Tekst die bepaalt dat de personeelsleden in dienst worden

advertisement
1
Algemene opmerking
Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 bepaalt:
“Uit de bewoordingen van de artikelen 2, §§ 1 en 2, en 11, § 1, van de wet van 19 december
1974 kan verder worden afgeleid dat de formele norm (wet, koninklijk besluit, ministerieel
besluit, andere verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde, algemene
richtlijnen) waarin die algemene maatregelen vertaald zijn, van geen belang is om te weten of
over een aangelegenheid moet onderhandeld of overlegd worden”.
Zoals reeds vermeld zijn de onderhandeling en het overleg substantiële, door de wet
voorgeschreven vormvereisten. Dat betekent dat, eens de onderhandeling of het overleg
beëindigd is, het bestuur niet zonder een nieuwe onderhandeling of overleg, nog wijzigingen
mag aanbrengen aan de inhoud van de tekst die voorgelegd werd. Dat de overheid die tekst,
volgens de Raad van State1, wel nog mag wijzigen:
 om materiële vergissingen recht te zetten:
 louter formele wijzigingen en vormpreciseringen. Bijvoorbeeld de volgende
wijzigingen aan een besluit of andere regelgevende teksten:

verwijzen naar een bepaling van de regelgeving in plaats van de tekst
van die regelgeving te parafraseren (eedaflegging : verwijzen naar artikel 2
van het decreet van 20 juli 1931 in plaats van de tekst voornoemd artikel 2
over te nemen : arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006).

bepalingen opnemen in de tekst zelf van een besluit en niet meer zoals
voorheen in een bijlage bij een besluit (zonder die bepalingen te wijzigen;
bijvoorbeeld voor de evaluatieverslagen van de stagiairs de
beoordelingscriteria voor de prestaties en beoordelingscriteria voor de
geschiktheid (arrest nr. 162.616 van 22.09.2006).

Het bijvoegen van volgende tekst in de rechtspositieregeling: "Bij
overdracht van een bevoegdheid of een aangelegenheid naar het gewest
wordt de personeelsformatie vooraf gewijzigd".
College van ambtenaren-generaal. Vroegere tekst :
"Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit
nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het voor de
hoorzitting opgeroepen personeelslid moet er gevolg aan geven". De tekst
werd gewijzigd als volgt:
" Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit
nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het kan de
ambtenaren en contractuele personeelsleden alsook elke persoon in het
algemeen uitnodigen wegens hun bijzondere kennis of ervaring".
Het gaat , volgens de Raad van State, om een vormprecisering (arrest nr.
162.616).
 om louter technische aanpassingen en verduidelijkingen aan te brengen.
Bijvoorbeeld : het schrappen in een tekst van verwijzingen naar opgeheven
regelgevende teksten en het verwijzen naar een regelgevende tekst als
precisering.
1
Arrest nr. 202.461 van 29.03.2010. Zie ook het arrest nr. 180.043 van 25.02.2008 dat
politiediensten, maar de teksten zijn ter zake dezelfde als die van de wet van 19.12.1974.
gaat over de
2
 om de tekst aan te passen aan reglementaire bepalingen die het bestuur geen
keuzemogelijkheid laten2.
Zie bijlage. In dat voorbeeld bepaalt de Raad van State dat de wijziging "kan
beschouwd worden" als een vormwijziging (arrest nr. 162.616).
 om zelfs inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in de mate dat zij, ten
opzichte van de oorspronkelijke tekst, geen wezenlijke wijziging uitmaken3.
 detailwijzigingen (wat de Raad van State soms ook "niet substantiële
wijzigingen" of "wijzigingen van weinig belang" noemt). Bijvoorbeeld:
- "De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten behalen voor
elk examen en elk examengedeelte en zestig procent voor het geheel van de
examens".
Volgens de Raad van State is de inhoud van die bepaling in die mate
gebruikelijk dat de bijvoeging van die tekst kan beschouwd worden als een
detailwijziging4.
- "De ambtenaar die belast is met het opmaken van een tuchtstrafvoorstel of
met het opleggen van een tuchtstraf en het directiecomité worden aangeraden
door een rechtskundig ambtenaar die daartoe uitdrukkelijk is aangewezen
door de Secretaris-generaal en die voltijds of deeltijds gespecialiseerd is in
deze bijstandsfunctie.
De rechtskundige ambtenaar woont de verhoren bij, zorgt voor het goede
verloop van de procedure en mag geen advies uitbrengen over de inhoud. Hij
viseert alle documenten van de procedure.
De instellingen die het aanvragen, kunnen in aanmerking komen voor de
bijstand van de rechtskundige ambtenaar bedoeld in het eerste lid"
De cursieve tekst werd bijgevoegd naar aanleiding van een advies van de
Raad van State (zonder nieuwe onderhandeling). Volgens de Raad van State
(arrest 162.616) gaat het om een detailwijziging.
- Wanneer de Raad van Beroep bevoegd is om een advies te verlenen inzake
elk beroep betreffende elke evaluatie toegewezen aan een ambtenaar en elke
beslissing inzake verlof, disponibiliteit of afwezigheden en de overheid
wijzigt de tekst zodat de Raad van Beroep een beslissingsbevoegdheid heeft
en geen adviesbevoegdheid meer, gaat het om een "niet substantiële
wijziging" (arrest 162.616).
- de verlenging van een wervingsreserve (arrest 162.616).
- "De mandataris die de houder van het mandaat moet vervangen, beëindigt dat
mandaat. Hij moet het lopende operationeel plan in acht nemen. Hij kan
evenwel om zijn herziening verzoeken in de gevallen en volgens de
procedure bedoeld in artikel ….".
Volgens de Raad van State gaat het om een loutere toepassing van het
principe van de continuïteit van de openbare dienst". Die toevoeging kan dus
2
Ter zake moet er toch genuanceerd worden. Indien bijvoorbeeld in de voorgelegde tekst een orgaan met een
opdracht belast wordt inzake personeel en als dat wettelijk niet kan, mag de overheid die bepaling weglaten.
Maar als zij een ander orgaan belast met die taak, dient dat opnieuw onderhandeld te worden (zie arrest nr.
180.043).
3
Bijvoorbeeld de samenstelling van het secretariaat van een selectiecommissie als de secretaris, naar de inhoud
van de beslissingen van de selectiecommissie toe, geen enkele rol te vervullen heeft (zie arrest nr. 182.028 van
14.04.2008).
Arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006 : "son contenu est à ce point usuel que l'ajout peut être qualifié de
modification de détail".
4
3
gerangschikt worden onder de categorie van wijzigingen van weinig belang
(arrest 162.616).
 als de wijziging rechtstreeks voortvloeit uit de onderhandeling of het overleg
(arrest nr. 202.461 van 29.03.20105).
Verwijzingen, wat de toepassing van een geldelijke of statutaire bepaling betreft, naar een
andere tekst. Veronderstellen we dat de materie zelf een onderhandelingsmaterie is.
Bijvoorbeeld artikel XI.III.4, van het KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie
van het personeel van de politiediensten:
“Onverminderd de bijzondere bepalingen door Ons bepaald voor wat 2°, betreft, genieten de
personeelsleden, volgens de bedragen en voorwaarden vastgesteld voor de toekenning ervan
aan de personeelsleden van de federale ministeries:
1° de haard- of standplaatstoelage;
2° de kinderbijslag;
3° het vakantiegeld;
4° de eindejaarspremie;
…”.
