1 Algemene opmerking Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 bepaalt: “Uit de bewoordingen van de artikelen 2, §§ 1 en 2, en 11, § 1, van de wet van 19 december 1974 kan verder worden afgeleid dat de formele norm (wet, koninklijk besluit, ministerieel besluit, andere verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde, algemene richtlijnen) waarin die algemene maatregelen vertaald zijn, van geen belang is om te weten of over een aangelegenheid moet onderhandeld of overlegd worden”. Zoals reeds vermeld zijn de onderhandeling en het overleg substantiële, door de wet voorgeschreven vormvereisten. Dat betekent dat, eens de onderhandeling of het overleg beëindigd is, het bestuur niet zonder een nieuwe onderhandeling of overleg, nog wijzigingen mag aanbrengen aan de inhoud van de tekst die voorgelegd werd. Dat de overheid die tekst, volgens de Raad van State1, wel nog mag wijzigen: om materiële vergissingen recht te zetten: louter formele wijzigingen en vormpreciseringen. Bijvoorbeeld de volgende wijzigingen aan een besluit of andere regelgevende teksten: verwijzen naar een bepaling van de regelgeving in plaats van de tekst van die regelgeving te parafraseren (eedaflegging : verwijzen naar artikel 2 van het decreet van 20 juli 1931 in plaats van de tekst voornoemd artikel 2 over te nemen : arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006). bepalingen opnemen in de tekst zelf van een besluit en niet meer zoals voorheen in een bijlage bij een besluit (zonder die bepalingen te wijzigen; bijvoorbeeld voor de evaluatieverslagen van de stagiairs de beoordelingscriteria voor de prestaties en beoordelingscriteria voor de geschiktheid (arrest nr. 162.616 van 22.09.2006). Het bijvoegen van volgende tekst in de rechtspositieregeling: "Bij overdracht van een bevoegdheid of een aangelegenheid naar het gewest wordt de personeelsformatie vooraf gewijzigd". College van ambtenaren-generaal. Vroegere tekst : "Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het voor de hoorzitting opgeroepen personeelslid moet er gevolg aan geven". De tekst werd gewijzigd als volgt: " Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het kan de ambtenaren en contractuele personeelsleden alsook elke persoon in het algemeen uitnodigen wegens hun bijzondere kennis of ervaring". Het gaat , volgens de Raad van State, om een vormprecisering (arrest nr. 162.616). om louter technische aanpassingen en verduidelijkingen aan te brengen. Bijvoorbeeld : het schrappen in een tekst van verwijzingen naar opgeheven regelgevende teksten en het verwijzen naar een regelgevende tekst als precisering. 1 Arrest nr. 202.461 van 29.03.2010. Zie ook het arrest nr. 180.043 van 25.02.2008 dat politiediensten, maar de teksten zijn ter zake dezelfde als die van de wet van 19.12.1974. gaat over de 2 om de tekst aan te passen aan reglementaire bepalingen die het bestuur geen keuzemogelijkheid laten2. Zie bijlage. In dat voorbeeld bepaalt de Raad van State dat de wijziging "kan beschouwd worden" als een vormwijziging (arrest nr. 162.616). om zelfs inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in de mate dat zij, ten opzichte van de oorspronkelijke tekst, geen wezenlijke wijziging uitmaken3. detailwijzigingen (wat de Raad van State soms ook "niet substantiële wijzigingen" of "wijzigingen van weinig belang" noemt). Bijvoorbeeld: - "De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten behalen voor elk examen en elk examengedeelte en zestig procent voor het geheel van de examens". Volgens de Raad van State is de inhoud van die bepaling in die mate gebruikelijk dat de bijvoeging van die tekst kan beschouwd worden als een detailwijziging4. - "De ambtenaar die belast is met het opmaken van een tuchtstrafvoorstel of met het opleggen van een tuchtstraf en het directiecomité worden aangeraden door een rechtskundig ambtenaar die daartoe uitdrukkelijk is aangewezen door de Secretaris-generaal en die voltijds of deeltijds gespecialiseerd is in deze bijstandsfunctie. De rechtskundige ambtenaar woont de verhoren bij, zorgt voor het goede verloop van de procedure en mag geen advies uitbrengen over de inhoud. Hij viseert alle documenten van de procedure. De instellingen die het aanvragen, kunnen in aanmerking komen voor de bijstand van de rechtskundige ambtenaar bedoeld in het eerste lid" De cursieve tekst werd bijgevoegd naar aanleiding van een advies van de Raad van State (zonder nieuwe onderhandeling). Volgens de Raad van State (arrest 162.616) gaat het om een detailwijziging. - Wanneer de Raad van Beroep bevoegd is om een advies te verlenen inzake elk beroep betreffende elke evaluatie toegewezen aan een ambtenaar en elke beslissing inzake verlof, disponibiliteit of afwezigheden en de overheid wijzigt de tekst zodat de Raad van Beroep een beslissingsbevoegdheid heeft en geen adviesbevoegdheid meer, gaat het om een "niet substantiële wijziging" (arrest 162.616). - de verlenging van een wervingsreserve (arrest 162.616). - "De mandataris die de houder van het mandaat moet vervangen, beëindigt dat mandaat. Hij moet het lopende operationeel plan in acht nemen. Hij kan evenwel om zijn herziening verzoeken in de gevallen en volgens de procedure bedoeld in artikel ….". Volgens de Raad van State gaat het om een loutere toepassing van het principe van de continuïteit van de openbare dienst". Die toevoeging kan dus 2 Ter zake moet er toch genuanceerd worden. Indien bijvoorbeeld in de voorgelegde tekst een orgaan met een opdracht belast wordt inzake personeel en als dat wettelijk niet kan, mag de overheid die bepaling weglaten. Maar als zij een ander orgaan belast met die taak, dient dat opnieuw onderhandeld te worden (zie arrest nr. 180.043). 3 Bijvoorbeeld de samenstelling van het secretariaat van een selectiecommissie als de secretaris, naar de inhoud van de beslissingen van de selectiecommissie toe, geen enkele rol te vervullen heeft (zie arrest nr. 182.028 van 14.04.2008). Arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006 : "son contenu est à ce point usuel que l'ajout peut être qualifié de modification de détail". 4 3 gerangschikt worden onder de categorie van wijzigingen van weinig belang (arrest 162.616). als de wijziging rechtstreeks voortvloeit uit de onderhandeling of het overleg (arrest nr. 202.461 van 29.03.20105). Verwijzingen, wat de toepassing van een geldelijke of statutaire bepaling betreft, naar een andere tekst. Veronderstellen we dat de materie zelf een onderhandelingsmaterie is. Bijvoorbeeld artikel XI.III.4, van het KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten: “Onverminderd de bijzondere bepalingen door Ons bepaald voor wat 2°, betreft, genieten de personeelsleden, volgens de bedragen en voorwaarden vastgesteld voor de toekenning ervan aan de personeelsleden van de federale ministeries: 1° de haard- of standplaatstoelage; 2° de kinderbijslag; 3° het vakantiegeld; 4° de eindejaarspremie; …”. I. Over de verwijzingsregel zelf moet onderhandeld worden (voornoemd artikel XI.III.4). II. Bij een wijziging van de regel waarnaar verwezen wordt, kunnen we twee mogelijkheden onderscheiden: 1. De verwijzingsregel onder I is een dynamische verwijzing. “Dynamisch” verwijzen houdt in dat de tekst waarnaar verwezen wordt, van toepassing is, rekening houdend met de eventuele wijzigingen ervan. Om dynamisch te verwijzen, beschikt u over twee mogelijkheden: a) u geeft de tekst waarnaar verwezen wordt op zonder te verwijzen naar de lezing op een welbepaalde datum en zonder opgave van de wijzigingen die hij reeds heeft ondergaan; b) u verwijst naar “de wetgeving met betrekking tot ...” of naar “de reglementering met betrekking tot ...” en u vermeldt de bedoelde aangelegenheid. Deze tweede manier van verwijzen biedt als voordeel dat ze pertinent blijft, ongeacht de teksten die de aangelegenheid op een bepaald moment regelen. 