiten beschouwing laten.
Geen één respondent heeft voorkeur voor een specifieke leeftijdsgroep waar zij contact mee
zou willen hebben. Daarnaast geven maar enkelen aan dat zij liever vaker contact zouden
hebben met jongeren. Het merendeel zegt dat het ze niet uitmaakt of ze meer of minder
contact met jongeren hebben.
Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan zelden tot nooit contact te hebben met
jongeren. Het grootste gedeelte van de andere helft geeft aan af en toe contact te hebben.
Maar een zeer klein deel geeft aan vaak contact te hebben met jongeren.
Scriptie Milou van den Dool
42
Heeft u weleens contact met
jongeren....
20
15
in uw buurt
bij een club of vereniging
10
op het internet
5
bij u thuis
0
Vaak
Af en Toe
Zelden
Nooit
Figuur 6: Contact met jongeren in leefomgeving
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
Het overgrote deel geeft aan dat zij zich op hun gemak voelen bij jongeren. Maar een enkeling
geeft aan dat dit niet zo is.
Ruim 82 procent van de deelnemers geeft aan dat ze het overbrengen van breikennis aan een
jongere generatie zien als iets positiefs. De overige twintig procent geeft aan het niet leuk te
vinden of dat het ze niet uitmaakt. Niemand geeft aan vaker contact met jongeren te willen
omdat zij zich eenzaam voelen.
7.3
Eindmeting
Nadat de intergenerationele verbinding heeft plaatsgevonden is er nog een eindmeting
geweest. Deze bestond uit de vragen van de enquête die voort kwamen uit de
eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008). Alle deelnemers die de
nulmeting hadden ingevuld hebben vervolgens de eindmeting ingevuld. Er is dan ook een
volledig beeld ontstaan van de eventuele verandering van de gevoelens van eenzaamheid.
In de onderstaande tabel is duidelijk te zien dat er nauwelijks verschil is in de gevoelens van
eenzaamheid die de deelnemers van de breiclub ervaren. Zo is bij twee clubs het gevoel van
eenzaamheid gelijk gebleven. Bij de breiclub Vught is het gevoel van eenzaamheid iets
afgenomen en bij de breiclub in Berlicum is het gevoel zelfs iets toegenomen. Deze toename
zou verklaard kunnen worden doordat de deelnemers door het aflopen van de activiteit zich
nog meer eenzaam gaan voelen. Een verschijnsel dat zowel Schoenmakers als Van Tilburg veel
zijn tegengekomen naar het effect van eenzaamheidsinterventies.
Scriptie Milou van den Dool
43
Uitkomsten nul- en eindmeting
Breiclub Utrecht
Breiclub Vught
Nulmeting
Eindmeting
Breiclub De Bilt
Breiclub Berlicum
0
0,5
1
1,5
2
Figuur 7: Uitkomsten nul- en eindmeting
Bron: Resultaten enquête (bijlage VIII)
7.4
Conclusie nul- en eindmeting
Uit de schriftelijke enquête blijkt allereerst dat het grootste deel van de deelnemers van de
breiclub weduwe is. Zij wonen voornamelijk op zichzelf of in aanleunwoningen en zijn
gemiddeld 78 jaar oud.
Het overgrote deel van de deelnemers heeft meer dan vier vrienden waar zij minstens één keer
per maand contact mee hebben. Ruim vijfentwintig procent van de deelnemers geeft aan zich
matig eenzaam te voelen. De overige vijfenzeventig procent geeft aan zich niet eenzaam te
voelen.
Naar aanleiding van de meting met de eenzaamheidsschaal blijkt dat het grootste deel van de
deelnemers last heeft van gevoelens van emotionele eenzaamheid. Deze vorm van
eenzaamheid is niet op te lossen door het vergroten van het sociaal netwerk. De deelnemers
van de breiclubs scoren op de eenzaamheidsschaal tussen de 1,3 en 1,6. Pas wanneer de score
boven de drie ligt, wordt het volgens De Jong Gierveld en Van Tilburg (2008) lastig voor de
respondent om zelf iets te veranderen aan de gevoelens van eenzaamheid. De deelnemers van
de breiclub zijn volgens de score dus nog goed in staat om zelf iets te doen aan de gevoelens
van eenzaamheid die ze ervaren. Bijna alle respondenten geven aan veel waarde te hechten
aan een levenspartner. Aangezien veel respondenten weduwe zijn verklaart dit voor een groot
deel de emotionele eenzaamheid die de deelnemers ervaren.
Er is op verschillende vlakken een verschil te zien in hoeverre deelnemers aangeven zich
eenzaam te voelen en in hoeverre dit blijkt uit de eenzaamheidschaal. Dit kan verklaard worden
doordat de deelnemers hoog scoren op het gevoel van emotionele eenzaamheid, dit is een
vorm van eenzaamheid waar men mee moet leren leven en hiertoe zijn de deelnemers
blijkbaar goed in staat.
Scriptie Milou van den Dool
44
Veel respondenten hebben zelden tot nooit contact met jongeren buiten hun kleinkinderen om.
Maar enkelen geven aan dat zij vaker contact zouden willen met jongeren. Verder geeft ruim 82
procent van de respondenten aan dat zij het overbrengen van breikennis aan jongeren zien als
iets positiefs.
Ten slotte blijkt uit de eindmeting dat de intergenerationele verbinding weinig invloed heeft
gehad op de gevoelens van eenzaamheid van de deelnemers. Bij twee clubs zijn de gevoelens
van eenzaamheid gelijk gebleven. Bij een club zij de gevoelens van eenzaamheid toegenomen.
Deze toename kan worden verklaard doordat de deelnemers door het aflopen van de activiteit
zich even extra eenzaam gaan voelen. Een verschijnsel dat zowel Schoenmakers als Van Tilburg
veel zijn tegengekomen naar het effect van eenzaamheidsinterventies.
Bij breiclub Vught is het gevoel van eenzaamheid enigszins afgenomen. Dit zou kunnen komen
door de intergenerationele verbinding.
Scriptie Milou van den Dool
8
45
Focusgroep
Voor dit onderzoek heb ik vier verschillende focusgroepen georganiseerd. Voor de focusgroep
heb ik van elke breiclub waar de intergenerationele verbinding heeft plaatsgevonden vijf
deelnemers geselecteerd. Het voornaamste doel van de focusgroep was het evalueren van de
intergenerationele interventie. In de onderstaande paragraaf heb ik de conclusie die ik heb
kunnen trekken uit de focusgroep gesprekken, per thema uitgewerkt. De volledige uitwerking
van de gesprekken en de topiclijst vindt u in bijlagen: IX, X, XI en XII.
8.1
Conclusie focusgroepen
Thema 1: algemeen
De deelnemers van alle breiclubs waren stuk voor stuk enthousiast over de intergenerationele
Interventie. Het viel de ouderen op dat de kinderen erg leergierig waren en het liefst zo snel
mogelijk aan de slag wilden gaan. Zo vertelt mevrouw Donselaar uit breiclub De Bilt hoe
enthousiast haar kind was: “Die van mij, Nadia, wilde meteen een trui breien, daar heb ik erg
om moeten lachen. Ik vond het enthousiasme van de kinderen dan ook erg leuk.”
Wat daarnaast opviel is dat de respondenten aangaven het best vermoeiend te vinden. Dit is
ook niet vreemd als je kijkt naar de gemiddelde leeftijd van de deelnemers. Maar ondanks dat
het vermoeiend was geven ze wel aan dat ze door het enthousiasme er veel positieve energie
voor terug kregen en dat was het zeker waard.
Verder geven de meesten respondenten aan het leuk te vinden als er nog een aantal keren een
intergenerationele verbinding zou plaatsvinden. Er zijn maar twee dames die aangeven
eerstvolgende keer niet meer mee te willen doen omdat zij de interventie als te vermoeiend
hebben ervaren.
Het overgrote deel van de respondenten geeft daarbij aan dat het fijn zou zijn als de activiteit
om de week plaats zou vinden. Dit geeft ze nog wat extra ruimte om aan hun eigen projecten te
werken. Mevrouw Lahnstein uit breiclub De bilt heeft haar roeping gevonden als lerares, zij zou
graag iedere keer verschillende kinderen willen zien zodat zij zoveel mogelijk mensen kan leren
breien. De overige dames willen liever dat dezelfde kinderen wat vaker langskomen, zodat het
sociale aspect wat belangrijker wordt.
Thema 2: contact met kinderen
Alle respondenten zijn enthousiast over het contact met de kinderen. Ze vonden het leuk om te
zien hoe trots de kinderen zijn met hetgeen wat ze gemaakt hebben.
De dames vonden het ook erg bijzonder dat de kinderen allemaal zo toegewijd waren. Alle
kinderen zijn alle vier de keren geweest en vonden het elke keer weer leuk om te doen. Verder
geven de respondenten aan dat ze het leuk vinden dat ze contact hebben met andere kinderen
dan hun kleinkinderen. Mevrouw Ottevanger uit breiclub Berlicum legt dit uit: “De kinderen
waren ondanks dat ik hun oma niet was, nog steeds erg beleefd en lief. Op straat maak je dat
niet altijd meer mee. De kinderen waren daarbij erg betrokken en stelden veel vragen.”
Verder geven de respondenten aan dat ze niet per se vaker contact zouden willen met
kinderen. Ze zien de intergenerationele verbinding wel als iets positiefs en zouden de volgende
keer graag weer mee doen.
Scriptie Milou van den Dool
46
Wat betreft beeldvorming geven de respondenten vooral aan dat ze een positiever beeld
hebben gekregen de kinderen. De respondenten waren verbaasd over het geduld dat de
kinderen konden opbrengen, mevrouw Jacobs uit breiclub Vught had hier een duidelijke
verklaring voor “ik had wel verwacht dat dekinderen hier en daar wat ongeduldiger zouden zijn,
maar misschien zijn ze het wel gewend van hun eigen oma dat alles een beetje langzamer
gaat.”
Thema 3: eenzaamheid
Alle respondenten geven aan zich moe maar voldaan te voelen na de activiteit. Het overdragen
van hun breikennis gaf ze daarbij het gevoel dat zij nog iets voor iemand kunnen betekenen, dit
ervaren de respondenten als zeer positief. Zo geeft mevrouw van Amelsvoort uit breiclub
Vught aan waarom zij zich zo voldaan voelde “Het is goed om thuis te komen en te bedenken, ik
heb een kind leren breien en daarmee heb ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft
een gevoel van voldoening, dat je ook op je oude dag nog iets kunt betekenen voor de
medemens, ook al is het iets simpels als breien.”
Verder geven alle respondenten aan het erg jammer te vinden dat de intergenerationele
verbinding is afgelopen. Daarnaast geeft een respondent aan dat de intergenerationele
verbinding voor haar soms zelfs pijnlijk was, omdat zij zelf geen kinderen en dus ook geen
kleinkinderen heeft gehad.
Daarbij geven de deelnemers aan dat de intergenerationele verbinding invloed heeft gehad op
hun zelfvertrouwen, mevrouw Wetering uit de breiclub Utrecht weet dit goed te omschrijven:
“Als oudere val je steeds vaker terug in de rol van degene waarvoor gezorgd moet worden. Of je
dit nu wilt of niet, die dingen gebeuren. Door deze activiteit kreeg ik weer het gevoel dat, hoe
krakkemikkig ik soms ook ben, ik echt iets bij kan dragen. Ik heb een kind leren breien en zo
heb op mijn eigen kleine wijze een bijdrage kunnen leveren.”
De respondenten zien de intergenerationele verbinding niet als iets wat bij kan dragen aan de
vermindering van eenzaamheid. Wel vinden ze dat het goed is om iets dergelijks te organiseren
zodat mensen weer in contact komen met een jongere generatie en een keer iets anders doen
dan ze gewend zijn. Zo vertelt mevrouw Lubbers uit breiclub Utrecht:
“Ik ga ook naar de breiclub omdat ik contact wil houden met de mensen om mij heen en niet
alleen in mijn huis wil zitten de hele week. Door het contact met de kinderen kom je ook weer
meer te weten over hun leefwereld. Zo kom je voor je gevoel zelf ook weer dichter bij deze
leefwereld te staan. Zo’n activiteit draagt daar zeker aan bij.”
Scriptie Milou van den Dool
9
47
Conclusie
De probleemstelling van dit onderzoek was: “Wat is het effect van intergenerationele
verbinding tussen jong (basisschool leerlingen) en oud (65+), binnen het project samen breien,
op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen?” Met behulp van mijn onderzoek van de
afgelopen maanden heb ik geprobeerd deze vraag zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden.
Eenzaamheid
Naar aanleiding van zowel de deskresearch als de fieldresearch is duidelijk geworden dat
eenzaamheid een ontzettend complex probleem is en niet zomaar verholpen kan worden met
een ‘simpele’ interventie. Er moet eerst duidelijk nagedacht worden over de doelgroep waar de
interventie zich op gaat richten. Hoe specifieker deze doelgroep is, hoe beter. Verder is goede
begeleiding belangrijk. Dit blijkt zowel uit de interviews met de professionals rondom
eenzaamheid als de professionals op het gebied van intergenerationele interventies. Ook moet
er goed geëvalueerd en doorontwikkeld worden om te kijken waar de interventie nog verbeterd
kan worden.
Verder is het van belang dat er voor gezorgd wordt dat deelnemers na de interventie niet in een
zwart gat vallen. Dit kan het probleem namelijk verergeren. Daarnaast valt zowel uit de
deskresearch als de fieldresearch te concluderen dat veel interventies uiteindelijk niet werken.
Er zijn hier en daar wat schommelingen te zien in de gevoelens van eenzaamheid (zowel
positief, als negatief), maar uiteindelijk blijven de resultaten gelijk.
Verder is het belangrijk om te weten dat eenzaamheid een onderdeel van het leven is. Het is in
veel gevallen helemaal niet erg om eenzaam te zijn, als het op lange termijn maar geen
negatieve effecten heeft op je leven.
Intergenerationele interventies
Een andere belangrijke conclusie die ik kan trekken is dat een intergenerationeel project pas
daadwerkelijk een goed effect heeft als die aansluit op de behoefte van deelnemers. Het is
namelijk zeer onwaarschijnlijk dat een intergenerationele verbinding met een willekeurige
doelgroep aansluit op de behoeften van de deelnemers.
Uit de resultaten van mijn fieldresearch is te zien dat dit klopt. De intergenerationele
verbinding had namelijk nauwelijks effect op de gevoelens van eenzaamheid. Dit valt voor een
groot deel te verklaren doordat er veel minder eenzame deelnemers in de breiclubs zitten dan
allereerst werd verwacht. Daarnaast sluit de interventie niet goed genoeg aan op de behoeften
die de deelnemers hebben. Zo geeft een heel groot deel van de deelnemers aan geen behoefte
te hebben aan extra contact met jongeren.
Dit betekent overigens niet dat de intergenerationele verbinding voor niets is geweest. Er valt
namelijk veel te winnen bij intergenerationele verbinding. Het is niet alleen een goed middel
om de cohesie en gevoelens van veiligheid in de wijk te bevorderen, maar ook om negatieve
stereotypen te nuanceren. Zo stelt de contact hypothese dat persoonlijk contact de meest
effectieve manier is om wederzijdse vooroordelen tussen groepen mensen te verminderen.
Uit de focus groep gesprekken met de deelnemers van de interventie blijkt ook wel degelijk dat
dit contact heeft bijgedragen aan een positieve verandering op het beeld dat de ouderen van
de kinderen hadden.
Scriptie Milou van den Dool
48
De deelnemers
Daarnaast blijkt zowel uit de enquête als uit de focusgroep gesprekken dat de interventie op
veel verschillende gebieden een positief effect heeft gehad op de deelnemers.
Uit de enquête blijkt bijvoorbeeld dat 82% van de deelnemers het overbrengen van breikennis
aan een jongere generatie als iets positiefs ziet. De positieve reacties uit de focusgroepen
sluiten hierop aan. Zo geven mensen aan een goed gevoel over te houden aan de interventie,
ze hebben het gevoel dat iets bijdragen:
Breien is erg belangrijk voor de fijne motoriek en wanneer oefenen kinderen dat nu nog
tegenwoordig? Schrijven doen ze bijna niet meer en het geduld van kinderen wordt
tegenwoordig maar weinig op de proef gesteld. Ik vond het leuk om te zien dat het voor veel
kinderen eerst heel veel moeite kostte, maar dat het uiteindelijk met sprongen vooruit ging.
Dat ik daar een bijdrage aan heb kunnen leveren voelt heel fijn. Mevrouw Den Boer (66).
De deelnemers houden een positief gevoel over aan de interventie. Zo geven veel ouderen ook
aan dat ze de kinderen geduldiger, beleefder en meer betrokken, vonden dan ze van tevoren
hadden verwacht.
Uit zowel de focusgroep gesprekken als uit de enquête blijkt dat de intergenerationele
verbinding geen invloed heeft gehad op de gevoelens van eenzaamheid. Ondanks dat zien de
respondenten de interventie wel als iets positiefs. Zo vinden ze het belangrijk om in contact te
blijven met een jongere generatie, omdat ze het belangrijk vinden om bij de tijd te blijven.
Verder geven ze aan dat de interventie bijdraagt aan zingeving.
“Het is goed om thuis te komen en te bedenken, ik heb een kind leren breien en daarmee heb
ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft een gevoel van voldoening, dat je ook op je
oude dag nog iets kunt betekenen voor de medemens, ook al is het iets simpels als breien”
Mevrouw van Amelsvoort (88).
Scriptie Milou van den Dool
49
10 Advies
Eenzaamheidsinterventie
Zowel Van Tilburg als Schoenmakers geven in de diepte-interviews aan dat het allereerst goed
te bedenken voor wie je de interventie wilt organiseren en wat je ermee wilt bereiken.
Daarnaast is het belangrijk om de doelgroep zo specifiek mogelijk te maken. Verder moeten de
wensen van de doelgroep duidelijk zijn zodat je met behulp van je interventie maatwerk kunt
leveren. Een willekeurige interventie bij een willekeurige doelgroep is dan ook als een schot
hagel. Verder is het van belang om de interventie goed te evalueren. Daarbij moet er niet
alleen gekeken worden naar de tevredenheid van de deelnemers, maar juist naar het behaalde
resultaat.
Focus
Het bedenken van een simpele interventie is dus niet genoeg. De intergenerationele
interventie zoals in dit project is toegepast sluit duidelijk niet genoeg aan op de behoeften van
deelnemers en is hierdoor ook niet succesvol. Het is dan ook belangrijk om na te denken over
waar de focus moet worden gelegd. Wanneer je je focus bij het project legt op de vermindering
van eenzaamheid is deze interventie niet effectief. Wanneer je de focus legt op het bevorderen
van contacten tussen jong en oud en de overdracht van kennis op een nieuwe generatie is de
interventie wel geslaagd.
Als het Ouderenfonds zich wil richten op de vermindering van eenzaamheid van de doelgroep
is het aanbieden van een ontmoetingsplaats niet genoeg. Je kunt er niet vanuit gaan dat
mensen die langdurig eenzaam zijn goed in staat zijn zelf nieuwe contacten te maken en te
behouden als jij hiervoor de ruimte biedt. Dit moet veel gerichter aangepakt worden.
Eerst moet duidelijk worden of iemand eenzaam is, hier iets aan wil doen en of het realistisch is
om dit probleem te willen verhelpen. Wanneer iemand voornamelijk emotioneel eenzaam is
omdat diegene zijn partner is verloren, is het niet realistisch om te bedenken dat je dit gevoel
volledig weg kunt nemen.
Zowel Penninx als Schoenmakers geven aan dat het niet per se het Ouderenfonds hoeft te zijn
die deze rol op zich neemt. Het fonds heeft een heel groot bereik onder de doelgroep en kan er
ook voor kiezen om meer een signalerende functie op zich te nemen en vervolgens de mensen
door te verwijzen naar de goede plaats.
Het uiteindelijke advies dat ik naar aanleiding van mijn onderzoek kan geven is vooral dat het
eerst belangrijk is voor het Nationaal Ouderenfonds om te beslissen waar de focus moet liggen.
Pas wanneer daar duidelijkheid over is kan het fonds gerichte vervolgstappen ondernemen
voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld een nieuwe interventie of het door ontwikkelen van het
project.
Graag wil ik afsluiten met een citaat uit een van mijn lievelingsliedjes:
“They are sharing a drink they call loneliness, but it’s better than drinking alone”
Billy Joel, Piano Man
Hiermee wil ik benadrukken dat ik, ondanks het resultaat dat de interventie weinig effect heeft
op de gevoelens van eenzaamheid van de deelnemers, denk dat je altijd nog beter samen kunt
breien dan alleen!
Scriptie Milou van den Dool
50
11 Evaluatie
Ervaringen
De twee dagen dat ik niet werkte bij het Nationaal Ouderenfonds werkte ik aan mijn
onderzoek. Omdat mijn onderzoek betrekking had op het project waarvoor ik werkzaam ben
bij het Ouderenfonds, was het soms ook mogelijk om hier tijdens mijn werk wat tijd aan te
besteden.
Over de beide onderwerpen is veel informatie beschikbaar. Ik heb dan ook heel uitgebreid
deskresearch kunnen verrichten en moest soms opletten dat ik niet te ver afdwaalde van het
onderwerp. Verder had ik een goede ervaring met de diepte-interviews. De vier mensen die ik
hiervoor heb benaderd waren direct enthousiast, geïnteresseerd en erg bereidwillig om mij
verder te helpen. Dit gaf mij veel positieve energie.
Onderzoeksproces
Vooral het eerste proces van het goedkeuren van het plan van aanpak verliep moeizaam. De
docenten hadden ons hier enigszins op voorbereid, maar ik had wel gehoopt dat dit sneller
zou gaan. Doordat dit proces vrij stroef verliep en ik het druk had op mijn werk vond ik het
soms lastig om mij volledig te focussen op mijn scriptie, hierdoor is alles nog langzamer gegaan
dan verwacht. Gelukkig was daar het groene licht en kon ik doorpakken.
Ik had erop gehoopt dat het organiseren van de intergenerationele interventie vrij vlot zou
verlopen, dit was helaas niet het geval.
Het was in eerste instantie het idee om middelbare scholieren uit te nodigen voor de
interventie, maar deze hadden al zo’n vol curriculum dat dit helaas niet meer mogelijk was. Dit
kwam voornamelijk ook omdat het op vrij korte termijn moest gebeuren. De vertraging die ik
aan het begin heb opgelopen heeft hier helaas ook effect op gehad. Ik heb dan ook vrij snel
besloten om voor een andere doelgroep te kiezen, basisschoolleerlingen. Dit ook vooral omdat
zij bijvoorbeeld woensdagmiddag vrij zijn en ook vaak handwerklessen op school hebben.
Na veel, heel veel telefoontjes heb ik uiteindelijk vijf scholen uit de buurt van de breiclubs
bereid gevonden om mee te doen aan de intergenerationele verbinding. Ik had er één reserve
en dat was maar goed ook, want op het laatste moment heeft een school zich teruggetrokken.
De uiteindelijke interventies verliepen heel soepel. De ouderen hadden het naar hun zin, de
kinderen vonden het ontzettend leuk om te leren breien en al na het eerste bezoek bij de
breiclub hadden de meeste kinderen al een klein lapje gebreid. Het was ontzettend leuk om te
zien hoe de kinderen omgingen met de ouderen en andersom.
Wat betreft de enquêtes was er ondanks mijn betrokkenheid een redelijk lage respons. Ik had
eigenlijk verwacht dat de respons een stuk hoger zou liggen. Dit omdat ik veel persoonlijk
contact heb met de clubs en omdat de deelnemers heel erg betrokken zijn bij het project. Ik
ben langs geweest om de enquêtes uit te delen en heb daarnaast uitleg gegeven hoe ze hem
moesten invullen. Dit had overigens wel een positief resultaat want degenen die hem hadden
ingevuld hadden hem volledig en zonder fouten ingevuld. Tijdens het uitdelen gaven veel
mensen aan bereid te zijn hem in te vullen, er waren in totaal maar drie mensen die direct
aangaven niet mee te willen doen.
Scriptie Milou van den Dool
51
De deelnemers hadden twee weken om de enquête in te vullen en daarna ben ik ze weer
persoonlijk op komen halen. Ik heb nog aan de coördinatoren van de clubs gevraagd of zij
gemerkt hadden waarom zoveel mensen het niet hebben ingevuld, zij gaven aan dat veel
mensen het waarschijnlijk toch vergeten waren of het een te lange vragenlijst vonden.
De panelgesprekken verliepen goed. De dames voelden zich duidelijk op hun gemak en ik had
het gevoel dat zij eerlijk vertelden hoe zij over de dingen dachten. Ze konden goed
verwoorden hoe zij over bepaalde thema’s dachten en hebben het als erg prettig ervaren dat
zij hun mening over de interventie mochten delen en dat deze serieus werd genomen.
Ik vond het erg leuk om te werken aan het beroepsproduct. Ik heb deze opleiding ook gekozen
omdat ik het leuk vindt om te schrijven. Verder heb ik ontzettend veel plezier beleefd aan mijn
bezoeken aan de breiclubs tijdens de intergenerationele verbinding. Ik heb zoveel mogelijk
geprobeerd de sfeer tijdens de interventie te omschrijven en ik hoop dat dit in het artikel goed
naar voren komt.
Verbeterpunten
Wat betreft de enquête wil ik eerstvolgende keer kritischer zijn naar de hoeveelheid vragen in
de enquête. Ik denk namelijk dat de vragenlijst, vooral omdat het ouderen zijn, toch te lang
was.
Verder zou ik de volgende keer eerder beginnen met het regelen van de interventies. Hier heb
ik lang op gewacht omdat ik eerst groen licht wilde voor mijn plan van aanpak, maar hierdoor
ben ik aan het einde van mijn onderzoek wel in tijdsnood gekomen. Ik had misschien ook al van
tevoren beter moeten controleren of de scholen tijd en zin hadden om mee te doen aan de
interventie, dan had ik het veranderen van de onderzoeksgroep kunnen voorkomen.
Voor de volgende keer is het ook goed om mijn hoofdvraag beter in oog te houden. Ik had
daarmee het onderwerp en de vragen van mijn diepte-interviews beter kunnen trechteren.
Vaak als ik bezig ben met het onderzoek dwaal ik af naar veel zijsporen en verlies ik de focus.
Dat was dan weer een klein voordeel van de krappe deadline, als je moet schrijven dan schrijf
je alleen wat echt van belang is.
Tot slot zou ik de volgende keer voor mijn achtergrondreportage rekening houden met de
lichtinval omtrent de foto’s. ik had geen rekening gehouden met de locatie en ook geen statief
meegenomen. Er bleek op de locatie weinig natuurlijk licht te zijn en dit maakte het erg
moeilijk om heldere foto’s te maken.
Conclusie
Over de beantwoording van mijn deelvragen ben ik erg tevreden. Ik ben echt de diepte in
gedoken met mijn deskresearch en mijn fieldresearch vulde dit goed aan. Het onderzoek werpt
alleen meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. Er valt dan ook nog een hoop te winnen
bij een vervolgonderzoek. Om een interventie te ontwikkelen die bijdraagt aan de
vermindering van eenzaamheid moeten er nog een hoop stappen genomen worden.
Als je aan de andere kant kijkt naar het plezier en de voldoening die zowel de kinderen als de
ouderen overhouden aan de interventie ben ik wel erg tevreden over de interventie zelf. Deze
interventie mag dan nauwelijks invloed hebben op de gevoelens van eenzaamheid, hij heeft
wel positieve invloed op de wederzijdse banden en op het gevoel van eigenwaarde van de
ouderen. Ik vind het mooi dat ik daar met dit onderzoek ook achter ben gekomen.
Scriptie Milou van den Dool
52
12 Beroepsproduct
Bloed, zweet en breipennen
Door: Milou van den Dool
De rollators en wandelstokken staan netjes tegen de muur geparkeerd. Het gekwebbel van de
dames en het getik van de naalden neemt de overhand in de grote serre van het
woonzorgcentrum Visio in Vught. Naast een breiende dame in een felroze gebreide trui ligt een
hond rustig de slapen, zo nu en dan roept een dame van de breiclub om hulp “oehoee, heb ik
nu een steek laten vallen? Kunt u daar even naar kijken?”. Bijna alle dames in de breiclubs zijn
blind of slechtziend vertelt Simonia van der Meijden, coördinator van de breiclub: “Visio is een
woonzorgcentrum speciaal voor blinden en slechtzienden. Bijna alle deelnemers hebben dan
ook een afwijking aan hun ogen waardoor ze
weinig tot niets zien, maar dat maakt voor het
breien niets uit, veel mensen zijn het gewend
en breien op gevoel.”