I.
Over de verwijzingsregel zelf moet onderhandeld worden (voornoemd artikel
XI.III.4).
II.
Bij een wijziging van de regel waarnaar verwezen wordt, kunnen we twee
mogelijkheden onderscheiden:
1. De verwijzingsregel onder I is een dynamische verwijzing.
“Dynamisch” verwijzen houdt in dat de tekst waarnaar verwezen wordt, van toepassing is,
rekening houdend met de eventuele wijzigingen ervan. Om dynamisch te verwijzen, beschikt
u over twee mogelijkheden:
a) u geeft de tekst waarnaar verwezen wordt op zonder te verwijzen naar de lezing op een
welbepaalde datum en zonder opgave van de wijzigingen die hij reeds heeft ondergaan;
b) u verwijst naar “de wetgeving met betrekking tot ...” of naar “de reglementering met
betrekking tot ...” en u vermeldt de bedoelde aangelegenheid. Deze tweede manier van
verwijzen biedt als voordeel dat ze pertinent blijft, ongeacht de teksten die de aangelegenheid
op een bepaald moment regelen.
2. De verwijzingsregel is een statische verwijzing.
“Statisch” verwijzen impliceert dat de tekst waarnaar verwezen wordt, van toepassing is,
rekening houdend met de inhoud van deze tekst op een welbepaalde datum; de verwijzing
naar die tekst heeft dan betrekking op de versie waarin die tekst zich op een gegeven ogenblik
bevond zodat eventuele wijzigingen van die tekst geen invloed hebben op de verwijzing. .
Immers, in dat geval wordt de wetgeving verankerd in de versie waarnaar verwezen wordt.
Om statisch te verwijzen, dient u de tekst waarnaar verwezen wordt te vermelden en:
Het gaat over een arrest dat Defensie betreft (burgers en militairen). Eén vakbond vroeg een toevoeging aan de
tekst. De andere vakbonden reageerden niet zodat de Raad van State er blijkbaar vanuit ging dat ze geen
bezwaar hadden. Mocht een of meer andere vakbonden niet akkoord gaan met die toevoeging zou de Raad
waarschijnlijk wel bepaald hebben dat een nieuw overleg nodig was.
5
4
a) als hij nog niet gewijzigd is, voeg daaraan de volgende woorden toe: “zoals (dit decreet, dit
besluit, ...) gold op (datum)”, waarbij die datum de dag is waarop die tekst in werking is
getreden
b) als hij reeds gewijzigd is, vermeld de wijzigingen waarmee rekening moet worden
gehouden.
Als er nu een wijziging optreedt van de regel waarnaar verwezen wordt, zijn er twee
mogelijkheden.
In de twee gevallen moet over de wijziging niet onderhandeld worden. In het eerste geval is
de wijziging automatisch toepasselijk, in het tweede geval is zij niet van toepassing. Het gaat
om de gewone uitvoering van een bepaling. Inderdaad, bij de onderhandeling over de
verwijzingsregel werd al vooropgesteld dat al de wijzigingen automatisch van toepassing zijn
(eerste geval) of niet van toepassing zijn (tweede geval) .
Het bovenstaande doet uiteraard geen afbreuk aan de mogelijkheid om de verwijzingsregel
zelf te wijzigen, hetzij op initiatief van de overheid, hetzij van de vakbonden. In dat geval is
een onderhandeling verplicht.
Nooit onderhandeling- of overlegmaterie: individuele beslissingen.
Verslag aan de Koning bij het KB van 29.08.1985 :
“De wet van 19 december 1974 heeft enkel de procedures van onderhandeling en overleg willen opleggen voor
maatregelen van algemene aard en niet voor beslissingen te nemen naar aanleiding van individuele
toepassingsgevallen van die algemene reglementering. Teneinde volledig uitsluitsel te geven over de objectieve
aard van de aan de comités, in wier oprichting de wet van 19 december 1974 voorziet, voor te leggen
maatregelen, heeft men in de inleidende zinsnede van de artikelen van het besluit waarin de grondregelingen
worden aangeduid door aanwijzing van materies, gesteld dat het om "regels" gaat en niet om individuele
beslissingen”.
Dus : individuele beslissingen inzake aanwerving, bevordering, vaststellen van de meerderen
die een voorstel tot tuchtstraf kunnen opstellen of die optreden in het raam van de
evaluatie,…dienen noch onderhandeld noch overlegd te worden. Het gaat dan om het bij
naam aanwijzen van de meerdere.
Bijvoorbeeld: een ministerieel besluit (federaal) houdende aanwijzing van de hiërarchische
meerderen die bevoegd zijn voorlopige voorstellen van tuchtstraffen op te stellen en dat
bepaalt dat, voor de niveaus B, C, D, de hiërarchische meerdere, tenminste titularis van
de klasse A3 is, moet onderhandeld worden. Het toekennen, in een bepaalde situatie, van die
bevoegdheid aan een bepaalde ambtenaar, is geen onderhandelingsmaterie. In geval de acte
die de meerderen aanwijst (door de vermelding van hun functie of graad) ook de naam van elk
van hen vermeldt (wat af te raden is), dient de voorzitter van het comité ervoor te waken dat
niet onderhandeld wordt over de individuele aanwijzingen6.
Zie ook het arrest RvS nr. 170.188 van 19.4.2007, rubriek 3.2.2. :
“Voor zover dit middel ook betrekking heeft op de tweede bestreden beslissing dient te
worden vastgesteld dat, vermits die beslissing een individuele beslissing betreft, er
daaromtrent geen voorafgaandelijke onderhandelingen dienden te worden gevoerd met de
representatieve vakorganisaties”. Idem : arrest nr. 158.944 van 18 mei 2006:
“Overwegende dat de “grondregelingen” bedoeld in artikel 2, § 1, 1/, en de “regelingen”
bedoeld in artikel 11, § 1, 2/, van de wet van 19 december 1974 algemene statutaire
6
Zie bijvoorbeeld de bijlage bij het ministerieel besluit van 21 december 2006 houdende de aanwijzing van de
hiërarchische meerderen die bij het Ministerie van Landsverdediging bevoegd zijn voorlopige voorstellen van
tuchtstraffen op te stellen (BS van 23.01.2007).
5
regelingen betreffen en geen beslissingen omvatten die te nemen zijn naar aanleiding van
individuele toepassingsgevallen”.
Geen onderhandeling of overleg bij het afschaffen van een geldelijk of ander voordeel als de
begunstigden, volgens de regelgeving, er geen recht op hebben.
Een regelgevend besluit dat de organisatie van een federale overheidsdienst, ministerie, een
gemeente, enzovoorts regelt (onderverdeling in directies, afdelingen, departementen,
enzovoorts) = geen onderhandelingsmaterie. Dat geldt ook als er sprake is van functies
(afdelingshoofden, departementshoofden,…) die louter tot doel hebben van de hoofden van de
onderafdelingen te identificeren en dus niet van nieuwe graden op te richten of van
bevoegdheden toe te kennen (inzake evaluatie, tucht, …gerelateerd aan die functies) of van
een vergoeding of een ander geldelijk voordeel toe te kennen aan de personen aangewezen
voor die functie.