2. De verwijzingsregel is een statische verwijzing. “Statisch” verwijzen impliceert dat de tekst waarnaar verwezen wordt, van toepassing is, rekening houdend met de inhoud van deze tekst op een welbepaalde datum; de verwijzing naar die tekst heeft dan betrekking op de versie waarin die tekst zich op een gegeven ogenblik bevond zodat eventuele wijzigingen van die tekst geen invloed hebben op de verwijzing. . Immers, in dat geval wordt de wetgeving verankerd in de versie waarnaar verwezen wordt. Om statisch te verwijzen, dient u de tekst waarnaar verwezen wordt te vermelden en: Het gaat over een arrest dat Defensie betreft (burgers en militairen). Eén vakbond vroeg een toevoeging aan de tekst. De andere vakbonden reageerden niet zodat de Raad van State er blijkbaar vanuit ging dat ze geen bezwaar hadden. Mocht een of meer andere vakbonden niet akkoord gaan met die toevoeging zou de Raad waarschijnlijk wel bepaald hebben dat een nieuw overleg nodig was. 5 4 a) als hij nog niet gewijzigd is, voeg daaraan de volgende woorden toe: “zoals (dit decreet, dit besluit, ...) gold op (datum)”, waarbij die datum de dag is waarop die tekst in werking is getreden b) als hij reeds gewijzigd is, vermeld de wijzigingen waarmee rekening moet worden gehouden. Als er nu een wijziging optreedt van de regel waarnaar verwezen wordt, zijn er twee mogelijkheden. In de twee gevallen moet over de wijziging niet onderhandeld worden. In het eerste geval is de wijziging automatisch toepasselijk, in het tweede geval is zij niet van toepassing. Het gaat om de gewone uitvoering van een bepaling. Inderdaad, bij de onderhandeling over de verwijzingsregel werd al vooropgesteld dat al de wijzigingen automatisch van toepassing zijn (eerste geval) of niet van toepassing zijn (tweede geval) . Het bovenstaande doet uiteraard geen afbreuk aan de mogelijkheid om de verwijzingsregel zelf te wijzigen, hetzij op initiatief van de overheid, hetzij van de vakbonden. In dat geval is een onderhandeling verplicht. Nooit onderhandeling- of overlegmaterie: individuele beslissingen. Verslag aan de Koning bij het KB van 29.08.1985 : “De wet van 19 december 1974 heeft enkel de procedures van onderhandeling en overleg willen opleggen voor maatregelen van algemene aard en niet voor beslissingen te nemen naar aanleiding van individuele toepassingsgevallen van die algemene reglementering. Teneinde volledig uitsluitsel te geven over de objectieve aard van de aan de comités, in wier oprichting de wet van 19 december 1974 voorziet, voor te leggen maatregelen, heeft men in de inleidende zinsnede van de artikelen van het besluit waarin de grondregelingen worden aangeduid door aanwijzing van materies, gesteld dat het om "regels" gaat en niet om individuele beslissingen”. Dus : individuele beslissingen inzake aanwerving, bevordering, vaststellen van de meerderen die een voorstel tot tuchtstraf kunnen opstellen of die optreden in het raam van de evaluatie,…dienen noch onderhandeld noch overlegd te worden. Het gaat dan om het bij naam aanwijzen van de meerdere. Bijvoorbeeld: een ministerieel besluit (federaal) houdende aanwijzing van de hiërarchische meerderen die bevoegd zijn voorlopige voorstellen van tuchtstraffen op te stellen en dat bepaalt dat, voor de niveaus B, C, D, de hiërarchische meerdere, tenminste titularis van de klasse A3 is, moet onderhandeld worden. Het toekennen, in een bepaalde situatie, van die bevoegdheid aan een bepaalde ambtenaar, is geen onderhandelingsmaterie. In geval de acte die de meerderen aanwijst (door de vermelding van hun functie of graad) ook de naam van elk van hen vermeldt (wat af te raden is), dient de voorzitter van het comité ervoor te waken dat niet onderhandeld wordt over de individuele aanwijzingen6. Zie ook het arrest RvS nr. 170.188 van 19.4.2007, rubriek 3.2.2. : “Voor zover dit middel ook betrekking heeft op de tweede bestreden beslissing dient te worden vastgesteld dat, vermits die beslissing een individuele beslissing betreft, er daaromtrent geen voorafgaandelijke onderhandelingen dienden te worden gevoerd met de representatieve vakorganisaties”. Idem : arrest nr. 158.944 van 18 mei 2006: “Overwegende dat de “grondregelingen” bedoeld in artikel 2, § 1, 1/, en de “regelingen” bedoeld in artikel 11, § 1, 2/, van de wet van 19 december 1974 algemene statutaire 6 Zie bijvoorbeeld de bijlage bij het ministerieel besluit van 21 december 2006 houdende de aanwijzing van de hiërarchische meerderen die bij het Ministerie van Landsverdediging bevoegd zijn voorlopige voorstellen van tuchtstraffen op te stellen (BS van 23.01.2007). 5 regelingen betreffen en geen beslissingen omvatten die te nemen zijn naar aanleiding van individuele toepassingsgevallen”. Geen onderhandeling of overleg bij het afschaffen van een geldelijk of ander voordeel als de begunstigden, volgens de regelgeving, er geen recht op hebben. Een regelgevend besluit dat de organisatie van een federale overheidsdienst, ministerie, een gemeente, enzovoorts regelt (onderverdeling in directies, afdelingen, departementen, enzovoorts) = geen onderhandelingsmaterie. Dat geldt ook als er sprake is van functies (afdelingshoofden, departementshoofden,…) die louter tot doel hebben van de hoofden van de onderafdelingen te identificeren en dus niet van nieuwe graden op te richten of van bevoegdheden toe te kennen (inzake evaluatie, tucht, …gerelateerd aan die functies) of van een vergoeding of een ander geldelijk voordeel toe te kennen aan de personen aangewezen voor die functie. In geval dat besluit WEL tot doel heeft om nieuwe betrekkingen op te richten en de houders van die betrekkingen een vergoeding te geven, ….dient er onderhandeld te worden. Indien zulks de bedoeling is, kan er, om de onderhandeling te ontlopen, niet gewerkt worden in twee stappen : in het eerste besluit louter spreken van de nieuwe functies (geen onderhandeling) en achteraf in een besluit statutaire en geldelijke maatregelen nemen voor die functies (onderhandeling). Immers, in dat geval worden de vakbonden, bij het tweede besluit, voor een voldongen feit geplaatst wat de oprichting van die functies betreft (arrest nr. 173.492 van 12 juli 2007). Personeelsformatie van een dienst of instelling Dat