De breiclub in Vught is onderdeel van het
project Samen Breien. Dit is een project van
het Nationaal Ouderenfonds. Het fonds start
breiclubs op door heel Nederland voor
eenzame ouderen met als doel om daarmee
het sociaal netwerk van ouderen te versterken
en te vergroten. Vandaag is het een speciale
dag op de breiclub, de kinderen van de BSO uit
de buurt komen voor het eerst op bezoek om
te leren breien.
Met het geklingel van kopjes en een koektrommel op de achtergrond kabbelt het gekwebbel
en getik van de pennen in een stellig tempo voort. “Praten en breien tegelijk geldt voor deze
breiclub als geen ander. Er zijn een aantal mensen die niets kunnen zien. Zij breien in een
gestaag tempo door zonder een fout te maken. En als ze een fout maken kunnen veel mensen
het nog zelf oplossen ook”, aldus Simonia. Zo nu en dan wordt er een patroon luid voorgelezen
“We gaan nu verder met groen mevrouw Beenen en dan moet u twintig naalden averecht
breien” vertelt de vrijwilliger met het haar hand op de gerimpelde arm van de parmantig
zittende dame. De hulp hond met piepkleine zwarte krulletjes – ook wel de gebreide hulp hond
genoemd in de breiclub- kijkt op. Binnen korte tijd mondt het eentonige geroezemoes van de
ouderen uit in een kakofonie van hoge kinderstemmen. De dames tillen stuk voor stuk hun
hoofd op “de kinderen zijn er”.
Scriptie Milou van den Dool
53
Eerste ontmoeting
Het is de eerste keer dat de kinderen van de BSO om de hoek op bezoek komen bij de breiclub.
De kakofonie van stemmen wordt dan ook snel teruggedrongen tot zachtjes geroezemoes
naarmate de kinderen dichter bij de ouderen komen. Simonia neemt het voortouw en legt aan
de kinderen uit wat er zo speciaal is aan de deelnemers van deze breiclub “De dames die hier
breien zijn bijna allemaal slechtziend of zelfs blind. Toch kunnen zij heel goed breien. Het lijkt
mij goed als jullie eerst maar een naast een dame gaan zitten om te vragen hoe zij dit precies
zo goed kunnen, terwijl ze het niet goed kunnen zien.” Na veel luid geschuif van stoelen gaan
de kinderen naast de ouderen zitten. “Ik ben Anne”, zegt een meisje met een groenig brilletje
en lang bruin haar. “Hallo Anne, ik ben mevrouw Jacobs, aangenaam.” Voorzichtig worden de
handen geschud en dan direct is het ijs gebroken. Want Anne vraagt zich af of mevrouw Jacobs
nog kan zien en hoeveel ze nog kan zien, hoe ze dan kan breien en hoe ze dan weet of ze
fouten maakt. Mevrouw Jacobs legt haar bleke, knokige hand op de schouder van Anne “Een
beetje langzamer meisje, ik ben niet alleen bijna blind, ik begin ook een beetje doof te
worden”, ze lachen beiden een stukje van hun tanden bloot.
Blind breien
Mevrouw Van Amelsvoort is de eigenaresse van de gebreide hulp hond. Zij is van jongs af aan
blind geworden, maar breit er lustig op los. “Gelukkig heb ik nog kleuren kunnen zien voordat
ik blind werd. Ik heb vandaag een roze trui aan en ik weet gelukkig dat ik dat een mooie kleur
vindt.” Vlinder zit een half uur na de voorstelronde met het puntje van haar tong
geconcentreerd en rustig te breien. “Gaat het goed meisje, laat eens voelen?”, vraagt mevrouw
van Amelsvoort. Vlinder geeft haar breiwerkje aan de mollige vrouw met rode blosjes alsof het
de normaalste zaak van de wereld is. “Mevrouw Van Amelsvoort zegt dat ze alles kan voelen en
dat kan ze ook want ik had net een fout gemaakt en die heeft ze er zo uitgehaald. Ik hoef alleen
maar het patroon voor te lezen en als mevrouw Van Amelsvoort de fouten eruit heeft gehaald
kan ik zo weer verder.” De oudere ietwat kromme mevrouw Van Amelsvoort en de witblonde
Vlinder zitten gezellig naast elkaar en kletsen wat alsof het de normaalste zaak van de wereld
is. Als het te lang stil is vraagt mevrouw Van Amelsvoort of het wel goed gaat, Vlinder geeft
daarna zachtjes toe “ik denk dat ik weer een klein foutje heb gemaakt”. De oudere vrouw
grinnikt zachtjes “geeft niets hoor kind, van fouten kun je leren. Kijk je hebt hier een steek
laten vallen, dan krijg je een gat, dat is niet zo mooi dus ik zal hem even voor je ophalen.”
Intergenerationele verbinding
Volgens Kees Penninx, schrijver van het boek ‘bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’,
valt er veel te winnen bij intergenerationele verbinding.. Het is daarbij niet van belang welke
generaties er met elkaar worden verbonden. Het is vooral belangrijk dat de interventie voor
beide groepen iets oplevert.
Vooral in de maatschappij zoals hij er nu uitziet heeft intergenerationele verbinding extra
toegevoegde waarde. Volgens Penninx komt dit doordat jong en oud nog te veel gescheiden
leven “hierdoor gaat veel potentieel verloren. Je zou een veel effectievere samenleving kunnen
krijgen als je veel meer gebruik maakt van elkaars talenten.”
Scriptie Milou van den Dool
54
Op dit moment komen generaties elkaar weinig tegen, volgens Penninx. Dit komt doordat
generaties op institutioneel niveau vaak gescheiden zijn. Maar ondanks dat vindt iedereen het
wel normaal om met verschillende generaties door elkaar heen te leven. “Dat is de kracht van
generatiewerk, er zit een universele logica achter waar iedereen het mee eens is”, aldus
Penninx.
Rimpels
De rimpels op het gezicht van de 84-jarige mevrouw Jacobs zijn gevormd door de tijd. De
rimpels op het voorhoofd van Anne zijn duidelijk een teken van haar tomeloze inspanning.
“Toen ik haar net leerde ontmoette had ze ontzettend veel praatjes, maar nu is ze wel erg stil”,
gniffelt mevrouw Jacobs met een zuinig lachje om haar mond. Anne verroert geen vin wanneer
mevrouw Jacobs demonstratief haar kant op kijkt. Alles wat ze op dit moment lijkt te zien zijn
de twee ribbels die ze tot nu toe heeft gebreid. “Mevrouw Jacobs, ik ben al bijna bij de derde
ribbel en dan moet ik een andere kleur.” De oudere dame knikt geduldig “Welke kleur moet je
dan meisje? Dan pak ik hem voor je.” “Rood…”, mompelt Anne afwezig. Mevrouw Jacobs tast
tussen de verschillende bolletjes wol en houdt de bolletjes dichtbij haar gezicht. Zodra ze de
goede kleur heeft gevonden richt ze zich tot Anne. “Geef je werkje maar, dan doe ik de nieuwe
kleur erop en dan kun jij voorlezen wat je hierna moet doen.” Langzaam maar zeker vormt er
zich een steeds groter lapje tussen de kinderhandjes, mevrouw Jacobs kijkt geduldig toe.
Ondertussen vertelt ze over vroeger, dat zij op de leeftijd van Anne al truien kon breien. “Dat
werd ons vroeger met de paplepel ingegoten” ”Paplepel??”, vraagt Anne al wippend op haar
stoel. “Ja, dat ik vroeger van jongs af aan heb leren breien.” Anne focust zich weer op haar
breiwerkje, ze breit gestaag verder terwijl mevrouw Jacobs een bakje thee inschenkt.
“Tijd om op te ruimen dames en heer”, de kinderen zuchten en geroezemoes ontstaat “Ik ben
bijna klaar met mijn eerste lapje, het ging net zo goed”, protesteert de kleinste van het groepje
van zeven kinderen. De dame met witgrijs haar en kraaloogjes zegt zachtjes tegen haar
“Volgende keer maken we hem af en dan gaan we verder aan het volgende lapje, goed? Dan
kun je thuis ondertussen oefenen en laten zien wat je hebt geleerd.” Dat lijkt het meisje
enigszins gerust te stellen en ze beginnen langzaam met opruimen. Sommige dames trekken
zichzelf aan de tafel uit hun stoel omhoog en zwaaien de kinderen enthousiast uit “tot de
volgende keer!”.
Gerontofobie
De zogenoemde gerontofobie, zoals de angst voor ouderen ook wel wordt genoemd, is bij de
interventie met de breiclub nauwelijks aanwezig. Volgens Penninx zijn de ouderen ook niet
meer de ouderen van vroeger. Dingen lopen steeds meer door elkaar en daar wordt de
samenleving een stuk rijker op. Naast deze bewust georganiseerde intergenerationele
interventies moeten er meer ruimtes en kansen gecreëerd worden om elkaar te ontmoeten. Zo
geeft Penninx aan dat we als samenleving moeten profiteren van het feit dat je samen ergens
de schouders onder zet. Daarbij is een positieve invalshoek van groot belang “Het is vaak
onderdeel van mijn filosofie geweest dat integratie, participatie en het meedoen van ouderen
gericht moet zijn op positieve punten, niet op negatieve punten als zorgbehoefte. Om ouderen
te betrekken moet je proberen aan te haken bij talenten en ambities.
Scriptie Milou van den Dool
55
Ouder worden is niet alleen een thema voor mensen die 65 zijn, maar het is iets wat ons
allemaal aangaat en overkomt. Het is een interessante uitdaging om dat op een goede manier
te doen. Het is een kwestie van samenleven.” De interventie bij de breiclub lijkt hier goed in te
slagen. Ook blinden en slechtziende ouderen kunnen kinderen leren breien. Kijken naar de
mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden is op deze club zeker van toepassing.
Moe maar voldaan
Nadat mevrouw Jacobs klaar is met uitzwaaien en weer in haar stoel is geploft keert zij zich
direct naar haar buurvrouw. “Anne, mijn kind, had veel talent. Dat zag ik meteen. Ze deed zo
keurig haar best en luisterde goed naar mijn instructies.” “Die van mij had nog wel een beetje
moeite, maar dat komt vanzelf wel goed”, mompelt de buurvrouw met een groene gebreide
spencer en jampotglazen.
De rust is duidelijk wedergekeerd in de serre van het woonzorgcentrum “Het was erg gezellig,
maar wel vermoeiend hoor. Dan merk je echt dat je oud wordt, mijn oren tuten ervan.” Terwijl
de dames napraten ruimen de vrijwilligers de koffiekopjes op
. Ondanks dat ze ouderen ietwat onderuitgezakt zitten in
vergelijking met het begin van de middag twinkelen hun
ogen. “Het was erg leuk om kinderen iets te kunnen leren.
De kinderen waren zo enthousiast en gingen direct aan de
slag. Dan heb je zelf ook echt het gevoel dat je echt iets kunt
betekenen”, vertelt mevrouw Jacobs, haar buurvrouw met
de jampotglazen vond het contact met de kinderen vooral
heel leuk “ik vind het altijd leuk om te horen wat er in hun
wereld speelt. Naast mijn kleinkinderen spreek ik nauwelijks
andere kinderen en ik vind het leuk om met kinderen te
spreken die ik niet zo goed ken. Vaak na zo’n gesprek kan ik mij beter inleven in de leefwereld
van die kinderen en voel ik mij meer betrokken bij wereld zoals hij er nu uitziet.” Mevrouw
Jacobs knikt instemmend, terwijl ze een koekkruimeltje uit haar mondhoek veegt vertelt ze
enthousiast “ik heb nu net nog een nieuw woord geleerd, dat had ik zelfs mijn kleinkinderen
nog niet horen zeggen, “ssweek” was het dacht ik?”, de dames kijken haar vragend aan,
niemand lijkt het te herkennen. “Het betekent dat iets heel ‘koel’ is geloof ik”, mompelt
mevrouw Jacobs onzeker.
Terwijl de eerste dame stiekem haar oogleden laat zakken, stoppen de dames hun pennen en
wol weer terug in hun tas. “Dag dames, ik ga heerlijk slapen vanavond denk ik!”, roept
mevrouw Jacobs nog na.
Scriptie Milou van den Dool
56
Literatuurlijst
Almeida Pinto,T. Hatton-Yeo, A. & Marreel, I. et.al. (2008). Guide of Ideas for Planning and
Implementing Intergenerational Projects. Geraadpleegd op: 11 januari 2014, van:
http://www.matesproject.eu/GUIDE_21_versions/English.pdf
Barelds, J., Lissenberg, M., & Luijkx, K. (2010). Systematische ontwikkeling van
interventiestrategieën gericht op eenzaamheid onder ouderen. Tranzo. Verkregen van
http://www.tilburguniversity.edu/upload/edb3c62c-6ec6-428f-bb4fc85e27ba21bd_rapportinterventiestrategieen.pdf
Beth Johnson Foundation. (maart 2011). A guide to intergenerational practice. Geraadpleegd
op, 3 juni 2014, van:
http://www.centreforip.org.uk/res/documents/page/BJFGuidetoIPV2%20%2028%20Mar%2020
11.pdf
Cattan, M. White, M. Bond, J. et.al. (2005). Preventing social isolation and loneliness among
older people. Geraadpleegd op: 10 oktober 2014, van:
http://journals.cambridge.org/action/displayFulltext?type=1&fid=270367&jid=ASO&volumeId=
25&issueId=01&aid=270366&bodyId=&membershipNumber=&societyETOCSession=
Dijk, P. van. Crul, H. & Tielen, G. De generatiecrisis. Amsterdam: Uitgeverij SWP Amsterdam
EMIL. (14 januari 2014). EMIL awards programme report. A European Perspective on Examples
of Intergenerational Learning & Practice. Geraadpleegd op: 3 juni, van:
http://www.emilnetwork.eu/res/documents/resource/EMIL%20AWARDS%20PROGRAMME%20REPORT%20%20%20A%20European%20Perspective%20on%20Examples%20of%20Intergenerational%20Le
arning%20&%20Practice.pdf
Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2005). Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies
bij ouderen. Geraadpleegd op 12 mei 2014, van:
http://home.fsw.vu.nl/tg.van.tilburg/2005%20Eenzaam%20en%20dan.pdf
Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend
effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van
eenzaamheid onder ouderen. Geraadpleegd op 10 oktober, van:
http://www.nidi.nl/shared/content/output/reports/nidi-report-69.pdf
Tilburg, T. van & Jong, J. de. (2008). De ingekorte schaal voor algemene, emotionele en sociale
eenzaamheid. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 2008, p. 4-15.
Heerma van Voss, D. & Meer, D. van der. (2010). Tussen Einstein en confetti. De grenzeloze
gerneratiekloof. De Groene Amsterdammer, 23 juni 2010, van:
http://www.groene.nl/artikel/tussen-einstein-en-confetti--2
Scriptie Milou van den Dool
57
Heinrich, L.M. & Gullone, E. (2005). The clinical significance of lonelines: A literature review.
Geraadpleegd op: 11 oktober, 2014, van:
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16952717
Huver, R. & Biervliet, N. (2010). Nederland in generatieperspectief 2010. [rapport]. TNS NIPO.
Jong Gierveld, J. de & Tilburg, T. van. (2008). De ingekorte schaal voor algemene, emotionele en
sociale eenzaamheid. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. (39), p. 4-15.
LinkedIn. (2014). Christina Mercken. Geraadpleegd op: 11 juli 2014, van:
https://www.linkedin.com/profile/view?id=1360004&authType=NAME_SEARCH&authToken=F
1KZ&locale=en_US&srchid=2204549461418138472798&srchindex=1&srchtotal=1&trk=vsrp_pe
ople_res_name&trkInfo=VSRPsearchId%3A2204549461418138472798%2CVSRPtargetId%3A13
60004%2CVSRPcmpt%3Aprimary
LinkedIn. (2014). Kees Penninx. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van:
https://www.linkedin.com/pub/kees-penninx/10/855/96a
Maat, J.W. van de. & Damiaans, L. (15 juni 2013). Samen Online. Effecten van een internetcursus
door jongeren voor ouderen. Utrecht: Intern document Movisie
Maat, J.W. van de. & Xanten, H. van. (januari 2013). Sleutels voor de lokale aanpak van
eenzaamheid. Geraadpleegd op 10 oktober 2014, van:
http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenzaamhe
id_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf
Mercken, C. (z.j.). Intergenerationeel werken binnen residentiële ouderenvoorzieningen.
Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van:
https://googledrive.com/host/0BzQk3YpQ1EpkUzgyV1poTGF2MEk/artikel_intergenerationeel.p
df
Nationaal Ouderenfonds. (2014). Missie/visie. Geraadpleegd op: 20 oktober 2014, van:
https://www.ouderenfonds.nl/onze-organisatie/missievisie/
Nationaal Ouderenfonds. (2014). Nationaal Ouderenfonds. Jaarverslag 2013. Geraadpleegd op
20 oktober 2014, van:
http://issuu.com/ouderenfonds/docs/jaarverslag_2013_nationaal_ouderenf
Nationaal Ouderenfonds. (2014). Projectplan Samen Breien. Bunnik: intern document
Newman, S. Ward, C. Smith, T. et.al. (1997). Intergenerational programs. Geraadpleegd op: 6
mei 2014, van: http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=4oPAutEWEgC&oi=fnd&pg=PR9&dq=Intergenerational+Programs.+Past,+Present+and+Future.+Wa
shington&ots=V4puEegARE&sig=E7g581UNPPm1jojn6w50lsUYj34#v=onepage&q=Intergenerati
onal%20Programs.%20Past%2C%20Present%20and%20Future.%20Washington&f=false
Scriptie Milou van den Dool
58
Peninnx, K. (2006). Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk. Utrecht: NIZW uitgeverij
Penninx, K. (2003). De stad van alle leeftijden. Utrecht: NIZW uitgeverij
RIVM. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Geraadpleegd op 10 september 2014, van:
http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270462001.pdf
Samen Online. (2014). Wat is Samen Online. Geraadpleegd op: 13 januari 2014, van:
http://www.samenonlinenederland.nl/over-samen-online/
Schoenmakers, E.C., Tilburg, T.G. van & Fokkema, T. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op te lossen
en treft niet alleen ouderen. Geraadpleegd op: 10 september 2014, van:
http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/51726/2014%20DEMOS%20Eenzaamheid%20m
oeilijk%20op%20te%20lossen.pdf?sequence=1
SCP.(2010). Wisseling van de Wacht: Generaties in Nederland. Geraadpleegd op 26 mei 2014,
van:
http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&ved=0CEAQFjAB&url=ht
tp%3A%2F%2Fwww.scp.nl%2Fdsresource%3Fobjectid%3D27175%26type%3Dorg&ei=STeDU4LJ
I4nfOer9gLAK&usg=AFQjCNFtaceoA8MP54uviLTSAXT1JU_Dlw&sig2=UZlOA2Xzyeo_evG8sOXFM
w&bvm=bv.67720277,d.ZWU
Versteegh, E. Westerhof, G.J. (2007). Wederzijdse stereotypen van jongeren en ouderen en hun
relatie met zelfbeeld en zelfwaardering. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. (38), p. 2431
Vrije Universiteit Amsterdam. (2014). Drs. E.C. Schoenmakers. Geraadpleegd op: 29 mei 2014,
van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijke-afdelingen/sociologie/medewerkerssociologie/schoenmakers/index.asp
Vrije Universiteit Amsterdam. (2014). Prof.dr. T.G. van Tilburg. Geraadpleegd op 3 juni 2014,
van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijke-afdelingen/sociologie/medewerkerssociologie/van-tilburg/
Walker, A. (1993). Age and attitudes. Main results from a Eurobarometer Survey. Geraadpleegd
op: 21 oktober 2014, van: http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_069_en.pdf
Scriptie Milou van den Dool
59
Bijlagen
Bijlage I: Plan van aanpak
Inhoud plan van aanpak afstudeeropdracht Media, Informatie en Communicatie
Student
Naam student: Milou van den Dool
Profiel: Nieuws en Media
Studentnummer:
Groep: MN402
500616481
E-mailadres: [email protected]
Telefoonnummer: 0651976497
Paraaf voor akkoord student:
Datum:
Naam eerste begeleider: Johanneke van Marle
Naam tweede begeleider: Margriet Flikweert
Paraaf voor akkoord docent-begeleider en tweede docent:
Datum:
Paraaf voor akkoord afstudeercommissie:
Datum:
Gegevens opdrachtgever (indien van toepassing):
Bedrijf: Nationaal Ouderenfonds
Naam begeleider vanuit het bedrijf: Sabine Pool
Functie: Projectontwikkelaar
Probleemsituatie:
Wat is de aanleiding?
De aanleiding voor dit afstudeervoorstel is vooral mijn affiniteit met ouderen. Jarenlang heb ik
als thuishulp bij ouderen gewerkt en ik voel mij sinds die tijd betrokken bij het lot van ouderen.
Ik ben dan ook stage gaan lopen bij het Nationaal Ouderenfonds en daar ben ik in aanraking
gekomen met het project Samen Breien. Dit doorlopende project is ontwikkeld om
eenzaamheid bij ouderen te bestrijden en het sociaal netwerk van ouderen te versterken.
Bijna een derde (1,2 miljoen) van de 65-plussers voelt zich namelijk matig tot sterk eenzaam en
dit aantal neemt toe met het ouder worden. De helft van de 85-plussers (met name vrouwen),
ervaart een gevoel van eenzaamheid. Door het overlijden van mensen uit de omgeving en het
wegvallen van activiteiten, neemt de omvang van het sociale netwerk van oudere mensen af.
Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011).
Met het project Samen Breien probeert het Nationaal Ouderenfonds dit afnemende sociale
netwerk te versterken. Het fonds wil met het project Samen Breien oudere deelnemers van de
breiclub verbinden met een jongere generatie zodat ook zij kennismaken met dit ambacht.
Scriptie Milou van den Dool
60
Het verbinden van deze doelgroepen draagt daarmee bij aan het bestrijden én voorkomen van
sociaal isolement en spreekt ouderen aan op hun kennis, ervaring en talent (Nationaal
Ouderenfonds, 2014).
Op dit moment zijn er weliswaar een hoop breiclubs waar ouderen met elkaar breien, alleen er
worden nog niet structureel jongeren en ouderen binnen een breiclub aan elkaar verbonden.
Dit wil het Nationaal Ouderenfonds wel graag realiseren.
Maar hoe kun je ouderen het beste met jongeren verbinden? Draagt het bij aan de
vermindering van eenzaamheid? Al deze vragen komen bij dit project kijken en deze moeten
met behulp van onderzoek worden beantwoord.
Wie is de opdrachtgever?
De opdrachtgever is het Nationaal Ouderenfonds, binnen het fonds krijg ik begeleiding van
Sabine Pool, zij is projectontwikkelaar.
Wanneer is het probleem ontstaan?
Het project bestaat ruim 1 jaar en het Nationaal Ouderenfonds wil met behulp van het project
bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid bij ouderen. Daarbij is er
onder andere voor gekozen om binnen het project jongeren en ouderen met elkaar te
verbinden, dit is alleen nog niet gebeurd. Verder spelen er een aantal vragen rondom
intergenerationele verbinding. Zoals bijvoorbeeld in hoeverre heeft intergenerationele
verbinding positieve gevolgen voor het gevoel van eenzaamheid bij ouderen? En hoe kun je dit
contact optimaliseren?
Waar doet het probleem zich voor?
Op dit moment zijn er 50 breiclubs verspreid door Nederland, waar gemiddeld 15 ouderen per
breiclub samen breien. Door ervoor te zorgen dat ouderen uit de breiclub jongeren gaan leren
breien, worden ouderen aangesproken op hun kennis en talent. Daarnaast wordt volgens
Zenner (2013) hierdoor het zelfvertrouwen van de ouderen aangewakkerd. De ouderen krijgen
nieuwe rollen door deze contacten. Hierdoor zijn ze niet langer zorgbehoevend, maar mensen
met een levensverhaal die jongeren nog iets nieuws kunnen leren. Het ophalen van
herinneringen stimuleert daarnaast het langetermijngeheugen van de ouderen. Er valt dus een
hoop te winnen bij het verbinden van jong en oud.
Hoe/Waardoor is het probleem ontstaan?
Door de vergrijzing in Nederland wordt eenzaamheid bij ouderen een steeds groter probleem.
Daarnaast wordt het netwerk van ouderen door het overlijden van naasten en het afnemen
van mobiliteit steeds kleiner. Het risico op eenzaamheid wordt daarmee groter (RIVM, 2011).
Welk beroepsproduct maak je?
Ik wil een reportage maken over een jongere en een oudere die binnen het project Samen
Breien aan elkaar zijn gekoppeld. De intergenerationele verbinding staat hierbij centraal. Is er
Scriptie Milou van den Dool
61
een band ontstaan tussen jongere en de oudere? Voelt de oudere zich minder eenzaam door
het contact? Of meer gewaardeerd? Deze reportage schrijf ik voor de TROUW.
Probleemstelling (het WAT van het onderzoek).
Wat is het effect van intergenerationele verbinding tussen jong (middelbare scholieren) en oud
(65+), binnen het project samen breien, op het gevoel van eenzaamheid bij de ouderen?
Doelstelling (het WAAROM van het onderzoek)
De doelstelling van het onderzoek is inzicht krijgen in het effect dat intergenerationele
verbinding heeft op het gevoel van eenzaamheid bij de oudere (65+) deelnemers van de
breiclubs van Samen Breien, om daarmee een reportage te kunnen maken over het effect van
deze verbinding op het gevoel van eenzaamheid.
Deelvragen
De probleemstelling heb ik opgesplitst in meerdere deelvragen. Deze deelvragen zijn
onderverdeeld in kleinere onderzoeksvragen.
 Deelvraag 1: Wat houdt het project Samen Breien in?
▫ Wat is de missie en doelstelling van het Nationaal Ouderenfonds (de opdrachtgever)
▫ Wat zijn de doelstellingen van het project Samen Breien?
▫ Wanneer is het project Samen Breien volgens het Nationaal Ouderenfonds geslaagd?
▫ Hoeveel deelnemers zijn er aangesloten bij het project Samen Breien?
▫ Wat zijn de kenmerken van deze deelnemers?
 Deelvraag 2: Wat houdt intergenerationele verbinding in?
▫ Wat is intergenerationele verbinding?
▫ Welke generaties zijn er?
▫ Welke verschillen zijn er tussen de generaties?
▫ Wat is de meerwaarde van intergenerationele verbinding?
▫ Welke intergenerationele projecten zijn er op dit moment op internationaal gebied?
(best practices)?
▫ Welk beeld hebben beiden doelgroepen op dit moment van elkaar?
▫ Welk beeld over ouderen heerst er nu in de maatschappij?
▫ Hoe kan er bijgedragen worden aan een ander beeld?
▫ Is er op dit moment een kloof tussen de generaties?
▫ Hoe kun je deze kloof het best dichten?
 Deelvraag 3: Wat is eenzaamheid?
▫ Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de doelgroep 65+?
▫ Wat is eenzaamheid?
Scriptie Milou van den Dool
62
▫ Hoe wordt eenzaamheid gemeten?
▫ Wat zijn de effecten van eenzaamheid?
▫ Wat veroorzaakt eenzaamheid?
▫ Wat kan bijdragen aan de vermindering van het gevoel van eenzaamheid?
▫ Ervaren de deelnemers van het project Samen Breien gevoelens van eenzaamheid?
 Deelvraag 4: Welke behoeften spelen er bij de doelgroep?
▫ Hebben ouderen behoefte om gekoppeld te worden aan jongeren?
▫ Wat verwacht de doelgroep van de verbinding?
▫ Aan welke leeftijdsgroep jongeren zou de doelgroep gekoppeld willen worden?
▫ Ziet de doelgroep een verbinding met jongeren als iets positiefs?
▫ Ervaren de ouderen het overdragen van hun breikennis aan een jongere generatie als iets
positiefs?
▫ Welke wensen spelen er bij de doelgroep rondom intergenerationele verbinding?
Deelvraag 5: Heeft de intergenerationele verbinding binnen het project
Samen Breien effect op de vermindering van het gevoel van
eenzaamheid? (alleen oudere doelgroep)
▫ Wat zijn de resultaten van de intergenerationele verbinding?
▫ Zijn er verschillen in het gevoel van eenzaamheid van voor de intergenerationele
verbinding en erna? (op ouderen)
▫ Zijn er na de intergenerationele verbinding blijvende contacten ontstaan?
