Klimaat en landbouw NoordNederland: adaptatiemaatregelen Rapportage fase III: actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan klimaatverandering Definitief Grontmij Nederland B.V. Houten, 22 november 2010 GM-0017457 Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Inleiding......................................................................................................................... 5 Achtergrond................................................................................................................... 5 Onderzoeksopzet Klimaat en landbouw Noord-Nederland .......................................... 5 Doelstelling.................................................................................................................... 6 Leeswijzer ..................................................................................................................... 6 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Werkwijze...................................................................................................................... 7 Inleiding......................................................................................................................... 7 Gebiedsbeschrijving...................................................................................................... 8 Adaptatie-ateliers .......................................................................................................... 9 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen........................................................... 10 Aanbevolen adaptatiestrategieën ............................................................................... 10 Actieplannen ............................................................................................................... 11 Overig.......................................................................................................................... 11 Terugkoppeling resultaten .......................................................................................... 11 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 Resultaten adaptie-ateliers ......................................................................................... 12 Inleiding....................................................................................................................... 12 Noordelijk zeekleigebied ............................................................................................. 12 Veenkoloniën .............................................................................................................. 16 Oldambt....................................................................................................................... 20 Weidegebied ............................................................................................................... 24 Ziekten en plagen ....................................................................................................... 29 4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen........................................................... 30 Inleiding....................................................................................................................... 30 Noordelijk zeekleigebied ............................................................................................. 30 Oldambt en Veenkoloniën........................................................................................... 33 Oldambt....................................................................................................................... 33 Veenkoloniën .............................................................................................................. 34 Weidegebied ............................................................................................................... 36 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 Aanbevolen adaptiestrategieën .................................................................................. 39 Inleiding....................................................................................................................... 39 Noordelijk zeekleigebied ............................................................................................. 39 Veenkoloniën .............................................................................................................. 40 Oldambt....................................................................................................................... 41 Weidegebied ............................................................................................................... 41 6 Actieplannen ............................................................................................................... 43 Bijlage 1: Overzicht documenten onderzoek Klimaat en landbouw Noord-Nederland Bijlage 2: Gebiedsbeschrijvingen deelgebieden Bijlage 3: Toelichting methodiek en factsheets adaptieateliers GM-0017457 Pagina 3 van 66 Inhoudsopgave (vervolg) Bijlage 4: Verslag atelier ziekten en plagen Bijlage 5: Verslag bijeenkomsten waterschappen Bijlage 6: Overzicht adaptiemaatregelen (tijdspad) GM-0017457 Pagina 4 van 66 1 Inleiding 1.1 Achtergrond In 2004 is het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte gestart. Binnen dit onderzoeksprogramma is in 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. De landbouw in Noord-Nederland (provincie Groningen, Friesland, Drenthe en Flevoland) staat in dit onderzoek centraal. Landbouw is een belangrijke pijler van de Noord-Nederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan gevolgen hebben voor de landbouw, niet alleen vanwege veranderende omstandigheden voor gewassen, maar ook ten aanzien van voorkomen van ziekten en plagen, behoeften aan andere teelten (energie), risico’s voor de bedrijfsvoering (oogstzekerheid) en bedrijfszekerheid (energievoorziening). De betrokken overheden zijn zich bewust van het belang van de landbouw voor de lokale economie en wensen daarom inzicht te hebben in investeringen die nodig zijn om de positie van de landbouw voor langere termijn veilig te stellen (rekening houdende met veranderingen in het klimaat). Alle reden dus om nadrukkelijk te kijken naar de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering en de wijze waarop daarop kan worden ingespeeld. 1.2 Onderzoeksopzet Klimaat en landbouw Noord-Nederland Het project Klimaat en landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd en gerapporteerd (zie figuur 1.1). In fase I van het project is door Wageningen UR een verkenning uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. Voor twee klimaatmarktscenario’s en drie gewassen is uitgezocht in welke Europese regio’s op termijn perspectieven blijven bestaan voor landbouwproductie. De resultaten laten zien dat de landbouw in de regio Noord-Nederland zich waarschijnlijk kan handhaven bij veranderende markt- en klimaatomstandigheden. In fase II van het project is voor verschillende land- en tuinbouwgewassen en landbouwhuisdieren, de impact van extremen door klimaatverandering voor verschillende tijdsvensters en verschillende perioden in het groeiseizoen onderzocht, en zijn adaptatiemaatregelen geinventariseerd welke de effecten van klimaatverandering kunnen voorkomen of beperken. Door Wageningen UR zijn hiertoe voor vijftien verschillende land- en tuinbouwgewassen de klimaatfactoren die impact hebben op het gewas (gerelateerd aan klimaatparameters van het KNMI) geïdentificeerd. Daarnaast is het vòòrkomen van deze klimaatfactoren gekwantificeerd voor de gewassen in de huidige situatie en in de toekomstige tijdsvensters 2040 en 2100. Aanvullend op het onderzoek van Wageningen UR is door Grontmij een inventarisatie gemaakt van de mogelijke adaptatiemaatregelen. Fase II heeft uiteindelijk geleid tot een overzicht van de potentiële klimaatrisico’s voor de in Noord-Nederland voorkomende en onderzochte gewassen en landbouwhuisdieren voor het tijdsvenster 2040 en heeft tevens geleid tot een doorkijk naar de situatie in 2100. In dit rapport wordt verslag gedaan van de onderzoeksresultaten van fase III. GM-0017457 Pagina 5 van 66 Inleiding Fase I Impact van de markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050 Fase II Klimaat en landbouw Noord-Nederland: effecten van extremen De invloed van extreme weersomstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en verkenning van mogelijke adaptatiemaatregelen Fase III Actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering (2009 - 2010) Fig. 1.1 Overzicht project Klimaat en landbouw in Noord-Nederland Kenmerkend aan het onderzoek is de samenwerking, interactie en terugkoppeling tussen de wetenschap, het bedrijfsleven en de praktijk. Onder de praktijk worden niet alleen de agrariërs verstaan, maar ook regionale bestuurders. In fase III van het project is de samenwerking en interactie met ondernemers in het gebied geïntensiveerd. De rapporten die binnen het onderzoek Klimaat en landbouw Noord-Nederland zijn verschenen, zijn weergegeven in het overzicht in bijlage 1. 1.3 Doelstelling De doelstelling van fase III is de uitwerking van landbouwkundige en ruimtelijke aanpassingsstrategieën en samenvoeging tot samenhangende actieplannen voor de verschillende deelgebieden. 1.4 Leeswijzer Na de inleiding (H1) wordt in hoofdstuk 2 de werkwijze beschreven die is toegepast in fase III van het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland. Een belangrijk onderdeel binnen deze fase zijn de adaptatie-ateliers. De resultaten van ieder georganiseerd adaptatie-atelier zijn weergegeven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt per deelgebied een samenvatting van de klimaateffecten en maatregelen beschreven waarna in hoofdstuk 5 de aanbevolen adaptatiestrategieën voor de agrarische sector (per deelgebied) zijn uitgewerkt. Dit resulteert uiteindelijk in de actieplannen die zijn beschreven in hoofdstuk 6. GM-0017457 Pagina 6 van 66 2 Werkwijze 2.1 Inleiding In fase II van het onderzoek Klimaat en Landbouw Noord-Nederland is specifiek naar gewassen gekeken en is er geen ruimtelijke dimensie meegenomen waardoor Noord-Nederland vooralsnog als één gebied wordt beschouwd. Op basis van verschillen in bodemopbouw en bouwplan (plan van teler met daarin aangegeven op welke akker welk gewas wordt geteeld) is in ` fase III ingezoomd op acht verschillende deelgebieden. De indeling is in samenspraak met de stuurgroep en agrariërs uit Noord-Nederland opgesteld. De indeling is weergegeven in figuur 2.1. Gebiedsindeling Noord Nederland 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 1 Noordelijk zeekleigebied Oldambt Veenkoloniën Kleiweidegebied Zandweidegebied Veenweidegebied Noordoostpolder * Zuidelijk en Oostelijk Flevoland * 2 4 6 5 3 7 8 * niet nader uitgewerkt in dit rapport Fig. 2.1 Indeling gebieden Noord-Nederland voor fase III In dit hoofdstuk wordt de methodiek van het in fase III uitgevoerde onderzoek beschreven. In figuur 2.2 zijn de verschillende onderdelen weergegeven die in fase III zijn doorlopen. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen toegelicht. GM-0017457 Pagina 7 van 66 Werkwijze STAPPENPLAN FASE III KLIMAAT EN LANDBOUW NOORD-NEDERLAND (§2.2) 2. Adaptatie-ateliers (§2.3) • Bijeenkomsten met ondernemers, sector, waterschap(pen) en provincies(s) • Discussie factsheets gewassen en klimaatfactoren • Lijst met adaptatiemaatregelen • Resultaten FASE II 1. Gebiedsbeschrijving • Quickscan literatuur • Informatie uit sectorbijeenkomst 3. Samenvatting klimaateffecten en maatregelen (§2.4) • Synthese aan de hand van workshops onderzoeksgroep • Analyse adaptatiemaatregelen per deelgebied 4. Aanbevolen adaptatiestrategieën • Bepalen adaptatiestrategieën • Uitwerking adaptatiestrategieën ° Handhaving huidige teelten ° Maximaal inspelen op klimaatverandering (§2.5) ° 5. Actieplannen • Selectie adaptatiemaatregelen • Opstellen actieplannen (§2.6) Fig. 2.2. Overzicht stappen fase III Klimaat en landbouw Noord-Nederland 2.2 Gebiedsbeschrijving Stap 1 van fase III vormt een per deelgebied opgestelde gebiedsbeschrijving. Van elk deelgebied (zie figuur 2.1) is een beschrijving gemaakt. In de gebiedsbeschrijvingen wordt op de onderwerpen ingegaan die zijn weergegeven in onderstaand kader. 1. Gebiedsbegrenzing 2. Karakterschets (algemene karakteristieken) 3. Bodem 4. Water 5. Ontwikkelingen 6. Overige gebiedsfuncties 7. Beleid 8. Resultaten fase II ° Relevante klimaatrisico’s ° Benodigde adaptatiemaatregelen op gewasniveau ° Potentiële ‘nieuwe gewassen’ 9. Bronnen GM-0017457 Pagina 8 van 66 Werkwijze In de gebiedsbeschrijvingen is een beknopt overzicht van de relevante informatie gegeven die nodig is ten behoeve van de voorbereiding van de adaptatie-ateliers. De gebiedsbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. Aangezien in fase II is uitgegaan van klimaatgegevens van weerstation Eelde is in de gebiedsbeschrijving (karakterschets) eveneens aandacht besteed aan factoren die impact hebben op het lokale klimaat in de onderscheiden deelgebieden. 2.3 Adaptatie-ateliers In eerste instantie was het de intentie om voor elk deelgebied (zie fig. 2.1) een adaptatie-atelier (discussie met ondernemers uit het gebied, sector, waterschap en provincie) te verzorgen. Aangezien er ondanks de verschillen in grondsoort veel overeenkomsten zijn tussen het kleiweide-, zandweide- en veenweidegebied zijn deze in één adaptatie-atelier weidegebied behandeld. Ditzelfde is uiteindelijk gedaan voor de deelgebieden Noordoostpolder en Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Zo is in vijf deelgebieden een adaptatie-atelier georganiseerd waarin de verschillende ontwikkelingen en adaptatiemaatregelen in onderlinge relatie zijn beschouwd. Er is voor een adaptatie-atelier gekozen vanwege de veelheid aan de onderzoeksresultaten uit fase II (veel gewassen, diverse klimaatrisico’s en veel mogelijke adaptatiemogelijkheden) en voor het creëren van draagvlak van de adaptatiemaatregelen onder de verschillende stakeholders (ondernemers, sector en overheden). Het doel van het adaptatie-atelier is om met de verschillende stakeholders te komen tot een coherent toekomstbeeld voor het jaar 2040 met: • de te nemen maatregelen; • een globale analyse van de effecten van de maatregelen; • alsmede een doorkijk naar 2100; • eventueel nader uit te werken detailonderzoeksvragen en beleidsagenda. Na het eerste adaptatie-atelier (Noordelijk zeekleigebied) heeft een evaluatie met de onderzoeksgroep plaatsgevonden waarna er enkele aanpassingen zijn gedaan (zie bijlage 3). De voorbereiding van de adaptatieateliers bestaat uit een door Grontmij opgezette systematiek (zie figuur 2.3) waarbij middels factsheets, per onderzocht en voor het gebied relevant gewas, is ingezoomd op de lokale effecten van het gebied, de meest gewenste maatregel, de impact op andere gewassen, impact op het bedrijf, impact op overige functies (wonen, recreatie, natuur) en randvoorwaarden om maatregelen te kunnen uitvoeren. Een toelichting op de methodiek van de adaptatie-ateliers (figuur 2.3) is weergegeven in bijlage 3. GM-0017457 Pagina 9 van 66 Werkwijze Benoemen klimaatfactor Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Beschrijving impact Ja Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel Alternatieve maatregelen Overige landbouwgewassen Akkerbouw Glastuinbouw +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Bedrijfssysteem Overige functies Management Wonen Economisch R ecreatie 0 Geen N atuur -1 Negatief +1 Positief Fig. 2.3 Schematische weergave methodiek adaptatie-atelier Belangrijk is te melden dat de informatie in de factsheets als handvat diende om de discussie tijdens het atelier te kunnen leiden. Dit had als doel om op een snelle en effectieve wijze tot de kern van de klimaatproblematiek (in relatie tot de landbouw) in de verschillende deelgebieden te kunnen komen. Per gewas is per relevante klimaatfactor (fase II) een factsheet opgesteld. De factsheets zijn opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek in fase II is geconcludeerd dat bij vrijwel alle onderzochte gewassen (nieuwe) ziekten en plagen een groot risico vormen als gevolg van klimaatverandering. Gezien de zeer specifieke kennis en de complexiteit van dit onderwerp zijn relevante ziekten en plagen niet bediscussieerd tijdens de adaptatie-ateliers. Over dit onderwerp is daarom separaat een adaptatie-atelier georganiseerd (voor Noord-Nederland integraal). 2.4 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Aan de hand van de resultaten van fase II en de informatie vanuit de adaptatie-ateliers is een adaptatiemaatregelenpakket per deelgebied opgesteld. Deze pakketten zijn voortgevloeid uit een workshop van de onderzoeksgroep (Grontmij, Wageningen UR en LTO). In deze workshop zijn per deelgebied de meest relevante klimaatfactoren bepaald en zijn de adaptatiemaatregelen benoemd rekening houdend met de praktische inpasbaarheid, draagvlak bij ondernemers en de beperking van effecten op overige functies. 2.5 Aanbevolen adaptatiestrategieën Mede aan de hand van de resultaten van de workshops zijn twee adaptatiestrategieën uitgewerkt voor het tijdsvenster 2040. De strategie omvat een beschrijving van de maatregelen die vanuit de verschillende betrokken stakeholders (ondernemers, overheden en sector) nodig worden geacht. De volgende scenario’s zijn daarbij beschouwd: • Handhaving huidige teelten. In dit scenario is het huidig bouwplan als uitgangspunt genomen en is aangegeven welke maatregelen er genomen zouden moeten worden om dit bouwplan ook in de toekomst zo veel mogelijk door te zetten. • Maximaal inspelen op klimaatverandering. In dit scenario is vooral gekeken naar de toekomstige klimatologische- en omgevingsfactoren en is nagegaan welke teelten hier het beste bij zouden passen met de huidige bedrijfsstructuur als uitgangspunt. GM-0017457 Pagina 10 van 66 Werkwijze Voor beide scenario’s zijn de opgave voor ondernemers en de agribusiness beschreven om de huidige teelten de komende decennia te kunnen handhaven. Daarbij zijn ook de opdrachten voor het waterschap en de provincie benoemd. 2.6 Actieplannen Op basis van het geheel aan adaptatiemaatregelen en de beide scenario’s zijn de meest relevante adaptatiemaatregelen benoemd en uitgewerkt in een actieplan. De lijst met maatregelen in het actieplan is niet uitputtend. In principe kunnen er meer maatregelen worden benoemd of verder worden gedetailleerd. De onderzoeksgroep heeft daarin keuzes gemaakt en de meest relevante adaptatiemaatregelen uitgewerkt. In de keuze is nadrukkelijk rekening gehouden met de informatie van de ondernemers tijdens de adaptatie-ateliers. Bovendien is rekening gehouden met het gegeven dat de maatregel in zowel het scenario ‘handhaving huidige teelten’ als in ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ belangrijk is. Er zijn enkele maatregelen die hetzelfde doel dienen. Dit komt doordat bijvoorbeeld een maatregel vanwege bodemtype of bedrijfssysteem niet overal kan worden toegepast. Voor de adaptatiemaatregelen zijn in de actieplannen zijdelings de effecten op de klimaatmitigatie beschouwd. Binnen de actieplannen zijn vervolgprojecten (pilots) benoemd waarmee kennis over de maatregel kan worden verspreid of de maatregel zelf kan worden beproefd. 2.7 Overig Bloembollen, fruitteelt en glastuinbouw Naast akkerbouw en melkveehouderij is er in Noord-Nederland ook bloembollenteelt, fruitteelt en glastuinbouw aanwezig. Deze sectoren zijn minder nadrukkelijk in het onderzoek meegenomen en beperkt in de adaptatie-ateliers bediscussieerd. De onderzoeksresultaten van de bollenteelt (lelie en tulp) zijn aanvullend met de Koninklijke Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur (KAVB) geëvalueerd. De resultaten over de fruitteelt zijn geëvalueerd met Fruitconsult. Gebiedsoverschrijdende thema’s In het onderzoek zijn de volgende gebiedsoverschrijdende thema’s uitgewerkt: • Watervoorziening voor Noord-Nederland: uitwerking op basis van literatuurstudie, informatie van de waterschappen en expert judgement. • Ziekten en plagen: dit thema is uitgewerkt op basis van de informatie uit het adaptatie-atelier ziekten en plagen en de resultaten uit fase II. • Bodemstructuur: dit thema is uitgewerkt aan de hand van de resultaten uit fase II, de inbreng van ondernemers tijdens de ateliers en een quickscan van relevante literatuur. • De bedrijfsstrategieën: deze uitwerking is uitgevoerd door interviews met ondernemers uit het Noordelijk zeekleigebied en de Veenkoloniën. De resultaten van deze onderdelen zijn beschreven in het eindrapport Klimaat en landbouw Noord-Nederland. 2.8 Terugkoppeling resultaten In de loop van het project hebben diverse afstemmingsmomenten plaatsgevonden met de projectgroep en stuurgroep. In de eindfase van het project zijn daarnaast de resultaten van het onderzoek gepresenteerd bij de waterschappen Hunze en Aa’s, Reest en Wieden, Velt en Vecht en Wetterskip Fryslan. Tijdens deze bijeenkomsten is tevens gediscussieerd over de mogelijkheden en de rol van de waterschappen ten behoeve van de adaptatie van de landbouw bij de klimaatverandering (o.a. het participeren in pilots). Per bijeenkomst is een beknopt verslag gemaakt. Deze verslagen zijn opgenomen in bijlage 5. GM-0017457 Pagina 11 van 66 3 Resultaten adaptie-ateliers 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden per deelgebied de resultaten van de adaptatie-ateliers uitgewerkt. De ten grondslag liggende gebiedsbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. Binnen de deelgebieden Noordelijk zeekleigebied, de Veenkoloniën en het Oldambt is naast akkerbouw (waar de ateliers op zijn gericht) eveneens melkveehouderij aanwezig. Aangezien akkerbouw de dominante sector in deze deelgebieden is, heeft de melkveehouderij geen of beperkte aandacht gehad in deze ateliers. Voor de melkveehouderij in deze gebieden kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van het atelier gericht op het weidegebied. 3.2 Noordelijk zeekleigebied Het adaptatieatelier voor het Noordelijk zeekleigebied vond plaats op 3 september 2009 te Vrouwenparochie. Aan het adaptatie-atelier hebben de volgende personen deelgenomen welke zijn weergegeven in tabel 3.1. Tabel 3.1 Aanwezigen adaptatie-atelier Noordelijk zeekleigebied Stakeholder Naam Akkerbouwers/veehouders Noorde- Goffe Jensma Omschrijving Akkerbouwer in het gebied lijk zeekleigebied Roelof Torringa Akkerbouwer in het gebied, Voorzitter LTO Noord Hogeland Rinze de Groot Veehouder, Voorzitter LTO Noord afdeling Menalduma- Ronald Bos Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw (SPNA) Jacob Dogterom DLV Plant Wijncko Tonckens DLV Plant Jan Galema Beleidsadviseur LTO te Drachten deel/Het Bildt Sector Overheid Wetenschap Peter Prins LTO Noord Joca Jansen Hydroloog Wetterskip Fryslân Truus Steenbergen Provincie Fryslân, beleidsmedewerker landbouw Greet Blom Plant Research International (PRI) senior onderzoeker Ben Schaap Plant Research International (PRI) onderzoeker Organisatie, coördinatie, voorzitter- Bjartur Swart Grontmij - voorzitter schap Jelle Zoetendal Grontmij – projectleider Jaap de Wit Grontmij – projectmedewerker Yvonne Balkema Grontmij – notuliste De binnen het Noordelijk zeekleigebeid voorkomende en in fase II onderzochte gewassen zijn opgenomen in tabel 3.2. De potentiële klimaatrisico’s voor deze gewassen voor het tijdsvenster 2040 en mogelijke maatregelen (resultaat fase II) zijn opgenomen in bijlage 2 (in de gebiedsbeschrijving). GM-0017457 Pagina 12 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Tabel 3.2 Huidige gewassen en potentiële ‘nieuwe’ gewassen voor het Noordelijk zeekleigebied Huidige gewassen Nieuwe gewassen * Pootaardappel Artisjok Consumptieaardappel Zonnebloem Wintertarwe Kers Suikerbiet Druif Winterpeen Zaaiui Lelie Tulp * Het betreft gewassen die onderzocht zijn in fase II. Per vooraf opgestelde factsheet (zie bijlage 3) zijn de in de adaptatie-atelier gevoerde discussies samengevat. Gezien het aantal te bediscussiëren gewassen en de overeenkomstige problematiek bij poot- en consumptieaardappelen zijn deze gewassen in het atelier gezamenlijk behandeld. Pootaardappel a. Hittegolf – Doorwas Hittegolven worden niet als grote bedreiging ervaren, maar wel een aspect waar aandacht voor moet blijven. De akkerbouwers zien geen pure noodzaak om (ingrijpende) maatregelen te treffen om doorwas te voorkomen. Indien het zich voordoet denken de telers zich in eerste instantie aan te passen door het kiezen van vroege rassen (en een verdere ontwikkeling daarvan), waardoor er eerder geoogst kan worden (hittetolerante gewassen). Tevens ziet men nog verbeteringen in de huidige rugopbouw (o.a. het plaatsen van de aardappel exact midden in de rug). Nadelen van de voorgestelde best practice maatregel ‘bredere aardappelruggen’ die genoemd zijn, zijn o.a. de rooibaarheid onder natte omstandigheden (hangt wel sterk af van de grondsoort) en dat vrijwel de gehele mechanisatie op één moment moet worden vervangen. Verbetering van bestaande ruggen is een tussenstap. b. Hevige neerslag – Verrotting Er vindt in eerste instantie veel discussie plaats over de klimaatfactor en impact. De gehanteerde regenintensiteit in de factor wordt niet als risico gezien. Aangegeven wordt dat het sterk afhangt of de periode ervoor ook nat is geweest. Buien van 45 mm of meer worden als pittig ervaren. De telers denken een groot deel van de neerslag te kunnen opvangen middels een goede bodemstructuur, maar bij een bepaalde grens stopt dit en treedt oppervlakkige afstroming plaats (consequenties zijn afspoeling van gronddeeltjes, nutriënten en gewasbeschermingsmiddel. Dit zijn wel aandachtspunten voor het waterschap). Bij extreme neerslag (er wordt gesproken over 100 mm) is er te weinig bergingscapaciteit. Voormalen heeft volgens het waterschap weinig effect. Capaciteit van de boezems is wel van belang maar niet voor het hoge land. Er wordt aangegeven dat dichtgegroeide watergangen een knelpunt kunnen zijn. Waterbergend vermogen kan gecreëerd worden door het verbeteren van de sloten en het creëren van waterbergingsgebieden. Mogelijk is extra gemaalcapaciteit benodigd. c. Warme winter - Problemen met bewaring Een warme winter (met het oog op de bewaring) wordt niet als probleem ervaren en de verwachting is niet dat het een probleem wordt. Mogelijk worden aardappelopslag en luizen wel een groter probleem als gevolg van warmere winters. Er wordt wel aangegeven dat een enigszins strenge winter zoals in 2008/2009 de rooibaarheid verbeterd. Door een warme winter verwacht men waarschijnlijk meer plagen en ziekten (onderzoek?). Wintertarwe a. Langdurige droogte – Opbrengstderving Droogte wordt niet als probleem ervaren. Hooguit 10% minderopbrengst denkt men. De bodem levert namelijk voldoende vocht. Droogte wordt juist als gunstig gezien vanwege de kwaliteit van de tarwe. GM-0017457 Pagina 13 van 66 Resultaten adaptie-ateliers b. Kwakkelweer – Opvriezen wortels Er is weinig ervaring met dit probleem. Waarschijnlijk door het gematigde effect van de Waddenzee. Vocht is meer een probleem dan kwakkelweer. Opvriezen van wortels is nauwelijks aan de orde. Akkerbouwers kunnen hierop inspelen door her in te zaaien op deze delen (consequenties zijn extra arbeid, extra zaad). Suikerbiet a. Warme winter - Suikerverlies Dit wordt niet zo zeer als mogelijk probleem ervaren, maar kan in de toekomst misschien een probleem worden. Aandacht voor het koppen, rooien en bewaren wel van belang. In Duitsland wordt bv. anders gekopt en wordt er iets grond aan de bieten gehouden bij het rooien. Maatregelen zullen in deze trant moeten liggen. Zaaiui a. Langdurig droog in het voorjaar - Plantsterfte Indien er kieming heeft plaatsgevonden, kan de ui zeer goed tegen droogte en zijn geen maatregelen nodig. Telers kunnen wel maatregelen nemen om het probleem tijdens kieming te beperken, door dieper in te zaaien, de grondbewerking in het voorjaar uit te voeren en direct in te zaaien, of geen grondbewerking uit te voeren. Aangegeven wordt dat de voorgestelde Best Practice maatregel ‘beregenen’ niet werkt, aangezien de plant in dit stadium gevoelig is voor (te) brak water. Binnen het gebied is het oppervlaktewater te brak. b. Langdurig droog in de zomer - Verminderde groei Droogte kan later in de zomer (augustus) een probleem zijn. Door het gewas niet op de zwaardere gronden te telen kan schade enigszins worden beperkt. Beregenen is een geschikte maatregel. De weergegeven drempelwaarde voor zaaiuien van 100 mg/l Cl wordt ter discussie gesteld. Het Wetterskip geeft aan dat nooit aan deze waarde (afkomstig uit de literatuur) kan worden voldaan. In 80 tot 90% van Friesland kan maximaal 300 – 400 mg/l Cl worden gerealiseerd. De praktijk geeft aan dat het gehalte lager dan 800 mg/l Cl dient te zijn. Tevens wordt wel ’s nachts beregend om met dit probleem om te gaan (zoutschade). Aandachtspunt bij beregening is het probleem van de verspreiding van bruinrot. Winterpeen a. Droogte – Achterblijvende kieming Droogte kan een probleem zijn. In de praktijk wacht men bij droogte met het zaaien. Beregening kan alleen voor inzaai worden uitgevoerd. Peen is gevoelig voor zout. In de praktijk wordt nog wel beregend met 600 – 800 mg/l Cl. In de kunstmestgift wordt ook rekening gehouden met de gevoeligheid voor zout. b. Bodem staat blank – Rotting Dit kan een probleem zijn in de teelt van winterpeen. Bij meerdere dagen van 20 mm neerslag treedt schade op. De risico’s zijn groter bij langere peensoorten. Men denkt dat de schade groter is dan bij aardappelen. In de praktijk houdt men hier rekening mee door peen op de betere percelen te telen (goede bodemstructuur en grondsoort). Grasland (tijdelijk) a. Aanhoudend heet (afsterven Engels Raai) Naast doodgaan van het gras, schiet Engels raai ook door (na een natte periode). In dat geval wordt in de praktijk gemaaid, waardoor opbrengstderving plaatsvindt. Dit kan meerdere keren per jaar voorkomen. Ook komt er kweek in de grasmat. Aanpassing in het grasmengsel wordt als een goede maatregel ervaren. GM-0017457 Pagina 14 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Discussie wateraf- en wateraanvoer Op basis van bediscussieerde factsheets van de gewassen is geconcludeerd dat de klimaatproblemen in het gebied zich vooral voordoen op het gebied van de waterafvoer (ontwatering) in tijden van extreme neerslag en op het gebied van wateraanvoer in tijden van droogte. Deze problematiek vormt de basis voor de verdere discussie tussen de overheden (waterschap, provincie) en de agrariërs. Waterafvoer Er zijn werknormen (landelijk en per provincie) vastgesteld m.b.t. wateroverlast. Akkers mogen eens in de 25 jaar onder water komen te staan. In het beleid is vastgesteld dat het oppervlakte aan sloten omhoog moet van 2 naar 3%. Dit is iets dat het waterschap moet oplossen. Het waterschap toetst zich aan normen. Uitgangspunt is dat situatie niet mag verslechteren. 90% voldoet royaal aan de norm in het gebied. Veel geld is benodigd om van 2 naar 3% open water te gaan. Hier is o.a. grond voor nodig en de vraag is of dit economisch uit kan. Dit zijn afwegingen die gemaakt moeten worden. De minimale eis is de te hanteren norm. Als gevolg van het vervallen van de schouwplicht zijn boeren zelf verantwoordelijk voor de watergangen (afwatering van percelen). Sloten worden niet meer gecontroleerd (valt niet binnen de schouwplicht). Er zijn boeren die de sloten dicht laten groeien of niet de juiste afmetingen hebben aangehouden bij aangepaste sloten, met de nodige consequenties voor de afwatering en waterbergingscapaciteit. Geconcludeerd wordt dat als het beleid wordt uitgevoerd, het probleem van wateroverlast voor een groot deel kan worden verholpen, alleen zal er altijd een kans zijn op wateroverlast (maar dit mag ook volgens de norm). Wateraanvoer Bij extreme droogte is volgens de verdringingsreeks vastgesteld dat akkerbouw niet als eerste en niet als laatste aan de beurt is voor water (ergens tussenin). Er is wel behoefte aan een beeld van de watervraag in Noord-Nederland. Met betrekking tot de kwaliteit van het beregeningswater: in de gemiddelde situatie kan door het waterschap aan de minimale eis van de boeren van 800 mg/l Cl worden voldaan. Bij extreme droogte wordt dit mogelijk een probleem. Er lijken wel mogelijkheden om in het huidige watersysteem de wateraanvoer te verbeteren (Friese boezem is bepalend voor zoetwateraanvoer). Het waterschap kijkt naar mogelijkheden voor een slimmer aanvoerplan van zoetwater (combinatie van kwaliteit hoofdsysteem door waterschap en pompsystemen door boer). De waterkwaliteit is een aandachtspunt voor het waterschap. De vraag is echter of wateraanvoer daadwerkelijk een probleem is. In de huidige situatie wordt namelijk weinig beregend (o.a. vanwege bruinrot). Aangegeven wordt dat broccoli en bloemkool echter wel gewassen zijn die beregend worden. De deelgebieden waar deze gewassen geteeld worden hebben dan ook de aandacht van het waterschap. Conclusies De landbouw in het Noordelijk zeekleigebied is door karakteristieke ligging bij de kust en de gunstige bodemomstandigheden relatief goed bestand tegen invloeden van het veranderend klimaat. Dit onder andere vanwege de volgende aspecten: • demping van klimaatextremen (met name hitte en daardoor minder hittegolven); • potentieel groot vochtleverend vermogen van de bodem; • een aantal gesignaleerde knock-out factoren (klimaatrisico’s) worden wel gesignaleerd maar kunnen waarschijnlijk goed binnen bestaande bedrijfsvoering worden opgelost; • een aantal gesignaleerde knock-out factoren worden in dit gebied als minder relevant beoordeeld. GM-0017457 Pagina 15 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Adaptatiemaatregelen binnen de akkerbouw in dit gebied zullen zich richten op: • aanpassingen in de bedrijfsvoering en management (zaai- en oogsttechnieken, planning, rassenkeuze, perceelskeuze); • verbetering bodemstructuur en preventie structuurbederf in verband met de interne waterhuishouding binnen het perceel en werkbaarheid en begaanbaarheid; • veiligstellen waterafvoercapaciteit perceelsloten in combinatie met afvoer/berging in het regionale watersysteem. Het gebied is onderhevig aan lokale verzilting wat de mogelijkheden van beregening beperkt. Van de onderzochte gewassen zullen in de toekomst alleen zaaiuien en winterwortelen beregend hoeven te worden (zolang bruinrot beregening van aardappelen onmogelijk maakt). Beregening is voorts nodig voor bloemkool en broccoli. De kwaliteit van het mogelijk in droge periode aan te voeren water voldoet niet aan de drempelwaarde voor het chloride gehalte (100 mg /l). In de praktijk wordt beregend met veel hogere chloridegehalten (tot 800 mg/l). Wortelen zijn wel extreem gevoelig (mogelijke verbranding en schade door opname) voor zout (gevoeligheid met betrekking tot opname betreft alleen natrium, waarschijnlijk corresponderen hoge Cl-concentraties met Na-concentraties). Adaptatiemaatregelen ten aanzien van de zoutproblematiek in de bedrijfsvoering: • beregenen op momenten dat geen verbranding op treedt (nacht) en toch maar beregenen met iets hogere zoutgehalten; • keuze voor andere gewassen. Maatregelen ten aanzien van de zoutproblematiek in de infrastructuur: • ontwerpen van slim wateraanvoersysteem. De teelt van wortelen (en mogelijk andere grove groenten) zal het eerst onder druk komen te staan. Hier liggen kansen voor nieuwe gewassen. 3.3 Veenkoloniën Het adaptatieatelier voor de Veenkoloniën vond plaats op 26 januari 2010 te Veendam. Aan het adaptatie-atelier hebben de volgende personen deelgenomen welke zijn weergegeven in tabel 3.3. Tabel 3.3 Aanwezigen adaptatie-atelier Veenkoloniën Stakeholder Naam Akkerbouwers Dhr. Edzes Omschrijving Akkerbouwer Dhr. Diepenbroek Akkerbouwer Dhr. Stuut Akkerbouwer Dhr. Sikken Akkerbouwer Dhr. Wage Akkerbouwer Sector Peter Prins LTO Overheid Dhr. Munneke Agenda voor de Veenkoloniën Dhr. Van Veen Provincie Drenthe Wetenschap Dhr. J. den Besten Waterschap Hunze en Aa’s Ben Schaap Plant Research International (PRI) - onderzoeker Greet Blom Plant Research International (PRI) - onderzoeker Martin van Ittersum Wageningen Universiteit PPS Pytrik Reidsma Wageningen Universiteit PPS Organisatie, coördinatie, voorzitter- Bjartur Swart Grontmij - voorzitter schap Jelle Zoetendal Grontmij – projectleider Overig Jaap de Wit Grontmij – projectmedewerker Yvonne Balkema Grontmij – organisatie Martijn de Vos Grontmij Dhr. De Kraker Open Universiteit Dhr. van Essen Aequator Groene Ruimte Dhr. De Zeeuw Avebe GM-0017457 Pagina 16 van 66 Resultaten adaptie-ateliers De binnen de Veenkoloniën voorkomende en in fase II onderzochte gewassen zijn opgenomen in tabel 3.4. De potentiële klimaatrisico’s voor deze gewassen voor het tijdsvenster 2040 en mogelijke maatregelen (resultaat fase II) zijn opgenomen in bijlage 2 (in de gebiedsbeschrijving). Tabel 3.4 Huidige gewassen en potentiële ‘nieuwe’ gewassen voor de Veenkoloniën Huidige gewassen Nieuwe gewassen * Suikerbiet Zonnebloem Zetmeelaardappel Druif * Het betreft gewassen die onderzocht zijn in fase II. Per vooraf opgestelde factsheet (zie bijlage 3) zijn de in de adaptatie-ateliers gevoerde discussies samengevat. Naast het bespreken van de klimaatfactoren, effecten en maatregelen is tijdens het atelier ruimte gereserveerd om te discussiëren over het probleem van slijtende gronden in de Veenkoloniën en de potentie van, en mogelijkheden voor teelt van ‘nieuwe’ gewassen. Zetmeelaardappel a. Hittegolf – Doorwas In eerste instantie wordt het probleem niet onderkend. In de huidige situatie speelt dit probleem wel eens. De schade is sterk afhankelijk van het te telen ras. Men verwacht dat het in de toekomst een groter knelpunt kan worden. Momenteel teelt men verschillende rassen om risico’s te spreiden. Afkoeling door middel van beregening is een mogelijke maatregel. Echter wordt opgemerkt dat er wel water beschikbaar moet zijn. In het algemeen moet adaptatie worden gezocht in: • ontwikkeling van rassen; • Verkoeling door bijv. beregening. Aandacht voor een goede vochthuishouding in de rug is van groot belang. Teelttechnische maatregelen moeten worden onderzocht om de vochthuishouding te optimaliseren (tijdstip rugopbouw, vorm van de rug, beddenteelt etc.). Aangegeven wordt dat het vervroegen van het teeltseizoen minder schade oplevert door hitte. Naast doorwas wordt ook een ander probleem aan de orde gesteld dat wordt veroorzaakt door hitte. Bij hitte valt de groei van de aardappel stil. Een ras met gesloten bladerdek is in dit kader belangrijk. Ook speelt de vochtvoorziening in de rug een belangrijke rol. Adaptatie moet op het gebied van rasontwikkeling en vochtvoorziening plaatsvinden. b. Droogte – Opbrengstderving In het algemeen wordt wateroverlast als een groter probleem ervaren dan droogte. Toch is water een belangrijk aspect in de Veenkoloniën. Het verbeteren van het watervasthoudend vermogen is een mogelijke maatregel door bijv. het verbeteren van de organische stofhuishouding en niet-kerende grondbewerking. Een genoemd knelpunt in dit kader is de mestwetgeving (beperking fosfaat en organische stof). In de rug moet een optimale buffer voor vocht worden gecreëerd. Ondanks grondverbeterende maatregelen is aanvoer van vocht noodzakelijk, zeker ten tijde van extreme droogte. Beregenen is een geschikte maatregel om het probleem te verhelpen. De beschikbaarheid van water is echter een vereiste. Mogelijk dat er met de grondwatervoorraad kan worden gestuurd. Er vindt discussie plaats of beregenen rendabel is. Daarnaast is er onvoldoende ervaring met, en kennis over watermanagement, wanneer moet men gaan beregenen en hoeveel? Middels het toepassen van sensoren kan hierop worden ingespeeld. Alternatieve maatregelen zijn het telen van droogtetolerante aardappelen of het telen van andere gewassen. GM-0017457 Pagina 17 van 66 Resultaten adaptie-ateliers c. Hevige regenval – Verrotting aardappeloogst Het gevoel heerst dat verrotting van de oogst geen knelpunt is. Indien het optreedt, is de werkelijke schade enkele procenten. Het probleem kan optreden in de lagere delen van de percelen. Bij hevige neerslag stroomt het water naar de lage delen. Deze blijven bovendien langer nat waardoor deze delen ook gevoeliger zijn voor structuurbederf. Ook kunnen structuurproblemen in de hogere delen van het perceel een knelpunt zijn. De bodems te plaatse van de hoge delen kunnen bijvoorbeeld zijn verdicht, waardoor water niet infiltreert, maar nog eerder naar de lagere delen stroomt. Er worden maatregelen genoemd welke het probleem kunnen beperken. Dit kunnen dammetjes zijn die voorkomen dat het water direct de lage delen inloopt. Daarnaast wordt er ook gekeken naar slim peilbeheer op perceelsniveau. Men vindt dat het waterschap goed anticipeert op perioden van veel neerslag. Dit hangt echter af van de locatie waar de akkerbouwer is gevestigd. Er zijn ook telers die pompen t.b.v. beregening ook inzetten om water af te voeren in tijden van wateroverlast. Er wordt gevraagd waarom wateroverlast in het najaar niet is beschouwd. Dit vindt men toch wel een belangrijk aandachtspunt. d. Warme winter – Problemen met bewaring De bewaarperiode bepaalt in grote mate het probleem. Op bedrijfsniveau kan men op dit probleem inspelen. De verwachting is dat de mechanische koeling niet lijkt uit te kunnen. Men accepteert over het algemeen 2 à 3% verlies dat in dergelijke situaties optreedt. Overige maatregelen die van toepassing zijn, zijn kiemreguleringsmiddelen en telen van rassen die minder gevoelig zijn voor uitlopen. Een ander genoemd probleem dat als gevolg van warme winters optreedt is aardappelopslag. Men vraagt zich af waarom dit niet is genoemd. Het gevoel heerst dat het een zeer groot probleem kan worden vanwege de phytophthora druk die het met zich mee brengt. Je teelt in feite 1 op 1 aardappelen. Er wordt opgemerkt dat het probleem in de studie is erkend en dat er technische maatregelen zijn om het probleem aan te pakken. Er heeft echter geen kwantificering plaatsgevonden. In het algemeen wordt voor de zetmeelaardappelteelt in de Veenkoloniën watermanagement, vochtvoorziening en rassenonderzoek als belangrijkste aandachtspunten in relatie tot klimaat gezien. Suikerbiet a. Aanhoudend warme winter - Afname suikergehalte tijdens bewaring Aangegeven wordt dat de periode in de sheet niet klopt. Het later oogsten zou het probleem kunnen verminderen, maar vergroot het risico van niet kunnen oogsten door te natte omstandigheden. Technisch is het mogelijk om bevroren bieten te rooien en te verwerken. Vanwege de verwachte warmere winter is dit echter geen issue. De weergegeven maatregelen zijn bij de telers al bekend en gangbare praktijk. Het is een probleem waarvoor je niet kan investeren (bv. gekoelde opslag). Extra aandacht voor voorkomen van beschadiging van de biet is van belang. Men geeft aan dat weinig andere klimaatproblemen een risico zullen zijn. Men verwacht mogelijk een hogere ziektedruk door een combinatie van warmer en vochtiger weer. ‘Nieuwe gewassen’ In het atelier wordt ingegaan op de potentie van nieuwe gewassen. Op basis van de onderzoeksresultaten van fase II zijn dit de zonnebloem en de druif. De akkerbouwers geven aan dat een nieuw gewas wordt geteeld als het winstgevend is en het bouwplan kan verruimen. De zonnebloem wordt als kansrijk gewas gezien o.a. vanwege het feit dat de huidige mechanisatie op het bedrijf daarvoor beperkt hoeft te worden aangepast. De zonnebloem past prima in het Veenkoloniale bouwplan. In grootschalige druiventeelt ziet men geen heil. Dit kan wel lokaal kleinschalig plaatsvinden, maar dan betreft het een bedrijfstak wat vergelijkbaar is met bv. een zorgboerderij of recreatieve activiteiten. Dit is echter geen totaaloplossing. GM-0017457 Pagina 18 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Mogelijk dat eiwithoudende gewassen in de toekomst een optie kunnen zijn (als Europa bv. zelfvoorzienend in eiwit wil worden). Soja, lupine en erwten zijn dan gewassen. In de huidige situatie kan de teelt van sojabonen niet uit (subsidie is van groot belang). De teelt van energiegewassen is vanuit economisch oogpunt weinig kansrijk voor het gebied. Energie uit restproducten biedt meer kansen. Ook vezelhennep wordt als mogelijk gewas genoemd (bv. voor duurzame materialen in de bouw). Echter moet het saldo wel voldoende zijn. Opgemerkt wordt dat in de Veenkoloniën ook veel graan wordt geteeld. Keuze tussen zonnebloem of graan valt nog niet te maken. Ondernemers zijn wel bereid hier een pilot in doen. Indien droogte een groter knelpunt wordt en er geen voldoende aanvoer van water is zal naar alle waarschijnlijkheid de teelt van zetmeelaardappelen als eerste verdwijnen. In dit kader is het wel belangrijk dat coöperaties een belangrijke rol spelen bij deze teelt en ook bij de suikerbietenteelt. De collectiviteit geeft een zekerheid bij deze gewassen en bij de teelt van nieuwe gewassen kan dit wegvallen. Naar de toekomst toe moeten de telers zich de vraag stellen wat van hen wordt verwacht op het gebied van klimaat, energie en de consument. Bodembeheer wordt ook steeds belangrijker. Het telen van groenbemesters komt aan de orde. Organische stof is een belangrijk thema daarin. ‘Slijtende gronden’ Men geeft aan dat er onderscheid moet worden gemaakt in de afname van organische stof en bodemdaling door veenoxidatie. In de loop van de jaren is veel veen verdwenen. Dit is o.a. op bodemkaarten waar te nemen. Door afbraak van veen in de ondergrond wordt het maaiveldniveau onregelmatig. Langs de Hunze zijn er lokaal problemen die de aandacht van het waterschap hebben. Door afbraak van veen wordt CO2 uitgestoten. Door bijv. niet-kerende grondbewerking op dergelijke gronden uit te voeren zou mitigatie kunnen plaatsvinden. Organische stof in de teelaarde wordt als belangrijk aandachtspunt aangedragen. Slotopmerkingen Er is behoefte aan kennisoverdracht qua teelttechnieken (behoefte aan informatie overdracht van het onderzoek). De voorzitter geeft aan dat er bij verschillende LTO-afdelingen het onderzoek wordt toegelicht. Daarnaast wordt bij de Nieuwe oogst een nieuwsbrief gevoegd met daarin een toelichting op het onderzoek. Er wordt gediscussieerd of het wel gunstig is dat er melkveehouderij in het gebied is gekomen. Mogelijk dat namelijk door droogte problemen met het grasland ontstaan (tekort aan voer). Aandacht zal zich moeten vestigen op diepwortelende gewassen. Conclusies Het bouwplan van de akkerbouwers in de Veenkoloniën is beperkt (beperkt aantal gewassen in rotatie). De zetmeelaardappelteelt is zeer afhankelijk van een goede vochtvoorziening (om opbrengstreducties en doorwas te voorkomen). De adaptatie kan deels op gewas- en bedrijfsniveau plaatsvinden door aanpassing van de teelttechniek (rugopbouw), bodemverbetering (organische stofmanagement, bodemstructuur), technologie (sensoren) en tijdstip van bewerkingen (eerder poten). Een voldoende aanvoer van water is echter wel een vereiste. Verbetering van de bodemstructuur speelt ook een grote rol bij het voorkomen van wateroverlast. Een belangrijk aandachtspunt is het organische stofgehalte van de bouwvoor. De akkerbouwers verwachten binnen het bedrijf op de overige in het atelier besproken klimaatrisico’s in te kunnen spelen. GM-0017457 Pagina 19 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Belangrijk voor dit gebied is dat er verschillende andere factoren spelen die invloed hebben op de teelt van zetmeelaardappelen. Zo verwachten de boeren dat als gevolg van klimaatverandering de teelt van zetmeelaardappelen als eerste zal verdwijnen. Er zijn echter ook bewegingen die koste wat het kost de teelt willen handhaven. Akkerbouwers in de Veenkoloniën zien perspectief in de teelt van alternatieve gewassen (zonnebloemen) indien dit rendabel is. Adaptatiemaatregelen binnen de akkerbouw in dit gebied zullen zich moeten richten op: • verbetering bodemstructuur en organische stofgehalte i.h.k.v. droogtebestrijding; • veiligstellen wateraanvoer en waterberging; • verbetering teelttechniek zetmeelaardappelen door aanpassingen in rugopbouw, toepassing van technologie (sensoren) en aanpassing in bewerkingstijdstippen. Indien wateraanvoer niet kan worden gegarandeerd moet naar alternatieven worden gezocht. 3.4 Oldambt Het adaptatieatelier voor het Oldambt vond plaats op 8 december 2009 te Midwolda. Aan het adaptatie-atelier hebben de volgende personen deelgenomen welke zijn weergegeven in tabel 3.5. Tabel 3.5 Aanwezigen adaptatieatelier Oldambt Stakeholder Naam Omschrijving Akkerbouwers Dhr. Schuiringa Dhr. Loeters Akkerbouwer Akkerbouwer Dhr. Waalkens Akkerbouwer Sector Overheid Wetenschap Dhr. Ten Have Akkerbouwer Dhr. ‘t Mannetje Akkerbouwer Dhr. Froma DLV Plant Dhr. Naber DLV Plant Dhr. Bosch SPNA Dhr. van ‘t Westeinde SPNA Peter Prins LTO Noord Dhr. A. Bartelds Waterschap Hunze en Aa’s Dhr. B. Muntjewerf Ministerie van LNV, DRZ Noord Ben Schaap Plant Research International (PRI) - onderzoeker Maria Mandrik Plantaardige Productiesystemen (WUR) Organisatie, coördinatie, voorzitter- Bjartur Swart Grontmij - voorzitter schap Jelle Zoetendal Grontmij – projectleider Overig Jaap de Wit Grontmij – projectmedewerker Yvonne Balkema Grontmij – organisatie, notuliste Dhr. de Kraker Open Universiteit Dhr. van Essen Aequator Groene Ruimte Marit Prins Scholier (aanwezig voor profielwerkstuk) De binnen het Oldambt voorkomende en in fase II onderzochte gewassen zijn opgenomen in tabel 3.6. De potentiële klimaatrisico’s voor deze gewassen voor het tijdsvenster 2040 en mogelijke maatregelen (resultaat fase II) zijn opgenomen in bijlage 2 (in de gebiedsbeschrijving). Tabel 3.6 Huidige gewassen en potentiële ‘nieuwe’ gewassen voor het Oldambt Huidige gewassen Nieuwe gewassen * Wintertarwe Zonnebloem Suikerbiet Koolzaad * Het betreft gewassen die onderzocht zijn in fase II. GM-0017457 Pagina 20 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Per vooraf opgestelde factsheet (zie bijlage 3) zijn de in de adaptatie-atelier gevoerde discussies samengevat. Naast het bespreken van de klimaatfactoren, effecten en maatregelen is tijdens het atelier ruimte gereserveerd (mede vanwege het beperkte bouwplan) om te discussiëren over: • ‘Slijtende gronden’: door inklinking en oxidatie van veen verdwijnt veen en zakken de gronden, waardoor problemen met ontwatering kunnen ontstaan. • Potentiële nieuwe gewassen. • Ziekten en plagen in het bouwplan. Wintertarwe a. Langdurige droogte – Opbrengstderving In de delen van het Oldambt waar een voldoende dik kleipakket (80 – 90% van het gebied) aanwezig is, wordt droogte niet als probleem ervaren. De bodem levert voldoende vocht. De beste opbrengsten worden in droge jaren gerealiseerd. Tevens zorgt een droge zomer voor een lagere ziektedruk. In die gebieden van het Oldambt waar een relatief dun kleipakket aanwezig is (10 – 20%), kan droogte wel een probleem zijn. Beheersing van waterpeil is belangrijk. Volgens de akkerbouwers is deze optimaal in de huidige situatie. De bodemstructuur is belangrijk vanwege zwaarte van de klei. Droogte is gunstig voor de structuur (nog gunstiger dan vorst). Organische stof is over het algemeen geen probleem. Toevoeging van schuimaarde en kalk zijn gangbare maatregelen t.b.v. structuurverbetering. De combinatie van natte winters en droge zomers geeft eerder problemen. Maatregelen: • verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen; • goede drainage is belangrijk; • droogteresistent ras. Het peilbeheer door het waterschap wordt als optimaal beschouwd (in de huidige situatie). b. Kwakkelweer – Opvriezen wortels Voor de akkerbouwers is het een herkenbaar probleem. Er treedt daadwerkelijk schade op. (leidt tot opbrengstderving). Binnen de rassen verschilt de gevoeligheid voor dit probleem. In de huidige rassenkeuze wordt hier niet op geselecteerd. De voorgestelde maatregel eerder inzaaien wordt niet als geschikt ervaren aangezien er in de huidige praktijk al vroeg gezaaid wordt. Te vroeg inzaaien kan de plant gevoeliger maken voor de winterperiode, datzelfde geldt voor te laat inzaaien (een te kleine plant). Een mechanische maatregel die in het voorjaar nog uitgevoerd wordt om schade te beperken is het rollen van het gewas. Nader onderzoek naar rassen t.o.v. kwakkelweer is gewenst. Nattere periodes worden als mogelijk knelpunt genoemd: Natte zomer slechte oogstbaarheid (oogsten niet mogelijk of slechte opbrengst); Natte winter grond verzadigt (geen zuurstof), waardoor het gewas zich slecht ontwikkelt. Op te lossen door op het bedrijf detailontwatering toe te passen in combinatie met het waterschap. Er is inzicht gewenst of clusterbuien in dit gebied toenemen. Suikerbiet Aanhoudend warme winter - Afname suikergehalte tijdens bewaring Dit wordt niet zo zeer als een mogelijk probleem ervaren. Dit komt o.a. omdat de oogst en levering aan de industrie vroeg is. Vanwege de zwaarte van de grond is het Oldambt eerder ingepland ten opzichte van andere gebieden. GM-0017457 Pagina 21 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Aandachtspunt in de teelt van suikerbieten is tweewassigheid. Zeker indien de bodemstructuur niet goed is als gevolg van bijv. een natte winter kan dit schade opleveren. Door een onregelmatige opkomst levert dit problemen op tijdens de oogst (koppen wordt lastiger). Genoemd wordt dat tijdens de oogst schade zo veel mogelijk moet worden voorkomen aangezien dit een sterke invloed heeft op het suikerverlies tijdens de bewaring. Droogte in het voorjaar wordt niet als probleem gezien. Vanwege de penwortel gaat de plant zelf snel op zoek naar vocht. Koolzaad Harde wind - Gewas gaat liggen, beschaduwing leidt tot lagere droge stof productie en oogsten leidt tot grotere zaadverliezen Dit klimaatextreem wordt niet als probleem ervaren. Belangrijk is wel dat het gewas gezond en sterk is. Er wordt opgemerkt dat het in tarwe eerder een probleem is dan in koolzaad. De planten haken als het ware in elkaar waardoor het een massa vormt en niet snel plat komt te liggen. Er wordt wel aangegeven dat er een trend is naar rassen die qua plant kleiner zijn en tevens een goede opbrengst leveren. Het herstellend vermogen van koolzaad is groot. Opbrengsten variëren sterk (3 tot 5,5 ton per ha). De akkerbouwers kunnen echter geen aanwijsbare oorzaken aandragen. Het aantal bijen neemt volgens de boeren gevoelsmatig toe. Kennis over bijen en bestuiving ontbreekt bij de akkerbouwers. Onderzoek naar de toename van bijen is gewenst. Slakkenvraat in de zomer kan wel schade opleveren in koolzaad. Een lange droge zomer is gunstig. ‘Slijtende gronden’ Gezien het beperkte bouwplan en impact van klimaatverandering is tijdens het atelier aandacht geschonken aan ‘slijtende gronden’. Dit zijn gebieden waar als gevolg van veenoxidatie het maaiveldniveau is afgenomen en mogelijk meer problemen te verwachten zijn met betrekking tot ontwatering. Volgens de deelnemers gaat het om een beperkt deel van het Oldambt (10 à 20% van het gebied). Volgens het waterschap speelt dit probleem inderdaad in de gebieden waar Veenkoloniën overgaan naar de kleigebieden en de laatste jaren steeds dieper zijn ontwaterd. Binnen dit gebied is er steeds meer niveauverschil ontstaan (ook op perceelsniveau). In het verleden is het probleem opgelost door dieper te ontwateren. Voor het waterschap is de grens bereikt en is diepere ontwatering geen optie. De problemen zijn het grootst in de gebieden waar een relatief dik veenpakket aanwezig is (2 tot 4 m). De bodemopbouw in dit gebied is sterk heterogeen en het gebied varieert ook sterk in breedte. Het gebied is ook matig geschikt voor akkerbouw. Detailontwatering en drainage biedt lokaal oplossingen. Volgens het waterschap zijn de huidige maatregelen maatwerkoplossingen. O.a. ophoging en verbetering van de detailontwatering worden genoemd. Agrarisch natuurbeheer zou een oplossing kunnen zijn voor het gebied. Aangegeven wordt dat op dit vlak de overheid als onzekere factor wordt genoemd. Een ander voorstel is om het gebied door de overheid te laten aankopen in het kader van het creëren van waterberging. Volgens het waterschap ligt het gebied ongunstig aangezien waterbergingsgebieden langs de boezem moeten liggen. Daarnaast liggen deze gebieden het verste weg van het gemaal. Er wordt wel aangegeven dat het als bovenstrooms waterbergingsgebied kan dienen. Vanuit die optiek ligt het ideaal. Blauwe diensten kunnen in het gebied worden uitgevoerd. De overheden stellen hier beleid voor op. GM-0017457 Pagina 22 van 66 Resultaten adaptie-ateliers De akkerbouwers geven aan dat goede akkerbouwgrond gehandhaafd moet worden en dat voor de probleemgebieden andere oplossingen nodig kunnen zijn. Indien boeren hiervoor moeten wijken dient er wel een goede vergoeding tegen over te staan. Vanuit het Europese beleid beschouwd zijn het Oldambt en de Veenkoloniën belangrijke aandachtsgebieden. Gezien de beschikbare tijd is er voor gekozen om in het atelier aandacht te besteden aan potentie van ‘nieuwe gewassen’. Daarnaast is de deelnemers gevraagd welke ziekten en plagen aandacht verdienen tijdens het te organiseren adaptatie-atelier Ziekten en Plagen. ‘Nieuwe gewassen’ De deelnemers is gevraagd of zij kansen zien voor nieuwe gewassen in het bouwplan. Er wordt opgemerkt dat er al jaren een zoektocht is geweest naar een nieuw gewas in het bouwplan. Genoemde gewassen die o.a. geprobeerd zijn, zijn hennep, karweizaad, teunisbloem en vlas. Gewassen die mogelijk potentie hebben zijn maïs (t.b.v. vergisting) en eiwithoudende gewassen (sojabonden, GMO vrij). De teelt van zonnebloemen kan nu niet concurreren met landen als Frankrijk en Roemenie. Als gevolg van klimaatverandering is het mogelijk in de toekomst wel kansrijk. Binnen het gebied zijn diverse experimenten gedaan, ook met eigen verwerking en afzet. Biomassa wordt wel als kansrijk gezien. Bij de akkerbouwers leeft het gevoel dat bij een stijgende zeespiegel mogelijk problemen komen met de waterafvoer. Daarnaast wordt een groot belang gehecht aan voldoende doorstroming met zoet water. Beschikbaarheid van zoet water is ook voor het waterschap van belang. Dit om mogelijk in de toekomst andere gewassen te telen die zoet water nodig hebben. Onderzoek naar alternatieve afzet van de huidige producten (biomassa) is gewenst. Het algehele gevoel is dat als gevolg van klimaatverandering de omstandigheden voor akkerbouw alleen maar gunstiger worden. Oogsten zullen waarschijnlijk vervroegen waardoor er meer tijd is om grondbewerking en inzaai te doen voor het volgende seizoen. Men verwacht een gelijkblijvende productie. Mechanisatie en discipline blijven belangrijk in het gebied. ‘Ziekten en plagen’ De aanwezigen is gevraagd welke ziekten en plagen aandacht vragen in het adaptatieatelier Ziekten & Plagen. De volgende zaken zijn genoemd: bijen, slakken, natuurlijke vijanden, luizendruk, kevers en aardvlo in koolzaad, Sclerotinia, Aarfusarium, spitsmuizen (in suikerbieten), ganzen, schimmelziekten in suikerbieten, aaltjes, emelten en ritnaalden, Wat komt er nu in de zuidelijke landen voor?, SPNA doet momenteel onderzoek naar luizen. Waar komen ze vandaan? Welk virus dragen ze bij zich?, onkruiden. Conclusies Het bouwplan van de akkerbouw in het Oldambt is beperkt ondanks het feit dat de akkerbouwers de laatste jaren intensief naar een nieuw te telen gewas hebben gezocht. In het huidige bouwplan (wintertarwe, suikerbiet, koolzaad) zijn de gevolgen van de klimaatverandering beperkt en op de te verwachten problemen kunnen de akkerbouwers zelf voldoende inspelen vanuit het bedrijfssyteem. Bij de teelt van wintertarwe is het opvriezen van wortels gedurende kwakkelweer een herkenbaar probleem. Oplossingen kunnen worden gezocht in de rassenkeuze. Droogte wordt niet als knelpunt ervaren vanwege de lokale grondslag. Ook in de teelt van suikerbieten en koolzaad worden de bediscussieerde klimaatrisico´s niet als probleem ervaren in het gebied. In een klein deel van het Oldambt (10 à 15%), het overgangsgebied van de Veenkoloniën naar de kleigebieden, zijn als gevolg van klimaatverandering problemen te verwachten. Dit onder andere vanwege de lagere ligging en de bodemdaling als gevolg van veenoxidatie. GM-0017457 Pagina 23 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Verdere ontwatering is geen optie zodat de huidige landbouw in dit gebied onder druk kan komen te staan. Op termijn moet mogelijk dit gebied een andere functie krijgen of er zal moeten worden overgeschakeld op andere teelten, bijvoorbeeld de teelt van energiegewassen. Adaptatiemaatregelen binnen de akkerbouw in dit gebied zullen zich moeten richten op: • aanpassingen in de bedrijfsvoering en management (planning en rassenkeuze). Adaptatiemaatregelen ten aanzien van de problematiek in de overgangsgebieden: • functieverandering evt. i.c.m. waterberging (watergarantie gebied). • keuze voor andere gewassen. 