In geval dat besluit WEL tot doel heeft om nieuwe betrekkingen op te richten en de houders
van die betrekkingen een vergoeding te geven, ….dient er onderhandeld te worden. Indien
zulks de bedoeling is, kan er, om de onderhandeling te ontlopen, niet gewerkt worden in twee
stappen : in het eerste besluit louter spreken van de nieuwe functies (geen onderhandeling) en
achteraf in een besluit statutaire en geldelijke maatregelen nemen voor die functies
(onderhandeling). Immers, in dat geval worden de vakbonden, bij het tweede besluit, voor een
voldongen feit geplaatst wat de oprichting van die functies betreft (arrest nr. 173.492 van 12
juli 2007).
Personeelsformatie van een dienst of instelling
Dat is overlegmaterie (artikel 11, § 1, 1°, wet 1974), tenzij het gaat om maatregelen met het
oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie – artikel 2, § 1; 2°, eerste lid, wet
19747.
Soms bevat een personeelsformatie, buiten het aantal betrekkingen, nog andere statutaire
bepalingen die onderhandelingsmaterie zijn. In dat geval kan de overheid vrijwel niet anders
doen dan onderhandelen om geen twee procedures te volgen en vooral omdat die andere
bepalingen zo nauw verband houden met de formatie dat het vrijwel onmogelijk is die twee
regelingen apart te behandelen8.
Personeel van de Vlaamse Gemeenten en OCMW’s: vaststelling van de compensatiedagen
voor de feestdagen die op een zaterdag of zondag vallen (artikel 179, § 2, RPR).
Gemeenten
De compensatiedagen waarover het gaat maken deel uit van de rechtspositieregeling
waarvoor de overheid regels vaststelt. Het gaat dus over een onderhandelingsmaterie in de zin
van artikel 3, 12°, van het KB van 29.08.1985 tot aanwijzing van de grondregelingen in de
zin van artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen
tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
OCMW’s
Van belang is artikel 42 van de OCMW-wet van 8 juli 1976 dat, zolang het RPR-besluit voor
het OCMW-personeel nog niet is genomen, geldig blijft.
Dat geschiedt niet veel. Voorbeelden : zie “Het vakbondsstatuut in de overheidsdiensten”, voetnoot 115).
Een goed voorbeeld is het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2000 tot wijziging van het besluit van
de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot vaststelling van de personeelsformatie van de administratieve diensten
van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs (BS 25.09.2009).
7
8
6
Op grond van voornoemd artikel 42 geniet het personeel van het openbaar centrum voor
maatschappelijk welzijn hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de
gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is.
De compensatiedagen voor het gemeentepersoneel, vastgesteld op grond van artikel 179, § 2,
van de RPR van het gemeente- en provinciepersoneel (besluit van de Vlaamse regering van
07.12.2007) gelden dus ook voor het OCMW-personeel. Normaliter werd over die
compensatiedagen onderhandeld in het bijzonder comité. Hieruit volgt dat, althans voor het
betrokken personeel van het OCMW, er geen vakbondsprocedure vereist is.
Als die materie al besproken is in het overlegcomité gaat het om een “overbodige” procedure
zonder verder gevolg.
Voor de niet-specifieke graden van het OCMW kan de OCMW-raad, krachtens voornoemd
artikel 42, wel afwijkingen vaststellen als het nodig blijkt. Ook in dat geval gaat het om een
materie te onderhandelen in het bijzonder comité.
Ten slotte wijs ik erop dat de verzoeningsprocedure (arbeidsreglement) in elk geval niet geldt
bij de onderhandeling. Die procedure kan alleen in uitzonderlijke gevallen plaatshebben en
zeker niet n.a.v. de vaststelling van de rechtspositieregeling door de OCMW-raad.
Tekst die bepaalt dat de personeelsleden in dienst worden genomen bij arbeidsovereenkomst
of onder statutair verband
Onderhandelingsmaterie (artikel 3, 2°, KB 1985 : “aard van het dienstverband waarin de
personeelsleden staan”)9.
Vergoeding van de bijzonder rekenplichtige van de politiezone (als het gaat over de
gemeenteontvangers en ontvangers van het OCMW) : te onderhandelen in bijzonder comité
(De Raad van State, in zijn advies van 24.07.2001, 32.019/2/V bepaalt ter zake :
“Hoewel betrokkene voor de uitoefening van zijn functie als bijzondere rekenplichtige onder het gezag
van het politiecollege en niet onder dat van zijn bestuur van herkomst staat, is het in zijn hoedanigheid
van gemeenteontvanger of ontvanger van een OCMW dat hem de nevenfunctie van bijzondere
rekenplichtige wordt opgedragen”.).
Oprichting, afschaffing en reorganisatie (fusie, splitsing) van diensten10 = geen
vakbondsprocedure, zelfs als een afschaffing de afdanking van het contractueel personeel met
zich mee brengt.
9
Zie advies RvS 10.02.2002 over voorontwerp dat de wet van 3 april 2003 betreffende de normalisatie
geworden is (Kamer, DOC 50 2245/001, 27.01.2003). Idem : Advies Raad van State 33.520/1 van 30.05.2002
over een voorontwerp van decreet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord tussen de federale
overheid en de gewesten met betrekking tot de oprichting van een agentschap voor Buitenlandse Handel). Idem:
advies van de Raad van State nr. 33.765/1 van 10.10.2002 over een voorontwerp van wet betreffende de
normalisatie (Kamer DOC 50 2245/001 van 27.01.2003). Idem : advies RvS 23.05.2007 over een voorontwerp
van decreet tot wijziging van het Havendecreet van 2 maart 1999 in relatie met het Gemeentedecreet (Vlaams
Parlement, Stuk 1385 (2007-2008) – Nr. 1). Idem : advies Raad van State nr. 43.003/3 van 23.05.2007 over een
voorontwerp van decreet tot wijziging van het Havendecreet van 2 maart 1999 in relatie met het
Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk 1385 (2007-2008) – Nr. 1).
10
"Diensten" duidt in dit geval op administratieve entiteiten, publiekrechtelijke rechtspersonen, enz.
Tussenoverlegcomités en basisoverlegcomités zijn geen "diensten en de oprichting of afschaffing ervan (niet de
samenstelling van de overheidsafvaardiging noch de samenstelling van de vakbondsafvaardigingen) moet
overlegd worden in het hoog overlegcomité (artikel 38, KB 1984).
7
Het gaat dan, volgens een vaste rechtspraak van de Raad van State, om
"verrichtingswerkzaamheden" (al wat een overheidsdienst doet om het doel waartoe hij is
opgericht, te bereiken), in tegenstelling met de "bestaanswerkzaamheden" (al wat de
overheidsdienst te verrichten heeft om, als overheidsdienst, te kunnen bestaan en handelen).
De oprichting, afschaffing en reorganisatie van diensten behoort tot de
verrichtingswerkzaamheden. Dat blijkt onder meer uit de arresten van de Raad van State nr.
32.667 van 31 mei 1989, 37.816 van 7 oktober 1991, 62.522 en 62.523 van 11 oktober 1996
en 173.492 van 12 juli 2007.
De gevolgen van die oprichting,….voor het personeel moeten daarentegen wel, in
voorkomend geval11, onderhandeld of overlegd worden.
In dat verband kan ook vermeld worden dat de taken die de personeelsleden moeten uitvoeren
noch onderhandeling- noch overlegmaterie is.