is overlegmaterie (artikel 11, § 1, 1°, wet 1974), tenzij het gaat om maatregelen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie – artikel 2, § 1; 2°, eerste lid, wet 19747. Soms bevat een personeelsformatie, buiten het aantal betrekkingen, nog andere statutaire bepalingen die onderhandelingsmaterie zijn. In dat geval kan de overheid vrijwel niet anders doen dan onderhandelen om geen twee procedures te volgen en vooral omdat die andere bepalingen zo nauw verband houden met de formatie dat het vrijwel onmogelijk is die twee regelingen apart te behandelen8. Personeel van de Vlaamse Gemeenten en OCMW’s: vaststelling van de compensatiedagen voor de feestdagen die op een zaterdag of zondag vallen (artikel 179, § 2, RPR). Gemeenten De compensatiedagen waarover het gaat maken deel uit van de rechtspositieregeling waarvoor de overheid regels vaststelt. Het gaat dus over een onderhandelingsmaterie in de zin van artikel 3, 12°, van het KB van 29.08.1985 tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. OCMW’s Van belang is artikel 42 van de OCMW-wet van 8 juli 1976 dat, zolang het RPR-besluit voor het OCMW-personeel nog niet is genomen, geldig blijft. Dat geschiedt niet veel. Voorbeelden : zie “Het vakbondsstatuut in de overheidsdiensten”, voetnoot 115). Een goed voorbeeld is het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2000 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot vaststelling van de personeelsformatie van de administratieve diensten van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs (BS 25.09.2009). 7 8 6 Op grond van voornoemd artikel 42 geniet het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is. De compensatiedagen voor het gemeentepersoneel, vastgesteld op grond van artikel 179, § 2, van de RPR van het gemeente- en provinciepersoneel (besluit van de Vlaamse regering van 07.12.2007) gelden dus ook voor het OCMW-personeel. Normaliter werd over die compensatiedagen onderhandeld in het bijzonder comité. Hieruit volgt dat, althans voor het betrokken personeel van het OCMW, er geen vakbondsprocedure vereist is. Als die materie al besproken is in het overlegcomité gaat het om een “overbodige” procedure zonder verder gevolg. Voor de niet-specifieke graden van het OCMW kan de OCMW-raad, krachtens voornoemd artikel 42, wel afwijkingen vaststellen als het nodig blijkt. Ook in dat geval gaat het om een materie te onderhandelen in het bijzonder comité. Ten slotte wijs ik erop dat de verzoeningsprocedure (arbeidsreglement) in elk geval niet geldt bij de onderhandeling. Die procedure kan alleen in uitzonderlijke gevallen plaatshebben en zeker niet n.a.v. de vaststelling van de rechtspositieregeling door de OCMW-raad. Tekst die bepaalt dat de personeelsleden in dienst worden genomen bij arbeidsovereenkomst of onder statutair verband Onderhandelingsmaterie (artikel 3, 2°, KB 1985 : “aard van het dienstverband waarin de personeelsleden staan”)9. Vergoeding van de bijzonder rekenplichtige van de politiezone (als het gaat over de gemeenteontvangers en ontvangers van het OCMW) : te onderhandelen in bijzonder comité (De Raad van State, in zijn advies van 24.07.2001, 32.019/2/V bepaalt ter zake : “Hoewel betrokkene voor de uitoefening van zijn functie als bijzondere rekenplichtige onder het gezag van het politiecollege en niet onder dat van zijn bestuur van herkomst staat, is het in zijn hoedanigheid van gemeenteontvanger of ontvanger van een OCMW dat hem de nevenfunctie van bijzondere rekenplichtige wordt opgedragen”.). Oprichting, afschaffing en reorganisatie (fusie, splitsing) van diensten10 = geen vakbondsprocedure, zelfs als een afschaffing de afdanking van het contractueel personeel met zich mee brengt. 9 Zie advies RvS 10.02.2002 over voorontwerp dat de wet van 3 april 2003 betreffende de normalisatie geworden is (Kamer, DOC 50 2245/001, 27.01.2003). Idem : Advies Raad van State 33.520/1 van 30.05.2002 over een voorontwerp van decreet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten met betrekking tot de oprichting van een agentschap voor Buitenlandse Handel). Idem: advies van de Raad van State nr. 33.765/1 van 10.10.2002 over een voorontwerp van wet betreffende de normalisatie (Kamer DOC 50 2245/001 van 27.01.2003). Idem : advies RvS 23.05.2007 over een voorontwerp van decreet tot wijziging van het Havendecreet van 2 maart 1999 in relatie met het Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk 1385 (2007-2008) – Nr. 1). Idem : advies Raad van State nr. 43.003/3 van 23.05.2007 over een voorontwerp van decreet tot wijziging van het Havendecreet van 2 maart 1999 in relatie met het Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk 1385 (2007-2008) – Nr. 1). 10 "Diensten" duidt in dit geval op administratieve entiteiten, publiekrechtelijke rechtspersonen, enz. Tussenoverlegcomités en basisoverlegcomités zijn geen "diensten en de oprichting of afschaffing ervan (niet de samenstelling van de overheidsafvaardiging noch de samenstelling van de vakbondsafvaardigingen) moet overlegd worden in het hoog overlegcomité (artikel 38, KB 1984). 7 Het gaat dan, volgens een vaste rechtspraak van de Raad van State, om "verrichtingswerkzaamheden" (al wat een overheidsdienst doet om het doel waartoe hij is opgericht, te bereiken), in tegenstelling met de "bestaanswerkzaamheden" (al wat de overheidsdienst te verrichten heeft om, als overheidsdienst, te kunnen bestaan en handelen). De oprichting, afschaffing en reorganisatie van diensten behoort tot de verrichtingswerkzaamheden. Dat blijkt onder meer uit de arresten van de Raad van State nr. 32.667 van 31 mei 1989, 37.816 van 7 oktober 1991, 62.522 en 62.523 van 11 oktober 1996 en 173.492 van 12 juli 2007. De gevolgen van die oprichting,….voor het personeel moeten daarentegen wel, in voorkomend geval11, onderhandeld of overlegd worden. In dat verband kan ook vermeld worden dat de taken die de personeelsleden moeten uitvoeren noch onderhandeling- noch overlegmaterie is. Datum van inwerkingtreding van statutaire bepalingen = te onderhandelen (onder meer advies Raad van State van 7 mei 2004, Kamer, DOC 51 1138/001, 18.05.2004). Als de overheid over een maatregel onderhandelt of overlegt en vermeldt dat de maatregel “uiterlijk op ….” in werking treedt, dan dient de werkelijke vaststelling van die datum niet opnieuw onderhandeld of overlegd te worden (arrest nr. 203.938 van 18mei 2010)12. Functiebeschrijving (plaatselijke besturen) - zij worden gebruikt als instrument voor de vaststelling van de personeelsformatie zoals dat in de plaatselijke besturen het geval is. In dat geval worden die functiebeschrijvingen beschouwd als "algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie" (artikel 2, § 1, 1°, wet 1974). Die functiebeschrijvingen worden conform de in het bestuur gekozen standaard opgesteld door het management of de personeelsdienst onder eindverantwoordelijkheid van het hoofd van het personeel. Die standaard (met inbegrip van de functie-inhoud en het functieprofiel en competentieprofiel) moet beschouwd worden als