VERWIJDEREN VAN GOEDEREN UIT

advertisement
Stralingsbeschermingsvoorschrift A&Msv05004 Erasmus MC (mei 2005)
-1-
VERWIJDEREN VAN GOEDEREN UIT RADIOLOGISCHE RUIMTEN EN VERWIJDEREN VAN
1
RADIOLOGISCHE FACILITEITEN
1
Inleiding
Dit stralingsbeschermingsvoorschrift heeft betrekking op het verwijderen van goederen (artikelen,
voorwerpen, materialen en onderdelen van apparatuur) uit radiologische ruimten van het Erasmus MC
alsmede het verwijderen van radiologische faciliteiten.
2
Goederen in een radiologische ruimte en radiologische faciliteiten
Goederen in een radiologische ruimte kunnen door het gebruik van radioactieve stoffen of
deeltjesversnellers radioactief zijn. Deze goederen mogen niet zonder meer uit een dergelijke ruimte
worden verwijderd. Radiologische faciliteiten die gekoppeld zijn aan radiologische ruimten, zoals luchten waterafvoerkanalen kunnen eveneens radioactieve stoffen bevatten.
2.1 Verwijderen van goederen uit een radiologische ruimte
In radiologisch ruimten bevinden zich twee type goederen:
− Goederen zonder het waarschuwingssymbool voor ioniserende straling
− Goederen met het waarschuwingssymbool voor ioniserende straling
2.1.1 Verwijderen van goederen zonder het waarschuwingssymbool voor ioniserende straling
De volgende goederen mogen uitsluitend met toestemming dan wel volgens een voorschrift van de
(lokaal) stralingsdeskundige uit de ruimte worden verwijderd:
− goederen in een radionuclidenlaboratorium,
− goederen in een patiëntentherapiekamer,
− versnelleronderdelen van deeltjesversnellers met een versnelspanning > 8 MV.
Andere goederen mogen wel worden verwijderd, tenzij de (lokaal) stralingsdeskundige anders beslist.
2.1.2
Verwijderen van goederen met het waarschuwingssymbool voor ioniserende straling
Goederen die zijn voorzien van het waarschuwingssymbool voor ioniserende straling (zie figuur 1)
mogen niet uit de ruimte worden verwijderd. Bij (meet)apparatuur waarin zich een radioactieve bron
bevindt, is het waarschuwingssymbool vaak op de achterkant van het apparaat aangebracht. Deze
(meet)apparatuur is ook herkenbaar aan een sticker van de Stralingsbeschermingseenheid (SBE) met
daarop een bronidentificatienummer (figuur 2).
Figuur 1 Waarschuwingssymbool
voor ioniserende straling
Figuur 2
Bronidentificatienummer
2.2 Verwijderen van radiologische faciliteiten
Lucht- en waterafvoerkanalen aangesloten op een radionuclidenlaboratorium of op
patiëntentherapiekamer mogen uitsluitend met toestemming van de SBE worden verwijderd.
een
1 Dit voorschrift maakt deel uit van de Regeling Stralingshygiëne Academisch Ziekenhuis Rotterdam (Dijkzigt & Sophia), de Regeling
Stralingshygiëne Daniel den Hoed Kliniek, ioniserende straling en de Regeling Stralingshygiëne Erasmus Universiteit Rotterdam
(Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen). Dit stralingsbeschermingsvoorschrift vervangt het voorschrift met
kenmerk VMSsv0301.
Stralingsbeschermingsvoorschrift A&Msv05004 Erasmus MC (mei 2005)
3
Vrijgave van goederen door de (lokaal) stralingsdeskundige
De lokaal stralingsdeskundige mag goederen vrijgeven voor verwijdering uit een radiologische ruimte als
voldaan wordt aan de volgende criteria:
2
a. de afwrijfbare oppervlaktebesmetting is kleiner dan 0,04 Bq/cm voor radionucliden die α-straling
2
uitzenden en kleiner dan 0,4 Bq/cm voor radionucliden die β- en/of γ-straling uitzenden, en
b. de totale activiteit is kleiner dan de vrijgavegrens voor de totale activiteit zoals is vermeld in bijlage 1
van het Besluit stralingsbescherming (Bs) of de activiteitsconcentratie is kleiner dan 1/3 van de
vrijgavegrens voor de activiteitsconcentratie zoals vermeld in bijlage 1 van het Bs, en
c. het stralingsniveau op 10 cm van het oppervlak is ten hoogste gelijk aan 0,3 µSv/uur, en
d. de eventueel aanwezige waarschuwingssignalering voor ioniserende straling is verwijderd
(let op: afdekken of overschrijven is niet voldoende).