Datum van inwerkingtreding van statutaire bepalingen = te onderhandelen (onder meer
advies Raad van State van 7 mei 2004, Kamer, DOC 51 1138/001, 18.05.2004).
Als de overheid over een maatregel onderhandelt of overlegt en vermeldt dat de maatregel
“uiterlijk op ….” in werking treedt, dan dient de werkelijke vaststelling van die datum niet
opnieuw onderhandeld of overlegd te worden (arrest nr. 203.938 van 18mei 2010)12.
Functiebeschrijving (plaatselijke besturen)
- zij worden gebruikt als instrument voor de vaststelling van de personeelsformatie zoals
dat in de plaatselijke besturen het geval is. In dat geval worden die
functiebeschrijvingen beschouwd als "algemene richtlijnen met het oog op de latere
vaststelling van de personeelsformatie" (artikel 2, § 1, 1°, wet 1974). Die
functiebeschrijvingen worden conform de in het bestuur gekozen standaard opgesteld
door het management of de personeelsdienst onder eindverantwoordelijkheid van het
hoofd van het personeel. Die standaard (met inbegrip van de functie-inhoud en het
functieprofiel en competentieprofiel) moet beschouwd worden als een algemene
richtlijn als hierboven vermeld. Hij is een waarderingsinstrument binnen de perken van
het loopbaanstelsel. Zij hebben onder meer een invloed op de selectieprocedures en de
interne personeelsmobiliteit. Met standaard wordt bedoeld: een vaste systematiek, een
vaststaand model. Over de functiebeschrijvingen moet dus onderhandeld worden.
De individuele functiebeschrijvingen zijn geen onderhandelingsmaterie. Toch vormen
ze, bij de oprichting van nieuwe betrekkingen, documenten waar de vakorganisaties
inzage in hebben. Immers, die nieuwe betrekkingen worden opgericht op grond van de
individuele functiebeschrijvingen en zijn dus te beschouwen als "documentatie die voor
het overleg nodig is" (artikels 27, derde lid, en 47, eerste lid, KB 1984).
-
het beantwoorden aan de profielvereisten een voorwaarde is om benoemd of aangesteld
te worden. Indien die profielvereisten voortvloeien uit een functiebeschrijving, dient
over die functiebeschrijving eveneens onderhandeld te worden13.
“In voorkomend geval”, bijvoorbeeld als het gaat om overplaatsing van statutaire personeelsleden. Indien een
afschaffing tot gevolg heeft dat contractanten afgedankt worden dient daarover noch onderhandeld noch
overlegd te worden (arrest (F) nr. 49.989 van 28 oktober 1994).
12
Het arrest bepaalt ter zake : “Met verwerende partij wordt ingestemd dat verzoeker niet aannemelijk maakt dat
de specificering van de ingangsdatum op 1 januari 2007 van een al eerder goedgekeurde beslissing met als
ingangsdatum “uiterlijk” 1 maart 2007, zo essentieel is dat het opnieuw voorwerp van vakbondsoverleg moet
uitmaken” (de overheid was in dit geval het OCMW van Stabroek).
11
8
Op te merken valt dat het niet mogelijk is om, door middel van profielkenmerken,
bijkomende benoemingsvoorwaarden op te leggen, bv. diplomavereisten (arrest RvS nr.
167.191 van 29.01.2007).
“Capaciteitsmeting” (time-management) : het registreren hoeveel tijd een personeelslid aan
bepaalde werkzaamheden besteedt = geen vakbondsprocedures, tenzij dat systeem bedoeld is
als controle op de arbeidsprestaties (arbeidsreglement = overleg).
Hiërarchische meerderen die een tuchtstraf kunnen voorstellen = onderhandeling (artikel 3,
4°, KB 1985, zie Verslag aan de Koning).
Het gaat dan om het vermelden dat personeelsleden met een bepaalde functie of graad een
voorstel tot tuchtstraf kunnen opstellen voor personeelsleden die onder hun hiërarchisch gezag
zijn geplaatst of voor personeelsleden die een bepaalde functie of graad bekleden. Het gaat in
geen geval om de individuele aanwijzing van een bepaald personeelslid om te weten welke
ambtenaar een tuchtprocedure kan aanvatten.
Diploma's
Indien een rechtspositieregeling bepaalt dat, voor de werving, de oproep tot de kandidaten de
volgende tekst bevat: "het of de diploma's of studiegetuigschriften die vereist zijn onder de
titels vermeld in bijlage III of ander gelijkwaardig diploma of studiegetuigschrift ". In geval
de cursieve tekst wordt bijgevoegd = onderhandeling (arrest (F) nr. 162.616 van 22.09.2006).
Maatregelen die de overheid neemt voor het personeel bij het overgeven aan de privé-sector
van rusthuizen, zelfs als die maatregelen gunstig zijn voor het personeel (arrest nr. 130.167
van 06.04.2004).
De samenstelling van raden, commissies, comités, bureaus
Onderhandelingsmaterie als die organen optreden in het raam van de rechtspositieregeling van
het personeel (bevorderingen, tuchtstraffen, enzovoorts). Dat geldt bij de oprichting van die
organen en bij de wijziging van de samenstelling ervan. Het is geen onderhandelingsmaterie
als de bevoegdheden van een (bestaand) orgaan uitgebreid worden inzake personeelszaken. In
dat geval is de bevoegdheidsuitbreiding een onderhandelingsmaterie, maar de samenstelling
niet, ook al trad dat orgaan, vÓÓr die bevoegdheidsuitbreiding, niet op inzake
personeelsaangelegenheden.
Er kan gerefereerd worden naar de arresten nr. 69.320 van 31.10.1997, 172.352 van
18.06.2007 (wijziging samenstelling van de directieraad), 180.043 van 25.02.2008 en 182.028
van 14 april 2008 (wijziging samenstelling examen- of selectiecommissie). Op te merken valt
dat een louter technische aanpassing en een aanpassing zonder wezenlijk belang, zoals de
aanwijzing van de secretaris van een examencommissie als die secretaris naar de inhoud van
de beslissingen van de examencommissie toe, geen enkele rol te vervullen heeft geen
onderhandelingsmaterie is (zie voornoemd arrest nr. 182.028).
Het is evident dat de samenstelling in geen geval moet onderhandeld worden als het orgaan in
kwestie, ook al treedt het op inzake personeelszaken die onderhandelingsmateries zijn, een
13
Bijvoorbeeld het KB van 30.03.2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten,
zoals gewijzigd bij KB van 18.09.2008. Uit Deel VII, Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling 2 (Functiebeschrijving en
profiel) blijkt de profielvereisten voortvloeien uit de functiebeschrijving. Uit Hoofdstuk II, Onderafdeling 2
(specifieke aanwijzingsvoorwaarden) blijkt dat een personeelslid kan worden aangewezen bij mandaat voor
bepaalde ambten als het"beantwoordt aan de profielvereisten".
9
politiek verkozen vergadering is (gemeenteraad, raad van het OCMW). Zo is, volgens artikel
95, vierde lid, van het OCMW-decreet van 19.12.2008, de raad voor maatschappelijk welzijn
bevoegd voor de aanstelling en het ontslag van de leden van het managementteam 14…en
treedt ten aanzien van hen op als tuchtoverheid". Het feit dat de raad, krachtens het decreet,
ter zake optreedt als tuchtoverheid is onderhandelingsmaterie (uiteraard niet de samenstelling
ervan) en werd ook onderhandeld (Vlaams comité C, dus niet meer op lokaal vlak te
onderhandelen).
