Met diabetes naar school Geconventioneerd Centrum voor Kinderen en Adolescenten met Diabetes Mellitus RIZIV-identificatienummer Centrum: 7.86.712.55 Campus Virga Jesse Stadsomvaart 11, 3500 Hasselt Tel. afspraken: 011 30 98 90 – 011 30 89 80 Jessa Ziekenhuis vzw Maatschappelijke zetel: Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt www.jessazh.be versie september 2015 (Object-ID 11723) Informatie voor de begeleiding van een kind met diabetes op school met een insulinepomp WELKOM Kinderen met diabetes moeten dag in dag uit rekening houden met hun ziekte, dus ook op school. Deze brochure is bestemd voor leerkrachten van kinderen met diabetes. Kinderen met diabetes zijn niet anders dan de andere kinderen maar als leerkracht komt er een extra verzorgingstaak bij. Er zal met de diabetesbehandeling rekening gehouden moeten worden, maar dit neemt niet weg dat kinderen met diabetes op een vrijwel normale manier les kunnen volgen. Diabetes vermindert de intellectuele capaciteiten niet. Een kind met diabetes kan aan alles meedoen, ook aan sportactiviteiten of uitstappen. Via deze brochure willen wij de leerkrachten en de directie ondersteuning bieden in deze taak. Het blijft hierbij steeds belangrijk om duidelijke afspraken te maken tussen de ouders, het kind en de school omtrent de behandeling. Als leerkrachten weten hoe zij moeten handelen in bepaalde situaties, kan een kind met diabetes veilig naar school. 1 2 Inhoud 1. Glucose en insuline bij gezonde mensen p. 4 2. Wat is diabetes? p. 4 3. Hoe wordt diabetes behandeld? p. 5 4. Bloedglucosemeting p. 5 5. Insulinetoediening p. 6 6. Hypo-glycemie p. 7 7. Hyper-glycemie p. 10 8. Maaltijdmomenten p. 12 9. Sport op school p. 13 10. Voor meer informatie p. 15 Contactgegevens p. 16 3 1. Glucose en insuline bij gezonde mensen Ons lichaam heeft glucose als brandstof nodig voor de energievoorziening van onze lichaamscellen. De koolhydraten (suikers en zetmeel) uit onze voeding worden in de darmen afgebroken en komen als glucose in ons bloed. Om de glucose in de cellen te krijgen is insuline nodig. Bij gezonde mensen is er gedurende de hele dag een kleine hoeveelheid insuline in het bloed aanwezig. Na een maaltijd is deze hoeveelheid hoger om de koolhydraten uit de maaltijd te verwerken. 2. Wat is diabetes? Diabetes is een chronische ziekte waarbij de pancreas of de alvleesklier niet meer of onvoldoende in staat is om insuline te produceren. Deze insuline is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de koolhydraten of de glucose van ons bloed naar onze cellen kan gaan. Onze cellen hebben glucose nodig als brandstof. Er zijn verschillende soorten diabetes, de meest voorkomende vormen zijn type 1 en type 2 diabetes: • Type 1 of juveniele diabetes komt meestal bij kinderen voor. Bij dit type diabetes maakt de pancreas geen insuline meer aan. • Type 2 of ouderdomsdiabetes is een auto-resistente aandoening waarbij de pancreas nog wel insuline produceert, maar het lichaam minder gevoelig is voor deze insuline. In deze brochure gaat het verder uitsluitend over type 1 diabetes. 4 3. Hoe wordt diabetes behandeld? Diabetes bij kinderen kan alleen behandeld worden door het toedienen van insuline. Deze toediening gebeurt via een insulinepomp. Om de hoeveelheid toe te dienen insuline goed te kunnen bepalen, is het belangrijk dat de kinderen een juiste inschatting kunnen maken van de hoeveelheid koolhydraten of suikers die er in de voeding zitten. 4. Bloedglucosemeting Met het meten van de bloedglucose wordt gecontroleerd of er een goed evenwicht is tussen de glucose en de insuline. Een kind met diabetes moet zich minstens 4 keer per dag prikken. Met een bloedglucosemeter is eenvoudig vast te stellen of het gaat om een normale, een hoge of een lage bloedglucosewaarde. De streefwaarde van de bloedglucose ligt tussen 70 en 140 mg/ dl voor een maaltijd en tussen 90 en 180 mg/dl na een maaltijd en wordt individueel bepaald (zie persoonlijke richtlijnen). Echter moet er pas actie ondernomen worden bij een waarde lager dan 65 mg/dl. We raden aan de bloedsuiker nauwkeuriger op te volgen wanneer deze tussen 65 en 70 mg/ dl ligt (zie punt 6). Ook wanneer de bloedsuiker hoger is dan 250 mg/dl is een goede opvolging belangrijk en dient zeker een insulinebolus gegeven te worden bij de volgende maaltijd (zie punt 7). Een verhoogde bloedsuiker, meer dan 2 uren na een maaltijd, dient om het uur gecontroleerd te worden. Daarnaast dienen ook de ketonen elk uur gecontroleerd te worden (zie punt 7). Hiervoor wordt best contact genomen met de ouders. Naast voeding heeft lichaamsbeweging eveneens een invloed op de bloedsuikerspiegel. Om te kunnen bepalen hoeveel insuline het kind met diabetes nodig heeft, is het belangrijk de bloedsuiker frequenter te meten bij inspanningen, zoals bij een les lichamelijke opvoeding.Het is van groot belang dat de bloedglucose gemeten wordt als het kind zich niet goed voelt. Zo kan men controleren of dit te wijten is aan een te hoge of een te lage waarde. 