3.5 Weidegebied Het adaptatieatelier voor het weidegebied vond plaats op 1 december 2009 te Heerenveen. Aan het adaptatie-atelier hebben de volgende personen deelgenomen welke zijn weergegeven in tabel 3.7. Tabel 3.7 Aanwezigen adaptatie-atelier Weidegebied Stakeholder Naam Omschrijving Melkveehouders Dhr. J.J. Roseboom Melkveehouder te Bedum Sector Overheid Wetenschap Dhr. J.R. Dijkstra Melkveehouder te Haskerdijken Dhr. J. van der Veen Gemengd bedrijf te Niebert Dhr. J. Mulder Melkveehouder te Dwingeloo Dhr. A. H. Bouwknegt Melkveehouder te Havelte Dhr. K. de Vries Melkveehouder te Warfstermolen Dhr. T. Koning Melkveehouder te Gaast Dhr. A. Schelhaas Melkveehouder te Blesdijke Dhr. T.J. Miedema Melkveehouder te Blessum Dhr. P. Poppinga Melkveehouder te Beetsterzwaag Dhr. I.J. Zeinstra Melkveehouder te Stiens Mevr. J. de Jong Melkveehouderster te Bantega Dhr. H. Mensink Melkveehouder te Linde Dhr. Roelofs Melkveehouder te Vlagtwedde Dhr. S. Spanninga Melkveehouder te Borgercompagnie Dhr. J. van Berkum Aequator Groene Ruimte Dhr. J. Bosman DLV Peter Prins LTO Noord Dhr. J. Schouwenaars Wetterskip Fryslân Dhr. H. Pereboom Waterschap Reest en Wieden Dhr. T. Lambrechts Waterschap Reest en Wieden Dhr. B. Tjarks Provincie Drenthe Mevr. T. Steenbruggen Provincie Fryslân, beleidsmedewerker landbouw Tia Hermans Alterra – onderzoeker Ben Schaap Plant Research International (PRI) – onderzoeker Organisatie, coördinatie, voorzitter- Bjartur Swart Grontmij – voorzitter schap Jelle Zoetendal Grontmij – projectleider Jaap de Wit Grontmij – projectmedewerker Yvonne Balkema Grontmij – organisatie De binnen het weidegebied behandelde onderwerpen zijn opgenomen in tabel 3.8. De potentiële klimaatrisico’s voor Engels raaigras/grasland en melkvee voor het tijdsvenster 2040 en mogelijke maatregelen (resultaat fase II) zijn opgenomen in bijlage 2 (in de gebiedsbeschrijving). GM-0017457 Pagina 24 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Tabel 3.8 Huidige gewassen en potentiële ‘nieuwe’ gewassen voor het weidegebied Huidige gewassen Nieuwe gewassen * Engels raaigras Riet (veenweidegebied) Melkkoeien * Het betreft gewassen die onderzocht zijn in fase II. Per vooraf opgestelde factsheet (zie bijlage 3) zijn de in de adaptatie-atelier gevoerde discussies samengevat. Engels raaigras Aanhoudend hete dagen (periode van min. 3 dagen > 30°C) – Engels raaigras kan slecht tegen temperaturen boven de dertig graden. Planten kunnen afsterven waardoor de grasmat verslechterd. In de discussie over het onderwerp worden de problemen ‘droogte’ en ‘hitte’ veelal door elkaar gebruikt. In de praktijk constateert men wel problemen met de graszode en grasproductie als gevolg van dit extreem. In dergelijke perioden is het lastig de koeien aan de melk te houden. Bedrijfsmanagement is in dit kader zeer belangrijk (bijv. aanpassing voer). Op zandgronden worden droogte en hitte eerder als probleem ervaren. Zandgrond warmt eerder op en in combinatie met vochttekort verslechtert de graszode. Intrede van slechtere grassoorten en onkruiden zijn het gevolg. Op veen kan droogte ook een knelpunt zijn, bijv. daar waar beworteling beperkt is door zuur veen in de ondergrond. De periode waarin het speelt is belangrijk en bepaalt in grote mate de schade. Op kleigrond is een goede beworteling van belang, hoe ouder het grasland hoe beter. Schade hangt af van het type kleigrond. Gezien de herkenbaarheid van het probleem wordt aanvullend gediscussieerd over mogelijke maatregelen. Belangrijk is om een vitale graszode te verkrijgen door goed graslandmanagement (beweiden, maaien, bemesten etc.). Door o.a. een goede beworteling is droogteschade minder een probleem. Toepassen van andere weidemengsels zou een goede mogelijkheid zijn om schade te beperken. Goede alternatieven zijn echter volgens de melkveehouders niet beschikbaar. Er ligt hier een taak voor grasveredeling. Italiaans Raaigras is een grassoort die in de huidige praktijk in wisselbouw goed kan worden ingezet. Italiaans raaigras is geen oplossing voor de zandgronden. Bij graslandvernieuwing speelt de wet- en regelgeving een belangrijke rol. Zandgrond mag alleen in het voorjaar worden ingezaaid. Hier kleven risico’s aan vanwege eventuele droge periodes. Het kosten-baten verhaal speelt een belangrijke rol. De voorgestelde maatregelen: op kleigronden zijn door middel van goed graslandmanagement (juiste bedrijfsvoering) en de huidige rassen weinig problemen met hitte. De impact op het melkveebedrijf is beperkt. Op zand- en veengronden wordt veredeling belangrijk en zullen mogelijk ‘nieuwe’ zuidelijkere rassen moeten worden toegepast. Aanpassing zal mogelijk geleidelijk gaan. Er worden geen impacts op overige landbouwgewassen of overige functies verwacht. Melkvee a. Hittestress – lagere voeropname, lagere melkproductie Hitte heeft grote invloed op de melkproductie. Gedurende dergelijke perioden neemt de productie altijd af. De mate waarin dit gebeurt verschilt. Hierin spelen twee zaken een belangrijke rol: • Conditie van het melkvee. • Management van de melkveehouder (voerstrategie, beweiding). Tijdens warme perioden verzamelen koeien zich rond drinkbakken. In dergelijke situaties is het ‘foute boel’. In de huidige praktijk speelt de boer op dit probleem in door bijv. het vee tijdens de hittepieken binnen te halen. Bijvoeren met krachtvoer wordt ook wel gedaan om melkgift op peil te houden. GM-0017457 Pagina 25 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Hiertoe dient de stal dusdanig te zijn dat voldoende koeling kan worden gerealiseerd. Hier zijn in de huidige praktijk voldoende technische oplossingen voor beschikbaar. Ideeën als een ‘koeientuin’ zijn allemaal mooi, maar belangrijk is het rendement. Als gevolg van aangepaste beweiding en aanpassingen in de stal zal de impact op het melkveebedrijf beperkt zijn. Investeringen in of aan de stal zullen gedaan worden op basis van een kosten-batenanalyse. Bij nieuwbouw van stallen kan met maatregelen rekening worden gehouden. Men verwacht niet dat maatregelen impact hebben op overige landbouwgewassen en overige functies. Het vaker opstallen van vee tijdens hitte wordt ‘gecompenseerd’ door verlenging van het groeiseizoen. Men verwacht niet dat klimaatverandering de aanleiding zal zijn voor permanent opstallen van melkvee. b. Warmere winters – (nieuwe) dierziekten Ziekten en plagen zullen altijd een probleem blijven. Dit blijkt uit het verleden en als gevolg van klimaatverandering verwacht men nieuwe problemen. Blauwtong wordt genoemd wat in zuidelijk Nederland recent tot problemen heeft geleid. Naast dierziekten zelf verdienen indirecte effecten aandacht zoals oppervlaktewaterkwaliteit ten behoeve van de veedrenking. Problemen als ziekteverwekkers botulisme, salmonella, blauwalg en coli worden daarbij genoemd. Een robuuste koe is flauwekul aangezien dit in een andere discussie speelt. Hoogproductieve koeien hebben vaak een goede gezondheid, komt ook door meer comfort maatregelen. Er is een misverstand over de term robuust. Grontmij/Alterra bedoelen robuust in de zin van tegen een stootje kunnen, dus ook een gezonde koe. Oplossing van het probleem moet worden gezocht in het realiseren van een vitale koe. Wetenschap en veeartsen zullen mogelijke nieuwe ziekten en plagen moeten volgen en tijdig met oplossingen komen (tijdigheid vaccins belangrijk). Eventuele maatregelen zullen mogelijk impact hebben op het bedrijfssysteem. Impact op overige landbouwgewassen en overige functies in het gebied worden niet verwacht. Wateroverlast grasland Dit is geïntroduceerd met de mededeling dat er geen kwantificering van klimaatgegevens heeft plaats gevonden. Wel wordt aangegeven dat op basis van klimaatverandering meer extreme perioden van regen te verwachten zijn en welke consequenties dit kan hebben op grasland (vertrapping, ongunstige omstandigheden voederwinning, leverbot). Hiertoe wordt allereerst aan de overheden (waterschap, provincie) gevraagd of zij meer problemen verwachten met wateroverlast als gevolg van klimaatverandering. Aangegeven wordt dat men 10% meer neerslag verwacht in de toekomst. Vanuit het waterschap wordt het waterbeheer als een samenspel tussen waterschap en boer gezien. Het waterschap faciliteert in het peilbeheer. In de huidige situatie zit men aan het maximum aan te realiseren drooglegging en afvoercapaciteit van water. Het maximum dat afgevoerd kan worden middels de huidige gemalen is 13 tot 15 mm per dag. Vergroten van gemaalcapaciteit zal sterk afhangen van de kosten-batenanalyse. Het waterschap heeft daarom aandacht voor vergroting van de waterberging(capaciteit). O.a. dat demping van sloten gecompenseerd moet worden door graven van nieuwe sloten of verbreding van bestaande sloten. Ten behoeve van wateroverlast zijn normen opgesteld. Voor grasland geldt een norm van 1 op 10. Het lokale watersysteem is op die norm ingericht. Of te wel eens per 10 jaar mag grasland volgens de norm inunderen. Wateroverlast klei Wateroverlast op klei levert problemen op. De melkveehouder speelt hier op in door o.a. koeien op te stallen. Er wordt opgemerkt dat als een perceel 1 week onder water staat dit problemen geeft voor een periode van 5 à 6 weken. Aandacht voor bodemstructuur is een goede theorie, maar in de praktijk ligt dat genuanceerder. Dit is namelijk o.a. afhankelijk van de omstandigheden in het voorjaar (bijv. mest uitrijden onder ongunstige omstandigheden waardoor de bodem beschadigd is). GM-0017457 Pagina 26 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Belangrijk zijn verder een goede begreppeling en het voorkomen van ingesloten laagten (percelen bol leggen of kilveren). Als gevolg van vergroting van kavels (de laatste decennia) ziet het waterschap ook problemen op percelen waar voorheen geen problemen waren. De melkveehouders in het kleigebied zien mogelijkheden (en maatregelen) om de waterhuishouding zelf op de percelen te kunnen verbeteren. Ook goed peilbeheer vanuit de waterschappen is belangrijk. Wateroverlast veen Op veen geldt dezelfde problematiek alleen zijn de bergingsmogelijkheden minder vanwege de beperkte drooglegging. Daarnaast wordt aangegeven dat bodemdaling door veenoxidatie de ontwatering vermindert. Proeven met complexe maatregelen om peilbeheer te optimaliseren bieden goede oplossingen, maar worden wel als kostbare oplossingen aangeduid. Tevens is het watermanagement lastig o.a. vanwege niveauverschillen. Bij peilverhoging om maaivelddaling te voorkomen wordt tevens de buffercapaciteit vermindert. Aangegeven wordt dat berging op de laagste percelen rigoureus is. Er zijn ook voldoende maatregelen op percelen zelf nog te nemen om de waterhuishouding te verbeteren (greppels, bodemstructuur) op veengronden. Er dient wel aandacht te zijn voor bodemdaling. Geen maïsteelt (en dus grondbewerking) zijn maatregelen om de maaivelddaling te beperken. De factsheets over wateroverlast op zand zijn beperkt behandeld vanwege het feit dat er veel overlap is met wateroverlast op klei- en veengrond. Er wordt echter aangegeven dat ondiepe leemlagen in de bodem een knelpunt kunnen zijn die met de in de sheets weergegeven maatregelen niet kunnen worden opgelost. Drainage met sleufopvulling van goed drainerend materiaal (zoals ook sportvelden wordt gedaan) wordt als mogelijke oplossing aangedragen. Door de melkveehouders wordt tevens aangegeven dat wateroverlast uit andere gebieden (steden, natuur) ook een knelpunt is. Vanuit het waterschap is men bereid om eveneens maatregelen te nemen om de waterproblematiek op te lossen. Men ziet bijvoorbeeld dat de knelpunten vaak geconcentreerd zijn. De pijn verdelen ziet de overheid als oplossing. Ook de normering van 1 op 10 wordt als vrij zwak gezien. Deze norm ter discussie stellen is een optie. Afwijken van de norm kan in de huidige situatie al (het is geen verplichting). Er wordt opgemerkt dat er geen norm voor natuur geldt. Droogte op grasland Aangezien dit onderwerp deels bij Engels Raaigras is bediscussieerd, wordt gevraagd of er nog behoefte is dit onderwerp te bespreken. Op basis van de reacties is er voldoende aanleiding om aanvullend op dit onderwerp in te gaan. De melkveehouders geven aan dat de lokale situatie (bodem, watersysteem) sterk de impact van droogte bepaalt. Tevens hebben ze geen inzicht in de mogelijke gevolgen omdat ze geen inzicht hebben in de hoeveelheid water die het gebied wordt ingelaten. Men geeft aan dat perioden van 30 droge dagen in combinatie met hitte meer problemen oplevert dan 30 dagen droog in combinatie met gewoon weer. Mogelijke maatregelen vanuit de boer hangen sterk af van de lokale situatie. Op zand is beregening nodig aangezien het water snel infiltreert. Maatregelen dienen te worden gericht op het verbeteren van de bodemstructuur en preventie van structuurbederf. Op basis van droogtestudies (commissie Veerman) wordt in 2013 het peilbeheer afgestemd op het IJsselmeer (een verhoging van 0,30 m dan nu). Tijdens droge perioden geldt de verdringingsreeks en zullen de prioriteiten in eerste instantie ergens anders liggen (bijv. veiligheid van boezemkaden wat met name bij veenkaden van belang is). Het waterschap verwacht op basis van de vastgestelde verdringingsreeks weinig problemen de komende jaren (tot 2020). GM-0017457 Pagina 27 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Problematiek veenweidegebied Gezien de specifieke problemen voor de veenweide (veenoxidatie, uitstoot broeikasgas) is tijdens het atelier extra aandacht besteed aan de discussie in dit gebied. Vanwege de beschikbare tijd zijn de aanwezigen persoonlijk gevraagd wat hun idee is omtrent de toekomst van melkveehouderij in veenweidegebieden. Er is dus niet aanvullend gediscussieerd. Op basis van de reacties ziet men voldoende perspectief voor de melkveehouderij in het veenweidegebied. Dit vanwege de agrarische waarde en gebiedswaarde (historische waarde). Hoge melkproducties zijn niet te realiseren (meer extensieve melkveehouderij) en concurreren op de wereldmarkt gaat niet lukken. Andere inkomsten zijn dan noodzakelijk. Landschap is belangrijk en daar wordt geld voor verwacht. De naam veenweide geeft aan dat het gebied daartoe dient. De vraag naar voedsel zal in de toekomst toenemen. Op laagste delen en minst geschikte gebieden zullen boeren voldoende moeten worden gecompenseerd bij uitkoop zodat zij op een betere locatie kunnen gaan boeren. Het verdwijnen van de melkveehouderij uit het gebied zal door de samenleving niet worden geaccepteerd. Nieuwe gewassen Tot slot is kort ingegaan op de potentie van nieuwe gewassen of landbouwhuisdieren. Op veengrond ziet men geen mogelijkheden voor verandering in gewassen. Mogelijk dient er wel aandacht te komen voor betere benutting van herfstgras (grasraffinage) of meer met water doen (wieren, algen, eendenkroos). Op zand en kleigrond is er behoefte aan een eiwithoudend gewas. Genoemde gewassen zijn lupine, luzerne, klaver en soja. Afhankelijk van het bedrijfssysteem kan een gewas zelf geteeld worden of door akkerbouwers. Met gras kan vanuit kostentechnisch oogpunt vooralsnog geen gewas concurreren. Daarnaast worden er mogelijkheden voor energie aangedragen en teelt van energiegewassen (bijv. hakhout/elzen). Conclusies Gebieden verschillen onderling sterk maar ook binnen gebieden is er grote pluriformiteit. Kortstondige hittegolven (zonder combinatie met langdurige droogte) heeft vooral invloed op de melkproductie van het vee. Maatregelen worden nu al in de bedrijfsvoering meegenomen. Het gaat dan vooral om het binnenhalen van het vee tijdens de heetste periode van de dag. Advies is vooral goed te kijken naar wat er in andere landen is bedacht. Vastgesteld wordt nu wel dat de gemiddelde melkproductie tijdens extreem warme periodes geringer is dan normaal. Hittestress bij melkvee begint al boven 25 °C. De optimale melkproductie wordt bij een temperatuur tussen 4 en 10 °C gehaald. Warmer weer leidt tot meer ziekten en plagen. Vooral zuidelijke ziekten (waar nog niet altijd een vaccin voor beschikbaar is) kunnen een gevaar vormen. Maatregelen zouden zich moeten richten op een goede gezondheid van het vee (vitaliteit). Speciaal punt van aandacht is de kwaliteit van het veedrinkwater. In oppervlaktewater is door hogere temperaturen meer kans op ontwikkeling van ziekteverwekkers botulisme, salmonella, E. coli/ toxische algen. Het betrekken van veedrinkwater uit grote doorgaande wateren of leidingwater toepassen zijn oplossingen. Hittegolven zijn voor het gras alleen een probleem in combinatie met droogte. Groei stagneert, de plant schiet in aar, bovengrondse delen sterven, open zode werkt veronkruiding in de hand. Vochtvoorziening in de wortelzone is bepalend. Zandgronden zijn het meest gevoelig, klei het minst. Lokale variatie is echter groot. Zware knippige klei en bepaalde veengronden kunnen evenzeer veel last hebben van droogte. Met een goed grasmanagement (op tijd maaien, mesten etc.) kan een vitale grasmat worden ontwikkeld die redelijk bestand is tegen droogte. Daarnaast zou geleidelijk aan in de grasmengsels naar meer zuidelijke grastypen kunnen worden overgeschakeld of zouden droogteresistente grassen moeten worden ontwikkeld. Het periodiek scheuren en opnieuw zaaien (met bijv. Italiaans Raai) kan soms een oplossing zijn maar daar kleven wel risico’s aan, met name als vlak na herinzaai een droge/hete periode optreedt. Daarom herinzaaien in de herfst. Probleem is dat dit niet toegelaten is op zandgronden. Aanpassing van de regelgeving lijkt dus nodig. Er moet ook meer aan veredeling gedaan worden. GM-0017457 Pagina 28 van 66 Resultaten adaptie-ateliers Wateroverlast (door kortstondige buien) zijn buiten de studie gelaten omdat kortstondige inundatie geen gevolgen heeft voor de productie. Onderbelicht is gebleven dat de impact ervan op de bedrijfsvoering (niet kunnen beweiden/maaien/mesten) wel degelijk groot is. Wateroverlast door langdurige natte perioden is nu reeds een probleem maar zal door de klimaatverandering niet significant toenemen. Met maatregelen op perceelsniveau zijn veel verbeteringen mogelijk (berging in bodemprofiel, oppervlakkige afvoer via greppels, bol leggen van percelen, waterberging in sloten). Er wordt een duidelijk relatie aangegeven tussen het peil (vastgesteld door waterschap) en de interne bergingsmogelijkheden en afvoercapaciteit van de hoofdwatergangen. Met hogere peilen is minder interne berging mogelijk en worden hogere eisen gesteld aan de afvoer. Gewezen wordt op de mogelijke afwenteling van de wateroverlast uit andere gebieden op de landbouwgebieden. Gevraagd wordt of de overheid bereid is haar inundatienormen aan te passen als de landbouw maatregelen neemt om de berging op eigen percelen te vergroten. Een specifiek probleem in het veenweidegebied is de voortgaande bodemdaling door veenoxidatie. Hoge sloot en grondwaterpeilen verminderen de oxidatie snelheid. De teelt van maïs versnelt het proces. De noodzakelijk hogere peilen beperken de mogelijkheid om op eigen terrein water te bergen. In relatie tot de waterhuishouding in de veenweidegebieden wordt er verschillend gedacht over de toekomst van de landbouw in dit gebied. Met voortgaande peilverlagingen kan de landbouw in zijn huidige vorm in stand blijven (maar wel met grote impact voor andere belangen). Anderen zien een geleidelijke transitie naar extensievere landbouw met additionele inkomsten bronnen uit maatschappelijke waarden (behoud landschap, tweede tak) en het uitplaatsen van boeren uit de meest natte en laaggelegen gebieden. Opgemerkt wordt dat er in de toekomst steeds meer behoefte is aan eiwit voor het vee? Of voor de bevolking?. Betere benutting van herfstgras lijkt de meest voor de hand liggende eiwitbron (grasraffinage). Als alternatieven worden Lupine, Soja en Luzerne genoemd. Vraag is wel of deze door de veehouder zelf moeten worden geteeld of dat deze het eiwit gaat aankopen. Alternatieve gewassen zouden voorts riet/wilgen kunnen zijn ten behoeve van bio-energie. (algen, wieren, kroos). Generieke maatregelen zijn moeilijk te duiden. Binnen eigen bedrijfsvoering kunnen ondernemers nu nog goed anticiperen op klimaatverandering. Problemen van bijvoorbeeld droogte worden nog niet ervaren, want waterschappen laten nog veel water in. Waterhuishouding blijft een belangrijk aandachtspunt. Aard landbouw in veenweidegebied komt in discussie. Klimaatverandering kan daar een impuls aan geven. 3.6 Ziekten en plagen Voor het thema ziekten en plagen is een separaat adaptatie-atelier georganiseerd. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 4. GM-0017457 Pagina 29 van 66 4 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen 4.1 Inleiding Aan de hand van de resultaten van fase II en de bij de ateliers verkregen informatie en terugkoppeling is per deelgebied een samenvattend overzicht gemaakt van de in het gebied relevante klimaatfactoren en de te nemen maatregelen. Daar waar mogelijk is tevens het areaal van de huidige teelten per deelgebied in beeld gebracht. De te nemen maatregelen zijn gerubriceerd naar planningtechnische (management) maatregelen, maatregelen gericht op water en bodem, teelttechnische maatregelen en overige maatregelen. Uit de verkregen informatie is onder andere naar voren gekomen dat de effectiviteit per maatregelen sterk kan verschillen. Daarom is ook een kwalitatieve beschouwing uitgevoerd naar de effectiviteit van de maatregelen. Per maatregel is daarnaast de inpasbaarheid in het bedrijf beoordeeld inclusief het draagvlak bij de ondernemers in het gebied. Indien relevant is de invloed op andere belangen buiten het bedrijf beoordeeld. De samenvattende schema’s zijn bedoeld om inzicht te verkrijgen in de meest bedreigende klimaatfactoren, de meest gewenste maatregelen en bijhorende actoren. 4.2 Noordelijk zeekleigebied Om het areaal van de huidige gewassen en bedrijven voor het Noordelijk zeekleigebied te kwantificeren is gebruik gemaakt van gegevens van het CBS voor de Bouwhoek en Hogeland. De gegevens zijn weergegeven in tabel 4.1. Tabel 4.1 Bouwplan (gewas) Kentallen gewassen Noordelijk zeekleigebied (indicatief) Areaal (hectare) # bedrijven Pootaardappel 12.000 440 Wintertarwe 13.828 644 Suikerbiet 5.309 573 Winterpeen 630 90 Zaaiui 1.170 195 Grasland (tijdelijk)* 6.300 381 * Grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, die voor minder dan 5 jaar niet in de vruchtwisseling is meegenomen (bron CBS). Het samenvattend overzicht voor het Noordelijk zeekleigebied is weergegeven in schema 4.1. Op hoofdlijnen kan uit het schema worden afgeleid welke maatregelen mogelijk zijn voor de verschillende klimaatfactoren. Tevens is af te leiden of maatregelen draagvlak kunnen vinden bij de ondernemers en of maatregelen inpasbaar zijn in de huidige bedrijfsvoering. Op hoofdlijnen kan voor het Noordelijk zeekleigebied worden geconcludeerd dat beregening belangrijk is voor de teelt van winterpeen en zaaiuien en dat aanvoer van zoet water hiervoor nodig is. Schade door hevige regenval dient te worden beperkt door het verbeteren van de bodemstructuur en een watersysteem dat voldoende kan bergen en afvoeren. Onderhoud van de watergangen is hier eveneens van belang. Uit het overzicht kan eveneens worden afgeleid dat vanuit verschillende stakeholders maatregelen nodig zijn of moeten worden ontwikkeld (sector). Geconcludeerd kan worden dat er een divers pakket aan maatregelen mogelijk is om huidige teelten te kunnen handhaven. GM-0017457 Pagina 30 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Schema 4.1. Overzicht synthese klimaatfactoren en maatregelen voor het Noordelijk zeekleigebied Aan de hand van dit overzicht zijn door de onderzoeksgroep voor de verschillende stakeholders concrete maatregelen uitgewerkt (voor het tijdsvenster 2040). Ondernemers De ondernemers in het Noordelijk zeekleigebied zullen maatregelen moeten treffen gericht op de verbetering van de bodemstructuur, rassenkeuze, zaai-, plant- en poottechniek, beregening en aanpassingen in de bewaarmethode (zie voor een toelichting groen kader). Voor het daadwerkelijk mogelijk maken van een aantal adaptatiemaatregelen is echter ondersteuning vanuit de lokale overheden (waterschap, provincie) en de sector noodzakelijk. Waterschap In droge perioden (in de maanden april – juli) zal kwalitatief geschikt water (zoet) moeten worden aangevoerd voor de teelt van winterpeen (grove groenten) en zaaiuien. In tijden van hevige regenval zal waterafvoer en waterberging in het watersysteem moeten worden gegarandeerd om wateroverlast in de teelt van pootaardappelen en winterpeen te voorkomen. Provincie Om de huidige teelten te kunnen handhaven zal de provincie de oppervlaktewateraanvoer (van belang voor teelt van ui en peen) veilig moeten stellen. Sector Vanuit de sector zullen de volgende acties noodzakelijk zijn: • Rasontwikkeling (vroege aardappel, hitte- en droogtetolerante grasmengsels). • Ontwikkeling technologie (mechanisatie en automatisering, teelt- en bewaarsystemen). • Adaptatiebegeleiding (voorlichting, coördinatie, onderwijs). • Onderzoek (praktijkproeven). GM-0017457 Pagina 31 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Ondernemer Om het huidige bouwplan te handhaven kan de ondernemer verschillende maatregelen nemen. • Rassenkeuze: door de teelt van vroege rassen kan schade door hittegolven in de pootaardappelteelt (doorwas) worden beperkt. Aanpassing van grasmengsels biedt een oplossing voor schade in (tijdelijk) grasland. Indien de akkerbouw over deze rassen kan beschikken, is deze maatregel eenvoudig in de bedrijfsvoering op te nemen. • Zaai-, plant- en poottechniek: schade door hitte bij pootaardappelen (doorwas) kan worden beperkt door het verbeteren van de huidige rugopbouw (bredere rug) en nauwkeuriger poten (aardappel midden in de rug) door bijvoorbeeld de toepassing van precisielandbouw (GPS e.d.). De mogelijkheden voor aanpassing van de rug (bredere rug) is met name afhankelijk van de zwaarte van de grond (in verband met de rooiomstandigheden). Voor toepassing van precisielandbouw zijn investeringen in technologie benodigd (nauwkeurige GPS, aanpassing pootmachine etc.). Deze investering kan echter deels ook voor teelt van andere gewassen worden gebruikt. Problemen door een droog voorjaar kan de akkerbouwer bij de zaaiui (deels) verhelpen door direct na de grondbewerking in te zaaien of dieper in te zaaien. • Verbetering van de bodemstructuur: door het verbeteren van de bodemstructuur zijn problemen als gevolg van hevige regenval (pootaardappel, winterpeen) te verzachten. Daarnaast heeft deze maatregel een positieve invloed op eventuele droogteschade in wintertarwe. Enkele voorbeelden om de bodemstructuur in dit gebied te verbeteren zijn: meststofkeuze (bekalken, meststoffen met Ca-toevoeging, verzurende meststoffen, organische mest), teelt van groenbemesters, achterlaten van gewasresten, verruiming van de gewasrotatie, aanpassing in de grondbewerking (minder ploegen) en mechanisatie (bredere banden, lagedrukbanden, lichtere machines etc.). Afhankelijk van het bedrijfstype en de lokale grondslag zijn er dus mogelijkheden voor de akkerbouwer om de bodemstructuur te verbeteren. • Opschonen watergangen: om water tijdens extreme neerslag tijdig te kunnen bergen en afvoeren zullen de watergangen moeten worden opgeschoond (verwijderen begroeiing, slib etc.). • Beregenen: om droogteschade in teelt van winterpeen en zaaiui te voorkomen zal moeten worden beregend. De akkerbouwer zal moeten beschikken over een beregeningssysteem en kwalitatief en kwantitatief voldoende water om de maatregel te kunnen uitvoeren. • Aanpassing bewaarmethode: problemen als gevolg van warmere winters kunnen worden verholpen door aanpassing in de bewaring. Pootaardappelen en zaaiuien kunnen mechanisch worden gekoeld. Om suikerverlies bij de bewaring van suikerbieten te beperken dienen grondtarra, bladresten en onkruiden in de bewaarhoop te worden voorkomen. De storthoogte van de bewaarhoop dient te worden beperkt (max. 2 m). Daarnaast dient tijdens rooien, transport en maken van de bewaarhoop beschadigingen aan de bieten te worden voorkomen. • Preventie en bestrijding aardappelopslag: een preventieve maatregel om aardappelopslag te voorkomen is een niet-kerende grondbewerking. Curatief kunnen aardappelplanten mechanisch of chemisch worden bestreden. GM-0017457 Pagina 32 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen 4.3 Oldambt en Veenkoloniën Aangezien het CBS de landbouwregio Oldambt en Veenkoloniën in de dataset heeft opgenomen, zijn deze gebieden in deze paragraaf samen beschouwd. Om het areaal van de huidige gewassen en bedrijven te kwantificeren is gebruik gemaakt van gegevens van het CBS voor de landbouwregio Veenkoloniën en Oldambt. De gegevens zijn weergegeven in tabel 4.2. Tabel 4.2 Kentallen gewassen Veenkoloniën en Oldambt (indicatief periode 2000 - 2009) Bouwplan (gewas) Areaal (hectare) # bedrijven Wintertarwe (Oldambt en Veenkoloniën) Suikerbiet (Oldambt en Veenkoloniën) 19.000 – 20.000 15.000 – 20.000 900 – 1.200 1.200 – 2.000 Zetmeelaardappel 35.000 – 38.000 1.100 – 1.800 1.000 – 1.400 90 - 120 Koolzaad 4.3.1 Oldambt Het samenvattend overzicht voor het deelgebied Oldambt is weergegeven in schema 4.2. Op hoofdlijnen kan uit het schema worden afgeleid welke maatregelen mogelijk zijn voor de verschillende klimaatfactoren. Tevens is af te leiden of maatregelen draagvlak kunnen vinden bij de ondernemers en of maatregelen inpasbaar zijn in de huidige bedrijfsvoering. Schema 4.2. Overzicht synthese klimaatfactoren en maatregelen voor het Oldambt Op hoofdlijnen kan voor Oldambt worden geconcludeerd dat alleen bij tarwe schade kan ontstaan door enkele weersextremen. Er zijn echter voor de ondernemer inpasbare adaptatiemaatregelen mogelijk die de schade kunnen beperken of voorkomen. De uitkomst van de synthese geldt voor het overgrote deel van het deelgebied Oldambt. Echter in een klein deel van het Oldambt (10 à 15%), het overgangsgebied van de Veenkoloniën naar de kleigebieden, zijn als gevolg van klimaatverandering problemen te verwachten. Dit onder andere vanwege de lagere ligging en de bodemdaling als gevolg van veenoxidatie. Verdere ontwatering is geen optie zodat de huidige landbouw in dit gebied onder druk kan komen te staan. GM-0017457 Pagina 33 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Aan de hand van dit overzicht zijn door de onderzoeksgroep voor de verschillende stakeholders concrete maatregelen (voor het tijdsvenster 2040) uitgewerkt. Ondernemers Het probleem van het opvriezen van wortels in graan is te vermijden door rassenkeuze hierop aan te passen. Hier is ook een taak voor de agribusiness weggelegd. Bovendien kan met rollen de schade door opvriezen worden beperkt. Een goede vochtlevering van de bodem kan de boer behouden door blijvende aandacht voor de bodemstructuur. Concrete maatregelen die boeren kunnen nemen zijn het toepassen van nietkerende grondbewerking en het aanbrengen van kalk of schuimaarde op de akkers. De aanwezigheid van een goed werkend drainagesysteem is een belangrijke voorwaarde. Waterschap Voorwaarde om de landbouw aan te passen is handhaving van het peilbeheer. In kwetsbare gebieden zullen hydrologische maatwerkoplossingen nodig zijn. Provincie Geen maatregelen. Sector Vanuit de sector is de ontwikkeling van een wintertarwe ras nodig dat niet gevoelig is voor opvriezen. 4.3.2 Veenkoloniën In schema 4.3 is het overzicht gegeven van het deelgebied Veenkoloniën. Uit het schema volgt dat met name voor de teelt van zetmeelaardappelen adaptatiemaatregelen nodig zijn om aan klimaatverandering te kunnen aanpassen. Om de teelt tegen hitte en droogte te beschermen zullen mogelijk maatregelen vanuit het gebied benodigd zijn. Er zijn echter alternatieve maatregelen om de aardappel tegen deze extremen te beschermen. De ondernemers zullen deze maatregelen moeten nemen, waarbij de sector de benodigde technologie ontwikkeld. Ook ten behoeve van de overige klimaatextremen zullen ondernemers maatregelen moeten nemen. Er zijn echter voldoende inpasbare maatregelen mogelijk die draagvlak vinden bij de ondernemers. Schema 4.3. Overzicht synthese klimaatfactoren en maatregelen voor de Veenkoloniën GM-0017457 Pagina 34 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Aan de hand van dit overzicht zijn door de onderzoeksgroep voor de verschillende stakeholders concrete maatregelen (voor het tijdsvenster 2040) uitgewerkt. Ondernemers De ondernemers in de Veenkoloniën zullen maatregelen moeten treffen gericht op het voorkomen van droogteschade en doorwas bij zetmeelaardappelen en het voorkomen van wateroverlast. Ook de bewaring van aardappelen en suikerbieten vergt maatregelen van de ondernemers (zie voor een toelichting groen kader). Voor het daadwerkelijk mogelijk maken van een aantal adaptatiemaatregelen is echter ondersteuning vanuit de lokale overheden (waterschap, provincie) en de sector noodzakelijk. Waterschap De aanvoer van zoetwater is lastig vanwege de ligging van Drenthe. Het huidige waterregime zal zo veel mogelijk moeten worden gehandhaafd. Ook waterberging zal lokaal nodig zijn. Verder kan het waterschap maatregelen stimuleren die zorgen voor zuinig gebruik van water. Denk aan het gebruik van sensoren, slimme drainage, bodemstructuur etc. Een verdere verfijning van het waterbeheer met stuwen is wellicht nog mogelijk. Provincie Stimulering efficiënt watergebruik, handhaven afspraken wateraanvoer, aanwijzen van waterconserveringsgebieden. Sector Vanuit de sector zullen de volgende acties noodzakelijk zijn: • Rasontwikkeling (aardappel). • Ontwikkeling technologie (sensoren, beslissingondersteunende systemen). • Onderzoek en praktijkproeven: ruggenteelt etc. • Adaptatiebegeleiding (voorlichting, coördinatie, onderwijs). Ondernemer Om het huidige bouwplan te handhaven kan de ondernemer verschillende maatregelen nemen. • Preventie van structuurbederf en verbetering van de bodemstructuur: door voorkomen van structuurbederf en het verbeteren van de bodemstructuur zijn problemen als gevolg van hevige regenval te verzachten. Daarnaast heeft deze maatregel een positieve invloed op het voorkomen van droogteschade. Enkele voorbeelden in dit gebied: aanpassing in de grondbewerking (anders ploegen) en mechanisatie (bredere banden, lagedrukbanden, lichtere machines etc.), het toepassen van vaste rijpaden, grondbewerking en oogsten uitvoeren onder gunstige weer- en veldomstandigheden (voorafgaand bodem beoordelen), meststofkeuze (bekalking, organische mest), telen van groenbemesters en diepwortelende gewassen. Afhankelijk van het bedrijfstype en de lokale grondslag zijn er dus mogelijkheden voor de akkerbouwer om de bodemstructuur te kunnen verbeteren. • Teelttechniek: schade door hitte bij aardappelen (doorwas) kan worden beperkt door het verbeteren van de huidige rugopbouw (bredere rug of teelt in bedden). • Optimale en efficiënte vochtvoorziening in de aardappelrug: om schade door hitte en droogte te beperken is een optimale vochthuishouding in de rug van belang. Monitoring van de vochttoestand kan middels sensoren. De vochtvoorraad kan worden aangevuld met beregening. Ook door eerder te poten kan van beschikbaar water gebruik worden gemaakt en treedt later in het seizoen minder schade door droogte op. Een goede bodemstructuur is een belangrijk aandachtspunt. • Slim waterbeheer op percelen: wateroverlast speelt met name op de lage delen. Maatregelen om schade door wateroverlast te beperken zijn het creëren van ‘dammetjes’ binnen het perceel en het gebruik maken van pompen. Ook detailwaterbeheer kan lokaal een oplossing zijn. • Rassenkeuze: middels de rassenkeuze kan de ondernemer inspelen op mogelijke problemen bij de bewaring door warmere winters. GM-0017457 Pagina 35 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen • Beregenen: om droogteschade in de aardappelteelt te voorkomen zal moeten worden beregend. De akkerbouwer zal moeten beschikken over een beregeningssysteem en kwalitatief en kwantitatief voldoende water om de maatregel te kunnen uitvoeren. • Aanpassing bewaarmethode: problemen als gevolg van warmere winters kunnen worden verholpen door toepassing van kiemreguleringsmiddel tijdens de bewaring van zetmeelaardappelen. Om suikerverlies bij de bewaring van suikerbieten te beperken dienen grondtarra, bladresten en onkruiden in de bewaarhoop te worden voorkomen. De storthoogte van de bewaarhoop dient te worden beperkt (max. 2 m). Daarnaast dient tijdens rooien, transport en maken van de bewaarhoop beschadigingen aan de bieten te worden voorkomen. • Preventie en bestrijding aardappelopslag: een preventieve maatregel om aardappelopslag te voorkomen is een niet-kerende grondbewerking. Curatief kunnen aardappelplanten mechanisch of chemisch worden bestreden. 4.4 Weidegebied Om het areaal grasland en melkveebedrijven voor het weidegebied te kwantificeren is gebruik gemaakt van gegevens van het CBS voor de landbouwregio Noordelijk Weidegebied. De gegevens zijn weergegeven in tabel 4.3. Tabel 4.3 Kentallen Weidegebied (indicatief periode 2000 – 2009) Onderwerp Grasland (tijdelijk*) Grasland (blijvend**) Bedrijven met rundvee Areaal (hectare) # bedrijven 15.000 – 30.000 600 – 1.400 240.000 – 265.000 8.500 – 10.500 - 6.000 – 8.000 * Grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, die voor minder dan 5 jaar niet in de vruchtwisseling is meegenomen (bron CBS). ** Grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, die voor ten minste 5 jaar niet in de vruchtwisseling is meegenomen (bron CBS). Het samenvattend overzicht voor de weidegebieden is weergegeven in schema 4.4. Op hoofdlijnen kan uit het schema worden afgeleid welke maatregelen mogelijk zijn voor de verschillende klimaatfactoren. Tevens is af te leiden of maatregelen draagvlak kunnen vinden bij de ondernemers en of maatregelen inpasbaar zijn in de huidige bedrijfsvoering. Het weidegebied is opgedeeld in het klei-, zand- en veenweidegebied. De synthese van fase II en de uitkomsten van het adaptatie-atelier zijn in één schema voor het weidegebied verwerkt. GM-0017457 Pagina 36 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Schema 4.4. Overzicht synthese klimaatfactoren en maatregelen voor het weidegebied Aan de hand van dit overzicht zijn door de onderzoeksgroep voor de verschillende stakeholders concrete maatregelen (voor het tijdsvenster 2040) uitgewerkt. >> Kaartje weidegebied Perioden met hitte, droogte en wateroverlast leiden tot problemen voor het gras in de weilanden. Hitte en warme winters hebben invloed op de melkproductie, het welzijn en de gezondheid van de koe. De melkveehouder kan zich tegen deze problemen wapenen door o.a. het creëren van comfortabele stallen, het voorzien in vers water en voer en een continue monitoring van het melkvee. Voor het grasland zullen andere weidemengsels moeten worden ingezaaid, de afwatering van het perceel en het voorkomen van structuurbederf van de bodem zullen meer aandacht vragen (zie groen kader voor een nadere uitwerking). In de veenweidegebieden is het lastiger maatregelen te treffen. Om de maatregelen van de melkveehouder mogelijk te maken zijn ondersteunende maatregelen vanuit de lokale overheden (waterschap, provincie) en de sector noodzakelijk. Waterschap Het waterschap zal gedurende perioden van hitte het gebied van schoon en koel oppervlaktewater (ten behoeve van veedrenking) moeten voorzien. In tijden van extreme regenval zal het waterschap voldoende berging en afvoer in het watersysteem moeten garanderen. In tijden van droogte zal het zandgebied moeten worden voorzien van zoet water ten behoeve van de beregening van grasland. In de kwetsbare lage veenweidegebieden zullen maatwerkoplossingen nodig zijn, Provincie De provincie zal het huidige beleid moeten handhaven o.a. gericht op de verlening van blauwe diensten (voor de kwetsbare gebieden/veenweide). Daarnaast zal er beleid moeten worden ontwikkeld om nevenactiviteiten in de kwetsbare lage veenweidegebieden te kunnen ontwikkelen, zodat de melkveehouders in dit gebied voldoende inkomen kunnen genereren. GM-0017457 Pagina 37 van 66 Samenvatting klimaateffecten en maatregelen Sector • Rassenontwikkeling. De sector zal rassen moeten selecteren zodat een vitale koe wordt verkregen (een melkkoe die beter weerbaar is tegen hitte, dierziekten etc.). Daarnaast zullen geschikte weidemengsels moeten worden ontwikkeld. • Ontwikkeling stalconcepten en klimaatbeheersing stallen. Bij het ontwerp en de ontwikkeling van stallen en stalsystemen dient extra aandacht te worden besteed aan dierwelzijn (ventilatie- en koeling, vreet- en drinkplaatsen, ligbedden etc.) • Ontwikkeling koemonitoring- en managementsystemen. De melkveehouder zal hulpmiddelen nodig hebben voor het tijdig kunnen van vaststellen van stress bij het melkvee (bijv. als gevolg van hitte, nieuwe ziekten en plagen etc.), zodat de melkveehouder/veearts tijdig kan anticiperen. • Adaptatiebegeleiding (voorlichting, coördinatie, onderwijs). • Onderzoek. Melkveehouder Melkvee De melkveehouder zal maatregelen gericht op de huisvesting en het diermanagement moeten nemen om zich te kunnen aanpassen aan klimaatverandering. In tijden van hitte zal het melkvee moeten worden beschermd door het voorzien in schaduw en ventilatie- en koeling. Hiervoor zijn verschillende maatregelen mogelijk (bomen in de weide, geïsoleerde daken, ventilatie- en koelsystemen) die een melkveehouder kan nemen. Om de gevolgen van hitte (hittestress) en warme winters (ziektedruk) te beperken wordt het veemanagement belangrijker. De conditie en het welzijn van de koe dient o.a. te worden geoptimaliseerd door een zorgvuldig rantsoen (vers voer) en voorziening in vers en koel water (aanvulling rantsoen, extra drinkplaatsen) en het creëren van voldoende eet- en drinkplaatsen, en voldoende, goede ligplaatsen (voorkomen van stress). Monitoring van de gezondheid zal verder moeten worden geoptimaliseerd om als melkveehouder snel te kunnen reageren op verstoringen. Hulpmiddelen, naast visuele waarnemingen, zijn van toepassing op beslissingondersteunende- en managementsystemen en sensoren waarmee bijvoorbeeld de temperatuur, activiteit en bewegingen kunnen worden gemonitord. Ten behoeve van bedrijfszekerheid zal een eigen elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de melkkoeling gedurende extreme hitte benodigd zijn. Grasland Toepassing van andere weidemengsels (hitte- en droogtetolerant) biedt een goede oplossing om aan klimaatverandering aan te passen. Preventie van droogteschade in grasland kan daarnaast worden vermeden door een zorgvuldig graslandmanagement (een dusdanig maai, beweidings- en bemestingregime waarbij een vitale graszode wordt gerealiseerd) en preventie van structuurbederf (toepassing lage drukbanden, onder voldoende droge omstandigheden mest uitrijden, afspraken maken met loonwerker), zodat een diep wortelende graszode wordt verkregen. Op zandgrond is beregening in tijden van extreme droogte nodig. Indien beregeningsverboden gelden zullen droogtetolerante weidemengsel als adaptatiemaatregel moeten worden toegepast. Om wateroverlast als gevolg van hevige regenval te voorkomen zal de melkveehouder maatregelen moeten nemen waardoor wateroverlast wordt voorkomen of beperkt. Preventie van structuurbederf en optimalisatie van de afwatering van de percelen zijn maatregelen die een melkveehouder kan nemen. De afwatering kan worden verbeterd door het bol leggen van percelen, aanpassing van slootprofielen en begreppeling. De genoemde maatregelen zijn vrijwel in het gehele weidegebied in de bedrijfsvoering op te nemen. In de lage veenweidegebieden zijn vanwege de beperkte ontwatering en de bodemdaling, de adaptatiemogelijkheden beperkt. GM-0017457 Pagina 38 van 66 5 Aanbevolen adaptiestrategieën 5.1 Inleiding Met de synthese uit hoofdstuk 4 zijn op hoofdlijnen de adaptatiemaatregelen inzichtelijk gemaakt. In dit hoofdstuk zijn per deelgebied twee verschillende adaptatiescenario’s uitgewerkt. In het eerste scenario met de titel ‘Handhaven huidige teelten’ wordt ingegaan op het handhaven van het huidige bouwplan. In het tweede scenario ‘Maximaal inspelen op klimaatverandering’ wordt beschreven hoe maximaal kan worden ingespeeld op het veranderende klimaat. Het huidige bouwplan is in belangrijke mate bepaald door de omstandigheden van enkele decennia geleden. In het tweede scenario gaan we na op welke wijze de landbouw in haar teeltkeuze en bedrijfsvoering maximaal gebruik kan maken van de nieuwe omstandigheden. In dit tweede scenario zijn onder andere ‘nieuwe’ gewassen beschouwd. We richten ons in beide scenario’s op het jaar 2040. Vanwege de diversiteit in voorkomende bedrijfstypen en de omvang van relevante klimaatextremen en adaptatiemaatregelen is de economische haalbaarheid van de adaptatiemaatregelen, voor de nieuwe teelten en functies niet beschouwd. 5.2 Noordelijk zeekleigebied Scenario 1: handhaven huidige teelten Om de huidige teelten in het Noordelijk zeekleigebied te handhaven is de watervoorziening voor de peen, ui, vollegrondsgroenteteelt en de bollenteelt van belang. Deze gewassen hebben beregening/irrigatie nodig om te kiemen of om droogteschade te voorkomen. Bovendien zijn deze gewassen gevoelig voor te zout water. In de aardappelteelt zal aandacht moeten zijn voor het voorkomen van doorwas door aardappelen in de rug te isoleren. Wateroverlast (in de aardappelteelt en teelt van winterpeen) kan worden beperkt door maatregelen gericht op verbetering van de bodemstructuur. Met aanpassing van de mechanisatie en door rassenkeuze kunnen ondernemers in dit gebied inspelen op veranderend klimaat. In de bewaring van suikerbieten zijn maatregelen nodig om suikerverliezen in warme winters te beperken. Aardappelopslag in de akkers zal om maatregelen vragen. In dit scenario worden van de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen verwacht. Waterschap Provincie • • • Aanvoer van zoetwater naar te beregenen percelen. Adequaat peilbeheer t.b.v. voldoende waterafvoer natte perioden. Veilig stellen oppervlaktewateraanvoer in perioden van droogte in verdringingsreeks in provinciaal waterhuishoudingsplan. Agribusiness • • Ontwikkeling meer hitte en droogteresistente rassen (o.a. aardappel). Ontwikkeling landbouwmechanisatie gericht op verbetering van bodemstructuur en bredere ruggen. Scenario 2: maximaal inspelen op klimaatverandering Door grotere verdamping en geringere (rivier-)wateraanvoer wordt de beschikbaarheid van zoetwater minder en mede door verzilting komt de teelt van zaaiuien en winterpeen mogelijk onder druk te staan. Om in te spelen op klimaatverandering zullen er in het gebied gerichte keuzes moeten worden gemaakt om zoete en zoute gebieden te scheiden. In de zoute gebieden kunnen zilte teelten worden ontplooid. Dit zal echter op beperkte schaal en zeer lokaal plaatsvinden. In dit kader is het van belang om marktpotentieel te creëren. Naast deze maatregelen zal er ook in dit scenario bodemstructuurverbetering plaats moeten vinden. Ook vindt er een transitie plaats naar meer droogte, hitte en waterbestendige rassen. GM-0017457 Pagina 39 van 66 Aanbevolen adaptiestrategieën In dit scenario zijn vanuit de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen benodigd. Waterschap Provincie Agribusiness • • • • • Finetuning zoet- en zoutwatergebieden (waterbeheer). • • Bevorderen marktperspectief nieuwe teelten. Garanderen voldoende waterafvoer in natte perioden. Aanwijzen zoet/zout gebieden. Ontwikkeling hitte en droogte resistente rassen. Ontwikkeling landbouwmechanisatie gericht op verbetering van bodemstructuur, bredere ruggen en druppelirrigatie. Ontwikkeling nieuwe teelten. 5.3 Veenkoloniën Scenario 1: handhaven huidige teelten Om de huidige teelten in de Veenkoloniën te handhaven is met name bodemstructuurverbetering (organische sof) en de watervoorziening voor de zetmeelaardappelteelt van belang. Dit gewas heeft beregening/irrigatie nodig om onacceptabele droogteschade en doorwas te voorkomen. Ondernemers kunnen hierin zelf veel maatregelen nemen. In verband met de beperkte wateraanvoer zal efficiënte waterbenutting noodzakelijk zijn. Ook kunnen ondernemers inspelen door een gerichte rassenkeuze. Het omgaan met wateroverlast vraagt maatregelen van de ondernemers (structuurverbetering) en het waterschap. Lokaal kan met verfijning van het waterbeheer worden ingespeeld op klimaatverandering. In dit scenario worden van de overheden en de agribusiness voor de Veenkoloniën de volgende maatregelen verwacht. Waterschap Provincie Agribusiness • • • • • • • • • Medewerking verlenen aan waterbeheer op perceelsniveau. Verfijning van het stuwenstelsel. Creëren waterconserveringsgebieden. Stimulering efficiëntie watergebruik. Handhaving afspraken wateraanvoer. Aanwijzen waterconserveringsgebieden. Ontwikkeling hitte- en droogtetolerant aardappelras (zetmeelaardappel). Adaptatietechnologie voor de teelt van fabrieksaardappel (met name vocht). Onderzoek naar waterconserverende teelttechniek voor fabrieksaardappel. Scenario 2: maximaal inspelen op klimaatverandering Door de beperkte waterbeschikbaarheid en de droogtegevoelige gronden komt de teelt van zetmeelaardappelen mogelijk onder druk te staan. Om in te spelen op klimaatverandering zullen ondernemers moeten overschakelen op nieuwe gewassen als zonnebloemen, lupine, vezelhennep of luzerne. Op kleine schaal zijn er mogelijkheden voor druiven en farmaciegewassen (saffraan). In dit kader is het van belang om marktpotentieel te creëren. Ondernemers zullen de mechanisatie (deels) moeten aanpassen. In dit scenario zijn vanuit de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen benodigd. Waterschap • Verfijning van het waterbeheer afgestemd op specifieke nieuwe teelten. Provincie • • • • • • • Stimulering economische vernieuwing (landbouw). Agribusiness Stimulering alternatief landgebruik of vestiging van verwerkende industrie. Stimuleren regionale teelt van eiwithoudende gewassen t.b.v. de veehouderij. Zoeken naar geschikte en rendabele gewassen. Garanderen van afzet bij nieuwe teelten. Kennisoverdracht en voorlichting. Toeleverende en verwerkende industrie. GM-0017457 Pagina 40 van 66 Aanbevolen adaptiestrategieën 5.4 Oldambt Scenario 1: handhaven huidige teelten Door het beperkte bouwplan en de natuurlijke omstandigheden is het Oldambt goed bestand tegen het veranderend klimaat. Er hoeft in dit gebied niet heel veel te gebeuren. Structuurverbetering, mechanisatie en rassenkeuze zijn maatregelen die ondernemers kunnen nemen. De gebieden met veen in de ondergrond zijn kwetsbaarder (voor hevige regenval) en lokaal zullen in de gebieden aanvullende maatregelen nodig zijn om de huidige functies en teelten in die gebieden te handhaven zoals ophogingen of hydrologische maatwerkoplossingen (bv. peilaanpassing). Waterschap • • Provincie - Agribusiness • Handhaving peilbeheer. Hydrologische maatwerkoplossingen in kwetsbare gebieden. Wintertarwe ras ontwikkelen dat niet gevoelig is voor opvriezen. Scenario 2: maximaal inspelen op klimaatverandering De klimaatverandering in het Oldambt noodzaakt ondernemers niet om huidige teelten te vervangen. Het biedt echter mogelijk wel kansen omdat nieuwe gewassen mogelijk worden. Vanuit de ondernemers is dit gewenst aangezien een ‘vierde’ gewas in het bouwplan zeer welkom is. Voorbeelden van mogelijke nieuwe gewassen zijn eiwithoudende gewassen, energiegewassen of zonnebloemen. Lokaal zullen ondernemers in de kwetsbare gebieden (lage gebieden met bodems met veen) genoodzaakt worden om andere dingen te gaan doen. In gebieden waar geen rendabele akkerbouw meer mogelijk is, kan melkveehouderij zijn intrede doen. Zeer lokaal en op kleine schaal zullen daar waar de huidige akkerbouw en melkveehouderij niet meer mogelijk zijn nieuwe teelten of functies worden ontplooid (teelt van wilg en riet, waterberging). In dit scenario zijn vanuit de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen benodigd. Waterschap • Provincie • • • Verfijning van het waterbeheer afgestemd op specifieke nieuwe teelten en/of nieuwe functies. Agribusiness Stimulering alternatief landgebruik in kwetsbare gebieden. Stimulering economische vernieuwing (landbouw). Rassenontwikkeling (droogteresistente rassen). 