De samenstelling van het managementteam is geen onderhandelingsmaterie omdat dat team
geen bevoegdheden uitoefent inzake de rechtspositieregeling (tucht, evaluatie, …).
De gemeenteraad of de raad van het OCMW treden op als tuchtoverheid voor de leden van
het managementteam. Zij kunnen die bevoegdheden delegeren (bv. aan de secretaris). De
delegatie is geen onderhandelingsmaterie vermits het slechts een uitvoering betreft van een
bepaling van een decreet.
Vergoedingen en toelagen.
De toekenning ervan is onderhandelingsmaterie. Dat houdt in dat de opheffing ervan ook
moet onderhandeld worden.
De forfaitaire onkostenvergoeding aan telewerkers = onderhandelingsmaterie.
Bepalingen in een besluit die reeds bestonden in een vroeger besluit
Onderhandelingsmaterie. Het gaat om een nieuwe wilsuiting van de overheid. Dat volgt uit
het arrest nr.183.251 van 22 mei 2008 (F).
Merk op: als bepalingen die bijvoorbeeld een bijlage van een besluit bevat achteraf in de tekst
zelf van hetzelfde besluit worden vermeld zonder die bepalingen te wijzigen, is geen
onderhandeling vereist (zie supra). Hetzelfde geldt voor een informatief document dat ertoe
strekt bepaalde regels onder de aandacht te brengen van bepaalde personen. Een dergelijk
document heeft geen verordenend karakter maar kan wel regels met normatieve waarde
herhalen of verduidelijken. Deze regels ontlenen hun verordenend karakter aan andere
reglementeringen. Het spreekt vanzelf dat het document geen nieuwe regels mag bevatten15
(arrest nr; 201.605 van 8 maart 2010).
Deontologische code
Een deontologische code is een reglementaire tekst die aan het personeel verbodsbepalingen
en verplichtingen oplegt. Artikel 3,3° van het KB van 29 augustus 1985 tot aanwijzing van de
grondregelingen in de zin van artikel 2, §1,1°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel onderwerpt de
bepalingen over “de rechten en de plichten van de personeelsleden, de onverenigbaarheden en
verbodsbepalingen, evenals de regeling inzake cumulaties met andere ambten, betrekkingen
of bezigheden” aan de verplichting om vooraf te onderhandelen. Over de deontologische
code, hoe omvangrijk of hoe beperkt die ook is, moet dus vooraf met de vakorganisaties
onderhandeld worden.
Een gemeente met een eigen pensioenkas die wenst over te gaan naar pool 2 van de RSZ-PPO
Noch onderhandelings- noch overlegmaterie. Het pensioenregime van de ambtenaren wijzigt
niet.
14
Het managementteam bestaat minimaal uit de OCMS-secretaris, de financieel beheerder en de OCMWvoorzitter. De OCMW-raad kan daaraan nog andere leidinggevende personeelsleden toevoegen.
15
Het ging over een informatief document “Wegwijs in de personeelsreglementering” inzake de tuchtregeling
voor de contractanten. De betrokken regeling was reeds vervat in het arbeidsreglement.
10
Organogram
De oorspronkelijke tekst van artikel 75, tweede lid, van het Gemeentedecreet van 15.07.2005
luidde als volgt : "Het organogram geeft de organisatiestructuur van de gemeentelijke
diensten weer en geeft de gezagsverhoudingen aan".
Het hersteldecreet van 23.01.2009 vervangt die bepaling en luidt als volgt :
"Het organogram geeft de organisatiestructuur van de gemeentelijke diensten weer, geeft de
gezagsverhoudingen aan "en duidt de functies aan waaraan het lidmaatschap van het
managementteam is verbonden".
Dat is noch onderhandelings-, noch overlegmaterie (rechtspraak van de Raad van State : arrest
nr. 32.667 van 31.05.1989).
Tevredenheidsmeting
Een tevredenheidsmeting peilt naar het werkklimaat in de onderneming of instelling en kan
nuttige informatie verstrekken over de "psychosociale belasting veroorzaakt door het werk".
Er is geen algemene verplichting om dergelijke tevredenheidsmeting voor te leggen aan het
bevoegde overlegcomité.
Wanneer de overheid op basis van deze tevredenheidsmeting maatregelen wenst te nemen die
een impact hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, moeten
die maatregelen wel voorgelegd worden aan het comité. In dat geval is het noodzakelijk om
die tevredenheidsmeting ter informatie aan de afvaardigingen te geven (zie hieronder :
“Welzijn op het werk”).
Regeling inzake werving en benoeming (bevordering)
1. De aanwijzing van de beslissingsbevoegde overheid moet onderhandeld worden. Het gaat
om de overheid die op basis van wettelijke of reglementaire beschikking de bevoegdheid
heeft om beslissingen te nemen in de loop van een wervings- of bevorderingsprocedure;
hiermee wordt bedoeld dat, als de overheid in de loop van die procedure een welbepaalde
bevoegdheid aan een instantie wenst te verlenen (de instantie de examenprogramma's
opmaakt, delibereert, de benoemingsbevoegdheid heeft, enzovoorts), gaat het om een
onderhandelingsmaterie.
2. Artikel 3, 1° van het KB van 29.08.1985 (grondregelingen) bepaalt als grondregelingen:
onder meer: “de regels volgens welke de examens worden georganiseerd en de
examenprogramma's worden vastgesteld”. Over al die materies moet bijgevolg worden
onderhandeld en vermits de aanwijzing van die uiterst algemene bewoordingen "regels",
"regeling" en "enig ander stelsel" gebruikt, is het zonder twijfel het geheel van deze
materies dat als grondregeling te beschouwen is en dus moet onderhandeld worden. Het
overleg voor die punten is, bijgebrek aan inhoud, volledig onbestaande. Uiteraard wordt
over de concrete, materiële organisatie en de afwikkeling van de examenprocedures niet
onderhandeld (datum van de proeven, locatie waar ze plaatsvinden, bewaring van de
resultaten, datum van de deliberaties, enz.).
Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 vermeldt inzake de grondregelingen over de
examens: “Over “de regels volgens welke de examens worden georganiseerd en de
examenprogramma’s worden opgesteld’ dient eveneens onderhandeld te worden”. Alles
hangt ervan af hoe die “regels” zijn opgesteld. Indien de regelgeving duidelijk en
gedetailleerd bepaald welke personen (functie, uiteraard niet bij name) in een examen- of
selectiecommissie zitting hebben, dient daarover en over de wijzigingen ervan
onderhandeld te worden (zie het arrest nr. 182.028). Als de regelgeving minder stroef is
inzake de samenstelling van de examencommissies en de overheid, binnen bepaalde
11
perken, een keuze kan maken, moeten die perken en de wijzigingen ervan onderhandeld
worden maar niet de concrete aanwijzing voor elke examencommissie16 .
Volgens het Verslag aan de Koning moet over de volgende voorschriften worden
onderhandeld “voor zover deze aangelegenheden op algemene en reglementaire wijze zijn
geregeld” (als ze per examen of per selectie worden vastgesteld, is geen onderhandeling
nodig) :
- de wijze van bekendmaking van de examens;
- de manier van oproepen van kandidaten;
- het bepalen van het aantal, de volgorde en de inhoud van de proeven;
- de mondelinge of schriftelijke afname;
- de wijze van kennisgeving van de resultaten.