een algemene richtlijn als hierboven vermeld. Hij is een waarderingsinstrument binnen de perken van het loopbaanstelsel. Zij hebben onder meer een invloed op de selectieprocedures en de interne personeelsmobiliteit. Met standaard wordt bedoeld: een vaste systematiek, een vaststaand model. Over de functiebeschrijvingen moet dus onderhandeld worden. De individuele functiebeschrijvingen zijn geen onderhandelingsmaterie. Toch vormen ze, bij de oprichting van nieuwe betrekkingen, documenten waar de vakorganisaties inzage in hebben. Immers, die nieuwe betrekkingen worden opgericht op grond van de individuele functiebeschrijvingen en zijn dus te beschouwen als "documentatie die voor het overleg nodig is" (artikels 27, derde lid, en 47, eerste lid, KB 1984). - het beantwoorden aan de profielvereisten een voorwaarde is om benoemd of aangesteld te worden. Indien die profielvereisten voortvloeien uit een functiebeschrijving, dient over die functiebeschrijving eveneens onderhandeld te worden13. “In voorkomend geval”, bijvoorbeeld als het gaat om overplaatsing van statutaire personeelsleden. Indien een afschaffing tot gevolg heeft dat contractanten afgedankt worden dient daarover noch onderhandeld noch overlegd te worden (arrest (F) nr. 49.989 van 28 oktober 1994). 12 Het arrest bepaalt ter zake : “Met verwerende partij wordt ingestemd dat verzoeker niet aannemelijk maakt dat de specificering van de ingangsdatum op 1 januari 2007 van een al eerder goedgekeurde beslissing met als ingangsdatum “uiterlijk” 1 maart 2007, zo essentieel is dat het opnieuw voorwerp van vakbondsoverleg moet uitmaken” (de overheid was in dit geval het OCMW van Stabroek). 11 8 Op te merken valt dat het niet mogelijk is om, door middel van profielkenmerken, bijkomende benoemingsvoorwaarden op te leggen, bv. diplomavereisten (arrest RvS nr. 167.191 van 29.01.2007). “Capaciteitsmeting” (time-management) : het registreren hoeveel tijd een personeelslid aan bepaalde werkzaamheden besteedt = geen vakbondsprocedures, tenzij dat systeem bedoeld is als controle op de arbeidsprestaties (arbeidsreglement = overleg). Hiërarchische meerderen die een tuchtstraf kunnen voorstellen = onderhandeling (artikel 3, 4°, KB 1985, zie Verslag aan de Koning). Het gaat dan om het vermelden dat personeelsleden met een bepaalde functie of graad een voorstel tot tuchtstraf kunnen opstellen voor personeelsleden die onder hun hiërarchisch gezag zijn geplaatst of voor personeelsleden die een bepaalde functie of graad bekleden. Het gaat in geen geval om de individuele aanwijzing van een bepaald personeelslid om te weten welke ambtenaar een tuchtprocedure kan aanvatten. Diploma's Indien een rechtspositieregeling bepaalt dat, voor de werving, de oproep tot de kandidaten de volgende tekst bevat: "het of de diploma's of studiegetuigschriften die vereist zijn onder de titels vermeld in bijlage III of ander gelijkwaardig diploma of studiegetuigschrift ". In geval de cursieve tekst wordt bijgevoegd = onderhandeling (arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006). Maatregelen die de overheid neemt voor het personeel bij het overgeven aan de privé-sector van rusthuizen, zelfs als die maatregelen gunstig zijn voor het personeel (arrest nr. 130.167 van 06.04.2004). De samenstelling van raden, commissies, comités, bureaus Onderhandelingsmaterie als die organen optreden in het raam van de rechtspositieregeling van het personeel (bevorderingen, tuchtstraffen, enzovoorts). Dat geldt bij de oprichting van die organen en bij de wijziging van de samenstelling ervan. Het is geen onderhandelingsmaterie als de bevoegdheden van een (bestaand) orgaan uitgebreid worden inzake personeelszaken. In dat geval is de bevoegdheidsuitbreiding een onderhandelingsmaterie, maar de samenstelling niet, ook al trad dat orgaan, vÓÓr die bevoegdheidsuitbreiding, niet op inzake personeelsaangelegenheden. Er kan gerefereerd worden naar de arresten nr. 69.320 van 31.10.1997, 172.352 van 18.06.2007 (wijziging samenstelling van de directieraad), 180.043 van 25.02.2008 en 182.028 van 14 april 2008 (wijziging samenstelling examen- of selectiecommissie). Op te merken valt dat een louter technische aanpassing en een aanpassing zonder wezenlijk belang, zoals de aanwijzing van de secretaris van een examencommissie als die secretaris naar de inhoud van de beslissingen van de examencommissie toe, geen enkele rol te vervullen heeft geen onderhandelingsmaterie is (zie voornoemd arrest nr. 182.028). Het is evident dat de samenstelling in geen geval moet onderhandeld worden als het orgaan in kwestie, ook al treedt het op inzake personeelszaken die onderhandelingsmateries zijn, een 13 Bijvoorbeeld het KB van 30.03.2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, zoals gewijzigd bij KB van 18.09.2008. Uit Deel VII, Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling 2 (Functiebeschrijving en profiel) blijkt de profielvereisten voortvloeien uit de functiebeschrijving. Uit Hoofdstuk II, Onderafdeling 2 (specifieke aanwijzingsvoorwaarden) blijkt dat een personeelslid kan worden aangewezen bij mandaat voor bepaalde ambten als het"beantwoordt aan de profielvereisten". 9 politiek verkozen vergadering is (gemeenteraad, raad van het OCMW). Zo is, volgens artikel 95, vierde lid, van het OCMW-decreet van 19.12.2008, de raad voor maatschappelijk welzijn bevoegd voor de aanstelling en het ontslag van de leden van het managementteam 14…en treedt ten aanzien van hen op als tuchtoverheid". Het feit dat de raad, krachtens het decreet, ter zake optreedt als tuchtoverheid is onderhandelingsmaterie (uiteraard niet de samenstelling ervan) en werd ook onderhandeld (Vlaams comité C, dus niet meer op lokaal vlak te onderhandelen). De samenstelling van het managementteam is geen onderhandelingsmaterie omdat dat team geen bevoegdheden uitoefent inzake de rechtspositieregeling (tucht, evaluatie, …). De gemeenteraad of de raad van het OCMW treden op als tuchtoverheid voor de leden van het managementteam. Zij kunnen die bevoegdheden delegeren (bv. aan de secretaris). De delegatie is geen onderhandelingsmaterie vermits het slechts een uitvoering betreft van een bepaling van een decreet. Vergoedingen en toelagen. De toekenning ervan is onderhandelingsmaterie. Dat houdt in dat de opheffing ervan ook moet onderhandeld worden. De forfaitaire onkostenvergoeding aan telewerkers = onderhandelingsmaterie. Bepalingen in een besluit die reeds bestonden in een vroeger besluit Onderhandelingsmaterie. Het gaat om een nieuwe wilsuiting van de overheid. Dat volgt uit het arrest nr.183.251 van 22 mei 2008 (F). Merk op: als bepalingen die bijvoorbeeld een bijlage van een besluit bevat achteraf in de tekst zelf van hetzelfde besluit worden vermeld zonder die bepalingen te wijzigen, is geen onderhandeling vereist (zie supra). Hetzelfde geldt voor een informatief document dat ertoe strekt bepaalde regels onder de aandacht te brengen van bepaalde personen. Een dergelijk document heeft geen verordenend karakter maar kan wel regels met normatieve waarde