5.5 Weidegebied Scenario 1: handhaven melkveehouderij Grasland is goed bestand tegen klimaatverandering. Ondernemers kunnen met maatregelen voldoende inspelen. Voorbeelden zijn de ont- en afwatering van de percelen optimaliseren, structuurbederf van de bodem voorkomen en andere weidemengsels toepassen. Op de hoge zandgronden zal frequenter irrigatie nodig zijn om de grasproductie te handhaven. Er zal voldoende zoetwater aanvoer nodig zijn. In de laaggelegen veenweidegebieden zijn er minder mogelijkheden voor ondernemers om maatregelen te nemen. In deze gebieden is peilverlaging of de toepassing van slimme drainagetechnieken nodig. Het vergaren van extra inkomsten door nevenactiviteiten (bijv. landschapsbeheer) is in deze gebieden noodzakelijk. Het melkvee van de ondernemers zal tegen hitte en ziekten en plagen moeten worden beschermd. Op hitte kan de ondernemer op verschillende manieren inspelen. Om rekening te houden met ziekten en plagen zal de monitoring van de diergezondheid extra aandacht vergen. Het bedrijfsmanagement van de melkveehouder zal zich moeten richten op een vitale koe. In dit scenario worden van de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen verwacht. GM-0017457 Pagina 41 van 66 Aanbevolen adaptiestrategieën Waterschap Provincie Agribusiness • • • • • • • • Hydrologische maatwerkoplossingen leveren in kwetsbare gebieden (veen). Adequaat peilbeheer t.b.v. voldoende waterafvoer natte perioden. Aanvoer water zandgebieden naar te beregenen percelen. Beleid omtrent nevenactiviteiten en blauwe diensten voor kwetsbare gebieden. Vergoeding voor landschapsbeheer. Droogte en hittebestendige weidemengsels ontwikkelen. Adaptieve stalsystemen. Ontwikkeling veemonitoring- en managementsystemen. Scenario 2: maximaal inspelen op klimaatverandering Het noordelijk weidegebied is goed bestand tegen klimaatverandering. Echter in de laaggelegen veenweidegebieden zijn de mogelijkheden om maatregelen te nemen beperkt. In deze gebieden kan de klimaatverandering ertoe leiden dat rendabele melkveehouderij niet meer mogelijk is. Melkveehouders zullen zich richten op nieuwe rendabele teelten of functies. Ook kunnen systeeminnovaties lokaal een oplossing zijn. In dit scenario zijn vanuit de overheden en de agribusiness de volgende maatregelen benodigd. Waterschap Provincie • • • • • Hydrologische maatwerkoplossingen leveren in kwetsbare gebieden (veen). Voorzien in schoon en koel oppervlaktewater in tijden van hitte. Adequaat peilbeheer t.b.v. voldoende waterafvoer natte perioden. Aanvoer water zandgebieden in tijdens droogte. Stimuleren alternatieve inkomstenbronnen en vormen van landgebruik in kwetsbare gebieden. • Ontwikkeling beleid omtrent nevenactiviteiten en nieuwe functies voor kwetsbare gebieden. Agribusiness • • • • Droogte en hittebestendige weidemengsels ontwikkelen. Adaptieve stalsystemen. Ontwikkeling veemonitoring- en managementsystemen. Adaptatiebegeleiding. GM-0017457 Pagina 42 van 66 6 Actieplannen Aan de hand van de resultaten van fase II en III is per deelgebied een actieplan uitgewerkt. Het actieplan bestaat uit een overzicht van geselecteerde adaptatiemaatregelen die op onderstaande wijze zijn uitgewerkt en per thema zijn gerubriceerd (water, bodem, teelttechniek, gewas, beleid) en in overzicht in een tijdsvenster uitgezet (zie bijlage 6). Uitwerking adaptatiemaatregel Maatregel naamgeving van de maatregel Doel Beschrijving van het beoogde doel van de beschreven maatregel. Probleem Beschrijving van het probleem dat met de maatregel moet worden opgelost. Omschrijving Beschrijving van de maatregel en eventueel factoren die bepalend zijn voor het kunnen toepassen van de maatregel. Voorwaarden Weergave van enkele belangrijke randvoorwaarden om maatregel mogelijk te maken. Ondernemer Beschrijving van de acties die van de agrarisch ondernemers nodig zijn. Agribusiness Beschrijving van de acties die vanuit de agribusiness nodig zijn (onderzoek, voorlichting, toe- Waterschap Beschrijving van de acties die vanuit het waterschap nodig zijn. Provincie Beschrijving van de acties die vanuit de provincie nodig zijn. Mitigerend effect Korte beschrijving van het mitigerend effect van de maatregel (reductie broeikasgassen, vastlegging Planning Indicatie van het tijdspad voor de uit te voeren acties (zie ook het overzicht). Actuele kennis Aangegeven wordt of er voldoende of onvoldoende basale en/of praktijkkennis is om maatregel uit Pilots Korte impressie van ideeën voor pilots. Voor de uitwerking wordt verwezen naar het eindrapport leverende industrie, markt, bedrijfsleven etc.). CO2). te kunnen voeren (2010). Indien er onvoldoende kennis is, worden mogelijke pilots voorgesteld. Klimaat en Landbouw Noord-Nederland. Lopende initiatieven Omschrijving van initiatieven met raakvlak van de omschreven maatregel en bijhorende acties (op basis van een quickscan en binnen de onderzoeksgroep aanwezige beschikbare kennis). Uitgangspunt is dat de weergegeven maatregelen in beide scenario’s genomen dienen te worden. Indien een maatregel alleen in het scenario ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ dient te worden genomen is de maatregel gemarkeerd met een asterisk (*). GM-0017457 Pagina 43 van 66 Actieplannen Actieplan Noordelijk zeekleigebied 1. Water 1.1 Maatregel Aanpassen hoofdwatersystemen Doel Voldoende waterafvoer in tijden van hevige neerslag. Probleem In tijden van extreme regenval (m.n. in de zomerperiode) zijn watergangen onvoldoende in staat de hoeveelheid water adequaat af te voeren. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door een te geringe afvoercapaciteit. Omschrijving In delen van het Noordelijk zeekleigebied zijn de watergangen onvoldoende ruim gedimensioneerd om een toenemende hoeveelheid neerslag af te voeren. Hier kan of meer berging worden gecreëerd (mits ruimte aanwezig is) of een grotere afvoer worden gecreëerd door de watergangen anders de dimensioneren. Voorwaarden Voldoende ruimte beschikbaar. Ondernemer - Agribusiness - Waterschap Studie en aanpassing beleid, aankoop en aanpassing watersysteem. Provincie - Mitigerend effect Nee Planning Middellange termijn Actuele kennis Voldoende Pilots - Lopende initiatieven Gebiedsprocessen Noordelijk zeekleigebied 1.2 Maatregel Opschonen watergangen Doel Garanderen van voldoende waterafvoer in tijden van extreme regenval. Probleem In tijden van extreme regenval (m.n. in de zomerperiode) zijn watergangen onvoldoende in staat de hoeveelheid water adequaat af te voeren. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door plantengroei en onvoldoende onderhoud van de watergangen. Omschrijving Het opschonen van watergangen en duikers in het zeekleigebied verdient extra aandacht. Gedacht kan worden aan het uitvoeren van een zomerschouw en eventueel aanvullen onderhoud op reeds bestaande schouwwerkzaamheden. Voorwaarden Bereikbaarheid van watergangen als het gewas op het perceel staat. Ondernemer Uitvoeren extra maatregelen t.b.v. opschonen watergangen. Aanpassen teelttechniek zodat water- Agribusiness - gangen ook in de zomerperiode bereikbaar zijn. Waterschap Sturen op extra opschonen watergangen in waterbeheerplan en uitvoeringsplannen. Provincie - Mitigerend effect Nee, brandstof en energieverbruik leidt tot CO2 uitstoot Planning Korte termijn en middellange termijn Actuele kennis Voldoende Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 44 van 66 Actieplannen 1.3 Maatregel Zoetwateraanvoer in droge perioden Doel Beregening van peen en zaaiui (groenteteelt) mogelijk maken. Probleem Als gevolg van toenemende kans op droogte zal de zoetwatervraag vanuit bovengenoemde gewassen toenemen. In tijden van droogte en hitte zal extra zoetwater voor deze gewassen nodig zijn. Lokaal bevat het water te hoge zoutgehalten, waardoor het niet kan worden gebruikt. Omschrijving Op korte termijn de teeltgebieden en toekomstige waterbehoefte in kaart brengen. Vervolgens de mogelijkheden voor aanvoer van zoetwater (grondwater) of oppervlaktewater inzichtelijk maken. Op termijn zullen aanpassingen in het watersysteem nodig zijn om voldoende zoetwater te kunnen leveren. Voorwaarden Beschikbaarheid zoetwater voor de regio. Voorwaarden Bereikbaarheid van watergangen als het gewas op het perceel staat. Ondernemer - Agribusiness - Waterschap Studie waterbehoefte, mogelijkheden en knelpunten. Op termijn aanpassingen in huidige zoetwateraanvoer (grond- en oppervlaktewater). Provincie Handhaving afspraken wateraanvoer. Mitigerend effect Nee Planning (middel)lange termijn Actuele kennis Voldoende Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 45 van 66 Actieplannen 2. Bodem 2.1 Maatregel Verbetering van de bodemstructuur Doel De doorlatendheid van de bodem vergroten en het vochtvasthoudend vermogen vergroten. Probleem De bodems bestaan veelal uit klei en zavel. De bodemstructuur van zeeklei is ongunstig omdat bodemdeeltjes makkelijk uiteen kunnen vallen. Als gevolg van o.a. zware machines is op veel plaatsen in de loop van de jaren de bodem verdicht. Een minder bodemstructuur zorgt voor een slechtere beworteling, minder capillaire nalevering en vochtvasthoudend vermogen. Als gevolg van de klimaatverandering neemt de kans op hevige neerslag (clusterbuien) en dus wateroverlast toe. Bovendien neemt de kans op droogte toe. Omschrijving Ondernemers hebben verschillende mogelijkheden om de bodemstructuur te verbeteren. In de praktijk vindt dit beperkt plaats aangezien de kostprijs zo laag mogelijk moet zijn en de effecten van maatregelen vaak pas op lange termijn zichtbaar worden. De maatregelen die mogelijk zijn hangen af van de grondsoort, het bouwplan en het bedrijfssysteem. Op korte termijn zal kennis over deze maatregel worden ontsloten en zullen pilots worden gestart. Voorwaarden Functionerende en voldoende intensieve drainage, ruimte in wet- en regelgeving. Ondernemer De bodemstructuur kan worden verbeterd met een goede meststofkeuze (bekalken, meststoffen met Ca toevoeging, verzurende meststoffen, organische mest), de teelt van groenbemesters, het achterlaten van gewasresten, verruiming van de gewasrotatie, aanpassing in de grondbewerking (minder ploegen) en aanpassen van de mechanisatie (bredere banden, lagedrukbanden, lichtere machines etc.). Agribusiness Leveren van materialen en technologie, kennis vergaren over bodem en voorlichting geven aan ondernemers om belang van de bodem en geschikte maatregelen naar ondernemers te adviseren, participeren in onderzoeken en pilots. Waterschap Participeren in onderzoeken en pilots. Provincie - Mitigerend effect Positief effect, via koolstofopslag in de bodem (via aanvoer organische stof) en minder grondbewerking (uitstoot CO2) vindt er een zeker mitigerend effect plaats. Planning Korte termijn Actuele kennis Onvoldoende Pilots ‘Klimaatbestendig landbouwbedrijf’’, ‘Carbonboeren’, ‘Evalueren van de gangbare methoden ter verbetering van de bodemstructuur’. Lopende initiatieven - 2.2. Maatregel Greppels maken en percelen bol leggen Doel Oppervlakkige afvoer van water realiseren in tijden van extreme regenval. Probleem Stagnerend water in perioden van hevige regenval. Bij intensieve buien is opname in de bodem niet Omschrijving Door het uitvoeren van deze maatregelen kunnen piekbuien tijdig worden afgevoerd naar opper- afdoende. vlaktewater. In het watersysteem zal genoeg bergingscapaciteit aanwezig moeten zijn. Voorwaarden Vrije afwatering op watergangen mogelijk. Ondernemer Greppels aanbrengen en akkers bol leggen door grond te verplaatsen. Agribusiness - Waterschap Afstemmen omringende belangen en capaciteit hoofdwatersysteem. Provincie - Mitigerend effect Nee, brandstof en energieverbruik leidt tot CO2 uitstoot. Planning Korte termijn en middellange termijn. Actuele kennis Voldoende Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 46 van 66 Actieplannen 3. Teeltechniek 3.1 Maatregel Isolatie van de aardappel in de rug Doel Preventie doorwas in de pootaardappelteelt. Probleem Als gevolg van een periode met hoge (bodem)temperaturen wordt de kiemrust van de nieuw gevormde aardappelknollen in de grond verbroken. Als vervolgens de temperatuur weer is gedaald en het heeft geregend, kunnen aan de kiemen nieuwe knolletjes ontstaan. Hierdoor kunnen knolmisvorming en glazigheid ontstaan. Omschrijving Er zijn verschillende mogelijkheden om de aardappel in de rug (beter) te isoleren en beter te beschermen tegen hitte en het vocht beter in de rug vast te houden. Behalve precisiepoten, is het een maatregel die nog niet direct kan worden toegepast. Een concept als bredere ruggen hangt o.a. af van de zwaarte van de grond. De mogelijkheden zullen de komende jaren middels pilots en praktijkproeven moeten worden getest. Op termijn kunnen ondernemers de maatregelen in de bedrijfsvoering opnemen. Voorwaarden Ruimte in wet- en regelgeving (bijvoorbeeld bij toepassing van organische materialen) Ondernemer De teelttechniek aanpassen en de mechanisatie daarop afstemmen. Voorbeelden zijn bredere ruggen, aardappelen poten met precisietechnologie (poten midden in de rug), toedienen van een mulch (organische materiaal als bodembedekking). Agribusiness Nader uitwerken concepten zoals bredere ruggen en toepassing van mulchen. Opstarten pilots en proeven op praktijkbedrijven.. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Nee Planning Korte termijn Actuele kennis Onvoldoende Pilots ‘Landbouwmechanisatie’ Lopende initiatieven - 3.2 Maatregel Koeling tijdens bewaring (aardappelen) Doel De preventie van uitlopers en rot tijdens de bewaring van pootaardappelen. Probleem De gewenste bewaartemperatuur van pootaardappelen is 3 à 4 °C. Bij buitenluchtkoeling is het, met name in zachte herfsten en winters, niet mogelijk om al vroeg deze lage temperatuur te bereiken en vervolgens te handhaven. Als gevolg van warmere winters kunnen de aardappelen gedurende de bewaarperiode onvoldoende worden gekoeld. Hierdoor kunnen de pootaardappelen gaan uitlopen en/of rotten. Omschrijving Pootaardappelen worden na de oogst bewaard in schuren die voorzien van systemen om te drogen en te koelen. De opslagruimtes moeten worden voorzien van een koelsysteem om de temperatuur voldoende laag te kunnen houden. Voorwaarden - Ondernemer Aanschaf van koelinstallaties Agribusiness - Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Nee, energieverbruik leidt tot CO2 uitstoot. Planning Korte termijn Actuele kennis Voldoende Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 47 van 66 Actieplannen 4. Gewas 4.1 Maatregel Vervanging van peen en ui* Doel Telen van rendabele gewassen die beter bestand zijn tegen het gewijzigd klimaat. Probleem Een tekort aan zoetwater maakt het telen van peen en ui in het noordelijk kleigebied steeds lastiger. Omschrijving In het teeltplan dient op termijn te worden gezocht naar een vervangend gewas voor de peen en ui. Omdat er (vanuit meerdere knelpunten) niet beregend kan worden is met name de kiemfase lastig. Daarbij dient het gewas een lagere watervraag (uit beregening) te hebben en te passen in het teeltplan en mechanisatie. Voorwaarden - Ondernemer Ander gewas opnemen in het teeltplan. Agribusiness Ontwikkeling van teeltmogelijkheden (mechanisatie, zaden, gewasbescherming etc.) stimuleren van afzetmarkt. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Ja, indien de nieuwe teelt bijvoorbeeld een energiegewas is kan in zekere mate een mitigerend effect aanwezig zijn (door vervanging van fossiele brandstoffen). Planning Lange termijn Actuele kennis Onvoldoende Pilots ‘Nieuwe gewassen’, ‘Modern boeren in zoute gebieden’. Lopende initiatieven - * Maatregel geldt voor het scenario ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ 4.2. Maatregel Veredeling Doel Selectie van rassen die hitte-, droogte-, nat- en zoutbestendig zijn. Probleem Frequentere perioden met droogte, hitte en wateroverlast leiden tot opbrengstderving en problemen Omschrijving Gewassen dusdanig veredelen dat deze beter bestand zijn tegen droogte, hitte en vocht. Veredeling met het handhaven van de productkwaliteit. Lokaal is verzilting een probleem. is een kostbaar en langdurig traject. Eerst zal de wens en noodzaak vanuit de praktijk inzichtelijk moeten worden gemaakt. De vraagstukken kunnen in huidige veredelingstrajecten worden meegenomen. Voorwaarden Geen negatieve neveneffecten op de teelt. Ondernemer Op termijn rassenkeuze aanpassen. Agribusiness Inventariseren behoefte, opstarten veredelingstraject. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Nee Planning Lange termijn Actuele kennis Onvoldoende Pilots ‘Verhogen stressbestendigheid gewassen en vee’, ‘Verbeteren van de zouttolerantie van gewassen en dieren’. Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 48 van 66 Actieplannen 5. Beleid 5.1 Maatregel Scheiding van zoete en zoute gebieden* Doel Handhaven kwaliteit zoetwater gebieden. Probleem Het noordelijk zeekleigebied is niet uniform. De mate van verzilting en mogelijkheden voor aanvoer Omschrijving Er dient te worden gezocht naar mogelijkheden om differentiatie in de mate van verzilting aan te van zoetwater zijn verschillend. brengen. Hierdoor kunnen gebieden waar wateraanvoer mogelijk is hier langer van profiteren en gebieden die naar verzilting neigen verzilten. Voorwaarden Voldoende kennis van proces van verzilting, zicht op landelijk zoetwaterverdeelvraagstuk. Ondernemer - Agribusiness - Waterschap Ontwikkelen visie op wateraanvoer in de toekomst, uitwerken regionale wateraanvoerplannen, selecteren en identificeren toekomstige verzilte gebieden. Provincie - Mitigerend effect Nee Planning Korte termijn en lange termijn Actuele kennis Onvoldoende Pilots ‘Lokale waterhuishouding’, ‘Modern boeren in zoute gebieden. Lopende initiatieven Zilte landbouw, Cliwat * Maatregel geldt voor het scenario ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ Conclusie en discussie Het overzicht aan adaptatiemaatregelen is mede gebaseerd op informatie van ondernemers uit het gebied waardoor het overzicht aan adaptatiemaatregelen hierdoor incompleet kan zijn. In het actieplan is er nadrukkelijk wel voor gekozen om met name maatregelen uit te werken die in beide scenario’s (‘handhaving huidige teelten’ en ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’) genomen dienen te worden (geen spijt). Op basis van de verkregen informatie kunnen we toch een uitspraak doen over de adaptatie van de landbouw in het Noordelijk zeekleigebied. Ook is het gelukt om wenselijke pilotideeën voor de benodigde adaptatiemaatregelen te benoemen. Ondernemers kunnen op korte termijn al verschillende maatregelen nemen om de bedrijfsvoering klimaatbestendig te maken door o.a. bodemstructuurverbetering, rassenkeuze en mechanisatie. Op deze terreinen ontbreekt veelal praktijkervaring die de komende jaren middels pilots kan worden opgedaan. Met een waterhuishouding (voldoende afvoer in natte perioden en zoetwateraanvoer naar waterbehoeftige teelten) die op orde is, kunnen de huidige teelten goed worden gehandhaafd. Verzilting in combinatie met o.a. huidige teelten als peen en ui gaat niet samen. Door tijdig te experimenteren met nieuwe teelten kan hierop worden geanticipeerd. Op langere termijn zal er aandacht moeten komen voor het scheiden van zoete en zoute gebieden. In de zoute gebieden kunnen zilte teelten worden ontplooid. Er zal tijdig aandacht moeten komen voor onder andere teelt (kennis), markt en toeleverende industrie. Ook dit kan de komende jaren met pilots verder worden beproefd. GM-0017457 Pagina 49 van 66 Actieplannen Actieplan Veenkoloniën 1. Water 1.1 Maatregel Irrigatie in de zetmeelaardappelteelt Doel De zetmeelaardappel voorzien van voldoende vocht en beschermen tegen hitte gedurende het groeizoen om voldoende opbrengst te verkrijgen en doorwas te voorkomen. Zuiniger en efficiënter omgaan met beschikbaar water is noodzakelijk. Probleem Het vochtvasthoudend vermogen van zandgronden is over het algemeen slecht. In tijden van droogte en hitte warmen deze gronden sneller op en drogen sneller uit. Door onder andere het zwakke wortelgestel is de aardappel gevoelig voor droogte. Door toenemende kans op droogte en hitte is kans op frequentere opbrengstderving (door droogte) en doorwas aanwezig. Omschrijving Met behulp van sensoren en beslissingsondersteunende systemen en ‘nieuwe’ irrigatietechnieken (bv. pivots) aardappelruggen van voldoende vocht voorzien. Op korte termijn pilots doen en communicatietrajecten en op lange termijn inpassen in de bedrijfsvoering. Voorwaarden Zoetwater beschikbaar. Ondernemer Toepassing efficiënte irrigatiesystemen, waterbeheer op perceelsniveau. Agribusiness Ontwikkeling gebruiksvriendelijke en rendabele systemen. Waterschap Medewerking verlenen aan waterbeheer op perceelsniveau. Verfijning van het stuwenstelsel. Deelname pilots. Provincie Handhaving afspraken wateraanvoer. Mitigerend effect Ja, door efficiëntere benutting lager verbruik. Planning Korte termijn en (middel)lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Boeren zonder water(aanvoer)’, ‘Lokale waterhuishouding’. Stimulering Strategie akkerbouw in de Veenkoloniën in gebieden met veel reliëf en variatie. Lopende initiatieven Aquarius & Watersense 1.2 Maatregel Verfijning van het waterbeheer Doel Zuiniger en efficiënter omgaan met beschikbaar water i.c.m. verbeteren van de ontwatering. Probleem Als gevolg van een toenemende kans op langdurige droogte en hitte is een toename in de watervraag te verwachten van de zetmeelaardappelteelt. Zowel technisch als beleidsmatig is het in extreme situaties geen reële optie extra zoetwater aan te voeren. Het beschikbare water zal dus zo efficiënt mogelijk moeten worden toegepast. Omschrijving Met behulp van sensoren sturing geven aan het oppervlaktewaterbeheer. Door het plaatsen van stuwen in kavelsloten kan de akkerbouwer het water optimaal sturen. Op korte termijn pilots uitvoeren en mogelijkheden in kaart brengen. Op langere termijn uitvoering. Voorwaarden - Ondernemer Participeren in pilots, op termijn worden lokaal ondernemers zelf waterbeheerder. Agribusiness Ontwikkeling technologie, communicatie. Waterschap Medewerking verlenen aan waterbeheer op perceelsniveau. Verfijning van het stuwenstelsel. Deelname pilots. Provincie Handhaving afspraken wateraanvoer. Mitigerend effect Ja, door efficiëntere benutting lager verbruik. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Boeren zonder water(aanvoer)’, ‘Lokale waterhuishouding’. Stimulering. Lopende Initiatieven Aquarius & Watersense, Diverse initiatieven omtrent peilgestuurde drainage (met name ZuidNederland). GM-0017457 Pagina 50 van 66 Actieplannen 1.3 Maatregel Vergroten van gebiedseigen water Doel Het over voldoende water kunnen beschikken t.b.v. irrigatie/koeling. Probleem Als gevolg van een toenemende kans op langdurige droogte en hitte is een toename in de watervraag te verwachten. Zowel technisch als beleidsmatig is het in extreme situaties geen reële optie extra zoet water aan te voeren. Omschrijving Tijdelijk surplus aan hemelwater dient te worden vastgehouden en te worden geborgen in waterbergingsgebieden of ter aanvulling van de grondwatervoorraad. Voorwaarden - Ondernemer - Agribusiness - Waterschap Water opslaan in watervoerende lagen en door infiltratie. Creëren waterbergingsgebieden. Provincie Aanwijzen waterconserveringsgebieden. Mitigerend effect Ja, indien minder energie wordt gebruikt voor pompen. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Lokale waterhuishouding’. Handhaven afspraken wateraanvoer. Lopende Initiatieven - GM-0017457 Pagina 51 van 66 Actieplannen 2. Bodem 2.1 Maatregel Verbetering van de organische stofhuishouding Doel Het vochtbergend en vochtvasthoudend vermogen van de bodem vergroten en de stuifgevoeligheid Probleem Het vochtvasthoudend vermogen van zandgronden is slecht. Als gevolg hiervan zijn de zand- verminderen. gronden in de Veenkoloniën droogte- en stuifgevoelig. In tijden van droogte treedt droogteschade in gewassen op (met name de zetmeelaardappelteelt). De zandgronden in de Veenkoloniën kunnen bovendien gemakkelijk gaan stuiven. Omschrijving Ondernemers kunnen in de bedrijfsvoering momenteel maatregelen nemen. Bestaande kennis zal moeten worden ontsloten en de knelpunten uit de praktijk dienen in beeld te worden gebracht. In pilots zal naar een optimale organische stofstrategie moeten worden gezocht. Voorwaarden Ruimte in wet- en regelgeving. Ondernemer Maatregelen toepassen om organische stofvoorziening van de bodem te vergroten. Voorbeelden zijn organische meststoffen en compost toedienen. Aanpassing van de grondbewerking en teeltechniek zijn opties. Overige maatregelen zijn groenbemesters, verruimingbouwplan en uitwisseling akkergrond met grasland (zie ook 2.3). Maatregelen kunnen door ondernemers worden ingepast en ondernemers kunnen participeren in pilots. Agribusiness Leveren van materialen en technologie, kennis vergaren over bodem en voorlichting geven aan ondernemers om belang van de bodem en geschikte maatregelen naar ondernemers te adviseren. Waterschap Participeren in onderzoeken en pilots. Provincie - Mitigerend effect Ja, via koolstofopslag in de bodem (door organische stofopbouw) en minder grondbewerking (uitstoot CO2) vindt er een zeker mitigerend effect plaats. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Klimaatbestendig landbouwbedrijf’, ‘Carbonboeren’, ‘Ontwikkelen mogelijkheden nieuwe diensten’. Lopende initiatieven Proeven op proefboerderij ’t Kompas in Valthermond met bodem- en structuurverbeteraars zoals Biochar. 2.2 Maatregel Preventie structuurbederf en opheffen bodemverdichting Doel De doorlatend van de bodem vergroten en de beworteling van gewassen verbeteren. Probleem Als gevolg van werkzaamheden met zware machines zijn bodems verdicht. Door onder natte omstandigheden werkzaamheden (bv. oogsten) uit te voeren wordt de bodemstructuur aangetast (structuurbederf). Heterogene percelen zijn gevoeliger voor natte en droge perioden. In het veranderende klimaat worden deze gronden nog kwetsbaarder voor extremen. Omschrijving Ondernemers kunnen zelf maatregelen nemen door aanpassing in de mechanisatie of in het management en diepe bodembewerkingen uitvoeren. Voorwaarden - Ondernemer Teeltsysteem en mechanisatie aanpassen zodat bodemstructuur gespaard blijft (bandenspanning, timing van de veldwerkzaamheden etc.). Bodemverdichting verhelpen door mechanische maatregelen als woelen. Agribusiness Voorlichting geven aan ondernemers om belang van de bodem en geschikte maatregelen naar ondernemers te adviseren. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect ja/nee, een goede bodemstructuur zal minder grondbewerking vragen en meer organische stof vastleggen. Extra (diepe) bodembewerkingen leidt tot meer energieverbruik (negatief effect). Planning Korte termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Landbouwmechanisatie’. Lopende Initiatieven - GM-0017457 Pagina 52 van 66 Actieplannen 2.3 Maatregel Grondruil/landhuur akkerbouwers en melkveehouders Doel Opbouw van organische stof in de bodem ter verbetering van de waterdoorlatendheid en vochtvast- Probleem Als gevolg van een slechte bodemstructuur en lage organische stofgehalten is de bodem extra ge- Omschrijving Akkerbouwers en melkveehouders kunnen percelen van elkaar gebruiken. De grond op vee- houdend vermogen. voelig voor extremen als hevige neerslag en extreme droogte en stuifgevoelig. houderijbedrijven kan door akkerbouwers gebruikt worden voor de teelt van aardappelen. De akkerbouwer teelt dan gras voor de melkveehouder. Grasland zorgt voor opbouw van organische stof in de bodem. Dit is een maatregel die op korte termijn kan worden uitgevoerd indien melkveehouderij en akkerbouw binnen een regio beiden vertegenwoordigd zijn. Ook inplaatsing van melkveehouderij kan de maatregel mogelijk maken. Belangrijk is dat de ondernemers een gezamenlijke verantwoordelijk hebben over de bodemverbetering. Dit is een zeer belangrijke randvoorwaarde aangezien melkveehouders minder belang bij een verbeterde bodemstructuur. Grasproductie staat hier centraal. Men gaat hier eerder op het land met zware machines, waardoor het ook negatief kan uitpakken. Voorwaarden Ruimte in wet- en regelgeving. Ondernemer Ruilen van percelen, meerjarige afspraken over bodemkwaliteit, gezamenlijke verantwoordelijkheid Agribusiness Voorlichting, stimulering. tussen melkveehouder en akkerbouwer (bollenteler). Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Ja/nee, door het scheuren van grasland vindt versnelde afbraak van organische stof plaats. Door het telen van gras op akkerpercelen vindt via koolstofopslag in de bodem (door organische stofopbouw) en minder grondbewerking (uitstoot CO2) vindt er een zeker mitigerend effect plaats. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis ‘Klimaatbestendig landbouwbedrijf’.’ Pilots Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 53 van 66 Actieplannen 3. Teeltechniek 3.1 Maatregel Hitte en droogtebestendige teeltechniek zetmeelaardappel Doel Preventie droogteschade en doorwas in de zetmeelaardappelteelt. Probleem Als gevolg van een periode met hoge (bodem)temperaturen wordt de kiemrust van de nieuw gevormde aardappelknollen in de grond wordt verbroken. Als vervolgens de temperatuur weer is gedaald en het heeft geregend, kunnen aan de kiemen nieuwe knolletjes ontstaan. Hierdoor kunnen knolmisvorming en glazigheid ontstaan. Zandgronden zijn droogtegevoelig. In tijden van extreme droogte drogen de aardappelruggen uit en kan droogteschade optreden. Omschrijving Er zijn verschillende mogelijkheden om de aardappel in de rug (beter) te isoleren en beter te beschermen tegen hitte en het vocht beter in de rug vast te houden. Precisiepoten is een voorbeeld die in de praktijk plaatsvindt. De vraag is of deze maatregel voldoende is. De mogelijkheden voor nieuwe technieken zullen de komende jaren middels pilots en praktijkproeven moeten worden getest. Op termijn kunnen ondernemers de maatregelen in de bedrijfsvoering opnemen. De maatregel zal gecombineerd dienen te worden met irrigatiemaatregelen (zie 1.1.). Voorwaarden Ruimte in wet- en regelgeving (bijvoorbeeld bij toepassing van organische materialen). Ondernemer De teelttechniek aanpassen en de mechanisatie daarop afstemmen. Voorbeelden zijn bredere ruggen, aardappelen poten met precisietechnologie (poter midden in de rug), toedienen van een mulch (organische materiaal als bodembedekking). Agribusiness Nader uitwerken concepten zoals bredere ruggen en toepassing van mulchen. Opstarten pilots en proeven op praktijkbedrijven. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Nee. Planning Korte termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Landbouwmechanisatie’. Lopende initiatieven - 3.2 Maatregel Ontwikkeling en toepassing droogtetolerante aardappelrassen Doel Handhaven huidige teelten en gewasopbrengsten (of vergroten). Probleem Het vochtvasthoudend vermogen van zandgronden is vanwege het poriënvolume slecht. In tijden van droogte en hitte warmen deze gronden sneller op en drogen sneller uit. Door onder andere het zwakke wortelgestel is de aardappel gevoelig voor droogte. Door toenemende kans op droogte en hitte en het ontbreken van mogelijkheden voor wateraanvoer is de kans op frequentere opbrengstderving (door droogte) aanwezig. Omschrijving Door veredeling wordt een aardappel ontwikkeld die minder droogtegevoelig zijn dan gangbare rassen. Door het telen van deze ‘nieuwe’ rassen kan de teler huidige opbrengsten handhaven of vergroten. De vraagstukken kunnen in huidige veredelingstrajecten worden meegenomen. Voorwaarden Marktvraag en geen negatieve neveneffecten. Ondernemer Op lange termijn aanpassing in de rassenkeuze. Agribusiness Rasontwikkeling. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Ja, indien de maatregel tot minder energieverbruik leidt (omdat er geen of minder irrigatie plaats- Planning Lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Verhogen stressbestendigheid gewassen en vee’. vindt). Lopende Initiatieven - GM-0017457 Pagina 54 van 66 Actieplannen 3.3 Maatregel Aanpassing van de rassenkeuze Doel Kieming van de aardappels tijdens de bewaring voorkomen. Probleem Als warme winters optreden kunnen de aardappelen niet meer met de buitenlucht worden gekoeld. Omschrijving De gevoeligheid van aardappelrassen voor uitlopen verschilt. Door een ras te telen dat minder gevoelig is kan de ondernemer op dit probleem inspelen. Voorwaarden Geen neveneffecten. Ondernemer Aanpassen rassenkeuze. Agribusiness Rasontwikkeling. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Ja/nee, alleen als de maatregel leidt tot minder benodigde ventilatie/koeling. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - Lopende Initiatieven - GM-0017457 Pagina 55 van 66 Actieplannen 4. Gewas 4.1 Maatregel Vervanging van de zetmeelaardappel * Doel Rendabele akkerbouw bedrijven door het telen van gewassen die beter aangepast zijn aan het Probleem De aardappel is gevoelig voor droogte. Dit komt ondermeer door het relatief zwakke wortelstelsel. gewijzigd klimaat. Dit kan op droogtegevoelige gronden tot aanzienlijke opbrengstverliezen leiden. Indien er geen Mogelijkheden zijn om de aardappelteelt economisch verantwoord van voldoende vocht te voorzien zullen ondernemers moeten omschakelen naar een ‘nieuw’ gewas. Omschrijving Enkele akkerbouwers zullen in de Veenkoloniën bij te grote vochttekorten geen zetmeelaardappelen rendabel telen. In het bouwplan zal een gewas worden opgenomen dat beter is aangepast aan het gewijzigde klimaat. In denktanks en pilots kunnen de mogelijkheden voor en de potentie van nieuwe gewassen worden geïnventariseerd (bijv. de zonnebloem). Voorwaarden Beschikbaarheid van markt, mechanisatie en benodigde inputs. Ondernemer Op termijn aanpassing in bouwplan. Hiertoe zal kennis moeten worden vergaard en zullen investe- Agribusiness Participatie denktanks en pilots, teeltkennis, markt, verwerkende industrie. ringen in de mechanisatie nodig zijn. Waterschap Waterbeheer afstemmen op nieuwe teelten. Provincie Stimuleringsbeleid economische vernieuwing. Mitigerend effect Ja, indien de nieuwe teelt bijvoorbeeld een energiegewas is kan in zekere mate een mitigerend effect aanwezig zijn (door vervanging van fossiele brandstoffen). Planning korte termijn en lange termijn. Pilots ‘Boeren zonder water(aanvoer)’, ‘Nieuwe gewassen’. Initiatieven - * Maatregel geldt voor het scenario ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ GM-0017457 Pagina 56 van 66 Actieplannen 5. Beleid 5.1 Maatregel Planontwikkeling kwetsbare, laaggelegen gebieden Doel In kaart brengen kwetsbare gebieden. Planontwikkeling voor rendabele landbouw of nieuwe rendabele functies creëren in gebieden die op termijn niet meer geschikt zijn voor akkerbouw of melkveehouderij. Probleem In delen van de Veenkoloniën bevindt zich veen in de ondergrond. In deze gebieden daalt de bodem, waardoor steeds dieper ontwaterd moet worden om de benodigde drooglegging te realiseren. Lokaal kunnen huidige teelten gehandhaafd blijven door ophoging van percelen en hydrologisch maatwerk (peilaanpassing). Er zullen echter gebieden zijn die zonder aangepast beleid niet meer voldoen. Omschrijving Waterschap, provincie, ondernemers en de sector brengen gezamenlijk de kwetsbare gebieden in beeld en inventariseren mogelijkheden en knelpunten wat input biedt voor de planvorming in deze gebieden. Voorwaarden - Ondernemer Participatie in denktanks. Agribusiness Participatie in denktanks en planontwikkeling. Waterschap Participatie in denktanks en planontwikkeling. Provincie Participatie in denktanks en planontwikkeling. Mitigerend effect Nee/ja, indien plannen tot minder veenafbraak leiden vindt er mitigatie plaats. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Energieboeren’, ‘Nieuwe gewassen’, ‘Ontwikkelen mogelijkheden nieuwe diensten’. Lopende initiatieven - Conclusie en discussie Het overzicht aan adaptatiemaatregelen is mede gebaseerd op informatie van ondernemers uit het gebied. Dit betekent dat het overzicht met adaptatiemaatregelen niet representatief niet volledig hoeft te zijn. Over het algemeen zijn ondernemers zich bewust van het feit dat ze afhankelijk zijn van wateraanvoer en dat droogte en hitte een groter knelpunt worden. Bovendien spelen voor ondernemers in dit gebied de effecten van ontkoppeling en afbouw zetmeelbeleid, waardoor er ondernemers zullen zijn die op termijn geen zetmeelaardappelen rendabel kunnen telen. Vanuit het oogpunt van klimaat kan deze teelt gehandhaafd worden door structuurverbetering en efficiënte irrigatie. Praktijkervaring lijkt te ontbreken en de komende jaren zal met verschillende pilots ervaring moeten worden opgedaan. In het actieplan is er nadrukkelijk wel voor gekozen om met name maatregelen uit te werken die in beide scenario’s (‘handhaving huidige teelten’ en ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’) genomen dienen te worden (geen spijt). Ondernemers kunnen op korte termijn al verschillende maatregelen nemen om de bedrijfsvoering klimaatbestendig te maken door o.a. bodemstructuurverbetering en rassenkeuze. Ook een verfijnd waterbeheer biedt mogelijkheden om in te spelen op droogte en wateroverlast. Ook hiervoor zijn pilotideeën opgeworpen. Door tijdig te experimenteren met nieuwe teelten kan op vervanging van de zetmeelaardappelteelt worden geanticipeerd. Er zal tijdig aandacht moeten komen voor onder andere teelt (kennis), markt en toeleverende industrie. Ook dit kan de komende jaren met pilots verder worden beproefd. GM-0017457 Pagina 57 van 66 Actieplannen Actieplan Oldambt 1. Water Geen maatregelen 2. Bodem 2.1 Maatregel Verbetering van de bodemstructuur Doel Het vochtvasthoudend vermogen van de bodem vergroten. Probleem Toenemende kans op langdurige droogte betekent dat opbrengstderving kan plaatsvinden. Omschrijving De capillaire levering van de bodem wordt op termijn steeds belangrijker. Er zal blijvende aandacht op de bodemstructuur nodig zijn. Er zijn al verschillende maatregelen die ondernemers toe (kunnen) passen. Ook dienen nieuwe principes zoals niet-kerende grondbewerking verder te worden beproefd. Voorwaarden Functionerende en voldoende intensieve drainage, ruimte in wet- en regelgeving. Ondernemer Investeren in bodemverbeterende materialen (organische stof, kalk), aanpassing van de grondbewerking (niet-kerend) en technologie (precisielandbouw). Aanpassing bouwplan (teelt groenbemester, verruiming bouwplan). Participeren in pilots. Agribusiness Leveren van materialen en technologie, uitvoering pilots, kennis vergaren over bodem en voorlichting geven aan ondernemers om belang van de bodem en geschikte maatregelen naar ondernemers te adviseren. Proeven op praktijkbedrijven. Waterschap participeren in onderzoeken en pilots. Provincie - Mitigerend effect Ja, als gevolg van minder grondbewerking en minder brandstofverbruik (uitstoot CO2) vindt er een zeker mitigerend effect plaats. Planning Korte termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Klimaatbestendig landbouwbedrijf’, ‘Carbonboeren’. Lopende initiatieven Niet-kerende grondbewerking op de proefboerderij Ebelsheerd. 3. Teeltechniek 3.1 Maatregel Rasontwikkeling en rassenkeuze Doel Schade door opvriezen in tarwe voorkomen. Probleem In perioden van kwakkelweer (afwisselend vorst, nat/droog) is er bij tarwe kans op opvriezen. Omschrijving Ontwikkeling van tarwerassen die minder gevoelig zijn voor opvriezen. Voorwaarden - Ondernemer Inzaaien van rassen die niet gevoelig zijn voor opvriezen. Agribusiness In de veredeling selecteren op eigenschappen ten aanzien van opvriezen. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Geen effect. Planning Korte termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 58 van 66 Actieplannen 4. Gewas 4.1 Maatregel Verruiming bouwplan * Doel Huidig bouwplan verruimen met een rendabel gewas dat goed voor de bodem is en goed gedijt in Probleem Er speelt in dit kader niet zo zeer een klimaatprobleem. Deze maatregel moet als kans worden be- Omschrijving In denktanks kunnen op korte termijn concepten met ‘nieuwe kansrijke gewassen’ worden uitge- het wijzigende klimaat. schouwd. Het huidige bouwplan is namelijk beperkt en verruiming is gewenst. dacht die op praktijkbedrijven kunnen worden beproefd. Op termijn kunnen ondernemers gewassen in het bouwplan opnemen. Voorwaarden - Ondernemer Participeren in denktanks, op termijn extra gewas opnemen in bouwplan. Agribusiness Participeren in denktanks, opzetten pilots, proeven op praktijkbedrijven, ontwikkeling van teeltmogelijkheden (mechanisatie, zaden, gewasbescherming etc.) stimuleren van afzetmarkt. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Ja, indien de nieuwe teelt bijvoorbeeld een energiegewas is kan in zekere mate een mitigerend effect aanwezig zijn (door vervanging van fossiele brandstoffen). Planning (Middel)lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Nieuwe gewassen’, ‘Energieboeren’. Lopende initiatieven - * Maatregel geldt voor het scenario ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’ 5. Beleid 5.1 Maatregel Doel Planontwikkeling kwetsbare, laaggelegen gebieden In kaart brengen kwetsbare gebieden. Planontwikkeling voor rendabele landbouw of nieuwe rendabele functies creëren in gebieden die op termijn niet meer geschikt zijn voor akkerbouw of melkveehouderij. Probleem In delen van het Oldambt bevindt zich veen in de ondergrond. In deze gebieden daalt de bodem, waardoor steeds dieper ontwaterd moet worden om de benodigde drooglegging te realiseren. Lokaal kunnen huidige teelten gehandhaafd blijven door ophoging van percelen en hydrologisch maatwerk (peilaanpassing). Er zullen echter gebieden zijn waar op termijn deze maatregelen niet meer voldoen. Omschrijving Waterschap, provincie, ondernemers en de sector brengen gezamenlijk de kwetsbare gebieden in beeld en inventariseren mogelijkheden en knelpunten wat input biedt voor de planvorming in deze gebieden. Voorwaarden - Ondernemer Participatie in denktanks. Agribusiness Participatie in denktanks. Waterschap Participatie in denktanks en planontwikkeling. Provincie Participatie in denktanks en planontwikkeling. Mitigerend effect Nee/ja, indien plannen tot minder veenafbraak leidt vindt er een mitigerend effect plaats. Planning (Middel)lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Nieuwe gewassen’, ‘Energieboeren’. Lopende Initiatieven - Conclusie en discussie Het overzicht aan adaptatiemaatregelen is mede gebaseerd op informatie van ondernemers uit het gebied wat betekent dat het overzicht met adaptatiemaatregelen niet compleet hoeft te zijn. GM-0017457 Pagina 59 van 66 Actieplannen O.a. vanwege het beperkte bouwplan en capillaire werking van de zware kleigrond is de landbouw in dit gebied goed bestand en zijn er weinig maatregelen nodig. Structuurverbetering kunnen ondernemers zelf uitvoeren en is (in combinatie met goede drainage) nodig om te natte omstandigheden in het najaar te voorkomen (geen klimaatrisico’s vanuit gewasniveau maar wel door de ondernemers genoemd). Op basis van de verkregen informatie is adaptatie van de landbouw in het Oldambt goed mogelijk. Ook lijken er kansen voor nieuwe gewassen indien markt en ondersteuning worden geboden. In een klein deel van het gebied zijn de adaptatiemogelijkheden beperkter vanwege een beperkte drooglegging (die ook afneemt door veenoxidatie). Lokaal is transitie naar andere functies of gewassen noodzakelijk. Er zal tijdig aandacht moeten komen voor deze kwetsbare gebieden. Ondernemers, sector en overheden zullen samen na moeten denken over deze gebieden. De komende jaren kunnen met pilots de ontwikkelingsmogelijkheden van deze gebieden worden beproefd. GM-0017457 Pagina 60 van 66 Actieplannen Actieplan weidegebied 1. Water 1.1. Maatregel Irrigatie van grasland Doel Voorkomen dat de graszode afsterft en voldoende gras produceren. Probleem De hoger gelegen zandgronden zijn droogtegevoelig. In tijden van (langdurige) droogte valt de Omschrijving Melkveehouders zullen in tijden van droogte irrigeren (met oppervlakte of grondwater). Om te kun- grasgroei stil en kan er zelfs afsterving van de graszode plaatsvinden. nen beregenen zal de melkveehouder ook over voldoende zoetwater moeten beschikken (oppervlakte- of grondwater). Lokaal kan met aanpassing van de drainage worden ingespeeld op de droogteproblematiek. Voorwaarden - Ondernemer De ondernemer zal moeten beschikken over een beregening- en pompinstallatie. Agribusiness - Waterschap Wateraanvoer. Provincie - Mitigerend effect Nee/ja, energieverbruik leidt tot CO2 uitstoot, een efficiënter gebruik leidt tot minder energieverbruik Planning Korte termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - en vindt er een mitigerend effect plaats. Lopende initiatieven Diverse initiatieven omtrent peilgestuurde drainage (met name Zuid-Nederland). 1.2. Maatregel Wateraanvoer naar droogtegevoelige gronden (zandgebieden) Doel Het mogelijk maken van beregening van grasland op droogtegevoelige gronden. Probleem De hoger gelegen zandgronden zijn droogtegevoelig. In tijden van (langdurige) droogte valt de grasgroei stil en kan er zelfs afsterving van de graszode plaatsvinden. Melkveehouders zullen water onttrekken uit grond- en oppervlaktewater om te kunnen beregenen. Omschrijving Op termijn zal extra water benodigd zijn voor melkveehouderij op de droogtegevoelige gronden. Op korte termijn zal inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de gevoelige gebieden liggen, welke toename in watervraag te verwachten is en welke maatregelen nodig en het meest gewenst zijn. Voorwaarden - Ondernemer - Agribusiness - Waterschap Inventariseren watervraag en studie meest gewenste maatregelen. Provincie Handhaving afspraken wateraanvoer. Mitigerend effect Nee. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - Lopende initiatieven Diverse initiatieven omtrent peilgestuurde drainage (met name Zuid-Nederland). GM-0017457 Pagina 61 van 66 Actieplannen 2. Bodem 2.1 Maatregel Optimalisatie af- en ontwatering graslandpercelen Doel De waterafvoer van grasland verbeteren. Probleem Kleigronden zijn gevoelig voor vertrapping en slecht berijdbaar onder natte omstandigheden. Bovendien zijn bodems als gevolg van de toepassing van zware machines verdicht. Onder natte omstandigheden gedijt leverbot goed. Bij een toenemende kans op clusterbuien zullen melkveehouders (met name in nattere, lagere gebieden) hier meer last van krijgen. Omschrijving Er zijn verschillende maatregelen die door ondernemers zelf worden kunnen worden uitgevoerd. Voorwaarden Voldoende waterafvoer. Ondernemer Aanleg en onderhoud voldoende intensieve drainage, percelen bol leggen, greppels trekken, sloot- Agribusiness Voorlichting. profielen aanpassen. Waterschap - Provincie - Mitigerend effect Nee. Planning Korte termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - Lopende initiatieven - 2.2 Maatregel Aanpassing mechanisatie en tijdigheid veldwerkzaamheden (en communicatie) Doel Structuurbederf van de bodem voorkomen waardoor de bodem beter doorlatendheid is en beter Probleem Kleigronden zijn gevoelig voor vertrapping en slecht berijdbaar onder natte omstandigheden. vocht kan vasthouden. Bovendien zijn bodems als gevolg van de toepassing van zware machines verdicht. Onder natte omstandigheden gedijt leverbot goed. Bij een toenemende kans op clusterbuien zullen melkveehouders (met name in nattere, lagere gebieden) hier meer last van krijgen. Omschrijving De maatregelen kunnen door ondernemers of loonwerkers zelf worden uitgevoerd. Voorwaarden Functionerende en voldoende intensieve drainage, voldoende waterafvoer. Ondernemer Bandenspanning aanpassen, niet onder natte omstandigheden het land op, communicatie met Agribusiness Voorlichting, aanpassingen mechanisatie loonwerkers, communicatie loonwerkers met boeren. loonwerkers over tijdstip van de uitvoering van werkzaamheden (niet onder natte omstandigheden). Waterschap - Provincie - Mitigerend effect - Planning Korte termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Landbouwmechanisatie’. Lopende initiatieven De Melkveeacademie (schatgraven op eigen bedrijf). GM-0017457 Pagina 62 van 66 Actieplannen 3. Teeltechniek 3.1 Maatregel Droogtetolerante weidemengsels inzaaien Doel Grasgroei handhaven en voldoende gras produceren in tijden van langdurige droogte. Probleem De hoger gelegen zandgronden zijn droogtegevoelig. In tijden van (langdurige) droogte valt de Omschrijving Er zijn verschillende weidemengsels op de markt. Nu wordt veelal Engels raaigras toegepast. Melk- Voorwaarden Voedingswaarde gras vergelijkbaar met gangbare weidemengsels, geen belemmerende regel- grasgroei stil en kan er zelfs afsterving van de graszode plaatsvinden. veehouders kunnen weidemengsels inzaaien die droogtetolerantere rassen heeft. geving. Ondernemer Inzaaien grasland met aangepast weidemengsel. Agribusiness Leveren van weidemengsels. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Nee, bij het scheuren van grasland vindt versnelde afbraak van organische stof plaats. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Voldoende. Pilots - Lopende initiatieven - GM-0017457 Pagina 63 van 66 Actieplannen 4. Dier 4.1 Maatregel Temperatuurbeheersing in de omgeving van melkkoeien Doel Handhaven melkproductie en diergezondheid in hitteperioden. Probleem Wanneer de temperatuur voor langere perioden boven de 22 °C ligt, kan de koe haar warmte niet goed kwijt. Eén van de gevolgen is de daling in de melkproductie. Als gevolg van klimaatverandering krijgen melkveehouders vaker met dit probleem te maken. Omschrijving De maatregel is gericht op de verkoeling van de koe. Melkveehouders kunnen hier zelf op inspelen door maatregelen te nemen in de dierhuisvesting (bij bestaande bouw of nieuwbouw) en in het management van het melkveebedrijf. Bij innovaties kan o.a.. worden aangesloten bij ontwikkelingen binnen de Animal Sciences Group (Wageningen UR) en Courage (bijv. Koeientuin). Voorwaarden - Ondernemer Technische maatregelen in/aan de stal (isolatie, koeling, isolatie), management van beweiding (op- Agribusiness Voorlichting, technologie. stallen bij dagen warmer dan 25 °C), voorzien in vers voer en water, koemonitoring (sensoren). Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Ja/nee, door energieverbruik van ventilatoren en koelsystemen (negatief), positief effect door minder lachgasemissie als gevolg van opstallen en bij isolatie van het staldak is minder ventilatie nodig (lager energieverbruik). Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Gezonde koeien’. Lopende initiatieven - 4.2 Maatregel Monitoring en management diergezondheid Doel Handhaven melkproductie en diergezondheid in hitteperioden. Probleem Wanneer de temperatuur voor langere perioden boven de 22 °C ligt, kan de koe haar warmte niet goed kwijt. Een van de gevolgen is de daling in de melkproductie. Als gevolg van klimaatverandering krijgen melkveehouders vaker met dit probleem te maken. In tijden van stress zijn melkkoeien gevoeliger voor ziekten. Bovendien nemen als gevolg van schaalvergroting de veestapels in omvang toe, waardoor het voor melkveehouders het steeds lastiger wordt de gezondheid van de koeien in de gaten te houden. Omschrijving Met sensoren en diermanagementsystemen kan de melkveehouder koeien individueel monitoren en zo inspelen op eventuele verstoringen in activiteit en gedrag van de koe. Deze ontwikkelingen (precisielandbouw in de melkveehouderij) staan nog in de kinderschoenen. Voorwaarden - Ondernemer Op termijn toepassing van sensoren en diermanagementsystemen. Agribusiness Ontwikkeling en praktijkrijp maken gebruiksvriendelijke systemen. Waterschap - Provincie - - Mitigerend effect Nee. Planning Korte termijn en lange termijn. Actuele kennis Onbekend. Pilots ‘Gezonde koeien’, Klimaatbestendig boerenbedrijf’. Lopende initiatieven Weerbaar vee (Stichting Courage). GM-0017457 Pagina 64 van 66 Actieplannen 5. Beleid 5.1 Maatregel Gebiedsgericht maatwerk in veenweidegebieden Doel Realiseren van voldoende drooglegging voor melkveehouderij in veenweidegebieden. Probleem Als gevolg van veenoxidatie daalt de bodem in veenweidegebieden. Hierdoor neemt de drooglegging af waardoor de omstandigheden natter worden. Als gevolg van klimaatverandering en de toenemende kans op clusterbuien worden deze gebieden gevoeliger. De kwetsbaarheid van het veen verschilt in het weidegebied. Omschrijving Voldoende drooglegging is nodig om concurrerende melkveehouderij te bedrijven. Om voldoende drooglegging te realiseren zijn ophoging, peilverlaging en onderwaterdrainage mogelijke maatregelen. Voorwaarden Rekening houden met andere belangen. Ondernemer Percelen ophogen, onderwaterdrainage aanbrengen. Agribusiness Onderzoek en voorlichting (leren van onderzoek en maatregelen in de Westelijke veenweide- Waterschap Peilverlaging waar mogelijk (bewust), Kennis nemen van onderzoek en maatregelen in de Weste- gebieden). lijke veenweidegebieden. Provincie Kennis nemen van onderzoek en maatregelen in de Westelijke veenweidegebieden, beleid nevenactiviteiten, vergoeding landschapsbeheer. Mitigerend effect Positief effect, maatregelen kunnen ertoe leiden dat veenoxidatie afneemt waardoor minder CO2 Planning Korte termijn en middellange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Modern boeren in laaggelegen veenweidegebieden’. uitstoot plaatsvindt. Lopende initiatieven Diverse onderzoeken westelijk veenweidegebied (bijv. Waarheen met het Veen), Proeven met onderwaterdrainage in Zegveld. 