5 5. Insulinetoediening De insuline wordt toegediend via een pomp die de insuline bevat die het kind nodig heeft. Het kind heeft een katheter in de buik, de bil of de dij zitten waar een dun kabeltje aanhangt dat leidt naar de pomp waarlangs de insulinetoediening gebeurt. De katheter moet om de 2 à 3 dagen herprikt worden, of vroeger bij problemen. Het is belangrijk dat het kind de pomp altijd bij zich draagt, er wordt namelijk constant een kleine hoeveelheid insuline afgegeven. Voor de maaltijden dient een insulinebolus toegediend te worden door de pomp te bedienen. Tijdens contactsporten of zwemmen mag de pomp maximum 1 uur afgekoppeld worden. Samen met de leerkracht, ouder(s) en eventueel de kinderdiabetesverpleegkundige wordt gekeken in hoeverre het kind zelfstandig de noodzakelijke handelingen kan verrichten. Overleg dus zeker met de ouders wat er van u verwacht wordt en wat het kind zelf al kan, eventueel onder uw toezicht. 6 6. Hypo-glycemie a. Definitie Bij een “hypo” is er te weinig suiker in het bloed. We spreken van een hypoglycemie als de bloedsuiker lager is dan 65 mg/dl. b. Oorzaken De meest voorkomende oorzaken van een hypo zijn: • Te weinig of te laat eten van koolhydraten • Te veel insuline toegediend • Meer beweging dan anders • ... c. Verschijnselen Niet al deze symptomen zijn bij iedereen aanwezig. Naarmate u het kind beter leert kennen, gaat u weten welke zijn of haar specifieke symptomen zijn. Vraag ook zeker aan de ouders welk symptoom u bij hun kind zeker in het oog moet houden. 7 d. Behandeling Wanneer uit de bloedsuikermeting blijkt dat de bloedglucose te laag is, moeten er snelwerkende koolhydraten zoals frisdrank (geen light) of druivensuiker gegeven worden. Na 10 minuten moet de bloedglucose opnieuw gemeten worden. Is de waarde nog steeds onder de 65 mg/dl, dan moeten nog eens snelwerkende koolhydraten gegeven worden. Vanaf het moment dat de bloedglucose gestegen is tot boven 65 mg/dl wordt verwacht dat deze stabiel zal blijven. Indien de hypo zich voordoet vlak voor een maaltijd kan het kind, na het toedienen van de snelwerkende koolhydraten en het stabiliseren van de waarde, onmiddellijk eten na het toedienen van de insulinebolus via de pomp. Het is dus belangrijk dat het kind altijd snelle koolhydraten moet kunnen nemen. De exacte hoeveelheden worden best op voorhand besproken met de ouders. Het kan gebeuren dat het kind een zo ernstige hypoglycemie heeft dat hij of zij weigert om te eten of te drinken of hier niet meer toe in staat is. Het kind kan het bewustzijn verliezen of verschijnselen vertonen die lijken op een epileptische aanval. Dwing in dit geval het kind zeker niet om te eten of te drinken want er bestaat een gevaar op verslikking. Het is belangrijk om op dit moment de pomp te stoppen of af te koppelen en de GlucaGen® Hypokit of noodspuit (in het oranje doosje) toe te dienen. Het is dus van groot belang dat deze noodspuit altijd binnen handbereik is, dus vergeet deze niet bij uitstappen! Indien er een dokter of ambulance wordt gebeld is het belangrijk om te vermelden dat het om een diabetespatiënt gaat. 8 Het inspuiten van de Glucagen® Hypokit is een noodmiddel om het kind vlug terug tot bewustzijn te brengen. Glucagon is een hormoon dat op een snelle manier suiker in de bloedbaan brengt. Het heeft dus de tegenovergestelde werking van insuline. Eerst moet de bescherming van de flacon met poeder verwijderd worden. De volledige vloeistof moet in de flacon gespoten worden. Het is zeer belangrijk dat men de naald in de flacon laat steken. Men moet lichtjes met de flacon schudden totdat het glucagenpoeder volledig opgelost is tot een heldere oplossing. Het is zeer belangrijk dat men de naald in de flacon laat steken. De volledige vloeistof moet uit de flacon gezogen worden in de spuit. Opmerking: • een halve flacon voor kinderen onder de 25 kg • volledige flacon indien meer dan 25 kg Verwijder de lucht uit de spuit. Dan is de spuit klaar om de injectie te zetten. De injectie moet in een spier gebeuren. De meest gebruikte plaats is de dij maar eigenlijk kan de spuit in iedere spier gezet worden. Na de inspuiting is het belangrijk om 15 minuten te wachten. Indien het kind niet reageert, bel de hulpdiensten. Indien het kind terug bij bewust zijn is, is het belangrijk te handeren zoals hoger beschreven bij een hypoglycemie. 