herhalen of verduidelijken. Deze regels ontlenen hun verordenend karakter aan andere reglementeringen. Het spreekt vanzelf dat het document geen nieuwe regels mag bevatten15 (arrest nr; 201.605 van 8 maart 2010). Deontologische code Een deontologische code is een reglementaire tekst die aan het personeel verbodsbepalingen en verplichtingen oplegt. Artikel 3,3° van het KB van 29 augustus 1985 tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 2, §1,1°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel onderwerpt de bepalingen over “de rechten en de plichten van de personeelsleden, de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen, evenals de regeling inzake cumulaties met andere ambten, betrekkingen of bezigheden” aan de verplichting om vooraf te onderhandelen. Over de deontologische code, hoe omvangrijk of hoe beperkt die ook is, moet dus vooraf met de vakorganisaties onderhandeld worden. Een gemeente met een eigen pensioenkas die wenst over te gaan naar pool 2 van de RSZ-PPO Noch onderhandelings- noch overlegmaterie. Het pensioenregime van de ambtenaren wijzigt niet. 14 Het managementteam bestaat minimaal uit de OCMS-secretaris, de financieel beheerder en de OCMWvoorzitter. De OCMW-raad kan daaraan nog andere leidinggevende personeelsleden toevoegen. 15 Het ging over een informatief document “Wegwijs in de personeelsreglementering” inzake de tuchtregeling voor de contractanten. De betrokken regeling was reeds vervat in het arbeidsreglement. 10 Organogram De oorspronkelijke tekst van artikel 75, tweede lid, van het Gemeentedecreet van 15.07.2005 luidde als volgt : "Het organogram geeft de organisatiestructuur van de gemeentelijke diensten weer en geeft de gezagsverhoudingen aan". Het hersteldecreet van 23.01.2009 vervangt die bepaling en luidt als volgt : "Het organogram geeft de organisatiestructuur van de gemeentelijke diensten weer, geeft de gezagsverhoudingen aan "en duidt de functies aan waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden". Dat is noch onderhandelings-, noch overlegmaterie (rechtspraak van de Raad van State : arrest nr. 32.667 van 31.05.1989). Tevredenheidsmeting Een tevredenheidsmeting peilt naar het werkklimaat in de onderneming of instelling en kan nuttige informatie verstrekken over de "psychosociale belasting veroorzaakt door het werk". Er is geen algemene verplichting om dergelijke tevredenheidsmeting voor te leggen aan het bevoegde overlegcomité. Wanneer de overheid op basis van deze tevredenheidsmeting maatregelen wenst te nemen die een impact hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, moeten die maatregelen wel voorgelegd worden aan het comité. In dat geval is het noodzakelijk om die tevredenheidsmeting ter informatie aan de afvaardigingen te geven (zie hieronder : “Welzijn op het werk”). Regeling inzake werving en benoeming (bevordering) 1. De aanwijzing van de beslissingsbevoegde overheid moet onderhandeld worden. Het gaat om de overheid die op basis van wettelijke of reglementaire beschikking de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen in de loop van een wervings- of bevorderingsprocedure; hiermee wordt bedoeld dat, als de overheid in de loop van die procedure een welbepaalde bevoegdheid aan een instantie wenst te verlenen (de instantie de examenprogramma's opmaakt, delibereert, de benoemingsbevoegdheid heeft, enzovoorts), gaat het om een onderhandelingsmaterie. 2. Artikel 3, 1° van het KB van 29.08.1985 (grondregelingen) bepaalt als grondregelingen: onder meer: “de regels volgens welke de examens worden georganiseerd en de examenprogramma's worden vastgesteld”. Over al die materies moet bijgevolg worden onderhandeld en vermits de aanwijzing van die uiterst algemene bewoordingen "regels", "regeling" en "enig ander stelsel" gebruikt, is het zonder twijfel het geheel van deze materies dat als grondregeling te beschouwen is en dus moet onderhandeld worden. Het overleg voor die punten is, bijgebrek aan inhoud, volledig onbestaande. Uiteraard wordt over de concrete, materiële organisatie en de afwikkeling van de examenprocedures niet onderhandeld (datum van de proeven, locatie waar ze plaatsvinden, bewaring van de resultaten, datum van de deliberaties, enz.). Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 vermeldt inzake de grondregelingen over de examens: “Over “de regels volgens welke de examens worden georganiseerd en de examenprogramma’s worden opgesteld’ dient eveneens onderhandeld te worden”. Alles hangt ervan af hoe die “regels” zijn opgesteld. Indien de regelgeving duidelijk en gedetailleerd bepaald welke personen (functie, uiteraard niet bij name) in een examen- of selectiecommissie zitting hebben, dient daarover en over de wijzigingen ervan onderhandeld te worden (zie het arrest nr. 182.028). Als de regelgeving minder stroef is inzake de samenstelling van de examencommissies en de overheid, binnen bepaalde 11 perken, een keuze kan maken, moeten die perken en de wijzigingen ervan onderhandeld worden maar niet de concrete aanwijzing voor elke examencommissie16 . Volgens het Verslag aan de Koning moet over de volgende voorschriften worden onderhandeld “voor zover deze aangelegenheden op algemene en reglementaire wijze zijn geregeld” (als ze per examen of per selectie worden vastgesteld, is geen onderhandeling nodig) : - de wijze van bekendmaking van de examens; - de manier van oproepen van kandidaten; - het bepalen van het aantal, de volgorde en de inhoud van de proeven; - de mondelinge of schriftelijke afname; - de wijze van kennisgeving van de resultaten. Dat houdt bv. in dat, als de regelgeving bij algemene maatregel, bepaalt dat de kandidaten minstens tien dagen voor de proeven moeten opgeroepen worden, die bepaling onderhandelingsmaterie is. Als de regelgeving niets bepaalt en die termijn per geval wordt vastgesteld, moet daarover niet onderhandeld worden. Over de algemene voorschriften inzake de samenstelling van de selectiecommissies moet onderhandeld worden. De concrete aanwijzing van de leden van die commissie uiteraard niet (arrest nr. 83.115 van 26 oktober 1999)17. De vraag of, als er geen onderhandelingsplicht bestaat, de overlegprocedure vereist is, is zonder voorwerp, althans volgens het antwoord op de parlementaire vraag nr. 343 van 18.09.1987 (Kamer, Vragen en Antwoorden, (47), 20.10.1987)18. Over de regels inzake examens, selecties en proeven moet dus onderhandeld worden indien zij betrekking hebben op : - wervings- en benoemingsvoorwaarden (artikel 3, 1°, KB 29.08.1985); - regeling inzake bevordering en gelijkaardige stelsels (artikel 3, 11°, KB 198519). 3. Over de regelingen inzake taalexamens moet niet onderhandeld worden, maar de vakorganisaties worden wel geraadpleegd op grond van artikel 54, tweede lid, van de bestuurstaalwet. 