Deelvragen en methode
In de onderstaande tabel heb ik aangegeven welke methoden ik gebruik voor het beantwoorden van een
deel van de bovenstaande deelvragen. Daarbij geef ik ook aan welke respondenten hierbij aan bod komen.
Deelvraag
Onderzoeksvraag
Methode
Respondenten/Bronnen
1. Wat houdt het project
Wat is de missie en doelstelling van
Deskresearch
Bronnen: 13 en 14
Samen Breien in?
het Nationaal Ouderenfonds? (de
Deskresearch
Bron: 12
Deskresearch
Bron: 12
Deskresearch
Bron: 12
opdrachtgever)
Wat zijn de doelstellingen van het
project Samen Breien?
Wanneer is het project Samen Breien
volgens het Nationaal Ouderenfonds
geslaagd?
Hoeveel deelnemers zijn er
aangesloten bij het project Samen
Scriptie Milou van den Dool
63
Breien?
Wat zijn de kenmerken van deze
Desk en
deelnemers?
fieldresearch
Bron: 12 en enquête
(enquête)
2. Wat houdt
Wat is intergenerationele verbinding?
Deskresearch
Bronnen: 3,4,6,11,15, 16 en 17
Welke generaties zijn er op dit
Deskresearch
Bronnen: 7 en 17
Deskresearch
Bronnen: 7 en 17
Deskresearch
Bronnen: 6, 15,16 en 17
Deskresearch
Bronnen: 4
Welk beeld hebben beiden
Deskresearch en
Bron: 22
doelgroepen op dit moment van
diepte-interview
Diepte interview Rudi Westendorp,
intergenerationele
verbinding in?
moment?
Welke verschillen zijn er tussen de
generaties?
Wat is de meerwaarde van
intergenerationele verbinding?
Welke intergenerationele projecten
zijn er op dit moment op
internationaal gebied? (best
practices)?
elkaar?
schrijver van het boek Gezond ouder
worden
Welk beeld over ouderen heerst er
Deskresearch en
Bron: 22
nu in de maatschappij?
diepte-interview
Diepte interview Rudi Westendorp,
schrijver van het boek ‘Ouder worden
zonder het te zijn’
Hoe kan er bijgedragen worden aan
Deskresearch en
Bron: 22
een ander beeld?
diepte-interview
Diepte interview Rudi Westendorp,
schrijver van het boek ‘Ouder worden
zonder het te zijn’
Is er op dit moment een kloof tussen
Deskresearch
Bronnen: 7 en 17
Deskresearch
Bronnen: 6,7,15,16 en 17
Wat is eenzaamheid?
Deskresearch
Bronnen: 5, 8, 10, 19 en 20
Hoeveel eenzaamheid heerst er bij de
Deskresearch
Bronnen: 18 en 20
Hoe wordt eenzaamheid gemeten?
Deskresearch
Bronnen: 19 en 20
Wat zijn de effecten van
Deskresearch
Bronnen: 5,8 en 20
de generaties?
Hoe kun je deze kloof het best
dichten?
3. Wat is eenzaamheid?
doelgroep 65+?
eenzaamheid?
Scriptie Milou van den Dool
Wat kan bijdragen aan het
64
Deskresearch
Bronnen: 8 en 19
Ervaren de deelnemers van het
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
project Samen Breien gevoelens van
(nulmeting en
breiclubs die meedoen aan de
eenzaamheid?
eindmeting)
intergenerationele verbinding (60)
4. Welke
Hebben ouderen behoefte om
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
behoefte spelen
gekoppeld te worden aan jongeren?
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
verminderen van eenzaamheid?
intergenerationele verbinding (60)
er bij de
doelgroep
(deelnemers
breiclubs)?
Wat verwacht de doelgroep van de
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
verbinding?
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
Aan welke leeftijdsgroep jongeren
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
zou de doelgroep gekoppeld willen
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
intergenerationele verbinding (60)
worden?
intergenerationele verbinding (60)
Ziet de doelgroep het verbinden met
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
jongeren als iets positiefs?
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
intergenerationele verbinding (60)
Ervaren de ouderen het overdragen
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
van hun breikennis aan een jongere
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
generatie als iets positiefs?
intergenerationele verbinding (60)
Welke wensen spelen er bij de
Enquête
Respondenten: deelnemers van de vier
doelgroep rondom
(nulmeting)
breiclubs die meedoen aan de
intergenerationele verbinding?
intergenerationele verbinding (60)
5. Heeft de
Zijn er verschillen in het gevoel van
Focusgroep (na
Respondenten: deelnemers van de vier
intergenerationele
eenzaamheid van voor de
verbinding)
breiclubs die meedoen aan de
verbinding binnen het
intergenerationele verbinding en
project samen breien
erna?
intergenerationele verbinding (60)
effect op de
vermindering van het
gevoel van
eenzaamheid?
Wat zijn de resultaten van de
Focusgroep
Respondenten: deelnemers van de vier
intergenerationele verbinding?
(na verbinding)
breiclubs die meedoen aan de
intergenerationele verbinding (60)
Scriptie Milou van den Dool
65
Zijn er na de intergenerationele
Focusgroep
Respondenten: deelnemers van de vier
verbinding blijvende contacten
(na verbinding)
breiclubs die meedoen aan de
ontstaan?
intergenerationele verbinding (60)
Verantwoording onderzoeksmethoden
Focusgroep
De intergenerationele verbinding vindt vier keer plaats bij vier verschillende breiclubs die aangesloten zijn
bij het project Samen Breien. Deze clubs worden vooraf geselecteerd. Aangezien alle clubs iedere week bij
elkaar komen, zal de intergenerationele verbinding in vier weken tijd plaatsvinden.
Tijdens de intergenerationele verbinding worden de vier clubs met in totaal +/- 60 deelnemers
geobserveerd. Dit gebeurt bij iedere club minstens twee keer. Nadat de intergenerationele verbinding
heeft plaatsgevonden wordt er per breiclub een focusgroep gehouden met vijf deelnemers van de breiclub.
Deze focusgroep wordt alleen gehouden met de ouderen, niet met de jongeren die meedoen aan de
intergenerationele verbinding. Het doel van deze focusgroep is om te achterhalen of intergenerationele
verbinding invloed heeft op het gevoel van eenzaamheid bij ouderen.
De focusgroep richt zich op de uitkomsten van de intergenerationele verbinding. Zijn de gevoelens van
eenzaamheid verminderd, zo ja waarom? Zijn er nog andere effecten naar aanleiding van de
intergenerationele verbinding? Etcetera.
Daarnaast kunnen opvallende gebeurtenissen die naar voren kwamen naar aanleiding van de
ontmoetingen of opvallende uitkomsten van de enquête hier nader worden ondervraagd. Verder worden
er vragen gesteld die kunnen bijdragen aan het beroepsproduct.
Met de focusgroepen wil ik bewijs vinden voor het eventuele nut van intergenerationele verbinding.
Daarnaast wil ik de achterliggende gedachten van de ouderen achterhalen. Verder zijn de focusgroepen
ook erg van belang voor het beroepsproduct, ik kan hiermee namelijk focussen op achterliggende emoties,
letten op lichaamstaal etc.
Enquête
Omdat ik de gevoelens van eenzaamheid (nulmeting) bij de deelnemers van de vier breiclubs die meedoen
aan de intergenerationele verbinding zo goed mogelijk in kaart wil brengen heb ik gekozen voor een
enquête. De respondenten van de enquête zijn alle deelnemers van de vier breiclubs die meedoen aan de
verbinding, dit zijn +/- 60 personen. Deze zijn allen 65+. De enquête wordt dan ook schriftelijk, en waar
nodig onder begeleiding, afgenomen. Ik ben persoonlijk aanwezig bij het uitdelen van de enquête, ik streef
er dan ook naar dat iedereen die meedoet aan de intergenerationele verbinding zowel vooraf als achteraf
de enquête invult.
Deze vorm van kwantitatief onderzoek zorgt voor goed meetbare uitkomsten. Om ervoor te zorgen dat
deze uitkomsten zo betrouwbaar mogelijk zijn baseer ik mijn enquêtevragen op vragen van een andere
betrouwbaar onderzoek naar eenzaamheid.
Ik maak gebruik van een schriftelijke enquête omdat je daarmee in een relatief korte tijd veel te weten
kunt komen over een grote groep mensen. Verder is een schriftelijke enquête naar mijn idee een praktisch
middel voor deze doelgroep van 65-plussers omdat ze hem in hun eigen tijd en tempo kunnen invullen.
Daarnaast verwacht ik dat alle respondenten de enquête invullen aangezien zij erg betrokken zijn bij het
project en bij de intergenerationele verbinding. Ook heeft iedere breiclub een coördinator en vrijwilligers
Scriptie Milou van den Dool
66
die de deelnemers kunnen stimuleren de enquête in te vullen. De enquête kan daarna ingevuld en wel
gratis worden teruggestuurd naar het antwoordnummer van het Nationaal Ouderenfonds. Dit zijn allemaal
factoren die in een positieve zin kunnen bijdragen aan zoveel mogelijk respons.
Nadat de vier sessies van de intergenerationele verbinding hebben plaatsgevonden stuur ik voor de
eindmeting nogmaals een enquête uit naar alle respondenten die hebben meegedaan aan de eerste
enquête. Dit wordt een meer beknopte enquête die zich alleen richt op de gevoelens van eenzaamheid.
Diepte-interviews
Voor het eerste diepte-interview wil ik Rudi Westendorp, schrijver van het boek ‘ouder worden zonder het
te zijn’ interviewen. Hij is Hoogleraar Ouderengeneeskunde en combineert zijn expertise rondom
verouderingsonderzoek en verouderingsgeneeskunde in de zoektocht naar gezond ouder worden. Daarbij
is hij directeur en oprichter van de Leyden Academy on Vitality and Ageing. Dit is een opleidingscentrum
waar pioniers worden opgeleid in het toepassen van excellente en innovatieve zorg om de kwaliteit van
leven van ouderen te bevorderen. (lumc.nl, z.j.)
Ik wil Rudi interviewen om extra diepgang te geven aan mijn beroepsproduct en onderzoek. Verder wil ik
deze kennis gebruiken om het probleem vanuit een andere invalshoek te bekijken. Want hoe wordt er op
dit moment tegen ouderen aangekeken in de samenleving? Gaat dit veranderen? Wat kan bijdragen aan
gezond ouder worden? Al deze vragen zijn zowel voor mijn onderzoek als voor mijn beroepsproduct
interessant.
Daarnaast wil ik Kees Penninx interviewen, oprichter en directeur van ActiveAge. Dit is een organisatie die
zich bezighoudt met het ontwikkelen van nieuwe concepten en praktische toepassingen rond
maatschappelijke inzet, informele zorg, wonen en participatie van ouderen. Daarnaast is hij schrijver van
onder andere de boeken ‘De stad van alle leeftijden’ en ‘Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’.
Boeken die ik vaak heb gebruikt ter ondersteuning van mijn deskresearch.
Penninx behaalde de Master of social science, social innovation/gerontology en is gespecialiseerd in onder
andere het verbinden van generaties. Hier wil ik hem dan ook graag over interviewen. Tijdens het interview
wil ik graag dieper ingaan op de vragen die overblijven naar aanleiding van zijn boeken ‘De stad van alle
leeftijden’ en ‘Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk’ (LinkedIn Kees Penninx, 2014).
De volgende expert die ik ga interviewen is Geraldine Visser. Zij studeerde Sociale gerontologie aan de VU
Amsterdam en is op dit moment hogeschooldocent Toegepaste Gerontologie aan de Windesheim. Zij is in
2013 coördinator geweest van het Honours Programme Intergenerational Collaboration van de
Windesheim. Dit is een programma waar getalenteerde studenten van diverse opleidingen (denk aan
techniek, educatie, media etc) aan de slag gaan met het thema ‘Intergenerational Collaboration’. De
studenten gaan een heel jaar lang aan de slag met onderoek, toekomstscenario’s, presentaties en
opdrachten voor bedrijven. Zij heeft dit programma aangestuurd en heeft dan ook veel ervaring met
intergenerationele projecten en onderzoek rondom intergenerationele verbinding. Tijdens het interview
met Geraldine zal ik vooral ingaan op welke manier je intergenerationele verbinding zo optimaal mogelijk
kunt inzetten (LinkedIn Geraldine Visser, 2014).
Als laatste wil ik Prof.dr. T.G. van Tilburg interviewen. Hij is hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam
en hij is gespecialiseerd in sociologie en gerontologie. Zijn specialisme richt zich op sociale netwerken,
eenzaamheid, ouderen en welbevinden en hij kan dan ook een goede bijdragen leveren aan mijn
Scriptie Milou van den Dool
67
onderzoek.
Zo heeft hij bijvoorbeeld een effectonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van
eenzaamheid onder ouderen gedaan. Hij heeft dan ook veel kennis op dit gebied en kan mij verder helpen
met de vraag in hoeverre een intergenerationeel project bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid
(Vrije Universiteit Amsterdam, 2014).
Concept hoofdstukindeling
Onderstaand vindt u een concept van de hoofdstukindeling van mijn scriptie:
Titelblad
Samenvatting
Samenvatting in het Engels
Inhoudsopgave
Inleiding
▫ Aanleiding van het onderzoek
▫ Doelstelling
▫ Probleemstelling
▫ Opbouw van het rapport
 Methoden en technieken (in dit hoofdstuk zet ik de methoden en technieken die ik heb
gebruikt tijdens mijn onderzoek duidelijk op een rijtje)
▫ Onderzoeksontwerp
▫ Operationalisatie
▫ Analysemethode
 Deskresearch (in dit hoofdstuk ga ik dieper in op intergenerationele verbinding, wat houdt
dit precies in? Welke voor- en nadelen komen hierbij kijken en welke generaties zijn hierbij
betrokken? Dit is belangrijke basis voor mijn fieldresearch)
▫ Intergenerationele verbinding
▫ Generaties
▫ Voorbeelden intergenerationele verbinding (best practices)
 Resultaten van de eigen onderzoeksmethoden (de resultaten van mijn fieldresearch vindt u
in dit hoofdstuk, deze resultaten zijn van groot belang voor een goede conclusie en advies
voor mijn opdrachtgever)
▫ Kwantitatief onderzoek:
▫ Enquête
▫ Kwalitatief onderzoek:
▫ Observering
▫ Diepte-interviews
 Conclusie (in dit hoofdstuk vindt u de conclusies die gemaakt zijn naar aanleiding van de
resultaten van mijn onderzoek)
▫ Conclusies van de resultaten
Scriptie Milou van den Dool
68
▫ Herhaling en beantwoording probleemstelling
▫ Koppeling met het literatuuronderzoek
 Advies (in dit hoofdstuk vindt u mijn advies voor het project Samen Breien van het Nationaal
Ouderenfonds)
Evaluatie (in dit hoofdstuk evalueer ik het onderzoek dat ik gedaan heb)
▫ Wat ging er niet goed tijdens het onderzoeksproces en waarom?
▫ Validiteit en generaliseerbaarheid van het onderzoek
▫ Mogelijkheden voor vervolgonderzoek
 Beroepsproduct (de reportage die ik naar aanleiding van de uitkomsten van mijn onderzoek
heb geschreven kunt u hier teruglezen)
 Literatuurlijst
 Volgens MIC-Schrijfgids
 Bijlagen
▫ Deelvragen
▫ Volledige vragenlijsten
▫ Minder relevante tabellen
▫ Uitgeschreven interviews en observaties
Tijdsplanning
Datum
Wat
25 mei
Afronding deskresearch
25 augustus
Diepte-interview Kees Penninx
26 augustus
Verwerken diepte-interview
15 september
Interview T.G. Visser
16 september
Verwerken interview T.G. Visser
16 september
Concept enquête af
23 september
enquête voltooid en verzonden
23 september
Diepte-interview Rudi Westendorp
Scriptie Milou van den Dool
69
24 september
Verwerken diepte-interview
29 september
Diepte-interview Geraldine Visser
30 september
Verwerken diepte-interview
7 oktober
Alle enquêtes beantwoord binnen
8, 9, 10 oktober
Enquêtes verwerken
8 oktober t/m 6 november
Intergenerationele verbinding 4 breiclubs. Deze vinden binnen deze vier
weken op een willekeurige dag plaats.
8 oktober t/m 6 november
Observaties verwerken, foto’s maken
14 oktober
Enquête (eindmeting) (wordt uitgedeeld na laatste intergenerationele
verbinding)
18 en 19 oktober
Verwerken enquêtes (iedereen moet ditmaal de enquêtes z.s.m. opsturen
zodat de resultaten gebruikt kunnen worden in de focusgroepen)
20 oktober
Focusgroep groep 1
21 oktober
Uitkomsten focusgroep verwerken
22 oktober
Focusgroep groep 2
23 oktober
Uitkomsten focusgroep verwerken
24 oktober
Focusgroep groep 3
25 oktober
Uitkomsten focusgroep verwerken
27 oktober
Focusgroep groep 4
28 oktober
Uitkomsten focusgroep verwerken
29 oktober
Interview met jongere en oudere die tijdens de intergenerationele verbinding
het goed met elkaar konden vinden
30, 31 oktober
Uitwerken interview en reportage
1 t/m 10 november
Uitschrijven conclusies, advies en evaluatie en verder in elkaar zetten van
afstudeeropdracht
???
Deadline inleveren afstudeeropdracht
Afspraken over de begeleiding
De afspraken die ik heb gemaakt met mijn afstudeerbegeleider zijn:
 Tijdens elk gesprek spreken we af welke dingen ik af moet hebben voor een volgend
gespreksmoment. Pas wanneer deze dingen af zijn wordt dit nieuwe gesprek ingedeeld.
 Wanneer ik een mail stuur krijg ik binnen 48 uur antwoord (alleen tijdens werkdagen,
maandag t/m donderdag).
 Daarnaast hebben we duidelijk onze verwachtingen naar elkaar toe uitgesproken.
Scriptie Milou van den Dool
70
Bronnen
1.
Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. (april 2013). Generaties verbinden, inspiratie
vinden. Geraadpleegd op 5 mei, van:
http://www.kcwz.nl/doc/nieuws/Generaties_verbinden_inspiratie_vinden.pdf
2.
Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. (maart 2008). Wonen voor alle leeftijden.
Geraadpleegd op 5 mei, van:
http://www.kcwz.nl/doc/klantparticipatie/Wonen_voor_alle_leeftijden.pdf
3.
Almeida Pinto, T. Hatton-Yeo, A. Mareel, I. et.al. (2008). Gids voor het opstellen en
implementeren van intergenerationele projecten. Geraadpleegd op 5 mei, van:
http://www.matesproject.eu/GUIDE_21_versions/Dutch.pdf
4.
Atkinson, M. Kerry, M. Springate, L. (2008). Intergenerational practice. Geraadpleegd op:
5 mei, van: http://files.eric.ed.gov/fulltext/ED502358.pdf
5.
Coalitie erbij. (2014). Ik en eenzaamheid. Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van:
http://www.eenzaam.nl/ik-en-eenzaamheid
6.
C. Zenner. (2013). Dialoog tussen jong en oud. Geraadpleegd op: 8 februari 2014, van:
http://www.zorgnetvlaanderen.be/Documents/2013_Inspiratieboekje%20Intergeneratio
neel%20samenwerken.pdf
7.
Dijk, P. van. & Crul, H. & Tielen, G. (2010). De Generatiecrisis. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
8.
Fokkema, T. & Tilburg, T. van. (2005). Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van
interventies bij ouderen. Geraadpleegd op 12 mei 2014, van:
http://home.fsw.vu.nl/tg.van.tilburg/2005%20Eenzaam%20en%20dan.pdf
9.
Journalinks. (z.j.) . Bereken de steekproefgrootte. Geraadpleegd op 3 juni, van:
http://journalinks.be/steekproef/
10. Kruk, T. van der. (2008). Signaleren en aanpak van eenzaamheid. Geraadpleegd op: 11
mei 2014, van:
https://www.vumc.nl/afdelingenthemas/4851287/27785/5214110/Eenzaamheidbrochure
11. Leids Universitair Medisch Centrum. (z.j.). Prof.dr. R.G.J. Westendorp. Geraadpleegd op: 1
juli 2014, van: https://www.lumc.nl/con/2095/100715/90127014141420
12. LinkedIn. (2014). Geraldine Visser. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van:
https://www.linkedin.com/profile/view?id=46094665&authType=name&authToken=B4it
&trk=prof-sb-browse_map-name
13. LinkedIn. (2014). Kees Penninx. Geraadpleegd op: 10 juli 2014, van:
https://www.linkedin.com/pub/kees-penninx/10/855/96a
14. Mercken, C. (z.j.). Intergenerationeel werken binnen residentiële ouderenvoorzieningen.
Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van:
Scriptie Milou van den Dool
71
https://googledrive.com/host/0BzQk3YpQ1EpkUzgyV1poTGF2MEk/artikel_intergenerati
oneel.pdf
15. Nationaal Ouderenfonds. (2014). Projectplan Samen Breien. Bunnik: intern document.
16. Nationaal Ouderenfonds. (2014). Missie en doelstellingen. Geraadpleegd op: 11 mei
2014, van:
http://www.ouderenfonds.nl/wie_zijn_we/organisatie/missie_en_doelstellingen
17. Nationaal Ouderenfonds. (2013). Jaarverslag 2012. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van:
http://www.ouderenfonds.nl/wie_zijn_we/bibliotheek/jaarverslag
18. Newman, S. Ward, C. Smith, T. et.al. (1997). Intergenerational programs. Geraadpleegd
op: 6 mei 2014, van: http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=4oPAutEWEgC&oi=fnd&pg=PR9&dq=Intergenerational+Programs.+Past,+Present+and+Futur
e.+Washington&ots=V4puEegARE&sig=E7g581UNPPm1jojn6w50lsUYj34#v=onepage&q=
Intergenerational%20Programs.%20Past%2C%20Present%20and%20Future.%20Washing
ton&f=false
19. Peninnx, K. (2006). Bruggen bouwen tussen generaties in de wijk. Utrecht: NIZW
uitgeverij
20. Penninx, K. (2003). De stad van alle leeftijden. Utrecht: NIZW uitgeverij
21. RIVM. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Geraadpleegd op: 8 februari 2014,
van: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270462001.pdf
22. Timmerman-Kok, C. Weert-Donders, L. & Boluijt, P. (2007). Eenzaamheid bij ouderen in
de regio Gelre ijssel. Geraadpleegd op: 11 mei 2014, van:
http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?DocumentID=11567&name=08.-FactsheetEenzaamheid-bij-ouderen&rnd=635026495003551562
23. TNS NIPO. (2012). Eenzaamheid in Nederland. Geraadpleegd op: 11 mei, van:
http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in
_nederland.pdf
24. Vrije Universiteit Amsterdam.(2014). Prof.dr. T.G. van Tilburg. Geraadpleegd op 2
september, van: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijkeafdelingen/sociologie/medewerkers-sociologie/van-tilburg/
25. Walker, A. (1993). Age and Attitudes. Main Results from a Eurobarometer Survey.
Geraadpleegd op: 6 mei 2014, van:
http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_069_en.pdf
26. Westendorp, R. (2014). Ouder worden zonder het te zijn. Amsterdam: Uitgeverij Atlas
Contact.
Scriptie Milou van den Dool
72
Bijlage II: Transcriptie interview Eric Schoenmakers
Kunt u iets vertellen over uw onderzoek naar eenzaamheid?
Mijn onderzoek gaat over twee grote elementen. Mensen zijn eenzaam en willen daar iets mee
doen. De meesten mensen zoeken hulp bij organisaties en lossen het zelf op. Er zijn natuurlijk
verschillende coping stijlen, manieren waarop mensen omgaan met hun eenzaamheid. Voor mij
is de definitie van eenzaamheid dat de relaties die je hebt afwijkt van de relatie die je wilt. Je
wilt bijvoorbeeld meer relaties of je wilt juist een andere type relaties dan dat je nu hebt. Je
kunt twee dingen doen, je kunt meer relaties ontwikkelen, of je kunt zeggen: dat wat ik wil is
niet realistisch en ik moet mijn verwachtingen bijstellen. Wat ik heb onderzocht is stap 1 en
daaruit blijkt dat mensen vooral het tweede overwegen. Zij denken vaak, ja ik wil wel meer
relaties, maar ik kijk liever eerst wat haalbaar en realistisch is voordat ik heel veel nieuwe
relaties aanga. Het idee daarachter is is dat je eerst een een goede put maakt met stevige
bodem en daarna pas de put gaat vullen, in plaats van een bodemloze put volgooien met
contacten die vervolgens weer verloren gaan. Verwachtingen zijn belangrijk volgens eenzame
mensen en volgens ouderen in het bijzonder. Dat is het eerste punt waar ik mij veel op heb
gericht.
Punt twee van mijn onderzocht richt zich veel op interventies. Er zijn mensen die daadwerkelijk
op zoek gaan bij organisaties. Ik heb een aantal interventies onderzocht met een voor en
nameting en een halfjaar erna nog een nameting. Daaruit bleek dat de interventies eigenlijk
niks doen. Gemiddeld genomen gebeurt er helemaal niets. Mensen die zich voor de interventie
heel erg eenzaam voelden voelen zich gemiddeld genomen minder eenzaam, maar dat kan een
statistisch gegeven zijn. Daarnaast is er rondom eenzaamheid een bepaald verloop. Er zijn maar
weinig mensen die continue extreem eenzaam blijven. Aan de andere kant is dat de mensen die
aan het begin van de interventie weinig eenzaam zijn, daarvan is de kans groot dat ze
gedurende de interventie eenzamer worden. uiteindelijk blijft het gevoel van eenzaamheid bij
veel gevallen nagenoeg gelijk. Dit blijkt uit heel veel interventiestudies. Er zijn wel een aantal
interventies die effectiever zijn maar dat hangt heel erg af van de gekozen doelgroep. Als je
echt met een heel specifieke doelgroep een interventie doet werkt dat vaak beter. Terwijl als je
een leuke interventie hebt en je laat iedereen er op afkomen dat is het meer als een schot
hagel. Dan zul je heel weinig raken, omdat het een heel divers probleem is, dat maatwerk
vereist.
Kunt u een voorbeeld geven van een goede specifieke doelgroep?
Bijvoorbeeld Joodse Amsterdamse weduwvrouwen, deze zitten in dezelfde soort situatie en
hebben in veel gevallen dezelfde contactbehoefte. Ze gaan daarbij ook eerst kijken naar wat
realistisch is en welke behoeften er precies per persoon spelen. Uiteindelijk gaan ze contacten
maken die specifiek aansluiten bij de vraag. Er is hier sprake van een problematiek waardoor de
interventie er goed op kan worden aangepast.
Wat is nu precies een goede methode om mensen zo specifiek te helpen?
Ik denk dat als je mensen wilt helpen dan moet je eerst gebruik maken van een stappenplan. Je
hebt bijvoorbeeld een stappenplan dat speciaal is ontwikkeld voor moeilijke situaties. Daarin
staan zes stappen. Het begint met toegeven dat je een probleem hebt, als iemand dat niet doet
Scriptie Milou van den Dool
73
kun je diegene niet helpen. Stap twee is dat mensen echt iets aan hun probleem willen doen,
eenzaamheid is heel vervelend, maar het oplossen of verminderen hiervan kost veel tijd en
energie, het is de vraag of mensen dit ervoor over hebben. Voor sommige mensen is het
misschien makkelijker om met het probleem te leven. Stap drie is dat mensen moeten weten
wat voor opties er zijn, bij welke activiteiten ze mee kunnen doen, welke opties er verder nog
zijn. Stap vier is dat mensen ook wel veiligheden hebben. Je kunt natuurlijk wel nieuwe
contacten willen leggen maar dan moet je wel in staat zijn ze aan te kunnen gaan en te
behouden. Als jij bijvoorbeeld bij een contact heel erg gaat zuigen gaat. Stap vijf is dat je het
uitvoert en stap zes is de evaluatie.
Dat is hoe je volgens mij zou moeten werken als je iets met een ingewikkeld probleem als
eenzaamheid wilt doen. Je kunt als organisatie en hulpverlening bij al deze stappen helpen. Als
je een hele brede doelgroep binnen krijgt zoals bijvoorbeeld bij het Nationaal Ouderenfonds, is
het goed om eerst met ze in gesprek te gaan. Wat is iemands probleem? Hebben mensen
überhaupt een probleem? Als je dan een activiteit aan kunt bieden die goed aansluit bij een
specifiek probleem heb je een goede interventie.