Dat houdt bv. in dat, als de regelgeving bij algemene maatregel, bepaalt dat de kandidaten
minstens tien dagen voor de proeven moeten opgeroepen worden, die bepaling
onderhandelingsmaterie is. Als de regelgeving niets bepaalt en die termijn per geval wordt
vastgesteld, moet daarover niet onderhandeld worden.
Over de algemene voorschriften inzake de samenstelling van de selectiecommissies moet
onderhandeld worden. De concrete aanwijzing van de leden van die commissie uiteraard
niet (arrest nr. 83.115 van 26 oktober 1999)17.
De vraag of, als er geen onderhandelingsplicht bestaat, de overlegprocedure vereist is, is
zonder voorwerp, althans volgens het antwoord op de parlementaire vraag nr. 343 van
18.09.1987 (Kamer, Vragen en Antwoorden, (47), 20.10.1987)18.
Over de regels inzake examens, selecties en proeven moet dus onderhandeld worden indien
zij betrekking hebben op :
- wervings- en benoemingsvoorwaarden (artikel 3, 1°, KB 29.08.1985);
- regeling inzake bevordering en gelijkaardige stelsels (artikel 3, 11°, KB 198519).
3. Over de regelingen inzake taalexamens moet niet onderhandeld worden, maar de
vakorganisaties worden wel geraadpleegd op grond van artikel 54, tweede lid, van de
bestuurstaalwet.
4. De beslissing tot het invoeren van een wervingsreserve is volgens ons
onderhandelingsmaterie. Dat kan als een wervingsvoorwaarde beschouwd worden
(iemand die niet in de reserve is opgenomen kan de overheid in principe niet in dienst
nemen). Trouwens, het is vrijwel onmogelijk voor de overheid om enkel te beslissen van
een reserve te creëren, zonder te bepalen hoeveel kandidaten erin opgenomen worden (de
eerste tien/twintig… geslaagden), ...), hoe de kandidaten die ex aequo zijn gerangschikt
16
Zie b.v. artikel 9 van het KB van 22.12.2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel.:
De afgevaardigd bestuurder van dit besluit, wijst de leden van de selectiecommissie aan onder :
1° de ambtenaren, die beschikken over een beroepsbekwaamheid en een beroepservaring afgestemd op het
profiel van de te begeven functie.;
2° leden van het onderwijzend personeel op het niveau van de klasse of van de te verlenen graad;
3° de externe personen) die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.
…
17
Dat arrest vermeldt : “dat niet betwist wordt dat in het onderhavige geval het bestreden examen
overeenkomstig die algemene voorschriften ingericht is; dat toepassingsbesluiten niet aan syndicaal overleg
onderworpen zijn”.
18
Het antwoord bevat de volgende tekst: “Al deze vernoemde materies moeten bijgevolg worden onderhandeld
en vermits de aanwijzing dezer uiterst algemene bewoordingen “regels”, “regeling” … gebruikt, is het zonder
twijfel het geheel van deze materies dat als grondregeling is te beschouwen en dus ook als zodanig aan de
onderhandeling is onderworpen terwijl het overleg voorde alhier besproken punten, bij gebrek aan inhoud,
volledig onbestaande is”.
19
Het Verslag aan de Koning verwijst trouwens, bij de commentaar over artikel 3, 11° naar artikel 3, 1°.
12
worden, …., eventueel wanneer er kan afgeweken worden van de reserve, enz.). Het
instellen van een wervingsreserve is inderdaad zeer belangrijk. Indien een bestuur geen
reserve instelt, kan een laureaat, indien hij niet benoemd wordt gelet op zijn
rangschikking, geen beroep doen op het feit dat hij geslaagd was voor een volgende
werving (arrest nr. 115.348 van 31.01.2003).
Alhoewel het om een bijzondere toestand ging, kan gesteund worden op het (Franstalig)
arrest nr. 84.104 van 14.12.1999 dat vermeldt dat de afdeling wetgeving van de Raad van
State stelde dat moest onderhandeld worden over een ontwerp van KB "tot vaststelling
van de nadere regelen voor de opneming in de wervingsreserve en voor de benoeming tot
dierenarts bij het Instituut voor veterinaire keuring". Op te merken valt dat de verlenging
van een wervingsreserve door de RvS als een detailmaatregel gezien wordt (arrest nr.
162.616 van 09.07.2008)20.
5. Volgens het Verslag aan de Koning moet onderhandeld worden over “de vereisten inzake
lichamelijke geschiktheid” (de vaststelling van de controlemodaliteiten is overlegmaterie).
Achteraf kan de lichamelijke geschiktheid nog gecontroleerd worden maar dat geschiedt
dan niet in het raam van een wervingsprocedure maar in het raam van het koninklijk
besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers. Over het
gezondheidstoezicht op de werknemers moet noch onderhandeld noch overlegd worden.
Wat de gevolgen betreft van de medische ongeschiktheid als gevolg van een
gezondheidstoezicht is de werkgever verplicht rekening te houden met het resultaat van
het gezondheidsonderzoek en de werknemers eventueel in een andere arbeidsregeling te
doen werken. In dat geval moet het overlegcomité ingelicht worden van die toestand
(artikel 20 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van
de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector).
Wanneer de overheid echter algemene maatregelen wenst te nemen, bijvoorbeeld de
ongeschikte werknemers niet meer in continudienst te doen werken maar in een normale
dagprestatie, dan moet daarover onderhandeld of overlegd worden (bijna steeds zal de
overlegprocedure volstaan – een onderhandeling is enkel vereist als de maatregel
betrekking heeft op al de personeelscategorieën die onder het bijzonder comité vallen).
Het is mogelijk of zelfs waarschijnlijk dat die verandering van arbeidsregeling het verlies
van een of meer toelagen of voordleen tot gevolg heeft. Over het feit dat personeelsleden,
doordat zij niet meer aan de voorwaarden voldoen, toelagen, verliezen, dient noch
onderhandeld noch overlegd te worden. Dat feit wijzigt immers niet de regelgeving over
die toelagen of voordelen.
Vorming en opleiding
In principe gaat het om een overlegmaterie. Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985
vermeldt ter zake: “Wat de organisatie van het onthaal en de vorming betreft, weze vermeld
dat de reglementering dienaangaande aan het overleg is voorbehouden”.
In geval de vorming of opleiding een voorwaarde is om een geldelijk of ander voordeel te
krijgen of een benoeming of
bevordering te krijgen, gaat het om wervings- of
benoemingsvoorwaarden (artikel 3, 1°, KB 1985) of voorwaarden om een bevordering te
krijgen (artikel 3, 11°, KB 1985). In dat geval is de onderhandeling vereist.
20
Die stelling is merkwaardig gelet op het belang van het instellen van een wervingsreserve.
13
Verandering van aparte burelen in landschapsstijl
Dient te worden voorgelegd aan het bevoegde overlegcomité.
De opdrachten (niet de werking) van de CPBW in de privé-sector gelden ook voor de
overlegcomités in de overheidsdiensten. Als rechtsgrond wordt artikel 3, 1°, van het KB van
KB van 03.05.1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie
en bescherming op het werk aangehaald :
"Het comité brengt een voorafgaand advies uit over :
1° alle voorstellen, maatregelen en toe te passen middelen, die rechtstreeks of onrechtstreeks,
meteen of na verloop van tijd, gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van de werknemers
bij de uitvoering van hun werk".
