Het lichaam is steeds op zoek naar een evenwicht tussen spanning en ontspanning, tussen het verteren van belasting en rust. Gelijkaardig geldt dit ook voor de spieren. Om je prestaties te maximaliseren moet je opzoek naar het juiste evenwicht tussen de juiste tonus en voldoende ‘bewegelijkheid’. Indien je bewegelijkheid afneemt, is de kans groot dat je de beweging gaat aanpassen aan deze nieuwe, maar vooral minder gunstige situatie. Een voorbeeld stelt dit wellicht duidelijker: wanneer een sprinter te korte hamstrings (achterste dijspier) heeft, kan hij/zij het bovenbeen onvoldoende doorzwaaien. Met andere woorden de paslengte wordt meestal korter dan voorheen. Op zich verloopt de beweging al minder efficiënt en de spurter zal dus trager lopen maar hier bovenop zal het lichaam van de spurter zich ook gaan aanpassen aan deze situatie. Is de aanpassing te plots dan zal het lichaam niet de tijd krijgen om zich aan te passen. Het logische gevolg is dat de spurter een kwetsuur zal opdoen. We denken logischerwijs in eerste instantie aan de hamstring zelf maar dit is niet altijd het geval. Vaak zijn de omliggende spieren die mee de loopactie verzorgen die zwaarder belast worden dan nodig door de te korte hamstring. Het veranderen van pedalen, positieaanpassing op de fiets, de aankoop van nieuwe schoenen, versleten schoeisel, of het veranderen van je looptechniek kunnen bij te plotse overgang in combinatie met te veel kilometers hetzelfde effect hebben. Indien de bewegelijkheid van een spier onvoldoende is, is het aangewezen om de spier terug op de juiste lengte te krijgen door te stretchen. De hamstring is een spier die heel erg belangrijk is voor het lopen en dus één van de performante spieren voor triatlon. Je kan op de fiets het gevoel hebben dat je quadriceps (voorste vierhoofdige dijspier) op ontploffen staat en toch nog sterk uit de kast komen in het lopen door het grote belang in de loopactie van de hamstring (zij die zich wegsteken in het fietsen om zich te sparen voor het lopen, weten nu dat het een smoes is!) Ze heeft echter bij overmatig gebruik de neiging om een “te hoge” tonus te krijgen en dus in te korten. Het is een mooi voorbeeld van de uitzondering waarbij een performante spier alsnog moet gerekt worden. Bij triatlon zijn er slechts enkele spieren die in aanmerking komen voor een stretchbeurt. Het is erg belangrijk dat de atleet zijn lichaam kent want het al dan niet stretchen heeft te maken met de voorgeschiedenis van de atleet (uit welke sport komt hij en hoe werd daar het lichaam al dan niet in evenwicht ontwikkeld), de lichaamsbouw van de atleet (eerder gedrongen en overmatig gespierd dan wel volledig lineair, weinig of veel spiertonus) en tenslotte de manier waarop de atleet traint. Ik ben er van overtuigd, alle individuele verschillen in acht genomen, dat volgende spieren bij de meeste atleten in de stretchvitrine staan: - Hamstrings (achterste dijspieren) Piriformis (inwendige rotatiespier in het bekken) Pectoralis (grote borstspier) Alle andere spieren zijn enkel gebaat bij een verhoogde spiertonus. Ondervind je last van een te hoge tonus door overmatig trainen, opeenstapeling van trainingen of te weinig rust, dan zou je kunnen overwegen om ook de andere spieren te stretchen. Loslopen, - fietsen en eventueel zwemmen genieten echter de voorkeur en blijken effectiever te zijn. Je stimuleert de doorbloeding die afvalstoffen aanwezig in de spier, sneller afvoeren. Zo zie je maar dat het constant een evenwichtige oefening blijft tussen voldoende spiertonus en voldoende bewegelijkheid.