4
Uitvoering van de controle van de vrij te geven goederen
Voordat de vrijgave plaatsvindt, controleert de lokaal stralingsdeskundige of wordt voldaan aan de criteria
van paragraaf 3. Van deze controles wordt registratie bijgehouden volgens het stralingsbeschermingsvoorschrift “Lokale administratie en registratie van stralingshygiënische gegevens”.
4.1
controle van de afwrijfbare besmetting
Indien uit een controle blijkt dat de radioactieve oppervlaktebesmetting van het voorwerp meer is dan de
in 3a vermelde criteria, wordt bepaald of deze radioactiviteit afwrijfbaar is. Hierbij wordt gebruik gemaakt
van veegtesten. Ook kan (eerst) worden geprobeerd de radioactieve besmetting met
decontaminatievloeistof te verwijderen. Indien er een redelijke kans is dat goederen besmet zijn met een
β-emitter waarvan de maximale energie kleiner is dan 1 MeV moeten altijd veegtesten worden uitgevoerd.
Veegtesten
Om te bepalen of de radioactieve besmetting (gedeeltelijk) afwrijfbaar is, worden veegtesten uitgevoerd.
2
Er wordt gemiddeld over 100 cm geveegd of over het gehele oppervlak als dat kleiner is. Hierbij kan
gebruik worden gemaakt van een glasvezel filtreerpapiertje (met een diameter van 3 à 4 cm), bevochtigd
met een mengsel van ongeveer 5 % decontaminant (bijvoorbeeld Decon of RBS), 50 % ethanol en 45 %
water. Vervolgens worden de veegmonsters gemeten met een gammateller en/of vloeistofscintillatieteller.
Indien de veegefficiency niet bekend is, wordt verondersteld dat deze gelijk is aan 10%. Als de
afwrijfbare activiteit groter of gelijk is aan de criteria in 3a kan (opnieuw) worden geprobeerd het
oppervlak te reinigen met decontaminatievloeistof. In de meeste gevallen is de besmetting na 2 à 3
keer reinigen voldoende verwijderd.
Bij sommige materialen kunnen de in het materiaal aanwezige radionucliden snel naar het oppervlak
diffunderen zodat er na elke reinigingsbeurt opnieuw een afwrijfbare besmetting ontstaat. De controle
hierop dient dan na een week te worden herhaald.
4.2
controle van het stralingsniveau aan het oppervlak
Het stralingsniveau wordt vastgesteld met een stralingsniveaumeetapparaat dat gevoelig is voor de te
meten stralingssoort.
4.3
controle op overschrijding van de vrijgavegrenzen
De activiteit van het voorwerp dient te worden vastgesteld met een meetinstrument waarvan de
telrendementen voor de te meten radionucliden bekend zijn. Voor de bepaling van de
activiteitsconcentratie dient te worden vastgesteld of de activiteit homogeen is verdeeld en het dient het
gewicht van het voorwerp bekend te zijn.
Indien niet aan alle criteria wordt voldaan en de goederen niet bestemd zijn voor hergebruik dient te
worden gehandeld volgens het stralingsbeschermingsvoorschrift “Opslag en afvoer van radioactief afval”.
-2-
Stralingsbeschermingsvoorschrift A&Msv05004 Erasmus MC (mei 2005)
5
Goederen bestemd voor hergebruik
De afdeling die de goederen met radioactieve besmettingen en/of radioactieve onderdelen heeft
"geproduceerd", blijft verantwoordelijk voor de (tijdelijke) opslag van die radioactieve goederen, totdat de
SBE deze goederen heeft overgenomen. De goederen dienen zodanig te zijn verpakt dat er geen
verspreiding van radioactieve stoffen kan plaatsvinden. Op de opgeslagen goederen worden ten minste
de volgende gegevens vermeld: radionuclide(n), radioactiviteit, activiteitsconcentratie, afwrijfbare
besmetting, stralingsniveau op 10 cm van het oppervlak, en de datum of data waarop de voorgaand
vermelde gegevens betrekking hebben.
Rotterdam, mei 2005
Dr. ir. P.J.H. Kicken, Algemeen stralingsdeskundige
-3-
Download