De gevolgen kunnen betrekking hebben op het lawaai, privacy, werkomstandigheden, enz.
(Zie hieronder “Welzijn op het werk”).
Sociale Diensten
De grondregelingen inzake de organisatie van de sociale diensten zijn
onderhandelingsmateries (artikel 2, § 1, 1°, e), wet 19.12.1974). Die grondregelingen werden
vastgesteld bij KB 28.08.1985 (artikel 7), namelijk de regels tot vaststelling van :
1° de werking en de wijze van beheer ;
2° de vaststelling van de begunstigden ;
3° het algemeen kader van de opdrachten en activiteiten van de sociale diensten.
 De oprichting, afschaffing, toetreding, aansluiting van sociale diensten worden niet
vermeld. Dat is op het eerste gezicht eigenaardig en kan als een anomalie overkomen,
maar dient gezien te worden in het raam van de zienswijze destijds van de opstellers
van de wet en het KB 1985. Dat blijkt duidelijk uit artikel 13 van de wet 19.12.197421.
:
"De Koning bepaalt volgens welke regelen de administratieve overheden die sociale
diensten hebben opgericht het beheer daarvan geheel of ten dele opdragen aan één of
verscheidene vakverenigingen die representatief zijn in de zin van artikel 8.
Onder door de Koning te bepalen voorwaarden kunnen openbare instellingen, instellingen van
openbaar nut of verenigingen zonder winstoogmerk, mits de administratieve overheden die
de sociale diensten hebben opgericht, hun instemming betuigen, met het beheer ervan
worden belast. Die instellingen blijven onderworpen aan het toezicht der administratieve
overheden die de sociale diensten hebben opgericht".
Het gaat dus om administratieve overheden die sociale diensten hebben opgericht en die het
beheer ervan opdragen aan de vakorganisaties. Die laatste kunnen bv. v.z.w.'s oprichten die
worden gecontroleerd door de overheid.
21
Hoewel dat artikel nooit werd uitgevoerd en waarschijnlijk nooit zal uitgevoerd worden. Het dienst gezien te
worden in de tijdsgeest (jaren 1970-1974) : vrijwel geen staatshervorming en grotere uniformiteit in het ganse
land. De tekst van dat artikel wordt wel op federaal vlak uitgevoerd maar voor elke overheidsdienst afzonderlijk
(onze sociale dienst (v.z.w.) wordt ook beheerd door de representatieve vakorganisaties. Artikel 13 beoogde een
KB dat regels zou vaststellen voor de sociale diensten van alle overheidsdiensten.
14
Vaak wordt onderhandeld over alles wat sociale diensten betreft, of er onderhandelingsplicht
is of niet. Dat is uiteraard niet verboden22
Het Verslag aan de Koning bij het KB 1985 geeft meer uitleg over de grondregelingen.
Het sectoraal akkoord 2008-2013 (Vlaams comité C) stelt de oprichting van de "Vlaamse
Gemeenschappelijke Sociale Dienst voor de lokale besturen" in het vooruitzicht.
Het gaat echter om een paritair beheerde sociale dienst door de "werkgeversorganisaties en de
vakorganisaties". De overheid, in dit geval de Vlaamse Regering, richt die sociale dienst niet
op en is niet betrokken, noch juridisch noch financieel. De bewuste tekst dient enkel gezien te
worden als het politiek honoreren van het engagement.
De oprichting van die sociale dienst valt dus buiten het vakbondsstatuut. Die oprichting noch
de toetreding van de lokale besturen zijn te beschouwen als onderhandelingsmateries.
 Het toekennen van subsidies, het bedrag van die subsidies en de wijze van uitbetaling
zijn geen onderhandelingsmateries. Uit de archieven die betrekking hebben op de
totstandkoming van het KB van 1985 blijkt dat de financiering bewust werd
uitgesloten van de onderhandeling (het ontwerp bevatte een grondregeling "de wijze
van financiering van de sociale diensten" die bewust werd geschrapt).
 Uit de definitie in de grondregelingen van "organisatie van de sociale diensten" blijkt
dat alle elementen van die definitie beschouwd worden als grondregelingen waarover
moet onderhandeld worden., m.a.w. er zijn geen bepalingen die moeten overlegd
worden.
 Het besluit vermeldt "het algemeen kader van de opdrachten en activiteiten". De acte
die het voornoemde algemeen kader omschrijft kan bijvoorbeeld als opdracht
vermelden : "de toekenning van een financiële hulp in geval van ziekte, tegenspoed,
familiale tegenslag of andere uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden". De
concrete maatregelen ter zake (financiële hulp (forfaitair, terugbetaling van het bedrag
ten laste van de patiënt, op basis van het inkomen,…) is geen onderhandelingsmaterie.
Wel dient gezegd dat, als de sociale diensten worden beheerd door de representatieve
vakorganisaties, zij in elk geval uiteraard betrokken zijn bij die concrete maatregelen.
Ook als het gaat om een sociale dienst als een dienst van de overheid (centrale
diensten : ministeriële diensten) de vakorganisaties ook betrokken zijn via een
raadgevend comité of een ander orgaan).
In geval de overheidsdienst bepaalde voordelen geeft aan personeelsleden die ook
door
de
sociale
diensten
zouden
kunnen
worden
aangeboden
(hospitalisatieverzekering, betaling van de eretekens, cadeaucheques bij einde
loopbaan, enzovoorts) zal het vaak gaan om onderhandelingsmateries. Inderdaad, in
dat geval gaat het niet om een opdracht of activiteit van de sociale dienst maar (in de
meeste gevallen) om een grondregeling in verband met de bezoldigingsregeling,
namelijk "de aan de personeelsleden toegekende toelagen, vergoedingen van alle aard
en voordelen in natura" (artikel 4, 2°, KB 29.09.1985).
22
Zie bijvoorbeeld het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 december 2008 tot
goedkeuring van de aansluiting van "Wallonie-Bruxelles international" bij de Sociale dienst van de Diensten van
de Waalse Regering (BS van 17.02.2009). Het gaat hier over een "aansluiting" en dat is geen
onderhandelingsmaterie. Uit de aanhef van dat besluit blijkt dat er toch onderhandeld werd.
15
Het is eigenlijk geen taak van sociale diensten om recurrente sociale voordelen (dus
zonder sociale of inkomensgerelateerde voorwaarden zoals maaltijdcheques,
geschenkcheques,…) toe te kennen23.
In geen enkel opzicht kan de werking van de GSD worden beschouwd als een integrerend
deel van de sociale zekerheid (Antwoord van de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, Bulletin van Vragen en Antwoorden, BO64, 08.06.2009, vraag nr. 0355,
zittingsperiode : 52).
Benoeming van de bedrijfsrevisoren.
Krachtens het Wetboek van Vennootschappen worden zij benoemd op voordracht van de
ondernemingsraad, beraadslagend op initiatief en op voorstel van het bestuursorgaan24.
Doordat de wet van 1974 die bevoegdheid niet heeft toegekend aan de onderhandelings- of
overlegcomités, kan de benoeming van een bedrijfsrevisor in een overheidsdienst geschieden
zonder vakbondsprocedure. Dus : noch onderhandelings- noch overlegverplichting.