Er zijn ook veel stereotypen over eenzame ouderen en vaak als je dat benoemt dan gaan
mensen zich daarnaar gedragen
Dat is zeker een risico. Ik zou zeker niet tegen ouderen zeggen jij bent oud, dus jij bent
eenzaam. Het staat natuurlijk op een gespannen voet. Maar mensen moeten toch eerst zelf
toegeven dat ze een probleem hebben. Je moet het ze alleen niet in de mond leggen. Maar als
ze het probleem niet erkennen dan kun je ze ook niet helpen. Dat betekent dan ook dat je toch
een manier moet vinden om ergens over te kunnen praten. Het is natuurlijk een stappenplan
en dat betekent ook dat niet een organisatie het hele stappenplan moet uitvoeren. Als ik
bijvoorbeeld denk aan het bestrijden van eenzaamheid in het algemeen dan is dat vooral
signalering. Dit hoort vooral bij de huisarts, thuiszorg en familie te liggen. Vervolgens kun je
organisaties of hulpverleners of een psycholoog inschakelen. Het is ook niet iets wat het
ouderenfonds meteen zou moeten doen. Je zou moeten proberen vanuit zo’n brede groep, die
het Ouderenfonds goed weet te bereiken, gericht te investeren in mensen.
Stel ik heb in een club 15 mensen zitten, waarvan ik bij vijf mensen heb geconstateerd dat zij
echt een probleem hebben met hun eenzaamheid en daar graag aan willen werken en ik zou
dat willen doen door intergenerationele verbinding, zou ik dan echt die vijf mensen apart
moeten nemen of zou ik dat met de club moeten doen?
Ik kan me voorstellen dat mensen eenzaam zijn en contact met andere generaties missen, maar
ik denk dat de meeste ouderen om uiteenlopende redenen eenzaam zijn. Je zou dan ook de
eenzaamheidsproblematiek per persoon aan moeten pakken. Je zou mensen door moeten
wijzen. Leuk dat je hier komt breien, maar als je een probleem hebt omdat je misschien een
partner hebt verloren en daarover zou willen praten dan zou je diegene door kunnen verwijzen
naar een instantie waar ze specifiek over dit probleem kunnen praten en het kunnen delen met
anderen. Het beste is om te zeggen, u bent hier van harte welkom, maar we hebben ook iets
anders dat beter aansluit op uw probleem. Ik denk dat doorverwijzen in zo’n geval zinvoller is.
Tegelijkertijd zou jij met andere activiteiten van het ouderenfonds mensen moeten trekken die
met intergenerationele problemen worstelen. Ik zou zeggen we hebben al zoveel activiteiten,
Scriptie Milou van den Dool
74
niet iedere organisatie hoeft voor ieder probleem een activiteit te verzinnen. Ik zou zeggen,
weet elkaar te vinden.
Je hebt verschillende interventies onderzocht naar effect op eenzaamheid er was ook een
interventie waarbij iemand iedere week wordt bezocht door een maatje en ook dat had
nauwelijks effect?
Inderdaad. Ik heb negen maanden lang meegelopen met dit project en dit had bijna geen
effect.
Maar bij de breiclubs gaan de ouderen de jongeren iets leren, hierdoor krijgen ze
waarschijnlijk meer een gevoel van dat ze een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving,
heeft u daar specifiek iets over te zeggen?
Daar heb je gelijk in. Als je iemand iets kan leren geeft dit veel zingeving. Daarnaast gaat
iemand iedere week naar de breiclub waardoor je die mensen een leuke dag kunt bieden. Maar
naar aanleiding van het onderzoek dat ik heb gedaan naar eenzaamheid is dat iets anders dan
zingeving, een sociale activiteit of een sociaal netwerk. Eenzaamheid is een heel complex
probleem, wat heel individueel zwaar weegt en als de insteek van een activiteit zingeving is
kunnen mensen zich nuttig voelen door deze activiteit. Ik denk ook dat mensen een leuke
avond of middag hebben door deze activiteit, maar waar ik me zorgen om maak bij dit type
activiteiten is dat mensen naar huis gaan en daar alleen komen te zitten en dan denken ja dit
was een leuke avond, maar nu moet ik weer zes dagen zonder contact. Dat is heel ingewikkeld.
Je ziet dit ook naar voren komen uit interventies. Mensen hebben wel een hele leuke tijd en
zijn heel enthousiast en blij met de activiteit, maar als ze thuiskomen zijn ze alleen. Er is ook
geen structurele oplossing voor die momenten. Mensen hebben nog niet voor zichzelf leren
zorgen. Een typisch voorbeeld is een project in Utrecht waarbij jongere en oudere mensen
gekoppeld werden en maatjes werden. Ze gingen samen leuke dingen doen met
theaterthema’s. Dit heeft een halfjaar geduurd en de ouderen waren ook minder eenzaam na
een half jaar, maar daarna hield het contact op. Vervolgens bleven mensen met een groter
probleem over, want de mensen hadden een relatie met iemand opgebouwd en diegene viel
weer weg. Dat soort consequenties wordt onvoldoende over nagedacht.
Heeft u suggesties voor dit soort situaties?
Voor mij is het startpunt die zes stappen. Ik denk dat je als organisatie echt iets bij kunt dragen
door iets bespreekbaar te maken. Ik vind het bijvoorbeeld ook al heel knap dat bijvoorbeeld
een organisatie zoals het Ouderenfonds eenzame ouderen weet te bereiken. Dat is op zich al
heel bijzonder, maar dan is de grootste stap dat mensen gaan nadenken over zichzelf en wat er
ontbreekt. Wat voor verwachtingen heb ik en zijn die realistisch en hoe kan ik realistische
doelen stellen? Hoe kan ik daar mee leven. Als mensen daarbij ook nog leren om buiten
activiteiten contacten te leggen dan help je mensen vanuit iets wat je al doet. Uiteindelijk moet
je doel zijn als hulpverlener dat je mensen weer los kunt laten.
Zijn er al veel projecten die gebruik maken van zo’n stappenplan dat u eerder heeft
benoemd?
Ja, bijvoorbeeld het vriendschapsproject met Joodse weduwen uit Amsterdam. Daar maakten
ze gebruik van dit stappenplan en dit had een positief effect. Dit heeft wel alleen effect in hele
Scriptie Milou van den Dool
75
kleine groepen. Er zijn verder nog weinig concrete project met concrete uitkomsten die op deze
manier aan de slag gaan. In Nederland zien wij eenzaamheid namelijk als een maatschappelijk
probleem in plaats van een individueel probleem. Terwijl in anderen landen zoals Engeland en
VS zien ze het veel meer als een individueel probleem. Daar is het meer van, jij bent eenzaam,
dus jij moet daar iets aan doen. Zo worden mensen daar vaak naar een psycholoog gestuurd.
Dit gebeurt hier niet. Waarom eigenlijk niet, misschien is het wel veel meer een psychisch
probleem. Veel organisaties kunnen hier natuurlijk wel een rol in spelen in de zin van signaleren
en doorverwijzen. De juiste match vinden tussen interventie en persoon is erg belangrijk. Je
kunt daarbij natuurlijk twee dingen doen. Je kunt bij iedere persoon een interventie verzinnen
of van alle interventies die je hebt elkaar doorverwijzen.
Vanuit het oogpunt dat u individueel de problemen moet gaan bekijken… ik heb nu
bijvoorbeeld bedacht om dit probleem juist met een groep bespreekbaar te maken, hoe kijkt
u hier tegenaan?
Ik denk dat het zeker interessant is. Ik denk dat het goed is om algemeen te beginnen met de
vraag, wat is eenzaamheid? Herkent u dit in uw omgeving. Misschien beginnen mensen dan uit
zichzelf te vertellen over hun eventuele gevoelens van eenzaamheid. Het is de vraag of ze het
zullen zeggen, maar als ze erover nadenken is dat een goed begin. Maar dan kom je bij de
volgende stap. Als iemand aangeeft eenzaam te zijn, wat ga je daar dan mee doen. Ik denk wel
dat dat de manier is. Ik denk echt dat je met mensen in gesprek moet over hun problemen.
Voor degenen die geen problemen hebben met eenzaamheid, die hebben wel een risico om
eenzaam te worden. Is dan zo’n intergenerationele verbinding wel nuttig?
Ik denk zeker dat het nuttig is. Zingeving speelt hier alleen een veel grotere rol. Dit zou je
kunnen meten en observeren. Ik denk dat heel veel dingen nuttig zijn alleen de vraag is
waarvoor. Preventief eenzaamheid bestrijden is erg moeilijk. Als ik denk aan een activiteit voor
het preventief bestrijden van eenzaamheid denk ik aan het netwerk structureel verbeteren. Je
hebt bijvoorbeeld de sociale konvooi theorie, daarbij zie je je netwerk als boten, je hebt grote
boten, dit zijn heel belangrijke sociale contacten en je hebt kleine bootjes, deze zijn minder
belangrijk. Als een van de bootjes wegvalt en zinkt, moeten er genoeg andere boten zijn om dit
op te vangen. Niet dat het ene bootje het andere kan vervangen, maar als je bijvoorbeeld een
partner verliest (een grote boot), dan kan je daar in ieder geval met iemand over praten en dit
delen. Dus ik denk dat je mensne moet leren hoe je meer bootjes krijgt en hoe je bootjes ook
groter maakt. Zodat je bijvoorbeeld een betere relatie opbouwt met je buurman. Daar kun je
op inzetten. Intergenerationeel is ook mooi, daar kun je op inzetten. Maar dan moet je mensen
ook leren hoe ze de relaties buiten de breiclub ook leren behouden. Je kunt er niet vanuit gaan
dat de mensen dat buiten de breiclub zelf gaan doen. Zeker niet degenen die het meeste risico
lopen.
Veel ouderen zitten een langere tijd vast in een bepaald patroon, kan deze doorbroken
worden?
Als mensen graag genoeg willen wel. Maar ik vraag me af of mensen in grote getalen bereid zijn
om dit te doen. Je komt uiteindelijk toch bij de het stappenplan uit en dat kost gewoon veel tijd
en energie en doorzettingsvermogen. Je moet daarvoor je gedrag ook structureel veranderen
Scriptie Milou van den Dool
76
en wil je dat? Of stort je je toch liever op je postzegelverzameling om je gevoel van
eenzaamheid een beetje te vergeten.
U zegt dat zo’n interventie vaak ervoor zorgt dat mensen in een groter gat vallen. Is dat per se
iets negatiefs?
Ik vind dat je je wel af moet vragen of je dat wilt om hun leven bij wijze van met een activiteit
helemaal om te gooien. Maar je kunt het ook zien als een stukje bewustwording, dat kan een
goede stap zijn. In eerste instantie vererger je het probleem om er daarna iets aan te doen,
maar dan is de vraag wel, wat ga je eraan doen. Daarbij is het voor ouderen natuurlijk een extra
investering om echt nieuwe vriendschappen op te bouwen, zij hebben namelijk niet vaak heel
lang meer te leven. En als je bij wijze van nog maar vijf jaar te leven hebt ga je dan nog een
contact aan waarbij het misschien wel ruim een jaar of twee duurt voordat je een goede en
waardevolle band met diegene af. Je kunt je afvragen of dit het waard is.
U zegt dat wij in Nederland eenzaamheid zien als een maatschappelijk probleem en in andere
landen dan niet. Is er dan een groot verschil te zien tussen het aantal mensen dat zich
eenzaam voelt?
Nee, de eenzaamheid ligt daar eigenlijk even hoog. Het schommelt zo rond de veertig procent.
Er verandert daar ook niet zo veel. Je kunt je dan ook afvragen welk deel je van de bevolking
wel van eenzaamheid af zou kunnen helpen. Ik denk dat eenzaamheid ook een deel van het
leven is. Je kunt niet het ene met het andere vervangen. Als je je partner verliest na 60 jaar, dan
kun je heel veel nieuwe mensen ontmoeten en nieuwe vrienden maken, maar je zult nog
steeds die ene persoon missen. Dat is ook niet erg. Je moet niet denken dat alles altijd op te
lossen is. Ik denk dat mensen die iemand verloren hebben heel gelukkig kunnen zijn met hun
kinderen en kleinkinderen, maar toch altijd dat ene gemis zullen ervaren. Er zijn een aantal
mensen die je wel zou kunnen helpen. Deze moet je wel weten te vinden en daar moet je een
passende oplossing voor vinden.
Dus voor een groot deel van de mensen die zich eenzaam voelt is het het beste om de
verwachtingen bij te stellen?
Je moet in ieder geval beginnen met het kijken of de verwachtingen van diegene realistisch zijn.
Daarnaast moet je ook wel een vervolgstap doen. Anders ben je misschien iets minder
eenzaam omdat je verwachtingen bijgesteld zijn, maar je hebt nog steeds last van dat gat. Ik
denk ook wel dat dat belangrijk is. Wat ik veel merk naar aanleiding van mijn onderzoek is, stop
met kijken naar de buren en kijk naar jezelf. Kijk naar wat je zelf wilt. En stop met kijken naar
hoe de situatie 20 jaar geleden was want je zit nu in de een andere situatie.
Wat is uw conclusie naar aanleiding van al de onderzoeken die je hebt gedaan?
Twee dingen. Het ene is dat we eenzaamheid serieus gaan nemen. We moeten niet als
maatschappij denken dat we eenzaamheid op kunnen lossen door mensen bij elkaar te zetten.
Dit werkt gewoon niet, klaar. Eenzaamheid is te ingewikkeld daarvoor. Als je iets aan
eenzaamheid wilt doen, moet je de waarom vraag stellen. Waarom zou dit werken voor deze
persoon? Dat is een. Punt twee is voornamelijk preventie. En dat is jong beginnen. Jongeren al
vroeg leren dat relaties belangrijk zijn. Ondanks dat je het druk hebt is het belangrijk om toch je
relaties bij te houden, vooral ook voor later. Dit zijn mijn twee grote aanbevelingen. Dat is echt
Scriptie Milou van den Dool
77
een kwestie van een cultuuromslag. Je ziet dat bijvoorbeeld zorgverzekeraars nu steeds meer
gaan focussen op eenzaamheid omdat ze merken dat met eenzaamheid veel extra kosten
gepaard gaan. Het is jammer dat er een groot economisch motief achter zit, maar dat is niet
anders. Die preventie zou zich erop moeten richten dat wanneer er een grote verandering in je
leven plaatsvindt waardoor je eenzaam wordt (denk aan verhuizen, ontslag etc), dan moet
mensen geleerd worden wat ze daaraan moeten doen. In veel gevallen is het een kwestie van
ermee leren leven. Ermee om leren gaan.
Waarom is het belangrijk dat mensen de activiteit leuk vinden?
Veel mensen zijn vaak enthousiast over een activiteit en geven aan heel erg blij te zijn met deze
activiteit en zij geven ook aan zich minder eenzaam te voelen door deze activiteit. Dat is wel
interessant, want naar mijn idee is dit niet de realiteit. Wel wordt duidelijk dat een activiteit
duidelijk een waarde heeft. Of dat nu zingeving is of gewoon het feit dat je een keer de deur uit
bent. Dat is gewoon al een hele winst. De organisaties zijn ook van groot belang. Je ziet ook dat
deze organisaties veel eenzame mensen binnen krijgen en dat is natuurlijk fantastisch. Dat is al
een hele grote eerste stap. Vaak is 50 tot 60 procent van de doelgroep eenzaam. Het is al een
mooie winst dat je al zo’n groot deel van deze doelgroep hebt weten te bereiken. Er moet dan
wel een vervolgstap zijn.
Vindt u het aan die organisaties om daar iets mee te doen?
Ik vind het wel aan de organisaties om erover na te denken, maar niet per se om er iets mee te
doen. Ik vind als we eenzaamheid als een maatschappelijk probleem beschouwen dat we er
dan ook met zijn allen aan moeten doen. En dan heeft een organisatie als bijvoorbeeld het
Leger des heils misschien wel veel meer een signalerende functie. Maar als je dan gevonden
hebt wie eenzaam is en geholpen wil worden, dan mag je het stukje gerust overdragen.
Aan wie zou je het stokje over moeten dragen?
De Amerikanen zouden zeggen een psycholoog, maar ik denk dat we in Nederland het met zijn
allen moeten doen. Organisaties met activiteiten moeten meer naar elkaar verwijzen. Als
iemand echt op zoek is naar een maatje moet diegene worden doorverwezen aan een
maatjesproject. Maar ik denk dat al deze activiteiten nog de methodeslag moeten maken, met
oke blijkbaar is intergenerationeel contact een probleem, maar hoe gaan we er voor zorgen dat
de mensen de contact behouden en aangaan? Binnen zo’n grote groep zou je mensen echt
kunnen helpen om degenen die echt een probleem hebben met hun eenzaamheid te laten
nadenken over dit probleem en te helpen met het ontwikkelen van vaardigheden om dit te
veranderen. Dit gaat juist goed in een grote groep omdat ze dan kunnen oefenen. Ik zou niet
alle eenzame mensen bij elkaar in een kamer stoppen, het is juist goed als ze in een groter
verband hier aan kunnen werken. Misschien is het ook wel goed om met de hele groep het
probleem van 1 mevrouw die zich eenzaam voelt te bespreken. Maar dat weet ik nog niet. Daar
is nog nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dit doen we gewoon niet. Dit zouden we moeten
proberen.
Het zou nuttig zijn om bij de breiclub te kijken naar de individuele problemen en dan samen
met de groep te kijken wat kunnen we daarnaast doen?
Scriptie Milou van den Dool
78
Ja, misschien is het wel goed om helemaal met die groep te doen. Het kan natuurlijk positieve
en negatieve gevolgen kunnen hebben. Mensen kunnen denken o die mevrouw is eenzaam
daar blijf ik uit de buurt, maar mensen kunnen ook een praatje hierover gaan houden, van hoe
komt dat nou. Misschien helpt dat wel heel erg. Dan kunnen ze elkaar misschien wel helpen.
Dat zou goed kunnen, dat is nog niet zo bekend. Je hebt hierbij natuurlijk wel het risico dat het
mensen afschrikt. Maar goed dat weet je nooit.
Dan snijdt het mes ook aan twee kanten he. Dan ga iedereen nadenken over eenzaamheid en
komen mensen erachter dat eenzaamheid niet zo eng is als het lijkt. Dat zou wel een
vooruitgang zijn als we stoppen met denken dat eenzaamheid vies is.
Zijn er ook nog andere visies op eenzaamheid?
In Nederland bekijken we eenzaamheid vanuit een cognitief kader, maar in Amerika
bijvoorbeeld zien ze het veel meer als een evolutionair verschijnsel. Net zoiets als wanneer je
honger hebt en moet gaan eten, voel je je eenzaam omdat je blijkbaar iets moet gaan doen met
je sociale vaardigheden. Je leert jezelf hierdoor ontwikkelen, je moet meer investeren in je
mogelijkheden, je netwerk, je vaardigheden. Uiteindelijk is de boodschap wel hetzelfde. Ik vind
zelf de evolutionaire invalshoek ook erg interessant. Eenzaamheid is daarbij deel van het leven
en daar kan ik mij ook wel in vinden, want het gaat mis als je niets meer met je honger kan
doen. Maar wat gebeurt er als je niets aan je eenzaamheid doet, dat is ook interessant.
Uiteindelijk maakt het niet uit of je eenzaamheid ziet vanuit een evolutionair kader of een
cognitief kader?
Nee in principe niet. Het is wel zo dat als je het evolutionaire kader predikt dan ga je
makkelijker om met eenzaamheid. Het is dan blijkbaar een fase in je leven om nieuwe dingen te
leren. Het maakt het misschien wat begrijpelijker.
Scriptie Milou van den Dool
79
Bijlage III: Transcriptie interview Theo van Tilburg
Wat ik van uw collega Eric Schoenmakers begreep is dat als je eenzaamheid ‘op zou willen
lossen’, je per persoon zou moeten kijken wat het probleem is en daar een stappenplan aan
verbinden. Maar ik zie dat niet veel terug in uw literatuur, hoe staat u daar in?
Als je zegt ik heb een interventie, zoals jij bijvoorbeeld gaat doen dan kun je dit aanbieden aan
die ouderen en dan los je daarmee de eenzaamheid op, maar zo simpel is het eigenlijk niet.
Hoe het zou moeten is dat je veel meer gaat kijken naar wat voor soort eenzaamheid iemand
heeft en ten tweede moet je een idee hebben hoe deze eenzaamheid opgelost kan worden.
Welke stappen er genomen moeten worden. En of iedereen die meedoet aan de interventie
aan de noodzakelijke voorwaarden voldoet. Een paar voorbeelden helpen niet. Als je een
breiclub gaat oprichten omdat je denkt dat je emotionele eenzaamheid daarmee oplost zal dit
in veel gevallen niet zo zijn. Het simpelste voorbeeld is dat iemand waarvan de partner is
overleden. Je kan diegene uit zijn huis halen en even iets leuks laten doen, maar uit ons
onderzoek blijkt dat veel mensen dat al hebben. Het probleem is niet dat zij te weinig sociale
contacten hebben, maar het probleem is degene waar zij een hele goede relatie hadden, die
hun vertrouwenspersoon was, dat ze die kwijt zijn. Dat zegt iets over de soort eenzaamheid.
Het begint er dan ook mee om na te denken over wat nu eigenlijk het probleem van die
persoon is. Als het om sociale eenzaamheid gaat, dus als iemand de inbedding mist is het
sociale leven dan kan zo’n breiclub nut hebben. Maar op zo’n breiclub kun je een leuk muziekje
opzetten, bakkie koffie drinken en over het weer gaan praten, maar zoiets zorgt niet echt voor
die inbedding van iemand. Wat je wel doet is dat je iemand een vaste structuur aanbiedt. Maar
dat is misschien helemaal niet waar diegene op zit te wachten. Het kan zomaar zijn dat iemand
die vaste structuur zelf al kan regelen. Die heeft al wat dingen waarmee hij zijn dag op kan
vullen. Maar dat zo iemand zich niet zo thuis voelt in dat netwerk. Het kan zijn dat je over hele
specifieke dingen met iemand wilt praten. De breiclub zal daar nauwelijks een oplossing voor
bieden.
Dan is er nog een ander probleem. Zoals het Ouderenfonds het ziet is de breiclub een soort
vehicel om mensen te helpen contact te gaan maken. Sommige mensen hebben dat nodig want
dan komen ze de deur uit en maken ze een praatje. Dat heet eigenlijk contactmogelijkheid
bieden, een ontmoetingsplaats aanbieden en dan veronderstel je dat mensen vaak moeite
hebben met het nemen van de eerste stap en het verder wel zelf kunnen. Dat ze in staat zijn
ook vriendschappen te ontwikkelen. Maar er zijn heel veel mensen die dat nooit geleerd
hebben of die bepaalde eigenschappen hebben waardoor dat heel lastig gaat. Dat verhelpt die
interventie uiteindelijk ook niet. Het is makkelijk om te zeggen wat er allemaal fout kan gaan.
Dan te zeggen hoe het precies goed moet, want dan komt het erop aan om maatwerk te
regelen. Of je het op individueel moet doen, soms moet dat kunnen, maar je kunt ook zeggen,
ik heb een hele leuke en goede interventie en ik ga heel goed screenen welke mensen hierbij
passen. Heel vaak gebeurt dit niet, dat is eigenlijk ook onze grote klacht bij deze interventies. Ze
hopen maar, Jan ook, die is daar heel eerlijk over, ik hoop maar dat er mensen geholpen
worden en ik vind het niet heel erg als daar sommige mensen niet door geholpen worden. Dat
is een duidelijk statement. In het algemeen zie je dat ze bij de interventies concentreren op, ik
heb een goed idee en zich verder niet afvragen bij welke mensen dit past en kan ik de mensen
goed helpen?
Scriptie Milou van den Dool
80
U zegt eigenlijk dat selectie aan de poort een van de belangrijkste dingen is?
Ja, maar dan ben je er natuurlijk nog lang niet. Je hebt dan misschien wel de goede mensen
binnen, maar je moet je ook nog realiseren dat je daarbinnen ook weer veel verschillen hebt.
Stel je zegt ik selecteer alleen maar mensen die moeite hebben met het begin van het maken
van contact. Als ze eenmaal een gesprekje hebben gehad dan rolt vanzelf de vriendschap er wel
uit. Dit werkt gewoon niet zo in de praktijk. Je kan dan zeggen ik heb mijn interventie
aangesloten op de deelnemers, maar wat je zult zien zijn twee dingen; 1. Je geselecteerde
verzameling is gewoon leeg en 2. Of je hebt de criteria te ruim genomen en je hebt 0 resultaat.
Het gaat er juist om dat je de interventie ontwikkeld met een goed idee over welke groep je
naar binnen haalt en dat je daarna de interventie doorontwikkeld. Ik ben niet zo’n voorstander
van om alleen een ontmoetingsplaats te creëren. Want het nadeel daarvan is dat je hele hoge
eisen stelt aan de deelnemers. Zoiets van kopje koffie drinken en dan komt er vanzelf
vriendschap. Je kunt dan heel makkelijk zijn en hopen dat het misschien wel gebeurt, maar dan
gooi je heel veel tijd, geld en energie weg aan iets waarvan je op voorhand al kunt zeggen dat
het zo goed als niet werkt. En wat we over het algemeen zien is dat het vaak enthousiaste
mensen zijn die dit organiseren (leuk idee, moet je doen) en vervolgens wordt het uitgevoerd
zonder het pad van een goede analyse te doorlopen. Welke doelgroep kies ik, wat voor vervolg
geef ik eraan hoe koppel ik dat terug en wat dan als het niet gelukt is. Er moet veel meer tijd
besteed worden aan de organisatie. Als je iets wilt doen moet het eerst goed georganiseerd
worden. Maar het grootste probleem is nog dat het ontwerp van de interventie vaak veel te
beperkt is.
Stel ik heb een hele specifieke doelgroep uitgekozen, zijn er dan al ideeën over wat nu precies
een nuttige interventie is?
Zo’n eenvoudig pad is hiermee helaas niet te belopen. Dat komt inderdaad omdat er geen
directie is die over interventies gaat. Dat zou je eigenlijk nodig moeten hebben. Dat kunnen wij
wel gaan ontwikkelen, maar daar worden we niet voor betaald. Het enige wat er nu is, is bij
Movisie, een soort kennisbank met interventies, die het infantiele stadium ontgroeit zijn. En
waarvan sommige ook goed schijnen te werken. Daarvan zou de beschrijving ook zo goed
moeten zijn dat, maar dat varieert ongetwijfeld, dat als je dit probleem hebt dat je dan het
beste zo’n soort interventie moet hebben. Maar in de praktijk is dat toch best lastig. Zo zou het
inderdaad kunnen zitten. Maar ik vergelijk het maar met simpele dingen als de geneeskunde,
zelfs daar is dat niet zo simpel. Als jij met een klacht bij de dokter komt, dan hangt er heel af
van de huisarts zelf of hij/zij het goede pad kan belopen om jouw klacht te behandelen. Je
begint met het vaststellen van de klacht en voor sommige klachten is er een protocol aanwezig,
maar zelfs daar zitten variaties in. Het is niet zo dat het bijvoorbeeld aan een computer
overgelaten kan worden. En als het goed uitgewerkt zou worden zou dit wel zo behoren te zijn.
Zo is dat daar ook niet geregeld. Laat staan in deze wereld. Dat is veel minder ver ontwikkeld. Je
kunt dat wel als ideaal zien, maar zo is dat gewoon niet. Het heeft er veel mee te maken dat in
de meeste gevallen de organisaties die de interventie organiseren niet geïnteresseerd zijn in het
effect ervan. En ook weinig in staat zijn om zich om te vormen tot een lerende organisatie en ze
doorlopend bezig zijn om hun product te verbeteren. Die cyclus is er vaak niet, de interventie
wordt ontwikkeld en eventueel iets bijgesteld als het aan het begin niet zo lekker loopt, maar
het proces van terugkoppeling van het resultaat op de organisatie is er vaak niet. Ik bedoel dat
niet in kwalijke zin, naar alle organisaties, maar dat is al bijvoorbeeld de wijze waar we op het
Scriptie Milou van den Dool
81
HBO, want daar zou het thuishoren. Wat zij precies weten van het organiseren van een
interventie en het ontwikkelen van zo’n cyclus is erg weinig. Bijvoorbeeld de PDCA cyclus, plan,
do, control en Act is eigenlijk een systeem wat in de beleidswereld gebruikt wordt. Je gaat iets
plannen, dan voer je het uit, daarna ga je evalueren en vervolgens ga je weer handelen en
daarmee je plan bijstellen. Deze cyclus moet je eigenlijk doorlopend blijven ontwikkelen. Er is
geen tijd voor, of de vaardigheden zijn er niet en heel vaak zijn de opdrachtgevers er niet in
geïnteresseerd.
