HSO psychopathologie Vivian Loontjens

advertisement
Handboek Specifiek Opvoeden
Vivian Loontjens
Peda 3A
Psychopatholgie
1
Inhoud
Persoonlijkheidsstoornissen
Psychosen en schizofrenie
Zindelijkheidsstoornissen en hechtingsstoornissen
Autismespectrumstoornissen, tic-stoornissen en stemmingsstoornissen
Slaapstoornissen, aandachttekortstoornissen en oppositionele gedragsstoornissen
Angststoornis, PTSS en dwangstoornis
Somatoforme stoornissen, eet-en voedingsstoornissen en genderdysforie
2
3
4
5
6
8
9
10
Persoonlijkheidsstoornissen
Diagnostische criteria voor persoonlijkheidsstoornissen
- Klachten bestaan al lange tijd en zijn lastig veranderbaar gebleken
- Klachten doen zich voor in verschillende situaties
- Klachten zijn van verscheidene aard (bijvoorbeeld externaliserend en internaliserend)
- Klachten zijn zeer ernstig (automutilatie, suïcidepoging)
- Klachten interfereren met het dagelijks functioneren en/of de adolescente ontwikkeling of
veroorzaken grote lijdensdruk
Classificatie van persoonlijkheidsstoornissen vanaf het 18e levensjaar (uitzondering: antisociale
persoonlijkheidsstoornis). Persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen zich wel voor deze tijd, hebben vaak
een stabiel verloop en zijn hierdoor valide vast te stellen.
Comorbiditeit (overlappen, classificatie van meerdere stoornissen bij één persoon) is mogelijk en komt
vaak voor.
Prevalentie (hoe vaak de stoornis zich voordoet) bij volwassenen 6%-31% van de bevolking. Dit cijfer
ligt hoger in de jonge adolescentie dan in de lage adolescentie.
Cluster A: vreemd, excentriek:
Paranoïde: ‘Wantrouwens en jaloers, vijandige interpretatie van andermans motieven’
Schizoïde: ‘Emotioneel kil, geen (behoefte aan) sociale relaties’
Schizotypisch: ‘Excentriek uiterlijk, onsamenhangende verhalen’
Cluster B: dramatisch, emotioneel, impulsief:
Antisociaal: ‘Schenden en geen respect tonen voor de rechten van anderen, gebrek aan
spijtgevoelens’
Borderline: ‘instabiliteit in relaties, zelfbeeld en stemming, impulsief gedrag’
Theatraal: ‘Buitensporig emotioneel, sterke behoefte aan aandacht’
Narcistisch: ‘Gevoelens van grandiositeit, sterke behoefte aan bewondering, gebrek aan empathie’
Cluster C: gespannen, angstig:
Ontwijkend: ‘Sociaal geremd, overgevoelig voor negatief oordeel’
Afhankelijk: ‘Buitensporige behoefte verzorgd te worden, angst in de steek gelaten te worden’
Obsessief-compulsief: ‘preoccupatie (steeds aan iets of iemand denken) met ordelijkheid,
perfectionisme en controle’
Persoonlijkheidsstoornis NAO:
-
3
Er is sprake van significante beperkingen in het functioneren op meerdere terreinen zonder
dat er wordt voldaan aan de criteria van een specifieke persoonlijkheidsstoornis.
Er is sprake van een specifieke persoonlijkheidsstoornis die niet in de classificatie is
opgenomen, bijvoorbeeld de passief-agressieve persoonlijkheidsstoornis.
Psychosen en Schizofrenie
Psychosen
Een psychische stoornis waarbij de patiënt het normale contact met de werkelijkheid kwijt is.
Kenmerken:
 Zichzelf terugtrekken
 Zichzelf verwaarlozen
 Verminderen van contact met anderen
 Soms sprake van vreemde denkbeelden na zich te hebben verdiept in een bepaald onderwerp.
Prevalentie:
 Meeste psychosen doen zich voor in de adolescentie of de vroege volwassenheid.
 17% van de kinderen en 7,5% van de adolescenten kunnen psychotische symptomen hebben
zonder dat er sprake is van een psychotische stoornis.
Symptomen
Positief:
 Wanen
 Hallucinaties
 Formele denkstoornissen (incoherentie)
Negatief:
 Affectieve vervlakking
 Apathie
 Spraakarmoede
 Sociaal teruggetrokken gedrag
Behandeling in de vorm van medicatie en psychologische hulp.