5.2 Maatregel Visie ontwikkeling kwetsbare veenweidegebieden Doel Planontwikkeling voor nieuwe teelten of functies voor de meest kwetsbare laaggelegen veenweide- Probleem Als gevolg van veenoxidatie daalt de bodem in veenweidegebieden. Hierdoor neemt de droogleg- gebieden. ging af waardoor de omstandigheden natter worden. Als gevolg van klimaatverandering en de toenemende kans op clusterbuien worden deze gebieden gevoeliger. De kwetsbaarheid van het veen verschilt in het weidegebied. In de meest kwetsbare gebieden bieden maatwerkoplossingen (op termijn) geen soelaas. Omschrijving De meest kwetsbare gebieden dienen in kaart te worden gebracht. In samenspraak met ondernemers, sector, waterschappen en provincie zal een visie moeten worden ontwikkeld over potentiële nieuwe teelten of functies in deze gebieden. Voorwaarden Rekening houden met andere belangen. Ondernemer Participatie in denktank en planontwikkeling. Agribusiness Kennis nemen van onderzoek en maatregelen in de Westelijke veenweidegebieden, participatie in Waterschap Kennis nemen van onderzoek en maatregelen in de Westelijke veenweidegebieden, participatie in denktank, ontwerpsessies en planontwikkeling. denktanks, ontwerpsessies en planontwikkeling. Provincie Kennis nemen van onderzoek en maatregelen in de Westelijke veenweidegebieden, planontwikkeling. Beleid veenweide. Stimuleren alternatieve teelten/functies. Mitigerend effect Ja, maatregelen kunnen ertoe leiden dat veenoxidatie afneemt waardoor minder CO2 uitstoot plaatsvindt. Planning Middellange en lange termijn. Actuele kennis Onvoldoende. Pilots ‘Energieboeren’, ‘Nieuwe gewassen’, ‘Modern boeren in laaggelegen veenweidegebieden’. Lopende initiatieven Diverse onderzoeken westelijk veenweidegebied (bv. Waarheen met het Veen). GM-0017457 Pagina 65 van 66 Actieplannen Conclusie en discussie Het overzicht aan adaptatiemaatregelen is mede gebaseerd op informatie van melkveehouderijen uit het gebied wat betekent dat het overzicht aan adaptatiemaatregelen niet volledig hoeft te zijn. In het actieplan is er nadrukkelijk voor gekozen om met name maatregelen uit te werken die in beide scenario’s (‘handhaving huidige teelten’ en ‘maximaal inspelen op klimaatverandering’) genomen dienen te worden (geen spijt). Melkveehouders in Noord-Nederland hebben voldoende maatregelen die op korte termijn genomen kunnen worden om de bedrijfsvoering klimaatbestendig te maken. Veelal praktijkervaring lijkt te ontbreken en daarom zijn verschillende pilots benoemd om de komende jaren de benodigde ervaring op te doen. Melkveehouders kunnen op korte termijn al verschillende maatregelen nemen om de graslandpercelen klimaatbestendig te maken. Irrigatie van grasland op de hoge, droge zandgronden vraagt echter wel de nodige aandacht. Ook de gezondheid van het melkvee in relatie tot de klimaatverandering zal verdere aandacht vragen. Ook over dit onderwerp is een pilot benoemd. De adaptatiemogelijkheden in de laaggelegen veenweidegebieden zullen lokaal geen soelaas bieden. Er zal tijdig moeten worden geanticipeerd door neveninkomsten uit andere activiteiten, nieuwe functies of nieuwe teelten. In pilots zal de komende jaren naar kansen voor deze gebieden moeten worden gezocht. GM-0017457 Pagina 66 van 66 Bijlage 1 Overzicht documenten onderzoek Klimaat en landbouw Noord-Nederland GM-0017457 Bijlage 1 : Overzicht documenten onderzoek Klimaat en landbouw Noord-Nederland Binnen het project Klimaat en Landbouw zijn de volgende rapportages en artikelen verschenen. Deze documenten zijn terug te vinden op de website van LTO Noord, www.ltonoord.nl Fase I – III EINDRAPPORTAGE • Eindrapport project Klimaat en landbouw Noord-Nederland. FASE I • Spatial impacts of climate change and market changes on agriculture in Europe. • Ruimtelijke effecten van klimaat- en marktveranderingen op de landbouw in Europa (vertaling). • C.M.L. Hermans, I.R. Geijzendorffer, F. Ewert, M.J. Metzger, P.H. Vereijken, G.B. Woltjer & A. Verhagen. 2010. Exploring the future of European crop productionin a liberalised market, with specific consideration of climate change and the regional competitiveness. Ecological Modelling 221 (2010) 2177-218. FASE II • Eindrapport fase II: effecten van extremen Verslag van fase 2: de invloed van extreme weersomstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en verkenning van mogelijke adaptatiemaatregelen. • Samenvatting eindrapport fase II (Nederlands/Engels). • Achtergrondrapportage fase II: Klimaat en landbouw Noord-Nederland: rapportage van fase 2, Plant Research International. • Achtergrondrapport fase II: inventarisatie adaptatiemaatregelen, Grontmij. FASE III • Eindrapportage fase III Klimaat en landbouw Noord-Nederland: Uitwerking strategieën tot actieplannen. GM-0017457 Bijlage 2 Gebiedsbeschrijvingen deelgebieden GM-0017457 Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Gebiedsbegrenzing Karakterschets Bodem Water Ontwikkelingen Overige gebiedsfuncties Beleid Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw 8.2 Nieuwe gewassen 8.3 Grasland/melkveehouderij 8.4 Overige klimaatfactoren en adaptatiemaatregelen 9. Bronnen Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland (Wageningen UR) en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend (Grontmij). Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Hiertoe is NoordNederland in 8 “uniforme teeltgebieden” onderverdeeld. Van elk van deze gebieden wordt als aftrap voor fase 3 een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt gebundeld. 1. Gebiedsbegrenzing Het noordelijk zeekleigebied langs de Friese en Groningse waddenkust en het Lauwersmeer, vanaf Makkum in Fryslân tot aan Delfzijl in Groningen. Dit gebied komt vrijwel overeen met het landbouwregio Bouwhoek en Hogeland zoals ingedeeld door het CBS. 2. Karakterschets 1 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Kenmerkend zeekleigebied met deels hoger gelegen gronden (tot 1 m + NAP) en lagere gebieden (voormalige slenken, en afgetichelde gebieden). Hogere gronden zijn veelal relatief diep ontwaterd (drooglegging tot 2 m – maaiveld), lagere gebieden relatief nat. Tussen 65 en 75% van het landoppervlak is in agrarisch gebruik. Het is vooral een akkerbouwgebied met de pootaardappel als belangrijk kerngewas. Verspreid in het gebied, met name op de lagere en zwaardere gronden bevinden zich grasland/melkveehouderij bedrijven. De belangrijkste rotatiegewassen zijn: pootaardappel, suikerbiet, ui en tarwe Overige akkerbouw gewassen zijn: bloembollen, lelies, grove groenten (wortel, bloemkool, ijsbergsla, kool) Ten behoeve van de melkveehouderij wordt gras en maïs geteeld. Fig. 2.1 Akkerbouw in het noordelijk zeekleigebied1 2 Landbouwpercelen in het zeekleigebied zijn veelal gedraineerd. Veelal zijn de kleigebieden van Groningen en Friesland op 3 1,10 m -mv gedraineerd (zie fig. 2.2). In de kop van Groningen en een beperkt deel van Friesland komen draindieptes van 1,70 m -mv voor . De ligging langs de rand van de Waddenzee zorgt voor een aangepast klimaat. Er is meer wind (gem 2 m/s meer dan in Eelde) er zijn meer zonuren, er zijn minder tropische dagen (gem 4 minder dan in Eelde) en er is de helft minder aan zomerse dagen. Daardoor is ook de verdamping geringer (zie klimaateffectschetsboek Drenthe/Groningen). Door de (gunstige) ligging aan zee kent het gebied een lage ziektedruk4. Agrariërs uit het gebied verwachten echter een hogere infectiedruk23. 2 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Fig. 2.2 Diepte van buisdrainage in cm – maaiveld in Noord-Nederland3 3. Bodem Bodemopbouw Bodem varieert van zware zeeklei tot lichte zavel. In de gebieden langs de kust worden veelal de meest vruchtbare bodems aangetroffen. Bodemstructuur zeeklei De bodemstructuur van zeekleigronden is veelal slecht door een geringe stabiliteit van bodemaggregaten. De kans op verdichting en het dichtslaan van de grond neemt toe terwijl de sponswerking en het watertransport naar diepere lagen afneemt. Hogere (piek)afvoeren van water zijn het gevolg en er is een verhoogd risico van oppervlakkige afspoeling van nutriënten en gronddeeltjes. Een slechte structuur is ongunstig voor de gewasproductie, de mineralenbenutting en de bewerkbaarheid . De gemiddelde waarden voor het organische stofgehalte en de fosfaattoestand (Pw) op akkerbouwbedrijven in de regio Bouwhoek en Hogeland bedragen respectievelijk 2,7% en 47 (Pw-getal) . Met name het organische stofgehalte is lager ten opzichte van andere akkerbouwgebieden in Nederland. In grote delen van Groningen heeft de grond een goede capillaire werking. Bodemdaling Als gevolg van zoutwinning daalt de bodem bij Sexbierum (tot nu toe 33 cm ). Onder de Waddenzee en bij Anjum wint de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aardgas. In 2010 zal de bodem rond Anjum met circa 10 cm gezakt zijn. Uiteindelijk verwacht de NAM ruim 17 cm bodemdaling. Sexbierum en Anjum liggen midden in een akkerbouwgebied waarbij op de laagste delen grasland is gesitueerd. Om voldoende drooglegging te handhaven zal bij een bodemdaling het waterpeil mee naar beneden moeten. Bodem en klimaat Als gevolg van klimaatverandering (stijgende zeespiegel, extreme neerslag) wordt de kans mogelijk groter dat gebieden overstromen. Indien zeeklei onder water komt te staan heeft dit negatieve gevolgen voor o.a. de bodemstructuur, opname van nutriënten, verlies van stikstof en ziekten en plagen5. Hogere neerslag leidt tot stijgende totaal stikstofconcentraties in het water door uitspoeling en oppervlakkige afstroming vanuit landbouwgebieden6. Dit betekent een verlies aan nutriënten. Fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater worden vooral beïnvloed door neerslag. Een toename van de netto neerslag zal leiden tot een toename in de fosfaatconcentraties. Hogere grondwaterstanden leiden tot een 6. hogere concentratie van fosfaten in het oppervlaktewater in stroomgebieden met veel landbouw en een geschiedenis van bemesting 4. Water Watersysteem In Friesland wordt voor peilhandhaving water ingelaten vanuit het IJsselmeer en bij Gaarkeuken doorgevoerd naar Groningen. Peilhandhaving heeft prioriteit boven het doorspoelen van de watergangen ten behoeve van de verziltingsbestrijding. Het doorspoelen vindt vooral plaats op 7 het niveau van de hoofdwatergangen . Agrariers in Friesland ervaren het doorspoelen van het water systeem met zoet water als positief. Nadeel van deze maatregel is dat de kans bestaat dat ongewenste stoffen (bacteriën, ziektes) met het water mee stromen8. Onder normale omstandigheden wordt al het water vanuit het achterland van Friesland, Groningen en Drenthe via het Lauwersmeer geloosd 3 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 zonder te pompen. Stijging van de zeespiegel, bodemdaling en een veranderend neerslag en verdampingspatroon kunnen er voor gaan zorgen dat dit natuurlijke afwateringsproces in de toekomst niet meer mogelijk is. Aanleg van nieuw infrastructuur zal uitkomst moeten bieden. Dergelijke ingrepen zouden ervoor kunnen zorgen dat het oppervlaktewater extra verzilt. Uit onderzoek van TNO blijkt dat er een risico bestaat dat de zoete regenwaterlens in het landbouwgebied langs het Lauwersmeer verdwijnt waardoor brak grondwater door capillaire opstijging in de wortelzone kan komen en zoutschade aan landbouwgewassen kan optreden. Tevens zal door de grotere zoutbelasting vanuit de ondergrond op de sloten extra doorspoeling moeten plaatsvinden ten behoeve van beregening en veedrenking9. Waterkwanteit In het kader van de Droogtestudie Nederland is de beregening in de land- en tuinbouw onderzocht. In de studie is een inschatting gemaakt van de oppervlakte beregende arealen. Voor de regio Bouwhoek en Hoge land geldt dat ca. 1 - 7% (1% in nat jaar, 7% droog jaar, 5% in een gemiddeld jaar) van het areaal cultuurgrond wordt beregend. Het gaat met name om beregening van aardappelen in deze regio10. Dit is aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de IJsselmeerpolder waar 5- 19% procent van de cultuurgrond wordt beregend10. In het noorden van Nederland was er in 2008 sprake van een waar neerslagtekort in het voorjaar. De pootgoedteelt in Groningen en Friesland dreigde voor een groot deel te mislukken. Door de droogte kwamen de plantjes nauwelijks op met de nodige gevolgen voor de opbrengst11. De droogte in het noorden van Nederland had naast de negatieve effecten van onder andere een lagere oogst ook een positief effect. Aardappelkeuringsorganisatie NAK trof namelijk minder pootaardappelen aan die moesten worden afgekeurd of in klasse moeten worden verlaagd. Door de droogte waren de planten minder groot en minder vatbaar voor ziekten. Doordat er geen sprake was van vochtig weer verspreidden de bacteriën zich minder snel12. Waterkwaliteit Door de oprukkende verzilting in Noordwest Friesland is minder geschikt water voorhanden voor beregening van gewassen. Alternatieven als grondwater van diepere lagen in de bodem of van elders aanvoeren van water zijn vaak duurder. Bacteriën in het oppervlaktewater kunnen via beregening de aardappelziekte bruinrot veroorzaken. Verspreidingsrisico's worden beperkt door verbod op gebruik van oppervlaktewater voor beregening in de teelt van aardappelpootgoed13. Door bodemdaling in gebieden met zout en brak grondwater stijgt de zoutbelasting van het slootwater (zoutbezwaar), omdat de kwelstroom toeneemt. Om dit toenemende zoutbezwaar te bestrijden zal steeds meer zoet water ingelaten moeten worden ter verdunning van het zoutgehalte van het oppervlaktewater (geldt met name voor gebieden waar zoutgevoelige gewassen geteeld worden). Een andere mogelijke oorzaak voor toename van de zoute kwelstroom in polders langs de kust, is een versterkte invloed van zout grondwater door toename van het potentiaal tussen zee en het polderland, als gevolg van ene verwachte stijging van de zeespiegel en bodemdaling. Uit onderzoek blijkt echter dat de toename van zoute kwel vanuit het diepere grondwater als gevolg van zeespiegelstijging verwaarloosbaar is14. Uit onderzoek onder agrariërs (akkerbouwers en melkveehouders) uit noordoost Friesland blijkt dat verzilting door de agrariërs niet als probleem wordt ervaren. Redenen zijn o.a. het noodgedwongen niet beregenen (bruinrot) en het doorspoelen van sloten met zoet water8. 5. Ontwikkelingen Knelpunten pootaardappelteelt De invoering van de nieuwe EU-richtlijn tegen aardappelmoeheid (AM) vanaf juli 2010 kan ertoe leiden dat 20.000 hectare grond minder beschikbaar komt voor de pootgoedteelt. Er wordt meer grond besmet verklaard, waardoor deze niet voor de pootgoedteelt gebruikt kan worden. Daarnaast zullen telers percelen waar een groter risico is om aaltjes te vinden, niet meer voor de teelt van pootgoed willen gebruiken15. Erwinia vormt een belangrijk knelpunt voor Groningse pootgoedtelers. Vrijwel alle 25 deelnemende pootgoedtelers aan het pilotproject 16 Optimalisatie pootgoedteelt Groningen zien Erwinia als het belangrijkste knelpunt in de pootgoedteelt . Eén van de grootste problemen voor biologische aardappeltelers is het gebrek aan phytophthoraresistente rassen te zijn. Veel telers hebben te maken met een hoge ziektedruk. Gebrek aan pootgoed, de afzetmogelijkheid voor de beschikbare resistente rassen en het ontbreken van 4 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 langjarige financiering voor de ontwikkeling van nieuwe rassen dragen bij aan de problemen. Daarnaast vergt het onderzoek veel tijd17. De afgelopen jaren heeft in het noordelijk akkerbouwgebied de bewaring en koeling van pootaardappelen op het eigen bedrijf een grote vlucht genomen. Ondernemers hebben aangeven aan dat zij huidige regelgeving voor bouwblokken en bouwhoogten als belemmerend ervaren. Voor de zware mechanisatie - die gepaard gaat met de schaalvergroting - vormen dijkpassages in openbare wegen een obstakel. Door aankoop komen oude dijken binnen kavels te liggen18. Schaalvergroting/duurzame landbouw De landbouw in de provincie Groningen zal als gevolg van de Europese landbouwhervormingen reageren met schaalvergroting en verbreding. Knelpunten bij een verdere schaalvergroting zijn ondermeer te kleine bouwblokken, een verspreide ligging van kavels en een toenemende verkeershinder door bredere werktuigen. In grootschalige goed ingerichte akkerbouwgebieden met een vrije markt bouwplan als het oostelijk Hogeland en De Marne zijn de bouw- en goothoogtes voor met name bewaarplaatsen te laag en zijn de dijkpassages te smal19. Circa 15 procent van de boeren in Noord-Groningen is bezig met verbreding van hun bedrijf. Meerdere thema's worden door de boeren als kansrijk gezien om verder te ontwikkelen waarbij windenergie als meest kansrijke nieuwe tak wordt gezien20. Uit workshops met ondernemers uit het Hogeland zijn toekomstscenario’s geschetst in relatie to duurzame landbouw. Daarbij zijn twee scenario’s beschouwd: mondiale markt (nadruk op profit) en zorgzame regio (nadruk op planet-people doelen). In tabel 5.1 zijn enkele uitkomsten van de workshops weergegeven: Tabel 5.1 Uitkomsten workshop agrariërs Hoge land met betrekking tot toekomstscenario’s Mondiale markt Goede grond zorgt voor comparatief kostenvoordeel Kostenefficiëntie grootschalige productie met hoge kwaliteit Rotatie afbouwen naar 1 op 4 of 1 op 5 (nevenproducten nodig) Technologie steeds belangrijker (GPS) Grootschalige akkerbouwbedrijven (200 ha pootaardappelen), 800 ha groot Opschaling melkveehouderij naar 500 a 600 koeien Zorgzame regio Overheid bepaalt Mogelijkheden energiegewassen (koolzaad, energiemaïs) Energiewinning uit getijden in de Waddenzee Streekproducten (waddenmelk) Overheid bepaalt hoe het landschap er uit komt te zien Landschap is van ondergeschikt belang In de Friese Bouwhoek en het Groninger Hogeland worden gewassen met een hoge toegevoegde waarde geteeld. In deze gebieden bestaat bij akkerbouwers vanwege vruchtwisseling en ziektedruk behoefte aan extensivering van het bouwplan. In praktijk gebeurt dit deels door middel van uitruil van grond met de melkveehouderij. De akkerbouw is in die gebieden de vragende partij. Zij heeft behoefte aan grond voor vruchtwisseling en zij realiseert hogere saldo’s per hectare dan de melkveehouderij. De Cowmunity (onderzoek naar grootschalige, grensverleggende, ongebonden melkveehouderij) vraagt juist grond van akkerbouwers. Gelet op de opzet van de Cowmunity als grondloos bedrijf dat regionaal grondgebonden wil zijn, lijkt de situatie in de Bouwhoek en het Hogeland minder gunstig. Melkveehouderijbedrijven met grond zijn een interessantere partij voor akkerbouwers in deze regio21 Akkerbouwers en melkveehouders in de gemeenten Franekeradeel en Harlingen willen de komende tien jaar aanzienlijk groeien in bedrijfsomvang. Dit blijkt uit een landbouwenquête die is uitgevoerd als voorbereiding op het gebiedsontwikkelingsproject Franekeradeel/Harlingen. Uit de enquête blijkt ook dat meer dan de helft van de agrariërs knelpunten hebben in de waterhuishouding. Tevens werd aaneggeven dat de verkaveling verbeterd kan worden. In de streek ligt 54% van de grond van de agrariërs rond de bedrijfsgebouwen, de rest ligt meer op afstand. Dit zorgt voor veel landbouwverkeer op de weg en werkt kostenverhogend voor de agrariërs. In de enquête geven de agrariërs aan te willen meewerken aan een goed waterbeheersingsysteem. Zij denken daarbij aan verbreding van watergangen, het inrichten van nieuwe waterbergingsgebieden en aan vergroting van de gemaalcapaciteit. Onder de agrariërs leeft ook de wens om aan de slag te gaan met nevenactiviteiten op het gebied van duurzame energie, vooral op het gebied van zon- en windenergie22. 5 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Melkveehouderij Economie is belangrijk en dwingt tot schaalvergroting. Met grotere veestapels wordt het ingewikkelder om grasland te beweiden; bedrijven gaan over naar grotere veestapels op 1 plek (stal, of afgebakend stuk weiland) en brengen voer aan. Het groeiseizoen wordt langer en omstandigheden veranderen. Dus vragen komen op voor de voerproductie zoals hoe de bemestingsstrategie moet worden aangepast en hoe mineralen beter kunnen worden benut. Op welke manier op welke plek kun je eigenlijk het beste produceren. Melkveehouders hebben zich al onbewust aangepast (management) de afgelopen jaren. Tevens helpt de mechanisatie en technologische ontwikkeling hierbij. Mogelijk dat als gevolg van klimaatverandering ingespeeld moet worden op de verlenging van het groeiseizoen. Aandacht vormt de een goede benutting van herfstgras (inzaai klaver, grasdrogen). Op grotere bedrijven zal het aandeel maïs toenemen, ook door opschuiven van klimaatgrens. Maïs kan onder drogere en warmere omstandigheid beter produceren dan gras. Maïs heeft echter een nadelige impact op de bodem organische stof, dus hier kunnen potentiële risico’s ontstaan. Er is een groeiende behoefte aan goede stalvoorzieningen, zodat je bij extreme omstandigheden koeien kunt binnen halen. Isoleren van daken van stallen geeft goede verkoeling maar leidt tot hogere kosten. Voor Leverbot en maagdarm zijn bestrijding- en preventie middelen voorhanden. Daarnaast komen de dieren veel meer binnen te staan en wordt de infectiekans dus ook minder hoog. Groter probleem zijn “nieuwe” ziekten die vanuit het zuiden binnen komen (blauwtong)23. Overige ontwikkelingen in de melkveehouderij zijn: productieverhoging, weidegang versus jaarrond opstallen, mestverwerking en technologische ontwikkelingen (melk- en voerrobot). Precisielandbouw Noord-Nederland is goed voor driekwart van de innovaties binnen de Nederlandse agrarische sector. Er wordt veel geëxperimenteerd met nieuwe sensortechnieken, zoals de precisielandbouw. Door de inzet van sensortechnologie wordt het bijvoorbeeld mogelijk om gewassen en de bodemgesteldheid realtime te monitoren en desgewenst bij te sturen zodat een meer duurzame, productieve en efficiënte landbouw mogelijk wordt. Noord-Nederland heeft veel know-how op het gebied van van precisielandbouw. Zo zijn er onder andere niches op gebieden als gpsgebruik, bodemanalyse, gewasmonitoring en geavanceerde ziektebestrijdingen. De markt voor precisielandbouw bevindt zich nog in een ontwikkelingsfase, maar heeft wereldwijd een enorm potentieel24. Voorbeelden van precisielandbouwprojecten zijn Spinof (Stichting Precisie Landbouw in Noord Friesland)25 , de Wadden, LOFAR en Stichting 26 precisielandbouw Het Hogeland . De stichting Precisie landbouw het Hogeland experimenteert dit seizoen met vochtsensoren, om zo het optimale beregeningstijdstip vast te stellen. Dat gebeurt in percelen met consumptieaardappelen en is al gebeurd in de tulpenteelt. Maar deze methode zou volgens de initiatiefnemers in de toekomst ook in de vollegrondsteelt ingezet kunnen worden. De vochtsensoren kunnen waarschijnlijk het beste in de meest droogtegevoelige percelen worden geplaatst26. Fig. 5.1 Variabel poten 6 27 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Biologische landbouw In 2006 is de nieuwe vereniging voor biologische boeren in het Waddengebied opgericht.(BioWad). Doel van de vereniging is om door middel van samenwerking de positie van de individuele bedrijven versterken en de noordelijke akker- en tuinbouwsector als geheel een krachtige impuls geven. In de waddenregio zijn 15 biologische akker- en tuinbouwboeren actief (totaal ruim 1.000 hectare). Doelstelling van de vereniging is het ontwikkelen, bevorderen en versterken van biologische landbouwbedrijven in de waddenregio28. Glastuinbouw Het glastuinbouwgebied rond Berlikum en Sexbierum (noord-west Friesland) heeft een omvang van ca. 130 ha groente- en sierteelt, met een groeiambitie tot 450 ha. De ligging direct aan zee is gunsitig vanwege de ziektedruk, klimaat en licht. In de Eemsmond is een gebied van 250 ha in ontwikkeling29 (zie fig. 5.2). Fig. 5.2 Bestaande glastuinbouw en groeiambities in Noord-Nederland Overig In zowel de akkerbouw als melkveehouderij dient rekening te worden gehouden met gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat welke naar beneden worden bijgesteld. Er is een trend naar grotere en zwaardere machines met consequenties voor bodem (verdichtingen, structuurproblemen). 6. Overige gebiedsfuncties Natuur De Waddenzee inclusief de kwelders langs de dijk is een Natura 2000-gebied, ontwikkelingen langs de noordelijke rand van het gebied zullen in de toekomst in sterke mate beoordeeld worden op de invloed van die ontwikkelingen op de Waddenzee dit kan betrekking hebben op emissies maar ook op ruimtelijke ontwikkelingen. Het Nationaal Park Lauwersmeer vervult naast de natuurfunctie ook een belangrijke functie in de afwatering van zowel Groningen als Friesland. De discussie over het al dan niet verzilten van het Lauwersmeer en het bijbehorende natuurlijker peilregime is van invloed op de waterhuishouding van het gehele achterland. Verspreid liggen er in de lagere delen van het gebied natte, veelal brakke natuurgebieden (bijvoorbeeld Klaarkampermeer). Deze gebieden 7 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 ontlenen hun specifieke warden onder meer aan het voorkomen van bijzondere brakwatermilieus. De functie vergt het instant houden van de brakke kwelwaterstroom. In fig. 6.1 zijn de EHS (Ecologische Hoofd Structuur) gebieden in Noord-Nederland met een groene kleur aangegeven. Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 2007 30 31 (links) en corridor van natte natuurgebieden (rechts) . De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarvoor is het onder meer nodig om een corridor van natte natuurgebieden te realiseren. Uit fig. 6.1 blijkt dat het noordelijke zeekleigebied beperkt een aandachtsgebied is betreffende de EHS. Aandachtsgebied is het Nationaal Park Lauwersmeer. De grauwe kiekendief is een beschermde vogel die in het voorjaar naar Nederland komt om er te broeden in tarwe- en luzernevelden. Akkerbouwers uit Groningen, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland werken samen in de Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief bij het creëren van nestelgelegenheid, zodat deze roofvogel ongestoord kan broeden. De Groninger akkerbouwers werken bij de bescherming samen met 32 Duitse collega’s en de groenvoederdrogerij Oldambt . Recreatie Het Lauwersmeer is naast natuurgebied ook een belangrijk recreatiegebied en vooral in trek bij de watersporter. Het is voor de grote watersport het schakelpunt tussen het buitenwater en het Friese Boezemgebied. De functie vergt vanwege de bevaarbaarheid een constant en stabiel waterpeil en het handhaven / creëren van een open netwerk aan verbindingen. De kleine watersport (kano / motorbootjes) is van beperkt belang maar stelt wel eisen aan de bevaarbaarheid, het landschap en de kwaliteit van het oppervlaktewater. De functie vergt open vaarverbindingen, een gevarieerd en aantrekkelijk landschap en vanwege het vaak directe contact met water een goede waterkwaliteit. In beperkte mate is er sprake van fietsrecreatie in met name de landschappelijk afwisselende (en vaak wat kleinschaliger) gebieden. Handhaving van de schaal en de afwisseling zijn belangrijk. Bebouwing De bebouwing is kleinstedelijk tot dorps. De ruimteclaim vanuit het stedelijk gebied op de omgeving is relatief beperkt. 8 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 7. Beleid Provincie Groningen Ambities voor het landelijk gebied in Noord-Groningen zijn (PMJP 2007 – 2013) zijn33: • Behoud van een sterke landbouwsector door het versterken van deze sector en beheersfunctie • Stimuleren van de plattelandseconomie en van het toeristisch-recreatief bedrijfsleven, toegespitst op o.a. het Eemsmondgebied en het Lauwersmeergebied • Versterken van de kwaliteit van landschap en natuur en de daarbij behorende milieu- en watercondities • Realiseren van extra woningbouw ter versterking van de leefbaarheid • Oplossen van knelpunten in bereikbaarheid en infrastructuur van het gebied De provincie wil de concurrentiekracht van de landbouw versterken en ruimte bieden voor moderne, grootschalige landbouw. Voor afzonderlijke bedrijven worden kansen geboden voor verssterking, vernieuwing en verbreding van de bedrijfsvoering om meerwaarde te creëren. Er dienen goede oplossingen te worden gezocht voor ruimtelijke knelpunten bij schaalvergroting, zoals te krappe bouwblokken. Behoud van landschap is een belangrijk aandachtspunt. Om de structuur te verbeteren zet de provincie in op de realisatie van een grootschalig glastuinbouwgebied in de buurt van de Eemshaven. Verbreding van landbouwbedrijven beidt eveneens kansen (agrarisch natuurbeheer, toerisme, productie groene grondstoffen en bioraffinage). In het Regionaal Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem, waar in onder andere kansen benutten voor kleinschalige waterberging (vooraal ook zoeken naar combinaties met realisatie EHS), aanpak verdrogingsproblematiek en 33 aanpakken knelpunten (grond)wateroverlast . Provincie Friesland Gezien het economische belang geeft de provincie Friesland hoge prioriteit aan de landbouw. Ontwikkeling van de sector is van groot belang, bij voorkeur in samenhang en/of afgestemd met natuur en water. De provincie zet de komende jaren onder andere in op grootschalige, grondgebonden landbouw, realisatie van de EHS en de kwaliteit van de ruimte en een leefbaar platteland. Waterschap Noorderzijlvest Bij de opgaven voor het gebied Noord-Groningen wordt de aandacht als eerste gericht op de vernieuwing en verbreding van de landbouw met een open oog voor de mogelijkheden van natuurbeheer, biologische landbouw, zorg en streekeigen producten. Betreffende de waterhuishouding zal bij de vernieuwing hiervan aandacht worden gegeven o.a. aan waterberging, veiligheid en nieuwe functiecombinaties op waterbasis. In het waterbeheerplan 2003 – 2007 (in 2006 verlengd naar 2010) aangegeven wat de toegekende waterfuncties zijn, dat op basis van kenmerken van de plaatselijk aanwezige watersystemen, welke in deelgebieden is opgesplitst. Vervolgens zijn de doelstellingen per waterfunctie genoemd, waarna per deelgebied knelpunten worden aangegeven en er wordt aangegeven welke maatregelen nodig zijn om deze op te heffen. Wetterskip Fryslan Om zo het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau te houden voor de landbouw spoelt de waterbeheerder de zwak brakke wateren (3003000mg/Cl) in Noord-Fryslân door met boezemwater. Minder doorspoelen kan bijdragen aan een betere ecologische kwaliteit. Maar dit kan aanzienlijke schade voor de landbouw opleveren. Gelet op de landbouwkundige functie van het gebied en de beperkte winst voor de natuur, zal het waterschap het huidige doorspoelregime handhaven. Als dat nodig is, wordt deze beleidslijn aan de gevolgen van bodemdaling en zeespiegelstijging aangepast. Samen met de provincies Groningen en Drenthe en de waterbeheerders wordt voor 2012 de watertekortopgave voor Noord-Nederland uitgewerkt. Daarnaast wordt nagegaan welke kansrijke maatregelen er zijn om de Friese watersystemen minder kwetsbaar te maken voor watertekort. Daarbij betrekken we de maatregelen voor wateroverlast en de KRW-maatregelen. Ook wordt hierbij het beleid voor beregening uit oppervlakte- en grondwater en maatregelen tegen verzilting betrokken. Vooralsnog gaat het plan er vanuit dat het niet rendabel is om het 9 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 volledige grondwatertekort voor extreem droge situaties op te heffen met grootschalige maatregelen. Door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak neemt de kans op regionale wateroverlast toe. Hoewel volgens berekeningen in 2030 de normen in de meeste watersystemen nog niet overschreden zullen worden, moeten nu al wel maatregelen genomen worden De maatregelen volgen uit studies naar de berging en afvoer van water in Fryslân, met name de laatste studie: het Veiligheidsplan. De belangrijkste maatregelen zijn34: • Beschikbaar hebben van voldoende gemaalcapaciteit voor het Friese boezemsysteem, verspreid over de hele provincie. • Vergroting van het bergend vermogen van de Friese boezem: minimaal 300 hectare extra boezemuitbreiding. Rekening houdend met een gerealiseerde boezemuitbreiding van 400 hectare voor 2010, komt dit overeen met de opgave uit het Streekplan. • Uitbreiding van oppervlak open water met 1650 hectare tot 2030, ten opzichte van de situatie in 2008. Voor de planperiode betekent dit een uitbreiding van 450 hectare. Het Wetterskip voert momenteel diverse studies uit naar technieken om verzilting tegen te gaan dan wel het landgebruik aan te passen34. 10 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 8. Onderzoeksresultaten fase 2 In de studie Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’ is de invloed van extreme weeromstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en een verkenning van mogelijke adaptatiemaatregelen onderzocht35 De potentiële knock-out factoren en de mogelijke maatregelen ten aanzien van diverse gewassen zijn hieronder samengevat. 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Pootaardappel Hevige regenval - verrotting deel aardappeloogst (mei-sept.) Doorlatendheid bodem verbeteren (Consumptieaardap Oppervlakkige afwatering verbeteren pel) (Intensiever) draineren Waterstressbestendig ras ontwikkelen Hittegolf - doorwas (juli-sept.) Aardappel in bredere ruggen telen Aardappel vroeger poten en rooien Verkoeling door druppelirrigatie Realiseren van een goed gesloten gewas (optimale pootafstand en optimaal bemesten) Hittebestendig ras ontwikkelen Warm en nat - bacterieziekte Erwinia (juli-sept.) Resistent ras ontwikkelen Biologische bestrijding Optimaal bemesten (gezonde plant is minder vatbaar) Warme winter - bewaring moeilijk (dec -maart.) Mechanische koeling Aardappels bespuiten met kiemreguleringsmiddel Aardappel ontwikkelen met betere bewaareigenschappen Wintertarwe Langdurig droog - opbrengstderving (juni-aug.) Vergroten vochtvasthoudend en vochtbergend vermogen van de bodem Droogteresistent ras ontwikkelen Suikerbiet Kwakkelweer - opvriezen van de wortels (nov.-maart) Vroeger inzaaien Aanhoudend warme winter - suikerverlies (dec. -maart) Voorkomen beschadigingen aan de bieten tijdens rooien, transport en maken van bewaarhoop Voorkomen van grondtarra, bladresten en onkruiden in bewaarhoop (i.v.m. goede natuurlijke ventilatie) Storthoogte bewaarhoop beperken tot maximaal 2 m en lange strakke hopen maken Mechanisch ventileren van de bewaarhoop Plantafstand optimaliseren (zware, grote bieten geven laagste bewaarverliezen) Bieten telen met ras dat weinig gevoelig is voor bewaarverlies Bewaarduur verkorten (door eerder leveren, extra capaciteit bij suikerindustrie) Bieten later rooien 11 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw (vervolg) Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Zaaiuien Langdurig droog (lente) – Plantsterfte (februari - april) Beregenen Aanvoer kwalitatief en kwantitatief voldoende water Herinzaaien Extra dik inzaaien Langdurig droog (zomer) – Verminderde groei (juni - juli) Beregenen Vergroten vochtvasthoudend en vochtbergen vermogen van de bodem Droogteresistent ras ontwikkelen (bv. dieper wortelgestel) Grondwaterstand verhogen (of peilgestuurde drainage) Aanvoer kwalitatief en kwantitatief voldoende water Warm en vochtig – Schimmels (juni - augustus) Chemische bestrijding Schimmels bestrijden met UV-licht Resistent ras ontwikkelen Winterpeen Te droog groeiseizoen – Achterblijvende kieming (april - juni) Beregenen Druppelirrigatie of gietdarmen Ondergronds buizensysteem dat water en meststoffen kan toedienen Herinzaaien Dieper inzaaien Later inzaaien (na mei) Aanvoer kwalitatief en kwantitatief voldoende water Bodem staat enkele dagen blank – Rotting (juni – nov.) Doorlatendheid bodem en oppervlakkige afwatering verbeteren Intensiever draineren Lelie (bloembollen) Hevige regenval – Verdrinken van bollen (april - juni) Doorlatendheid bodem verbeteren 1) Oppervlakkige afwatering verbeteren 1) (Intensiever) draineren Water in de percelen (beneden maaiveld) bergen door een intensieve drainage welke relatief diep wordt aangebracht Drogere percelen huren 12 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Zomers, nat weer – Botrytis (april – juni) Chemisch bestrijden Ontwikkelen effectievere middelen Ontwikkelen effectievere spuittechnieken Biologische bestrijding Resistent ras ontwikkelen Zomers, nat weer – Fusarium (april – juni) Middel ontwikkelen om ziekte bestrijden Resistent ras ontwikkelen Hagel – Hagelschade (juni – aug.) Hagelkanon Hagelverzekering 13 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 8.2 Nieuwe gewassen Artisjok Zonnebloem Kers Doet het goed op vruchtbare, goed afwaterende grond, lichte tot zware zavelgrond heeft de voorkeur. Verzilting en droogte zullen waarschijnlijk weinig nadelige effecten hebben op de teelt. De plant is gevoelig voor vorst. Afdekken met stro is daarom nodig. Het gewas is erg gevoelig voor virussen. Beschutting tegen wind is nodig Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen (relevante periode) Zachte winter - onvoldoende vernalisatie (jan-mrt) Ras ontwikkelen en telen dat minder koude dagen nodig heeft Toepassen middelen om bloemzetting te bevorderen Vroeg planten Zonnebloem is bestand tegen hitte, droogte en ook redelijk zouttolerant. Hierdoor is het een kansrijk alternatief voor andere wel gevoelige gewassen. Zonnebloemen groeien in principe op elke grondsoort (welke goed doorlatend moet zijn). De groei van zonnebloemen vereist een goede vochtvoorziening. Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Hagel Hagelkanon Verzekering Zoete kersen moeten op vochthoudende, diep doorwortelbare en lichte kleigrond groeien. Bestuiving speelt dus tijdens de bloei een belangrijke rol en luistert nauw. Dit vergt de aanwezigheid van veel bijen. Zoete kers is ook zeer windgevoelig, met name tijdens de bloeiperiode. Kersen zijn gevoelig voor barsten. In een natte periode van langdurige regen, zuigt een kers zich vol met water waardoor het risico van openbarsten kan optreden. De kers is gevoelig voor een aantal ziekten: aantasting door schimmels, bacteriën, virussen, gomziekte en de kersenvlieg. Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen (relevante periode) Zachte winter – Vervroeging bloei (jan. - maart) Inzetten van extra bijen Inzetten van hommels Inzetten van extra stuifmeel (bv. BeeBooster) Warm voorjaar – Plagen (o.a. kersenvlieg) (april - mei) Chemische bestrijding Kleurenvallen (bv. gele plasticstroken met lijm) Zoeken en toepassen natuurlijke vijanden Hagel – Vruchten en bomen beschadigen (juli - aug.) Overkappen gewas Hagelkanon Middelen spuiten om schade te beperken of herstellen 14 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Druif Druiventeelt kan op alle soorten gronden, behalve op hele zware klei en veengronden. De bodem moet goed waterdoorlatend zijn, zonder ondoorlaatbare lagen. De druiven zijn gevoelig voor neerslag, zowel in de vorm van regen (bevruchting wordt bemoeilijkt, oogstrijpe druiven kunnen opzwellen en open barsten) als in de vorm van hagel (zowel scheuten, bloemen en druiven zijn kwetsbaar voor hagel). De teelt vraagt veel zon en er mag weinig vochtigheid blijven hangen (wind moet er doorheen kunnen). Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Warm en nat – Meeldauw (juni) Adaptatiemaatregelen Preventieve bespuitingen met schimmelwerende producten Kiezen bij het planten voor ziektetolerante (meeldauw) rassen Alternatieve bestrijdingsmiddelen tegen meeldauw ontwikkelen (bv. melk, wei en een product van canolla-olie) Resistent ras ontwikkelen Zeer warm en droog – Versnelde afrijping (juli - aug.) Eerder oogsten Hagel – Hagelschade druif en scheuten (april - sept.) Gewas overkappen Hagelkanon Middelen spuiten om schade te beperken of herstellen Hagelverzekering 15 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 8.3 Grasland/melkveehouderij Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Grasland Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen Curatieve maatregelen (veearts0 Wateroverlast - leverbot Wateroverlast - vertrapping graszode Wateroverlast - maaien onder ongunstige omstandigheden Zachtere winters - hogere ziektedruk 16 Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 8.4 Overige relevante klimaatfactoren en maatregelen akkerbouw (niet gekwantificeerd in fase 2) Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen Consumptieaardappelen Toename temperatuur - Luizen (Y-virus) Bespuiting met insecticide (pootaardappelen) Bespuiting met minerale oliën Aanleggen bloemrijke akkerranden (stimuleren natuurlijke vijanden) Toename temperatuur - Aardappelcysteaaltjes Ruime vruchtwisseling, resistentie, voorkomen besmetting Toename temperatuur - Coloradokever Chemische bestrijding Zachtere winters - Aardappelopslag Chemische bestrijding Rooiverliezen voorkomen Automatische methode voor bestrijding Wintertarwe Droogte - Gerstevergelingsziekte, gele roest Bestrijdingsmiddelen, rassenkeuze, resistente rassen, natuurlijke bestrijding bladluizen Suikerbiet Warmere zomers - Bietencysteaaltjes Resistente rassen, uitzieken bodem (bieten uit teeltplan) Warmere zomers - Cercospora Chemische bestrijding Lelies (bloembollen) Warmere zomers - Bladschimmels Resistente rassen, gewasbeschermingsmiddelen Toename temperatuur - Luizen Chemisch bestrijden (extra bespuitingen) Toename temperatuur - Aaltjes Chemisch ontsmetten Toename temperatuur Andere onkruiden (o.a. knolcyperus) Inzaai afrikaantjes (Tagetes) Algemeen 17 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 9. Bronnen 1 http://www.mtshoogterp.nl/, augustus 2009 2 Schouten, J., op: http://www.boerderij.nl/1058828/Landbouw/Wallpapers/Akkerbouw-op-klei.htm, augustus 2009 3 Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, 2008. modelrapportage: deelrapport buisdrainage. 4 Kolk, J.W.H. van der ; Korevaar, H. ; Meulenkamp, W.J.H. ; Broekhoff, M. ; Maas, A.A. van der ; Olde Loohuis, R.J. ; Rijk, P.J, 2007. Verkenning duurzame landbouw : doorwerking van wereldbeelden in vier Nederlandse regio's, Wageningen : Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu 5 Claessens, J. ; Wal, A. van der, Verkenning effecten hoogwaterstanden op de bodemkwaliteit in het landelijke en stedelijke gebied, Bilthoven, RIVM 6 Loeve, R. ; Droogers, P. ; Veraart, J., 2006. Klimaatverandering en waterkwaliteit, Wageningen, FutureWater 7 Versteeg, R. ; Klopstra, D. ; Kroon, T., 2005. Droogtestudie Nederland : watertekortopgave : eindrapport, RIZA, Lelystad : Rijkswaterstaat 8 Weterings-Schonck, S., van Essen, E. en C. Zoete, 2008. Verzilting wordt door de agrarische sector niet als probleem ervaren, H2O, 22, p.22-24 9 Oude Essink, G. en P de Louw, 2006. Kwalitatieve beschouwing over de invloed van zoute kwel op de landbouw bij peilwijziging op het Lauwersmeer, TNO, Delft 10 Hoogeveen, M.W.; Bommel, K.H.M. van; Cotteleer, G., 2003. Beregening in land- en tuinbouw; Rapport voor de Droogtestudie Nederland LEI, 11 Heijboer, I., 2008., Droogte funest voor teelt pootgoedaardappelen Noord-Nederland, www.agf.nl, mei 2009. 12 Friesch Dagblad, 26/06/08, Droogte Noord-Nederland gunstig voor pootgoed, op: www.agriholland.nl, mei 2009 13 Hoogeveen, M.W.; Bommel, K.H.M. van; Cotteleer, G, 2003. Beregening in land- en tuinbouw; Rapport voor de Droogtestudie Nederland LEI. 14 Veeneklaas, F.R., Farjon, J.M.J., van der Ploeg, B., Wijnen, C.J.M., Ypma, K.W., 2000. Scenario's voor landbouw en natuur: vooruitzichten voor 2030 met een doorkijk naar de rest van de 21 ste eeuw, Alterra, Wageningen, , Lei, Den Haag. 15 Agrarisch Dagblad, 25/02/09, Pootgoedteelt verliest 20.000 hectare aan potentieel areaal door AM-richtlijn, op: ww.agriholland.nl, mei 2009 16 LTO Noord Projecten, 04/08/08, Erwinia vormt belangrijkste knelpunt voor Groningse pootgoedtelers, op www.agriholland.nl, mei 2009 17 Biokennis - Wageningen UR, 28/02/08, Te weinig resistente aardappelrassen voor biologische telers, op www.agriholland.nl, mei 2009 18 Dienst Landelijk Gebied, 2004. Landbouwstructuuronderzoek Groningen: schaalvergroting en inrichting, Groningen 19 Provincie Groningen, 25 juni 2006, Knelpunten Groningse landbouw geïnventariseerd, op www.agriholland.nl, mei 2009 20 NLTO, 28 september 2004, 15% van Noord-Groninger boeren is bezig met verbreding, op www.agriholland.nl, mei 2009 21 Rienks, W.A. ; Vries, C. de ; Keurentjes, F. ; Spaans, N. ; Velde, A. van, 2006. Cowmunity : zoektocht naar grensverleggende melkveehouderij in Nederland,Wageningen, Alterra 22 Anoniem, 2008. Landbouw in Noordwest Fryslân wil zich ontwikkelen, donderdag, 5 juni 2008, op www.fryslan.nl 23 Sectorbijeenkomst Klimaat & landbouw, 27 februari, Meppel. 24 N.V. NOM, Sensortechnologie Noord-Nederland, kennis, kapitaal en kontakten, op www.sensoruniverse.com, mei 2009. 25 www.gpslandbouw.nl, mei 2009. 26 Egmond, F. van, Al winst bij 3% extra opbrengst , op: precisielandbouw.web-log.nl/, mei 2009. 27 www.soilcompany.com, mei 2009. 28 www.vmt.nl, mei 2009. 29 Broens, D.F. en Geijn, van de, W.E., 2005. Glastuinbouw Noord-Nederland: een glashelder beeld voor 2015, Houten 30 Blokland, P.W.; Bont, C.J.A.M. de; Dijk, J.J. van; Dijkxhoorn, Y.; Everdingen, W.H. van; Meer, R.W. van der; Roest, A.E.; Venema, G.S., 2009. Regionale landbouwcijfers in beeld Regio Noord : periode 1997-2007, Den Haag : Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 31 Planbureau voor de leefomgeving, 2008. Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving (PBL), Bilthoven. 32 LTO Nederland, Duurzame akkerbouw in Nederland: prestaties en ambities, www.akkerbouw.info, mei 2009. 33 Programma Landelijk Gebied, PMJP 2007-2013 Groningen, vastgesteld door Provinciale Staten 20 december 2006, Kansen benutten 34 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 35 Wit, J. de: Swart, D. en Luijendijk, E, 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’. Houten, Grontmij. 18 Concept Gebiedsbeschrijving Noordelijk zeekleigebied 24 augustus 2009 Gebiedsbeschrijving Veenkoloniën Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Gebiedsbegrenzing Karakterschets Bodem Water Ontwikkelingen Overige gebiedsfuncties Beleid Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) Het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland (Wageningen UR) en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend (Grontmij). 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw 8.2 Nieuwe gewassen 8.3 Grasland/melkveehouderij 8.4 Overige klimaatfactoren en adaptatiemaatregelen Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Hiertoe is NoordNederland in 8 “uniforme teeltgebieden” onderverdeeld. Van elk van deze gebieden wordt als aftrap voor fase 3 een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt gebundeld. 9. Bronnen 1. Gebiedsbegrenzing De Veenkoloniën liggen op de overgang van Groningen en Drenthe, begrensd door Duitsland en Westerwolde in het oosten, NieuwSchonebeek in het zuiden, Emmen en de Hondsrug in het westen en Oostelijke bouwstreek van Groningen in het noorden. Het CBS hanteert voor de Veenkoloniën een ruimer onderzoeksgebied: de hierboven genoemde Veenkolonien met Westerwolde en de Hondsrug. Indien gegevens betrekking hebben op dit ruimere CBS-gebied is aan de Veenkoloniën* een aterisk toegevoegd. 2. Karakterschets De veenkoloniën liggen tussen 20 m boven NAP bij Schonenbeek en omstreeks 1 m boven NAP bij Hoogezand. 1 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Het grondgebruik van de Veenkoloniën* is overwegend agrarisch. Akkerbouw is hierbij de dominante vorm van agrarisch grondgebruik met bijna 80% van de oppervlakte. Grasland omvat 18,2% van het areaal. De rest betreft tuinbouw, braakland en snelgroeiend hout. Omdat in deze cijfers Westerwolde en De Hondsrug zijn meegenomen ligt het percentage grasland hoger dan het voor de Veenkoloniën in engere zin zou zijn. Fig. 2.1 Impressie landbouw Veenkoloniën In 2005 was de verdeling van de gewassen over het bouwplan gemiddeld als volgt: zetmeelaardappelen 47%, suikerbieten 19%, Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. granen 28% en snijmaïs 6% . 3 Bodem Algemeen De gronden behoren tot de Formatie van Griendtsveen en liggen op dekzand, dat ondiep wordt aangetroffen. De bovengrond is veelal humeus. In het gebied komen voornamelijk moerige zand- en podzolgronden en veengronden voor. Veenkoloniale gronden liggen in de afgegraven hoogveengebieden. Er is veel variatie in bodemopbouw. Een donkere bovenlaag, soms met een veentussenlaag, op dekzand met een veldpodzol is het overheersende type. De gronden zijn rijk aan zwarte organische stof, maar die heeft minder gunstige eigenschappen: hij versmeert snel en is niet kruimelig. De geringe stabiliteit uit zich ook in de gevoeligheid voor verstuiven in het voorjaar. Bij een hoger organischestofgehalte is de draagkracht minder goed. De ondergrond neigt tot verdichting. Gronden met een laag organischestofgehalte zijn stuifgevoelig. De bodemgeschiktheid voor akkerbouw is niet optimaal, vergeleken met andere delen van Nederland. Volgens de methoden HELP (Brouwer en Huinink, 2002), is het opbrengstdervingpercentage voor akkerbouw, gerelateerd aan droogte- en natschade in de Veenkoloniën tussen 15 en 40% 1. Met de methode HELP worden opbrengstdervingen gekoppeld aan hydrologische condities. De dervingen worden uitgedrukt in percentages droogteschade aan het gewas bij drogere omstandigheden dan optimaal voor gewasopbrengst en natschade (wateroverlast) bij nattere omstandigheden dan de optimale. 2 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Fig. 3.1 Opbrengstdervingspercentage bij akkerbouw 1 De gemiddelde waarden voor het organische stofgehalte en de fosfaattoestand (Pw) op akkerbouwbedrijven in de regio Veenkoloniën en het Oldambt bedragen respectievelijk 4,7% en 56 (Pw-getal)2. Bodemdaling Aardgas- en zoutwinning en veenoxidatie veroorzaken bodemdaling in de Veenkoloniën. Als gevolg van de gaswinning ontstaat bodemdaling in grote delen van Groningen. Ook aan de noordzijde van de Veenkoloniën in de buurt van Veendam. In dit gebied daalt bodem tot 2050 met ca. 0,10 bij Winschoten tot 0,04 m bij Nieuwe Pekela. In de Veenkoloniën is door de gaswinning een lokale bodemdaling ontstaan verder zuidelijk bij Roswinkel. Dit is een zeer lokale winning met geringe uitstralingseffecten naar de omgeving. Bij Roswinkel daalt de bodem tot 2050 met ca. 0,02 tot 0,14 m. Naast gaswinning vindt specifiek in de Veenkoloniën ook (magnesium)zoutwinning plaats. Dit gebeurt op een drietal plaatsen: ten westen van Veendam bij Tripscompagnie, bij Zuidwending en bij Heiligerlee. Ook hierdoor daalt de bodem. Deze daling voor de drie locaties bedraagt in 2002 ca. 0,04 tot 0,14 meter. Bodemdaling wordt tevens veroorzaakt door veenoxidatie. Door de huidige relatief diepe ontwatering wordt een groot deel van het bodemprofiel van het veen blootgesteld aan de lucht waardoor het oxideert en de bodem geleidelijk daalt. In de Drentse Veenkoloniën speelt veenoxidatie het sterkst. Met name langs de Hondrug liggen grote arealen waar de maaivelddaling in 2050 ca. 5 0,30 - 0,40 m bedraagt en op sommige plaatsen zelfs meer dan 0,40 m . 4. Water Watersysteem Overtollig water in het westelijk deel van de Veenkoloniën wordt afgevoerd via de Hunze of Oostermoerse vaart, via het Zuidlaardermeer en het Eemskanaal naar de Dollart. In de Groningse Veenkoloniën watert het deel ten oosten van VeendamWildervank af via het A.G. Wildervanckkanaal, dat in open verbinding staat met het Winschoterdiep en loost het gebied ten westen van Veendam op het Zuidlaardermeer. Het resterend deel van de Groningse Veenkoloniën watert af via het Pekelder Diep, Pekel Aa en Westerwoldse Aa, dat vervolgens loost op de Dollart. In de zomer wordt water vanuit het IJsselmeer ingelaten. Wateroverlast Voor wateroverlast (inundatie) vanuit kleinere watergangen zijn landelijke normen opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het landgebruik. Door de vele herinrichtingen die in de afgelopen jaren in de Veenkoloniën hebben plaatsgevonden, is het gebied al veilig ingericht. Een gemiddelde veiligheidsnorm voor het landelijke gebied is een overstromingfrequentie van 1x per 100 tot 1x per 150 jaar. Het bestuur van waterschap Hunze en Aa’s heeft in 2006 besloten dat voor het landelijk gebied een voorlopige norm van 1/75 jaar zal worden aangehouden. In de huidige situatie voldoet in de Veenkoloniën ca. 290 ha van het totale gebied niet aan deze (hoge) norm, maar wel aan de landelijke norm. Het waterschap zet zich in om de knelpunten, die zich eens in de 1/75 jaar toch 3 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 kunnen voordoen, aan te pakken. Als gevolg van klimaatverandering (extreme neerslag) wordt de kans mogelijk groter dat gebieden overstromen5. Als de bodem onder water komt te staan heeft dit negatieve gevolgen voor o.a. de bodemstructuur, opname van nutriënten, verlies van stikstof en ziekten en plagen 3. Hogere neerslag leidt tot stijgende totaal stikstofconcentraties in het water door uitspoeling en oppervlakkige afstroming vanuit landbouwgebieden4. Dit betekent een verlies aan nutriënten. Fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater worden vooral beïnvloed door neerslag. Een toename van de netto neerslag zal leiden tot een toename in de fosfaatconcentraties. Hogere grondwaterstanden leiden tot een hogere concentratie van fosfaten in het oppervlaktewater in stroomgebieden met veel landbouw en een geschiedenis van bemesting4. Watertekort De zand- en veenbodems in de Veenkoloniën zijn zeer droogtegevoelig en leiden in droge jaren tot opbrengstenderving in de landbouw. In de Veenkoloniën kan de gemiddelde droogteschade oplopen tot 30%, overeenkomstig cijfers uit het (droge) referentiejaar 2003. Om in de zomerperiode toch over genoeg water te kunnen beschikken, wordt water aangevoerd vanuit het IJsselmeer. In een gemiddelde zomer wordt naar de 3 Veenkoloniën ca. 15 miljoen m water aangevoerd om aan de watervraag van het gebied te kunnen voldoen. Het water wordt gebruikt voor het handhaven van het waterpeil, droogtebestrijding, verziltingsbestrijding, de bedrijfsvoering van fabrieken en peilhandhaving ten behoeve van natuurgebieden. De wateraanvoer vanuit het IJsselmeer is nu nog voldoende en gegarandeerd. In de toekomst zal er door de toenemende verdamping steeds meer water nodig zijn in het gebied. Met Rijkswaterstaat (RWS) zijn afspraken gemaakt, met alle gebruikers rond het IJsselmeer, over de verdeling en de maximaal hoeveelheid aan te voeren water in de zomer. In een gemiddelde zomer wordt het maximaal aan te voeren debiet niet gehaald. In een droge zomer zoals 2003 is het aan te voeren debiet echter, met veel inzet en gevoel voor het systeem, juist genoeg gebleken. Mogelijk kan dit in de toekomst veranderen, omdat het IJsselmeer ook afhankelijk is van de aanvoer van de Rijn5. Het water wordt nu aangevoerd langs twee routes, via Groningen en Drenthe. Ook het noordelijk zeekleigebied maakt aanspraak op water dat aangevoerd wordt via de noordelijke route. Door waterconservering / berging in de voormalige hoogveengebieden (westelijke Veenkoloniën) is waarschijnlijk een deel van het wateraanvoerprobleem op te vangen. Het opbouwen van een voorraad van gebiedseigen water kan in tijden van droogte wellicht 6 uitkomst bieden . In het kader van de Droogtestudie Nederland is de beregening in de land- en tuinbouw onderzocht. In de studie is een inschatting gemaakt van de oppervlakte beregende arealen. Voor de regio Veenkoloniën en Oldambt geldt dat ca. 1-11% (1% in nat jaar, 11% droog jaar, 4% in een gemiddeld jaar) van het areaal cultuurgrond wordt beregend. Het gaat met name om beregening van aardappelen in deze regio7. Voor de Veenkoloniën alleen liggen de cijfers waarschijnlijk hoger, gelet op het voorkomen van klei (niet zo droogtegevoelig) in het Oldambt. Dit is toch nog aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de IJsselmeerpolder waar 5-19% procent van de cultuurgrond wordt beregend7. 