Is het een realistisch doel? Door middel van een interventie eenzaamheid verminderen?
Dat hangt ervan af. Er zijn interventies die helpen. Wij zijn bijvoorbeeld verder gegaan met de
vriendschapscursus. Die vrouw die dat heeft ontwikkeld nan stevens heeft hier ook gewerkt.
We zijn verder gegaan met ontwikkelen met een nieuwe variant waarvan we hopen dat hij
voordelen heeft ten opzichte van de eerdere variant. Deze vriendschapscursus dient een heel
specifiek doel en we leren hierbij echt dingen aan mensen. Dit is weer een heel andere stijl dan
andere interventies. Deze cursus is ook niet altijd een goede manier voor iedereen, maar waar
het hier al mee begint is dat je eerst al mensen binnenhaalt die hier bewust voor kiezen. Deze
mensen hebben vaak al de potentie en de capaciteit om hier iets mee te gaan doen. En doordat
er natuurlijk vanuit ons geëvalueerd en onderzocht wordt kun je ook daadwerkelijk zien dat
eenzaamheid er mee wordt teruggedrongen. Dat is eigenlijk de weg die je moet gaan, maar
daarvoor moet er nog een hoop veranderen.
Daar is dan inderdaad een hele cultuuromslag voor nodig
Ja en die kun je ook wel klein starten, maar dat betekent ook dat je binnen een organisatie de
bereidheid moet hebben om zoiets te ontwikkelen. En je moet de middelen daarvoor hebben.
En je ziet toch vaak, niet alleen in deze wereld, maar ook bijvoorbeeld bij fysiotherapie dat dat
nog niet zo is. Zo zie je bijvoorbeeld dat het resultaat van fysiotherapie vaak zeer beperkt is.
Programma’s om mensen te activeren zijn ook weinig ontwikkeld. Dus het niet alleen bij deze
sector een probleem, maar het probleem is eigenlijk dat we niet precies weten wat precies
werkt onder welke condities. Dat moet je werkende weg uitzoeken want dat weet je ook niet
zomaar. Een paar maanden geleden kwam pesten weer in het nieuws, daar hebben ze met een
dikke commissie een paar cursussen geselecteerd die werkzaam zouden zijn, maar dat hangt
natuurlijk ook van ontzettend veel factoren af. Dat pesten heeft ook een aantal verschillende
elementen. Als buitenstaander weet je dat niet zo goed, want wij kennen de literatuur daar niet
van, maar als je wel deskundig bent dan weet je dat er zoveel factoren spelen waar je rekening
mee moet houden. Het is heel onwaarschijnlijk, dat 1 programma al die verschillende
problematieken weet op te lossen. Het klinkt als buitenstaander natuurlijk heel fijn. We hebben
de beste programma’s geselecteerd en deze werken, maar je moet je wel realiseren dat niet zo
simpel is als het lijkt. Ik denk dat als je je dat vandaag realiseert en daar stappen op gaat
ondernemen, dat je veel meer bereikt dan wanneer je er ‘blind’ instapt.
Maar heeft u het idee in al die jaren dat u hier al onderzoek naar doet dat er al een
verandering plaatsvindt?
Jazeker, het besef dat het moeilijk is en dat niet elk programma succesvol is, is ondanks dat ze
het liever niet willen horen, langzamerhand wel doorgedrongen. Met programma’s van het
Ouderenfonds is dat natuurlijk precies hetzelfde. Dit heb ik ook wel met jan besproken. Het
idee is namelijk hartstikke leuk, maar wat zeg je nu precies over het succes wat het heeft. Wat
Scriptie Milou van den Dool
82
beloof je nu precies aan de mensen die het subsidiëren, want daar ben je als fonds natuurlijk
van afhankelijk. Daar kun je dan een heel positief verhaal over houden, maar hoeveel
eenzamen heb je nu precies niet eenzaam gemaakt? We leven ook nog in een cultuur waar
deze vraag op dit gebied eigenlijk te weinig gesteld wordt. Maar als je kijkt naar bijvoorbeeld
het onderwijs. Als jij zes jaar op een middelbare school hebt gezeten, dan wil je wel, want daar
stop je veel geld in als samenleving, dat degene die geslaagd is daadwerkelijk iets heeft
opgestoken. Dat toetsen we wel. Dat vinden we wel normaal om te toetsen. Bij dit soort
activiteiten wordt er vaak gesubsidieerd van uit het idee dat het wel goed zou gaan, maar die
tijd gaat natuurlijk veranderen. Die omslag zie je langzamerhand wel komen, maar zolang dat
niet gebeurt kunnen alle organisaties daar vrij makkelijk mee wegkomen. Het gaat vaak over, is
de doelstelling van de organisatie goed?, daar wil ik graag geld aan geven, maar het zou
eigenlijk moeten gaan over het gerealiseerde effect. Dat kost veel moeite, want dat is niet
hetzelfde als mensen vragen of ze tevreden zijn. Ja iedereen is tevreden, maar is de
eenzaamheid daarmee opgelost? Als je de deelnemers dat vraagt denken ze heel vaak, dan zal
ik wel ja moeten zeggen. Wij zeggen ook, hoe was het dan als de mensen weer thuis zijn? Hoe
voelen ze zich dan? En na een jaar tijd, hoe denken ze er dan over? Dan stel je ineens hele hoge
eisen , want dan moet een interventie heel anders ingericht worden. Onderzoek wordt vaak
ook gezien als duur en moeilijk, maar het moet wel eigenlijk.
Zijn er landen waar ze al verder ontwikkeld zijn op dit gebied?
Bij dit probleem eigenlijk niet. Wat je wel ziet is dat, wij hebben een specifieke cultuur waarbij
we heel veel vanuit het middenveld organiseren. We hebben ontzettend veel sociaal kapitaal in
dat opzicht. Dat is heel goed en dat moeten we vooral zo behouden. We mogen best kritisch
zijn, maar we moeten niet meteen zeggen we schaffen dit af want het werkt niet. Andere
landen, zoals bijvoorbeeld Amerika, daar heb je veel minder zo’n maatschappelijk middenveld
zoals wij dat hebben. Daar gebeurt veel vanuit kerkelijke organisaties, dat is vaak alweer een
specifiekere doelgroep. En daar heb je veel meer een individuele behandelingscultuur, waar
mensen eerder naar een psycholoog stappen en daar zie je ook wel dat gedragstherapieën daar
gewoner worden. Waarin mensen bijgeschoold worden op hun gedrag. Dat gebeurt hier
helemaal niet. De meeste landen vinden eenzaamheid eigenlijk een individueel probleem wat
mensen zelf maar op moeten lossen. Dat is wel aan het veranderen.
Hoe ziet u dat zelf?
Dat is het natuurlijk niet, dat is overduidelijk. Er zit echt een maatschappelijke kant aan waar wij
met de maatschappij ook iets mee moeten doen. Het is daarbij ook een financieel probleem,
want de kosten van dit probleem zijn gigantisch. Gezondheid wordt aangetast, wat betekent dat
je later erg veel kosten moet maken rondom gezondheid. Dat betekent dus ook dat je in een
vroegtijdig stadium mensen gaat krijgen die veel gezondheidsproblemen ontwikkelen of op een
manier aandacht gaan vragen die niet effectief is. Denk bijvoorbeeld aan veel onnodig
doktersbezoek met vage klachten.
Wat wel ook uit veel onderzoek blijkt is dat eenzaamheid heel erg fluctueert en dat soms zelfs
zonder enige aanleiding de eenzaamheid weg was.
Ja, dat blijft inderdaad een opmerkelijk verschijnsel. Het hoort ook wel een beetje bij het leven.
Is dat nou zo erg? Nou in sommige gevallen ook niet. Maar zodra duidelijk wordt dat de situatie
uitzichtloos is en echt uitstralingseffect heeft naar de rest van je functioneren, dan wordt het
Scriptie Milou van den Dool
83
zeker heel erg. Maar een simpel voorbeeld is bijvoorbeeld verweduwing. Als jij 30 jaar
getrouwd bent geweest en je partner overlijdt, dan mag je best wel eenzaam zijn. Natuurlijk is
dat niet leuk, maar het hoort er wel bij. Daarvan vind ik dat je het moet erkennen, in rouw gaat,
dat daar gemisgevoelens mee gepaard gaan is dan ook logisch en dat mag je ook benoemen,
maar dat moet je niet per se proberen op te lossen. Zo geldt dat ook voor andere dingen, als je
verhuisd bent en je bent een tijdje sociaal eenzaam dan hoort dat erbij. Maar wat we wel zien
is dat als het echt een probleem begint te worden dat je er maar beter wel vroeg bij kunt zijn.
Sommige van die eenzaamheid problemen rondom eenzaamheid lossen zich vanzelf op of
mensen gaan er zelf aan werken, dat is helemaal goed natuurlijk , maar er zijn ook situaties die
zich gaandeweg zo ontwikkelen dat het wel echt een probleem wordt. We weten ook dat het
vaak een negatieve spiraal is. Wat we weten is dat mensen vaak de verkeerde oplossing kiezen,
dat het resultaat ook niet goed is en daardoor nog meer de verkeerde oplossing kiezen.
Mensen worden daar nog passiever van en nog meer cognitieve contributie gaan doen, in de
zin van; het ligt niet aan mij, ik heb alles geprobeerd het ligt aan de ander. Hierdoor worden ze
moedeloos en komen ze nog meer in een negatieve spiraal terecht. Dat kan zeker wel
gebeuren. Daar moet je dus eigenlijk in het begin bij zijn, want als mensen eenmaal moedeloos
zijn geworden dan wordt het heel lastig om ze nog te motiveren. De doelstelling van veel
programma’s is dus ook het oplossen van eenzaamheid, ook al roepen ze dit vaak niet zo hard
omdat ze daar dan ook wel echt aan moeten voldoen, maar als dit dan niet werkt dan komt de
deelnemer wel in een negatieve spiraal terecht.
En hoe zit het met programma’s ter preventie van eenzaamheid?
Dat is natuurlijk altijd beter. Als je het hebt over bijvoorbeeld echtscheidingen is daar wel al
veel in verandert. Vroeger was een scheiding heel dramatisch. De man ging het huis uit of werd
het huis uit gezet, de contacten met de kinderen werden verbroken en er ging een heleboel
vastigheid verloren. Zeker de helft van het netwerk kwijt, het netwerk was gezamenlijk en werd
verbroken of in tweeen gedeeld, dus ben je aangewezen op je eigen netwerk, maar dat heb je
vaak bijna niet meer. Je ziet bij dit probleem dus ook duidelijk wat de knelpunten zijn en wat er
moet gebeuren. Zoals bijvoorbeeld het behouden van je eigen netwerk, zorgen dat je de
scheiding goed regelt en het contact met de kinderen behoudt. Dit zijn dingen waar wij wel
mee bezig zijn geweest op het gebied van preventie, denk bijvoorbeeld aan co-ouderschap en
mediation. De hele regelgeving is er veel op gericht om de echtscheiding zo goed mogelijk te
laten verlopen in plaats van het juridische effect. Dus als maatschappij maken we daar wel
slagen in dat we dat wel beter gaan doen. Dat is niet direct gericht op het netwerk, maar dat
heeft wel gevolgen voor het netwerk. Nog een voorbeeld waarvan ik vind dat het preventie is.
Ik ben natuurlijk al op leeftijd en ik zie nog heel goed hoe daar problemen werden opgelost.
Dat gebeurde vaak gewoon met klappen en soms ook wel door de docent. Tegenwoordig zijn er
programma’s die gebruikt werden om kinderen te leren hoe zij problemen op moesten lossen.
In de onderbouw had je daarvoor twee stappen en in de bovenbouw vier stappen. Dat is een
mooi voorbeeld. Dat zegt heel wat over de manier waarop je met mensen leert om te gaan. Dat
heeft op den duur ook positieve gevolgen voor je netwerk. Dat soort dingen werken allemaal,
dat vind ik een goede ontwikkeling. Er zijn ook veel andere manieren. Wat bijvoorbeeld ook
verder uitgerold zou kunnen worden is bijvoorbeeld de cohortbenadering in het HBO. Je zit
echt bij elkaar in een klas. Dat is op de universiteit helemaal niet zo. Dat heeft voor het
onderwijs een aantal nadelen, maar ook voor het sociale aspect. Je moet er toch op een
Scriptie Milou van den Dool
84
bepaalde manier voor zorgen dat mensen aangesloten zijn bij een bepaalde vriendengroep.
Want je ziet toch heel vaak dat de vast kern bestaat uit een duidelijke aanleiding, zoals hobby of
studie. Dat is dan vaak ook decenia geleden ook gevormd. Het is dus ook goed om in te zien dat
bijvoorbeeld zo’n klas niet alleen goed is voor de studieresultaten, maar ook uitstralingseffect
heeft op het latere leven van diegene. Bij scholen wordt dit wel vaak erkend, maar als je kijkt
naar nieuwe werknemers bijvoorbeeld, daar kijkt de werkgever ook niet naar om. Misschien is
het wel een zorg voor de werkgever, dat je mensen ook sociaal wilt integreren in een bedrijf. Er
zijn talloze dingen mogelijk. Hier zijn we als samenleving nog lang niet mee bezig, maar dit zou
wel kunnen. Je kan ook een vriendschapscursus geven zoals wij doen en daar is niets op tegen
,maar dat is een reactie op een situatie die al is ontstaan. Het probleem is er dan al. Maar je
zou het eigenlijk vaster moeten organiseren in de samenleving. Dat geldt ook voor
sportverenigingen. Ik volleybal, dat is een teamsport en dat team is vaak de basis van zo’n
vereniging. Soms verzinnen ze dan ineens om die teams door elkaar te gooien. Dat is misschien
wel goed vanuit een bepaalde doelstelling, maar als je kijkt naar het sociaal netwerk van
mensen kun je je afvragen of dat verstandig is.
Het gaat er uiteindelijk om dat je op heel veel momenten in het leven een positieve draai kunt
geven aan iemands ontwikkeling en dat moet naar mijn idee op veel meer punten gebeuren
dan dat dat nu gebeurt. Dat moet volgens mij meer centraal komen te staan.
Scriptie Milou van den Dool
85
Bijlage IV: Transcriptie interview Kees Penninx
Kunt u iets vertellen over uzelf?
Ik ben oprichter van Active Age en ben van huis uit veranderkundige, maar ben al snel na mijn
afstuderen 30 jaar geleden terecht gekomen in het ouderenwerk. Ben altijd bezig geweest met
verandermanagement in de ouderenzorg. Heb me altijd bezig gehouden met de vraag hoe
kunnen we de situatie van ouderen zoveel mogelijk versterken en ondersteunen. Met name
voor ouderen die hier meer moeite mee hebben. Sociaal isolement bij ouderen is een rode
draad geweest in mijn carrière. Ik heb voor veel kennisinstituten gewerkt en 5 jaar geleden
besloten voor mijzelf te beginnen. Inmiddels heb ik een groep adviseur om mij heen, de
ActiveAge groep. Met elkaar zijn we altijd geïnteresseerd in innovatie, verandering
vernieuwing. Denk aan de overgang van AWBZ naar WMO steeds meer zorg wordt op lokaal
niveau georganiseerd worden. Hier hebben veel maatschappelijke instellingen grote vragen bij.
Alle zorginstellingen moeten steeds meer samen gaan werken om ervoor te zorgen dat zoveel
mogelijk ouderen nog zelfstandig in de wijk kunnen wonen.
Waarom richt u zicht zo op intergenerationele verbinding?
Sociale wijkontwikkeling in combinatie met ouderen is altijd een thema geweest waar ik mij op
gericht heb. Hoe kunnen ouderen comfortabel en veilig leven. Hoe kunnen ze uitdaging vinden,
uitgenodigd worden om te participeren in de wijk. Hoe kun je gebruik maken van de talenten
van ouderen? Dan kom je dus meteen op de breiclubs waar jij onderzoek naar gaat doen. Er zit
daar veel talent en het is mooi dat dit via dit soort initiatieven overgedragen en bewaard wordt.
Het is vaak onderdeel van mijn filosofie geweest dat integratie, participatie en het meedoen
van ouderen, moet vooral via positieve aanhaakpunten. En niet via de zorgbehoefte. Om
ouderen te betrekken moet je proberen aan te haken bij talenten en ambities. Bij wat ze
kunnen en wat ze willen, daar proberen samenwerkingsverbanden in te smeden. Een van de
dingen waar ik ook altijd mee bezig ben geweest is het verbinden worden van generaties.
Ouder worden is niet alleen een thema voor mensen die 65 zijn, maar het is iets wat ons
allemaal aangaat en overkomt. Het is een interessante uitdaging om dat op een goede manier
te doen. Het is een kwestie van samenleven.
Waarom is dat zo belangrijk? Dat ik mij bijvoorbeeld nu al besef dat ik ouder wordt?
Ik denk dat we nog teveel in een samenleving leven waar jong en oud gescheiden leven en dat
is jammer. Daardoor gaat veel potentieel verloren, daarmee gaan veel kansen verloren. Je zou
een veel effectievere samenleving kunnen krijgen als je veel meer gebruik kan maken van
elkaars talenten. Dat is 1 reden waarom ik denk dat dat goed is.
Bij Samen Breien leren de ouderen jongeren breien, is het ook belangrijk dat de ouderen iets
van de jongeren leren?
Ik heb heel wat projecten meegekregen en daarin is wederkerigheid heel belangrijk. Dat is een
heel precair punt. De vraag is niet alleen wat kunnen ouderen overdragen op ouderen maar
ook andersom. Want als dat meer gelijkwaardig is, zijn de relaties vaak duurzamer en wordt
het contact als waardevoller beschouwd. Er moet iets te winnen zijn voor beiden kanten. Er zit
nu veel ambivalentie in het project. Ik zie vaak het woord eenzame ouderen, dat kan een soort
strategische achtergrond hebben. Daarmee creëer je een soort steun of draagvlak in de
Scriptie Milou van den Dool
86
samenleving. Omdat iedereen vindt dat eenzaamheid niet leuk is dat we daar iets aan moeten
doen als samenleving. Maar daarmee ga je wel voorbij aan het feit dat eenzaamheid iets is van
alle generaties. En daarmee zet je een stempel op een groep mensen waarvan je juist wilt dat
ze minder dit stempel hebben. Want als ze minder dit stempel hebben dan schiet je jezelf in de
voet. Je wilt gebruik maken van de krachten van mensen en de mogelijkheden van mensen. En
ik vind het lastig om te zeggen hoe je daar nu het beste mee om kunt gaan. Omdat hoe sterker
je dat beeld naar buiten brengt als een label van dit project . Hoe meer je een selectie gaat
bevorderen om in te stappen op dit projecten. Mensen gaan dan instappen vanuit ene
verzorgende houden en daar moet je op zijn minst over nadenken. Als je het project goed wilt
branden en neerzetten moet je bedenken wat is het eigenlijk voor project. Mijn werk rondom
het verbinden van generaties heeft zich de laatste jaren ontwikkeld en ik richt mij minder op
het verminderen van sociaal isolement van ouderen, hoewel het een belangrijk winstpunt is,
maar meer als een model om sociale cohesie te bevorderen. Samenwerking tussen generaties
vind ik een andere invalshoek dan een soort hulpverleningsproject voor kwetsbare ouderen.
Dat zijn twee verschillende invalshoeken.
U zegt eigenlijk om zo’n intergenerationeel project goed te slagen moet er evenwicht zijn
tussen de doelgroepen.
Het is een project dat zijn charme heeft. Je kunt er ook voor kiezen om deze benadering door te
zetten. Maar je zou misschien nog een stap verder kunnen zetten als het project meer als
insteek krijgt, het leren van elkaar. Denk aan het project Granny’s finest. Daar zit het sterker in.
De jongeren zijn modeontwerpers, zij brengen de kennis van het ontwerpen in en de ouderen
brengen de kennis van het breien in, daar zit meer gelijkwaardigheid in. De jongeren hebben
hierbij het gevoel dat ze iets kunnen leren aan de ouderen. Dit geeft de jongeren een iets
grotere meerwaarde.
Het is voor de jongeren ook belangrijk dat zij ook het gevoel hebben iets bij de dragen?
ja, ze moeten niet alleen het gevoel hebben van ik verschaf de ouderen een leuke middag,
maar ik creëer een leef en werkomgeving waarin alle generaties iets kunnen brengen en halen.
Dat heeft een wat evenwichtigere toon. Het doet niets af aan het feit dat ik erg gecharmeerd
ben van dit soort projecten. Het is ook een beetje de reden dat ik gestart ben met
intergenerationele verbinding. We moeten meer ruimtes en kansen creëren voor mensen om
elkaar te ontmoeten. Daar moet niet het helpen van elkaar centraal staan maar het profiteren
van het feit dat je samen ergens de schouders onder zet. Het wordt een soort gedeelde
onderneming. Dat is belangrijk voor het slagen van dit soort projecten.
U heeft het vaak over intergenerationele verbinding in de wijk, maar stel dat ik ouderen uit
een andere wijk haal dan de jongeren, maakt dit de verbinding dan minder nuttig?
Nee, niet per se. Het is maar net vanuit welke concreet doelstelling of beleidsachtergrond of
filosofie je wilt starten. Ik ben zelf altijd bezig geweest met wijkontwikkeling en heb vaak
gekeken naar hoe het zit met het samenleven van verschillende generaties in een wijk. Maar er
zijn ook wijken waar wel veel ouderen maar waar voor de rest weinig sociaal kapitaal is. Dan
moet je dit importeren. Dan haal je bv vrijwilligers uit andere wijken. Daarom is het vaak goed
dat er veel wijkgericht gewerkt wordt, maar tegelijkertijd moet er ook stedelijk en regionaal
Scriptie Milou van den Dool
87
gewerkt wordt om dat allerhande specialistische kennis niet altijd aanwezig is in de wijk. Het is
dan ook belangrijk dat de wijk in contact blijft met de bredere samenleving.
Alleen het verbinden van het ouderen en de jongeren genoeg? Ik zet ze bij elkaar en zien wat er
gebeurt? Of moet er daaromheen nog ene programma zijn?
het hangt heel erg af van de coördinator. Ik denk wel dat je ik ben van huis uit veel bezig
geweest met programma ontwikkeling en ik begin daar de laatste tijd ook vraagtekens bij te
zetten. Je kunt namelijk niet alles programmeren en je moet ook dingen over laten aan het
spontane proces. Dan komen er wel andere dingen naar boven die belangrijk zijn om dat
spontane proces goed te laten verlopen en dat is bijvoorbeeld leiderschap. Degene die de
breiclub start, die verwelkomt mensen, kijkt of alles goed loopt. Je mag dan ook best eisen aan
ze stellen, goede sociale vaardigheden, affiniteit met ouderen, die weten hoe ze verbindingen
moeten leggen. Ze moeten wel iets weten van omgangsvormen. Niet alle ouderen vinden het
bv fijn om met je aangesproken te worden. Al doende leer je dat ook wel. Langzaam maar zeker
krijgen we te maken met een nieuwe generatie ouderen die wat mondiger is en wat eerder aan
de bel trekt al er iets aan de hand is. Maar daar moet je wel een gevoeligheid voor hebben. Ik
geloof niet meer zo in echt programma’s. Vroeger dachten we echt eerst moet je sessies doen
met jongeren dan met ouderen en daarna kun je ze pas bij elkaar brengen. Dat geldt misschien
wel als je werkt met jongeren met heel weinig sociale vaardigheden, die kun je niet meteen
voor ouderen neerzetten. Maar ik zou nu vooral het accent leggen op de vaardigheden van de
coördinator. Een coördinator die gemakkelijk gesprekken opent, oog hebt voor bepaalde lastige
situaties etc. Ik zou daar wel iets over op papier zetten of een gesprek over voeren. Je mag hier
best uit oogpunt van kwaliteit eisen aan stellen. Ook als je continuïteit wilt bij het project moet
je rekening mee houden. Ik weet niet of je dit kunt sturen maar wel belangrijk om hier over na
te denken. Ander belangrijk punt is als het doel is het meedoen van ouderen in de lokale
samenleving dan kan dit er zeker aan bijdragen maar mensen willen vaak ook weer iets anders
gaan doen. En dan is het wel leuk al de coördinator dan een zetje kan geven van nou ik weet
wel iets leuks voor u in dat buurthuis of in die straat. Of als blijkt tijdens het breien dat iemand
hele goede sociale vaardigheden heeft een aangeeft ik zou graag dit of dat willen doen, dan is
het leuk als de coördinator hier is mee kan. Dan vind ik het een meerwaarde als zon project
goed is ingebed in een lokale context. Er moet een goede verbinding zijn met de buurt. Het is
namelijk zo dat wanneer je ouder wordt je minder mobiel wordt en je actieradius afneemt, dan
is het toch fijn om bij jezelf op de hoek terecht te kunnen. Ik pleit dan toch ook wel een beetje
voor de verbinding met de buurt. Daadwerkelijk sociaal contact, al is het alleen maar zwaai
contact is toch erg belangrijk voor het thuis voelen in de buurt, voor het veilige gevoel en
dergelijke. Dat is vooral belangrijk voor de continuïteit en we krijgen ook steeds meer dan
mensen gaan hoppen van ding naar ding en dan is het mooi als zon breiactiviteit in de cirkel zit
van andere leuke activiteiten waar je aan mee kunt doen.
Wat betreft generaties, zijn er generaties die extra goed met elkaar op kunnen trekken?
Dat vind ik heel moeilijk. Het onderzoek naar generaties is in NL en voor de rest ook niet echt
ver. Ik denk ook niet dat we daar ooit echt greep op kunnen krijgen. Het mooie van generaties
is namelijk dat er iedere 15 jaar weer nieuwe generaties op het toneel verschijnen. Die weer
anders is dan de vorige. Op het moment dat je denkt dat je bepaalde kenmerken te pakken
hebt is er alweer een andere generaties ontstaan er komen er weer nieuwe kenmerken. Dus ik
vind het lastig te zetten. Stel je hebt 80 plussers en dat zijn dan in generatiejargon de
Scriptie Milou van den Dool
88
vooroorlogse generatie, no udie hebben het beste contact met de einsteiners (de 20gers), ik
vind het moeilijk te zeggen. Ik ben eigenlijk veel meer van zoek het maar uit, bekijk het maar.
Het mechanisme is belangrijk. Niet per se de ene generaties verbinden met de andere, maar
zorgen voor een mix van generaties. Generaties verschillen van elkaar en deze kunnen
blokkades opwerpen, maar ze kunnen ook productief maken juist het feit dat je anders bent
dan ik maakt dat ik iets van jou kan leren. Ik kan alleen maar iets van jou leren als jij anders
bent dan ik. Het mengen van generaties is belangrijk.
Het belangrijkste is dat generaties zich aan elkaar kunnen optrekken.
Ja, maar het is wel. Je hebt in Nederland bijvoorbeeld het jongerenwerk. Als ik dan aan
jongerenwerkers vraag wat is de rol van ouderen in het jongerenwerk? Dan weten de
jongerenwerkers niet wat ze moeten zeggen. Waar heb je het over? Andersom ook, als je in een
verzorgingshuis vraagt of er jongeren zijn dan weet niemand daar iets van, daar zijn ze niet mee
bezig. Dat vind ik jammer. Intergenerationeel werken is eigenlijk niet eens een project
bedenken waar jongeren en ouderen elkaar ontmoeten, maar kijken naar bestaande praktijken
welke generaties lopen hier rond. Hebben ze contact met elkaar? Zo niet, waarom niet. Je kunt
ook naar bestaande praktijken kijken en bedenken is dit een rijke ontmoetingsomgeving van
alle generaties. En waarom dan generaties? We zijn namelijk wel gewend om verschillende
culturen met elkaar te verbinden of vitale burgers met kwetsbare burgers, maar waarom geen
intergenerationele projecten? Iedereen vindt het namelijk normaal maar het gebeurt niet.
Iedereen vindt het normaal dat verschillende generaties contact hebben en elkaar helpen en
dat ze solidair zijn met elkaar. Dat voert denk ik terug op eeuwenoude patronen waarin het
vanzelfsprekend was dat generaties elkaar opvolgen, dat de jongeren voor de ouderen zorgen.