4. De beslissing tot het invoeren van een wervingsreserve is volgens ons onderhandelingsmaterie. Dat kan als een wervingsvoorwaarde beschouwd worden (iemand die niet in de reserve is opgenomen kan de overheid in principe niet in dienst nemen). Trouwens, het is vrijwel onmogelijk voor de overheid om enkel te beslissen van een reserve te creëren, zonder te bepalen hoeveel kandidaten erin opgenomen worden (de eerste tien/twintig… geslaagden), ...), hoe de kandidaten die ex aequo zijn gerangschikt 16 Zie b.v. artikel 9 van het KB van 22.12.2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel.: De afgevaardigd bestuurder van dit besluit, wijst de leden van de selectiecommissie aan onder : 1° de ambtenaren, die beschikken over een beroepsbekwaamheid en een beroepservaring afgestemd op het profiel van de te begeven functie.; 2° leden van het onderwijzend personeel op het niveau van de klasse of van de te verlenen graad; 3° de externe personen) die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. … 17 Dat arrest vermeldt : “dat niet betwist wordt dat in het onderhavige geval het bestreden examen overeenkomstig die algemene voorschriften ingericht is; dat toepassingsbesluiten niet aan syndicaal overleg onderworpen zijn”. 18 Het antwoord bevat de volgende tekst: “Al deze vernoemde materies moeten bijgevolg worden onderhandeld en vermits de aanwijzing dezer uiterst algemene bewoordingen “regels”, “regeling” … gebruikt, is het zonder twijfel het geheel van deze materies dat als grondregeling is te beschouwen en dus ook als zodanig aan de onderhandeling is onderworpen terwijl het overleg voorde alhier besproken punten, bij gebrek aan inhoud, volledig onbestaande is”. 19 Het Verslag aan de Koning verwijst trouwens, bij de commentaar over artikel 3, 11° naar artikel 3, 1°. 12 worden, …., eventueel wanneer er kan afgeweken worden van de reserve, enz.). Het instellen van een wervingsreserve is inderdaad zeer belangrijk. Indien een bestuur geen reserve instelt, kan een laureaat, indien hij niet benoemd wordt gelet op zijn rangschikking, geen beroep doen op het feit dat hij geslaagd was voor een volgende werving (arrest nr. 115.348 van 31.01.2003). Alhoewel het om een bijzondere toestand ging, kan gesteund worden op het (Franstalig) arrest nr. 84.104 van 14.12.1999 dat vermeldt dat de afdeling wetgeving van de Raad van State stelde dat moest onderhandeld worden over een ontwerp van KB "tot vaststelling van de nadere regelen voor de opneming in de wervingsreserve en voor de benoeming tot dierenarts bij het Instituut voor veterinaire keuring". Op te merken valt dat de verlenging van een wervingsreserve door de RvS als een detailmaatregel gezien wordt (arrest nr. 162.616 van 09.07.2008)20. 5. Volgens het Verslag aan de Koning moet onderhandeld worden over “de vereisten inzake lichamelijke geschiktheid” (de vaststelling van de controlemodaliteiten is overlegmaterie). Achteraf kan de lichamelijke geschiktheid nog gecontroleerd worden maar dat geschiedt dan niet in het raam van een wervingsprocedure maar in het raam van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers. Over het gezondheidstoezicht op de werknemers moet noch onderhandeld noch overlegd worden. Wat de gevolgen betreft van de medische ongeschiktheid als gevolg van een gezondheidstoezicht is de werkgever verplicht rekening te houden met het resultaat van het gezondheidsonderzoek en de werknemers eventueel in een andere arbeidsregeling te doen werken. In dat geval moet het overlegcomité ingelicht worden van die toestand (artikel 20 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector). Wanneer de overheid echter algemene maatregelen wenst te nemen, bijvoorbeeld de ongeschikte werknemers niet meer in continudienst te doen werken maar in een normale dagprestatie, dan moet daarover onderhandeld of overlegd worden (bijna steeds zal de overlegprocedure volstaan – een onderhandeling is enkel vereist als de maatregel betrekking heeft op al de personeelscategorieën die onder het bijzonder comité vallen). Het is mogelijk of zelfs waarschijnlijk dat die verandering van arbeidsregeling het verlies van een of meer toelagen of voordleen tot gevolg heeft. Over het feit dat personeelsleden, doordat zij niet meer aan de voorwaarden voldoen, toelagen, verliezen, dient noch onderhandeld noch overlegd te worden. Dat feit wijzigt immers niet de regelgeving over die toelagen of voordelen. Vorming en opleiding In principe gaat het om een overlegmaterie. Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 vermeldt ter zake: “Wat de organisatie van het onthaal en de vorming betreft, weze vermeld dat de reglementering dienaangaande aan het overleg is voorbehouden”. In geval de vorming of opleiding een voorwaarde is om een geldelijk of ander voordeel te krijgen of een benoeming of bevordering te krijgen, gaat het om wervings- of benoemingsvoorwaarden (artikel 3, 1°, KB 1985) of voorwaarden om een bevordering te krijgen (artikel 3, 11°, KB 1985). In dat geval is de onderhandeling vereist. 20 Die stelling is merkwaardig gelet op het belang van het instellen van een wervingsreserve. 13 Verandering van aparte burelen in landschapsstijl Dient te worden voorgelegd aan het bevoegde overlegcomité. De opdrachten (niet de werking) van de CPBW in de privé-sector gelden ook voor de overlegcomités in de overheidsdiensten. Als rechtsgrond wordt artikel 3, 1°, van het KB van KB van 03.05.1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk aangehaald : "Het comité brengt een voorafgaand advies uit over : 1° alle voorstellen, maatregelen en toe te passen middelen, die rechtstreeks of onrechtstreeks, meteen of na verloop van tijd, gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk". De gevolgen kunnen betrekking hebben op het lawaai, privacy, werkomstandigheden, enz. (Zie hieronder “Welzijn op het werk”). Sociale Diensten De grondregelingen inzake de organisatie van de sociale diensten zijn onderhandelingsmateries (artikel 2, § 1, 1°, e), wet 19.12.1974). Die grondregelingen werden vastgesteld bij KB 28.08.1985 (artikel 7), namelijk de regels tot vaststelling van : 1° de werking en de wijze van beheer ; 2° de vaststelling van de begunstigden ; 3° het algemeen kader van de opdrachten en activiteiten van de sociale diensten. De oprichting, afschaffing, toetreding, aansluiting van sociale diensten worden niet vermeld. Dat is op het eerste gezicht eigenaardig en kan als een anomalie overkomen, maar dient gezien te worden in het raam van de zienswijze destijds van de opstellers van de wet en het KB 1985. Dat blijkt duidelijk uit artikel 13 van de wet 19.12.197421. : "De Koning bepaalt volgens welke regelen de administratieve overheden die sociale diensten hebben opgericht het beheer daarvan geheel of ten dele opdragen aan één of verscheidene vakverenigingen die representatief zijn in de zin van artikel 8. Onder door de Koning te bepalen voorwaarden kunnen openbare instellingen, instellingen van openbaar nut of verenigingen zonder winstoogmerk, mits de administratieve overheden die de sociale diensten hebben opgericht, hun instemming betuigen, met het beheer ervan worden belast. Die instellingen blijven onderworpen aan het toezicht der administratieve overheden die de sociale diensten hebben opgericht". Het gaat dus om administratieve overheden die sociale diensten hebben opgericht en die het beheer ervan opdragen aan de vakorganisaties. Die laatste kunnen bv. v.z.w.'s oprichten die worden gecontroleerd door de overheid. 