4 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Waterkwaliteit Voor nutriënten en chloride zijn geen landelijke normen uit Brussel vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Hiervoor geldt dat deze stoffen, met name fosfaat (P) en stikstof (N), zeer bepalend zijn voor de ecologie van de wateren, maar dat er ook grote regionale verschillen kunnen optreden. De regio kan zelf aangeven bij welke fosfaat, stikstof en chloride gehalten zij denkt dat de ecologische doelen gehaald kunnen worden. Het waterschap heeft op basis van richtlijnen van de STOWA en andere onderzoeksrapporten een voorlopige range van streefwaarden voor nutriënten aangegeven, rekening houdend met de verwachte gewenste ecologie. Voor chloride geldt dat op basis van de trendanalyse wordt verwacht dat chloridegehalten van de wateren in de bandbreedte van de huidige normen vallen. De gehalten voor fosfaat en stikstof vallen voor alle waterlichamen te hoog uit. De waterkwaliteit wordt via verschillende projecten en bestaande afspraken aangepakt. De ontwikkelingen die momenteel lopen en/of zijn afgerond zijn: aanpassen RWZI’s, realiseren basisinspanning, risicovolle overstorten saneren, plaatsen IBA’s in het buitengebied, veranderende mestwetgeving en LOTV, handboek bestrijdingsmiddelen, functieveranderingen en akkerrandenbeheer5. Drainage Landbouwpercelen in het Veenkoloniaal gebied zijn meestal gedraineerd8. Veelal zijn de gronden gedraineerd op een diepte tussen 0,80 - 1,00 m minus maaiveld. In het zuidelijk deel wordt vooral tussen 1,00 en 1,20 meter gedraineerd. Fig. 4.1 Diepte van buisdrainage in cm – maaiveld in Noord-Nederland8 5. Ontwikkelingen Zetmeelaardappelen In tegenstelling tot de andere hoofdgewassen (bieten en granen) zijn de potentiële opbrengsten van zetmeelaardappelen al jaren achtergebleven. Wel zijn de opbrengsten verbeterd doordat de aardappelmoeheid (AM)-resistentie sterk is verbeterd door de ontwikkeling van geschikte rassen en is er vooruitgang geboekt bij de bewaring (minder bewaarverliezen). Om de potentiële opbrengsten verder te verhogen wordt intensief gezocht naar rassenverbetering. Tweede speerpunt in het onderzoek betreft het ontwikkelen van resistente rassen tegen phytophtora9 Een andere wezenlijke bijdrage aan de verhoging van hectare-opbrengsten betreft de droogtebestrijding. Uit onderzoek van de proefboerderij ’t Kompas te Valthermond blijkt dat verbetering van watervoorziening ten behoeve van zetmeelaardappelteelt daartoe een wezenlijke bijdrage kan leveren met opbrengstverhogingen van 8 á 10 ton per ha bij vochttekorten in juli en augustus. Dit kan in principe op bedrijfsniveau worden gerealiseerd langs twee wegen: een betere waterconservering via een verdere verfijning van het stuwenstelsel in de waterlopen en grootschalige beregening. Op bovengenoemde proefboerderij is een experiment met grootschalige beregening gestart, waarbij het waterschap Hunze en Aa’s mede is betrokken. Het gaat hier om nieuwe systemen, waarmee grote 5 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 arealen in één keer kunnen worden beregend tegen lagere energiekosten, lager waterverbruik en sterk verlaagde arbeidsinzet ten opzichte van de huidige systemen. Een knelpunt voor toepassing van grootschalige beregeningssystemen is de noodzaak van de aaneengesloten ligging van kavelsFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Tuinbouw in de open grond In het begin van de tachtiger jaren was er een snelle opkomst van de tuinbouw in de open grond. In korte tijd namen de arealen in Groningen en Drenthe sterk toe tot niveaus van resp. ruim 250 ha en ruim 500 ha. In de jaren daarna trad alweer een sterke daling op, die in 1988 zijn dieptepunt bereikte. Daarna volgde een periode van herstel. Na 1994 begon een nieuwe periode van neergang, ondanks de kortstondige oplevingen tot in 2005Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Vezelhennep Onder invloed van een tweetal hennepverwerkende bedrijven is er vanaf 1996 tijdelijk een aanzienlijk areaal vezelhennep (op het hoogtepunt in 2003 bijna 1000 ha) verbouwd in de Veenkoloniën. In het topjaar 2003 waren er 82 bedrijven in de Veenkoloniën* bezig met de vezelhennepteelt. Op grond van een technisch en economische haalbaarheidsonderzoek geïnitieerd door de Agenda voor de Veenkoloniën wordt een doorstart voor de teelt van vezelhennep zeer kansrijk geachtFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Lelies Onder invloed van de gunstige prijsontwikkeling van lelies begon omstreeks 1984 de lelieteelt aan een gestage opmars die duurde tot 1993. In de jaren daarna is ondanks forse jaarlijkse fluctuaties de trend opwaarts gebleven. In 2003 werd in de Veenkoloniën de top bereikt met ruim 900 ha. Daarna volgde een daling. Grasland is geschikter voor de lelieteelt dan aardappelland, omdat lelies gevoelig zijn voor de bodemaaltjes die aardappelmoeheid veroorzakenFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Glastuinbouw De groeiambitie voor de omgeving Emmen is gesteld op 1000 ha. In de glastuinbouwgebieden Erica en Klazienaveen is in 2005 een areaal van 280 ha netto glas aanwezig10. 6 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Fig. 5.1 Bestaande glastuinbouw en groeiambities in Noord-Nederland10. Energiegewassen Via het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Basisregistratie agrarische percelen (BRP) zijn geen goede gegevens beschikbaar over de teelt van energiegewassen. Op basis van de capaciteit van de installaties (cijfers Bio Energie Noord) is het areaal voor de Veenkoloniën voor 2006 ingeschat op ca. 2800 ha. De ontwikkeling van bio-energie initiatieven is afhankelijk van subsidies. Bij een goede regeling zou de productie van energie uit biomassa en daarmee de teelt een grote vlucht kunnen nemen. Wat ook meespeelt bij de ontwikkeling van nieuwe bio-energie initiatieven zijn de prijzen voor landbouwproducten voor feed, food of als grondstof voor de industrie. Ook speelt de afzet van het restproduct, digestaat genoemd, een rol. Het restproduct van uitvergiste mest en biomassa (maïs) wordt in het kader van de mestwet als dierlijke mest gerekend. Door de beperkte afzetmogelijkheden van mest vormt dit een probleem voor dergelijke initiatievenFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Gras- en maïsland Van de totale oppervlakte cultuurgrond is (in de Veenkoloniën*) is 24,7% in gebruik voor voederwinning (gras- en maïsland) voor de veehouderij. Sinds 1995 is per saldo het areaal gras – en maïsland toegenomen met 1986 ha, waarvan 549 ha snijmaïs. De toename 9 sinds 1995 binnen de Veenkoloniën* is niet gelijkmatig verdeeld . Als gevolg van klimaatverandering wordt verwacht dat het groeiseizoen langer wordt en dat de omstandigheden veranderen. De bemestingsstrategie moet worden aangepast en mineralen moeten anders worden benut. Melkveehouders hebben zich de afgelopen jaren al aangepast. Mechanisatie en technologische ontwikkelingen helpen hierbij. Mogelijk moet worden ingespeeld op verlenging van het groeiseizoen als gevolg van klimaatverandering. Aandachtspunt is een goede benutting van herfstgras (inzaai klaver, grasdrogen). Op grotere bedrijven zal het aandeel maïs toenemen, ook door opschuiven van klimaatgrens. Maïs kan onder drogere en warmere omstandigheid beter produceren dan gras. Maïs heeft echter een nadelige impact op de bodem organische stof, dus hier 7 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 kunnen potentiële risico’s ontstaan11. Melkveehouderij Sinds omstreeks 1995 is er een melkstroom naar de drie noordelijke provincies op gang gekomen ten koste van het quotum in bijna alle andere provincies. Bij de verdeling binnen de drie noordelijke provincies gaat rond 40% naar Friesland toe. De procentuele toename van het melkquotum sinds 2001 is als volgt: Oostelijke Bouwstreek 26,7% groei, Drentse Veenkoloniën en Hondsrug 14,2% Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. groei en Westerwolde en Groningse Veenkoloniën 10,3% . Economie is belangrijk en dwingt tot schaalvergroting. Met grotere veestapels wordt het ingewikkelder om grasland te beweiden. Bedrijven gaan over naar grotere veestapels op één plek (stal of afgebakend stuk weiland) en brengen voer van elders aan. Er is een groeiende behoefte aan goede stalvoorzieningen, zodat vee bij extreme omstandigheden binnen kan staan. Het isoleren van daken van stallen geeft goede verkoeling maar leidt tot hogere kosten11. Ontwikkelingen in de melkveehouderij zijn schaalvergroting, vesting door boeren van elders, productieverhoging, weidegang versus jaarrond opstallen, mestverwerking en technologische ontwikkelingen (melk- en voerrobot). Ook hier speelt problematiek van de weten regelgeving op het gebied van het milieu zoals de nieuwe Wet Geurhinder en Veehouderij. Schaalvergroting In de periode 1990 – 2005 bedroeg de afname van het aantal bedrijven in de Drentse Veenkoloniën* 2,5% per jaar en in de Groningse Veenkoloniën* 2,8% per jaar. Het proces van bedrijfsbeëindiging verloopt hiermee aanzienlijk sneller dan in vergelijkbare akkerbouwgebieden in het Noorden. Hier varieert de afname tussen 1,4% en 1,8%. In de periode 1998 – 2005 is in de Veenkoloniën het tempo van bedrijfsbeëindiging versneld tot 3,3% per jaar. Inmiddels is 37% van de cultuurgrond in de Veenkoloniën in gebruik bij bedrijven met meer dan 100 ha. In het Oostelijk Hogeland en de Oostelijke Bouwstreek zijn deze percentages resp. 34% en 41%. De schaalvergroting vond van oudsher plaats door grondverwerving en reguliere pacht. Sinds het einde van de negentiger jaren Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. hebben losse vormen aan betekenis gewonnen, vooral via de grondgebruiksverklaring . De afgelopen jaren heeft er in de Veenkoloniën een forse schaalvergroting plaatsgevonden. Sinds 1995 is de gemiddelde bedrijfsgrootte met 40 á 50% toegenomen. Deze schaalvergroting heeft de volgende knelpunten opgeleverd: • Het proces van schaalvergroting heeft de afgelopen jaren geleid tot een achteruitgang van de verkavelingssituatie met name bij de groeiende bedrijven door aankoop van grond op afstand; • Schaalvergroting gaat gepaard met de noodzaak tot uitbreiding van bedrijfsgebouwen. Het blijkt dat de omvang van de bouwblokken vastgelegd in de bestemmingsplannen vaak niet meer spoort met de uitbreidingswensen; • Verwacht wordt dat de schaalvergroting in de toekomst zal doorgaan. Tot 2012 zal volgens berekening op basis van de leeftijdsopbouw en de afwezigheid van bedrijfsopvolgers een areaal van ca. 8600 ha op de markt komen als gevolg van bedrijfsbeëindiging. Dat is gerelateerd aan de oppervlakte van ca. 51.000 ha van de Veenkoloniën in engere zin een schaalvergroting van 17% in de periode 2005 - 2011 (2,8% per jaar)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Onzekerheid over EG-subsidies Verwacht wordt dat vanaf 2013 de financiële ondersteuning van de EG voor de teelt en verwerking van zetmeelaardappelen zal worden verlaagd of zelfs zal kunnen verdwijnen. Mede hierdoor is de noodzaak voor groeiende bedrijven tot opbrengstverbetering bij de zetmeelaardappelteelt de laatste jaren ten opzichte van andere gewassen achtergebleven. Het LEI heeft de gevolgen van een volledige ontkoppeling van de Europese premie voor zetmeelaardappelen en van de afbouw van het EU-zetmeelbeleid voor de betreffende sector in Nederland geanalyseerd. Deze gevolgen kunnen, afhankelijk van de 8 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 omstandigheden en de reacties van de telers, uiteenlopen. Naast voorzetting van de productie in de huidige omvang is een daling met ongeveer 30% mogelijk. Ook een volledige afbouw van de teelt en verwerking kan niet worden uitgesloten. Het meest waarschijnlijke scenario hangt af van een drietal factoren: de graan- en zetmeelmarkt, het EU-beleid voor zetmeel en het succes van AVEBE12. De vlas- en vezelhennepteelt wordt momenteel gesubsidieerd door de EU. Ontkoppeling en het opheffen van de steun kan leiden tot het wegvallen of fors verminderen van de omvang van deze sectoren13. Er vanuit gaande dat het saldo van bieten fors daalt door de EU-hervormingen kan er een ontwikkeling optreden waarbij akkerbouwers op de klei uitwijken naar andere gewassen en hun bietenquotum verkopen9. Gewassenkeuze Het is moeilijk te voorspellen welke verschuivingen in de gewassenkeuze in de toekomst zal plaatsvinden. Het verleden heeft uitgewezen dat dit proces vooral word gestuurd door marktontwikkelingen: het prijsniveau voor producten en indirect subsidies, quota, etc. Tot 2001 nam de omvang van de zetmeelaardappelteelt af. Hierna steeg het areaal weer, zij het met haperingen. In 2005 is er geen sprake meer van groei. Het areaal bieten neemt af onder invloed van het feit dat de suikeropbrengsten jaarlijks stijgen, terwijl de leverbare quota niet wijzigen of zelfs afnemen. Granen nemen langzaam toe sinds 1990 met een dip in 1999, die gepaard ging met een sprong in de maïsteeltFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.. Klimaatverandering en bodem 14 Klimaatverandering kan de volgende gevolgen hebben voor de bodem(diensten) : • Hogere temperatuur versnelt mineralisatie (C =CO2 en nutrienten) en kan leiden tot structuurverlies; • Onregelmatiger en forse neerslag in zomer en najaar leidt tot hogere uitspoeling stikstof en opbrengst- en oogstonzekerheid; • Meer regen in winter leidt tot wateroverlast, moeizamer grondbewerking en compactie, meer denitrificatie (en N2O) en lagere opbrengsten. Wateroverlast en overstromingen kunnen leiden tot wortelrot, en een toename in de gevoeligheid van de plant. De aardappel is erg gevoelig voor vernatting en wanneer het veld meerdere dagen onder water staat (verrotting). Bij overstromingen verandert de microbiële gemeenschap wat van invloed kan zijn op de natuurlijke onderdrukking van de bodem tegen ziekten en plagen3. Andere voorbeelden van gewasbelagers bij vernatting zijn knolvoet bij koolsoorten, meloidogyne aaltjes, slakken en onkruiden (o.a. 15 ridderzuring, kruipende boterbloem, heermoes, veenwortel) Precisielandbouw Noord-Nederland is goed voor driekwart van de innovaties binnen de Nederlandse agrarische sector. Er wordt veel geëxperimenteerd met nieuwe sensortechnieken, zoals de precisielandbouw. Door de inzet van sensortechnologie wordt het bijvoorbeeld mogelijk om gewassen en de bodemgesteldheid realtime te monitoren en desgewenst bij te sturen zodat een meer duurzame, productieve en efficiënte landbouw mogelijk wordt. Noord-Nederland heeft veel know-how op het gebied van van precisielandbouw. Zo zijn er onder andere niches op gebieden als gps-gebruik, bodemanalyse, gewasmonitoring en geavanceerde ziektebestrijdingen. De markt voor precisielandbouw bevindt zich nog in een ontwikkelingsfase, maar heeft wereldwijd een enorm 16 potentieel . 9 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Voorbeelden van precisielandbouwprojecten zijn Spinof (Stichting Precisie Landbouw in Noord Friesland)17 , de Wadden, LOFAR en Stichting precisielandbouw Het Hogeland18. De stichting Precisie landbouw het Hogeland experimenteert in 2009 met vochtsensoren, om zo het optimale beregeningstijdstip vast te stellen. Dit gebeurt in percelen met consumptieaardappelen en is al gebeurd in de tulpenteelt. Maar deze methode zou volgens de initiatiefnemers in de toekomst ook in de vollegrondsteelt ingezet kunnen worden. De vochtsensoren kunnen waarschijnlijk het beste in de meest droogtegevoelige percelen worden geplaatst18. 6. Overige gebiedsfuncties Natuur De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur mogelijk niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarvoomogelijk nodig om een corridor van natte natuurgebieden te realiseren. Onderstaande afbeeldingen tonen de Ecologische Hoofd Structuur en de Klimaatcorridor van natte natuurgebieden. Het Bargerveen, De Runde, de Ter Apeler bossen en het bos bij Gasselternijveen behoren tot de EHS. Aangrenzend aan de Veenkoloniën bevindt zich het Hunzedal. Binnen de Klimaatcorridor zijn geen delen van de Veenkoloniën aangewezen. Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 2007 (links) en corridor van natte natuurgebieden (rechts). Recreatie In de Veenkoloniën is bij uitstek zichtbaar dat de geschiedenis haar sporen in het gebied heeft achtergelaten. De kanalenstructuur en lintbebouwing zorgen voor een duidelijk landschappelijk profiel. Hiermee onderscheiden de Veenkoloniën zich van de omliggende gebieden als de Hondsrug, Westerwolde en het Oldambt. De meeste voorzieningen bevinden zich aan de randen van de Veenkoloniën, met name op de Hondsrug. De Veenkoloniën vormen feitelijk een verbindingsgebied tussen de Hondsrug en Westerwolde, waar toerisme en recreatie reeds een belangrijk positie innemen. De uitdaging voor de Veenkoloniën is te profiteren van de bezoekersstromen door deze mensen te verleiden naar het gebied te komen. In deze uitdaging besloten ligt de ‘strijd’ tegen de beeldvorming. Er liggen kansen voor de Veenkoloniën om meer toeristen en recreanten naar het gebied te trekken. De vaarverbindingen tussen Erica – Ter Apel en het Zuidlaardermeer - Bareveld zorgen voor een goede ontsluiting van het gebied via het water. Bebouwing De streek kenmerkt zich door de verspreid liggende streekdorpen met een karakteristieke lintbebouwing. Stadskanaal vormt een de grootste kern in het gebied. Op de grens van de Veenkoloniën liggen de kernen Veendam, Hoogezand-Sappemeer en Emmen. 10 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Landschap Het veenkoloniale landschap bestaat uit grootschalige tot zeer grootschalige ruimten, met voornamelijk lijnvormige verdichtingen gevormd door de ontginningsassen (wijken) met wegen, lintdorpen, weg-, singel en erfbeplanting. De singelbeplanting wordt voornamelijk door bomen gedomineerd. De hoofdstructuur van het landschappelijk raamwerk zijn de kanaaldorpen met een mix van agrarische-, burger- en soms industriële bebouwing. Het landschap is zeer open, met een duidelijk contrast tussen de open ruimten en lijnvormige verdichtingen. Vooral het gebied tussen Alteveer en Stadskanaal is heel open. Het veenkoloniale landschap is over het algemeen ook zeer vlak. De vroegere hoogteverschillen in de zandondergrond zijn door het agrarisch gebruik sterk genivelleerd. 7. Beleid Provincie Groningen Ambities voor het landelijk gebied in Noord-Groningen zijn (PMJP 2007 – 2013) zijn19: • Behoud van een sterke landbouwsector door het versterken van deze sector en beheersfunctie • Stimuleren van de plattelandseconomie en van het toeristisch-recreatief bedrijfsleven • Versterken van de kwaliteit van landschap en natuur en de daarbij behorende milieu- en watercondities • Realiseren van extra woningbouw ter versterking van de leefbaarheid • Oplossen van knelpunten in bereikbaarheid en infrastructuur van het gebied De provincie wil de concurrentiekracht van de landbouw versterken en ruimte bieden voor moderne, grootschalige landbouw. Voor afzonderlijke bedrijven worden kansen geboden voor versterking, vernieuwing en verbreding van de bedrijfsvoering om meerwaarde te creëren. Er dienen goede oplossingen te worden gezocht voor ruimtelijke knelpunten bij schaalvergroting, zoals te krappe bouwblokken. Behoud van landschap is een belangrijk aandachtspunt. Verbreding van landbouwbedrijven beidt eveneens kansen (agrarisch natuurbeheer, toerisme, productie groene grondstoffen en bioraffinage). In het Regionaal Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem: kansen benutten voor kleinschalige waterberging (vooral ook zoeken naar combinaties met realisatie EHS), aanpak verdrogingsproblematiek en aanpakken knelpunten (grond)wateroverlast19. De provincie Groningen zet met betrekking tot de Veenkoloniën samen met de provincie Drenthe en de betrokken gemeenten ook de komende jaren in op20: : • versterking van het landschap in combinatie met hoogwaardige woningbouw (in beperkte aantallen) • introductie van nieuwe economische dragers • eventueel (voor)investeren in het landschap door een aantal landschappelijke, toeristisch-recreatieve verbindingszones te maken tussen Westerwolde en de Hondsrug, met name via de beekdalen van het Pagediep en de Mussel Aa naar Gasselternijveen; het aantrekkelijker inrichten (voor meerdere functies) van de noordoostelijke stadsrandzone van Stadskanaal is daarbij van groot belang • benutten van de kansen die de karakteristieke veenkoloniale kanalen en wijken bieden voor vaarrecreatie Provincie Drenthe 21 Als doelstellingen voor de landbouw in Drenthe gelden : • Een duurzaam, veilig en concurrerende producerende land- en tuinbouw. • Een goed economisch perspectief voor de land- en tuinbouw. 11 Waterbeheer in POP II: het klimaat is aan het veranderen. Eén van de gevolgen daarvan is dat er in de toekomst meer neerslag gaat vallen en dat daarmee de kans op wateroverlast in Drenthe groter wordt. In de Stroomgebiedvisie Groningen/Noordoost-Drenthe zijn de noodzakelijke maatregelen op een rij gezet. Een voorbeeld is de toewijzing van het Hunzedal als waterbergingsgebied21. Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 Waterschap Hunze en Aa’s Beleid tot 2050 voor het landelijk gebied: Op bepaalde plekken in de Veenkoloniën zal de bodem bij huidig landgebruik dalen als gevolg van veenoxidatie. De bodemdaling bedraagt plaatselijk 40-50 cm. Het areaal dat zal inunderen bij een norm van 1 x per 75 jaar neemt door veenoxidatie toe tot ca. 500 ha in 2050 (indicatief). Lokaal kunnen door de bodemdaling als gevolg van gas- en zoutwinning problemen ontstaan. Deze problemen worden door middel van een pakket aan waterhuishoudkundige maatregelen ondervangen. De bodemdalingen zullen in de praktijk worden gecontroleerd en bij grotere dalingen zullen maatregelen getroffen worden om de negatieve effecten te compenseren. Voor het op orde houden moeten knelpunten worden opgelost en zullen per (clusters van) peilgebied oplossingen worden benoemd. Het uiteindelijke doel is, ca. 3,8 miljoen m3 water vasthouden in 2050, binnen het watersysteem van de Veenkoloniën. Reguliere wateropgave, het op orde houden tot 2015: De boezem dient te worden ontlast met extra water afkomstig uit o.a. de Veenkoloniën. Tevens rekening houdende met de bodemdaling en klimaatveranderingen, dient er in het totale watersysteem van de Veenkoloniën ca. 3,8 miljoen m3 water vastgehouden worden voor 2050. Hiervoor dient in het bestaande watersysteem de nodige ruimte te worden gezocht. Nader onderzoek naar locaties en wijze van ontlasten zal tot 2015 verder plaatsvinden. Reguliere wateropgave, het op orde houden na 2015: Door de klimaatverandering zullen peilfluctuaties toenemen, waardoor lokaal van nature al natte plekken nog natter kunnen worden. Door peilbeheer op maat kan worden ingespeeld op de klimaatsveranderingen en bodemdalingen5. 12 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 8. Onderzoeksresultaten fase 2 In de studie Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’ is de invloed van extreme weeromstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en een verkenning van mogelijke adaptatiemaatregelen onderzocht22 De potentiële knock-out factoren en de mogelijke maatregelen ten aanzien van diverse gewassen zijn hieronder samengevat. 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Hevige regenval - verrotting deel aardappeloogst (mei-sept.) Doorlatendheid bodem verbeteren Zetmeelaardappel Oppervlakkige afwatering verbeteren (Intensiever) draineren Waterstressbestendig ras ontwikkelen Hittegolf - doorwas (juli-sept.) Aardappel in bredere ruggen telen Aardappel vroeger poten en rooien Verkoeling door druppelirrigatie Realiseren van een goed gesloten gewas (optimale pootafstand en optimaal bemesten) Hittebestendig ras ontwikkelen Warm en nat - bacterieziekte Erwinia (juli-sept.) Resistent ras ontwikkelen Biologische bestrijding Optimaal bemesten (gezonde plant is minder vatbaar) Warme winter - bewaring moeilijk (dec -maart.) Mechanische koeling Aardappels bespuiten met kiemreguleringsmiddel Aardappel ontwikkelen met betere bewaareigenschappen Suikerbiet Aanhoudend warme winter - suikerverlies (dec. -maart) Voorkomen beschadigingen aan de bieten tijdens rooien, transport en maken van bewaarhoop Voorkomen van grondtarra, bladresten en onkruiden in bewaarhoop (i.v.m. goede natuurlijke ventilatie) Storthoogte bewaarhoop beperken tot maximaal 2 m en lange strakke hopen maken Mechanisch ventileren van de bewaarhoop Plantafstand optimaliseren (zware, grote bieten geven laagste bewaarverliezen) Bieten telen met ras dat weinig gevoelig is voor bewaarverlies Bewaarduur verkorten (door eerder leveren, extra capaciteit bij suikerindustrie) Bieten later rooien 13 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 8.2 Nieuwe gewassen Zonnebloem Zonnebloem is bestand tegen hitte, droogte en ook redelijk zouttolerant. Hierdoor is het een kansrijk alternatief voor andere wel gevoelige gewassen. Zonnebloemen groeien in principe op elke grondsoort (welke goed doorlatend moet zijn). De groei van zonnebloemen vereist een goede vochtvoorziening. Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen (relevante periode) Hagel Hagelkanon Verzekering Druif Druiventeelt kan op alle soorten gronden, behalve op hele zware klei en veengronden. De bodem moet goed waterdoorlatend zijn, zonder ondoorlaatbare lagen. De druiven zijn gevoelig voor neerslag, zowel in de vorm van regen (bevruchting wordt bemoeilijkt, oogstrijpe druiven kunnen opzwellen en open barsten) als in de vorm van hagel (zowel scheuten, bloemen en druiven zijn kwetsbaar voor hagel). De teelt vraagt veel zon en er mag weinig vochtigheid blijven hangen (wind moet er doorheen kunnen). Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Warm en nat – Meeldauw (juni) Adaptatiemaatregelen Preventieve bespuitingen met schimmelwerende producten Kiezen bij het planten voor ziektetolerante (meeldauw) rassen Alternatieve bestrijdingsmiddelen tegen meeldauw ontwikkelen (bv. melk, wei en een product van canolla-olie) Resistent ras ontwikkelen Zeer warm en droog – Versnelde afrijping (juli - aug.) Eerder oogsten Hagel – Hagelschade druif en scheuten (april - sept.) Gewas overkappen Hagelkanon Middelen spuiten om schade te beperken of herstellen Hagelverzekering 14 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 8.3 Grasland/melkveehouderij Grasland Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Wateroverlast - leverbot Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen Curatieve maatregelen (veearts0 Wateroverlast - vertrapping graszode Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Opstallen koeien en bijvoederen (zomerstalvoedering) Sneller omweiden of meer percelen gebruiken Toepassen flexibele drinksystemen Dammen verharden of aanvullen met zand Ingangen regelmatig verplaatsen of verbreden Ingang achter in perceel plaatsen en uitgang voor Drinkvoorziening niet bij ingang van het perceel plaatsen Versteviging van de zode door toepassen van honingraatstructuren Wateroverlast - maaien onder ongunstige omstandigheden Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Vergroten van de capaciteit om het gras binnen een kortere tijd in te kunnen kuilen (voor-beelden zijn 15 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 bredere maaimachines, bredere schudders etc.) Maaien met kneuzen (versnelt het drogingsproces) Toevoegen van inkuilmiddelen (melasse) Drogen van het gras door een grasdrogerij Aankoop extra ruwvoer en/of krachtvoer Telen van andere voedergewasssen (bv. maïs) Zachtere winters - hogere ziektedruk Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee 8.4 Overige relevante klimaatfactoren en maatregelen akkerbouw (niet gekwantificeerd in fase 2) Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen Zetmeelaardappelen Toename temperatuur - Luizen (Y-virus) Bespuiting met insecticide Bespuiting met minerale oliën Aanleggen bloemrijke akkerranden (stimuleren natuurlijke vijanden) Toename temperatuur - Aardappelcysteaaltjes Ruime vruchtwisseling, resistentie, voorkomen besmetting Toename temperatuur - Coloradokever Chemische bestrijding Zachtere winters - Aardappelopslag Chemische bestrijding Rooiverliezen voorkomen Automatische methode voor bestrijding Suikerbiet Warmere zomers - Bietencysteaaltjes Resistente rassen, uitzieken bodem (bieten uit teeltplan) Warmere zomers - Cercospora Chemische bestrijding Warmere zomers - Bladschimmels Resistente rassen, gewasbeschermingsmiddelen 16 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 9. Bronnen 1 Hack-ten Broeke, M.J.D.; Rietra, R.P.J.J.; Romkens, P.F.A.M.; Hopman, M., 2008. Geschikte of vruchtbare landbouwgronden in Nederland: over welke gronden gaat het? Bodem 18. 2 Dijk, W. van ; Dekker, P.H.M. ; Postma, R. ; Moolenaar, S.W., 2007. Bodembeheer op akkerbouwbedrijven in relatie tot het mineralenbeleid, Lelystad, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. 3 Claessens, J. ; Wal, A. van der, Verkenning effecten hoogwaterstanden op de bodemkwaliteit in het landelijke en stedelijke gebied, Bilthoven, RIVM. 4 Loeve, R. ; Droogers, P. ; Veraart, J., 2006. Klimaatverandering en waterkwaliteit, Wageningen, FutureWater. 5 Waterschap Hunze en Aa’s, 2008. Watersysteem Veenkoloniën (eindconcept). 6 Stuurgroep Water 2000+, 2002. Stroomgebiedsvisie Groningen / Noord- en oost-Drenthe; Over leven met water. 7 Hoogeveen, M.W.; Bommel, K.H.M. van; Cotteleer, G., 2003. Beregening in land- en tuinbouw; Rapport voor de Droogtestudie Nederland, LEI. 8 Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, 2008. modelrapportage: deelrapport buisdrainage. 9 Dienst Landelijk Gebied, 2007. Landbouwkundige ontwikkelingen en trends in de Veenkoloniën; Onderzoek en aanbevelingen. 10 Broens, D.F. en Geijn, van de, W.E., 2005. Glastuinbouw Noord-Nederland: een glashelder beeld voor 2015, Houten. 11 Sectorbijeenkomst Klimaat & landbouw, 27 februari, Meppel. 12 Bont, C.J.A.M. de; Blokland, P.W.; Prins, H.; Roza, P.; Smit, A.B., 2007. Zetmeelaardappelen en herziening van het EU-beleid. Den Haag, LEI. 13 Bont, C.J.A.M. de; Jager, J.H. en Janssens, S.R.M., 2008. Vlas en vezelhennep en herziening van het EU-beleid. Den Haag, LEI. 14 Kuikman, P., 2008. Presentatie Klimaat, energie en mest: de toekomst van de bodem, Duurzaam bodembeheer 24 januari 2008, Alterra, Wageningen UR, Centrum Bodem. 15 Kempenaar, C.; Zweerde, W. van der, 2003. Vernatting van landbouwgewassen: hoe zullen ziekten, plagen en onkruiden reageren?, Wageningen, Plant Research International, 16 N.V. NOM, Sensortechnologie Noord-Nederland, kennis, kapitaal en kontakten, op www.sensoruniverse.com, mei 2009. 17 www.gpslandbouw.nl, mei 2009. 18 Egmond, F. van, Al winst bij 3% extra opbrengst , op: precisielandbouw.web-log.nl/, mei 2009. 19 Programma Landelijk Gebied, PMJP 2007-2013. Groningen, vastgesteld door Provinciale Staten 20 december 2006, Kansen benutten. 20 Provincie Groningen, 2009. Provinciaal omgevingsplan 2009-2013. 21 Provincie Drenthe, 2004. Provinciaal omgevingsplan II. 22 Wit, J. de: Swart, D. en Luijendijk, E, 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’. Houten, Grontmij. 17 Concept Veenkolonien 20 augustus 2009 2003. Gebiedsbeschrijving Oldambt Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Gebiedsbegrenzing Karakterschets Bodem Water Ontwikkelingen Overige gebiedsfuncties Beleid Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw 8.2 Nieuwe gewassen 8.3 Grasland/melkveehouderij 8.4 Overige klimaatfactoren en adaptatiemaatregelen 9. Bronnen Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 is het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland (Wageningen UR) en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend (Grontmij). Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Hiertoe is NoordNederland in 8 “uniforme teeltgebieden” onderverdeeld. Van elk van deze gebieden wordt als aftrap voor fase 3 een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt gebundeld. 1. Gebiedsbegrenzing Het Oldambt ligt in noordoost Groningen, globaal tussen Termunterzijl, Nieuweschans, Winschoten, Noordbroek en Wagenborgen in de gemeenten Reiderland, Menterwolde, Scheemda en gedeeltelijk in de gemeente Delfzijl. 1 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 2. Karakterschets De meest geteelde gewassen zijn tarwe, gerst, suikerbieten, koolzaad, luzerne en graszaad. Ook grote melkveeveebedrijven worden er aangetroffen. De Oostelijke bouwstreek bestaat voor het grootste deel uit zware klei, die voor de teelt van aardappelen minder geschikt is. De meeste bedrijven hebben een groot aandeel (meer dan 50%) graan in het bouwplan. De arealen suikerbiet en granen vertonen door de jaren heen een stabiel beeld. De beperkte mogelijkheden van de zware grond zijn hier medebepalend. Voor graan- en zaadgewassen zijn de zeekleigebieden zeer geschikt; voor bieten is het rooien in een natte herfst vaak een knelpunt. Als weidegrond is de zware klei geschikt. Fig. 2.1 Impressies Oldambt1 2 Algemeen De zeekleigebieden van het Oldambt liggen in de dichtgeslibde en ingedijkte zeeboezems van de Fivel en de Dollard. De zeeboezem is opgevuld met kalkrijke lichte en zware zavel; de vroegere stroombeddingen met lichte en zware klei. Het zeekleigebied wordt in tweeën gedeeld door het ‘schiereiland’ van Winschoten. De zeekleigebieden liggen tussen NAP landinwaarts en 6 meter + NAP aan de Dollard. Kalkrijke poldervaaggronden met zware klei komen hier het meeste voor3. 3. Bodem Rondom Winschoten worden dekzanden aangetroffen. Het ‘schiereiland’ van Winschoten wordt gekenmerkt door kransvormige, platte heuvelruggen, die op 3 tot 5 meter + NAP liggen en die door opstuwing zijn ontstaan. De kernen van deze heuvels bestaan uit dikke pakketten keileem, met daaronder potklei. Potklei komt onregelmatig diep en ondiep voor, plaatselijk al binnen 0,40 meter. De meest voorkomende gronden in het dekzandgebied zijn veldpodzolgronden. Veen in de ondergrond komt voor ten noordwesten van het zeekleigebied op de lijn van Noordbroek – Nieuwolda – Termunterzijl en aan de rand van het schiereiland van Winschoten. Op veel plaatsen wordt er zand aangetroffen binnen een diepte van 1,20 m. Meestal is het veen overslibd met een 0,15 tot 0,80 meter dikke laag zavel of klei3. 2 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Fig. 3.1 Bodemkaart Oldambt 4 Ontwatering De zeekleigebieden zijn goed ontwaterd met grondwatertrap VI: gemiddeld hoogste grondwaterstand > 0,80 m. en gemiddeld laagste grondwaterstand > 1,60 meter onder maaiveld. Rond Winschoten komen voornamelijk grondwatertrappen III (GHG <0,40 en GLG 0,80-1,20) en V (GHG <0,40 en GLG >1,20) voor 3. De landbouwpercelen in de zeekleigebieden zijn meestal gedraineerd op een diepte van 1,40 – 1,60 m. In het gebied met grondwatertrappen III en V wordt meestal op een diepte van 0,80 tot 1,00 m gedraineerd5. 3 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Fig. 3.2 Diepte van buisdrainage in cm – maaiveld in Noord-Nederland5 De bodemgeschiktheid voor akkerbouw is goed. Volgens de methode HELP (Brouwer en Huinink, 2002), is het opbrengstdervingpercentage voor akkerbouw, gerelateerd aan droogte- en natschade in de jonge zeekleigebiedende van het Oldambt minder dan 15%; in de rest van gebied tussen 15 en 40 %6. Met de methode HELP worden opbrengstdervingen gekoppeld aan hydrologische condities. De dervingen worden uitgedrukt in percentages droogteschade aan het gewas bij drogere omstandigheden dan optimaal voor gewasopbrengst en natschade (wateroverlast) bij nattere omstandigheden dan de optimale. Fig.3.3 Opbrengstdervingspercentage bij akkerbouw6 De gemiddelde waarden voor het organische stofgehalte en de fosfaattoestand (Pw) op akkerbouwbedrijven in de regio Veenkoloniën en het 7 Oldambt bedragen respectievelijk 4,7% en 56 (Pw-getal) . Bodemdaling Met name gebieden waar veen aanwezig is, kunnen in de toekomst problemen krijgen door de toenemende inundatiekans als gevolg van veenoxidatie. De volgende bemalingsgebieden zijn aandachtsgebieden met betrekking tot veenoxidatie: De Dellen, Tichelwaark, Geereweg en de Munte. Deze gebieden liggen nu al vaak laag en dalen ook nog door de veenoxidatie. Om inundatie van veengebieden in de toekomst te voorkomen stelt het waterschap twee mogelijkheden voor: functieverandering of hydrologische maatwerkoplossingen4. Uit onderzoek is gebleken dat de bodemdaling door gaswinning ook gevolgen heeft voor 16 stuks kunstwerken in de toekomst (2030). Hierdoor 4 stijgt de inundatiekans in het landelijk gebied . 4 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 4. Water Watersysteem Het plangebied Oldambt valt min of meer samen met de watersystemen Oldambt en Fiemel binnen het waterschap Hunze en Aa’s. Het watersysteem Oldambt bestaat voor 97% uit bemalen polders en voor 3% uit boezemwateren. Het boezemsysteem van het Oldambt wordt gevormd door het Termunterzijldiep, het Nieuwe Kanaal en het Buiten Nieuwediep, het Hondshalstermeer en de Hondshalstermaar. Het gemaal Rozema bij Termunterzijl zorgt ervoor dat het water uit de boezem op de Eems wordt geloosd. Het watersysteem Fiemel werkt op vergelijkbare wijze. Fiemel is een betrekkelijk klein watersysteem dat vrijwel geheel bestaat uit landbouwgronden. Het Uitwateringskanaal zorgt voor de afwatering van het gebied, waarna het water door gemaal Fiemel bij de Punt van Reide op de Dollard wordt uitgeslagen4. Het watersysteem wordt doorsneden door een deel van de Eemskanaal-Dollardboezem. Dit boezemsysteem zorgt onder andere voor de wateraanvoer naar het gebied4. De watersystemen Oldambt en Fiemel bestaan geheel uit polders. Het huidige peilbeheer in de polders is grotendeels afgestemd op de functie landbouw en voor sommige gebieden op de functies stedelijk gebied en natuur. Met behulp van kunstwerken zoals stuwen, gemalen en sluizen wordt het peilbeheer verzorgd voor de afzonderlijke 97 peilgebieden4. Wateroverlast De waterafvoer en wateraanvoer in het landelijk gebied is in de huidige situatie goed op orde. Tijdens perioden van intensieve neerslag zal het waterniveau in de watergangen tijdelijk kunnen oplopen, maar dit blijft binnen de normen. De door het waterschap voorlopig gehanteerde norm voor inundatie van 1 x per 75 jaar wordt in de huidige situatie slechts voor 200 hectare niet gehaald. De genoemde norm moet nog door de provincie worden goedgekeurd. De verwachting is dat door de klimaatverandering dit areaal in 2050 zal zijn opgelopen tot ongeveer 400 ha. Bij 4 gelijkblijvend beheer zal, mede door daling als gevolg van de veenoxidatie, naar verwachting in 2050 ca 550 ha. niet aan de norm voldoen . Waterberging ten tijde van wateroverlast vindt plaats in het Oldambtmeer bij Blauwe Stad 4. Als de bodem onder water komt te staan heeft dit negatieve gevolgen voor o.a. de bodemstructuur, opname van nutriënten, verlies van stikstof en ziekten en plagen 8. Hogere neerslag leidt tot stijgende totaal stikstofconcentraties in het water door uitspoeling en oppervlakkige afstroming vanuit landbouwgebieden9. Dit betekent een verlies aan nutriënten. Fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater worden vooral beïnvloed door neerslag. Een toename van de netto neerslag zal leiden tot een toename in de fosfaatconcentraties. Hogere grondwaterstanden leiden tot een hogere concentratie van fosfaten in het oppervlaktewater in stroomgebieden met veel landbouw en een geschiedenis van bemesting9. Watertekort Naast te veel water, kan er ook sprake zijn van een watertekort. In de zomer, bij een neerslagtekort, wordt water van buiten het Oldambt 3 3 aangevoerd vanuit het IJsselmeer. In een gemiddelde zomer wordt ongeveer 5 miljoen m water aangevoerd. Hiervan wordt ca. 1,7 miljoen m gebruikt om het Termunterzijldiep door te spoelen. Doorspoeling is nodig omdat onder invloed van de zee een zouttong ontstaat die niet te ver 3 het gebied in mag dringen: een te hoog zoutgehalte heeft nadelige gevolgen voor de landbouw. De resterende 3,3 miljoen m wordt gebruikt voor peilhandhaving, droogtebestrijding en natuur. Naar de boezem van de Fiemel wordt in een gemiddelde zomer ca. 1,5 miljoen m3 water aangevoerd. Met Rijkswaterstaat zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid aan te voeren water. De wateraanvoer vanuit het IJsselmeer is nog steeds gegarandeerd. Onder invloed van de klimaatverandering zou dit kunnen wijzigen. Wat betreft droogte geldt dat zolang de wateraanvoer vanuit het IJsselmeer gegarandeerd blijft, er geen aanvullende maatregelen hoeven te worden genomen. Wel is optimalisatie van het doorspoelbeleid gewenst, wat leidt tot waterbesparing. Waterbesparing is vooral interessant met het oog op de toekomst, omdat 4 verwacht wordt dat er door klimaatverandering minder water beschikbaar komt uit het IJsselmeer . 5 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 In het kader van de Droogtestudie Nederland is de beregening in de land- en tuinbouw onderzocht. In de studie is een inschatting gemaakt van de oppervlakte beregende arealen. Voor de regio Veenkoloniën en Oldambt geldt dat ca. 1-11% (1% in nat jaar, 11% droog jaar, 4% in een gemiddeld jaar) van het areaal cultuurgrond wordt beregend. Het gaat met name om beregening van aardappelen in deze regio10. Voor de Veenkoloniën alleen liggen de cijfers waarschijnlijk hoger, gelet op het voorkomen van klei (niet zo droogtegevoelig) in het Oldambt. Dit is toch nog aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de IJsselmeerpolders waar 5-19% procent van de cultuurgrond wordt beregend10. Waterkwaliteit De waterkwaliteit in het landelijk gebied is in de huidige situatie over het algemeen voldoende. De waterkwaliteitsnormen worden mede bepaald door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Het watersysteem van het landelijk gebied is niet gekarakteriseerd als waterlichaam van de KRW. Hierdoor hoeven watergangen niet direct te voldoen aan de eisen die de KRW oplegt. De watergangen wateren echter wel af op de waterlichamen. De waterkwaliteit in de waterlichamen is dus gerelateerd aan de waterkwaliteit in het landelijk gebied. Het waterschap houdt vast aan het standpunt dat de waterkwaliteit in het landelijk watersysteem niet mag leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit in de waterlichamen. De verwachte trend in waterkwaliteit voor het landelijk gebied is positief. Door maatregelen als de sanering van overstorten, het plaatsen van IBA's (Individuele Behandeling Afvalwater ) in het buitengebied, het opheffen of verbeteren van rioolwaterzuiveringen, de veranderende mestwetgeving en functieveranderingen. Hierdoor verwacht het waterschap dat de waterkwaliteit in 2015 (wanneer ook moet worden voldaan aan de KRW-normen) in het landelijk gebied niet zal leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit en ecologie in de waterlichamen 4. Schaalvergroting Het proces van schaalvergroting zal ook in dit gebied doorgaan. Door de van oudsher relatief grote bedrijfsomvang en door de inplaatsing van veebedrijven is de toename tot nu toe relatief kleiner geweest dan in Westerwolde en de Veenkoloniën. Graan zal altijd in dit gebied te zien blijven vanwege de beperkte mogelijkheden van de zware klei, maar zal in areaal toch geleidelijk afnemen door de toename van de veehouderij. De veehouderij heeft in dit grootschalige kleigebied het voordeel van ruimte, weinig beperkingen, grote huiskavel en efficiënte 11 benutting van mineralen . 5. Ontwikkelingen Inrichtingswensen Vrijkomende bedrijfsgebouwen en verpaupering vormen bedreigingen voor het gebied. Door de schaalvergroting zijn grotere bouwblokken nodig. De bouwblokken worden te klein voor de behoefte aan extra bedrijfsgebouwen en voor het toenemend transport door leveranciers en afnemers. Kavelruil met grondpot kan in een aantal delen van dit gebied de bedrijfsontwikkeling stimuleren. Door de verdere groei van de blijvende bedrijven komen er steeds meer en grotere veldkavels per bedrijf. Het bedrijfstransport over openbare wegen zal toenemen en er zal zwaarder materieel voor worden gebruikt. Dit zal leiden tot meer onderlinge hinder tussen agrarisch en overig verkeer. Nieuwe of bredere ontsluitingswegen kunnen dan nodig zijn11. Probleemgronden In de landbouw is er behoefte aan onderzoek naar de verbeteringsmogelijkheden voor probleemgronden. In de randgebieden tussen de Dollardpolders en de Veenkoloniën zijn de gronden aan slijtage onderhevig. Het gaat met name om de klei op veen gronden langs de dorpen in de randgebieden tussen de Dollardpolders en de Veenkoloniën. Aan de randen van de polders is het kleipakket het dunst. Door inklinking en 11 oxidatie verdwijnt het veen en ontstaan er hoogteverschillen en problemen met de waterhuishouding . Gewassenkeuze 6 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Het is moeilijk te voorspellen welke verschuivingen in de gewassenkeuze in de toekomst zal plaatsvinden. Het verleden heeft uitgewezen dat dit proces vooral word gestuurd door marktontwikkelingen: het prijsniveau voor producten en indirect subsidies, quota, etc. Er vanuit gaande dat het saldo van bieten fors daalt door de EU-hervormingen kan er een ontwikkeling optreden waarbij akkerbouwers op de klei uitwijken naar andere gewassen en hun bietenquotum verkopen12. Precisielandbouw Noord-Nederland is goed voor driekwart van de innovaties binnen de Nederlandse agrarische sector. Er wordt veel geëxperimenteerd met nieuwe sensortechnieken, zoals de precisielandbouw. Door de inzet van sensortechnologie wordt het bijvoorbeeld mogelijk om gewassen en de bodemgesteldheid realtime te monitoren en desgewenst bij te sturen zodat een meer duurzame, productieve en efficiënte landbouw mogelijk wordt. Noord-Nederland heeft veel know-how op het gebied van van precisielandbouw. Zo zijn er onder andere niches op gebieden als gps-gebruik, bodemanalyse, gewasmonitoring en geavanceerde ziektebestrijdingen. De markt voor precisielandbouw bevindt zich nog in een ontwikkelingsfase, maar heeft wereldwijd een enorm potentieel13. Stichting Duurzame Landbouw Oldambt Westerwolde koppelt het LOFAR-Agro project “Precisie Bodem en Water” van Wageningen UR aan de praktijk. Begin 2006 zijn in het werkgebied van de stichting (vanaf Valthermond tot Woldendorp) zeven akkerbouwers bij het project betrokken die geïnteresseerd zijn in het onderzoeken, ontwikkelen en demonstreren van een dynamisch gewasgroeimodel. Gedurende het groeiseizoen 2006 van tarwe en zetmeelaardappelen zijn de diverse partijen begonnen met waarnemingen. Melkveehouderij Sinds omstreeks 1995 is er een melkstroom naar de drie noordelijke provincies op gang gekomen ten koste van het quotum in bijna alle andere provincies. Bij de verdeling binnen de drie noordelijke provincies gaat rond 40% naar Friesland toe. De procentuele toename van het melkquotum sinds 2001 is als volgt: Oostelijke Bouwstreek 26,7% groei, Drentse Veenkoloniën en Hondsrug 14,2% groei en Westerwolde en 12 Groningse Veenkoloniën 10,3% . Economie is belangrijk en dwingt tot schaalvergroting. Met grotere veestapels wordt het ingewikkelder om grasland te beweiden. Bedrijven gaan over naar grotere veestapels op één plek (stal of afgebakend stuk weiland) en brengen voer van elders aan. Er is een groeiende behoefte aan goede stalvoorzieningen, zodat vee bij extreme omstandigheden binnen kan staan. Het isoleren van daken van stallen geeft goede verkoeling maar leidt tot hogere kosten. Ontwikkelingen in de melkveehouderij zijn schaalvergroting, vesting door boeren van elders, productieverhoging, weidegang versus jaarrond opstallen, mestverwerking en technologische ontwikkelingen (melk- en voerrobot). Ook hier speelt problematiek van de wet- en regelgeving op het gebied van het milieu zoals de nieuwe Wet Geurhinder en Veehouderij. Klimaat en bodem 14 Klimaatverandering kan de volgende gevolgen hebben voor de bodem : • Hogere temperatuur versnelt mineralisatie (C =CO2 en nutriënten) en kan leiden tot structuurverlies; • Onregelmatiger en forse neerslag in zomer en najaar leidt tot hogere uitspoeling stikstof en opbrengst- en oogstonzekerheid; • Meer regen in winter leidt tot wateroverlast, moeizamer grondbewerking en compactie, meer denitrificatie (en N2O) en lagere opbrengsten. 6. Overige gebiedsfuncties Natuur Onderstaande afbeeldingen tonen de Ecologische Hoofd Structuur en de Klimaatcorridor van natte natuurgebieden. De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur mogelijk niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarvoor is het mogelijk om een corridor van natte natuurgebieden te realiseren. Diverse gebieden ten noorden van Winschoten, in de omgevingen van 7 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Blauwe Stad, behoren tot de EHS. Binnen de Klimaatcorridor is de een Oost-West zone, dwars door het Oldambt aangewezen. In fig. 6.1 zijn de EHS (Ecologische Hoofd Structuur) gebieden in Noord-Nederland met een groene kleur aangegeven. Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 2007 15 16 (links) en corridor van natte natuurgebieden (rechts) . Als Natura-2000 gebied zijn Dollard en de buitendijkse kwelders aangewezen, als onderdeel van de Wadden. Naast droogte in de landbouw, is er ook sprake van verdroging in natuurgebieden. Van verdroging is sprake wanneer in een natuurgebied de grondwaterstand onvoldoende hoog is of de kwel onvoldoende sterk is om bescherming van karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden in het gebied te kunnen garanderen. In de huidige situatie is in het Oldambt ca. 800 ha natuur geheel of gedeeltelijk verdroogd. In het Oldambt liggen deze gebieden rondom Blauwe Stad. Veel vogels profiteren van vogelvriendelijk beheer: akkerranden met gras en akkerkruiden. Voor de grauwe kiekendief is het Oldambt een kerngebied: er broeden nu zo’n 40 paar. Er wordt veel luzerne, wintertarwe en koolzaad verbouwd, waarin hij graag broedt. Ook kerkuil, steenuil, kwartelkoning en veldleeuwerik (gemiddeld met drie paar per 100 hectare) profiteren van vogelvriendelijk beheer. Voor de kwartelkoning (ca. 70 paartjes) is het Oldambt belangrijk. Kwartels houden ook van extensief beheerde akkerranden17. Recreatie De recreatie binnen het gebied richt zich met name op het landschap met zijn (historische) cultuurelementen. Extensieve verblijfrecreatie, wandelen en fietsen zijn belangrijk. 8 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Fig. 6.2 Blauwe stad18 De Stuurgroep Oost wil lopende trajecten versterken en waar nodig aanvullen en daarnaast de gaten in de recreatieve structuur en het voorzieningenniveau dichten. Concreet betekent dit voor het Oldambt: ● de verbetering van de toeristische informatiestructuur; ● het verkennen van de mogelijkheden voor aanvullende recreatieve maatregelen in het gebied van de Ring Blauwestad; ● het verkennen van de mogelijkheden voor aanvullende recreatieve verbindingen met het aangrenzende Duitse gebied19. De komst van Blauwe Stad heeft een enorme impact op het Oldambt. In het Provinciaal OmgevingsPlan is dan ook als opgave geformuleerd het brede potentieel van de Blauwe Stad voor de omgeving te benutten, door o.a. ontwikkelingen van vaarverbindingen in het gebied en naar andere delen van de provincie, het versterken van de centrumfunctie van Winschoten, herstructurering van de bestaande kernen en de ontwikkeling van (cultuur) toerisme. Als onderdeel van de invulling van de toeristisch-recreatieve infrastructuur diverse deelprojecten gerealiseerd: recreatieve fietspaden op de dijk rond het Oldambtmeer, recreatieve wandelpaden en overige inrichtingsmaatregelen20. Wonen en werken Bebouwing komt spaarzaam voor in het Oldambt. De bebouwing is op drie plaatsen geconcentreerd in het gebied. In het noorden van het gebied liggen de kernen Termunten, Termunterzijl, Woldendorp, Wagenborgen en Nieuwolda. Noordbroek, Zuidbroek, Meeden en Uiterburen liggen in het zuidwesten van het gebied. In het zuidoosten bevinden zich de kernen Finsterwolde, Scheemda, Midwolda, Oostwold, Heiligerlee en Westerlee. Het tussenliggende gebied is agrarisch gebied. De bebouwing is kleinschalig. Van de genoemde kernen is Scheemda de grootste met circa 5.100 inwoners. 9 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Bij Delfzijl en langs de snelweg A7 liggen enkele bedrijventerreinen. In Oost-Groningen wordt een daling van het bevolkingsaantal verwacht. Samen met andere ontwikkelingen zoals de voortschrijdende vergrijzing, het doorzetten van de ontgroening en de matige sociaal-economische structuur van het gebied, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de leefbaarheid van de regio. De Stuurgroep Oost wil zowel de bevolkingsontwikkeling als de gevolgen die deze heeft voor het wonen in en de leefbaarheid van Oost-Groningen op de bestuurlijke agenda’s plaatsen19. De Visie Midden-Groningen/Oldambt richt zich op het benutten en realiseren van kansrijke verbindingen tussen de regio’s Oost-, Noord- en Centraal-Groningen en wil in dit kader werken aan het verbeteren van de omgevingskwaliteiten en de leefbaarheid van dorpen 19. Landschap Van oorsprong werd het landschap in het Oldambt verdeeld door veengebieden (wolden), grasland en kwelders. Rond 1800 vond een omslag plaats naar akkerland. Door veeziekten en de opkomst van nieuwe landbouwtechnieken stapten boeren massaal over van veehouderij op de akkerbouw. Ook door de ontginning van de venen en landaanwinning werd het landschap drastisch veranderd. De grootschalige open polders met grote boerderijen vormen het meest karakteristieke deel van het Oldambt. In het noordoosten grenst het gebied aan het open water van Eems en Dollard. De Dollard, onderdeel van de Waddenzee, is een natuurgebied dat bestaat uit een kwelder en een stuk bij laag water droogvallend wad. De strijd met de zee is bepalend geweest voor het Oldambt. 7. Beleid Provincie Groningen 21 Ambities voor het landelijk gebied in Noord-Groningen zijn (PMJP 2007 – 2013) zijn : • Behoud van een sterke landbouwsector door het versterken van deze sector en beheersfunctie • Stimuleren van de plattelandseconomie en van het toeristisch-recreatief bedrijfsleven • Versterken van de kwaliteit van landschap en natuur en de daarbij behorende milieu- en watercondities • Realiseren van extra woningbouw ter versterking van de leefbaarheid • Oplossen van knelpunten in bereikbaarheid en infrastructuur van het gebied De provincie wil de concurrentiekracht van de landbouw versterken en ruimte bieden voor moderne, grootschalige landbouw. Voor afzonderlijke bedrijven worden kansen geboden voor versterking, vernieuwing en verbreding van de bedrijfsvoering om meerwaarde te creëren. Er dienen goede oplossingen te worden gezocht voor ruimtelijke knelpunten bij schaalvergroting, zoals te krappe bouwblokken. Behoud van landschap is een belangrijk aandachtspunt. Verbreding van landbouwbedrijven beidt eveneens kansen (agrarisch natuurbeheer, toerisme, productie groene grondstoffen en bioraffinage). In het Regionaal Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem: kansen benutten voor kleinschalige waterberging (vooral ook zoeken naar combinaties met realisatie EHS), aanpak verdrogingsproblematiek en aanpakken knelpunten (grond)wateroverlast21. Waterschap Hunze en Aa’s Om de gezamenlijke missie (waterschap, gemeenten Scheemda en Menterwolde) de komende jaren vorm te geven en om invulling te geven aan beleidsdoelen uit het NBW, RBW en KRW heeft het waterschap de volgende doelen geformuleerd (Plan van Aanpak, 2006): • Invulling van de opgaven voor veiligheid, wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit; • Een breed gedragen afwegingskader voor de lange termijn (tot 2050) voor het watersysteem Oldambt; • Concrete maatregelen voor de periode 2007-2015, inclusief fasering en prioritering (bestaande uit een waterplan voor de gemeente en een 10 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 watersysteemplan voor het waterschap); • Een begroting en financieringsplan voor de korte termijn (2015); • Basis voor het Stroomgebiedbeheerplan voor de Europese Kaderrichtlijn Water. In de boezem zijn er aandachtspunten met betrekking tot de klimaatverandering en de primaire en regionale keringen. Daarnaast zal de komende jaren de aandacht vooral uitgaan naar het bereiken van een goede ecologische toestand in de boezemwateren en de meren in het kader van de KRW. In het landelijk gebied spelen een aantal aandachtspunten zoals droogte, verdroging, veenoxidatie en verzilting. Naar verzilting en de optimalisatie van de wateraanvoer zal nader onderzoek worden gedaan. De veenoxidatie vraagt op termijn om locatieafhankelijke maatregelen. Droogte vraagt niet direct om maatregelen, wel is blijvende aandacht nodig voor dit onderwerp 4. 