Het is een soort ingebakken cultureel patroon van het is goed dat de generaties via alledaagse
solidariteit contact hebben met elkaar. Het gebeurt bijna niet want op institutionele domeinen
zijn we gescheiden. Maar als je dan de vraag stelt van moeten we daar niet iets aan doen dan
vindt iedereen het toch logisch. Dat is de kracht van het generatiewerk, er zit een universele
logica achter waar iedereen het mee eens is. Dat ligt anders bij culturele ontmoetingen, dat
debat is politiek wat uitgehold en gepolitiseerd multiculturele samenleving wordt nooit wat
etc.. Ik zeg niet dat het minder noodzakelijk is, maar het is wel lastiger. Zo zie je in wijken om
verschillende culturen bij elkaar te brengen door projecten en dat heeft weinig succes. Terwijl
als je in die wijken een intergenerationeel project begint dan denkt iedereen ,dat moeten we
doen! Zelfs binnen verschillende culturen is samenwerken tussen generaties logisch. Wij zeggen
zelfs als westerse samenleving dat wij veel kunnen leren van andere culturen. Als je op plekken
met een hele grote culturele diversiteit begint met generatiewerk dan is dat vaak heel
succesvol. En dan meng je via een andere ingang ook andere culturen.
Aan de ene kant vinden we het dus normaal en belangrijk dat generaties met elkaar
samenwerken en optrekken, maar we doen het dus niet?
Ja we vinden het normaal maar we doen het niet, daarom zijn er extra inspanningen nodig. Dus
door verschillende projecten proberen we dat te realiseren. Het zijn doelbewuste interventies
om deze starre patronen te doorbreken. Deze patronen zijn vroeger ontstaan toen we de
levensfasen opdeelden in als je jong bent leer je als je volwassen bent werk je en als je oud
bent rust je uit. Tegenwoordig verspreiden we deze fasen veel meer over de gehele levensloop.
In iedere levensfase kun je bijdrage en werken en dat is veel modernere visie op de levensloop
Scriptie Milou van den Dool
89
en ook een achterliggende visie op het generatiewerk. Maar we moeten dat el via doelgerichte
interventies tot stand brengen omdat de samenleving nog best traditioneel georganiseerd is.
En hoe zit dat dan met hele jonge kinderen? Die zitten nog vaak nog in hun eigen bubbel,
werkt intergenerationeel werken dan lastiger?
Je kan met alle leeftijden intergenerationele projecten, je moet alleen kijken naar de
ontwikkelingsfase waarin een persoon zich verkeerd. Zoiets speelt mee in hoe zij op dat
moment in de wereld staan. Stoer doen, afzetten, maar het kan toch heel goed. Voor
basisschoolkinderen ligt dat weer anders, die staan nog veel opener. Terwijl tieners alles stom
vinden, maar vooral ouderen. Daarvoor moet je weleens een list verzinnen. Zo hadden we in
Amsterdam een karweiteam, waarbij tieners een klusje deden voor ouderen. Je ging van deur
tot deur vragen kan ik een karweitje voor u doen. Er waren heel veel ouderen die belangstelling
houden, maar de jongeren bleven achter. Toen hebben ze bedacht om een beloningssysteem
voor de tieners te ontwikkelen. Ze kregen na tien stempels, dus na 10 klusjes een bon voor de
bios o.i.d. Daar kwamen wel tieners op af ,want ze mochten nog niet werken maar konden wel
iets verzinnen. Het werd toentertijd cool om zoiets te doen. Dat werd toen populair en hip in
zon buurt en toen kwam er zelfs een soort wachtlijst. Op een gegeven moment zijn we gaan
kijken van nou hoe werkt het. Toen vroegen we aan de tieners die al een tijdje meededen als
we zouden stoppen met de bonnen zou je dan doorgaan of stoppen. Bijna iedereen wilde
doorgaan. Wat er toen eigenlijk was gebeurt was dat alle tieners de aandacht van de ouderen
erg goed konden gebruiken. Het leek zo alsof de tieners alleen maar de ouderen hielpen, maar
in werkelijkheid hielpen zij ook de tieners. Gewoon een luisterend oor, iemand die niets van je
verlangd die niet zegt zou je dat wel doen, gewoon een oudere die even aandacht heeft. Dat
werkt zo goed voor zo’n tiener. De extrinsieke beloning is een intrinsieke beloning geworden.
Soms moet je dus een trucje verzinnen. Die hebben niet meteen het idee van he leuk om met
een oudere iets te doen.
Achteraf levert zo iets dus erg veel op?
Ja, zelfs zoveel dat zelfs de multiculturele component een rol ging spelen. Er zaten veel donkere
kinderen in het karwei team en toen kwam er een vrouw die geen zwarte tiener wilde, maar
een witte tiener. Toen hebben ze gezegd we hebben alleen maar donkere tieners. Toen hebben
ze het toch geprobeerd en daar is een hele warme vriendschap uit ontstaan. Dus ook de oudere
moet soms even over een drempel. Dat is ook een aanwijzing dat als je met generaties werkt
dat je veel meer doet. Verbinden is een soort ruimte met heel veel verschillende ingangen en
de ingang generaties is een hele goede en als je daar stappen mee kan zetten dan komt de rest
er achter aan.
Dat is wel iets wat ontstaat in een wijk?
Wat ik dus ook grappig vindt om te zien is dat vroeger veel dingen werden opgezet door het
welzijnswerk maar die functie gaat digitaal, dus via een website als grannys finest e.d. en dat
vind ik een interessante ontwikkeling. Mar toch zou het een mooie uitdaging zijn om te kijken
hoe je het breiproject de lokale verbindingen toch zo sterk mogelijk maken. Dat kan de
duurzaamheid en rendement vergroten.
Scriptie Milou van den Dool
90
Heeft u een lievelingsproject? Wat is een best practice?
Ik heb zoveel voorbij zien komen. Ik was erg gecharmeerd van Oma’s united. Wat zij doen is
ouderen ophalen uit de wijk en dan gaan ze creatieve dingen doen. Dat materiaal wordt dan
verkocht en vanuit de opbrengst worde gezamenlijke uitstapjes georganiseerd, hierdoor komt
er al veel meer dinamiek in. Samen online is ook een mooie. Jongeren leren ouderen met de
computer omgaan. Dit is leuk omdat jongeren vaak het gevoel hebben dat zij de leerlingen zijn
en vaak het gevoel hebben dat iedereen om hun heen de leraar is en het is voor jongeren leuk
om een keer iemand iets te leren. Dat is wat er verandert bij Samen Online. De rode draad is
toch altijd wel dat je talenten koppelt. Het mooiste is dat het er aan beiden kanten in zit. Het
klinkt paradoxaal maar het mooiste met deze projecten vind ik de projecten die niet zo heten.
Maar projecten die het zo impliciet in zich hebben zodat het niet meer benoemd hoeft te
worden. Dan is het dus goed om om je heen te kijken naar bestaande situaties en je de vraag te
stellen of alle generaties een inbreng ergens hebben, dat ze actief participeren. Als je die vraag
stelt ben je met generatiewerk bezig maar het heet bijna niet meer zo. Het is een voetbalclub
die goed kijkt naar welke generatie zij weinig bereiken, kunnen we kijken hoe we deze kunnen
betrekken bij de club? Dat is intergenerationeel werken op en tot. Maar dat is bijna een
paradox omdat de sociaal werken die zichzelf overbodig probeer te maken. Die heeft het
veranderingsproces zo georganiseerd dat het onderdeel wordt van het systeem, dat het
vanzelfsprekend wordt. Dat betekent ook dat je gaat kijken naar organisaties. Kunnen daar alle
generaties goed meedoen of zijn we teveel bezig met beschermen van ouderen en jongeren
buiten houden of is de midden generatie niet teveel bezig met ellebogenwerk waardoor dit ten
koste gaat van zowel de ouderen als jongeren. Dat is weer een specifiek domein, daar is Aart
Bontekoning veel mee bezig. Ik heb zelf het generatielab opgericht, daarmee kijken we naar
omgevingen, clubs, verenigingen, buurt en organisaties en onderzoeken de intergenerationele
en multiculturele kwaliteit. Worden alle mogelijkheden benut, is iedereen vertegenwoordigd
etc met als resultaat meer duurzaamheid, meer verbinding.
Merkt u dat er veel verschil is tussen stad en platteland?
Ik moet zeggen dat ik dat zo niet zomaar kan zeggen. Ik heb mij vaak wel wat meer op steden
beziggehouden, omdat in de stad minder vanzelfsprekend is, het is de moderne samenleving.
Met meer anonimiteit, meer institutionele scheidslijnen, daar is meer verbindingsarbeid nodig.
In het platteland is het toch van oudsher al zo dat verschillende generaties meedoen met het
gemeenschapsleven. Het is daar iets meer bekend, het is harder nodig in de stad. Mooi
voorbeeld is nog altijd de fanfare. Dat is echt een intergenerationeel project, terwijl niemand
het woord überhaupt heeft uitgesproken.
Wat je ziet is dat oude ambachten weer hip worden, het is grappig hoe dat werkt. En opeens
het meedoen en van waarde zijn voor ouderen weer herleeft. Dat is mooi om te zien. Daar gaat
het uiteindelijk om, je bent nooit te oud om iets in te brengen. Het roept bij mij ook altijd de
vraag op, wanneer ben je nu kwetsbaar en wanneer ben je nu vitaal en krachtig? Je kunt als je
jong bent net zo goed kwetsbaar zijn dan als je oud bent en je knt als je oud bent net zo goed
krachtig zijn als wanneer je jong bent. Iedereen heeft een beetje van beide. Ik vind het
belangrijk dat dat voor ogen wordt gehouden in die projecten. Breng de krachtige kant van de
ouderen door soortgelijke projecten weer naar voren, zet ze in een goed daglicht.
Zelfs op je sterfbed kun je nog heel veel betekenen voor mensen. Je leert toch dat
intergenerationeel werk de beeldvorming wat bijstelt. Het is iig een opening om een keer
Scriptie Milou van den Dool
91
mensen andere mensen in contact te komen dan met je eigen opa en oma, alleen de vraag is,
hoe gaat het verder? Zo zie je bijvoorbeeld dat wanneer je jongeren vraagt of hun beeld van
ouderen is verandert, dan zeggen ze vaak dat ze de oudere waar ze mee om zijn gegaan is leuk
en tof, maar de rest van de ouderen zijn nog steeds zeurkousen. Het algemene beeld stelt vaak
niet drastisch bij. Dat betekent dus dat er nog meer reden is om te kijken wat er daarna
gebeurt. Kun je het ook op andere plekken in de samenleving toepassen? Dit geldt voor de
ouderen ook zo.
Is het een realistisch doel om de vooroordelen weg te nemen?
Er is meer voor nodig dan 1 project. Het is zeker ene interessante opgave voor de samenleving.
Om niet uit te gaan van stereotype beelden maar elkaar echt te ontmoeten.
Is er nog veel werk aan de winkel?
Ja, ik vind van wel. Ik merk dat jongeren er tegenwoordig iets makkelijker kiezen voor een
toekomst in de ouderenzorg. Maar de angst, de gerontofobie (angst voor ouderen) die je vaak
bij jongeren aantreft is wel aan het verminderen. Je ziet ook wel dat de ouderen ook niet meer
zo de ouderen van vroeger zijn. Dingen lopen steeds meer door elkaar en het wordt er wel leuk
op. De samenleving wordt rijker.
Er was ook een project in Frankrijk. Een ict’er is breioma’s in Frankrijk gaan vragen om spullen
te breien en hij zou dan voor de verkoop zorgen. Hij had op een bepaald moment een paar
honderd individuele breioma’s door heel Frankrijk zitten. De oma’s verdienden soms zo 300
euro in de maand. Het was redelijk zakelijk en dat mag van mij ook. Het mag best een zakelijke
deal zijn. Hij is goed in websites en heeft commercieel vaardigheden en de dames konden goed
breien. Via het breien heeft hij de oma’s hip gemaakt en voor ouderen met een laag inkomen
was het een leuke aanvullen op hun inkomen. Als dat een win-win is voor beiden kansen dan is
er geen probleem.
zo kun je dat ook zien bij granny’s finest, maar dat zie ik niet zo. Het is kortzichtig om te denken
aan uitbuiting, je kunt best over de winst praten, maar het is ook prima als jongeren daar hun
eigen business case uithalen. Als het maar wel zo is dat de ouderen er echt iets aan hebben.
Voor sommige mensen is het leuk om iets bij te verdienen en sommigen vinden geld niet
belangrijk ,maar die vinden het belangrijk om iets bij te dragen. Nieuwe mensen leren kennen,
sociale contacten etc. Dit is een goed voorbeeld van intergenerationeel ondernemerschap.
Zodat project niet meer aan het subsidie infuus moeten en gewoon een verdienmodel maken.
Scriptie Milou van den Dool
92
Bijlage V: Transcriptie interview Christina Mercken
Christina Mercken is bijna vijf jaar projectmanager van het succesvolle project Samen Online
Nederland. Zij studeerde sociale gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij heeft
zich daarbij veel gericht op courses rondom intergenerationele verbinding (LinkedIn, Christina
Mercken, 2014). Het interview is telefonisch afgenomen omdat het helaas niet gelukt is een
afspraak te maken.
Het project richt zich voornamelijk op het langdurig contact tussen jong en oud en om de
onderlinge beeldvorming, slaagt het project hier in?
“Het project slaagt er goed in de beeldvorming bij beiden doelgroepen te veranderen. Zo geeft
de helft van zowel de jongeren als de ouderen na het project aan dat zij een positiever beeld
hebben van de andere generatie, dan voordat ze aan het project begonnen. De andere helft
geeft aan dat ze sowieso geen negatief beeld hadden en dat hun beeld niet echt veranderd is.
Deze uitkomsten komen naar voren uit een onderzoek dat movisie gedaan heeft naar het
project. De ouderen gaven daarnaast aan dat ze de jongeren veel vriendelijker en geduldiger
vonden dan gedacht. De jongeren geven aan de ze de ouderen meer opener en moderner
vinden.
Als je kijkt naar het maken van langdurig contact, naast de cursussen van Samen Online,
gebeurt dat weinig. Er zijn een aantal jongeren die met de ouderen hebben afgesproken om te
skypen als de ouderen nog vragen hebben, maar dit zijn er niet zo veel.
Het enige contact dat sommige ouderen nog hebben is dat ze skypen met de jongeren als er
vragen zijn over de computer. “
Hoe komt het dat deze langdurige contacten niet ontstaan?
“Dit komt voornamelijk om dat leefwerelden van deze twee generaties zo ver van elkaar af
staan. Wanneer komen de jongeren de ouderen nu tegen, en andersom. Het is als jongere bijna
onmogelijk om in het dagelijks leven in contact te komen met een ouderen. Als de ouderen op
pad gaan zitten de jongeren op school en als de jongeren op pad gaan zitten de ouderen
binnen. Er zijn veel meer initiatieven nodig om ervoor te zorgen dat jong en oud elkaar
structureel ontmoeten. We moeten veel meer gaan kijken naar hoe we de ontmoeting van
jong en oud in het dagelijks leven kunnen stimuleren. De wisselwerking tussen jong en oud is
daarbij het mooist. Laat dus niet alleen de jongeren de ouderen iets leren op het gebied van
computers, maar laat de ouderen ook de jongeren leren hoe ze moeten moestuinieren
bijvoorbeeld.”
Zie je een grote verandering tussen het moment waarop de jong en oud elkaar voor het eerst
ontmoeten en wanneer ze elkaar al wat beter kennen?
“Ja, je ziet heel veel verschil! Het is ontzettend leuk om te zien hoe dat proces gaat. We werken
met middelbare scholieren van het ROC, dat zijn vaak nog echte pubers. Bij de eerste
ontmoeting komen ze vaak met hun broek op hun enkels totaal ongeïnteresseerd binnen. Ze
letten vaak niet op hun woorden en zij niet erg gemotiveerd. Er zijn dan ook altijd een aantal
vrijwilligers bij de interventie om de jongeren hier en daar bij te sturen. Maar in de loop van de
tijd is dat bijsturen helemaal niet meer nodig. Bij de uitreiking van de diploma voor het behalen
van de cursus staan alle jongeren keurig in hun mooiste kleding en zijn ze erg beleefd naar de
ouderen toe. De ouderen kopen ook steevast cadeaus voor de uitreiking.
Scriptie Milou van den Dool
93
Ook voor de ouderen is er weleens een drempel waar ze overheen moeten. Wat bijvoorbeeld
uit het project naar voren komt is dat ze van tevoren veel moeite hebben met buitenlandse
jongeren. Maar naarmate het project vordert hebben veel ouderen gemerkt dat buitenlandse
jongeren vaak veel beleefder en rustiger zijn. Je ziet dan echt dat ze op een andere manier
naar bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren gaan kijken. “
De vrijwilligers begeleiden de interventie, hoe doen zij dit?
“De voornaamste taak van de vrijwilligers is om een brug te slaan tussen de generaties. Ze
zorgen ervoor dat de jongeren hun taal en hun houding aanpassen. Zij zijn tegelijkertijd ook
degenen die de jongeren beoordelen op hun competenties. De jongeren worden uiteindelijk
namelijk voor hun school beoordeeld op competenties als gebruikersondersteuning,
communicatievaardigheden et cetera. Het project staat of valt met de vrijwilliger. De brug die
de vrijwilliger slaat tussen de jongeren en ouderen is echt ontzettend belangrijk. Daarvan leren
zowel de ouderen als de jongeren. “
De ouderen leren omgaan met de computer van de jongeren, maar wat leren de jongeren van
de ouderen?
“Veel leerlingen die nog niet zelfstandig of communicatief vaardig genoeg zijn om een stage te
gaan volgen, gaan vaak eerst meedoen aan Samen Online. Ze leren namelijk tijdens dit project
veel vaardigheden die ze klaarstomen voor hun stage. We horen bijvoorbeeld best wel vaak van
docenten dat sommige jongeren, waarvan ze aan het begin van het schooljaar dachten dat
wordt helemaal niets, helemaal opbloeien door hun deelname aan Samen Online. Wat ook een
erg grappig verschijnsel is, is dat soms het lesplan helemaal in de soep loopt omdat de ouderen
hun huiswerk niet gemaakt hebben. Dat bewijst maar weer dat je huiswerk niet maken van alle
leeftijden is! De belangrijkste les die de jongeren uit dit project kunnen halen is dat ze iets
kunnen betekenen voor iemand. Zij zijn ook in staat om een oudere iets te leren in plaats van
andersom. Dit doet heel veel voor het zelfvertrouwen van de jongeren. “
Zijn er nog andere voordelen voor de ouderen naast het krijgen van relatief goedkope
computerles?
“Jazeker, zoals ik eerder al aangaf verandert door het project het beeld dat ouderen hebben
over jongeren op een positieve manier. Zo merken ze bijvoorbeeld dus dat Marokkaanse
jongeren eigenlijk heel aardig en beleefd zijn, dit draagt bij aan hun gevoel van veiligheid.
Verder blijkt uit het onderzoek van Movisie dat 17% van de ouderen na de cursus meer contact
had via internet met bestaande en nieuwe contacten.
Daarnaast wilden veel mensen graag opnieuw een cursus doen terwijl ze alle dingen al hebben
geleerd die ze hadden willen leren. Wij verdenken de ouderen er dan ook van dat ze zich alleen
maar opnieuw aanmelden vanwege de gezelligheid. Twintig procent van de ouderen heeft
daarnaast al een andere cursus gevolgd, maar doordat bij Samen Online het contact een op een
is en erg intensief, heeft dit een veel beter effect.”
Merkt u aan het begin van een nieuwe cursus dat er een grote kloof is tussen jong en oud?
“Nee, er is meer spraken van een soort zenuwachtige onzekerheid. De jongeren denken het
wordt saai en suf en de ouderen zijn onrustig. Maar dit is na de eerste kennismaking al snel
weer verdwenen.”
Scriptie Milou van den Dool
94
Zijn er nog verbeterpunten?
“Het vinden van vrijwilligers is erg lastig. Verder is er een groot verschil in betrokkenheid van de
verschillende ROC’s. Het project staat of valt met de betrokkenheid van de lokale deelnemers.
Dat maakt ook dat de vrijwilligers het op de ene plek het zwaarder hebben dan op de andere. “
Scriptie Milou van den Dool
Bijlage VI en bijlage VII: Enquête (nulmeting en eindmeting)
Zie volgende pagina voor de nul- en eindmeting.
95
Scriptie Milou van den Dool
96
Scriptie Milou van den Dool
97
Bijlage VIII: Resultaten enquête (nulmeting en eindmeting)
Dit bestand is op de USB-stick bijgevoegd die bij de scriptie is geleverd. Dit omdat het bestand
te groot was om uit te printen voor de papieren bijlage.
Scriptie Milou van den Dool
Bijlage IX: Topiclijst focusgroep
Thema 1: algemeen
1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding?
2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt?
3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer?
Thema 2: contact met kinderen
4. Hoe vond u het contact met de kinderen?
5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen?
6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd?
7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding?
Thema 3: eenzaamheid
8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding?
9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van
eenzaamheid?
98
Scriptie Milou van den Dool
99
Bijlage X: Focusgroep 1: Breiclub Berlicum
De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren:
 Mevrouw Schunselaar (73) (S)
 Mevrouw Lahnstein (83) (L)
 Mevrouw Heuting (70) (H)
 Mevrouw Den Goede (90) (DG)
 Mevrouw Donselaar (86) (D)
 Gespreksleider: Milou van den Dool (MD)
Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de
achternaam, zoals hierboven weergegeven.
Thema 1: algemeen
1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding?
L: Ik vond het vooral erg leuk om de kinderen te leren breien, dat leren kinderen tegenwoordig
niet meer.
H: Het was ook vooral zo leuk om te doen omdat de kinderen zo enthousiast waren. Ik had
eigenlijk verwacht dat de kinderen eerst de kat uit de boom zouden kijken, maar bijna alle
kinderen gingen bijna meteen aan de slag.
D: Die van mij, Nadia, heette ze volgens mij, wilde meteen een trui breien, daar heb ik erg om
moeten lachen. Ik vond inderdaad ook het enthousiasme van de kinderen erg leuk. Al was dat
zo nu en dan wel ook vermoeiend.
L: Ik was inderdaad ook wel echt ontzettend moe nadat de kinderen voor het eerst geweest
waren.
MD: Wat vond u ervan mevrouw Schunselaar?
S: Aan het begin moest ik wel even wennen hoor, al die drukte ineens. Het is sowieso vaak wel
een kippenhok op de breiclub, maar zo was ik het nog niet gewend. De kinderen waren
natuurlijk nog aan de jonge kant en vast ook zenuwachtig dus die moesten ook hun energie
kwijt. Het lijkt mij voor de volgende keer wel fijn als er minder kinderen zijn. Ik word ook al wat
ouder en als je gehoor achteruit gaat hoor je niet meer zo goed met al dat lawaai.
D: Daar had ik ook wel last van inderdaad, gelukkig vonden de kinderen het niet zo erg om een
keer te herhalen wat ze net hadden gezegd.
MD: En wat vond u van de intergenerationele verbinding mevrouw Den Goede?
DG: We zijn natuurlijk allemaal oud, maar ik merk wel dat mijn leeftijd niet echt meewerkt met
dit soort dingen. Ik vond het eigenlijk te druk met al die kinderen en ik vond het lastig sommige
kinderen te volgen. Ik vond het wel gezellig, maar ik zou liever één of twee kinderen bij mij op
bezoek hebben. Dan zou ik ook nog meer tijd overhouden voor mijn eigen breiwerkje.
H: Dat is inderdaad waar, ik ben nog nooit zo weinig aan mijn breiwerkje gewerkt als afgelopen
maand, maar de kinderen hebben daarentegen wel leren breien, dat vind ik erg leuk!
2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt?
DG: Ik vond het wel leuk voor een paar keer, van mij zou het niet per se nog een keer hoeven.
S: Dat kan ik mij wel voorstellen, dat het van Greet (mevrouw Den Goede) niet per se meer
hoeft. Ik zou het denk ik nog wel een keer leuk vinden, maar dan niet elke week.
Scriptie Milou van den Dool
100
L: Ik zou het wel graag vaker willen doen. Het is weer eens een keer iets anders en ik vind het
ook belangrijk dat kinderen leren breien. Hoe vaker we dit doen, hoe meer kinderen leren
breien en dat zou natuurlijk wel heel leuk zijn.
H: Dan is het wel belangrijk dat de kinderen in groepjes worden verdeeld zodat het niet in een
keer heel druk is op de club. Dan zouden ze inderdaad ook niet elke week hoeven komen zodat
je ook nog aan je eigen dingen kunt werken.
MD: De verbeterpunten worden bij het volgende onderwerp uitgebreid besproken, nu hoor ik
alleen graag of jullie het leuk zouden vinden als we zoiets nog een keer zouden organiseren,
mevrouw Donselaar?
D: Ja, ik zou het zeker erg leuk vinden. Ondanks dat het vermoeiend was kreeg ik er ook weer
nieuwe energie van.
S:Dat klopt inderdaad wat mevrouw Donselaar zegt, ik was erg moe nadat de kinderen waren
geweest, maar ik voelde me wel goed en had zin in een volgende keer. Het brengt weer leven in
de brouwerij dat vond ik ook wel leuk.
3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer?
L: Ik zou het leuk vinden als we de volgende keer af zouden wisselen met kinderen, zodat er
elke keer nieuwe kinderen komen. Ik merkte dat de kinderen het ontzettend leuk vonden om te
leren breien en het lijkt me ook leuk als ik nog meer kinderen daarmee zou kunnen helpen.
D: Voor de volgende keer zou ik graag hebben dat de kinderen wat korter komen. Nu kwamen
ze bijna twee uur en dat is voor die kinderen best lang. Ik zou liever zien dat ze om de week één
uur komen, ik denk dat dat voor zowel de kinderen als voor ons prettiger is.
H: Ik vond het juist wel leuk dat ze wat langer waren. Helemaal aan het begin is dat best fijn.
Vooral ook omdat je eerst even met elkaar wilt praten en dan rustig even een kopje thee
drinken en dan pas aan de slag. Als je dat allemaal in één uur tijd moet doen wordt het wel heel
krap. Het is wel goed om de kinderen om de week te laten komen.
S: Ik sluit me aan bij mevrouw Heuting. Als ze om de week komen dan vind ik het juist leuk als
ze wat langer blijven. Dan kun je elkaar ook wat beter leren kennen. Ik zou ook niet per se
steeds wisselende kinderen willen, ik zou liever steeds dezelfde hebben zoals afgelopen keren.
Dan wen je een beetje aan elkaar en dan weet je ook beter wat het kind wel en niet kan en wat
het kind leuk vindt of niet.
DG: ik zou het fijn vinden als ik de volgende keer ervoor kan kiezen om niet mee te doen. Er zijn
nog wat dames die het wel goed vonden zo en wij zouden natuurlijk gewoon even apart
kunnen gaan zitten. Dan kunnen de dames die het niet zo leuk vinden met hun eigen werkje
verder en de dames die het wel leuk vinden met de kinderen aan de slag.
MD: Wat vinden jullie daarvan? Om de club in tweeën te delen als de kinderen komen?
S: Ik vind dat wel een goed idee. Heel veel mensen vinden het leuk dat de kinderen komen,
maar voor andere mensen hoeft het niet zo, dan kan ik me voorstellen dat ze liever niet
meedoen. Helemaal als beide groepjes uit een aantal mensen bestaat is het natuurlijk prima als
ze opsplitsen.
H: Het lijkt mij ook geen probleem, het is natuurlijk leuker om zoiets met zijn allen te doen,
maar als er mensen zijn die het niet zien zitten en het niet leuk vinden, dan moeten ze zich
vooral niet verplicht voelen om mee te doen. En misschien wordt het voor veel mensen als er
minder kinderen komen en ze komen om de week ook weer een ander verhaal.
Scriptie Milou van den Dool
101
D: Ik heb daar ook niets op tegen. Ik vind alleen wel dat dat vanaf begin af aan duidelijk moet
zijn, wie wel meedoet en niet. Daar kun je dan het aantal kinderen op aanpassen en ook
bijvoorbeeld hoe vaak en hoe lang ze komen. Ik denk dat het wel fijn is als daar de volgende
keer beter naar wordt gekeken.
Thema 2: contact met kinderen
4. Hoe vond u het contact met de kinderen?
H: Het contact met de kinderen vond ik echt het allerleukst. Het is zo leuk om te zien hoe ze zo
geconcentreerd aan de slag gaan en hoe trots ze zijn als ze een pen hebben gebreid. Die van mij
kroop lekker bij me op schoot de tweede keer dat ze kwamen, dat vond ik erg lief. Ik ben zelfs
een beetje aan haar gehecht geraakt. Ik vond het heel jammer dat ze afgelopen week alweer
voor het laatst waren.