9 7. Hyper-glycemie a. Definitie Bij een “hyper” is er teveel suiker in het bloed. Wij spreken van een hyperglycemie als de bloedsuiker hoger is dan 150 mg/dl voor de maaltijd of hoger dan 180 mg/dl na een maaltijd. Het is normaal dat de bloedsuiker tot enkele uren na de maaltijd hoger is. De insuline is dan nog bezig met het verwerken van de koolhydraten. b. Oorzaken De meest voorkomende oorzaken van een hyperglycemie zijn: • Te weinig insuline toegediend • Stress • Te veel koolhydraten gegeten • Ziekte • Minder beweging dan voorzien c. Verschijnselen 10 d. Behandeling Vochttoediening is zeer belangrijk. Het kind moet de mogelijkheid hebben om water te drinken (geen gesuikerde dranken!). Bij een pompgebruiker moet bij een te hoge bloedsuiker (hoger dan 250 mg/dl), het volledige systeem gecontroleerd worden. Dit wil zeggen: • Controleer de insteekopening op roodheid, irritatie, pijn, bloed in de naald of katheter • Controleer op lekkage of luchtbellen • Controleer of de katheter goed bevestigd is aan de pomp • Controleer of er voldoende insuline in de pomp aanwezig is • Indien nodig moet een nieuw katheter geplaatst worden of het hele systeem vervangen worden. Hiervoor moeten de ouders gecontacteerd worden. Indien het systeem in orde blijkt te zijn, dient extra insuline toegediend te worden via een insulinebolus en moet er na een uur gecontroleerd worden of dit voldoende is. Indien de bloedsuiker hoger dan 250 mg/dl blijft, dienen de ouders gecontacteerd te worden omdat er ketonen gemeten moeten worden. Hiervoor heeft het kind een speciale ketonenmeter. Ketonen zijn afvalstoffen die gevormd worden als gevolg van een tekort aan insuline. Dit is een levensgevaarlijke situatie. Als de hyperglycemie gepaard gaat met braken en misselijkheid, moet er altijd contact worden opgenomen met de ouders of rechtstreeks met het kinderdiabetesteam. Braken kan een teken zijn van ernstige diabetesontregeling. BRAKEN = BELLEN 11 8. Maaltijdmomenten a. Hoofdmaaltijd • Handen wassen • Bloedglucose meten • Koolhydraten zijn thuis berekend met de overeenkomstige hoeveelheid toe te dienen insuline • De insulinepomp bedienen en de voorgestelde insulinebolus toedienen • De insulinebolus geven voor de maaltijd • Eten >>> opmerking: bij kleine kinderen dient er op toegezien te worden dat alles opgegeten wordt b. Tussendoortjes Of er een insulinebolus gegeven moet worden voor een tussendoortje, moet besproken worden met de ouders. Dit is namelijk afhankelijk van wat het kind gaat eten. Voor tussendoortjes die geen of weinig koolhydraten bevatten, zoals groentjes, vlees en kaas hoeft er geen insulinebolus gegeven te worden. c. Traktaties, kookmomenten • Het is gepland: er wordt bij voorkeur contact opgenomen met de ouders om praktische afspraken te maken. Zo kan gezocht worden naar een oplossing zodat het kind met diabetes kan meegenieten zoals alle andere kinderen. • Het is onverwacht: het kind met diabetes neemt de traktatie mee naar huis als er niet geweten is hoeveel koolhydraten er in de traktatie zitten en er bijgevolg niet berekend kan worden hoeveel insuline gebolust moet worden. Het nadeel is dat het kind hiermee in een uitzonderingspositie komt. Dit moet dus zoveel mogelijk voorkomen worden. 