11 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 8. Onderzoeksresultaten fase 2 In de studie Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’ is de invloed van extreme weeromstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en een verkenning van mogelijke adaptatiemaatregelen onderzocht22 De potentiële knock-out factoren en de mogelijke maatregelen ten aanzien van de voor het Oldambt relevante gewassen zijnhieronder samengevat. 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen akkerbouw Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Wintertarwe Langdurig droog - opbrengstderving (juni-aug.) Vergroten vochtvasthoudend en vochtbergend vermogen van de bodem Droogteresistent ras ontwikkelen Kwakkelweer - opvriezen van de wortels (nov.-maart) Vroeger inzaaien Inzaai zomertarwe Suikerbiet Aanhoudend warme winter - suikerverlies (dec. -maart) Voorkomen beschadigingen aan de bieten tijdens rooien, transport en maken van bewaarhoop Voorkomen van grondtarra, bladresten en onkruiden in bewaarhoop (i.v.m. goede natuurlijke ventilatie) Storthoogte bewaarhoop beperken tot maximaal 2 m en lange strakke hopen maken Mechanisch ventileren van de bewaarhoop Plantafstand optimaliseren (zware, grote bieten geven laagste bewaarverliezen) Bieten telen met ras dat weinig gevoelig is voor bewaarverlies Bewaarduur verkorten (door eerder leveren, extra capaciteit bij suikerindustrie) Bieten later rooien Koolzaad Harde wind – Gewas gaat liggen (juni - juli) Weinig legergevoelig gewas inzaaien Groeiregulatoren (halmverkorters) toepassen waarmee het gewas sterker wordt 12 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 8.2 Nieuwe gewassen Zonnebloem Zonnebloem is bestand tegen hitte, droogte en ook redelijk zouttolerant. Hierdoor is het een kansrijk alternatief voor andere wel gevoelige gewassen. Zonnebloemen groeien in principe op elke grondsoort (welke goed doorlatend moet zijn). De groei van zonnebloemen vereist een goede vochtvoorziening. Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Hagel Hagelkanon Verzekering 13 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 8.3 Grasland/melkveehouderij Grasland Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Herfstafkalvende veestapel Wateroverlast - leverbot Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen Curatieve maatregelen (veearts0 Wateroverlast - vertrapping graszode Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Opstallen koeien en bijvoederen (zomerstalvoedering) Sneller omweiden of meer percelen gebruiken Toepassen flexibele drinksystemen Dammen verharden of aanvullen met zand Ingangen regelmatig verplaatsen of verbreden Ingang achter in perceel plaatsen en uitgang voor Drinkvoorziening niet bij ingang van het perceel plaatsen Versteviging van de zode door toepassen van honingraatstructuren 14 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Wateroverlast - maaien onder ongunstige omstandigheden Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Vergroten van de capaciteit om het gras binnen een kortere tijd in te kunnen kuilen (voor-beelden zijn bredere maaimachines, bredere schudders etc.) Maaien met kneuzen (versnelt het drogingsproces) Toevoegen van inkuilmiddelen (melasse) Drogen van het gras door een grasdrogerij Aankoop extra ruwvoer en/of krachtvoer Telen van andere voedergewasssen (bv. maïs) Zachtere winters - hogere ziektedruk Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee 8.4 Overige relevante klimaatfactoren en maatregelen akkerbouw (niet gekwantificeerd in fase 2) Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact Adaptatiemaatregelen Wintertarwe Droogte - Gerstevergelingsziekte, gele roest Bestrijdingsmiddelen, rassenkeuze, resistente rassen, natuurlijke bestrijding bladluizen Suikerbiet Warmere zomers - Bietencysteaaltjes Resistente rassen, uitzieken bodem (bieten uit teeltplan) Warmere zomers - Cercospora Chemische bestrijding Warmere zomers - Bladschimmels Resistente rassen, gewasbeschermingsmiddelen 15 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 9. Bronnen 1 www.flickr.com, augustus 2009 2 http://koekeloeren.files.wordpress.com/2009/04/bs4.jpg, augustus 2009 3 Clingeborg, A.E.,1986. Toelichting bij de kaartbladen 7 Oost Groningen en 8 Nieuweschans; Bodemkaart van Nederland, Wageningen, Stiboka. 4 Waterschap Hunze en Aa’s, 2008. Watersysteem Oldambt/Fiemel, Veendam. 5 Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, 2008. modelrapportage: deelrapport buisdrainage. 6 Hack-ten Broeke, M.J.D.; Rietra, R.P.J.J.; Romkens, P.F.A.M.; Hopman, M., 2008. Geschikte of vruchtbare landbouwgronden in Nederland: over welke gronden gaat het? 7 Dijk, W. van ; Dekker, P.H.M. ; Postma, R. ; Moolenaar, S.W., 2007. Bodembeheer op akkerbouwbedrijven in relatie tot het mineralenbeleid, Lelystad, Praktijkonderzoek Plant & Bodem 18. Omgeving. 8 Claessens, J. ; Wal, A. van der, Verkenning effecten hoogwaterstanden op de bodemkwaliteit in het landelijke en stedelijke gebied, Bilthoven, RIVM. 9 Loeve, R. ; Droogers, P. ; Veraart, J., 2006. Klimaatverandering en waterkwaliteit, Wageningen, FutureWater. 10 Hoogeveen, M.W.; Bommel, K.H.M. van; Cotteleer, G., 2003. Beregening in land- en tuinbouw; Rapport voor de Droogtestudie Nederland, LEI. 11 Dienst Landelijk Gebied, 2004. Landbouwstructuuronderzoek Groningen; schaalvergroting en inrichting. 12 Dienst Landelijk Gebied, 2007. Landbouwkundige ontwikkelingen en trends in de Veenkoloniën; onderzoek en aanbevelingen. 13 N.V. NOM, Sensortechnologie Noord-Nederland, kennis, kapitaal en kontakten, op www.sensoruniverse.com, mei 2009. 14 Kuikman, P., 2008. Presentatie Klimaat, energie en mest: de toekomst van de bodem, Duurzaam bodembeheer 24 januari 2008, Alterra, Wageningen UR, Centrum Bodem. 15 Blokland, P.W.; Bont, C.J.A.M. de; Dijk, J.J. van; Dijkxhoorn, Y.; Everdingen, W.H. van; Meer, R.W. van der; Roest, A.E.; Venema, G.S., 2009. Regionale landbouwcijfers in beeld Regio Noord : periode 1997-2007, Den Haag : Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 16 Planbureau voor de leefomgeving, 2008. Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving (PBL), Bilthoven. 17 Dagblad Trouw 2009 18 www.noorderbreedte.nl, augustus 2009 19 Stuurgroep Oost, 2008. Regioprogramma Oost 2008-2011. Wonen, werken en recreëren in Oost-Groningen: de slimme stap! 20 Provincie Groningen, 2008. Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten inzake Plan recreatie Blauwe Stad. 21 Programma Landelijk Gebied, PMJP 2007-2013. Groningen, vastgesteld door Provinciale Staten 20 december 2006, Kansen benutten. 22 Wit, J. de: Swart, D. en Luijendijk, E, 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’. Houten, Grontmij. 16 Concept Gebiedsbeschrijving Oldambt 5 oktober 2009 Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Gebiedsbegrenzing Karakterschets Bodem Water Ontwikkelingen Overige gebiedsfuncties Beleid Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) Bronnen Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland (Wageningen UR) en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend (Grontmij). Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Hiertoe is NoordNederland in 8 “uniforme teeltgebieden” onderverdeeld. Van elk van deze gebieden wordt als aftrap voor fase 3 een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt gebundeld. 1. Gebiedsbegrenzing Deze gebiedsbeschrijving richt zich op de kleigronden in Noord-Nederland waar met name melkveehouderij is gesitueerd. 1 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 2. Karakterschets Naast melkveehouderij komt er in het gebied tevens akkerbouw voor. Ten behoeve van de aanvulling van het rantsoen wordt naast grasland ook snijmaïs verbouwd. Fig. 2.1 Melkkoeien en maïsoogst 1 2 Het gebied ligt over het algemeen laag (tot NAP -2,0 m). Vanwege de lage ligging en het bodemtype is deze regio minder geschikt voor akkerbouw. De productie, verwerking en afzet van melk en zuivelproducten is binnen de noordelijke agro-sector een belangrijke activiteit. In Nederlands en Europees verband gaat het om relatief grote melkveehouderijbedrijven. Deze zijn in technisch opzicht modern en produceren in vergelijking met andere gebieden in Nederland extensief en grondgebonden. De toeleverende veevoederindustrie zit binnen de eigen regio en is van oudsher vrij grootschalig. In Noord-Nederland is na een fusiegolf nog maar een grote coöperatie over: Friesland Coberco Dairy Foods, en deze overstijgt de grenzen van Noord-Nederland3. 3. Bodem Bodemopbouw Het Fries-Groningse zeekleigebied is opgebouwd uit mariene afzettingen en kustvenen die in het Holoceen zijn gevormd. In het Friese gebied ligt het Pleistoceen nog vrij ondiep: gemiddeld 3 tot 6 meter, naar het noorden oplopend tot 9 meter - N.A.P. Plaatselijk steken hogere delen van het Pleistocene oppervlak door de Holocene afzettingen heen: in Friesland bij KoudumWarns. Gaasterland en Sint Nicolaasga (stuwmorenen van fase D - Saalien). In Groningen bij Noordhorn en Zuidhorn. De bodem in het gebied bestaat uit overwegend oude kweldergrond (kalkarme klei), knipgrond (slibhoudend zand en zavel) en klei op veen (knipklei). In Groningen worden knipkleigronden, knikkleigronden genoemd. 2 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Fig. 3.1. Doorsnede noordelijk zeekleigebied (Kuipers,1972)4 Kenmerken knipklei Knipklei is een zware, kalkloze klei welke nauwelijks structuur heeft en moeilijk te bewerken is. Onder natte omstandigheden is knipklei helemaal dichtgezwollen en kan het water niet meer weg, terwijl het in de zomer droogtegevoelig is en keihard kan worden. Knipkleigronden met agrarische bestemming kunnen dus praktisch alleen als grasland worden gebruikt.5. Aangezien het wateroverschot vaak niet snel genoeg naar de ondergrond afgevoerd kon worden, zijn de gronden in het verleden begreppeld en akkers van maar 10 meter breed waren daarbij heel normaal. Tegenwoordig zijn veel greppels en in mindere mate sloten dichtgemaakt, en zijn de percelen gedraineerd. Door cultuurtechnisch ingrepen is het kenmerkende knipkleilandschap met zijn blokvormige kavelstructuur, kleine percelen en begreppeling enigszins aangetast en begint het landschap plaatselijk polderachtige trekjes te krijgen. De kronkelige sloten en wegen, de onregelmatige blokvormige kavels en de talrijke terp(kerk)dorpjes zijn echter nog voldoende aanwezig6. 3 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Bodemdaling Uit prognoses van de NAM uit maart 2000 blijkt dat de totale bodemdaling als gevolg van gaswinning tot het jaar 2050 ca. tussen 34 en 45 cm zal bedragen. Daarbij moet worden aangegeven dat deze prognose echter een aantal bronnen van onzekerheid in zich heeft. Maatregelen om de gevolgen voor de oppervlaktewaterhuishouding op te heffen zijn reeds voorzien en deels in uitvoering genomen. Door de bodemdaling zal in combinatie met de zeespiegelstijging het gebied met potentiële zoute kwel groter worden7. Fig. 3.2. Bodemdaling door gaswinning (bron: NAM, 2000)7 Beweiding op kleigrond Op zware kleigrond gaan de koeien in het voorjaar veelal twee weken later naar buiten vanwege de draagkracht van de grond. Soms staat er voldoende gras maar kunnen de koeien nog niet naar buiten8. Ondanks drainage zijn dergelijke gronden later voldoende droog. Er zijn melkveehouders die voor een snelle afwatering de voorkeur geven aan greppels, bv om de 30 m. Ze hebben het idee dat drainage functioneert, alleen kost het veel tijd. 4 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 4. Water Watersysteem De Friese boezem vervult een cruciale rol in het beheer van de oppervlaktewatersystemen. Het is een wijdvertakt watersysteem met grote meren, kleinere plassen, kanalen en vaartjes. De boezem fungeert als opvang en doorvoersysteem voor het overtollige neerslagwater vanuit de deelsystemen (de polders en de hoge gestuwde gronden). De afwatering gebeurt voor een belangrijk deel via vrije afwatering (d.w.z. zonder tussenkomst van een gemaal) via het Lauwersmeer en Harlingen op de Waddenzee. Daarnaast beschikt Fryslân over twee gemalen aan de zuidkant van de provincie, langs het IJsselmeer. De boezem zelf ontvangt in droge tijden water vanuit het IJsselmeer9. In het huidige waterbeleid van de provincie wordt extra aandacht gegeven aan de afwatering van Friesland en vergroting van de bergingscapaciteit van de Friese boezem (berging neerslagpieken, waterconservering voor het benutten van water tijdens tekorten). De door de provincie Friesland in 2000 voorgestelde nieuwe waterhuishoudingplannen hebben gevolgen voor de melkveehouderij10. Op basis van het toekomstige Friese waterbeleid zijn er verschillende blauwe diensten die een melkveehouder in zijn bedrijfsvoering kan aanbieden. Deze diensten zijn10: • Vergroting van de voorraadberging door verbreden van slootprofielen • Vergroting van seizoensberging door aanleg van zomerpolders of boezemland • Vergroting van seizoensberging door uit productie nemen van buitendijkse percelen • Vergroting van piekberging door aanleg van retentiepolders • Slootwaterpeilverhoging. Het waterbeheer van Fryslân is sterk afhankelijk van het waterbeheer op het IJsselmeer. Het IJsselmeer heeft een grote zoetwatervoorraad, waarmee vooral in droge zomerperioden de waterstand van de boezem op peil wordt gehouden via onder andere de inlaatwerken bij Stavoren en Makkum10. Waterkwantiteit Situaties met watertekorten komen in Fryslân ieder jaar voor. Niet voor alle watertekorten zijn maatregelen in het watersysteem vanuit een maatschappelijke kosten-batenoverweging mogelijk. Het Wetterskip zoekt maar kansrijke waterhuishoudkundige mogelijkheden gezocht in9: • het conserveren van water; • flexibel peilbeheer; • wateraanvoer in combinatie met meer mogelijkheden voor beregening en lokale kleinschalige maatregelen. In het kleiweidegebied is flexibel peilbeheer een aandachtspunt (zie fig. 4.2). 5 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Fig. 4.2. Maatregelenkansenkaart9 Waterkwaliteit Om het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau te houden voor de landbouw spoelt de waterbeheerder de zwak brakke wateren (300-3000 mg/Cl) in Noord-Fryslân door met boezemwater. Minder doorspoelen kan bijdragen aan een betere ecologische kwaliteit. Maar dit kan aanzienlijke schade voor de landbouw opleveren. Gelet op de landbouwkundige functie van het gebied en de beperkte winst voor de natuur, zal het wetterskip het huidige doorspoelregime handhaven Als dat nodig is, wordt deze beleidslijn aan de gevolgen van bodemdaling en zeespiegelstijging aangepast.11. 5.Ontwikkelingen Management Door afbouw van subsidies in het kader van de World Trade Organization (WTO) en door vele andere oorzaken staan de melkprijs en het inkomen van melkveehouders steeds meer onder druk. Daarnaast zet de schaalvergroting steeds meer door. Beide factoren leiden ertoe dat het voor melkveehouders nog belangrijker wordt om ondernemer te zijn en het bedrijf te managen12. In de veehouderij zullen ontwikkelingen in de precisielandbouw (sensortechnologie), het sluiten van kringlopen en de robotisering (melk- en voerrobots) steeds belangrijker worden. Ontwikkeling weidegang De laatste jaren neemt het percentage melkkoeien in de wei af. Tussen 2001 en 2006 nam het percentage koeien, dat jaarrond staat opgestald, toe van 10% naar 20%13 (de laatste jaren lijkt zich dit te stabiliseren). Er worden verschillende belemmeringen voor weidegang ervaren door de sector. Het project Melkveehouderij en weidegang wil deze belemmeringen en de kansen voor weidegang in kaart brengen en inventariseren hoe belemmeringen kunnen worden verkleind of zelfs helemaal kunnen worden weggenomen en hoe kansen kunnen worden benut. Het project richt zich daarbij op innovatieve beweidingsystemen voor de bedrijven van 202014. 6 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Mestwetgeving Vanaf 2006 heeft de overheid het mestbeleid gewijzigd en de zogenaamde gebruiksnormen opgesteld. De gebruiksruimte is de ruimte die een boer heeft voor het bemesten van de gewassen. De gebruiksnormen geven de maximale hoeveelheid aan die mag worden gebruikt voor het bemesten van gewassen met stikstof en fosfaat.15 In onderstaande tabel zijn de normen voor stikstof op grasland weergegeven. Voor grasland op klei is er een afname in de hoeveelheid te geven stikstof af te lezen. Tabel 6.1 Gebruiksnormen stikstof op grasland15 Voor gras op kleigronden is scheuren toegestaan tot en met 15 september16. Snijmaïs De laatste jaren neemt oppervlakte maïs op kleigrond sterk toe, waarbij ook op de noordelijke klei de maïsteelt zijn intrede heeft gedaan17. Natuur In fig. 6.1 zijn de EHS (Ecologische Hoofd Structuur) gebieden in Noord-Nederland met een groene kleur aangegeven. 6. Overige gebiedsfuncties Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 2007 18 19 (links) en corridor van natte natuurgebieden (rechts) . De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur mogelijk niet robuust genoeg om de gevolgen van 7 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 klimaatverandering op te vangen. Daardoor zijn mogelijke corridors van natte natuurgebieden gewenst. Uit fig. 6.1 blijkt dat het kleiweidegebied beperkt een aandachtsgebied is betreffende de EHS. De provincie Friesland heeft verschillende gebiedsplannen welke in het kleiweidegebeid zijn gesitueerd, namelijk: De Noordelijke Wouden, De Greidhoeke, Noordelijk Kleigebied en De Zuidwesthoek20. Het natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen ligt eveneens deels in het kleiweidegebied. Bebouwing Binnen het kleiweidegebied bevindt zich de stad Leeuwarden en op de grens van het gebied ligt de stad Groningen. De overige bebouwing is kleinstedelijks tot dorps. Landschap De Greidhoeke omvat een gebied van uitgestrekte weilanden. Greide is dan ook Fries voor weiland. Het gebied ligt ongeveer tussen de lijn Leeuwarden, Harlingen, Sneek en Bolsward. De Middelzee stroomde in een deel van de huidige Greidhoeke. Water werd vanaf de elfde eeuw nieuw land, maar dorpen ontstonden er niet meer. Aan het onregelmatige verkavelingpatroon in het gebied is te zien hoe de slenken van de Middelzee liepen. Ook dijkjes, die werden aangelegd als bescherming, herinneren aan de binnenzee. De Slachtedijk is de bekendste21. Het kleiweidegebied ligt deels in Het Westerkwartier, een landstreek in de provincie Groningen. Landschappelijk is het Westerkwartier te verdelen in een noordelijk deel, een oud kwelderlandschap met wierdedorpen (Ezinge, Oldehove, Niehove) en een zuidelijk coulisselandschap, dat zich kenmerkt door houtwallen. Dit, op zandgrond en ontgonnen hoogveen gelegen, deel lijkt op de aangrenzende Friese Wouden. Hier liggen de lintdorpen (Marum en Grootegast) die de oude zandruggen volgen. Met name het noordelijke deel is één van de oudste cultuurlandschappen van West-Europa. Een belangrijk landschap is het Reitdiepgebied. In het Reitdiepgebied, tussen Groningen en Winsum, ls groots, weids platteland met veel reliëf in de grond aanwezig. Natuurreservaten met oud cultuurgrasland van de Stichting Het Groninger Landschap liggen er in een uitgestrekt weidegebied. Moderne veehouders wonen in eeuwenoude ‘heerden’. Het reliëf laat zien hoe dit land is gevormd door de zee. Sinds het land in cultuur gebracht is, is de structuur van het landschap weinig veranderd. Het verkavelingspatroon sluit aan bij het kronkelende verloop van oude laagtes en sloten. Er is veel reliëf in het land, zoals oeverwallen, wierden en dijken, en oude prielen, geulen en meanders. Dit oorspronkelijke cultuurgrasland is van oudsher boerenland. Een groot deel van het Reitdiepgebied heeft de bestemming ‘reservaatgebied’. De rest van het gebied is eigendom van voornamelijk veehouders. Zij weiden er melkvee, jongvee, mestvee, schapen en jonge 22 paarden . 8 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Fig. 6.2 Het middeleeuwse zeekleilandschap in Groningen leek waarschijnlijk op het huidige Halligen-landschap voor de kust bij Sleeswijk-Holstein: kwelders die tijdens springvloed onder water verdwijnen en woonheuvels met groepjes huizen en boerderijen22. 7. Beleid Provincie Groningen Ambities voor het landelijk gebied in Noord-Groningen zijn (PMJP 2007 – 2013) zijn23: • Behoud van een sterke landbouwsector door het versterken van deze sector en beheersfunctie • Stimuleren van de plattelandseconomie en van het toeristisch-recreatief bedrijfsleven, toegespitst op o.a. het Eemsmondgebied en het Lauwersmeergebied • Versterken van de kwaliteit van landschap en natuur en de daarbij behorende milieu- en watercondities • Realiseren van extra woningbouw ter versterking van de leefbaarheid • Oplossen van knelpunten in bereikbaarheid en infrastructuur van het gebied De provincie wil de concurrentiekracht van de landbouw versterken en ruimte bieden voor moderne, grootschalige landbouw. Voor afzonderlijke bedrijven worden kansen geboden voor verssterking, vernieuwing en verbreding van de bedrijfsvoering om meerwaarde te creëren. Er dienen goede oplossingen te worden gezocht voor ruimtelijke knelpunten bij schaalvergroting, zoals te krappe bouwblokken. Behoud van landschap is een belangrijk aandachtspunt. Om de structuur te verbeteren zet de provincie in op de realisatie van een grootschalig glastuinbouwgebied in de buurt van de Eemshaven. Verbreding van landbouwbedrijven beidt eveneens kansen (agrarisch natuurbeheer, toerisme, productie groene grondstoffen en bioraffinage). In het Regionaal Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem, waar in onder andere kansen benutten voor kleinschalige waterberging (vooraal ook zoeken naar combinaties met realisatie EHS), aanpak 23 verdrogingsproblematiek en aanpakken knelpunten (grond)wateroverlast . Provincie Friesland Gezien het economische belang geeft de provincie Friesland hoge prioriteit aan de landbouw. Ontwikkeling van de sector is van groot belang, bij voorkeur in samenhang en/of afgestemd met natuur en water. De provincie zet de komende jaren onder andere in op grootschalige, grondgebonden landbouw, realisatie van de EHS en de kwaliteit van de ruimte en een leefbaar platteland. Waterschap Noorderzijlvest Bij de opgaven voor het gebied Noord-Groningen wordt de aandacht als eerste gericht op de vernieuwing en verbreding van de landbouw met een open oog voor de mogelijkheden van natuurbeheer, biologische landbouw, zorg en streekeigen producten. Betreffende de waterhuishouding zal bij de vernieuwing hiervan aandacht worden gegeven o.a. aan waterberging, veiligheid en nieuwe functiecombinaties op waterbasis. 9 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 In het waterbeheerplan 2003 – 2007 (in 2006 verlengd naar 2010) aangegeven wat de toegekende waterfuncties zijn, dat op basis van kenmerken van de plaatselijk aanwezige watersystemen, welke in deelgebieden is opgesplitst. Vervolgens zijn de doelstellingen per waterfunctie genoemd, waarna per deelgebied knelpunten worden aangegeven en er wordt aangegeven welke maatregelen nodig zijn om deze op te heffen. Wetterskip Fryslan Samen met de provincies Groningen en Drenthe en de waterbeheerders wordt voor 2012 de watertekortopgave voor NoordNederland uitgewerkt. Daarnaast wordt nagegaan welke kansrijke maatregelen er zijn om de Friese watersystemen minder kwetsbaar te maken voor watertekort. Daarbij betrekken we de maatregelen voor wateroverlast en de KRW-maatregelen. Ook wordt hierbij het beleid voor beregening uit oppervlakte- en grondwater en maatregelen tegen verzilting betrokken. Vooralsnog gaat het plan er vanuit dat het niet rendabel is om het volledige grondwatertekort voor extreem droge situaties op te heffen met grootschalige maatregelen. Door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak neemt de kans op regionale wateroverlast toe. Hoewel volgens berekeningen in 2030 de normen in de meeste watersystemen nog niet overschreden zullen worden, moeten nu al wel maatregelen genomen worden De maatregelen volgen uit studies naar de berging en afvoer van water in Fryslân, met name de laatste studie: het Veiligheidsplan. De belangrijkste maatregelen zijn24: • Beschikbaar hebben van voldoende gemaalcapaciteit voor het Friese boezemsysteem, verspreid over de hele provincie. • Vergroting van het bergend vermogen van de Friese boezem: minimaal 300 hectare extra boezemuitbreiding. Rekening houdend met een gerealiseerde boezemuitbreiding van 400 hectare voor 2010, komt dit overeen met de opgave uit het Streekplan. • Uitbreiding van oppervlak open water met 1650 hectare tot 2030, ten opzichte van de situatie in 2008. Voor de planperiode betekent dit een uitbreiding van 450 hectare. Het Wetterskip voert momenteel diverse studies uit naar technieken om verzilting tegen te gaan dan wel het landgebruik aan te 24 passen . Normen bij extreme neerslag Bij het volledig wegnemen van regionale wateroverlast zijn de kosten voor inrichting vele malen groter dan de baten als gevolg van 25 het uitblijven van schade. Daarom wordt regionale wateroverlast tot een bepaalde hoogte geaccepteerd . Zie normen in tabel 7.1. 10 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 25 Tabel 7.1 Normen wateroverlast De normen in tabel 7.1 zijn afgeleid van de landelijke werknormen. Voor akkerbouw hanteren Provinciale Staten een hogere norm. Specifiek voor maïs hebben Provinciale Staten toegevoegd dat afwijking van de norm mogelijk is als op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten de norm van 1/25 jaar niet gehaald kan worden. Maatwerk moet mogelijk blijven. Het maaiveldcriterium in tabel 7.1 geeft aan dat er voor een bepaald gedeelte van een gebied vaker wateroverlast optreedt dan de norm aangeeft. Het gaat om de laagste delen van een gebied, waaronder de slootkanten. Bijvoorbeeld in een bepaald gebied met grasland mag in de laagste vijf procent van dat gebied vaker dan 1 keer per 10 jaar wateroverlast optreden. Het maaiveldcriterium voor maïs is 5%. Bij de landelijke werknormen werd nog uitgegaan van een maaiveldcriterium voor maïs van 1%25. De norm voor grasland wordt eveneens door de provincies Drenthe en Groningen gehanteerd. Peilbesluit Bij de vaststelling van nieuwe peilbesluiten worden door het waterschap de volgende normen gehanteerd: • In de veengebieden een drooglegging van maximaal 90 centimeter. Hierbij is drainage op 80 centimeter mogelijk. Bij een variabel peilbeheer in de tijd mag de drooglegging gemiddeld over een jaar maximaal 90 centimeter bedragen; de bandbreedte van de variaties moet vastgelegd worden in het peilbesluit. • Rondom natuur- en beheersgebieden een drooglegging behorend bij grondwatertrap GT II Deze norm geldt alleen als de voorgestelde peilverandering een nadelig effect heeft op de natuurwaarden in de natuur- en beheersgebieden. • Binnen natuur- en beheersgebieden geen peilverlagingen die groter zijn dan de opgetreden bodemdaling, tenzij dit in overeenstemming is met de natuurdoelen. • Er is geen onevenredig nadeel voor andere belangen. Dit betekent o.a. dat peilverlaging niet aan de orde is voor een gebied waar een vergoedingsregeling geldt voor landbouwkundige beperking door een hoog peil. 11 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 8. Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor het onderzoeksgebied) Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Grasland Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen Curatieve maatregelen (veearts) Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Opstallen koeien en bijvoederen (zomerstalvoedering) Sneller omweiden of meer percelen gebruiken Toepassen flexibele drinksystemen Dammen verharden of aanvullen met zand Ingangen regelmatig verplaatsen of verbreden Ingang achter in perceel plaatsen en uitgang voor Drinkvoorziening niet bij ingang van het perceel plaatsen Versteviging van de zode door toepassen van honingraatstructuren Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Vergroten van de capaciteit om het gras binnen een kortere tijd in te kunnen kuilen (voor- Wateroverlast - leverbot Wateroverlast - vertrapping graszode Wateroverlast - maaien onder ongunstige omstandigheden 12 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Zachtere winters - hogere ziektedruk 13 beelden zijn bredere maaimachines, bredere schudders etc.) Maaien met kneuzen (versnelt het drogingsproces) Toevoegen van inkuilmiddelen (melasse) Drogen van het gras door een grasdrogerij Aankoop extra ruwvoer en/of krachtvoer Telen van andere voedergewasssen (bv. maïs) Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 9. Bronnen 1 http://www.deondernemer.nl/, augustus 2009 2 http://media.photobucket.com/, augustus 2009 3 Dijkema, J., Dijk, J. van, Strijker, D., 2006. Evaluatie uitvoeringsprogramma innovatie landbouw Noord-Nederland 2001-2005, 4 http://team.bk.tudelft.nl/Publications/2003/Earth.htm 5 http://home.hetnet.nl/~timco/, augustus 2009 6 Kiestra, E., Knipkleigronden, Alterra, op” http://www.bodems.nl, augustus 2009 7 Advies stuurgroep Water 2000+, Stroomgebiedsvisie Groningen / Noord- en Oost-Drenthe, 30 september 2002 8 http://www.verantwoordeveehouderij.nl/index.asp?koe_en_wij/home/index.asp, september 2009 9 Provinciale Staten van Fryslân Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, 2009. Achtergronddocument: Beschrijvingwatersysteem Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 Waterbeheerplan 2010-2015, Conceptontwerp 9 september 2008 10 Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, Waterbeheerplan 2010-2015 Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015, Achtergronddocument: beschrijving watersysteem en wettelijk kader, Conceptontwerp, 9 september 2008 11 Provinciale Staten van Fryslân Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, 2009. Achtergronddocument: Beschrijvingwatersysteem Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 Waterbeheerplan 2010-2015, Conceptontwerp 9 september 2008 12 Biewenga, G., Remmelink, G. ; Middelkoop, J. van ; Ouweltjes, W. ; Wemmenhove, H., 2009.Handboek melkveehouderij, Animal Sciences Group van Wageningen UR, Baarn, Roodbont, 505 p. 13 Pol-van Dasselaar, A. van den; Philipsen, A.P., 2008. Kennis voor weidegang, Lelystad, Animal Sciences Group 14 http://www.kennisonline.wur.nl/BO/BO-07/009/007/beschrijving.htm, augustus 2009 15 http://www.hetlnvloket.nl/, september 2009 16 http://www.verantwoordeveehouderij.nl/producten/Kansen/Media/Flyer/Leaflet6Rundveehouderij.pdf, augustus 2009 17 Kasper, G.J. ; Schooten, H. van, 2004. Voorjaarstoediening van dierlijke mest op zware klei, Lelystad : Animal Sciences Group, Praktijkonderzoek 18 Blokland, P.W.; Bont, C.J.A.M. de; Dijk, J.J. van; Dijkxhoorn, Y.; Everdingen, W.H. van; Meer, R.W. van der; Roest, A.E.; Venema, G.S., 2009. Regionale landbouwcijfers in beeld Regio Noord : periode 1997-2007, Den Haag : Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 19 Planbureau voor de leefomgeving, 2008. Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving (PBL), Bilthoven. 20 http://www.natuurbeheer.nu/Beleid/Provincie/Natuurgebiedsplannen/#frie, september 2009 21 http://www.sichtopfryslan.nl/, augustus 2009 22 Stichting Het Groninger Landschap, naar een levend landschap in het Reitdiepgebied: Natuurbeheer met hart en ziel 23 Programma Landelijk Gebied, PMJP 2007-2013 Groningen, vastgesteld door Provinciale Staten 20 december 2006, Kansen benutten 24 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 25 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 14 Concept Gebiedsbeschrijving Kleiweidegebied 31 augustus 2009 Gebiedsbeschrijving Zandweidegebied Inhoud 1. Gebiedsbegrenzing 2. Karakterschets 3. Bodem 4. Water 5. Ontwikkelingen 6. Overige gebiedsfuncties 7. Beleid 8. Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) 9. Bronnen Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Het project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland (Wageningen UR) en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend (Grontmij). Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Hiertoe is NoordNederland in 8 “uniforme teeltgebieden” onderverdeeld. Van elk van deze gebieden wordt als aftrap voor fase 3 een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt gebundeld. 1. Gebiedsbegrenzing Deze gebiedsbeschrijving richt zich op de zandweidegronden in Noord-Nederland waar met name melkveehouderij is gesitueerd. In het gebied vindt eveneens lokaal bollenteelt plaats. 1 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 2. Karakterschets Er zijn in de melkveehouderij op zand drie teeltsystemen te onderscheiden, namelijk blijvend grasland, maïs continuteelt en wisselbouw. In de laatst genoemde komen naast gras en maïs allerlei gewassen voor, ook niet -uwvoergewassen, zoals aardappelen en bloembollen1. Fig. 2.1 De Friese wouden 2 3 De productie, verwerking en afzet van melk en zuivelproducten is binnen de noordelijke agro-sector een belangrijke activiteit. In Nederlands en Europees verband gaat het om relatief grote melkveehouderijbedrijven. Deze zijn in technisch opzicht modern en produceren in vergelijking met andere gebieden in Nederland extensief en grondgebonden. De toeleverende veevoederindustrie zit binnen de eigen regio en is van oudsher vrij grootschalig. In Noord-Nederland is na een fusiegolf nog maar een grote coöperatie over: Friesland Coberco Dairy Foods, en deze overstijgt de grenzen van Noord-Nederland4. Het fries-drents keileemplateau sterkt zich uit van de Friese wouden tot aan het Hunzedal. Het heeft een lichtgolvend oppervlak en het helt van oost naar het noordwesten af. In het oostelijk deel komen opvallend veel depressies voor. Men denkt daarbij aan Pingo’s (doodijsgaten). Het gehele Fries-Drentse keileemplateau wordt uiterlijk vooral gekenmerkt door het voorkomen van drie elementen, die samen een patroon vormen dat op het plateau telkens weer in de een of andere vorm terugkeert. Deze drie elementen, de essen, de velden en de beekdalen horen onafscheidelijk bij elkaar5. Het Drentse zandweidegebied ligt in het (noord)oosten op globaal op 10 à 15 m + NAP en helt geleidelijk naar het zuidwesten af tot NAP. Door stuwing komen in het gebied plaatselijk hogere gronden voor (verschillend van +12 tot + 24 m NAP). Binnen dit zandgebied komen lage (tussen 0 en -1,5 m NAP) veengebieden voor6. Het zandweidegebied in Friesland ligt op het westelijke deel van het Fries-Drentse keileemplateau. Het heeft een algemene helling 7 zuid naar noord van 14 m + NAP tot ca. 0 à m +1 NAP en van oost naar west van +8 m NAP tot even boven NAP Op droge zandgrond is graslandvernieuwing essentieel (veelal onontbeerlijk) om een goede gewasproductie te 8 realiseren, en een goede gewasproductie is een voorwaarde voor een efficiënt mineralengebruik . Bodemopbouw Binnen het zandweidegebied komen verschillende gronden voor: podzolgronden, moerige gronden, dikke eerdgronden en kalkloze zandgronden Podzolgronden hebben een duidelijke inspoelingslaag. De Dikke eerdgronden zijn zandgronden met een nietvergraven humeuze bovengrond van meer dan 50 cm. Vaaggronden zijn zandgronden waarbij geen humushoudende bovengrond 3. Bodem 2 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 voorkomt of slechts een zwak en dun ontwikkeld. Binnen het zandweidegebied komen tevens veengronden voor. Grofweg kan het zandweidegebied in twee type zandgrond worden onderverdeeld: podzol- en beekeerdgronden (zie figuur 3.1) Podzolgronden zijn het overheersende bodemtype. Podzolgrond heeft meestal een vrij lage pH en beekeerdgrond een vrij hoge. Ook het humuspercentage verschilt per bodemtype en in de diepte. Het humusgehalte in podzols is in de bovenste centimeters vrij hoog. Dit getal is niet meteen maatgevend voor de bodemvruchtbaarheid. Er zijn namelijk podzols met zwarte en bruine organische stof. Vermoed wordt dat zwarte organische stof niet meer door het bodemleven is om te zetten. In beekeerdgrond kan de laag onder de bouwvoor verdichten9. Knelpunten zandgrond melkveehouderij De teelt van ruwvoedergewassen op zandgrond wordt belemmerd door een reeks van knelpunten rondom het thema ‘bodemkwaliteit’. Uit onderzoek1 onder melkveehouders zijn de knelpunten geprioriteerd zoals weergegeven in figuur 3.1. Fig. 3.1 Resultaten van de prioritering van knelpunten bodemkwaliteit door melkveehouders1. 4. Water Watersysteem De Friese boezem vervult een cruciale rol in het beheer van de oppervlaktewatersystemen. Het is een wijdvertakt watersysteem met grote meren, kleinere plassen, kanalen en vaartjes. De boezem fungeert als opvang en doorvoersysteem voor het overtollige neerslagwater vanuit de deelsystemen (de polders en de hoge gestuwde gronden). De afwatering gebeurt voor een belangrijk deel via vrije afwatering (d.w.z. zonder tussenkomst van een gemaal) via het Lauwersmeer en Harlingen op de Waddenzee. Daarnaast beschikt Fryslân over twee gemalen aan de zuidkant van de provincie, langs het IJsselmeer. De boezem zelf ontvangt in droge tijden water vanuit het IJsselmeer10. In het huidige waterbeleid van de provincie wordt extra aandacht gegeven aan de afwatering van Friesland en vergroting van de bergingscapaciteit van de Friese boezem (berging neerslagpieken, waterconservering voor het benutten van water tijdens tekorten). 10 De door de provincie in 2000 voorgestelde nieuwe waterhuishoudingplannen hebben gevolgen voor de melkveehouderij . Op basis van het toekomstige Friese waterbeleid zijn er verschillende blauwe diensten die een melkveehouder in zijn bedrijfsvoering kan 10 aanbieden. Deze diensten zijn : • Vergroting van de voorraadberging door verbreden van slootprofielen • Vergroting van seizoensberging door aanleg van zomerpolders of boezemland • Vergroting van seizoensberging door uit productie nemen van buitendijkse percelen • Vergroting van piekberging door aanleg van retentiepolders • Slootwaterpeilverhoging. 3 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 Het waterbeheer van Fryslân is sterk afhankelijk van het waterbeheer op het IJsselmeer. Het IJsselmeer heeft een grote zoetwatervoorraad, waarmee vooral in droge zomerperioden de waterstand van de boezem op peil wordt gehouden via onder andere de inlaatwerken bij Stavoren en Makkum11. Waterkwantiteit Situaties met watertekorten komen in Fryslân ieder jaar voor. Niet voor alle watertekorten zijn maatregelen in het watersysteem vanuit een maatschappelijke kosten-batenoverweging mogelijk. Het Wetterskip zoekt maar kansrijke waterhuishoudkundige mogelijkheden gezocht in10: • het conserveren van water; • flexibel peilbeheer; • wateraanvoer in combinatie met meer mogelijkheden voor beregening en • lokale kleinschalige maatregelen. In het zandweidegebied zijn waterconservering en wateraanvoer aandachtspunten (zie fig. 4.1). Fig. 4.1. Maatregelenkansenkaart10 Waterkwaliteit Om het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau te houden voor de landbouw spoelt de waterbeheerder de zwak brakke wateren (300-3000 mg/Cl) in Noord-Fryslân door met boezemwater. Minder doorspoelen kan bijdragen aan een betere ecologische kwaliteit. Maar dit kan aanzienlijke schade voor de landbouw opleveren. Gelet op de landbouwkundige functie van het gebied en de beperkte winst voor de natuur, zal het waterschap het huidige doorspoelregime handhaven12. Ontwikkeling weidegang De laatste jaren neemt het percentage melkkoeien in de wei af. Tussen 2001 en 2006 nam het percentage koeien, dat jaarrond staat opgestald, toe van 10% naar 20%13. Er worden verschillende belemmeringen voor weidegang ervaren door de sector. Het 4 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 project Melkveehouderij en weidegang wil deze belemmeringen en de kansen voor weidegang in kaart brengen en inventariseren hoe belemmeringen kunnen worden verkleind of zelfs helemaal kunnen worden weggenomen en hoe kansen kunnen worden benut. Het project richt zich daarbij op innovatieve beweidingsystemen voor de bedrijven van 202014. Mestwetgeving Vanaf 2006 heeft de overheid het mestbeleid gewijzigd en de zogenaamde gebruiksnormen opgesteld. De gebruiksruimte is de ruimte die u heeft voor het bemesten van uw gewassen. De gebruiksnormen geven de maximale hoeveelheid aan die mag worden gebruikt voor het bemesten van gewassen met stikstof en fosfaat.15 In onderstaande tabel zijn de normen voor stikstof op grasland weergegeven. Voor grasland op zand is er een afname in de hoeveelheid stikstof af te lezen. 5.Ontwikkelingen Tabel 5.1 Gebruiksnormen stikstof op grasland15 Bij veehouders op zandgronden bestaat de zorg dat de verlaging van de inzet van meststoffen op den duur tot een lagere bodemvruchtbaarheid zal leiden, met als gevolg lagere opbrengsten en een bedreiging van de duurzame voortzetting van het 1 bedrijf . 16 Voor gras op kleigronden is scheuren toegestaan tot en met 15 september . Bollenteelt In 2005 is een stimuleringsproject ‘Duurzame bollenteelt in Drenthe ’gestart waaraan vrijwel alle Drentse deelnemers hebben deelgenomen. Het project heeft als doel om de belasting van het milieu met tenminste 75% terug te brengen. Door middel van proefvelden wordt getoond hoe het milieu minder kan worden belast zonder dat de bedrijfsvoering extra risico loopt. Het project leidt niet tot minder bespuitingen, maar wel tot het gebruik van minder belastende middelen en het verlagen van de dosis. Het project is een samenwerkingsverband van de brancheorganisaties, telers, gemeenten, waterschappen, waterleidingmaatschappijen, de Milieufederatie en de provincie. Een voorbeeld is een proef waarbij afrikaantjes (tagetes) in de strijd tegen aaltjes (Pratylenchus penetrans) in de lelieteelt zijn ingezet17. Natuur De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur mogelijk niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarvoor is het mogelijk nodig om een corridor van natte natuurgebieden te realiseren. De omvang van EHS-gebieden in de Noordoostpolder is beperkt. Binnen de Klimaatcorridor is de zuidoostkant van de polder een aandachtsgebied (zie figuur 6.1). 6. Overige gebiedsfuncties 5 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 In fig. 6.1 zijn de EHS (Ecologische Hoofd Structuur) gebieden in Noord-Nederland met een groene kleur aangegeven. Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 200718 (links) en corridor van natte natuurgebieden (rechts)19. De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarvoor is het onder meer nodig om een corridor van natte natuurgebieden te realiseren. Uit fig. 6.1 blijkt dat binnen het zandweidegebied verschillende EHS gebieden aanwezig zijn, maar dat klimaatverandering geen extra consequenties heeft voor de EHS. Op de grens van Zuidwest Drenthe en Zuidoost Friesland, ligt het Nationaal Park Drents-Friese Wold en is één van de grootste natuurgebieden van Nederland. In 2000 werd ruim 6000 hectare bos, heide, stuifzand en beekdalgraslanden aangewezen als 20 nationaal park . Bebouwing Binnen het zandweidegebied is de bebouwing is kleinstedelijks tot dorps. Provincie Friesland Gezien het economische belang geeft de provincie Friesland hoge prioriteit aan de landbouw. Ontwikkeling van de sector is van groot belang, bij voorkeur in samenhang en/of afgestemd met natuur en water. De provincie zet de komende jaren onder andere in op grootschalige, grondgebonden landbouw, realisatie van de EHS en de kwaliteit van de ruimte en een leefbaar platteland. 7. Beleid Wetterskip Fryslan Om zo het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau te houden voor de landbouw spoelt de waterbeheerder de zwak brakke wateren (300-3000mg/Cl) in Noord-Fryslân door met boezemwater. Minder doorspoelen kan bijdragen aan een betere ecologische kwaliteit. Maar dit kan aanzienlijke schade voor de landbouw opleveren. Gelet op de landbouwkundige functie van het gebied en de beperkte winst voor de natuur, zal het waterschap het huidige doorspoelregime handhaven. Als dat nodig is, wordt deze beleidslijn aan de gevolgen van bodemdaling en zeespiegelstijging aangepast. Samen met de provincies Groningen en Drenthe en de waterbeheerders wordt voor 2012 de watertekortopgave voor NoordNederland uitgewerkt. Daarnaast wordt nagegaan welke kansrijke maatregelen er zijn om de Friese watersystemen minder kwetsbaar te maken voor watertekort. Daarbij betrekken we de maatregelen voor wateroverlast en de KRW-maatregelen. Ook wordt hierbij het beleid voor beregening uit oppervlakte- en grondwater en maatregelen tegen verzilting betrokken. Vooralsnog gaat het 6 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 plan er vanuit dat het niet rendabel is om het volledige grondwatertekort voor extreem droge situaties op te heffen met grootschalige maatregelen. Door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak neemt de kans op regionale wateroverlast toe. Hoewel volgens berekeningen in 2030 de normen in de meeste watersystemen nog niet overschreden zullen worden, moeten nu al wel maatregelen genomen worden De maatregelen volgen uit studies naar de berging en afvoer van water in Fryslân, met name de laatste studie: het Veiligheidsplan. De belangrijkste maatregelen zijn21: • Beschikbaar hebben van voldoende gemaalcapaciteit voor het Friese boezemsysteem, verspreid over de hele provincie. • Vergroting van het bergend vermogen van de Friese boezem: minimaal 300 hectare extra boezemuitbreiding. Rekening houdend met een gerealiseerde boezemuitbreiding van 400 hectare voor 2010, komt dit overeen met de opgave uit het Streekplan. • Uitbreiding van oppervlak open water met 1650 hectare tot 2030, ten opzichte van de situatie in 2008. Voor de planperiode betekent dit een uitbreiding van 450 hectare. Het Wetterskip voert momenteel diverse studies uit naar technieken om verzilting tegen te gaan dan wel het landgebruik aan te passen21. Normen bij extreme neerslag Bij het volledig wegnemen van regionale wateroverlast zijn de kosten voor inrichting vele malen groter dan de baten als gevolg van het uitblijven van schade. Daarom wordt regionale wateroverlast tot een bepaalde hoogte geaccepteerd22. Zie normen in tabel 7.1. 22 Tabel 7.1 Normen wateroverlast De normen in tabel 7.1 zijn afgeleid van de landelijke werknormen. Voor akkerbouw hanteren Provinciale Staten een hogere norm. Specifiek voor maïs hebben Provinciale Staten toegevoegd dat afwijking van de norm mogelijk is als op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten de norm van 1/25 jaar niet gehaald kan worden. Maatwerk moet mogelijk blijven. Het maaiveldcriterium in tabel 7.1 geeft aan dat er voor een bepaald gedeelte van een gebied vaker wateroverlast optreedt dan de norm aangeeft. Het gaat om de laagste delen van een gebied, waaronder de slootkanten. Bijvoorbeeld in een bepaald gebied met grasland mag in de laagste vijf procent van dat gebied vaker dan 1 keer per 10 jaar wateroverlast optreden. Het maaiveldcriterium 22 voor maïs is 5%. Bij de landelijke werknormen werd nog uitgegaan van een maaiveldcriterium voor maïs van 1% . De norm voor grasland wordt eveneens door de provincies Drenthe en Groningen gehanteerd. 7 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 Peilbesluit Bij de vaststelling van nieuwe peilbesluiten worden door het waterschap de volgende normen gehanteerd: • In de veengebieden een drooglegging van maximaal 90 centimeter. Hierbij is drainage op 80 centimeter mogelijk. Bij een variabel peilbeheer in de tijd mag de drooglegging gemiddeld over een jaar maximaal 90 centimeter bedragen; de bandbreedte van de variaties moet vastgelegd worden in het peilbesluit. • Rondom natuur- en beheersgebieden een drooglegging behorend bij grondwatertrap GT II Deze norm geldt alleen als de voorgestelde peilverandering een nadelig effect heeft op de natuurwaarden in de natuur- en beheersgebieden. • Binnen natuur- en beheersgebieden geen peilverlagingen die groter zijn dan de opgetreden bodemdaling, tenzij dit in overeenstemming is met de natuurdoelen. • Er is geen onevenredig nadeel voor andere belangen. Dit betekent o.a. dat peilverlaging niet aan de orde is voor een gebied waar een vergoedingsregeling geldt voor landbouwkundige beperking door een hoog peil. 8 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 8. Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor het onderzoeksgebied) Grasland Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) Adaptatiemaatregelen Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) (Engels raaigras) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Zetmeelaardappel Hevige regenval - verrotting deel aardappeloogst (mei-sept.) Doorlatendheid bodem verbeteren Oppervlakkige afwatering verbeteren (Intensiever) draineren Waterstressbestendig ras ontwikkelen Hittegolf - doorwas (juli-sept.) Aardappel in bredere ruggen telen Aardappel vroeger poten en rooien Verkoeling door druppelirrigatie Realiseren van een goed gesloten gewas (optimale pootafstand en optimaal bemesten) Hittebestendig ras ontwikkelen Warm en nat - bacterieziekte Erwinia (juli-sept.) Resistent ras ontwikkelen Biologische bestrijding Optimaal bemesten (gezonde plant is minder vatbaar) Warme winter - bewaring moeilijk (dec -maart.) Mechanische koeling Aardappels bespuiten met kiemreguleringsmiddel Aardappel ontwikkelen met betere bewaareigenschappen 9 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 Suikerbiet Aanhoudend warme winter - suikerverlies (dec. -maart) Voorkomen beschadigingen aan de bieten tijdens rooien, transport en maken van bewaarhoop Voorkomen van grondtarra, bladresten en onkruiden in bewaarhoop (i.v.m. goede natuurlijke ventilatie) Storthoogte bewaarhoop beperken tot maximaal 2 m en lange strakke hopen maken Mechanisch ventileren van de bewaarhoop Plantafstand optimaliseren (zware, grote bieten geven laagste bewaarverliezen) Bieten telen met ras dat weinig gevoelig is voor bewaarverlies Bewaarduur verkorten (door eerder leveren, extra capaciteit bij suikerindustrie) Bieten later rooien Lelie Hevige regenval – Verdrinken van bollen (april - juni) Doorlatendheid bodem verbeteren 1) Oppervlakkige afwatering verbeteren 1) (Intensiever) draineren Water in de percelen (beneden maaiveld) bergen door een intensieve drainage welke relatief diep wordt aangebracht Drogere percelen huren Zomers, nat weer – Botrytis (april – juni) Chemisch bestrijden Ontwikkelen effectievere middelen Ontwikkelen effectievere spuittechnieken Biologische bestrijding Resistent ras ontwikkelen Zomers, nat weer – Fusarium (april – juni) Middel ontwikkelen om ziekte bestrijden Resistent ras ontwikkelen Hagel – Hagelschade (juni – aug.) Hagelkanon Hagelverzekering Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Wateroverlast - leverbot Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen 10 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 Curatieve maatregelen (veearts) Wateroverlast - vertrapping graszode Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Opstallen koeien en bijvoederen (zomerstalvoedering) Sneller omweiden of meer percelen gebruiken Toepassen flexibele drinksystemen Dammen verharden of aanvullen met zand Ingangen regelmatig verplaatsen of verbreden Ingang achter in perceel plaatsen en uitgang voor Drinkvoorziening niet bij ingang van het perceel plaatsen Versteviging van de zode door toepassen van honingraatstructuren Wateroverlast - maaien onder ongunstige omstandigheden Ontwatering optimaliseren (zorgen voor een goede bodemstructuur, drainage) Vergroten van de capaciteit om het gras binnen een kortere tijd in te kunnen kuilen (voor-beelden zijn bredere maaimachines, bredere schudders etc.) Maaien met kneuzen (versnelt het drogingsproces) Toevoegen van inkuilmiddelen (melasse) Drogen van het gras door een grasdrogerij Aankoop extra ruwvoer en/of krachtvoer Telen van andere voedergewasssen (bv. maïs) Zachtere winters - hogere ziektedruk Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee 11 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 12 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 13 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 9. Bronnen 1 2 Hanegraaf, H.; Visser, M. de, 2004 Naar een betere bodemkwaliteit op zandgrond, Lelystad : Animal Sciences Group http://library.wur.nl/dps/diensten/dossiers/friesewouden.html, september 2009 3 Jan Willem Schouten,op: http://www.boerderij.nl/upload/2764633_672_1219305136559-wallpaper_friesland_800x600.jpg, september 2009 4 Dijkema, J., Dijk, J. van, Strijker, D., 2006. Evaluatie uitvoeringsprogramma innovatie landbouw Noord-Nederland 2001-2005, 5 http://www.collegenet.nl/content/samenvattingen/leerlingen/ak/files/nedland4.htm, september 2009 6 Stichting voor Bodemkartering, 1988. Bodemkaart van Nederland 1:50000, Toelichting bij de kaartblad 11 Oost Heerenveen, Wageningen. 7 Stichting voor Bodemkartering, 1971. Bodemkaart van Nederland 1:50000, Toelichting bij de kaartbladen 16 Oost Steenwijk, Wageningen. 8 Verloop, J. ; Geerts, R.H.E.M., 2007. Functionele agrobiodiversiteit op melkveebedrijven, Lelystad : Animal Sciences Group 9 Hanegraaf, M. en V. Hensgens, 2004. Meer kennis over organische moet gewasopbrengst verbeteren, V-Focus, p. 28-29. 10 Provinciale Staten van Fryslân Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, 2009. Achtergronddocument: Beschrijvingwatersysteem Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 Waterbeheerplan 2010-2015, Conceptontwerp 9 september 2008 11 Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, Waterbeheerplan 2010-2015 Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015, Achtergronddocument: beschrijving watersysteem en wettelijk kader, Conceptontwerp, 9 september 2008 12 Provinciale Staten van Fryslân Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, 2009. Achtergronddocument: Beschrijvingwatersysteem Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 Waterbeheerplan 2010-2015, Conceptontwerp 9 september 2008 13 Pol-van Dasselaar, A. van den; Philipsen, A.P., 2008. Kennis voor weidegang, Lelystad, Animal Sciences Group 14 http://www.kennisonline.wur.nl/BO/BO-07/009/007/beschrijving.htm, augustus 2009 15 http://www.hetlnvloket.nl/, september 2009 16 http://www.verantwoordeveehouderij.nl/producten/Kansen/Media/Flyer/Leaflet6Rundveehouderij.pdf, augustus 2009 17 http://www.provincie.drenthe.nl/, september 2009 18 Blokland, P.W.; Bont, C.J.A.M. de; Dijk, J.J. van; Dijkxhoorn, Y.; Everdingen, W.H. van; Meer, R.W. van der; Roest, A.E.; Venema, G.S., 2009. Regionale landbouwcijfers in beeld Regio Noord : periode 1997-2007, Den Haag : Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 19 Planbureau voor de leefomgeving, 2008. Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving (PBL), Bilthoven. 