21 Hoewel dat artikel nooit werd uitgevoerd en waarschijnlijk nooit zal uitgevoerd worden. Het dienst gezien te worden in de tijdsgeest (jaren 1970-1974) : vrijwel geen staatshervorming en grotere uniformiteit in het ganse land. De tekst van dat artikel wordt wel op federaal vlak uitgevoerd maar voor elke overheidsdienst afzonderlijk (onze sociale dienst (v.z.w.) wordt ook beheerd door de representatieve vakorganisaties. Artikel 13 beoogde een KB dat regels zou vaststellen voor de sociale diensten van alle overheidsdiensten. 14 Vaak wordt onderhandeld over alles wat sociale diensten betreft, of er onderhandelingsplicht is of niet. Dat is uiteraard niet verboden22 Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 geeft meer uitleg over de grondregelingen. Het sectoraal akkoord 2008-2013 (Vlaams comité C) stelt de oprichting van de "Vlaamse Gemeenschappelijke Sociale Dienst voor de lokale besturen" in het vooruitzicht. Het gaat echter om een paritair beheerde sociale dienst door de "werkgeversorganisaties en de vakorganisaties". De overheid, in dit geval de Vlaamse Regering, richt die sociale dienst niet op en is niet betrokken, noch juridisch noch financieel. De bewuste tekst dient enkel gezien te worden als het politiek honoreren van het engagement. De oprichting van die sociale dienst valt dus buiten het vakbondsstatuut. Die oprichting noch de toetreding van de lokale besturen zijn te beschouwen als onderhandelingsmateries. Het toekennen van subsidies, het bedrag van die subsidies en de wijze van uitbetaling zijn geen onderhandelingsmateries. Uit de archieven die betrekking hebben op de totstandkoming van het KB van 1985 blijkt dat de financiering bewust werd uitgesloten van de onderhandeling (het ontwerp bevatte een grondregeling "de wijze van financiering van de sociale diensten" die bewust werd geschrapt). Uit de definitie in de grondregelingen van "organisatie van de sociale diensten" blijkt dat alle elementen van die definitie beschouwd worden als grondregelingen waarover moet onderhandeld worden., m.a.w. er zijn geen bepalingen die moeten overlegd worden. Het besluit vermeldt "het algemeen kader van de opdrachten en activiteiten". De acte die het voornoemde algemeen kader omschrijft kan bijvoorbeeld als opdracht vermelden : "de toekenning van een financiële hulp in geval van ziekte, tegenspoed, familiale tegenslag of andere uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden". De concrete maatregelen ter zake (financiële hulp (forfaitair, terugbetaling van het bedrag ten laste van de patiënt, op basis van het inkomen,…) is geen onderhandelingsmaterie. Wel dient gezegd dat, als de sociale diensten worden beheerd door de representatieve vakorganisaties, zij in elk geval uiteraard betrokken zijn bij die concrete maatregelen. Ook als het gaat om een sociale dienst als een dienst van de overheid (centrale diensten : ministeriële diensten) de vakorganisaties ook betrokken zijn via een raadgevend comité of een ander orgaan). In geval de overheidsdienst bepaalde voordelen geeft aan personeelsleden die ook door de sociale diensten zouden kunnen worden aangeboden (hospitalisatieverzekering, betaling van de eretekens, cadeaucheques bij einde loopbaan, enzovoorts) zal het vaak gaan om onderhandelingsmateries. Inderdaad, in dat geval gaat het niet om een opdracht of activiteit van de sociale dienst maar (in de meeste gevallen) om een grondregeling in verband met de bezoldigingsregeling, namelijk "de aan de personeelsleden toegekende toelagen, vergoedingen van alle aard en voordelen in natura" (artikel 4, 2°, KB 29.09.1985). 22 Zie bijvoorbeeld het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 december 2008 tot goedkeuring van de aansluiting van "Wallonie-Bruxelles international" bij de Sociale dienst van de Diensten van de Waalse Regering (BS van 17.02.2009). Het gaat hier over een "aansluiting" en dat is geen onderhandelingsmaterie. Uit de aanhef van dat besluit blijkt dat er toch onderhandeld werd. 15 Het is eigenlijk geen taak van sociale diensten om recurrente sociale voordelen (dus zonder sociale of inkomensgerelateerde voorwaarden zoals maaltijdcheques, geschenkcheques,…) toe te kennen23. In geen enkel opzicht kan de werking van de GSD worden beschouwd als een integrerend deel van de sociale zekerheid (Antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Bulletin van Vragen en Antwoorden, BO64, 08.06.2009, vraag nr. 0355, zittingsperiode : 52). Benoeming van de bedrijfsrevisoren. Krachtens het Wetboek van Vennootschappen worden zij benoemd op voordracht van de ondernemingsraad, beraadslagend op initiatief en op voorstel van het bestuursorgaan24. Doordat de wet van 1974 die bevoegdheid niet heeft toegekend aan de onderhandelings- of overlegcomités, kan de benoeming van een bedrijfsrevisor in een overheidsdienst geschieden zonder vakbondsprocedure. Dus : noch onderhandelings- noch overlegverplichting. Een verplichting, voor de veiligheid van het personeel om altijd en overal een walkie-talkie te dragen in “ON” positie De maatregelen die tot doel hebben de werknemers te beschermen tegen geweld vanwege derden, zoals het dragen van een walkie-talkie, zijn preventiemaatregelen die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers. De preventie van geweld evenals de beschermingsmaatregelen die er uit voortvloeien vormen immers een onderdeel van de domeinen die behoren tot het welzijn op het werk (artikel 4n § 1, tweede lid, 3°, van de welzijnswet van 4 augustus 1996). Krachtens artikel 32quater, § 1, derde lid, 3°, van dezelfde wet, treft de werkgever specifieke maatregelen ter bescherming van de werknemers die bij de uitvoering van hun werk in contact komen met derden. Krachtens artikel 32quater, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, worden deze maatregelen getroffen na advies van het comité voor preventie en bescherming op het werk. In de overheidsdiensten is dat het bevoegde overlegcomité. Dus = plicht tot overleg. Op te merken dat de overlegplicht ook geldt indien de maatregel wordt geadviseerd door de preventieadviseur. Het overlegcomité verstrekt slechts een advies en de overheid kan, ook als het advies negatief is, toch de maatregel opleggen. Dat is des te meer het geval als de maatregel ingegeven is door de noodzaak er voor te zorgen dat werknemers die het slachtoffer worden van agressie door een derde zo snel mogelijk hulp kunnen inroepen, opdat de schade beperkt zou blijven. Standpunt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg van 25.06.2009. Installatie van een prikklok 23 Zie de rondzendbrief DVO/BZ/P&O/2007/12 van 15.05.2007 van Vlaams minister van bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme over de vaststelling van de strategische beleidslijnen voor de sociale diensten. 