S: Ik had een jongetje waar ik het aan moest leren, Tom. Hij had erg veel moeite met het breien
en dat vond ik soms wel een beetje sneu voor hem. Hij wilde het heel graag zelf doen, maar
dan ging er weer iets mis en moest ik het voor hem oplossen. Ik was bang dat hij de
eerstvolgende keer niet meer zou komen, maar hij is alle vier de keren geweest. Ik ben de
tweede keer apart met hem gaan zitten. Toen raakte hij minder afgeleid en ging het meteen
een stuk beter. Uiteindelijk deed hij het hartstikke goed. Het was een erg lieve jongen met soms
wat weinig geduld maar ik vond het wel heel erg leuk om hem te leren breien. Hij vertelde ook
veel over school, wat hij daar allemaal deed. Dat vond ik ook erg leuk om te horen. Van je
kleinkinderen weet je dat allemaal wel, maar met andere kinderen raak je niet zo snel aan de
praat.
D:Ik ben vooral bezig geweest met het leren breien aan mijn kind. We hebben bijna geen tijd
gehad om te kletsen omdat ze zo graag haar werkje af wilde hebben. Zodra ze aan de slag ging,
was ze zo geconcentreerd op haar werkje. Dat vond ik wel leuk om te zien hoor! Hoe ze elke
week weer binnenkwam om te laten zien wat ze thuis nog verder gebreid had. Er waren hier en
daar wel wat steken gevallen, maar dat maakt natuurlijk niet uit, van fouten leer je alleen maar.
Ik vond het wel echt heel leuk om te zien dat we de kinderen echt iets hebben kunnen leren.
Tegenwoordig is breien helemaal niet meer zo normaal als vroeger, dat vind ik erg jammer. Ik
vind het dan ook erg leuk om deze kennis over te dragen.
DG: Omdat de kinderen vrij jong waren waren ze best wel druk. Mijn kind was een beetje
verlegen en ik kon haar soms bijna niet verstaan. Ik vond het wel heel gezellig dat ze er was,
maar soms ook moeilijk.
MD: Wat vond u moeilijk mevrouw Den Goede?
Ik heb zelf geen kleinkinderen en daar word je op deze manier extra mee geconfronteerd. Ik
kan mij voorstellen dat het voor veel ouderen leuk is om contact te maken met nieuwe
kinderen, maar voor mij maakte het soms verdrietig. Juist omdat ik het zo leuk en gezellig vond
dat de kinderen er waren, werd ik mij extra bewust van het feit dat ik dat soms best wel mis.
S: Ik kan mij heel goed voorstellen dat het voor u extra moeilijk is. Wij zijn het allemaal gewend,
voor de rest heeft iedereen kleinkinderen en dat contact met kinderen is voor ons heel
normaal. Natuurlijk zou ik mijn kleinkinderen vaker willen zien, maar ik heb niets te klagen, ik
ben blij dat ik ze heb.
MD: mevrouw Lahnstein, hoe vond u het contact met kinderen?
L: Ik vond het heel erg leuk om andere kinderen te ontmoeten dan mijn kleinkinderen. Je
kleinkinderen ken je al van jongs af aan en komen best vaak over de vloer, maar met deze
Scriptie Milou van den Dool
102
kinderen hadden we niet echt iets gemeen. Het was leuk om door middel van deze activiteit
meer te weten te komen over de kinderen. We hebben veel gepraat over haar hobby’s en over
mijn hobby’s vroeger. Ze kon zich bijna niet voorstellen dat wij vroeger alles deden zonder een
mobiele telefoon, een computer en een tv. Of dat we een radio in de muur hadden zitten en als
je ernaar wilde luisteren moest je er muntjes in gooien. Ze was erg nieuwsgierig naar mijn
verhalen en vond het erg leuk ze te horen. Verder vond ik het ook erg leuk om mijn kennis over
te dragen. Het was geweldig om te zien hoe de kinderen iedere week weer een stapje vooruit
gingen en hoe trots ze waren toen ze in vier weken tijd echt iets leuks hebben kunnen maken.
5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen?
DG: Van mijn kant was het denk ik al duidelijk, maar van mij zou het niet per se hoeven.
D: Ik heb al best veel contact met kinderen, maar dat zijn mijn kleinkinderen. Ik vond het leuk
om een keer contact te hebben met kinderen die ik anders niet zomaar tegenkom.
L: Ja hoor, ik denk dat we veel van elkaar kunnen leren en het is leuk om dingen met elkaar te
kunnen delen.
H: Het is niet iets wat bovenaan mijn wensenlijstje staat, maar ik zou het zeker niet erg vinden
om vaker contact te hebben met kinderen. Het doet mij wel goed.
S: Ja graag. Hoewel ik het soms best vermoeiend vond, had ik er wel heel veel plezier in. Ik vond
het leuk om te horen hoe zij op dit moment in het leven staan en hoe anders dat was toen ik
jong was. Ik merk dat ik met mijn kleinkinderen toch ander contact heb dan met zo’n
onbekend kind. Het is leuk om op een andere manier contact te hebben met deze kinderen.
6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd?
H: Nee voor mij niet. Kinderen zijn gewoon kinderen en ze verschilden niet veel van mijn eigen
kleinkinderen. Wat mij wel opviel is dat ze zo enthousiast waren en heel leergierig waren. Ik
had gedacht dat ze misschien heel snel hun aandacht zouden verliezen, maar dat was niet het
geval.
L: Voor mij is er ook niets veranderd. Ik heb wel gemerkt dat ik het heel leuk vindt om contact
te hebben met andere kinderen, ik sta er nu ook wel meer voor open.
S: Ik geloof niet dat ik door deze activiteit een ander beeld heb van de kinderen. Voor mijn
gevoel had ik sowieso niet een erg sterk stereotype beeld. De kinderen waren erg enthousiast
om iets nieuws te leren en ze waren ook erg leergierig, maar eigenlijk had ik dat ook wel
verwacht.
DG: Nee voor mij geldt dat ook niet. Ik heb wel gemerkt dat ik meer moeite had met de drukte
dan verwacht. Maar dat ligt meer aan mij dan aan de kinderen.
D: Nee mijn beeld is niet veranderd, maar ik heb ook geen negatief beeld van kinderen.
7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding?
S: Nee ik heb geen contact meer gehad met de kinderen. Ik denk ook niet dat we ze nog zullen
zien. De school waar de kinderen zitten is hier wel in de buurt dus het zou wel kunnen dat ik ze
nog eens tegenkom op straat en dan zal ik zeker groeten.
D: Daar sluit ik mij bij aan.
DG: Ik heb wel gezegd dat ze altijd langs mag komen als het niet lukt of als ze vastloopt, maar ze
heeft zelf ook een oma en ik kan me voorstellen dat ze daar eerder langsgaat.
Scriptie Milou van den Dool
103
H: ik denk ook niet dat ik nog contact heb met een van de kinderen. Ondanks dat we het heel
gezellig hebben gehad is deze activiteit geen aanleiding tot extra contact met de kinderen. Ik
sta er wel meer voor open om vaker contact met kinderen te hebben.
L: Ik sluit mij aan bij mevrouw Heuting. Hoe gezellig ik het ook vond, ik geloof niet dat de
kinderen zomaar langskomen. Het zou zomaar kunnen dat ze een keer komen kijken als de club
bij elkaar komt en ze zijn van harte welkom, maar ik denk niet dat ze dat zullen doen. Dat
begrijp ik ook wel hoor, die kinderen hebben tegenwoordig zoveel dingen die ze moeten doen.
Thema 3: eenzaamheid
8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding?
D: Vaak had ik na de activiteit een goed gevoel. Ik was wel moe door alle drukte, maar ik vond
het zo leuk om de kinderen iets te kunnen leren. Je kunt door iets wat je zelf heel leuk vindt een
bijdrage leveren, dat is fijn.
L: Ik voelde mij goed nadat de kinderen waren gekomen. Ik vond het erg leuk om de kinderen te
leren breien en het gaf mij een goed gevoel. Aan de andere kant is het wel jammer om te
weten dat je de kinderen hierna niet meer ziet. Maar dat betekent niet dat ik niet mee zou
doen aan de activiteit. Als je maar niet al te hoge verwachtingen hebt, kan het ook niet zo erg
tegenvallen.
H: Ik moest wel even wennen aan de stilte thuis. Normaal gesproken heb ik daar na de breiclub
al last van, omdat dat ook echt een kippenhok is al die dames bij elkaar. Maar met de kinderen
erbij is het nog veel drukker. Als ik thuiskwam moest ik vaak ook eerst even bijkomen. Ik keek
erg wel steeds weer naar uit dat de kinderen kwamen. Ik vind het nu ook wel jammer dat het is
afgelopen. Het is toch heel leuk om die kinderen een echt ouderwets ambacht te kunnen leren.
Breien is iets wat kinderen tegenwoordig niet meer doen, dat vind ik erg zonde. Ik ben blij dat ik
daar als ‘oudere’ nog een bijdrage aan kan leveren.
DG: Voor mij was het soms best een beetje pijnlijk. Omdat ik zelf geen kleinkinderen heb was
het bezoek van de kinderen confronterend en voelde ik me als ik thuis kwam een beetje
verdrietig. Ik heb er erg van genoten, het contact met de kinderen, maar dat maakt het voor mij
niet minder moeilijk.
S: Het gaf een goed gevoel om na iedere keer de kinderen helemaal trots naar buiten te zien
gaan. Dat maakte mij zelf ook trots. Ik vond het wel jammer dat het na vier keer alweer stopte.
Je heb t net de kinderen goed leren kennen en ze kunnen net een beetje breien en dan houdt
het alweer op. Maar we kunnen de kinderen natuurlijk niet elke keer langs laten komen, dat
begrijp ik ook wel.
9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van
eenzaamheid?
DG: Ik denk het niet. Ik zou graag kleinkinderen willen hebben en ik mis het ook dat ik dat niet
af, maar de activiteit met de kinderen verandert hier voor mij niets aan.
S: Ik geloof niet dat het effect heeft. Ik ben zelf helemaal niet eenzaam, maar ik denk dat de
mensen die daar last van hebben niet minder eenzaam worden door kinderen te leren breien.
Het is erg leuk en gezellig dat de kinderen langskomen, maar het draagt denk ik niet bij aan de
structurele vermindering van eenzaamheid.
D: Misschien geeft het de mensen die eenzaam zijn wel een beetje afleiding. Het lijkt me
sowieso gezelliger om samen in een breiclub te breien dan alleen thuis. De kinderen zorgen
Scriptie Milou van den Dool
104
daarnaast voor weer een keer iets anders. Vooral als je in een bejaardenhuis woont kom je
maar heel weinig kinderen tegen. Ik denk dus wel dat het een positief effect heeft.
L: Ik vind het heel lastig om te zeggen. Het is natuurlijk een heel persoonlijk probleem.
Mevrouw Den Goede vindt het niet prettig om kinderen te zien omdat ze dit te confronterend
vindt, maar misschien zijn er andere mensen die er wel heel erg van kunnen genieten.
H: Zo’n activiteit kan sowieso geen kwaad denk ik. Het zal voor veel mensen niet echt werken
voor de vermindering van hun gevoel van eenzaamheid, maar het is ook een heel lastig
probleem. Ik mis mijn man ook heel erg en niemand kan zijn plaats opvullen. Maar het kan
nooit kwaad om nieuwe mensen te ontmoeten en weer een keer iets anders te doen dan je
gewend bent.
S: Daar wil ik mij inderdaad wel bij aansluiten, het is ook goed om een keer iets anders te doen.
Dat maakt zo’n activiteit zo leuk, het is anders dan anders.
Scriptie Milou van den Dool
105
Bijlage XI: Focusgroep 2: Breiclub De Bilt
De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren:
 Mevrouw Ottevanger (77) (O)
 Mevrouw Lammers (62) (L)
 Mevrouw Den Boer (66)(DB)
 Mevrouw Van der Lee (80)(VL)
 Mevrouw Beenen (77) (B)
 Gespreksleider: Milou van den Dool (MD)
Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de
achternaam, zoals hierboven weergegeven.
Thema 1: algemeen
1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding?
L: Ik vond het erg gezellig dat de kinderen langskwamen. Er was meteen meer leven in de
brouwerij, het was weer een keer wat anders.
VL: Er was inderdaad veel leven in de brouwerij, voor mij net iets te veel eigenlijk. Ik vond het
heel erg druk. Ik kon de kinderen niet goed meer verstaan en vond het lastig een gesprek met
ze aan te knopen. De kinderen waren wel allemaal erg lief en enthousiast, dat maakte het wel
weer leuk.
O: Het was inderdaad weer een keer iets anders. Ik vond het leuk om met de kinderen aan de
slag te gaan. Ze hadden er allemaal veel zin in en wilden graag leren breien. Het meisje waar ik
mee werkte ging meteen heel geconcentreerd aan de slag, dat vond ik erg leuk om te zien.
DB: Normaal komen er geen kinderen bij de breiclub op bezoek, dus ik vond het wel leuk voor
een paar keer. Meestal werk ik gewoon aan mijn eigen werkjes, maar het was nu best leuk om
iets samen met iemand anders te ondernemen. Ik vond het ook heel wonderlijk om te merken
dat die kinderen echt geen idee hadden van wat breien nu is. Ik kon al breien toen ik zes was,
voor mij was dat heel normaal. Deze kinderen zijn veel meer gewend om achter de computer te
zitten, maar dat betekent dus niet dat ze breien niet leuk vinden, want ze gingen meteen aan
de slag.
B: Die van mij ging ook meteen aan de slag inderdaad. Ze was ook erg lief en begripvol, ze
luisterde goed naar me en deed heel erg haar best. Daar werd ik wel blij van. Ze vroeg nog hoe
vaak ik breide en toen ik haar vertelde dat ik nog iedere dag brei, al bijna mijn leven lang, kon
ze dat zich maar nauwelijks voorstellen. Ik heb haar veel verteld over mijn leven vroeger, dat
vond ze erg leuk.
2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt?
O: Dat zou ik zeker leuk vinden. Ik zou het vooral gezellig vinden als Mandy nog een keer langs
komt. Toen ze wegging de laatste keer had ze haar werkje nog net niet af, maar ze zei dat ze nog
langs zou komen als ze het af had, ik hoop dat ze dat nog doet.
DB: Het lijkt mij erg leuk als er nog meer kinderen komen, maar dan wel voor een paar keer. Ik
vind het dan ook wel leuk als er een aantal keer achter elkaar dezelfde kinderen komen, net als
nu. Dan kun je elkaar beter leren kennen en dan wordt het iedere keer weer leuker om elkaar
weer te zien.
Scriptie Milou van den Dool
106
B: Ja, ik zou het ook nog leuk vinden als er nog een keer zoiets plaatsvindt. Vier keer achter
elkaar was voor mij wel genoeg. We zouden ook zo nu en dan een week over kunnen slaan. Dan
kunnen de kinderen thuis oefenen en is het voor ons minder intensief.
L: Daar sluit ik mij wel bij aan. Het was namelijk best wel vermoeiend al die kinderen ineens
over de vloer, dat zijn wij niet meer gewend. Ik zou het zeker leuk vinden als ze nog een keer
langskomen, maar dan liever om de week bijvoorbeeld. Ik vind het wel belangrijk dat het een
paar keer achter elkaar dezelfde kinderen zijn, dan kun je elkaar een beetje leren kennen en
dan kun je ook weer verder waar je gebleven was.
VL: Ondanks dat ik het erg leuk vond zou ik volgende keer niet meer per se mee willen doen. Ik
zie dat veel andere mensen het heel leuk vinden, maar ik ben sowieso nooit zo goed geweest in
uitleggen. Ik doe de dingen graag liever zelf. Daarnaast vind ik het soms best druk met de
kinderen. Ik brei liever bij de breiclub voor mijn ontspanning dus volgende brei ik weer liever
voor mijzelf.
MD: Het is ook zeker mogelijk om niet mee te doen als de kinderen komen, hoe denkt de rest
hierover?
O: Ik heb daar niets op tegen. Ik kan mij voorstellen dat de een het minder leuk vindt dan de
ander, als je dan gewoon de groep opsplitst lijkt dat mij geen probleem.
B: Je moet kunnen doen wat je leuk vindt, dus dat lijkt mij hartstikke goed.
3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer?
DB: Het lijkt mij erg leuk als er volgende keer meer jongens bij zijn. Deze keer was er maar een
jongen, maar die vond het zo ontzettend leuk. In onze breiclubs zitten ook alleen maar dames,
maar ik zou het hartstikke gezellig vinden als er nog een paar mannen bijkomen. We kunnen
dan ook niet vroeg genoeg beginnen met mannen leren breien!
O: Ik vind dat wel een goede aanvulling inderdaad! Nog meer jongens leren breien. Dat zou
zeker leuk zijn. Verder zou het ook leuk zijn als de kinderen thuis of op school iemand hebben
die ze kan helpen met hun werkje. Ik had nu namelijk vaak dat ze thuis niet meer had geoefend
omdat niemand haar kon helpen als ze vastliep, dat is zonde want oefening baar kunst!
MD: Hoe zou u dat voor zich zien mevrouw Ottervanger?
O: Ja, dat is inderdaad lastig, die kinderen kunnen er weinig aan doen dat niemand in hun
omgeving breit. Misschien moet het voor de kinderen mogelijk zijn om tussendoor als ze
vragen hebben bij iemand van de breiclub langs te gaan, ik weet het ook niet zo goed.
B: Ik denk dat veel moeders nog wel kunnen breien, het zou leuk zijn als die ook wat meer bij
betrokken worden. Dan kunnen zij zelf thuis hun kinderen verder helpen. Dan zorgen wij voor
de basis en doen de moeders de rest!
MD: Vonden jullie de hoeveelheid tijd die jullie per keer hadden goed?
VL: Voor mij was dat inderdaad lang genoeg. Voor de kinderen ook wel hoor. Je merkt toch wel
dat ze op den duur hun aandacht een beetje verliezen.
L: Dat vond ik ook inderdaad. Het is precies goed denk ik. Korter zou niet leuk zijn want dan
moet je nog een soort haasten ook, maar als je iets nieuws moet leren moet je daar niet
meteen vier uur mee aan de slag gaan. Mijn kind kreeg al een beetje zere handen op den duur,
toen heb ik stiekem een paar naalden voor haar gebreid. Maar het moet natuurlijk wel leuk
voor ze blijven.
DB: Ik denk dat het goed is om twee uur in te plannen en als je merkt dat de kinderen of de
deelnemers van de breiclub het zat zijn dat je er dan gewoon mee stopt. De ene keer kun je nu
Scriptie Milou van den Dool
107
eenmaal meer hebben dan de andere keer. Als het breien goed gaat en je kunt lekker achter
elkaar door breien dan is twee uur zo voorbij. Maar die van mij had er best veel moeite mee en
dan is twee uur best lang. Wij zijn op een gegeven moment lekker een bakkie thee gaan
drinken, dat is natuurlijk ook goed.
Thema 2: contact met kinderen
4. Hoe vond u het contact met de kinderen?
B: Mijn kind was echt heel erg lief. Ze praatte heel netjes en ze vroeg iedere week hoe het met
mij ging . Ze was erg geduldig en vond het erg leuk om te breien. We hebben ook veel gelachen
samen, dan had ze een steek laten vallen en stiekem niks gezegd omdat ze het dan vervelend
vond als ik haar weer moest helpen. Maar daar ben ik toch voor zei ik dan, dan knikte ze een
beetje verlegen, dat vond ik zo lief.
DB: Het contact vond ik erg gezellig. Veel kinderen zijn ontzettend nieuwsgierig en vragen de
hemd van je lijf. Zo vond die van mij dat ik helemaal niet zo oud was en waarom ik breien dan
zo leuk vond. Ik heb daar erg om moeten lachen. Zij vond breien namelijk echt iets voor hele
oude dames en zij vond mij er nog niet zo oud uit zien. Dat was voor mij natuurlijk een groot
compliment. Ik heb er wel erg om moeten lachen.
L: Het was ontzettend leuk! Het was weer een keer wat anders en bracht echt wat leven in de
brouwerij. De kinderen gingen ijverig aan de slag en waren echt ontzettend trots als ze weer
een naald gebreid hadden, het gaf veel voldoening om dat te zien. Ik had eigenlijk ook verwacht
dat de kinderen misschien wat ongeïnteresseerd zou zijn omdat ik niet had gedacht dat ze
breien zo leuk zou vinden. Maar daar heb ik mij echt in vergist.
VL: Ik vond het leuker dan ik had verwacht. Ik vond het eigenlijk eerst een beetje overbodig. Ik
dacht ik zie bijna iedere week mijn kleinkinderen en daar heb ik genoeg aan. Maar ik heb wel
gemerkt dat het contact met andere kinderen toch heel anders is. De kinderen kenden mij nog
niet en stelden dus ook nog erg veel vragen. Ik kon ze daarbij iets leren dus dat gaf ook veel
voldoening.
O: Het contact met de kinderen deed mij veel goed. Ik zie net als mevrouw Van der Lee ook
bijna wekelijks mijn kleinkinderen, maar dit contact was toch anders. De kinderen waren
ondanks dat ik hun oma niet was nog steeds erg beleefd en lief! Op straat maak je dat niet altijd
meer mee. De kinderen waren daarbij erg betrokken bij ons en stelden heel geïnteresseerde
vragen. Zo nu en dan moesten ze wat ingeperkt worden door de begeleiding, maar ook dat ging
hartstikke goed.
5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen?
O: Ik vond het leuk om een keer andere kinderen te ontmoeten dan mijn eigen kleinkinderen.
Het is daarbij ook leuk om dat op deze manier te doen. Wij hebben de kinderen echt iets
kunnen leren, dat maakte het extra leuk. Van mij mogen de kinderen best nog vaker
langskomen hoor, vind ik alleen maar gezellig.
L: Ik zou dat ook gezellig vinden, al heb ik er niet per se echt veel behoefte aan. Ik ben tevreden
met de contacten die ik nu heb en het is niet zo dat ik nog heel graag extra contacten zou
willen.
B: Voor mij geldt dat ook. De kinderen zijn hartstikke welkom en ik zal ze zeker met open armen
ontvangen, maar het is niet zo dat ik extra behoefte heb aan contact met kinderen.
VL: Voor mij is het ook wel goed zo.
Scriptie Milou van den Dool
108
DB: Ik sluit mij ook wel bij de rest aan. Het bezoek van de kinderen was ontzettend leuk en het
heeft mij zeker ook goed gedaan, maar het is niet zo dat ik per se vaker contact zou willen
hebben met kinderen.
6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd?
VL: Ik had niet echt een negatief beeld en er is dan ook niet veel veranderd. De kinderen waren
wel een stuk enthousiaster dan ik had verwacht. Ze konden hun concentratie vrij lang bewaren
en dat viel mij best mee.
L: Het viel mij inderdaad ook mee dat ze nog best lang hun concentratie erbij hielden. Al merkte
je wel dat als er eenmaal een kind was dat er geen zin meer in had dat de andere kinderen hier
snel door werden aangestoken. Maar dit was niet anders dan ik had verwacht. Mijn kind was
ook ontzettend lief en beleefd, ik had dit ook wel gehoopt, maar dit hoeft natuurlijk niet zo te
zijn. Dat viel mij wel weer mee.
B: Mijn kind was best brutaal, maar dat kwam ook omdat ik haar een beetje uit de tent lokte.
Dat vond ik zelf ook wel erg leuk. Ik ben zelf ook een beetje brutaal dus ik hou wel van een
beetje pit. Ieder kind heeft zo zijn karakter en ik heb niet per se een beeld over de jeugd zoals
ie nu is. Ik moet wel toegeven dat ik enigszins verbaasd was over het enthousiasme rondom het
breien. Veel kinderen kennen het niet en zijn er niet mee opgegroeid, maar ze vonden het
ontzettend leuk om te doen. Hoe vaker de kinderen het deden hoe enthousiaster ze werden,
dat viel mij alles mee!
DB: Ik had niet echt bepaalde verwachtingen van tevoren. Het was gewoon heel erg leuk en
gezellig en ik vond het leuk hoe de kinderen zich meteen op hun plek leken te voelen. Ieder
kind ging braaf aan de slag met zijn breiwerkje, sommigen zo geconcentreerd dat hun tong uit
hun mond stak. Dat vond ik erg leuk.
O: De kinderen waren ontzettend leergierig en ze wilden het liefst meteen aan de slag. Ik had
wel verwacht dat ze misschien eerst de kat uit de boom zouden kijken, met zoveel oudere
mensen bij elkaar haha, maar dat viel mij hartstikke mee. Mijn beeld over kinderen in het
algemeen is hierdoor niet echt veranderd.
7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding?
DB: Nee ik heb geen contact meer gehad met mijn kind of met andere kinderen, maar dat had
ik ook niet echt verwacht.
B: Mijn kind is gisteren toen de breiclub was nog even langs geweest met een vriendinnetje, dat
was erg leuk. Ze was bijna klaar met haar werkje en dat wilde ze even laten zien. Ze komt hier
ook langs van school naar huis dus dat is voor haar erg gemakkelijk. Ze vertelde ook dat ze het
leuk vond om aan haar lerares te laten zien wat ze ervan had gemaakt en ze had stiekem ook
nog wat hulp nodig om het af te maken. Ik heb haar daar mee geholpen en we hebben het
samen afgemaakt. Toen ze wegging was ze apetrots, dat maakte mij ook wel een beetje trots.
O: Mijn kind is niet meer langs geweest, maar we hebben ook niets afgesproken hoor. We
hebben wel tegen de kinderen gezegd dat ze altijd bij de club langs mogen komen, ik ben
benieuwd of ze dat nog een keer doen. Veel kinderen die bij ons zijn geweest komen uit deze
wijk dus dat is wel erg leuk. Als ik haar tegenkom om straat zullen we zeker even naar elkaar
zwaaien.
VL: Ik sluit mij volledig aan bij mevrouw Ottevanger. Ik denk niet dat de kinderen nog zomaar
langskomen op de club, maar ik zeg nooit nooit. Ik kan het mij ook goed voorstellen als ze dat
Scriptie Milou van den Dool
109
niet meer doen hoor, ze hebben ons ook maar een paar keer gezien en ze hebben het al zo druk
met van alles.
L: Er was wel een kind die veel talent had voor handwerken, dat zag je meteen. Ze vond het ook
ontzettend leuk en wilde niet naar huis aan het einde van de middag. Er is best nog wel een
grote kans dat zij nog een keer langs komt bij de breiclub. Er is namelijk nog ontzettend veel
wat we haar kunnen leren, dus dat zou erg leuk zijn.
Thema 3: eenzaamheid
8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding?
L: Na de eerste keer was ik vooral heel erg moe. Het was zowel voor de kinderen als voor ons
nieuw dus dat is ook niet vreemd. De keren daarna ging het al wat beter met de vermoeidheid,
al kost het natuurlijk wel meer energie dan wanneer je gewoon voor jezelf zit te breien. Maar ik
vond het het wel helemaal waard. Het was zo leuk om te zien hoe de kinderen iedere week
weer beter werden in het breien, dat gaf mij veel voldoening.
DB: Het gaf mij inderdaad ook veel voldoening. Vooral omdat breien erg belangrijk is voor de
fijne motoriek en wanneer oefenen kinderen dat nu nog tegenwoordig? Schrijven doen ze bijna
niet meer en het geduld van kinderen wordt tegenwoordig maar weinig op de proef gesteld. Ik
vond het leuk om te zien dat het voor veel kinderen eerst heel veel moeite kostte, maar dat het
uiteindelijk met sprongen vooruit ging. Dat ik daar een bijdrage aan heb kunnen leveren voelt
heel fijn.
VL: Het was leuk om kinderen iets nieuws te leren, maar dat heeft voor mij niet echt heel veel
toegevoegde waarde.
O: Ik ben toch wel heel enthousiast omdat ik het belangrijk vindt dat kinderen leren breien.
Vroeger in de hongerwinter was het ontzettend belangrijk om warme kleding te hebben. We
haalden dan oude dekens uit om daar een dikke trui van te breien. Tegenwoordig kun je alles
gewoon in de winkel kopen, maar het is goed om te weten dat je ook voor jezelf kunt zorgen als
dat nodig is. Ik vond het leuk om daar op mijn oude dag nog een bijdrage aan te kunnen
leveren.