20 http://www.np-drentsfriesewold.nl/ oktober 2009 21 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 22 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 14 Concept Gebiedsbeschrijving zandweidegebied 31 augustus 2009 Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Gebiedsbegrenzing Algemene karakterschets Bodem Water Ontwikkelingen melkveehouderij veenweide Overige gebiedsfuncties Beleid Resultaten onderzoeksfase 2 (relevant voor gebied) 8.1 Risicovolle klimaatfactoren adaptatiemaatregelen Engels raaigras 8.2 Grasland/melkveehouderij 9. Bronnen Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In 2007 het praktijkgerichte project Klimaat en Landbouw in Noord-Nederland officieel van start gegaan. Landbouw is een belangrijke pijler van de NoordNederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. De verandering van het klimaat kan grote gevolgen hebben voor de landbouw. Het project Klimaat en landbouw Noord-Nederland wordt gefaseerd uitgevoerd. In fase 1 is een voorstudie door Wageningen UR gedaan waarbij een verkenning is uitgevoerd naar de impact van markt- en klimaatverandering op de landbouw in Europa tot 2050. In fase 2 van het project zijn de impact van klimaatextremen op verschillende landbouwgewassen en landbouwhuisdieren in Noord-Nederland en mogelijke adaptatiemaatregelen verkend. Het doel voor fase 3 is het uitwerken van actieplannen voor Noord-Nederland voor aanpassing aan zowel markt als klimaatverandering. Op basis van fase 2 zijn 8 “uniforme teeltgebieden” geselecteerd. In de Achterbanbijeenkomst van 27 februari 2009 zijn deze gebieden besproken. Van elk van deze gebieden wordt een gebiedsbeschrijving gemaakt, zodat per gebied alle relevante informatie wordt samengebundeld. 1. Gebiedsbegrenzing Het veenweidegebied in Noord-Nederland omvat de noordelijke veengebieden waar met name melkveehouderij is gesitueerd. In het kader van een ruimtelijke verkenning is door Alterra in 2002 het veenweidegebied in Noord-Nederland onderverdeeld in deelgebieden. Het betreft de gebieden: Midden Groningen (1), Zuidelijk westerkwartier leekstermeer (2), Friese zuidwesthoek (3), De 1 lege midden (4) en de Linde tjonger veenpolders (5) . Zie figuur links. 2. Algemene karakterschets Landbouw is de belangrijkste drager van de ruimtelijke kenmerken als openheid, verkaveling en ontsluiting. De veengronden vormen 1 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 zo'n 25 % van de 230.000 ha cultuurgrond van Friesland. Men treft hier vrijwel uitsluitend rundveehouderijbedrijven aan, bijna uitsluitend grasland. Fig. 2.1 Enkele afbeeldingen2 3 Een groot deel van de veengronden ligt beneden NAP-niveau. In deze gebieden komen ondiepere grondwaterstanden voor dan bij de veengronden in Hoog-Nederland4. De melkveehouderij in Friesland is niet alleen economisch, maar ook landschappelijk een belangrijke drager van het Friese platteland5. Bodemopbouw De bodem in het aandachtsgebied bestaat uit veen. Veen bestaat uit geaccumuleerd organisch materiaal dat niet, of onvolledig is verteerd4. Door Alterra is een indicatieve veendiktekaart opgesteld welke in figuur 3.1 is weergegeven. Deze kaart geeft in grote lijnen de veendikte weer. Uit de kaart blijkt dat de dikte van het veenpakket in het gebied varieert en dat in zuidwest Friesland nog relatief dikke (ca. 4 m) veenpakketten aanwezig zijn1. 3. Bodem Bodemdaling Als gevolg van oxidatie, klink en krimp daalt het maaiveld in veengebieden. Eeuwenlang hadden de veenweidegebieden hoge slootpeilen. Het verzadigde en zuurstofloze veen werd zo geconserveerd en de maaivelddaling was slechts enkele millimeters per jaar. Als gevolg van een diepere ontwatering (ten behoeve van een moderne en economische landbouw) in de zestiger en zeventiger jaren nam de maaivelddaling met een factor 2 tot 5 toe en verdwenen de veengronden steeds . De cyclus van maaivelddaling en peilverlaging gaat door tot al het veen verteerd is. De grootste boosdoener bij maaivelddaling is oxidatie, de vertering van het veen. Bij ontwatering zakt het grondwater dieper weg en komt de lucht dieper in de grond. Het aan zuurstof blootgestelde organisch materiaal (veen) wordt afgebroken en verdwijnt als CO2 de lucht in4. In figuur 3.2 is een indicatie gegeven van de te verwachte bodemdaling in de Friese veenweiden. 2 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 Fig. 3.1 Dikte veenpakket Noord-Nederland1 6 Fig.3.2 Verwachte bodemdaling voor 2050 . 4. Water Watersysteem De Friese boezem vervult een cruciale rol in het beheer van de oppervlaktewatersystemen. Het is een wijdvertakt watersysteem met grote meren, kleinere plassen, kanalen en vaartjes. De boezem fungeert als opvang en doorvoersysteem voor het overtollige neerslagwater vanuit de deelsystemen (de polders en de hoge gestuwde gronden). De afwatering gebeurt voor een belangrijk deel via vrije afwatering (d.w.z. zonder tussenkomst van een gemaal) via het Lauwersmeer en Harlingen op de Waddenzee. Daarnaast beschikt Fryslân over twee gemalen aan de zuidkant van de provincie, langs het IJsselmeer. De boezem zelf ontvangt in droge tijden 3 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 water vanuit het IJsselmeer7. Ontwatering De waterhuishouding en met name de vochthuishouding van de bovengrond bepaalt de draagkracht van veengrond en daarmee de mogelijkheden om de grond landbouwkundig te gebruiken. Bij te natte toestanden is de draagkracht te gering en kunnen koeien en machines niet op het land om het gras te benutten. Dit heeft nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering en werkt negatief door in het bedrijfseconomische resultaat. De huidige trend in het waterbeheer is om bij nieuwe peilbesluiten hogere oppervlaktewaterpeilen te gaan handhaven, om bodemdaling te vertragen, de natuurwaarden te verhogen en verzakking van de oude bebouwing tegen te gaan. Dergelijke peilverhogingen hebben negatieve gevolgen voor de melkveehouderij. Als gevolg van peilverhoging neemt de gemiddelde grasopbrengst af, waarbij ook de kwaliteit van het gras afneemt. Daarnaast neemt de hoeveelheid gras die door de koeien wordt opgenomen (vers en geconserveerd) af bij peilverhoging, waardoor er meer voer moet worden aangekocht4. Door deelontwateringen en ongelijke maaivelddalingen wordt de waterhuishouding steeds complexer en duurder. In de polder Echten in Friesland zijn de extra kosten daardoor 50 Euro per ha8. De drainage in grasland ligt in het gebied veelal op 80 – 100 cm -mv (zie fig. 4.1). Fig. 4.1 Diepte van buisdrainage in cm – maaiveld in Noord-Nederland 5. Ontwikkelingen melkveehouderij/veenweide 4 9 Melkveehouderij algemeen Economie is belangrijk en dwingt tot schaalvergroting. Met grotere veestapels wordt het ingewikkelder om grasland te beweiden; bedrijven gaan over naar grotere veestapels op 1 plek (stal, of afgebakend stuk weiland) en brengen voer aan. Het groeiseizoen wordt langer en omstandigheden veranderen. Dus vragen komen op voor de voerproductie zoals hoe de bemestingsstrategie moet worden aangepast en hoe mineralen beter kunnen worden benut. Melkveehouders hebben zich al onbewust aangepast (management) de afgelopen jaren. Tevens helpt de mechanisatie en technologische ontwikkeling hierbij. Mogelijk dat als gevolg van klimaatverandering ingespeeld moet worden op de verlenging van het groeiseizoen. Aandacht vormt de een goede benutting van herfstgras (inzaai klaver, grasdrogen). Op grotere bedrijven zal het aandeel maïs toenemen, ook door opschuiven van klimaatgrens. Maïs kan onder drogere en warmere omstandigheid beter produceren dan gras. Maïs heeft echter een nadelige impact op de bodem organische stof, dus hier kunnen potentiële risico’s ontstaan. Er is een groeiende behoefte aan goede stalvoorzieningen, zodat je bij extreme omstandigheden koeien kunt binnen halen. Isoleren van daken van stallen geeft goede verkoeling maar leidt tot hogere kosten. Voor Leverbot en maagdarm zijn bestrijding- en preventie Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 middelen voorhanden. Daarnaast komen de dieren veel meer binnen te staan en wordt de infectiekans dus ook minder hoog. Groter probleem zijn “nieuwe” ziekten die vanuit het zuiden binnen komen (blauwtong)10. Melkveehouderij veenweidegebieden Macro-economische ontwikkelingen zoals de liberalisering van de zuivelmarkt hebben een grote invloed op de veehouderij; ook in het veenweidegebied. De prijzen van melk dalen, quotum- en grondkosten stijgen. Boeren in het veenweidegebied worden globaal voor een drietal keuzen gesteld: stoppen, het veehouderijbedrijf opschalen en intensiveren of het bedrijf verbreden en extensiveren. Een goed ruimtelijk ingepast grootschalig melkveebedrijf is misschien een optie. Daar waar veehouders in het veenweidegebied lange tijd de natuurlijke beperkingen van het land met hun kennis, creativiteit en ondernemerschap het hoofd hebben kunnen bieden, lijkt het er op dat deze macro-economische ontwikkelingen de rek er uit hebben gehaald. Feit is dat het hart van veel boeren in het veenweidegebied ligt bij het houden van koeien om daarmee een boterham verdienen en een groot deel kiest er voor om dit in het veenweidegebied te doen. In de huidige omstandigheden lijken de mogelijkheden hiervoor op lange termijn beperkt. Er zijn verschillende initiatieven voor om met de sector na te denken over hoe het mogelijk is om op lange termijn een levensvatbare melkveehouderij in het veenweidegebied overeind te houden4. Een voorbeeld van een nieuwe bedrijfsvorm is het grootschalig melkveebedrijf in een gebied van in totaal ongeveer 1.500 hectare waarin een viertal ondernemers actief zijn. De grootschalige melkveebedrijven beslaan elk ongeveer 400 tot 500 hectare en melken ieder 600 à 700 koeien. De melkveebedrijven maken gebruik van percelen die relatief goed zijn ontwaterd. Hierop vindt weidegang en voederwinning plaats. Ongeveer 300 hectare is relatief slecht ontwaterd en niet geschikt voor weidegang of winning van hoogwaardig voeder. Op deze stukken land worden energiegewassen geteeld en in sommige delen van het jaar wordt vleesvee ingeschaard. Voorbeelden van energiegewassen zijn hennep, wilgentenen en riet. Praktijkonderzoek en Alterra willen samen met ondernemers en andere gebiedspartijen invulling gaan geven aan het onderwerp 'grootschalige melkveehouderij in het veenweidegebied'. Hierbij moet gedacht worden aan het doorrekenen van de voordelen van dit concept en de start van een experiment. Uiteindelijk moeten de melkveehouderijbedrijven op een rendabele manier hun bedrijfsvoering kunnen uitoefenen in het veenweidegebied4. 4 Fig. 5.1 Schetsontwerp grootschalige melkveehouderij veenweidegebied Onderwaterdrainage 5 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 Onderwaterdrainage is een alternatief voor het verhogen van slootpeilen om maaivelddalingen te voorkomen, waarbij toch goede omstandigheden voor het boerenbedrijf worden gehandhaafd. In vergelijking met het huidige peilbeheer zijn iets hogere slootpeilen mogelijk omdat door de drainerende werking van de onderwaterdrainage de draagkracht van de bodem met name in de winter sterk toeneemt. Door de goede infiltratie via de onderwaterdrains levert zelfs een geringe slootpeilverhoging een duidelijke beperking van de maaivelddaling op. De drains liggen ca 10 cm onder het slootpeil en op onderlinge afstanden van 4 tot 6 meter11. Momenteel wordt het principe in de praktijk onderzocht (proefboerderij in Zegveld) en de eerste resultaten zijn positief. Fig. 5.2. Aanleg onderwaterdrainage 12 Onderzoeken peilverhoging Het opnieuw verhogen van een verlaagd slootpeil in een veenweidegbied leidt tot een verminderde maaivelddaling, maar ook tot 6% minder opbrengst en meer schade, of een moeilijker graslandmanagement. De schade bedraagt 222 euro (op basis van onderzoek’ per hectare en is na peilverhoging ook direct van toepassing13. De provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân zijn in 2007 gestart met een tweede serie praktijkproeven met hogere zomerpeilen. De proeven worden gedaan om te onderzoeken wat de gevolgen van hogere zomerpeilen zijn voor de landbouw in dit gebied. De peilen in dit gebied zijn momenteel laag omdat dit beter geacht te zijn voor de landbouw. Het lage waterpeil heeft echter ook tot gevolg dat het veen indroogt en inklinkt, waardoor de bodem daalt, houten funderingen van huizen sneller droog komen te staan, natuurgebieden sneller verdrogen. Op basis van de resultaten van de proeven, gaat de provincie het peilbeleid voor het 14 veenweidegebied heroverwegen . Proefboerderij Nij Bosma Zathe Nij Bosma Zathe is een praktijkcentrum voor onderzoek en kennisoverdracht op het terrein van de melkveehouderij voor de drie Noordelijke provincies. Als modern melkveebedrijf voert het onderzoek uit op het gebied van innovaties in de veehouderij (veevoeding, voedergewasproductie, bemesting), maar ook op het gebied van agrarisch natuurbeheer en er wordt onderzoek gedaan naar de productie van groene energie middels mestvergisting. Binnen het centrum wordt o.a. onderzoek gedaan naar: • Groene dooradering voor planten • Melkrobot en weidegang • Vernatting en gevolgen voor gras • Weidevogelbeheer • Mest in het voorjaar op zware klei (maïs) Natuur 6. Overige gebiedsfuncties 6 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 De huidige invulling van de Ecologische Hoofdstructuur maakt de natuur mogelijk niet robuust genoeg om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Mogelijk dat corridors van natte natuurgebieden nodig zijn. Binnen deze klimaatcorridor ligt er een geringe ruimtelijk opgave in het veenweidegebied (zie figuur 10.1). Fig. 6.1 Ecologische Hoofd Structuur Regio Noord, 200715 (links) en corridor van natte natuurgebieden16 (rechts). Bebouwing De bebouwing in het veenweidegebied is kleinstedelijk tot dorps. 17 Om te voldoen aan de berekende woningbehoefte in 2010 moet Fryslân de komende jaren nog zo’n 12.500 woningen bouwen . Recreatie In het veenweidegebied bevinden zich de Friese meren. Met de Friese meren wordt over het algemeen het waterland bedoeld, dat zich uitstrekt tussen Stavoren in het zuidwesten van de provincie en Burgum. Fryslân bezit het grootste aaneengesloten merengebied van West-Europa, dat zich ongeveer vijfhonderd jaar voor het begin van onze jaartelling heeft ontwikkeld. De grootste meren zijn de Fluessen, Heegermeer, Tjeukemeer en Slotermeer, maar ook op de kleinere wateren als het Sneekermeer, Oudegaasterbrekken en Langweerder Wielen zijn voor de recreatie interessant18. Zuidwest Fryslân is een nationaal landschap. In dit gebied gaat het open polderland met weilanden, dijken, terpdorpen en weidse 7 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 meren abrupt over in de bossen en de beslotenheid van de heuvels van Gaasterland. Deze heuvels die ooit door het landijs zijn opgestuwd, eindigen als kliffen bij het IJsselmeer Fig. 6.2. Nationaal landschap Zuidwest Fryslân19 20 Provincie Friesland In het huidige waterbeleid van de provincie wordt extra aandacht gegeven aan de afwatering van Friesland en vergroting van de bergingscapaciteit van de Friese boezem (berging neerslagpieken, waterconservering voor het benutten van water tijdens tekorten). De bodemdaling in het gebied heeft een belangrijke invloed op de waterhuishouding. De door de provincie in 2000 voorgestelde nieuwe waterhuishoudingplannen hebben gevolgen voor de melkveehouderij5. Op basis van het toekomstige Friese waterbeleid zijn er verschillende blauwe diensten die een melkveehouder in zijn bedrijfsvoering kan aanbieden. Deze diensten zijn4: • Vergroting van de voorraadberging door verbreden van slootprofielen; • Vergroting van seizoensberging door aanleg van zomerpolders of boezemland; • Vergroting van seizoensberging door uit productie nemen van buitendijkse percelen; • Vergroting van piekberging door aanleg van retentiepolders; • Slootwaterpeilverhoging. 7. Beleid Wetterskip Fryslan Normen bij extreme neerslag Bij het volledig wegnemen van regionale wateroverlast zijn de kosten voor inrichting vele malen groter dan de baten als gevolg van het uitblijven van schade. Daarom wordt regionale wateroverlast tot een bepaalde hoogte geaccepteerd21. Zie normen in tabel 7.1. 21 Tabel 7.1 Normen wateroverlast De normen in tabel 7.1 zijn afgeleid van de landelijke werknormen. Voor akkerbouw hanteren Provinciale Staten een hogere norm. Specifiek voor maïs hebben Provinciale Staten toegevoegd dat afwijking van de norm mogelijk is als op basis van maatschappelijk 8 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 aanvaardbare kosten de norm van 1/25 jaar niet gehaald kan worden. Maatwerk moet mogelijk blijven. Het maaiveldcriterium in tabel 7.1 geeft aan dat er voor een bepaald gedeelte van een gebied vaker wateroverlast optreedt dan de norm aangeeft. Het gaat om de laagste delen van een gebied, waaronder de slootkanten. Bijvoorbeeld in een bepaald gebied met grasland mag in de laagste vijf procent van dat gebied vaker dan 1 keer per 10 jaar wateroverlast optreden. Het maaiveldcriterium voor maïs is 5%. Bij de landelijke werknormen werd nog uitgegaan van een maaiveldcriterium voor maïs van 1%21. De norm voor grasland wordt eveneens door de provincies Drenthe en Groningen gehanteerd. Peilbesluit Bij de vaststelling van nieuwe peilbesluiten worden door het waterschap de volgende normen gehanteerd: • In de veengebieden een drooglegging van maximaal 90 centimeter. Hierbij is drainage op 80 centimeter mogelijk. Bij een variabel peilbeheer in de tijd mag de drooglegging gemiddeld over een jaar maximaal 90 centimeter bedragen; de bandbreedte van de variaties moet vastgelegd worden in het peilbesluit. • Rondom natuur- en beheersgebieden een drooglegging behorend bij grondwatertrap GT II Deze norm geldt alleen als de voorgestelde peilverandering een nadelig effect heeft op de natuurwaarden in de natuur- en beheersgebieden. • Binnen natuur- en beheersgebieden geen peilverlagingen die groter zijn dan de opgetreden bodemdaling, tenzij dit in overeenstemming is met de natuurdoelen. • Er is geen onevenredig nadeel voor andere belangen. Dit betekent o.a. dat peilverlaging niet aan de orde is voor een gebied waar een vergoedingsregeling geldt voor landbouwkundige beperking door een hoog peil. 8. Onderzoeksresultaten fase 2 In de studie Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’ is de invloed van extreme weeromstandigheden op gewassen en landbouwhuisdieren en een verkenning van 22 mogelijke adaptatiemaatregelen onderzocht De potentiële knock-out factoren en de mogelijke maatregelen ten aanzien van diverse gewassen zijn hieronder samengevat. MELKVEEHOUDERIJ-GRASLAND Gewas Meest risicovolle klimaatfactoren en impact (relevante periode) 9 Adaptatiemaatregelen Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 Engels raaigras Aanhoudend heet weer - verslechtering grasmat (maart - okt.) Weidemengsel aanpassen (hittebestendige rassen) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop van (extra) krachtvoer Aankoop of huur van extra grasland Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Melkkoeien Hittegolf - Hittestress ‘s Ochtends, ’s avonds en ’s nachts weiden en overdag in de stal houden Staldak isoleren en voorzien van een reflectie-coating Optimaliseren van de stalventilatie (bv. door weglaten muren en plaatsing indscherm) Besproeien van het dak Toepassing van groendaken Bouwen van hoge stal (deze hebben minder snel last van opwarming) Directe evaporatieve koeling (nat maken van de koeien door sprinklers) Indirecte evaporatieve koeling. Koelen van de stallucht door: Vernevelingsinstallatie Pad & fan-systeem Koebezetting in stal verlagen (ruimer bouwen) Realiseren grote en schone waterbakken voorzien van voldoende koel water Herfstafkalvende veestapel Grasland Wateroverlast - leverbot Voorkomen natte condities in percelen Voorkomen dat koeien op natte terreindelen komen Curatieve maatregelen (veearts) Wateroverlast - vertrapping graszode Ontwatering optimaliseren door een goede bodemstructuur, draineren (in veenweidegebieden bv. met onderwater-drainage) en het bol leggen van het perceel. Daarnaast kan vertrapping worden voorkomen of beperkt door: - Opstallen en bijvoeren van de melkkoeien - Sneller omweiden of meer percelen gebruiken - Toepassen flexibele drinksystemen Ingangen van percelen zijn het meest gevoelig voor vertrapping. Hiervoor kunnen de volgende maatregelen worden toegepast: - Dammen verharden of aanvullen met zand - Ingangen regelmatig verplaatsen of verbreden - Ingang achter in perceel plaatsen en uitgang voor - Drinkvoorziening niet bij ingang van het perceel plaatsen Een innovatief idee is versteviging van de zode door toepassen van honingraatstructuren welke natuurlijk 10 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 afbreekbaar zijn ( Een andere ontwikkeling die vertrapping kan voorkomen is de mobiele melkrobot. Door de melkrobot regelmatig te verplaatsen wordt vertrapping om één plaats beperkt. Maaien onder ongunstige omstandigheden Vergroten van de capaciteit om het gras binnen een kortere tijd in te kunnen kuilen (voor-beelden zijn bredere maaimachines, bredere schudders etc.) Maaien met kneuzen (versnelt het drogingsproces) Toevoegen van inkuilmiddelen (melasse) Drogen van het gras door een grasdrogerij Aankoop extra ruwvoer en/of krachtvoer Telen van andere voedergewasssen (bv. maïs) Zachtere winters – Hogere ziektedruk Geneesmiddelen Robuust (weerbaar) vee 11 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 9. Bronnen 1 Rienks, W.; Gerritsen, A.L.; Meulenkamp, W.J.H., 2002. Behoud veenweidegebied; een ruimtelijke verkenning, Wageningen, Alterra,Alterra-rapport 563, 118 p. 2 http://www.factornoord.nl, augustus 2009. 3 http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschappen/veenlandschap, augustus 2009 4 Rienks, W. ; Gerritsen, A. 2005. Veenweide 25x belicht : een bloemlezing van het onderzoek Wageningen UR, Wageningen, Alterra, 64 p. 5 Braker, M.J.E.; Haan, M.H.A. de; Hoving, I.E., 2003. Landbouw met water; een quick scan voor het Friese Veenweidegebied, Lelystad : Praktijkonderzoek Veehouderij. 6 Grandiek, N. ; Herk, J. van, 2007. De introductie van de rieteconomie : een duurzaam perspectief voor de Nederlandse veenweidegebieden, Utrecht, InnovatieNetwerk, 75 p. 7 Provinciale Staten van Fryslân Algemeen Bestuur Wetterskip Fryslân, 2009. Achtergronddocument: Beschrijvingwatersysteem Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 Waterbeheerplan 2010-2015, Conceptontwerp 9 september 2008 8 Akker, J. van den, Maaivelddaling en verdwijnende veengronden, http://webdocs.alterra.wur.nl/, augustus 2009. 9 Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, 2008. modelrapportage: deelrapport buisdrainage 10 Sectorbijeenkomst Klimaat & landbouw, 27 februari, Meppel. 11 http://www.waarheenmethetveen.nl/, augustus 2009 12 http://www.alterra.wur.nl/NL/onderzoek/Werkveld+Bodem/LD/VEE/, augustus 2009. 13 Holshof, G. ; Houwelingen, K.M. van, 2008. Landbouwkundige gevolgen peilverhoging in veenweidegebied, Lelystad, Wageningen UR, Animal Sciences Group 23 p. 14 http://www.frieslandleeftmetwater.nl/, augustus 2009 15 Blokland, P.W.; Bont, C.J.A.M. de; Dijk, J.J. van; Dijkxhoorn, Y.; Everdingen, W.H. van; Meer, R.W. van der; Roest, A.E.; Venema, G.S., 2009. Regionale landbouwcijfers in beeld Regio Noord : periode 1997-2007, Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 16 Planbureau voor de leefomgeving, 2008. Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving (PBL), Bilthoven. 17 http://www.zibb.nl/10175755/Bouw_index/Bouw-artikel/Woningbouw-in-Friesland-ligt-op-stoom.htm, augustus 2009 18 http://www.tripsinnederland.nl/friese-meren/, augustus 2009 19 http://www.milieuennatuurcompendium.nl/, augustus 2009 20 http://www.nationalelandschappen.nl, augustus 2009 21 Waterhuishoudingsplan Fryslan 2010 - 2015, ontwerp november 2008, Wiis mei Wetter, Provinciale Staten van Fryslan 22 Wit, J. de: Swart, D. en Luijendijk, E, 2009. Klimaat en landbouw Noord-Nederland: ‘effecten van extremen’. Houten, Grontmij. 12 Concept Gebiedsbeschrijving Veenweidegebied 5 oktober 2009 Bijlage 3 Toelichting methodiek en factsheets adaptieateliers GM-0017457 Bijlage 3 : Toelichting methodiek en factsheets adaptieateliers Systematiek en proces adaptatie-ateliers Grontmij organiseerde en bereidde de ateliers voor. De inbreng van de te bediscussiëren informatie tijdens het atelier is door Grontmij verzorgd. Wageningen UR was tijdens de sessies eveneens vertegenwoordigd voor inhoudelijke ondersteuning. Verslaglegging van de ateliers is door Grontmij verzorgd. De voorbereiding van het atelier bestaat uit een door Grontmij opgezette systematiek waarbij middels factsheets per gebied relevant en onderzocht gewas wordt ingezoomd op de lokale effecten van het gebied, de meest gewenste maatregel, de impact op andere gewassen, impact op het bedrijf, impact op overige functies (wonen, recreatie, natuur) en randvoorwaarden om eventuele maatregelen te kunnen uitvoeren. Alle onderwerpen zijn op een systematische wijze in het atelier bediscussieerd (zie figuur 2.2). In volgend overzicht wordt stapsgewijs de informatie uit de factsheets toegelicht. TOELICHTING METHODIEK FACTSHEETS Stap 1 Weergave resultaten van fase 2 (gewas + klimaatfactor) • • • Gewas • Invloed lokaal klimaat Mogelijk klimaatrisico en toename van frequentie in 2040 (ten opzichte van huidig klimaat) Impact op gewas en mogelijke schade Deze informatie wordt kort toegelicht door Grontmij en Wageningen UR. Aansluitend is aan de deelnemers gevraagd of de genoemde klimaatfactor (en impact) een probleem kan zijn of kan worden in het desbetreffende gebied. Tevens wordt gevraagd of het lokale klimaat invloed kan hebben op de frequentie van eventuele klimaatextremen. Tot slot wordt de stakeholders gevraagd of zij verwachten dat maatregelen in de toekomst nodig worden geacht. Deze stap is nodig vanwege het feit dat in fase 2 klimaatgegevens van een weerstation (Eelde) zijn gebruikt en lokale klimaateffecten veel invloed kunnen hebben op de frequentie van bepaalde klimaatextremen (bijv. meer koeling langs de kust dus minder hitte). Tevens speelt de lokale situatie een belangrijke rol. Zandbodems zijn bijvoorbeeld gevoeliger voor droogte dan kleigronden. Indien de deelnemers verwachten dat het genoemde probleem in het gebied een knelpunt kan gaan worden als gevolg van klimaatverandering, wordt met de volgende stap verder gegaan. Indien de genoemde klimaatfactor met bijbehorende impact niet wordt herkend of men heeft het nooit ervaren, en men verwacht dit ook niet als mogelijk probleem, wordt de discussie over het onderwerp gestopt. Stap 2: Adaptatiemaatregel (BestPractice) In deze stap wordt een voorkeurs-adaptatiemaatregel (Best Practice) ter beperking van de schade als gevolg van het besproken weersextreem (klimaatfactor) voorgesteld. Daarbij wordt aangegeven waarom deze maatregel wordt genoemd en eventuele voor- en nadelen. Tevens worden enkele alternatieve maatregelen weergegeven. De voorgestelde maatregel is afkomstig uit de maatregelenlijst die is opgesteld in fase 2 van het onderzoek Klimaat en Landbouw Noord-Nederland. Aan de deelnemers gevraagd of de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk de meest voor de hand liggende maatregel is. Zo niet, dan wordt gevraagd welke maatregelen wel zouden kunnen worden ingezet. Indien consensus wordt bereikt wordt, ingeschat of er mogelijke consequenties zijn op overige landbouw en overige functies. Tevens wordt gekeken of er bepaalde randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Zo ja, dan wordt met de volgende stappen verder gegaan. GM-0017457 Bijlage 3 : Toelichting methodiek en factsheets adaptieateliers (Vervolg 1) Stap 3 Impact op gewassen en melkveehouderij (grasland) Aansluitend wordt de noodzaak van de maatregel en het effect gescoord. De methodiek bestaat uit een waardering van -3 t/m +3 wat betekent: • Noodzaak +3 Bescherming tegen weerextreem is noodzakelijk -3: Er is totaal geen noodzaak om het gewas te beschermen tegen het genoemde weersextreem • Effect: +3 De adaptatiemaatregel heeft naar verwachting een zeer positief effect (100% schadepreventie) -3 De adaptatiemaatregel heeft een zeer nadelig effect op gewas (op overige gewassen in het bouwplan) De score aanduiding heeft als doel om gevoel te krijgen voor eventuele noodzaak van maatregelen en het effect. Deze impact wordt met de deelnemers gescoord voor de gewassen die voorkomen binnen het bouwplan van het desbetreffende deelgebied. Tevens wordt naar mogelijke effecten op melkveehouderij en glastuinbouw gekeken. Stap 4 Impact op bedrijfssysteem In deze stap worden de consequenties voor het bedrijf benoemd en bediscussieerd. Ook wordt waar mogelijk een grove beschouwing van de economische consequenties gegeven. Stap 5 Randvoorwaarden en impact op overige functies in het gebied In deze stap 5 wordt ingegaan op de randvoorwaarden die aanwezig moeten zijn om de maatregel te kunnen uitvoeren. Het betreft randvoorwaarden op het bedrijf, in de regio en in de sector. In deze stap worden de bestuurders in de discussie betrokken. Bij hen wordt de vraag neergelegd of zij de gewenste maatregelen kunnen uitvoeren of dat gedurende extreme weersomstandigheden aan de gewenste randvoorwaarden kan worden voldaan. Aanvullend wordt bediscussieerd welke maatregelen vanuit de overheden benodigd zijn om de problemen te verhelpen of verminderen. Tevens worden in de stap de wensen en aanvullende knelpunten in beeld gebracht. De impact op overige functies wordt inzichtelijk gemaakt met een grove waardering (+ = positief effect, 0 = geen effect, = negatief effect) Ter voorbereiding van een adaptatieatelier is een uitnodigingsbrief inclusief de gebiedsbeschrijving naar de deelnemers verstuurd. In dit document zijn onder andere de resultaten van de voor het gebied relevante gewassen (resultaten fase 2 ‘Effecten van extremen’) verwerkt. Voor de adaptatieateliers zijn verschillende stakeholders uit het gebied uitgenodigd. Het betreft akkerbouwers/veehouders, bestuurders (waterschap, provincie) en personen uit de sector (LTO, Prakijkonderzoek, Agrifirm). De factsheets zijn ter voorbereiding van het eerste atelier in een Excel-omgeving opgezet. Dit om wijzigingen en inbreng van de deelnemers eenvoudig tijdens het atelier te kunnen verwerken en bepaalde onderdelen te scoren. Per gewas is per relevante klimaatfactor (resultaat fase 2) een factsheet opgesteld. Tijdens het atelier zijn de factsheets middels een beamer op een scherm geprojecteerd. Na evaluatie van het eerste adaptatie-atelier is in de overige ateliers gewerkt met factsheets in een Powerpoint-omgeving. Dit om de onderwerpen te verduidelijken en te verlevendigen. De opzet van de factsheets dient ter sturing van de discussie. Dit betekent o.a. dat de volgorde van de stappen tijdens het atelier zelf kan veranderen. De uiteindelijke uitkomsten zijn het resultaat van een iteratief proces, waarmee uiteindelijk consensus wordt verkregen over het uiteindelijke adaptatiemaatregelenpakket. GM-0017457 Bijlage 3 : Toelichting methodiek en factsheets adaptieateliers (Vervolg 2) Evaluatie eerste adaptatieatelier Tijdens het eerste georganiseerde adaptatieatelier is het Noordelijk zeekleigebied (3 september 2009) behandeld. Aangezien dit het eerste atelier betrof is dit atelier uitvoerig geëvalueerd. Als gevolg hiervan zijn de volgende bevindingen gedaan. • Een gedegen voorbereiding van de deelnemers mag niet het uitgangspunt zijn van de vervolgateliers. Dit is afgeleid uit het feit dat tijdens het atelier veel uitleg benodigd was en discussie werd gevoerd over de weergegeven klimaatrisico’s en gevolgen daarvan. In de volgende adaptatieateliers is daarom vooraf meer ingegaan op het onderzoek in fase 2. • Met het oog op het beoordelen en inschatten van potentiële klimaatrisico’s bleek de aanwezigheid van agrarisch ondernemers zeer waardevol. Aandachtpunt is wel dat de akkerbouwers met name denken in het ‘nu’ (wat leert de ervaring?) en minder besef lijken te hebben van de klimaatomstandigheden in de toekomstige tijdsvensters (2040 en 2100). • Het eerste atelier leerde eveneens dat stap 1 en 2 deels met elkaar verweven zijn. Dit komt o.a. doordat in de praktijk schade als gevolg van onderzochte klimaatextremen al met gangbare maatregelen kan worden beperkt. Oftewel, het genoemde klimaatrisico’s wordt niet als probleem gezien omdat er (onbewust) al praktische maatregelen worden toegepast om schade te beperken of te voorkomen. • Middels de opgestelde systematiek bleek dat de belangrijkste knelpunten voor het noordelijk zeekleigebied in beeld gekomen. Binnen het atelier zijn deze aanvullend bediscussieerd. • Aandachtspunten van het gebied zoals omschreven in de gebiedsbeschrijving zijn beperkt aan bod gekomen. Zo is bijvoorbeeld verzilting wel uitgebreid bediscussieerd maar zijn de consequenties van bodemdaling niet besproken. • De genoemde adaptatiemaatregelen zijn vaak divers en vanuit de agrarische ondernemer perspectief praktisch ingestoken en hebben daardoor veelal geen (negatieve) consequenties voor andere teelten in het bouwplan of de omgeving (recreatie, natuur). Dit betekende dat tijdens het atelier stappen 3 t/m 5 veelal niet zijn doorlopen. Aanpassingen in vervolgateliers Als gevolg van de evaluatie zijn ter voorbereiding in de volgende ateliers de volgende aanpassingen gedaan: • Uitgebreidere toelichting op de achtergrond van het onderzoek en de resultaten van fase 1 en fase 2. • De factsheets zijn in een Powerpoint omgeving opgezet. • Uitgebreidere toelichting op de methodiek en te behandelen klimaatfactoren en impact. • Indien tijd beschikbaar is voor specifieke gebiedsknelpunten of kansen (bodemdaling, verzilting e.d.). Op de volgende pagina’s zijn de factsheets van de verschillende adaptatie-ateliers weergegeven. GM-0017457 OUTPUT FASE 2 ADAPTATIE Hittegolf Doorwas 25 - 75% (max. €5.000 per keer) Door het koelend effect van zeewind zal het aantal hittegolven mogelijk minder zijn Gezien frequentie klimaatfactor meenemen? Best practice: pootaardappelen in bredere ruggen telen Voordelen: + meer vocht in de rug + minder kans op groen omdat de aardappels minder snel uit de rug groeien + minder bodemverdichting tussen de ruggen + wind waait er makkelijker tussendoor, waardoor aardappelloof sneller droog is (mindere ontwikkeling phytophtora) Alternatieven: IMPACT GEWASSEN Pootaardappel Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: AKKERBOUW Gewas Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 8 1-2 15 - 25 W+ (2040) +10 3 60 Kosten in € x 1.000 Nadelen: - De aardappelen moeten nauwer in de rij gepoot worden, waardoor er meer concurrentie is (minder goede verdeling van de planten per vierkante meter). - De aardappelen doen er langer over om het land "vol" te krijgen met loof, waardoor de ruggen dus langer onbeschermd tegen de zon zijn en zo weer teveel kunnen uitdrogen - meer grond over de rooier verkoeling door druppelirrigatie, hittebestendig ras ontwikkelen Noodzaak 3 0 0 0 0 Effect 2 0 0 0 0 Opmerking: G+ (2040) +27 5 100 MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT BEDRIJF vervolg Pootaardappel Hittegolf Beschrijving: Economische consequenties: Maatregelen moeten op het bedrijf worden genomen. Door deze maatregel moet mogelijk - Omschakeling normalisatie - Meerkosten bredere machines met de machines worden overgestapt op een andere normalisatie. Dit betekent dan o.a. t.o.v. 75 cm rug een aanschaf van een nieuwe pootmachine en ruggenfrees en aanpassingen op trekkers - Arbeid omzetten wielen trekkers > €50.000 eenmalig €5.000 - eenmalig 10.000 € 200 jaarlijks en spuiten. De sector zal machines moeten ontwikkelen en kunnen leveren aan akkerbouwers en loonwerkers. Indien de normalisatie niet aansluit op andere teelten IMPACT GEBIED resulteert dit in extra werk (omzetten wielen trekkers e.d.). Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Sector: ontwikkeling en leverantie benodigde mechanisatie Overheid: Impact gebied geen Consequenties SECTOR - Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Aandachtsvelden oplossen knelpunten en nadelen bredere ruggen Wonen 0 0 0 Economisch: Investeringen door akkerbouwers en loonwerkers. Indien bij vervanging van huidige apparatuur wordt overgestapt op zijn de extra investeringen beperkt. Nadeel is wel dat vrijwel de gehele mechanisatie moet worden vervangen. Consequenties praktijkonderzoek technische ontwikkeling OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: ADAPTATIE Best practice: ? AKKERBOUW Gewas Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 3 0,4 - 0,5 15 - 25 W+ (2040) +1 0,7 15 G+ (2040) 0 0,5 10 Kosten in € x 1.000 Gezien frequentie klimaatfactor meenemen? verbeteren van de bodemstructuur Voorbeeldmaatregelen: • bekalken • achterlaten en onderwerken gewasresten • onderwerken stro (wintertarwe) • grondverbetering door compost of organische bemesting • telen groenbemesters • preventie bodemverdichting (aandacht voor bandenspanning) • werkzaamheden uitvoeren onder gunstige weers- en terreinomstandigheden Alternatieven: IMPACT GEWASSEN Pootaardappel Hevige regenval Verrotting aardappeloogst 25 - 75% (max. €5.000 per keer) Voordelen: + minder droogtegevoelige bodem + intensievere beworteling (hogere opname nutrienten) + minder slempgevoelig (door organische stof) + aaltjesbeheersing (bij groenbemester) waterbestendigbestendig ras ontwikkelen, intensiever draineren Noodzaak 3 0 1 0 3 3 Effect 2 0 1 0 2 2 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 2 1 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Pootaardappel Beschrijving: Maatregelen met betrekking tot het verbeteren van de bodem zullen op bedrijfsniveau plaatsvinden. Mogelijk dat enkele eenvoudige aanpassingen in de bemesting kunnen worden uitgevoerd zonder ecnomische consequenties. Bekalking en telen van groenbemesters zijn gangbare maatregelen en mogelijk kostentechnisch interessant. Om bodemverdichting te beperken is er aandacht nodig voor bandenspanning. Mogelijk dat communicatie tussen akkerbouwer en loonwerker kan verbeterd op dit gebied (oogsten onder gunstige weers- en terreinomstandigheden, bandenspanning etc.). De akkerbouwer zou zelf kunnen investeren in lage drukbanden. Economische consequenties: - Aanpassing bemesting - Werkzaamheden uitvoeren onder gunstige terrein- en weersomstandigheden - Bekalking - Groenbemester - Lage drukbanden nihil nihil € € € 200 jaarlijks 200 5.000 per trekker Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Waterpeilen handhaven beneden drainiveau (gewenste draindiepte lichte zavel en klei 1,20 m - mv, zware zavel 1,05 m -mv) Sector: Overheid: Mestwetgeving die voldoende ruimte biedt om bemestingtechnisch de bodemstructuur te kunnen verbeteren Impact gebied geen Consequenties geen - Aandachtsvelden SECTOR Hevige regenval Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Economisch: indien aan randvoorwaarden kan worden voldaan mbt tot ontwatering Consequenties OUTPUT FASE 2 ADAPTATIE Warme winter Buitenlucht kan aardappelen niet koelen (uitlopers, rot) 25 - 75% (max. €5.000 per keer) opwarmend effect van de Waddenzee (bron: klimaat Klimaateffectschetboek Groningen/Drenthe) Best practice: Mechanisch koelen Voordelen: + zowel droging als kiemregulering mogelijk + minder afhankelijk van buitenluchttemperatuur Alternatieven: IMPACT GEWASSEN Pootaardappel Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: AKKERBOUW Gewas Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 3 0,4 - 0,5 7-8 W+ (2040) +5 1 20 Kosten in € x 1.000 Nadelen: - Energieverbruik kiemreguleringsmiddel (Talent, Ethyleen e.d.), aardappel ontwikkelen met betere bewaareigenschappen Noodzaak 3 0 0 0 0 0 Effect 3 0 0 0 0 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - G+ (2040) + 14 3 60 IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Pootaardappel Beschrijving: maatregelen moeten op het bedrijf worden genomen. Het betreft investeringen in koelsystemen en mogelijk opslag. Het betreft eenmalige investeringen in systemen en eventueel gebouwen. Jaarlijks zullen energiekosten moeten worden betaald Economische consequenties: Investeringen in mechanische koeling bij kistenbewaring Ondersteunende mechanische koleing bij bewaarplaats Energiekosten 20 ha pootaard. in mech. koeling (5 mnd) Investeren in energiemanagement (isoleren, afstemming installatie, piekschaver etc.) €90 per ton €50 per ton €6000 per jaar ?? Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Sector: Overheid: Impact gebied Stijgende energievraag Consequenties geen - SECTOR Warme winter Aandachtsvelden Efficienter omgaan met energie Beperken CO2 uitstoot Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Opmerkingen: Economisch: Wonen 0 0 0 Consequenties Ontwikkeling betere bewaarsystemen welke met minder energie kunnen volstaan OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: ADAPTATIE Best practice: Wintertarwe Langdurig droog Opbrengstderving 10 - 50% (max. €500 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 1 0 - 0,05 0,2 - 0,3 W+ (2040) +3 0,05 1 Kosten in € x 1.000 verbeteren van de bodemstructuur Voorbeeldmaatregelen: • bekalken • achterlaten en onderwerken gewasresten • onderwerken stro (wintertarwe) • grondverbetering door compost of organische bemesting • telen groenbemesters Opmerking: Momenteel wordt in Noord-Nederland o.a. onderzocht wat het effect van ruggenteelt is op de bodemstructuur IMPACT GEWASSEN Alternatieven: AKKERBOUW Gewas Wintertarwe Pootaardappelen Suikerbieten Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. G+ (2040) +5 0,1 2 Noodzaak 3 0 0 3 3 0 Effect 2 1 0 1 2 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 1 1 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Wintertarwe Beschrijving: zie pootaardappel (hevige regenval) Economische consequenties: zie pootaardappel (hevige regenval) Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: voldoende water in watergangen om voldoende vocht vanuit de bodem te kunnen leveren (grondwaterstand niet te diep) Sector: Overheid: Mestwetgeving die voldoende ruimte biedt om bemestingtechnisch de bodemstructuur te kunnen verbeteren Impact gebied Consequenties geen - Aandachtsvelden SECTOR Langdurig droog Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Economisch: indien aan randvoorwaarden kan worden voldaan Consequenties Wintertarwe Kwakkelweer Opvriezen van wortels 10 - 50% (max. €500 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig W+ (2040) 2 +2 0 - 0,05 0,5 0,05 - 0,1 1 Kosten in € x 1.000 Best practice: Inzaaien van zomertarwe Alternatieven: eerder inzaaien indien mogelijk met betrekking tot weers- en bodemomstandigheden IMPACT GEWASSEN ADAPTATIE OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: AKKERBOUW Gewas Wintertarwe Pootaardappelen Suikerbieten Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. Noodzaak 3 0 0 0 0 0 Effect 2 0 0 0 0 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - G+ (2040) +4 0,6 2 IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Wintertarwe Beschrijving: Daar waar wintertarwe is ingezaaid, wordt zomer tarwe ingezaaid. Dit betekent extra bewerkingen voor de akkerbouwer Economische consequenties: Inzaaien van zomertarwe Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Sector: Overheid: Impact gebied Consequenties geen - Aandachtsvelden SECTOR Kwakkelweer Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Consequenties Economisch: €200 per jaar OUTPUT FASE 2 ADAPTATIE Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: Best practice: IMPACT GEWASSEN Alternatieven: AKKERBOUW Gewas Suikerbieten Pootaardappelen Wintertarwe Zaaiuien Winterpeen Lelie .. …. Suikerbiet Aanhoudend warme winter Afname suikergehalte tijdens bewaring 10 - 25% (max. €600 per keer) opwarmend effect van de Waddenzee (bron: klimaat Klimaateffectschetboek Groningen/Drenthe) Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig W+ (2040) 3 +5 0,05 - 0,1 0,1 0,5 - 1,0 3 Kosten in € x 1.000 Tijdens rooien, transport en maken van de bewaarhoop extra aandacht voor het voorkomen van beschadigingen aan de bieten. Tevens dienen grondtarra, bladresten en onkruiden in de bewaarhoop te worden voorkomen. De storthoogte van de bewaarhoop dient te worden beperkt (max. 2 m). Indien de bodem- en weersomstandigheden het toelaten kunnen de bieten later worden gerooid. k Mechanisch koelen Noodzaak 3 0 0 0 0 0 Effect 2 0 0 0 0 0 Opmerking: G+ (2040) + 14 0,4 7 MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Suikerbiet Beschrijving: Economische consequenties: De akkerbouwer zal (meer) aandacht moeten hebben voor de afstelling van machines tijdens het rooien. Het weer speelt echter een belangrijke rol. Mogelijk dat op bedrijfsniveau extra ruimte moet worden gecreeerd voor de bewaaroppervlak (verlies teelt- en bouwoppervlak). Door het later oogsten loopt de akkerbouwer mogelijk het risico dat onder ongunstige (natte) omstandigheden moet worden geoogst. Indien het ecnomisch uit kan is mechanische koeling een technisch haalbaar alternatief Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Sector: Overheid: Impact gebied Consequenties geen - Aandachtsvelden SECTOR Aanhoudend warme winter Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Consequenties Economisch: Pootaardappel Zaaiui Langdurig droog in het voorjaar Plantsterfte 0 - 100% (max. €7.000 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 3 0,5 - 1,0 9 - 11 W+ (2040) +1 0,5 - 1,0 15 Kosten in € x 1.000 Best practice: Beregenen Alternatieven: herinzaaien, extra dik inzaaien IMPACT GEWASSEN ADAPTATIE OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: AKKERBOUW Gewas Zaaiuien Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Winterpeen Lelie .. …. Noodzaak 3 0 0 0 0 0 Effect 3 0 0 0 0 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - G+ (2040) +1 0,5 - 1,0 20 IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Zaaiui Langdurig droog in het voorjaar Beschrijving: De akkerbouwer zal op het bedrijf over beregeningsapparatuur moeten beschikken. Indien droogte speelt zal arbeid worden gevraagd om een en ander aan te sturen, verplaatsen. De akkerbouweer dient over kwantitatief en kwalitatief voldoende water te beschikken. Beregenen Invest. beregeningsapparatuur €200 per jaar €15.000 - 35.000 Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: aanvoer kwalitatief (drempelwaarde 101 mg/l Cl) voldoende water aanvoer kwantitatief voldoende water (areaal x gift x freq. = 1.200 x 10.000 x 15 mm x 2 = 550.000 m3) Sector: Overheid: geen beregeningsverbod Impact gebied Consequenties Grondwaterstandsverlaging in de periode februari - april - Aandachtsvelden SECTOR Economische consequenties: Impact op: Natuur Recreatie -1 -1 0 0 0 0 Consequenties Opmerkingen: Wonen 0 0 0 OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: Best practice: Pootaardappel Zaaiui Langdurig droog in de zomer Verminderde groei (oogstreductie) 30 - 40% (max. €3.000 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 4 0,2 - 0,5 5-6 W+ (2040) +5 0,5 - 1,0 10 G+ (2040) +7 0,5 - 1,0 20 Kosten in € x 1.000 Beregenen ADAPTATIE Vochtsensoren in de meest droogtegevoelige akkers kunnen als hulpmiddel dienen om het moment van beregenen te bepalen. IMPACT GEWASSEN Alternatieven: AKKERBOUW Gewas Zaaiuien Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Winterpeen Lelie .. …. verbeteren bodemstructuur, droogtresistent ras ontwikkelen, grondwaterstand verhogen, peilgestuurde drainage Noodzaak 3 0 0 0 3 0 Effect 3 0 0 0 3 2 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Zaaiui Langdurig droog in de zomer Beschrijving: De akkerbouwer zal op het bedrijf over beregeningsapparatuur moeten beschikken. Indien droogte speelt zal arbeid worden gevraagd om een en ander aan te sturen, verplaatsen. De akkerbouwer dient over kwantitatief en kwalitatief voldoende water te beschikken. Vochtsensoren in de meest droogtegevoelige akkers kunnen als hulpmiddel dienen om het moment van beregenen te bepalen. Beregenen Invest. beregeningsapparatuur €200 per jaar €15.000 - 35.000 Eventuele investeringen in vochtsensoren €2.500 - 3.500 Software sensoren €500 per jaar Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: aanvoer kwalitatief (drempelwaarde 101 mg/l Cl) voldoende water aanvoer kwantitatief voldoende water (areaal x gift x freq. = 1.200 x 10.000 x 15 mm x 2 = 550.000 m3) Sector: Overheid: geen beregeningsverbod Impact gebied Door watervraag lagere grondwaterstanden Consequenties Grondwaterstandsverlaging in de periode juni - juli - Aandachtsvelden SECTOR Economische consequenties: Impact op: Natuur Recreatie -1 -1 0 0 0 0 Consequenties Opmerkingen: Wonen 0 0 0 OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: Best practice: Pootaardappel Winterpeen Te droog groeiseizoen Achterblijvende kieming 30 - 40% (max. €3.000 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 27 2-3 30 - 40 W+ (2040) +2 2 50 G+ (2040) +6 3 55 Kosten in € x 1.000 Beregenen ADAPTATIE Vochtsensoren plaatsen in de meest droogtegevoelige akkers kunnen als hulpmiddel dienen om het moment van beregenen te bepalen. Voordelen: + beregenen in de periode 33 tot 50 dagen na inzaai voorkomt schurft Nadelen: Beregenen is niet op alle grondsoorten aan te bevelen. Indien beregend wordt op gronden met weinig koolzure kalk en/of organische stof (bijvoorbeeld Waddengebied) dan slaat de grond makkelijk dicht waardoor de peen verstikt en IMPACT GEWASSEN Alternatieven: AKKERBOUW Gewas Winterpeen Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Lelie .. …. tijdens de bewaring gemakkelijk zwarte vlekken geeft herinzaaien, dieper inzaaien, andere irrigatiemethode (gietdarmen, druppelirrigatie of ondergronds buizensysteem) Noodzaak 3 0 0 0 3 0 Effect 2 0 0 0 0 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Winterpeen Te droog groeiseizoen Beschrijving: De akkerbouwer zal op het bedrijf over beregeningsapparatuur moeten beschikken. Indien droogte speelt zal arbeid worden gevraagd om een en ander aan te sturen, verplaatsen. De akkerbouwer dient over kwantitatief en kwalitatief voldoende water te beschik Vochtsensoren in de meest droogtegevoelige akkers kunnen als hulpmiddel dienen om het moment van beregenen te bepalen. Beregenen Inv. beregeningsapparatuur €200 per jaar €15.000 - 35.000 Investeringen in vochtsensoren Software sensoren €2.500 - 3.500 €500 per jaar Randvoorwaarden Bedrijf: goede bodemstructuur en organische stofhuishouding in de percelen Gebied: aanvoer kwalitatief (drempelwaarde 101 mg/l Cl) voldoende water aanvoer kwantitatief voldoende water (areaal x gift x freq. = 700 x 10.000 x 15 mm x 3 = 315.000 m3) Sector: Overheid: geen beregeningsverbod Impact gebied Door watervraag lagere grondwaterstanden Consequenties Grondwaterstandsverlaging in de periode april - juni - Aandachtsvelden SECTOR Economische consequenties: Impact op: Natuur Recreatie -1 -1 0 0 0 0 Consequenties Opmerkingen: Wonen 0 0 0 OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: ADAPTATIE Best practice: Winterpeen Bodem staan enkele dagen blank Rotting 10 - 100% (max. €7.000 per keer) ? Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 3 0,5 - 1,0 5 - 15 W+ (2040) +2 0,5 15 Kosten in € x 1.000 Verbeteren bodemstructuur in combinatie met greppels trekken Zie maatregelen structuurverbetering pootaardappel Alternatieven: IMPACT GEWASSEN Pootaardappel AKKERBOUW Gewas Winterpeen Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Lelie .. …. Intensiever draineren, waterbestendige peen Noodzaak 3 3 0 0 0 2 Effect 2 2 2 1 1 1 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 0 Melkvee 0 Effect 0 0 GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - G+ (2040) +6 1,5 25 IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Winterpeen Beschrijving: zie pootaardappel Economische consequenties: zie pootaardappel greppels trekken €50 - 100 per jaar Randvoorwaarden Bedrijf: Goed functionerende drainage aanwezig Gebied: Waterpeilen handhaven beneden drainiveau (gewenste draindiepte lichte zavel en klei 1,20 m - mv, zware zavel 1,05 m -mv) Sector: Overheid: Impact gebied Tijdelijk grotere waterafvoer uit gebied Consequenties - Aandachtsvelden SECTOR Bodem staan enkele dagen blank Impact op: Natuur Recreatie -1 -1 0 0 0 0 Consequenties Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Pootaardappel Aanhoudend hete dagen Engels raaigras kan afsterven 0 - 10% (max. €250 per keer) Door het koelend effect van zeewind zal het aantal hittegolven mogelijk minder zijn Gezien frequentie klimaatfactor meenemen? Best practice: Inzaaien met grasmengsels welke hittebestendiger zijn dan Engels Raaigras Alternatieven: Telen van andere voedergewas Grasland (tijdelijk) Scenario: Frequentie (in 30 jr): Max. beheerskosten: Max. investering: huidig 11 < 0,1 < 1,5 W+ (2040) +2 0,1 2 Kosten in € x 1.000 IMPACT GEWASSEN ADAPTATIE OUTPUT FASE 2 Leadgewas: Rotatiegewas: Klimaatrisico: Impact: Schade: Effect lokaal klimaat: Opmerking: AKKERBOUW Gewas Gras Pootaardappelen Wintertarwe Suikerbieten Zaaiuien Lelie Winterpeen …. Noodzaak 0 0 0 0 0 0 0 Effect 0 0 0 0 0 0 0 Opmerking: MELKVEEHOUDERIJ Gewas Noodzaak Gras 3 Melkvee 2 Effect 3 ? GLASTUINBOUW Gewas - Effect - Noodzaak - G+ (2040) +6 0,3 5 IMPACT GEBIED IMPACT BEDRIJF vervolg Grasland (tijdelijk) Beschrijving: De tijdelijke graslandpercelen worden met een ander grasmengsel ingezaaid. Economische consequenties: nihil Randvoorwaarden Bedrijf: Gebied: Sector: grasmengsels aanbieden met vergelijkbare voederwaarde en overige eigenschappen van Engels Raaigras Overheid: Impact gebied Consequenties - Aandachtsvelden SECTOR Aanhoudend hete dagen Impact op: Natuur Recreatie 0 0 0 0 0 0 Consequenties Opmerkingen: Wonen 0 0 0 Introductie Adaptatie-atelier Veenkolonien 26 januari 2010 Locatie: Veendam Deelnemers: Akkerbouwers, waterschap, provincie, sector 'In Veenkoloniën tot 40 procent van aardappeloogst verloren‘ ,1992 ‘Klimaatverandering zet in Nederland stevig door’ Doelstellingen: • Effecten lokaal klimaat • Toetsen mogelijke maatregelen • Inzicht krijgen in eventuele maatregelen op regionaal niveau (waterschap, provincie) • Inzicht in consequenties en randvoorwaarden • Maatregelpakket inclusief impact overige functies in het gebied ‘Klimaatsverandering zal gewasbescherming beïnvloeden' Gewasbescherming, 2009 'Nederlandse landbouw kan profiteren van klimaatverandering’ PZC, 2004 Gevolgen klimaatverandering (2050) Onderzoek fase 2 Fase 2: Effecten van extremen (klimaatgegevens station Eelde) • Diverse akkerbouwgewassen o.a. • Stijging temperatuur variërend van 0,9 tot 2,8 graden C – Aardappel – Suikerbiet – Wintertarwe • Zwaardere buien (meer neerslag in kortere tijd) • Stijging zeespiegel met 15 tot 35 cm • Grotere kans op watertekort in zomer • Veehouderij • Nieuwe gewassen • Extra natte winters Klimaatfactor Impact Schade Frequentie nu, in 2040 in 2100 Klimaatrisico?? Bron: http://weerwetenswaardigheden.web-log.nl/ Verandering in frequentie relevante klimaatgebeurtenissen (2026 - 2055) Voorbeeld aardappel Periode Impact op gewas Schade Hevige regenval mei - sept. Verrotting deel aardappeloogst 25 - 75% Klimaatfactor Hittegolf juli - sept. Doorwas: een verschijnsel waarbij de aardappel te snel groeit waardoor knollen buiten de hoofdknol gevormd worden 25 - 75% Hevige regenval Warm en nat juli - sept. Bacterieziekte Erwinia die natrot en stengelrot veroorzaakt 10 - 50% Extreme hitte juni - aug. Afsterven van de aardappelplant door hoge verdamping en verbranding 100% Extreme hitte Maand Klimaatfactor M J J A S 0 0 0 -1 +1 Hittegolf +12 +12 +3 Warm en nat +6 +6 +2 0 0 0 -2 -4 -5 -3 0 0 Aanhoudend nat weer mei - aug. Spuiten tegen Phytophthora niet mogelijk is (vanwege verspreiden van ziekten) 50 - 100% Aanhoudend nat Vorst mei - juli De aardappels bevriezen en komen niet op 25 - 75% Vorst Warme winter dec. - maart Bewaring van aardappelen problematisch wordt, omdat de buitenlucht de aardappelen niet kan koelen, waardoor verlies van vocht en uitlopers en rot wordt veroorzaakt 25 - 75% Warme winter J F M A 0 +2 +3 +8 O N D +1 Deelgebieden fase 3 Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 Zetmeelaardappelen • Methodiek adaptatieatelier • Zetmeelaardappel – – – Suikerbieten • Hittegolf Hevige regenval Warme winter Ziekten en plagen ontbreken? Suikerbiet – Warme winter Apart Adaptatieatelier ‘ziekten en plagen’ Zijn er gewassen die volgens u ontbreken? ‘Leadgewassen’ Veenkolonien Inhoud • Zetmeelaardappel Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatieatelier Suikerbiet • Zetmeelaardappel – Hittegolf – Hevige regenval – Warme winter • Suikerbiet – Warme winter Methodiek adaptatieatelier Inhoud Benoemen klimaatfactor Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Beschrijving impact Ja • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Zetmeelaardappel – Hittegolf – – – Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel Alternatieve maatregelen Overige landbouwgewassen Akkerbouw Glastuinbouw +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Bedrijfssysteem Overige functies Management Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief +1 Positief • Droogte Hevige regenval Warme winter Suikerbiet – Warme winter Zetmeelaardappel - Hittegolf • Klimaatrisico: Hittegolf (3 dagen > 30°C in periode van min. 5 dagen > 25°C)) in periode juli – september (in combinatie met droge grond en voldoende vocht na hitteperiode) • Impact: Doorwas • Frequentie: Zetmeelaardappel – Maatregelen (doorwas) • Best Practice: rassenkeuze i.c.m. beregening of druppelirrigatie • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 • Randvoorwaarde: beschikbaarheid (koel) water. Hoeveelheid? • Alternatieven: – nu: 1 x in de 3 tot 4 jaar – 2040: eens per (twee) jaar tot meerdere keren per jaar • Vragen praktijk: – Is doorwas in de huidige situatie een probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? – Bredere ruggen? – Hittebestendig ras ontwikkelen? Zetmeelaardappel - Impact van adaptatie • • • • Inhoud rassenkeuze i.c.m. beregening of druppelirrigatie Impact op bedrijf: investeringen benodigd Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 Impact op overige landbouw: – Melkveehouderij: -1 – Glastuinbouw: 0 • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Zetmeelaardappel – Hittegolf – Droogte – – +1 Positief • 0 Geen Hevige regenval Warme winter Suikerbiet – Warme winter -1 Negatief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: -1 – Natuur: -1 Zetmeelaardappel - Droogte • • • Klimaatrisico: Droogte (200 mm neerslagtekort in een standaard groeiseizoen van zetmeelaardappelen) in periode april – september Onderzoek Future Water Impact: Opbrengstderving • Frequentie: Zetmeelaardappel – Maatregelen (droogte) • • Best Practice: beregening of druppelirrigatie i.c.m. vochtsensoren effectieve waterbergingsgebieden en technische mogelijkheden om water vast te houden in gebied (stuwen). • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 • • Randvoorwaarde: beschikbaarheid beregeningswater Waterschap Hunze en Aa's: onderzoek Future Water noemt een toename van wateropgave voor het waterschap van 30 miljoen m3 per jaar tot 163 miljoen m3 per jaar (W+). • Alternatieven: – nu: ca. 1 x per jaar – 2040: 1 x per jaar tot meerdere keren per jaar • Vragen praktijk: – Is droogte in de huidige situatie een probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een (groter) probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? – Droogtebestendig ras ontwikkelen? Zetmeelaardappel - Impact van adaptatie • • • • • Inhoud Beregening of druppelirrigatie i.c.m. vochtsensoren effectieve waterbergingsgebieden en technische mogelijkheden om water vast te houden in gebied (stuwen). Impact op bedrijf: investeringen benodigd, aanpassingen watersysteem Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 +1 Positief Impact op overige landbouw: – Melkveehouderij: -1 – Glastuinbouw: 0 • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Zetmeelaardappel – – Hittegolf Droogte – Hevige regenval – • 0 Geen Warme winter Suikerbiet – Warme winter -1 Negatief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: -1? – Natuur: -1? Zetmeelaardappel – Hevige regenval Zetmeelaardappel – Maatregelen (wateroverlast) • Klimaatrisico: Hevige regenval (neerslag van 45 mm in 1 dag of 60 mm in 3 dagen) in periode mei – september • Best Practice: verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen i.c.m. met opschonen en verdiepen watergangen • Impact: Verrotting deel aardappeloogst • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 • Frequentie: • Randvoorwaarden: – nu: 1 x in de 10 jaar – 2040: 1 x in de 8 tot 10 jaar (iets vaker) – Functionerend drainagesysteem aanwezig – handhaving waterpeil bij extreme neerslag door overheden Foto: Sytze Bakker – Boerderij.nl • Vragen praktijk: – Is wateroverlast op zandgrond een probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? • Alternatieven: – Waterbestendig ras ontwikkelen • Vraag overheden: – In de huidige situatie problemen? – Kan in de toekomstige scenario’s aan de randvoorwaarde worden voldaan? Zetmeelaardappel - Impact van adaptatie • • • • verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen i.c.m. met opschonen, en verdiepen watergangen Impact op bedrijf: beperkte aanpassingen in management. Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 Impact op overige landbouw: – Melkveehouderij: 0 – Glastuinbouw: 0 – Natuur: +1 • 0 Geen -1 Negatief (waterbergend vermogen is belangrijk voor aanvulling en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater) (waterbergend vermogen is belangrijk voor aanvulling en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater) Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Zetmeelaardappel – – – Hittegolf Droogte Hevige regenval – Warme winter +1 Positief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: +1 Inhoud • Suikerbiet – Warme winter Zetmeelaardappel – Warme winter Zetmeelaardappel – Bewaring • Klimaatrisico: warme winter (periode van minimaal 14 dagen met dagtemperatuur > 10°C) in periode december – maart • Impact: bewaring van aardappelen problematisch wordt, omdat de buitenlucht de aardappelen niet kan koelen, waardoor verlies van vocht en uitlopers en rot wordt veroorzaakt • Frequentie: • Best Practice: mechanische koeling • Alternatieven: – Ras met betere bewaareigenschappen ontwikkelen – nu: 1 x in de 10 jaar – 2040: 1 x in de 2 tot 4 jaar • Vragen praktijk: – In huidige situatie een probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? Zetmeelaardappel - Impact van adaptatie • • Mechanische koeling Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 • Impact op overige landbouw: – Melkveehouderij: 0 – Glastuinbouw: 0 Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Zetmeelaardappel – Hittegolf – Droogte – Hevige regenval – Warme winter • Suikerbiet – Warme winter +1 Positief 0 Geen -1 Negatief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: 0 – Natuur: 0 Methodiek adaptatieatelier Suikerbiet – Warme winter Benoemen klimaatfactor Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Beschrijving impact Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Impact: Bewaring van bieten bij warm weer lijdt tot verlies van suikergehalten • Frequentie: – nu: eens per 10 jaar – 2040: eens per 2 tot 4 jaar Effectiviteit maatregel • Alternatieve maatregelen Glastuinbouw • Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Overige landbouwgewassen Klimaatrisico: Aanhoudend warme winter in periode december – maart (Periode van minimaal 14 dagen met dagtemperatuur > 10°C) Ja Beschouwing Akkerbouw • Bedrijfssysteem Overige functies Management Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief +1 Positief Vragen praktijk: – Bekend met probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? Suikerbiet (warme winter) – Maatregelen (adaptatie) • Best Practice: Tijdens rooien, transport en maken van de bewaarhoop extra aandacht voor het voorkomen van beschadigingen aan de bieten. Tevens dienen grondtarra, bladresten en onkruiden in de bewaarhoop te worden voorkomen. De storthoogte van de bewaarhoop beperken (max. 2 m). Suikerbiet - Impact van adaptatie • • Management van oogst en bewaring Impact op bedrijf: De akkerbouwer zal (meer) aandacht moeten hebben voor de afstelling van machines tijdens het rooien. Het weer speelt echter een belangrijke rol. Mogelijk dat op bedrijfsniveau extra ruimte moet worden gecreëerd voor de bewaaroppervlak (verlies teelt- en bouwoppervlak) • Impact op andere teelten in bouwplan: – Wintertarwe: 0 – Koolzaad: 0 • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: 0 – Natuur: 0 Maatregelenpakket (adaptatie) Veenkoloniën • Zetmeelaardappel ……………………. …………. • Suikerbiet ……………………. …………. Discussiepunten Veenkoloniën • Door klimaatverandering sneller slijtage aan gronden • Slijtage leidt tot ‘intrede van nieuwe gewassen’ of melkveehouderij • Waterbeschikbaarheid +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Nieuwe gewassen Veenkoloniën • Zonnebloemen • Druiven Onderzoek fase 2 Adaptatie-atelier Oldambt Fase 2: Effecten van extremen (klimaatgegevens station Eelde) • Diverse akkerbouwgewassen (o.a. wintertarwe, suikerbiet, koolzaad) • Veehouderij • Nieuwe gewassen Datum: 8 december 2009 Tijd: 10:00 – 14:00 Locatie: Midwolda Deelnemers: Akkerbouwers, waterschap, provincie, sector Klimaatfactor Doelstellingen: • Effecten lokaal klimaat • Toetsen mogelijke maatregelen • Inzicht krijgen in eventuele maatregelen op regionaal niveau (waterschap, provincie) • Inzicht in consequenties en randvoorwaarden • Maatregelpakket inclusief impact overige functies in het gebied Impact Schade Frequentie nu, in 2040 in 2100 Klimaatrisico?? Voorbeeld aardappel Hittegolf Doorwas 25 – 75% Huidig klimaat: ca. 8 in 30 jaar, Klimaatrisico: JA!!! 2040 : eens per jaar of per twee jaar Deelgebieden fase 3 Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 Wintertarwe Suikerbieten Koolzaad • Methodiek adaptatieatelier • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer • Suikerbiet – Warme winter • Koolzaad • Gebiedsproblemen – – • Ziekten en plagen ontbreken? Harde wind Apart Adaptatieatelier ‘ziekten en plagen’ Slijtende gronden ‘Nieuwe’ gewassen Zijn er gewassen die volgens u ontbreken? ‘Leadgewassen’ Oldambt Inhoud • Wintertarwe Suikerbiet Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatieatelier • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer • Suikerbiet – Warme winter • Koolzaad • Gebiedsproblemen • ‘Nieuwe’ gewassen – – Harde wind Slijtende gronden Methodiek adaptatieatelier Inhoud Benoemen klimaatfactor Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Ja Beschrijving impact • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatieatelier • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel • Suikerbiet – Warme winter • Koolzaad Alternatieve maatregelen – Overige landbouwgewassen Akkerbouw Glastuinbouw +1 Positief 0 Geen Bedrijfssysteem Management Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief -1 Negatief +1 Positief Wintertarwe (langdurig droog) • • • • Harde wind Overige functies Klimaatrisico: langdurig droog (droge periode van 40 dagen met neerslag < 10 mm) in periode juni – augustus Impact: in de periode na de stengelstrekking speelt droogte een rol en zal voor opbrengstderving zorgen Schade 10 – 50% Wintertarwe - Maatregelen (adaptatie) • Best practice maatregel: verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 • Alternatieven: – Droogteresistent ras Frequentie: – nu: 1 x in de 30 jaar – 2040: 1 per 5 - 7 jaar Randvoorwaarde: – handhaving waterpeil bij langdurige droogte • Vragen praktijk: – Is droogte een probleem in wintertarwe in het Oldambt? – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? bron: Lenus Hamster Tarwestudiemiddag 5 februari 2007 Wintertarwe - Impact van adaptatie • • verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen Impact op bedrijf: aanpassingen in management, grondbewerking, organische stofmanagement • Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: +1 – Koolzaad: +1 • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatieatelier • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer +1 Positief 0 Geen -1 Negatief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: +1 (waterbergend vermogen is belangrijk voor aanvulling en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater) – Natuur: Inhoud +1 (waterbergend vermogen is belangrijk voor aanvulling en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater) • Suikerbiet – Warme winter • Koolzaad • Gebiedsproblemen • ‘Nieuwe’ gewassen – – Harde wind Slijtende gronden Wintertarwe (kwakkelweer) • • • • Wintertarwe - Maatregelen (adaptatie) Klimaatrisico: Kwakkelweer (Periode van min.3 dagen kwakkelweer (nachttemp. < -1°C en dagtemp. > 1°C) na periode met strenge vorst (min.temp <10°C), incl. 2 dagen overgangsweer van vorst naar dooi) in periode november – maart Impact: Opvriezen van de wortels Schade 10 – 50% Frequentie: • Best practice maatregel: eerder inzaaien • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 • Alternatieven: – Inzaai zomertarwe – nu: 1 x in de 15 jaar – 2040: 1 per 5 - 7 jaar • Vragen praktijk: – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Omvang schade? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Wintertarwe - Impact van adaptatie • • • Eerder inzaaien Impact op bedrijf: aanpassingen in management Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 – Koolzaad: 0 Inhoud +1 Positief Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatieatelier • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer • Suikerbiet 0 Geen • Impact op overige functies: • – Warme winter -1 Negatief – Wonen: 0 – Recreatie: 0 – Natuur: 0 • Koolzaad – Harde wind • Gebiedsproblemen • ‘Nieuwe’ gewassen – Slijtende gronden Methodiek adaptatieatelier Suikerbiet – Warme winter Benoemen klimaatfactor Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Beschrijving impact Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Impact: Bewaring van bieten bij warm weer leidt tot verlies van suikergehalten • Frequentie: – nu: eens per 10 jaar – 2040: eens per 2 tot 4 jaar Effectiviteit maatregel • Alternatieve maatregelen Glastuinbouw • Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Overige landbouwgewassen Klimaatrisico: Aanhoudend warme winter in periode december – maart (Periode van minimaal 14 dagen met dagtemperatuur > 10°C) Ja Beschouwing Akkerbouw • Bedrijfssysteem Overige functies Management Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief +1 Positief Vragen praktijk: – Bekend met probleem? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Achten jullie eventuele maatregelen nodig? Suikerbiet (warme winter) – Maatregelen (adaptatie) • Best Practice: Tijdens rooien, transport en maken van de bewaarhoop extra aandacht voor het voorkomen van beschadigingen aan de bieten. Tevens dienen grondtarra, bladresten en onkruiden in de bewaarhoop te worden voorkomen. De storthoogte van de bewaarhoop beperken (max. 2 m). • Alternatieven: Suikerbiet - Impact van adaptatie • • Management van oogst en bewaring Impact op bedrijf: De akkerbouwer/loonwerker zal (meer) aandacht moeten hebben voor de afstelling van machines tijdens het rooien. Het weer speelt echter een belangrijke rol. Mogelijk dat op bedrijfsniveau extra ruimte moet worden gecreëerd voor de bewaaroppervlak (verlies teelt- en bouwoppervlak). • Impact op andere teelten in bouwplan: – Wintertarwe: 0 – Koolzaad: 0 – Mechanisch ventileren • Impact op overige functies: 0 Geen – Wonen: 0 – Recreatie: 0 – Natuur: 0 Inhoud +1 Positief -1 Negatief Koolzaad (Harde wind) • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Klimaatrisico: Harde wind in periode juni - juli • Methodiek adaptatieatelier • • Wintertarwe – Langdurige droogte – Kwakkelweer • • Impact: Gewas gaat liggen, beschaduwing leidt tot lagere droge stof productie en oogsten leidt tot grotere zaadverliezen. Schade 25 – 30% Frequentie: • Suikerbiet – Warme winter – nu: 1 x in de 3 jaar – 2040: 1 x in de 2,5 jaar (iets vaker) • Koolzaad – Harde wind • Gebiedsproblemen – • • Slijtende gronden ‘Nieuwe’ gewassen Koolzaad- Maatregelen (adaptatie) • Best practice maatregel: Rassenkeuze (weinig legergevoelig ras) i.c.m. toepassing groeiregulatoren • Maatregel voldoende effectief? Schaal van 0 tot 3 Vragen praktijk: – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Omvang schade? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Koolzaad - Impact van adaptatie • • • Rassenkeuze (weinig legergevoelig ras) i.c.m. toepassing groeiregulatoren Impact op bedrijf: beperkte aanpassingen in management Impact op andere teelten in bouwplan: – Suikerbiet: 0 – Wintertarwe: 0 +1 Positief • Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Recreatie: 0 – Natuur: 0 0 Geen -1 Negatief Maatregelenpakket (adaptatie) Oldambt • Wintertarwe ……………………. …………. • Suikerbiet ……………………. …………. • Koolzaad ……………………. …………. Knelpunten Oldambt? • Aan slijtage onderhevige gronden: door inklinking en oxidatie van veen verdwijnt veen en zakken de gronden, waardoor problemen met ontwatering kunnen ontstaan (gronden langs de dorpen) • Gronden zijn van oorsprong slecht doorlatend, dus meer problemen met ontwatering verwacht? • Door klimaatverandering versnelt dit proces?! • Maatregelen nodig om dit te beperken, handhaven huidige teelten? Potentie ‘nieuwe gewassen’ Oldambt • Ziekten en plagen • Wintertarwe: – Gele Roest (langdurig droog begin geroeiseizoen) – Gerstevergelingsziekte (bladluizen) • Suikerbieten – Witte bietencysteaaltjes – Cercospora • Koolzaad – Insectenschade (koolzaadaardvlo in herfst, koolzaadglanskever in Kansen voor andere gewassen in deze gebieden en het Oldambt als geheel? (bv. zonnebloemen?) • Ziet u een verdergaande transitie akkerbouw naar veehouderij? voorjaar en koolzaadsnuitkever in zomer) Klimaatverandering en bodem Oldambt Klimaatverandering kan de volgende gevolgen hebben voor de bodem: • Hogere temperatuur versnelt mineralisatie (C =CO2 en nutriënten) en kan leiden tot structuurverlies; • Onregelmatiger en forse neerslag in zomer en najaar leidt tot hogere uitspoeling stikstof en opbrengst- en oogstonzekerheid; • Meer regen in winter leidt tot wateroverlast, moeizamer grondbewerking en compactie, meer denitrificatie (en N2O) en lagere opbrengsten. Bron: Kuikman, P., 2008. Presentatie Klimaat, energie en mest: de toekomst van de bodem, Duurzaam bodembeheer 24 januari 2008, Alterra, Wageningen UR, Centrum Bodem • Vragen praktijk: – Nu al herkenbare problemen? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Omvang schade? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Inhoud adaptatie-atelier Adaptatie-atelier weidegebied Datum: 1 december 2009 Locatie: De Koningshof, Heerenveen Deelnemers: melkveehouders, waterschap, provincie, sector • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Methodiek adaptatie-atelier • Engels raaigras Doelstellingen: • Effecten lokaal klimaat • Toetsen mogelijke maatregelen • Inzicht krijgen in eventuele maatregelen op regionaal niveau (waterschap, provincie) • Inzicht in consequenties en randvoorwaarden • Maatregelpakket inclusief impact overige functies in het gebied • Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – Dierziekten • Wateroverlast grasland • Droogte grasland ‘Dreigend tekort aan gras in Noord-Nederland’ ‘Warmere aarde bedreigt basisgewassen als maïs en soja’ Onderzoek fase 2 Fase 2: Effecten van extremen • Gras (specifiek Engels raaigras) • Diverse akkerbouwgewassen (o.a. zetmeelaardappel, lelie, suikerbiet) Klimaatfactor Impact Schade Frequentie nu, in 2040 in 2100 ‘Blauwtong is gevolg van broeikaseffect’ Hittegolf Doorwas 25 – 75% Huidig klimaat: ca. 8 in 30 jaar, 2040 : eens per jaar of per twee jaar • Melkveehouderij – Grasland/weide – Melkkoe Deelgebieden fase 3 Kleiweidegebied Veenweidegebied Zetmeelaardappelen Suikerbieten Niet gekwantificeerd! zoals akkerbouwgewassen ‘Leadgewas’ weidegebied Zandweidegebied Gras Gras Klimaatrisico?? Voorbeeld aardappel Lelie Melkveehouderijbedrijven Klimaatrisico: JA!!! Methodiek adaptatieatelier Inhoud adaptatie-atelier Benoemen klimaatfactor • • Methodiek adaptatie-atelier • Engels raaigras • Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – Dierziekten • Wateroverlast grasland • Droogte grasland Ja Beschrijving impact Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel Alternatieve maatregelen Overige landbouwgewassen Akkerbouw Glastuinbouw Bedrijfssysteem +1 Positief 0 Geen Inhoud Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – Dierziekten • Wateroverlast grasland • Droogte grasland • Klimaatrisico: Aanhoudend hete dagen (minimaal 3 aaneengesloten dagen met een temperatuur van 30° of hoger) in periode maart – oktober (in combinatie met droogte) • Impact: Engels raaigras kan slecht tegen temperaturen boven 30 °C. Planten kunnen afsterven waardoor de grasmat verslechterd. • Frequentie: – nu: 1 x in de 3 jaar – 2040: eens per (twee) jaar tot meerdere keren per jaar • Vragen praktijk: – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Probleem groter op de hogere drogere gronden? (verkoelend effect Waddenzee op kleigronden?) – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Engels Raaigras - Maatregelen (adaptatie) Best practice maatregel: inzaaien met aangepaste weidemengsels? • Sector: veredeling • Bedrijf: graslandmanagement wetgeving aanpassen • • Engels Raaigras - Impact van adaptatie • Inzaaien met aangepaste weidemengsels • Impact op bedrijf: toepassing andere weidemengsels • Impact op overige landbouw: – Akkerbouw: – Glastuinbouw: Randvoorwaarde: sector kan een mengsel leveren dat voldoet aan de eisen van de melkveehouder (opbrengst, voldoende voedingswaarde) Maatregel effectief? Schaal van 0 tot 3 Alternatieven: – – – – – Telen van andere voedergewassen (bv. maïs) Betere hittebestendige rassen ontwikkelen Doorzaaien graszode Herinzaaien (graslandvernieuwing) Aankoop of huur van extra grasland 0 0 +1 Positief 0 Geen -1 Negatief • • +1 Positief Engels raaigras (aanhoudend heet) • Engels raaigras • Overige functies Management -1 Negatief • Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 Impact op overige functies: – Wonen: 0 – Natuur: 0/+1 – Recreatie: 0 (mogelijk vergroting biodiversiteit) Methodiek adaptatieatelier Engels raaigras – hitte gebiedspecifiek Benoemen klimaatfactor • – – • Hitte en Engels raaigras een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel: ……………………………………….. Ja Beschrijving impact Veenweidegebied: – – • Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Hitte en Engels raaigras een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel: ……………………………………….. Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel Alternatieve maatregelen Zandweidegebied: – – Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Kleiweidegebied: Hitte en Engels raaigras een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel:……………………………………….. Overige landbouwgewassen Akkerbouw +1 Positief Glastuinbouw 0 Geen Bedrijfssysteem Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief -1 Negatief Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Engels raaigras Overige functies Management +1 Positief Melkvee (hitte) • Klimaatextreem: hitte (warmere zomers) • Impact: hittestress leidt tot: – een lagere voeropname • Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – een lagere melkproductie – Dierziekten • Wateroverlast grasland • Droogte grasland • Frequentie: – nu: gemiddeld een per 3 a 4 jaar – 2040: elk jaar tot meerdere keren per jaar • Vragen praktijk: – Bent u bekend met het effect van hitte? – Heeft u hiermee op uw bedrijf te maken gehad? – Hoe wordt daar mee om gegaan? – Speelt dit minder vanwege het koelend effect van zee? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Melkvee (hitte) – Maatregelen (adaptatie) Melkvee (hitte) – Impact (adaptatie) Best practice maatregel: • Beschikbaar stellen vers water en vers, smakelijk ruwvoer • • ? aanpassingen in de stal (ventilatie, koeling), aanpassingen aan de stal (geen zijgevels, groene daken, hogere stallen, dakisolatie) • of een nieuwe stalconcept (bv. Koeientuin) Alternatief: ‘s avonds en s‘ nachts weiden • • Aanpassingen in en aan de melkveestal Impact op bedrijf: – – • Impact op overige landbouw: – – Akkerbouw: Glastuinbouw: 0 0 +1 Positief 0 Geen • Impact op overige functies (bij vaker opstallen) – – – Koeientuin, bron: Courage2025 Koeien vaker op stal in de zomerperiode Economische consequenties indien investeringen benodigd zijn Wonen: Recreatie: Natuur: -1 -1 0 -1 Negatief Methodiek adaptatieatelier Engels raaigras – Hittestress Benoemen klimaatfactor • – – • Hittestress melkvee een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel: ……………………………………….. Ja Beschrijving impact Veenweidegebied: – – Nee Klimaatfactor een probleem? Maatregelen noodzakelijk? Kleiweidegebied: Voorstel adaptatiemaatregel (Best Practice) Hittestress melkvee een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel: ……………………………………….. Beschouwing Randvoorwaarden (bedrijf, regio) impact maatregel op: Effectiviteit maatregel Alternatieve maatregelen • Zandweidegebied: – – Hittestress melkvee een probleem? Ja/nee Voorkeurs-adaptatiemaatregel: ……………………………………….. Overige landbouwgewassen Akkerbouw +1 Positief Glastuinbouw 0 Geen Bedrijfssysteem Wonen Economisch Recreatie 0 Geen Natuur -1 Negatief -1 Negatief Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Engels raaigras +1 Positief Melkvee (ziekten) • Klimaatextreem: zachtere winters • Impact: hogere ziektedruk in het voorjaar en intrede nieuwe dierziekten (bv. blauwtong) • Vragen praktijk: – Herkenbaar probleem? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? • Melkveehouderij – Overige functies Management Hitte bij melkvee – Dierziekten • Wateroverlast grasland • Droogte grasland Melkvee (ziekten) – Maatregelen (adaptatie) Best practice maatregel: vitale koe + water • Stimuleren natuurlijke weerstand/gedrag (voorkomen van stress) • Robuuste rassen • Ontwikkeling nieuwe rassen Melkvee (hitte) – Impact (adaptatie) • • Robuuste koe Impact op bedrijf: – – bron: Courage2025 • Randvoorwaarde: – Alternatieven: • Vaccineren • Curatief behandelen Aanpassing in management Aanpassingen huisvesting: economische consequenties • Impact op overige landbouw: – – bron: Courage2025 Sector: de fokkerijorganisaties introduceren natuurlijke weerstand, nieuwe rassen • Akkerbouw: Glastuinbouw: 0 0 Impact op overige functies – – – Wonen: Natuur: Recreatie: 0 0 0 +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Engels raaigras • Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – Dierziekten Grasland (wateroverlast) • • Aandachtspunt klimaat: wateroverlast (vaker extreme neerslag) Consequenties: – Vertrapping van de graszode – Vaker maaien onder ongunstige omstandigheden – Leverbot • Vraag praktijk: – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Schade groter in klei- en veengebieden? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? – Maatregelen noodzakelijk? • Wateroverlast grasland – Kleiweide – Veenweide – Zandweide • Droogte grasland bron: www.leeuwardercourant.nl Kleiweidegebied (wateroverlast) • • • • Kleiweidegebied (wateroverlast) – Impact (adaptatie) Best Practice: eerste berging binnen eigen bedrijf door: verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen i.c.m. met opschonen en evt. aanpassingen watergangen ? Greppels Perceelsvorm en bol leggen • Verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen i.c.m. greppels en opschonen, verdiepen en verbreden watergangen • Impact op akkerbouw: +1 • • Vraag praktijk: – Maatregel voldoende effectief? – Alternatieve maatregelen de voorkeur? – – – Randvoorwaarden: – Goed functionerend drainagesysteem aanwezig – handhaving huidige drooglegging bij extreme neerslag (grondwaterstand gemiddeld niet hoger dan 0,40 m –mv) - Onderhoud watergangen - Afvoercapaciteit gemalen • • • Creëren waterbergingsmogelijkheden op laagste percelen? • Vraag praktijk: Alternatief? – Maatregel overal toepasbaar en voldoende effectief? – Alternatieve maatregelen de voorkeur? Wonen: Recreatie: Natuur: 0 0/ +1 0/ +1 +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Veenweidegebied (wateroverlast) – Impact (adaptatie) Veenweidegebied (wateroverlast) Best Practice: Maisteelt ter discussie stellen Maatregelen op perceel: Wijzigend management (droge percelen voor beweiding, opstallen als het te nat is, alleen berijden indien de omstandigheden dit toelaten, meer werkzaamheden door loonwerker) Bodembewerkingen (opheffen verdichtingen) Aanpassingen mechanisatie: bandenspanning, geen zware machines Minder landoppervlak (bij verbreding sloten) Impact op overige functies – – – Vraag overheden: – In de huidige situatie problemen? • • • Impact op melkveebedrijf: – • Creëren waterbergingsmogelijkheden op laagste percelen • Impact op melkveebedrijf: – Greppel, structuur, opschonen sloten – – • Impact op overige functies – – – bron: CLM Lagere gewasproductie op de laagste percelen Aanpassingen watersysteem op bedrijf Wonen: Recreatie: Natuur: 0 0 +1 +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Zandweidegebied (wateroverlast) • Zandweidegebied (wateroverlast) - vervolg Best Practice: – Aanleg drainage met mogelijkheid om drains af te doppen, drainmond te verhogen of balkstuw in sloten (preventie droogte in zomer)? – verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen? Randvoorwaarden: • Handhaving waterpeil: gemiddeld laagste grondwaterstand van -120 cm in de zomer en -80 cm in de winter (Gt IV) • • Vraag praktijk: – Maatregel voldoende effectief? – Alternatieve maatregelen de voorkeur • Alternatieven: greppels trekken, bol leggen percelen Vraag overheden: – In de huidige situatie problemen? – Kan in de toekomst aan de randvoorwaarde worden voldaan? Zandweidegebied (wateroverlast) – Impact (adaptatie) • Drainage i.c.m. bodemstructuur • Impact op akkerbouw/bollenteelt: +1 • Impact op melkveebedrijf: bron: Louis Bolk Instituut – – – – – • Aanleg drainage (ca. €1.200 per ha) Wijzigend management (droge percelen voor beweiding, opstallen als het te nat is, alleen berijden indien de omstandigheden dit toelaten, meer werkzaamheden door loonwerker) Bodembewerkingen (opheffen verdichtingen) Aanpassingen mechanisatie: bandenspanning, geen zware machines Meer aandacht voor watermanagement Impact op overige functies – – – Wonen: Recreatie: Natuur: 0 0 0/ -1 Inhoud • Inleiding en globaal overzicht onderzoek fase 2 • Engels raaigras • Melkveehouderij – Hitte bij melkvee – Dierziekten • Wateroverlast grasland – Kleiweide – Veenweide – Zandweide • Droogte grasland – Zandgrond +1 Positief 0 Geen -1 Negatief Grasland (droogte) • • Aandachtspunt klimaat: Droogte (zandgronden) Consequenties: – – • Zandweidegebied (droogte) • Vraag praktijk: – Heeft dit probleem gespeeld? Hoe wordt daar mee om gegaan? – Droogte ook een probleem in klei- en veengebieden? – Verwachten jullie dat dit mogelijk een probleem kan gaan worden? Best Practice: – verbeteren bodemstructuur/structuurbederf voorkomen? – drainage met mogelijkheid om drains af te doppen, drainmond te verhogen of balkstuw in sloten (preventie droogte in zomer) ? De grasgroei valt in de loop van de zomer stil Mogelijk meer najaarsgras van mindere kwaliteit • Vraag praktijk: – Maatregel voldoende effectief? – Alternatieve maatregelen de voorkeur? • Alternatieven: andere voedergewas telen (mais), aankoop of huur extra land, andere weidemengsels (ontwikkelen), Randvoorwaarden: • Goede bodemstructuur • Handhaving waterpeil: gemiddeld laagste grondwaterstand van -120 cm in de zomer en -80 cm in de winter (Gt IV Problematiek veenweidegebieden Nieuwe bedrijfstak/ rietproductie • Bodemdaling (veenoxidatie), handhaving waterpeil • Is melkveehouderij op termijn in veenweidegebieden nog te handhaven? • ‘Nieuwe bedrijfstak’: Riet/wilg (2de • Impact bedrijf: groot, gehele omschakeling • Inkomsten genereren uit: – – – – generatie energiegewassen) Productie biomassa Natuur Waterberging Waterzuivering • Riet: de plant kan tegen overstromingen en door zijn groeiplaats in lage delen van het land (sloten, oevers, moerassen) en zijn groeiwijze (riet wortelt in waterverzadigde bodem) is er niet snel een gebrek aan water. Nieuwe gewassen/diersoorten • • Ziet u noodzaak of kansen voor andere gewassen of diersoorten in de veehouderij als gevolg van veranderend klimaat? Bv: Andere veevoedergewassen: – – – – • Maïs Soja Eendenkroos …… Kansen?? • Verlenging van het groeiseizoen Meer kansen?? – Verschillen per gebied? • Aandacht voor benutting herfstgras – Klavermengsels – Grasdrogen – Grasraffinage: eiwitconcentraat, suiker- en mineralenrijk restsap en grasvezel Andere diersoorten: – Waterbuffels – Viskweek – Andere rassen? bron: Courage . Bijlage 4 Verslag atelier ziekten en plagen GM-0017457 Bijlage 4 : Verslag atelier ziekten en plagen Verslag Expertsessie ziekten en plagen 8 April 2010, 12.00-17.00 Presentatie Antoon Loomans Klimaatverandering heeft effecten op planten: • verandering van verdamping, • verandering van neerslag, • verandering dauwvorming, • verhoging temperatuur etc.. Hoger T CO2 kleiner neerslag overschot veranderende plantopbouw C/N verhouding veranderd van met name C3 planten. Ziekten vertonen soms een afname, soms een toename van de gevoeligheid voor klimaatverandering. Plagen ontwikkelen zich soms sneller, en soms langzamer. Temperatuur en luchtvochtigheid: 1. verandering geografische spreiding 2. toename overwintering, minder sterfte door koude, meer overwinterende luizen. 3. veranderende populatiegroeisnelheid van luizen en aaltjes. 4. verstoorde synchronisatie gewas/plaag, Temperatuurgestuurde plaag (rups) en licht gestuurde plaag. 5. verhoogd risico invasieve soorten en het opschuiven vanuit het zuiden (zoals bijvoorbeeld maisstengelboorder) 6. groene bruggen: kas-stad, stedelijke omgeving kan overwintering mogelijk maken door de hoge wintertemperatuur. Bestrijdingsmiddelen kunnen minder goed werken als gevolg van klimaatverandering, bijvoorbeeld bodemherbiciden. Verwachting is dat schimmels en plagen toenemen en dat er meer behandelingen nodig zijn. Fytorichtlijn 2000/09 Bijlage I: schadelijke organismen zoals Coloradokever en maiswortelboorder. Maiswortelboorder is een incident, nu geen problemen mee. Regionale aanpak is belangrijk bij bestrijding plagen. Handel is vaak oorzaak van binnenkomst Q- organismen. Fytorichtlijn 2000/29/EG: Regulering (soorten op de lijst) en deregulering (soorten van de lijst af) van Quarantaine organismen. Nieuw organisme Quickscan Pest Risk Analysis (pathways, vestiging en risicomanagement) Opkomend risico aardappel Epitrix tuberis Met het Climex programma kunnen de risico’s voor verspreiding beter in beeld gebracht worden van overleving en potentiele verspreiding van Q-organismen. Veel informatie over de biologie ontbreekt om een goed beeld te krijgen. Monitoring is een belangrijk instrument bij succesvolle bestrijding ziekten en plagen. Meer generaties van bladluizen kan mogelijk grote gevolgen hebben doordat de druk van luizen gedurende het seizoen heel hoog wordt. VWA/PD zijn gericht op quarataine en niet op oplossingen. De WUR wel onderzoek naar oplossingen. GM-0017457 Bijlage 4 : Verslag atelier ziekten en plagen (Vervolg 1) Presentatie Eefje den Belder Effect van T op plaaginsecten Plagen schuiven op naar het noorden door T toename. En er komen meer generaties bij (Myzus persicae (perzikluis) In de Hoeksche waard is waargenomen dat Koolwittevlieg profiteert van het koolzaad dat daar in toenemende mate geteeld wordt. Verder is er bij mildere winters een grotere kans dat plaaginsecten kunnen overleven. Bij het verdwijnen van enkele gewasbeschermingsmiddelen kan er een probleem ontstaan met de beheersing in kool (broccoli, spruitkool en bloemkool). Volgens modellen gaan Luizen in generaties toenemen en is er een kans dat natuurlijke vijanden achterblijven. Rupsenplagen Later in het seizoen worden er meer problemen met rupsen gesignaleerd. Dit is een Europees beeld. Er is een toename van Gamma uil (nachtvlinder). Wanneer een plaag? Afhankelijk van: • Nabijheid van gelijksoortige teelten. • Moment in het teeltseizoen. • Locatie/omgeving. • Vruchtwisseling. • Aanwezigheid van bestaande populatie natuurlijke vijanden. • Beheers- en bestrijdingsmiddelen. Tot nu toe weinig onderzoek naar ziekten en plagen: • Wat wil de sector? • Waaraan werken we? • Waar kunnen we krachten bundelen? Monitoring in Europees verband is belangrijk. Er is nog weinig kennis en modellen kunnen nog niet goed voorspellen. Om maatregelen tegen eventuele nieuwe of verergerde plagen te nemen moet er meer monitoringsonderzoek gedaan worden. Betrek grote producenten zoals Unilever bij duurzaamheid. Bij veredeling heeft er een verschuiving plaatsgevonden van 5% op ziekten en plagen gerichte aandacht naar +/- 35%. Welke middelen, welke effectiviteit (kosten, milieueffecten, timing inzet)? Onafhankelijke informatievoorziening is belangrijk voor een goede voorlichting aan agrariërs. Presentatie Willem Takken Klimaat en voeding: • Voedsel. • Water. • Allergie. • Infectieziekten (Sars) non-vector, H5N1). • Infectieziekten vector borne (insecten). Insect gerelateerde (humane) ziekten zijn Malaria (muggen), Lyme (teken), Chikunguya (nieuwe ziekte voor Europa). GM-0017457 Bijlage 4 : Verslag atelier ziekten en plagen (Vervolg 2) Dierziekten: • Blauwtong (knutten) Vaccineren is succesvol in NL. • Ontdekt door een veearts in Zuid-Limburg die de ziekte niet kende, snel gereageerd in NL. Desondanks is vrijwel heel West-Europa geïnfecteerd. Hoe gaan we er mee om? Door de verschillende typen blauwtong hebben we in de toekomst veel verschillende vaccins nodig. Knutten bestrijden is niet mogelijk. Vaccin is effectiever. • West Nijlvirus (oorspronkelijk uit: Uganda, Israel, Zuid-Europa). Heeft in 1999 in Amerika mensen geïnfecteerd. Paarden zijn erg gevoelig voor het West Nijlvirus. • Tijgermug uit LuckyBamboo verspreid zich ook via autobanden (water zat in de band) In Rome en Florence komen ze in steden voor. NL wil de mug absoluut niet. Controle bij bedrijven moet een mogelijk uitbraak snel identificeren. Door klimaatverandering kan de Tijgermug in de toekomst van nature in NL voorkomen. • Q-koorts: vectoren worden wel in staat geacht de ziekte over te brengen op mensen. Algemeen: Risico’s: • Transport en reizen. • Klimaatverandering. • Milieuverandering in steden. • Waterpartijen en bosschages geven ook risico. Vaccineren is op dit moment nog wel het meest effectief voor dierziekten. Voor de dier- en volksgezondheid is er op onderdelen meer kennis door het veronderstelde grote belang. Afsluiting • In het huidige onderzoek wordt het gebrek aan monitoringsgegevens als een gemis ervaren. Hier zou men zich in de toekomst op moeten richten. • De samenwerking tussen onderzoek en praktijk wordt als belangrijk geacht door de deelnemers. • Bij het onderzoek naar ziekten en plagen is er nog veel onbekend. Er is wel vastgesteld dat de kennis over dier- en humane dierziekten een iets andere focus heeft dan die van plantenziekten. Dit heeft als nadeel dat inhoudelijke samenwerking soms lastig is maar het geeft ook kansen voor synergie doordat technieken of monitoringgegevens door beide groepen onderzoekers gebruikt kunnen worden. • Spatio-temporele variatie is interessant met betrekking tot fytosanitaire omstandigheden van de nederlandse land- en tuinbouw. • Bodemgerelateerde ziekten en plagen zijn nu niet meegenomen evenals onkruiden. GM-0017457 Bijlage 5 Verslag bijeenkomsten waterschappen GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen Waterschap Hunze en Aa's Locatie: Veendam Datum: 27 september 2010 Presentatie project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In het eerste uur van de bijeenkomst heeft Bjartur Swart het onderzoek gepresenteerd. N.a.v. de presentatie werd de opmerking gemaakt waarom niet meer naar bulkgewassen is gekeken zoals bijvoorbeeld vlasteelt. De keuze voor de te onderzoeken nieuwe gewassen zijn in samenspraak met de stuurgroep tot stand gekomen. Vanwege het budget moest een keuze in gewassen worden gemaakt. De zonnebloem is toen als keuze (bulk)gewas in het onderzoek meegenomen. Er wordt verder opgemerkt dat er al proeven lopen met bodemstructuurverbetering (o.a. Biochar) en dat er in het verleden ook wel proeven met organische stof zijn gedaan. Discussie • Verdere schaalvergroting in de landbouw kan grote invloed hebben op het waterbeheer (bijv. meerdere peilgebieden op één bedrijf, waardoor er één belanghebbende overblijft). • Mogelijk dat de boer op termijn waterbeheerder wordt. Goede algemene regels vanuit het waterschap zijn hierbij een voorwaarde. Het waterschap regelt dan de aan- en afvoer. • Vanuit de praktijk komt er steeds meer vraag naar stuwen om peilbeheer op perceelsniveau te kunnen regelen. • Grondwater gestuurd peilbeheer (met sensortechnologie) is duur. • Uitgangspunt is zo veel mogelijk geld verdienen aan beschikbaar water en een efficiënte benutting van beschikbaar water. • Vanuit de provincie is een afweging van de verschillende belangen met name belangrijk. • Het waterschap vindt dat de sector zelf moet nadenken over de problematiek van organische stof. Het waterschap wil wel een stimulerend rol vervullen en faciliteren in pilots (het voortouw moet door de sector genomen worden). • De provincie kan een rol vervullen, en heeft belang, bij structuurverbetering (organische stof) vanuit de volgende invalshoeken: ° Kennisontwikkeling; ° Aanvulling van de grondwatervoorraad; ° Beleidsdoelen; ° Aansluiten bij andere thema’s zoals bv fosfaatuitspoeling; ° Discussie over gelden, bv subsidie voor vergisting. Actuele situatie is dat organisch materiaal niet in de bodem terecht komt maar naar vergister gaat. • Aandacht nodig voor bodemverdichting in de Veenkoloniën. Oplossing van dit probleem zowel een voordeel voor de boer (meer opbrengst, geen waterschade) als het waterschap (afspoeling nutriënten, wateroverlast). Probleem vanuit de mechanisatie verhelpen. • Rol van het waterschap: ° Gezamenlijke kennisontwikkeling; ° Investeringen in de sector. • Lokaal probleemgebieden door veenoxidatie (bodemdaling). In de huidige situatie wordt dieper ontwaterd. Dit is de goedkoopste oplossing op de korte termijn, maar niet de gewenste oplossing. Stoppen van ontwatering zou een koude sanering betekenen. Aanpassing van het bedrijfssysteem nodig. • De oplossingen voor deze probleemgebieden zullen gezamenlijk door het waterschap, provincie en sector moeten worden aangedragen. Beleidsmatig moet dit bovendien goed worden vastgelegd • Geen geld beschikbaar voor functiewijziging kwetsbare gebieden. Functieverandering moet geld op kunnen leveren. • Vanuit Europa komt er steeds meer aandacht voor bodemthema’s als organische stof en verdichting. Mogelijk kan daar op worden aangehaakt. • In de praktijk kan regelgeving mogelijke maatregelen belemmeren. Ook bijv. plastic in compost is iets waar je in de praktijk tegenaan kunt lopen. GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen (Vervolg 1) Conclusies rol van het waterschap Structuurverbetering Het waterschap ziet geen directe rol voor zich weggelegd. Kennisontwikkeling en faciliteren in pilots zijn acties die het waterschap wil nemen. Het waterschap ziet wel het belang in van een goede bodemstructuur voor het watersysteem (wateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit). Verfijning detailwaterbeheer Kosten-baten afweging. Schaalvergroting kan tot ander waterbeheer leiden. Hier zal aandacht op worden gevestigd. Deelname aan pilots. Functieverandering Functieverandering in huidige situatie geen optie. Op korte termijn is dieper ontwateren in veengebieden de goedkoopste oplossing. In beleid de aandacht voor deze gebieden benadrukken. Gezamenlijk met de sector en de provincie zullen deze gebieden nader moeten worden beschouwd waarna oplossingen kunnen worden aangedragen voor eventuele nieuwe teelten of functies. Conclusies rol van de provincie • Opstellen beleid kwetsbare veengebieden (met waterschap en sector). • Beleidsdoelen gericht op bodemstructuur (verdichting, voorkomen afspoeling). • Kennisontwikkeling. • Gelden voor innovatieve oplossingen. GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen (Vervolg 2) Wetterskip Fryslan Locatie: Heerenveen Datum: 7 oktober 2010 Presentatie project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In het eerste uur van de bijeenkomst hebben Peter Prins en Bjartur Swart het onderzoek gepresenteerd. De sheets van de presentatie zijn bij dit verslag gevoegd. Enkele opmerkingen n.a.v. de presentatie: • Ook in de toekomst rekening houden met de mogelijkheid om kapitaalintensieve gewassen te beregenen. Ook voor aardappelen bv. wanneer bruinrot geen probleem meer is. De kwaliteit van aardappelen wordt steeds belangrijker. Kosten/baten-afweging maken. • Het waterschap kan geen garantie geven dat dieren niet ziek worden door het drinken van oppervlaktewater. Het belang van drinkwater wordt steeds meer erkend. • De resultaten en maatregelen komen veelal overeen met wat het waterschap al doet. Het waterschap zou echter meer gekwantificeerd willen zien. Aangezien het onderzoek zich op extremen richt en het berekenen van de toename in watervraag zeer complex is, is het in dit onderzoek niet meegenomen • De provincie Fryslân is blij met het resultaat dat naast overheden en bestuurders nu ook de ondernemers en de sector zelf de schouders onder adaptatiemaatregelen wil zetten. De uitvoering van praktische pilots past in het gezamenlijk verder optrekken om die maatregelen gerealiseerd te krijgen. De gedeputeerde vindt dit een belangrijk resultaat van dit onderzoek. Presentatie Wetterskip Presentatie Antoon Kuypers over wat het Wetterskip al doet op het gebied van klimaat. Discussie In een discussie tussen de onderzoeksgroep, het waterschap en de provincie zijn de volgende punten besproken. • Verbeteren van de bodemstructuur Het waterschap ziet voor zich zelf geen rol weggelegd bij deze maatregel (bijv. een vergoeding). Dit o.a. vanwege dat instandhouding lastig is. Indien de maatregel voordelen oplevert op het vlak van waterbergend vermogen en verminderde afspoeling van nutriënten (oppervlaktewaterkwaliteit) willen waterschap en provincie wel participeren in pilots. • Verfijning waterbeheer (kleinschaliger, meer door de boer zelf) De maatregel is veelal lastig vanwege de verschillende belangen. Toch ziet het waterschap wel mogelijkheden om een bandbreedte te bepalen waarbinnen ondernemers zelf in het seizoen iets kunnen doen. Allereerst moet hier goed over nagedacht worden en de daadwerkelijke mogelijkheden middels een brainstorm in kaart gebracht worden. Aansluiten zou met een voorzichtige pilot kunnen worden gestart. • Zoutwaterproblematiek In de laaggelegen akkerbouwgebieden lijkt de verzilting op termijn problemen te geven. Indien dit probleem te groot wordt, zou melkveehouderij de plaats kunnen innemen. De inrichting van het huidige watersysteem is bepalend voor de mogelijkheden om zoet en zout te scheiden. In gebieden die zich er voor lenen zou het waterschap wel maatregelen willen nemen. Problemen oplossen met waterpeilen en betaalbaar houden. Er zijn o.a. nog veel vraagtekens over het effect van drainage op de zoetwaterlens. In een pilot zou gekeken kunnen worden naar de effecten van drainage op de zoetwaterlens en maatregelen zoals bv het ’s winters afdoppen. Dit kan bovendien gecombineerd kunnen worden met maatregelen gericht op verbetering van de bodemstructuur. • Infiltratie Er zijn mogelijkheden om bijv. door peilverhoging op de hoge gronden de infiltratie te vergroten waardoor de zoetwateraanvoer via beken (kwel) wordt vergroot. Dergelijk aspect verdient aandacht bij beekherstel GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen (Vervolg 3) Conclusies rol van het waterschap bij klimaatadaptatie: • Participatie pilot bodemstructuur. • Brainstorm en inventarisatie mogelijkheden verfijning waterbeheer. Pilot combinatie drainage, verzilting, bodemstructuur. Op korte termijn dient er afstemming plaats te vinden tussen de resultaten van Klimaat en Landbouw Noord Nederland en de start van het zoetwaterprogramma uit de Deltaraad en het bouwen van het NHI. GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen (Vervolg 4) Reest en Wieden/Velt en Vecht Locatie: Meppel Datum: 21 oktober 2010 Presentatie project Klimaat en Landbouw Noord-Nederland In het eerste deel van de bijeenkomst hebben Jelle Zoetendal en Bjartur Swart het onderzoek gepresenteerd. De sheets van de presentatie zijn bij dit verslag gevoegd. Discussie In een discussie tussen de onderzoeksgroep, de waterschappen zijn de volgende punten besproken. • Veedrenking Volgens de Waterschappen is het voorzien in drinkwater aan vee de verantwoordelijkheid van de veehouders. Verder is dit onderwerp minder relevant aangezien bedrijven in deze regio veelal leidingwater gebruiken (o.a. vanwege para-tb). Technisch zal het ook lastig zijn om in droge perioden water aan te voeren. De waterschappen zijn niet verantwoordelijk voor de voorziening van koel schoon drenkwater voor vee, ook staat dit niet in bv. de KRW. Als dit in de toekomst wel van het waterschap wordt gevraagd, zullen ingrepen nodig zijn die de sector veel meer kosten dan de toepassing van leidingwater. Dit lijkt dus zeer onwaarschijnlijk. • Verfijning waterbeheer (kleinschaliger, meer door de boer zelf) Een dergelijke maatregel heeft voor- en nadelen. Er is vanuit de waterschappen al een terugtrekkende rol doordat boeren o.a. zelf eigen perceelsloten mogen onderhouden. Het plaatsen van extra stuwtjes zou voor de waterschappen gunstig kunnen zijn. De waterschappen volgen de ontwikkelingen en pilots in andere delen van het land in (o.a. peilgestuurde drainage). De waterschappen zouden in de toekomst dergelijke initiatieven financieel kunnen ondersteunen (groen-blauwe diensten) De vraag is echter wat er mogelijk is in de praktijk. Door rekening te houden met overige maatschappelijke belangen (ecologie, vissen e.d.) zit er mogelijk weinig marge in het waterpeil. Ook blijkt in de praktijk al veel mogelijk door goed te communiceren met de boeren. Een kader stellen is vanuit het waterschap van belang. Een gevaar van een ontwikkeling naar verfijnd waterbeheer is mogelijk een escalerende bureaucratie. Het waterschap wil detailwaterbeheer faciliteren op bedrijfsniveau. Dit zal moeten worden gecombineerd met drainage en irrigatietechniek. Voorlopig worden de lopende pilots in andere landsdelen gevolgd. Aansluitend zouden vergelijkbare initiatieven in de regio worden ondersteund en uitgevoerd. • Verbeteren van de bodemstructuur De waterschappen vinden structuurverbetering de verantwoordelijkheid van de ondernemers. Het waterschap ziet wel het belang in van de maatregel en ook de voordelen voor het watersysteem. De waterschappen zien wel een rol weggelegd in het stimuleren van gericht onderzoek en pilots. Tot slot van de discussie is ingegaan op mogelijke vervolgprojecten voor deze regio. De volgende onderwerpen zijn naar voren gekomen: • Welke soort gewassen kun je in de Veenkoloniën telen i.p.v. de aardappel. Zet projecten op over nieuwe gewassen rekening houdend met scholing, transport, afzet e.d. • Klimaatvoorbeeldbedrijf: kies een bedrijf met een ondernemer die wil omvormen en organiseer een studiegroep daaromheen met een stukje begeleiding. De drempel voor ondernemers is dan lager en men ziet en leert dingen op een praktijkbedrijf. De ondernemers kunnen zelf met wat ze zien aan de slag. • Inventariseer vanuit het waterschappen de mogelijke risico’s als het gaat om klimaatverandering en landbouw. • In pilots keuzes maken op problemen die nu al in de praktijk spelen. GM-0017457 Bijlage 5 : Verslag bijeenkomsten waterschappen (Vervolg 5) • Als waterschap nadenken over gewenst grond en oppervlaktewaterregime (GGOR) en daar met maatregelen op inspelen. • Haalbaarheid van seizoensberging: hoe liggen de scenario’s en wat zijn de kosten en baten beschouwen. GM-0017457 Bijlage 6 Overzicht adaptiemaatregelen (tijdspad) GM-0017457 CONCEPT Overzicht Adaptatiemaatregelen Noordelijk zeekleigebied (1) Water Aanpassing hoofdwatersystemen Studie en aanpassing beleid Aankoop en aanpassing watersysteem Opschonen watergangen Zoetwater aanvoer in droge perioden Aanpassingen in systeem zoetwater aanvoer Studie mogelijkheden en knelpunten Bodem Verbetering van de bodemstructuur Ontsluiten kennis Starten pilots Toepassen succesvolle methodes Greppels maken en percelen bol leggen Teelttechniek Isolatie aardappelen in de rug Ontwikkelen concepten Toepassen succesvolle methodes Koeling tijdens de bewaring van aardappelen 2010 2020 2030 2040 Adaptatie maatregelen tot 2060 CONCEPT Overzicht Adaptatiemaatregelen Noordelijk zeekleigebied (2) Gewas Veredeling Inventarisatie behoefte Rasontwikkeling Vervanging peen en ui Pilots Beleid Scheiding van zoete en zoute gebieden Ontwikkeling visie 2010 2020 Regionale wateraanvoerplannen 2030 2040 Selecteren en identificeren gebieden Adaptatie maatregelen tot 2060 Overzicht Adaptatiemaatregelen Oldambt CONCEPT Water Geen maatregelen (handhaving huidige water aan- en afvoer) Bodem Verbetering van de bodemstructuur Teelttechniek Ontsluiten kennis en communicatie naar de praktijk Rasontwikkeling en rassenkeuze Aanpassen rassenkeuze Veredeling Gewas Verruiming bouwplan Inpassen nieuwe gewassen in bouwplan Pilots ‘nieuwe’ gewassen, creëren marktafzet en ondersteuning Beleid Planontwikkeling kwetsbare laaggelegen gebieden Denktanks 2010 2020 2030 Planontwikkeling 2040 Transitie Adaptatie maatregelen tot 2060 Overzicht Adaptatiemaatregelen Veenkoloniën (1) CONCEPT Water Irrigatie in de zetmeelaardappelteelt Pilots en communicatie Inpassing bedrijfsvoering Verfijning van het waterbeheeer Uitvoering fysieke maatregelen watersysteem Studie mogelijkheden en uitvoering pilots Vergroten gebiedseigen water Uitvoering (waterbergingsgebieden aanwijzen en creëren, grondwatervoorraad aanvullen) Studie mogelijkheden Bodem Verbetering van de organische stof-huishouding Ontsluiten kennis Starten pilots Toepassen succesvolle methodes Preventie structuurbederf en opheffen bodemverdichting Ontsluiten kennis en communicatie naar de praktijk Grondruil akkerbouw en melkveehouderij (meerjarige afspraken bodemkwaliteit) Teelttechniek Hitte en droogtebestendige teelttechniek zetmeelaardappel Starten pilots Ontwikkelen concepten Toepassen succesvolle methodes Ontwikkeling en toepassing droogtetolerante aardappelrassen (veredeling) Aanpassing rassenkeuze 2010 2020 2030 2040 Adaptatie maatregelen tot 2060 CONCEPT Gewas Overzicht Adaptatiemaatregelen Veenkoloniën (2) Veredeling Inventarisatie behoefte Rasontwikkeling Vervanging zetmeelaardappel Pilots Aanpassing bouwplan Beleid Planontwikkeling kwetsbare laaggelegen gebieden Denktanks 2010 2020 2030 Planontwikkeling 2040 Transitie Adaptatie maatregelen tot 2060 Overzicht Adaptatiemaatregelen Weidegebied CONCEPT Water Irrigatie van grasland Wateraanvoer naar droogtegevoelige gronden (zandgebieden) Bodem Optimalisatie af- en ontwatering graslandpercelen Aanpassing mechanisatie en tijdigheid veldwerkzaamheden (en communicatie) Ontsluiten kennis en communicatie naar de praktijk Teelttechniek Dier Droogtetolerante weidemengsels inzaaien Temperatuurbeheersing in de omgeving van melkkoeien Pilots en communicatie Monitoring en management diergezondheid Beleid Gebiedsgericht maatwerk kwetsbare veenweidegebieden Visie ontwikkeling kwetsbare veenweidegebieden Planontwikkeling Denktanks 2010 2020 2030 2040 Transitie Adaptatie maatregelen tot 2060