Schizofrenie
Diagnostische criteria in het kort:
A) Kenmerkende symptomen: twee (of meer) van de volgende, elk gedurende één maand een
belangrijk deel van de tijd aanwezig.
 Wanen
 Hallucinaties
 Onsamenhangende spraak
 Ernstig chaotisch of katatoon (=patiënten denken geen hulp nodig te hebben) gedrag
 Negatieve symptomen (zie psychosen)
B) Sociaal en beroepsmatig disfunctioneren
C) Symptomen zijn gedurende ten minste zes maanden onaangebroken aanwezig. Hieruit moet in
ten minste één maand symptomen zichtbaar zijn uit criterium A.
D) Uitsluiting van schizo-affectieve stoornissen of stemmingsstoornissen.
E) Uitsluiting van het gebruik van middelen/of een somatische aandoening
F) Samenhang met een pervasieve (=diep doordringende) ontwikkelingsstoornis.
Behandeling in de vorm van antipsychotica en medicamenteuze behandeling.
4
Zindelijkheidsstoornissen en Hechtingsstoornissen
Zindelijkheidsstoornissen
Urine incontinentie
Vanaf 5 jaar:
 Incontinentie op anatomische basis
 Incontinentie op basis van neurologische afwijkingen
 Functionele incontinentie (overactieve blaas, dysfunctional voiding, hyperactieve blaas)
Behandeling:
 Plaswekker
 Droge-bedtraining
 Farmacotherapie
Na geen resultaat doorverwijzen naar een specialist.
Bedplassen (enuresis nocturna)
Mono-symptomatisch: bedplassen, overdag normaal plaspatroon
Niet-mono symptomatisch: bedplassen met disfunctie van de blaas en urinewegen
Diagnostische criteria in het kort:
A) Herhaalde urinelozing in bed of in de kleding (al dan niet opzettelijk)
B) Het gedrag is significant (2x per week, 3 maanden achtereen)
C) Minimaal 5 jaar oud
D) Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of
een somatische aandoening.
Fecale incontinentie
Onvrijwillig verlies van ontlasting op kinderleeftijd is meestal gevolg van obstipatie.
Diagnostische criteria in het kort
A) Herhaald ontlasten op daartoe niet bestemde plaatsen (al dan niet opzettelijk)
B) Het gedrag is significant (minimaal 1x per maand, ten minste 3 maanden)
C) Minimaal 4 jaar oud
D) Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische aspecten van ene middel
of een somatische aandoening met uitzondering van obstipatie.
Behandeling door educatie, dieetadviezen en toilettrainingen. Eventueel multidisciplinaire
gedragsbehandeling. Doorverwijzen naar huisarts, uroloog of kinderbekkenfysiotherapeut.
Hechtingsstoornissen
Verstoorde gehechtheid
Kinderen die op geen enkele manier veiligheid ervaren in de relatie met de opvoeders. Stoornis kan
relatie- of kind-gebonden zijn.
Reactieve hechtingsstoornis
Vroeg ontwikkelende abnormale vorm van sociale verbondenheid, als gevolg van blootstelling aan een
pathogene omgeving (emotioneel teruggetrokken of willekeurig sociaal).
Behandeling: wanneer huidige opvoeders geen gevaar vormen kan ouderbegeleiding,
interactiebegeleiding en dyadischse psychotherapie worden geboden.
5
Autismespectrumstoornissen, tic-stoornissen en stemmingsstoornissen
Autismespectrumstoornissen (ASS)
Combinatie van stoornissen in de sociale interactie, de communicatie en de verbeelding met een
repetitief, stereotiep patroon van gedrag, interesses en activiteiten.
Ontwikkeling kan verstoord zijn vanaf het begin of in de eerste twee levensjaren.
Symptomen van ASS komen ook voor bij andere stoornissen zoals
 Verstandelijke beperkingen
 Taalontwikkelingsstoornissen
 Zintuigelijke beperkingen
 Reactieve hechtingsstoornissen
 ADHD
 Obsessieve-compulsieve stoornissen
 Sociale angststoornissen
Prevalentie 1%, dit is meer dan vroeger.
Genetische bijdrage wordt geschat op 90%.