12 9. Sport op school Een kind met diabetes kan deelnemen aan alle sportactiviteiten op school. Sport verlaagt meestal de bloedsuikerspiegel. Daarom wordt aangeraden de insulinedosis te verminderen en/of iets extra te eten. Het is belangrijk dat de ouders op de hoogte zijn van het uurrooster zodat ze rekening kunnen houden met de sportactiviteiten en de nodige aanpassingen kunnen doen. Indien er zich dus veranderingen voordoen in het uurrooster dient dit tijdig aan de ouders doorgegeven te worden. Er wordt aangeraden de bloedsuiker altijd te controleren voor een turn- of zwemles begint. Indien nodig moet het kind voor, tijdens of na de sportinspanning altijd in de mogelijkheid zijn om iets te eten. Ook als dit op dat moment voor anderen niet toegelaten is. Bij zwemmen en bij contactsporten wordt de pomp tijdelijk (maximum één uur) afgekoppeld. Onderstaande tabel is een algemene richtlijn die kan helpen de bloedsuikerspiegel op peil te houden bij sport. Let wel op dat met de duur van de inspanning de tijd bedoeld wordt dat er daadwerkelijk bewogen wordt. Wanneer een turn- of zwemles op school dus slechts één lesuur in beslag neemt, wordt best uitgegaan van een duur van 30 minuten. Duur van de inspanning Bloedsuikerwaarde voor aanvang Extra koolhydraten 30 minuten Onder 90 mg/dl Boven 90 mg/dl 10 – 15 g of 1 KH-waarde Geen 30-60 minuten Onder 90 mg/dl Tussen 90 – 180 mg/dl Tussen 180 – 290 mg/dl 30 – 45 g of 2 – 3 KH-waarde 15 g of 1 KH-waarde Geen 1 uur of langer Onder 90 mg/dl Tussen 90 – 180 mg/dl 45 g per uur of 3 KH-waarde 30 – 45 g per uur of 2 – 3 KHwaarde 15 g per uur of 1 KH-waarde Tussen 180 – 290 mg/dl 13 Voorbeelden van producten die 10 à 15 g koolhydraten of 1 KH-waarde bevatten zijn 1 snede brood, 20 g droge koek (bv. 2 Petit-beurre koekjes) of 1 stuk fruit. Belangrijke tips en regels a. Een kind met diabetes moet altijd in de mogelijkheid zijn om een vingerprik te doen om de bloedsuikerwaarde te bepalen. b. Een kind met diabetes moet altijd de mogelijkheid hebben om te eten of te drinken, ook tijdens de les. c. Een kind met diabetes moet altijd naar huis kunnen bellen indien nodig. d. De leerkracht van een kind met diabetes moet de verschijnselen kennen van een hypoglycemie en weten hoe dit behandeld moet worden. Indien het kind buiten bewustzijn is, mag er geen eten of drinken gegeven worden o.w.v. kans op verslikken. Bel in dit geval 112, ontkoppel de pomp en gebruik indien mogelijk de GlucaGen® Hypokit (noodspuit). e. Het is belangrijk dat het materiaal en de voeding die een kind met diabetes nodig kan hebben overal mee naar toegenomen worden, ook naar de sporthal, het zwembad, op schoolreis, … f. Zorg ervoor dat er altijd voldoende diabeteshulpmiddelen op school aanwezig zijn (in overleg met de ouders). g. Klasgenoten dienen te weten waarom het kind met diabetes moet prikken, de insulinepomp moet bedienen en soms mag eten of drinken tijdens de les. 14 10. Voor meer informatie Geconventioneerd Centrum voor Kinderen en Adolescenten met Diabetes Mellitus • Dr. Guy Massa, kinderarts-endocrinoloog • Dr. Renate Zeevaert, kinderarts-endocrinoloog • Esmiralda Bevilacqua, diabetesverpleegkundige • Inge Gys, diabetesverpleegkundige • Anniek Op ‘t Eyndt, diabetesverpleegkundige • Trui Otte, jeugddiëtiste • Sigrid Vanhaesebrouck, jeugddiëtiste • Kelly Faust, psychologe Jessa Ziekenhuis Campus Virga Jesse Stadsomvaart 11, 3500 Hasselt Secretariaat Tel: 011 30 89 80 Fax : 011 30 89 88 E-mail: [email protected] 15 Contactgegevens Naam kind: .................................................................................................................................... Klas: ................................................................................................................................................. Groep: .............................................................................................................................................. Adres: …………………………………………………………………………………………………..................................... ............................................................................................................................................................ Bij vragen of in geval van nood contact opnemen met ouder(s)/verzorger(s) Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....…………………….. Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....……………………. Indien ouder/verzorger niet bereikbaar is bellen naar: kinderarts Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....…………………….. Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....…………………….. of (kinder)diabetesverpleegkundige Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....…………………….. Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....…………………….. of huisarts Naam: ..............………………………………..…….………………………………… Tel: ………....……………………. ALARMNUMMER: ………………………………………………………. of 112 16