B:Kleine moeite, groot gebaar. Zo zie ik het eigenlijk. Wij vinden het leuk om te breien en geven
deze kennis graag over aan een nieuwe generatie. Ik vind dat ook belangrijk, omdat het zonde
zou zijn als een ambacht als breien verloren gaat. De kinderen vinden het leuk om iets nieuws
te leren en daarbij vinden wij het gezellig dat de kinderen langskomen. Een heleboel
voordelen. Ik had dan ook vaak een heel blij gevoel als ik thuis kwam nadat de kinderen waren
geweest. Het is ook wel weer jammer dat ze niet meer komen!
9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van
eenzaamheid?
O: Ik denk eerder dat het bij kan dragen aan het idee dat je nog iets kunt betekenen. Je leert
iets aan iemand en dat geeft nut. Ik geloof niet dat het echt bijdraagt aan de gevoelens van
eenzaamheid.
B: Ik sluit mij aan bij mevrouw Ottevanger. Eenzaamheid is een heel persoonlijk probleem en
het lijkt mij niet zomaar oplosbaar door kinderen te leren breien. Al is het wel heel leuk en is
het beter om samen te breien dan thuis alleen. Dat is voor veel mensen natuurlijk ook de reden
om naar de breiclub te komen.
Scriptie Milou van den Dool
110
VL: Eenzaamheid lijkt mij een erg ingewikkeld probleem. Ik denk ook niet dat dat zo simpel op
te lossen valt. Het is natuurlijk wel altijd goed om nieuwe contacten te maken dus ik denk ook
niet dat het slecht is om zoiets te doen. Het is ook goed om in contact te blijven met de jeugd
om te begrijpen hoe zij op dit moment in het leven staan.
L: Het contact met kinderen is inderdaad goed, hoe ouder je wordt hoe moeilijker het namelijk
soms is om je in te leven. De wereld om je heen gaat steeds meer van je af staan en je begrijpt
de mensen steeds minder. Daarvoor is contact met kinderen wel belangrijk. Ik denk alleen niet
dat het direct bijdraagt aan de vermindering van eenzaamheid.
DB: Ik kan er eigenlijk ook niet meer over zeggen dan de andere dames al hebben gedaan. Ik
geloof ook niet dat het invloed heeft op iemands eenzaamheid. Ik denk dat het wel belangrijk is
om in gesprek te blijven gaan met jongeren en daar draagt dit wel aan bij.
Scriptie Milou van den Dool
111
Bijlage XII: Focusgroep 3: Breiclub Vught
De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren:
 Mevrouw van Amelsvoort (88) (A)
 Mevrouw Jacobs (84) (J)
 Mevrouw Blommers (64) (B)
 Mevrouw Maaijen (79) (M)
 Mevrouw Van Andel (81) (VA)
 Gespreksleider: Milou van den Dool (MD)
Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de
achternaam, zoals hierboven weergegeven.
Thema 1: algemeen
1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding?
J: Ik heb ontzettend genoten van al de kinderen, ik vond het zo gezellig. Alle kinderen waren
ontzettend enthousiast en ik merkte dat iedereen van de breiclub ervan genoot.
M: Ik sluit me daar volledig bij aan. Ik was eerst een beetje sceptisch omdat wij allemaal
slechtziend of zelfs blind zijn, maar de kinderen deden daar helemaal niet moeilijk over. Ze
lazen de patronen voor en hielpen ons goed op weg.
VA: De kinderen hadden er inderdaad geen problemen mee dat wij het niet zo goed konden
zien. Het is mij ook heel erg goed gelukt om het kind te laten zien wat ze moest doen. Ze was
erg leergierig en pikte het snel op.
A: Ik vond ook dat ondanks dat ik niets zie het hartstikke goed ging. Vlinder had erg veel geduld
en was erg leergierig en volgens mij had ze het al heel snel onder de knie. Ze vond het ook heel
bijzonder dat ik blind kan breien, maar dat is voor mij eigenlijk heel erg normaal.
2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt?
A: Ik zou dat erg leuk vinden. De kinderen mogen van mij iedere week komen. Als ze straks
allemaal goed kunnen breien kunnen ze ons helpen met het voorlezen van patronen!
J: Dat lijkt mij ook een goed idee! Van mij mogen ze ook nog een keer komen hoor. Ik vond het
wel leuk een keer als afwisseling. Ze zouden niet het hele jaar door hoeven komen, want ik
werk ook graag aan mijn eigen dingen, maar zo nu en dan vind ik het helemaal niet erg.
B: Voor mij was het zo nu en dan best een beetje druk. Ik zie echt heel slecht en hoor ook niet
zo goed, ik merkte dat ik het soms lastig vond om met mijn kind te communiceren. Mijn kind
ging er wel geduldig mee om, dat was prettig. Maar voor mij zou het fijn zijn als ik bijvoorbeeld
apart zou kunnen zitten.
M: ik kan mij voorstellen dat het voor sommige mensen iets te druk was. Ik had daar gelukkig
weinig last van. Ik zou het erg leuk vinden als de kinderen vaker komen. Er zijn nog een hoop
dingen die we ze kunnen leren en volgens mij vonden ze het hartstikke leuk.
MD: Wat zou u er van vinden als de kinderen vaker komen mevrouw Van Andel?
VA: Dat lijkt mij erg gezellig. Ik vond het leuk om persoonlijk contact te hebben met Puk, zij leek
het zelfs leuk te vinden om naar mijn verhalen te luisteren! Dus van mij mogen ze zeker nog een
paar keer komen.
3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer?
Scriptie Milou van den Dool
112
M: Zoals ik net al zei zou ik het fijn vinden om apart te zitten. Dan kan ik beter communiceren
met mijn kind en gaat het denk k wel iets makkelijker.
A: Voor mij zou het prettig zijn als de kinderen de volgende keer wat eerder komen. Ze kwamen
nu pas na schooltijd en omdat ik altijd om vijf uur eet moest ik ineens weg. Dat vonden we
beiden jammer. Als ze de volgende keer wat eerder komen hoeven we in ieder geval niet zo te
haasten.
VA: Dat vond ik ook wel inderdaad dat de kinderen aan de late kant kwamen. Soms zaten we
een beetje op ze te wachten, dat is zonde. Verder vond ik het eigenlijk wel goed geregeld. Ik
vond het qua tijdsduur ook precies goed. Niet te kort, niet te lang.
B: Wat ik vooral jammer vind is dat de kinderen thuis niet zoveel oefenen met breien. De
breipakketjes bleven hier liggen dus als de kinderen de week erop weer kwamen hadden ze
vaak niet geoefend. Het zou leuk zijn als ze buiten de breiclub om nog kunnen oefenen zodat ze
iedere week echt een stuk beter worden en wij ze zoveel mogelijk kunnen leren in een korte
tijd.
J: Ik zou het ook leuk vinden als we naast het met kinderen leren breien ook meer in gesprek
zouden gaan met elkaar. Nu was dat aan het einde al wel meer zo dan aan het begin omdat de
kinderen het toen al veel beter konden en er toen wel ruimte overbleef om te kletsen. Ik zou
het wel leuk vinden als daar iets meer ruimte voor was ingeplant.
Thema 2: contact met kinderen
4. Hoe vond u het contact met de kinderen?
A: Ik heb echt genoten van het contact met de kinderen. Het was weer even een frisse wind. Ik
mag dan wel oud zijn, maar ik ben nog steeds geïnteresseerd in de wereld om mij heen. Door
me de kinderen te praten kom je toch weer een beetje dichter tot elkaar.
J: Het was erg gezellig dat de kinderen er waren. Ik heb ook wel veel gekletst hoor met Anne,
dat was erg leuk. Ze vertelde veel over haar hobby’s en ze was al bijna aan het overwegen om
breien tot een van haar nieuwe hobby’s te benoemen, nou dan heb ik het toch goed gedaan
dacht ik zo!
VA: Ik heb samen met mijn kind veel gepraat over mijn jeugd, daar was ze erg in geïnteresseerd,
dat vond ik leuk. Met je kleinkinderen is dat toch anders omdat zij al zoveel van je weten. Dit
meisje kende mij nog niet en vroeg dan ook het hemd van mijn lijf. Ik merkte dat ik het leuk
vond om dit haar te vertellen. Het is toch fijn om dingen te kunnen delen.
B: Mijn kind was voornamelijk heel druk aan het breien, dus we hebben niet veel gekletst. Dat
vond ik trouwens niet erg hoor. Ze wilde het zo graag leren, daar hebben we ons gewoon op
gericht.
M:Het contact met de kinderen vond ik erg leuk. Naast mijn kleinkinderen ontmoet ik
nauwelijks jonge kinderen meer. Het is leuk om te horen wat zij op school doen en hoe zij de
wereld beleven.
5. Zou u vaker contact willen hebben met kinderen?
A: Het is leuk als de kinderen zo langskomen en ik vond het erg gezellig, maar om nu te zeggen
dat ik extra veel behoefte heb aan extra contact met kinderen, nee niet echt.
B: Ik sluit mij daar wel bij aan. Na zo’n middag vind ik het ook wel weer even genoeg geweest.
Dan vind ik het stiekem best wel even fijn om alleen thuis te zijn.
Scriptie Milou van den Dool
113
VA: Ik vond het wel erg leuk om samen met Lisa te praten over mijn jeugd. Ze was er erg in
geïnteresseerd en we hadden duidelijk een klik. Ze mag best nog een aantal keren bij mij
langskomen als haar dat leuk lijkt!
M: Ik heb niet per se behoefte om nog vaker contact te hebben met kinderen, ik zou het wel
leuker vinden als ik ze wat vaker zomaar tegen zou komen. Op straat bijvoorbeeld of hier in het
woonzorgcentrum. Dat ze bijvoorbeeld wat vaker meedoen, ook met andere activiteiten, dat
zou ik best gezellig vinden.
J: Het zou inderdaad wel leuk zijn als kinderen vaker meedoen met onze activiteiten. Een keer
in de zoveel tijd zal dan al leuk zijn. Gewoon omdat het weer eens iets anders is en omdat dat
contact je zelf ook een beetje bij de tijd houdt.
6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd?
M: Wat mij vooral opviel is dat de kinderen heel leergierig en geïnteresseerd waren. Dit was
voor mij boven verwachting. Ze waren beleefd en waren ook nog geduldig dit viel mij alles mee.
J: Mij is het inderdaad ook meegevallen. Ik had wel een beetje verwacht dat de kinderen hier
en daar wat ongeduldig zouden zijn, maar misschien zijn ze het wel gewend van hun eigen oma
dat alles een beetje langzamer gaat!
VA: ik had niet echt bepaalde verwachtingen voor de activiteit dus voor mij is er niet echt heel
veel veranderd. Voor mij viel het vooral op dat de kinderen heel lief waren en leergierig ook
inderdaad. Ik dacht dat ze misschien snel uitgekeken zouden zijn op het breien, maar ze gingen
er juist volledig in op.
B: Ze waren inderdaad erg enthousiast over het breien, dat viel mij ook erg mee. Ze zijn bijna
twee uur bij de club geweest en ik heb geen een kind horen piepen, dat viel mij alles mee.
A: Er is voor mij niet veel veranderd. Ik vond het vooral heel leuk dat ze zo enthousiast waren.
Verder vond ik ze lief en ook erg gezellig en prettig gezelschap. Al merkte ik wel dat ze de
laatste keer een stuk uitbundiger waren. Maar goed dit was ook logisch, ze waren inmiddels
bekend met de plaats en de mensen.
7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding?
B: Ik heb geen contact meer gehad met mijn kind, maar dit had ik ook niet verwacht hoor.
A: We hebben alle kinderen gezegd dat ze altijd nog een keer langs mogen komen, maar ik denk
niet dat ze dat zomaar op eigen houtje doen. Ze lopen hier soms weleens langs en ik denk wel
dat ze dan zullen zwaaien.
VA: Volgens mij is er ook afgesproken dat we de kinderen binnenkort nog een keer uit gaan
nodigen voor andere activiteiten, dus misschien zien we ze nog een keer terug.
M: Nee ik heb geen contact meer gehad, maar ik sluit me ook aan bij de rest van de dames.
J: ik ben mijn kind wel een keer tegengekomen op straat, toen hebben we heel kort een
woordje gewisseld, dat was wel leuk. Dat heb ik tegenwoordig niet meer zo vaak.
Thema 3: eenzaamheid
8. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding?
B: Ondanks dat ik moe was door al die extra drukte had ik ook meer energie. Het is leuk om te
weten dat je een kind hebt leren breien. Zonder mij had ze waarschijnlijk nooit leren breien en
het is dan zo leuk om dat trotse gezicht van zo’n kind te zien als ze bijna klaar zijn met een
simpel lapje!
Scriptie Milou van den Dool
114
A:Het voelt inderdaad goed om thuis te komen en te bedenken, ik heb een kind leren breien en
daarmee heb ik vandaag ook een steentje bijgedragen. Dat geeft een gevoel van voldoening,
dat je ook op je oude dag nog iets kunt betekenen voor de medemens, ook al is het iets simpels
als breien.
VA: Dat is inderdaad zo. Breien lijkt misschien iets onbenulligs, maar ik vind het erg belangrijk
dat kinderen het leren. Het zou zonde zijn als zo’n oud ambacht ineens ergens ophoudt met
bestaan. Daarnaast vind ik het belangrijk dat kinderen ook voor zichzelf kunnen zorgen en
dingen leren waarbij ze hun fijne motoriek moeten gebruiken.
J: Ik was inderdaad ook moe maar voldaan. Het was ontzettend leuk dat contact met die
kinderen. Ze vonden het erg leuk om iets nieuws te leren en gingen zo ijverig aan de slag.
Vooral ook omdat ik slechtziend ben vind ik het heel bijzonder dat ik op deze manier een
steentje heb kunnen bijdragen, dat doet me goed.
M: Het heeft mij ook zeker goed gedaan. Ook vooral inderdaad omdat ik slechtziend ben. Vaak
word je toch gezien als iemand die geholpen moet worden en nu heb ik zelf iemand anders
beholpen. Het is erg fijn om te weten dat je op je oude dag nog echt iets bij kunt dragen.
9. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van
eenzaamheid?
A: Dat denk ik niet, ik denk dat het eerder effect heeft op zelfvertrouwen, dat heeft het bij mij
in ieder geval wel gehad.
VA: Daar kan ik mij ook wel in vinden, dat het effect heeft gehad op mijn zelfvertrouwen. Vooral
omdat ik in het dagelijks leven toch hulpbehoevend ben. Toen de kinderen er waren waren de
rollen eventjes omgedraaid.
M: Ik denk niet dat zoiets effect heeft op de gevoelens van eenzaamheid. Misschien als de
kinderen vaker komen, ook met andere activiteiten, dat het effect heeft op hoe iemand zich
voelt. Het is toch een stuk levendiger en gezelliger met al die kinderen om je heen. Als je dan
op straat een kind tegenkomt dat je kent van zo’n activiteit voel je je toch even minder alleen.
J: Het zou wel zo kunnen zijn als zoiets vaker gebeurt inderdaad. Maar ik met zo’n activiteit van
een paar keer denk ik van niet.
B: Zo’n activiteit levert een hoop positiefs op maar ik geloof niet dat je eenzaamheid mee kunt
verminderen. Eenzaamheid is best een heel ingewikkeld probleem dat heel diep zit. Volgens mij
kun je dit niet verminderen door een paar keer een activiteit te organiseren. Al is zo’n activiteit
wel een welkome afwisseling!
Bijlage XII: Focusgroep 4: Breiclub Utrecht
De dames die aan deze focusgroep deelnamen waren:
 Gespreksleider: Milou van den Dool (MD)
 Mevrouw Wetering (92) (W)
 Mevrouw Lubbers (82) (L)
 Mevrouw Van Bemmel (75) (B)
 Mevrouw Van Dijk (79) (D)
 Mevrouw De Koster (71) (K)
Voor de leesbaarheid van onderstaande uitwerking gebruik ik de eerste letter van de
achternaam, zoals hierboven weergegeven.
Scriptie Milou van den Dool
115
Thema 1: algemeen
1. Wat vond u van de intergenerationele verbinding?
L: Het was erg leuk dat de kinderen er waren. Het bracht weer wat leven in de brouwerij en ik
vond het wel leuk om een keer aan iets anders te werken dan mijn eigen werkje.
W: Ondanks de drukte vond ik het ook erg leuk. Al moet ik wel zeggen dat ik wel moe was
nadat de kinderen waren geweest. Ik vind het nu wel weer prettig dat de club zonder kinderen
weer bij elkaar komt. Dat praat ook wat gemakkelijker.
D: Ik had gelukkig niet zoveel last van de drukte, ik vond het juist heel erg leuk, maar ik kan mij
voorstellen dat mevrouw Wetering daar best wel last van heeft gehad, die is ook wel een stuk
ouder.
K: Ik vond het ontzettend gezellig met de kinderen erbij. Ze wilden zo graag leren breien, dat
viel mij heel erg mee. Ze gingen meteen heel ijverig aan de slag en ik vond het leuk om ze
daarbij te helpen. Ze hebben wel de oren van mijn hoofd gekletst, maar dat ben ik meestal wel
gewend als ik terugkom van de breiclub.
B: Mijn oren zijn ook van mijn hoofd gekletst inderdaad. Ik vond het ook best wel druk, maar
dat was vooral aan het begin en aan het ende. Als de kinderen eenmaal aan het breiwerkje
begonnen ging het hartstikke goed. Het is leuk om te zien hoe trots de kinderen zijn als ze al
een stukje hebben gebreid, daar doe je het wel een beetje voor.
2. Zou u het leuk vinden als zoiets vaker voorkomt?
K: Ja hoor! Ik zou het gezellig vinden als ze nog een keer zouden komen.
D: Voorlopig vind ik het wel fijn als ik weer even aan mijn eigen dingen kan werken, maar in de
toekomst lijkt het me leuk als ze weer komen hoor. Ik zou het vooral erg leuk vinden om de
kinderen die al een keer geweest zijn langs te laten komen. Ik ben namelijk erg benieuwd of ze
veel hebben geoefend en of dit zijn vruchten heeft afgeworpen. Ik zou het ook leuk vinden om
mijn meisje weer terug te zien.
B: Ik had inderdaad een jongen die ik hielp, Bas. Hij had er aan het begin heel veel moeite mee,
maar hij bleef erg lief en geduldig. Ik ben inderdaad benieuwd of hij nog breit als ze weer een
keer terugkomen. Het lijkt me ook leuk als er weer andere kinderen komen. Hoe meer kinderen
we leren breien hoe beter.
W: Ik zou het best leuk vinden als de kinderen ooit weer een keer langskomen. Het zou dan
inderdaad leuk zijn om de kinderen die afgelopen weken zijn geweest te laten komen. Dit
omdat iedereen elkaar al een beetje kent en dat is toch wel gezelliger en prettiger. Wat dan
misschien wel fijn zou zijn als er minder kinderen per keer komen. Nu was er per deelnemer
een kind en dat vond ik best wel druk.
L: Het klopt inderdaad dat er veel kinderen waren, ik had daar zelf niet zoveel last van. Van mij
mogen ze volgende keer weer komen met hetzelfde aantal, hartstikke leuk! Voor mij maakt het
niet uit of het dezelfde kinderen zijn of nieuwe kinderen. Al ben ik wel nieuwsgierig of mijn
meisje, Tamara, nog breit natuurlijk.
3. Zijn er dingen die u liever anders zou zien volgende keer?
W: Zoals ik net al zei zou ik het fijn vinden als er misschien minder kinderen zouden komen of
als we misschien werken in een grotere ruimte. Dat scheelt denk ik ook al veel wat betreft
herrie.
Scriptie Milou van den Dool
116
L: Het is nog niet zo’n gek idee om de volgende keer te kijken of we het in de centrale ruimte
kunnen doen inderdaad. Dan hebben zowel wij als de kinderen meer ruimte en hebben we
misschien minder last van het geluid. Daarnaast is het ook leuk voor de andere mensen die niet
meedoen aan de breiclub om kinderen te zien. Ik merkte dat wanneer wij de kinderen gingen
uitzwaaien, mensen het echt heel leuk vonden om zoveel kinderen te zien.
D: in de aula lijkt me ook een goed idee. Verder zou ik het fijn vinden als de activiteit volgende
keer een stukje korter zou duren. Zo kan ik zelf nog aan mijn eigen werkje aan de slag en nog
even kletsen met de dames van de breiclub, daar kom ik natuurlijk ook voor.
K: ik zou het voor de volgende keer ook fijn vinden als er iets minder kinderen zijn, dan kunnen
twee mensen hun aandacht verdelen over een kind, dat geeft ons ook meer ruimte om andere
dingen te doen.
MD: Hoe denkt u daarover mevrouw Van Bemmel?
B: We zouden het een keertje proberen. Ik vond juist ook wel het persoonlijk contact met een
kind heel leuk. Je raakt toch een beetje gehecht aan zo’n kind. Als we de aandacht moeten
verdelen zou ik dat minder leuk vinden. Als de kinderen komen vind ik het niet erg om mijn
eigen spulletjes even te laten liggen en met de kinderen aan de slag te gaan.
Thema 2: contact met kinderen
4. Hoe vond u het contact met de kinderen?
D: Ik vond het boven verwachting! Niet dat ik kinderen niet leuk vindt, maar ik had wel een
soort terughoudende houding verwacht. Breien en ouderen het is nu niet iets waar iedereen
om staat te springen lijkt mij, maar die kinderen trekken zich daar niets van aan. Die vinden het
juist leuk om een keer een wat ouder iemand te zien heb ik gemerkt.
K: De kinderen waren ook echt enthousiast. Ze wilden heel graag leren en ik vond ze ook
beleefder dan ik had verwacht. Ze stelden zich eerst netjes voor en vroegen hoe ik mij voelde,
dat vond ik keurig.
W: Ik vond het contact met de kinderen erg leuk, mijn kind Leslie was echt een kletskous. Ik
vond het heerlijk om lekker naar haar te luisteren. Als het dan steeds stiller werd dan merkte ik
dat ze een beetje vastliep met breien of dat ze een foutje had gemaakt, dan schoot ik snel te
hulp. Ze was dan zo blij als ze weer verder kon. Daar werd ik ook weer blij van.
L: Het was erg gezellig. Ik heb veel gekletst over vroeger, mijn kind wilde van alles van mij
weten, dat vond ik heel erg leuk. We hebben gepraat over wat ik vroeger op school deed en
wat zij nu op school doet. Ik vond het erg leuk om te horen hoe het er nu aan toe gaat. Ik ken
dat ook wel van mijn kleinkinderen natuurlijk. Maar dit is toch weer anders.
6. Is uw beeld over kinderen sinds de intergenerationele verbinding veranderd?
B: Ik vond ze vooral heel enthousiast. Ik had verwacht dat ze het breien wel leuk zouden
vinden, maar ze vonden het echt heel erg leuk. Alle kinderen zijn al de vier de weken geweest
en dat viel mij ook mee. Ik had wel gedacht dat er misschien een paar niet meer zouden
komen. Misschien hadden ze die afspraak ook wel gemaakt met school, maar ik kreeg niet de
indruk dat sommigen er geen zin meer in hadden.
L: Ik had niet een specifiek beeld over kinderen. Ik vond de kinderen wel veel betrokken dan ik
dacht. Ze stelden heel veel vragen en luisterden ook echt naar me. Dat vond ik wel erg leuk om
te merken.
Scriptie Milou van den Dool
117
D: Vooral het enthousiasme van de kinderen is mij bijgebleven. Ik heb ook echt ontzettend met
de kinderen gelachen. Ze waren heel erg open en dat op een leuke manier. Ze waren niet eens
heel brutaal, dat viel mij mee.
W: ik vond mijn kind ook veel geduldiger dan ik had verwacht. Het viel mij mee dat zij zich zo
goed kon richten op het leren van breien. Het ging zo nu en dan echt niet goed, maar ze zette
gewoon door. Dit had ik in eerste instantie niet gedacht. Het algehele enthousiasme heb ik ook
als zeer prettig ervaren, dat heeft mij weer energie gegeven voor de volgende keren!
K:De kinderen hebben een goede indruk op mij achtergelaten. Ze waren natuurlijk hier en daar
luidruchtig, maar niet op een vervelende manier. Ik vond ze zo nu en dan lekker bijdehand,
maar niet brutaal. Ze hielden ook rekening met mijn tempo, dat vond ik ook wel erg fijn.
7. Heeft u nog contact gehad met de kinderen naast de intergenerationele verbinding?
D: Nee ik heb geen contact meer gehad. Ze kwamen ook niet heel dicht in de buurt dus het is
ook niet dat ze zomaar nog een keertje tegenkom denk ik.
W: Ik heb ook geen contact gehad, maar dat had ik ook niet verwacht hoor. De kinderen
vonden het erg leuk en wij ook, maar wat ik ook al merkte aan de verhalen van mijn kind, ze
hebben zoveel verplichtingen. Soms zitten hun dagen van begin tot het eind helemaal vol.
K: Daar sluit ik mij bij aan. Ik had inderdaad ook niet verwacht dat ik ze nog zou zien. Al zou ik
het wel leuk vinden hoor! We zouden best een kleine reünie kunnen organiseren, over een
aantal maanden. Dat zou best leuk zijn!
L: Ik heb mijn kind ook niet meer gezien, maar dat is niet erg dat hebben we ook niet
afgesproken. Ik vond het al hartstikke leuk dat ze is geweest!
B: ik heb mijn kind ook niet meer gezien, ze heeft wel een kaartje gestuurd met een foto dat ze
aan het breien is! Dat vond ik wel echt ontzettend lief.
Thema 3: eenzaamheid
9. Hoe voelde u zich na de intergenerationele verbinding?
W:Ik voelde mij goed. Als oudere val je steeds vaker terug in de rol van degene waarvoor
gezorgd moet worden. Of je dit nu wilt of niet, die dingen gebeuren. Door deze activiteit kreeg
ik weer het gevoel dat, hoe krakkemikkig ik soms ook ben, ik echt iets bij kan dragen. Ik heb
een kind leren breien en zo heb op mijn eigen kleine wijze een bijdrage kunnen leveren.
B: Het klopt inderdaad wat mevrouw Wetering zegt, soms vergeet je bijna dat jij zelf ook nog
iets kunt betekenen voor de maatschappij. We worden soms ook zo afgetekend als mensen die
alleen maar pensioen krijgen en verder niets meer bijdragen. Op deze manier hebben wij toch
wel iets kunnen bijdragen en dat geeft mij wel een fijn gevoel.
K: Het heeft ook wel invloed gehad om mijn zelfvertrouwen inderdaad. Het is fijn om te weten
dat je ook nog nuttig bent en dat je er voor iemand kan zijn. De kinderen waren zo ontzettend
dankbaar, dat voelt dan erg goed.
L: Dat vind ik ook hoor dames! Daarbij vind ik het heel goed dat de jeugd van tegenwoordig
weer leert breien. Het is een heel ouderwetse techniek en het zou zonde zijn als deze wordt
vergeten. Ik vind het daarbij goed dat ze een keer iets anders doen dan spelletjes op hun Ipad.
D: Ik sluit mij aan bij de dames. Het voelt goed om kinderen iets te leren. Breien is nu eenmaal
iets wat ik goed kan en ik vind het leuk om deze kennis over te dragen. De kinderen vonden het
ook ontzettend leuk en dat maakte het natuurlijk helemaal af.
Scriptie Milou van den Dool
118
10. Denkt u dat intergenerationele verbinding effect kan hebben op gevoelens van
eenzaamheid?
L: Dat geloof ik niet, maar het kan sowieso geen kwaad. Ik ga ook naar de breiclub omdat ik
contact wil houden met de mensen om mij heen en niet alleen in mijn huis wil zitten de hele
week. Door het contact met de kinderen kom je ook weer meer te weten over hun leefwereld.
Zo kom je voor je gevoel zelf ook weer dichter bij deze leefwereld te staan. Zo’n activiteit draagt
daar zeker aan bij.
D: Dat is voor mij ook de voornaamste reden dat ik bijvoorbeeld naar de breiclub ga, in contact
blijven met de wereld om mij heen. Door de komst van de kinderen merk je ook dat je weer
meer over ze te weten komt. Daardoor begrijp je de kinderen ook weer beter en dat voelt wel
fijn.
K: Zo blijf je inderdaad een beetje in contact met de huidige samenleving. Ik denk overigens
niet dat het invloed heeft op gevoelens van eenzaamheid, maar het kan sowieso geen kwaad
om zo nu en dan iets anders te doen dan je gewend bent.
W: Het is sowieso leuk om nieuwe contacten aan te knopen, als is het maar van korten duur het
houd je wel een beetje jong en ik kan het weten want ik ga al een heleboel jaren mee!
B: Daar kan ik mij alleen maar bij aansluiten!
Download