Behandeling in de vorm van sociale vaardigheid met gedragsmodificatietechnieken, geen indicatie voor
farmacotherapie.
Tic-stoornissen
Een plotseling optredende, herhaald, stereotiepe motorische beweging of vocale uiting. Komen het
meest voor in het gezicht, maar kunnen in elk lichaamsdeel optreden.
 Motorische tics ( bijvoorbeeld arm uitslaan)
 Vocale tic (een woord of kreet)
Gebruikelijke indeling tic-stoornissen
 Voorbijgaande tic-stoornis: bijna dagelijks, vele malen per dag. Bestaan minstens 4 weken,
maar niet langer dan een jaar achtereen. 5-9% van de kinderen
 Chronische motorische of vocale tic-stoornis: zelfde als bovenstaand, langer dan een jaar
achtereen: motorisch OF vocaal.
 Gilles de la Tourette (GTS): bovenstaande, maar motorisch EN vocaal. 5 tot 100 GTS bij
10.000 kinderen.
Genetisch bepaald.
Gedragstherapie: habit reversal of exposure en responspreventie. Wanneer dit niet werkt kan
antipsychotica en clonidine worden voorgeschreven.
Stemmingsstoornissen
Stemming is abnormaal somber (depressie) of abnormaal vrolijk (manie). De afwijkende stemming is
het centrale verschijnsel. Wanneer er sprake is van depressieve episoden én manische episoden wordt
het een bipolaire stoornis genoemd.
6
Gaan vaak gepaard met andere psychotische stoornissen bij jongeren.
Prevalentie bij kinderen 1%, bij volwassenen 8%. Bipolaire stoornissen tussen 14 en 18 jaar geschat op
1%.
Zowel erfelijk bepaald als omgevingsfactoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van
stemmingsstoornissen.
Meest effectieve behandeling zijn cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie.
Farmacotherapie is beperkt werkzaam en breng risico’s op het gebied van suïcide.
Suïcide kan onderdeel zijn van een depressie. Van de adolescenten heeft 7-10% ooit een
zelfmoordpoging gedaan.
7
Slaapstoornissen, aandachttekortstoornissen en oppositionele
gedragsstoornissen
Slaapstoornissen
Problemen met betrekking tot slaapstoornissen:
 Problemen met in- of doorslapen (insomnia). Oorzaken kunnen lichamelijk en psychisch zijn.
 Te grote slaperigheid overdag (hypersomnia). Hangt vaak samen met onvoldoende slaap in de
nacht of ontregelde slaap door een slaapgebonden ademhalingsstoornis.
 Stoornissen tijdens de slaap zelf (parasomnia’s). Nachtelijke angst moet onderscheiden worden
van een nachtmerrie.
Twee typen slaap:
 Non-rapid eye movement slaap (NREM-slaap)
 Rapid eye movement slaap (REM-slaap)
Aandachttekortstoornissen
Subtypen:
 Gecombineerd
 Overwegend aandachtsgestoord
 Overwegend hyperactief-impulsief
Oorzaken kunnen zijn aangeboren afwijkingen maar ook medicijnen en ernstige slaapstoornissen.
Meest voorkomende comorbide stoornissen:
 Coördinatie-ontwikkelingsstoornis
 Oppositioneel-opstandige stoornis
 Depressie en angststoornissen
 Dyslexie en dyscalculie
 Ticstoornissen
 Gedragsstoornis
 Bipolaire stoornis
 Autismespectrumstoornis
Oorzaken zijn genetisch en/of via de opvoeding bepaald.
Behandeling bestaat uit psycho-educatie, aanpassen omgang gedrag van omgeving richting het kind
en/of medicatie.
Oppositionele gedragsstoornissen
Diagnostische criteria voor oppositioneel-opstandige gedragsstoornis
A) Vaak driftig
B) Maakt vaak ruzie met volwassenen
C) Is vaak opstandig of weigert zich te voegen naar de vragen of regels van volwassenen
D) Ergert vaak met opzet anderen
E) Geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag
F) Is vaak boos en gepikeerd
G) Is vaak hatelijk en wraakzuchtig
Prognose is gunstiger wanneer de symptomen zich voordoen in de adolescentie.