24 Artikel 162 van dat Wetboek. Dat artikel verwijst naar de artikels 156 tot 160 (Vennootschappen waar een commissaris is aangesteld). 16 De installatie van een prikklok op zich vereist geen vakbondsprocedure. Als dat samengaat met een wijziging van de dienstregelingen (uurroosters en derg.) maakt die installatie deel uit van een totaalregeling en wordt dat aspect ook voorgelegd aan het overleg. Aanbevelingen (enkel voor provinciale en plaatselijke besturen) Zie artikel 12ter van de wet van 19.12.1974. Ziekteverlof De ziekteverlofregeling is onderhandelingsmaterie. Een medisch getuigschrift kan vermelden dat de betrokkene de woonplaats mag verlaten. Er moet onderhandeld worden over een dienstnota die voorschrijft dat de woonplaats slechts mag verlaten worden “om gegronde redenen” (arrest nr. 198.373 van 30 november 2009 – politie maar analoog aan stelsel wet 1974). Welzijn op het werk (veiligheid en preventie) Artikel 39, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit van 1984 luidt als volgt : “Alle bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor Preventie en Bescherming op het werk worden uitgeoefend door de krachtens de artikelen 37 en 40 bevoegde overlegcomités”. De redenering is dus in geval van twijfel of een zaak inzake PBW moet voorgelegd worden aan het overlegcomité: “mocht het gaan over een privébedrijf, zou dan die aangelegenheid moeten voorgelegd worden aan het comité voor Preventie en Bescherming op het werk”? Enkel de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid is hiervoor bevoegd. Opgelet: dat geldt slechts in de mate dat het niet gaat om een onderhandelingsmaterie waarover moet onderhandeld worden. Bijvoorbeeld: Een preventief alcohol- en drugsbeleid (zoals de CAO nr. 100 van 1 april 2009 betreffende het voeren van een preventief alcohol- en drugsbeleid in de onderneming) wil voeren en daartoe het arbeidsreglement wil aanpassen zal het vrijwel steeds gaan om onderhandelingsmateries. De tekst zal voorschriften bevatten inzake alcohol en drugsgebruik. Krachtens artikel 3, 3°, van het KB van 29.8.1985 gaat het om een grondregeling over “de rechten en plichten van de personeelsleden…en verbodsbepalingen”. Volgens het Verslag aan de Koning bij dat KB gaat het om activiteiten “die verboden worden”. Ook het vaststellen van het overtreden van die verbodsbepalingen valt daaronder (alcoholtest). Een tweede reden voor de onderhandeling ligt in het feit dat de tekst vaak zal verwijzen naar de tuchtregeling en de situaties waarin een tuchtprocedure kan worden aangevat. Artikel 3, 4°, van het KB van 28.09.1985 definieert als grondregeling “de tuchtregeling”. Het Verslag aan de Koning vermeldt in dat verband: “de gevallen waarin, en de voorwaarden waaronder de straffen kunnen worden opgelegd”. Een derde reden voor de onderhandeling, althans als de tekst bepalingen bevat over de regularisatie van de afwezigheid (ziekteverlof, verlof, compensatie). Artikel 3, 12°, van het 17 KB van 1985 definieert als grondregeling “de administratieve standen, de omstandigheden waardoor ze worden bepaald en hun gevolgen op de toestand van de personeelsleden, met inbegrip van de regeling inzake vakantie, verlof of terbeschikkingstelling”. Het Verslag aan de Koning vermeldt ter zake: “Worden onder meer begrepen onder de regeling inzake vakantie, verlof …: - De definitie van de aard van het verlof: vakantie, ziekteverlof,…; - De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de velroven worden toegestaan”. Het voorgaande houdt in dat, wat de materies inzake welzijn op het werk betreft, het overbodig is na te gaan of het wel over een overlegmaterie gaat vermits “alle” bevoegdheden van de CPBW in de privésector overlegmaterie zijn. Bijvoorbeeld : als de werkgever een beroep wenst te doen op een externe dienst PBW of de schriftelijke overeenkomst die de werkgever sluit met de externe dienst moeten voorgelegd worden aan het bevoegde overlegcomité25 met dien verstande, zoals reeds vermeld, de onderhandelingsprocedure in voorkomend geval vereist is.. Wat de procedure betreft, is de regeling in de privésector enkel van toepassing als ze niet in strijd is met de regeling van de wet van 197426. Arbeidsongevallen en beroepsziekten De regelgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten is zijn totaliteit onderhandelingsmaterie (dus geen overlegmateries). Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 bepaalt in dat verband: “Vermits de arbeidsongevallen- en de beroepsziektenregeling een samenhangend geheel vormt dat wordt geregeld door een beperkt aantal teksten, heeft men de gehele regeling, omwille van haar belang, als onderhandelingsmaterie beschouwd”. De woorden “gehele regeling” wijzen erop dat zelfs bepalingen die geen invloed hebben op de eigenlijke regeling zelf, moeten onderhandeld worden. Dat blijkt ook uit artikel 9bis, § 3, wet 1974. Die bepaling luidt als volgt: “Wat de materies bedoeld in § 1, 1°, betreft, zijn alle bepalingen van de wetgeving minimale rechten27. De plaatselijke overheidsdiensten kunnen een verzekeringscontract sluiten met een verzekeringsonderneming krachtens artikel 27 van het KB van 13.07.1970. Dat artikel luidt als volgt: “De in artikel 1 bedoelde besturen en instellingen kunnen, ten einde de door hen te dragen lasten geheel of gedeeltelijk te dekken, verzekeringsovereenkomsten sluiten met een verzekeringsonderneming….”. Een “verzekeringsovereenkomst” is geen “wetgeving” of “regeling” in de zin van de grondregelingen van het KB 1985 en de wet 1974. Het gaat ter zake dus noch over een onderhandelingsmaterie noch over een overlegmaterie28. Het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk somt de zaken op waarover het comité een voorafgaand advies uitbrengt. Het 4° van dat artikel 25 Zie de artikels 3 en 13 van het KB van 13.03.1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. 26 Zo is artikel 23 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk dat stelt dat het secretariaat van het comité verzekerd wordt door de interne dienst, wanneer bij de werkgever één comité moet opgericht worden niet van toepassing. Ook de procedureregels van artikel 24 van dat besluit zijn slechts van toepassing als het KB geen strijdige bepalingen bevat. 27 Voor de minimale rechten van de eerste categorie is alleen het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten (comité A) bevoegd. 28 Er zijn, zoals reeds vermeld, geen overlegmateries inzake arbeidsongevallen. Als het dus niet gaat over een onderhandelingsmaterie, gaat het ook niet over een overlegmaterie. 18 luidt als volgt : “de keuze of de verandering van de diensten waarop een beroep wordt gedaan in toepassing van de arbeidsongevallenwetten”. Met “diensten” worden alleszins niet de verzekeringsmaatschappijen bedoeld. Het gaat in feite om diensten die aan zorgverstrekking doen, d.w.z. ziekenhuizen, revalidatiecentra en dergelijke meer. Het is echter zeer de vraag of er binnen de arbeidsongevallenwetgeving nog steeds dergelijke diensten worden opgericht en het hier niet gaat om een relict uit het verleden (uitleg van de FOD WASO van 01.03.2010).