8
Angststoornis, PTSS en dwangstoornis
Angststoornis
Er is sprake van een angststoornis wanneer:
 Er een grote discrepantie bestaat tussen aanleiding en omvang van de angst
 De angst blijft voortduren na het verdwijnen van de aanleiding
 Het normale functioneren ernstig wordt beperkt
 Het kind duidelijk leidt onder de angst
De verschillende angststoornissen worden als volgt onderscheiden:
 Specifieke fobie
 Separatiestoornis
 Gegeneraliseerde angststoornis
 Sociale fobie
 Selectief mutisme
 Paniekaanval
 Paniekstoornis
Prevalentie 5%-10% van de kinderen, vaker bij meisjes dan jongens.
Bij de oorzaak speelt erfelijkheid een rol, maar niet met zekerheid vast te stellen, ook omgeving kan een
bepalende factor zijn.
Behandeling in vorm van cognitieve gedragstherapie, exposure meest effectieve factor. Bij aanvullende
behandeling kan medicatie een uitkomst bieden.
PTSS
Volgt ten minste 4 weken na een traumatische gebeurtenis waarop is gereageerd met intense angst,
afschuw of hulpeloosheid, of gedesoriënteerd gedrag en agitatie.
Gaat gepaard met herbelevingen, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid.
Hangt af van de ernst en type traumatisering. Posttraumatische verschijnselen bij ouders vergroten het
risico bij kinderen.
Behandeling psychologisch, medicatie is slechts ondersteunend.
Dwangstoornis
Dwanggedachten, dwanghandelingen en vermijdingsgedrag zijn kenmerken van een dwangstoornis.
Dwanggedachten en dwanghandelingen worden vaak egodystoon beleefd, maar dit is geen voorwaarde
van de diagnose.
Prevalentie van een dwangstoornis is 1-2% van de bevolking, voornamelijk adolescenten.
Oorzaken liggen voor 40% op het erfelijke gebied.
Behandeling in de vorm van cognitieve gedragstherapie, bij non-responders gecombineerd met
medicatie.
9
Somatoforme stoornissen, eet-en voedingsstoornissen en
genderdysforie
Somatoforme stoornissen
Uiten zich door symptomen die doen denken aan een lichamelijke aandoening maar die daar niet door
kunnen worden verklaard.
 Conversiestoornis (zowel actieve als passieve stoornissen)
 Pijnstoornis (pijn belangrijkste klacht)
 Hypochondrie (vrees een ernstige ziekte te hebben)
 Somatisatiestoornis (beeld en voorgeschiedenis van talrijke lichamelijke klachten)
Behandeling voornamelijk psychologisch.
Eet- en voedingsstoornissen
Men spreekt van ondergewicht bij kinderen indien het gewicht minder dan 85% bedraagt van het op
grond van leeftijd en lengte te verwachten gewicht.
Oorzaken:
Onderscheid tussen predisponerende, uitlokkende en onderhoudende factoren, die biologisch,
psychologisch en sociaal kunnen zijn.
Behandeling moet somatisch en psychologisch zijn.
Anorexia nervosa
 Het weigeren van een lichaamsgewicht overeenkomstig met lengte en leeftijd
 Intense angst voor gewichtsstijging
 Verstoring van het lichaamsbeeld
 Verlies van menstruatie ten minste drie maanden bij meisjes
Prevalentie 1% tussen de 16 en 19 jaar. Komt 40 keer meer voor bij meisjes dan jongens.
Boulimia
 Ernstige eetbuien en gevoel niet te kunnen stoppen
 Normaal gewicht maar gevoel dik te zijn
 In sommige gevallen braken of laxeren
 In sommige gevallen compensatiegedrag
Prevalentie twee tot drie keer hoger dan bij anorexia nervosa
Genderdysforie
Het gevoel dat het geslacht dat bij de geboorte is toegewezen niet overeenkomt met het geslacht datde
persoon ervaart te hebben.
Het stellen van de diagnose verloopt door middel van uitgebreid psychologisch onderzoek door
psycholoog of psychiater.
Behandeling tot 12 jaar bestaat uit advies voor ouders om het kind te laten zijn en ontdekken, maar
contact met leeftijds geslachtsgenoten stimuleren.
10
Behandeling vanaf 12 jaar kan bestaan uit puberteit remmende medicijnen.
Vanaf 16 jaar kan gestart worden met de behandeling voor geslachtsverandering.
Vanaf 18 jaar kan er gestart worden met operaties.
11
Download