Een verplichting, voor de veiligheid van het personeel om altijd en overal een walkie-talkie te
dragen in “ON” positie
De maatregelen die tot doel hebben de werknemers te beschermen tegen geweld vanwege
derden, zoals het dragen van een walkie-talkie, zijn preventiemaatregelen die betrekking
hebben op het welzijn van de werknemers. De preventie van geweld evenals de
beschermingsmaatregelen die er uit voortvloeien vormen immers een onderdeel van de
domeinen die behoren tot het welzijn op het werk (artikel 4n § 1, tweede lid, 3°, van de
welzijnswet van 4 augustus 1996).
Krachtens artikel 32quater, § 1, derde lid, 3°, van dezelfde wet, treft de werkgever specifieke
maatregelen ter bescherming van de werknemers die bij de uitvoering van hun werk in contact
komen met derden.
Krachtens artikel 32quater, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, worden deze maatregelen
getroffen na advies van het comité voor preventie en bescherming op het werk. In de
overheidsdiensten is dat het bevoegde overlegcomité.
Dus = plicht tot overleg.
Op te merken dat de overlegplicht ook geldt indien de maatregel wordt geadviseerd door de
preventieadviseur.
Het overlegcomité verstrekt slechts een advies en de overheid kan, ook als het advies negatief
is, toch de maatregel opleggen. Dat is des te meer het geval als de maatregel ingegeven is
door de noodzaak er voor te zorgen dat werknemers die het slachtoffer worden van agressie
door een derde zo snel mogelijk hulp kunnen inroepen, opdat de schade beperkt zou blijven.
Standpunt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg van
25.06.2009.
Installatie van een prikklok
23
Zie de rondzendbrief DVO/BZ/P&O/2007/12 van 15.05.2007 van Vlaams minister van bestuurszaken,
Buitenlands Beleid, Media en Toerisme over de vaststelling van de strategische beleidslijnen voor de sociale
diensten.
24
Artikel 162 van dat Wetboek. Dat artikel verwijst naar de artikels 156 tot 160 (Vennootschappen waar een
commissaris is aangesteld).
16
De installatie van een prikklok op zich vereist geen vakbondsprocedure. Als dat samengaat
met een wijziging van de dienstregelingen (uurroosters en derg.) maakt die installatie deel uit
van een totaalregeling en wordt dat aspect ook voorgelegd aan het overleg.
Aanbevelingen (enkel voor provinciale en plaatselijke besturen)
Zie artikel 12ter van de wet van 19.12.1974.
Ziekteverlof
De ziekteverlofregeling is onderhandelingsmaterie.
Een medisch getuigschrift kan vermelden dat de betrokkene de woonplaats mag verlaten.
Er moet onderhandeld worden over een dienstnota die voorschrijft dat de woonplaats slechts
mag verlaten worden “om gegronde redenen” (arrest nr. 198.373 van 30 november 2009 –
politie maar analoog aan stelsel wet 1974).
Welzijn op het werk (veiligheid en preventie)
Artikel 39, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit van 1984 luidt als volgt :
“Alle bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor
Preventie en Bescherming op het werk worden uitgeoefend door de krachtens de artikelen 37
en 40 bevoegde overlegcomités”.
De redenering is dus in geval van twijfel of een zaak inzake PBW moet voorgelegd worden
aan het overlegcomité: “mocht het gaan over een privébedrijf, zou dan die aangelegenheid
moeten voorgelegd worden aan het comité voor Preventie en Bescherming op het werk”?
Enkel de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid is hiervoor bevoegd. Opgelet: dat geldt
slechts in de mate dat het niet gaat om een onderhandelingsmaterie waarover moet
onderhandeld worden. Bijvoorbeeld:
Een preventief alcohol- en drugsbeleid (zoals de CAO nr. 100 van 1 april 2009 betreffende
het voeren van een preventief alcohol- en drugsbeleid in de onderneming) wil voeren en
daartoe het arbeidsreglement wil
aanpassen zal het vrijwel steeds gaan om
onderhandelingsmateries.
De tekst zal voorschriften bevatten inzake alcohol en drugsgebruik. Krachtens artikel 3, 3°,
van het KB van 29.8.1985 gaat het om een grondregeling over “de rechten en plichten van de
personeelsleden…en verbodsbepalingen”. Volgens het Verslag aan de Koning bij dat KB gaat
het om activiteiten “die verboden worden”. Ook het vaststellen van het overtreden van die
verbodsbepalingen valt daaronder (alcoholtest).
Een tweede reden voor de onderhandeling ligt in het feit dat de tekst vaak zal verwijzen naar
de tuchtregeling en de situaties waarin een tuchtprocedure kan worden aangevat. Artikel 3, 4°,
van het KB van 28.09.1985 definieert als grondregeling “de tuchtregeling”. Het Verslag aan
de Koning vermeldt in dat verband: “de gevallen waarin, en de voorwaarden waaronder de
straffen kunnen worden opgelegd”.
Een derde reden voor de onderhandeling, althans als de tekst bepalingen bevat over de
regularisatie van de afwezigheid (ziekteverlof, verlof, compensatie). Artikel 3, 12°, van het
17
KB van 1985 definieert als grondregeling “de administratieve standen, de omstandigheden
waardoor ze worden bepaald en hun gevolgen op de toestand van de personeelsleden, met
inbegrip van de regeling inzake vakantie, verlof of terbeschikkingstelling”. Het Verslag aan
de Koning vermeldt ter zake:
“Worden onder meer begrepen onder de regeling inzake vakantie, verlof …:
- De definitie van de aard van het verlof: vakantie, ziekteverlof,…;
- De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de velroven worden toegestaan”.
Het voorgaande houdt in dat, wat de materies inzake welzijn op het werk betreft, het
overbodig is na te gaan of het wel over een overlegmaterie gaat vermits “alle” bevoegdheden
van de CPBW in de privésector overlegmaterie zijn. Bijvoorbeeld : als de werkgever een
beroep wenst te doen op een externe dienst PBW of de schriftelijke overeenkomst die de
werkgever sluit met de externe dienst moeten voorgelegd worden aan het bevoegde
overlegcomité25 met dien verstande, zoals reeds vermeld, de onderhandelingsprocedure in
voorkomend geval vereist is..
Wat de procedure betreft, is de regeling in de privésector enkel van toepassing als ze niet in
strijd is met de regeling van de wet van 197426.
Arbeidsongevallen en beroepsziekten
De regelgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten is zijn totaliteit
onderhandelingsmaterie (dus geen overlegmateries). Het Verslag aan de Koning bij het KB
1985 bepaalt in dat verband: “Vermits de arbeidsongevallen- en de beroepsziektenregeling
een samenhangend geheel vormt dat wordt geregeld door een beperkt aantal teksten, heeft
men de gehele regeling, omwille van haar belang, als onderhandelingsmaterie beschouwd”.
De woorden “gehele regeling” wijzen erop dat zelfs bepalingen die geen invloed hebben op
de eigenlijke regeling zelf, moeten onderhandeld worden. Dat blijkt ook uit artikel 9bis, § 3,
wet 1974. Die bepaling luidt als volgt: “Wat de materies bedoeld in § 1, 1°, betreft, zijn alle
bepalingen van de wetgeving minimale rechten27.
De plaatselijke overheidsdiensten kunnen een verzekeringscontract sluiten met een
verzekeringsonderneming krachtens artikel 27 van het KB van 13.07.1970. Dat artikel luidt
als volgt: “De in artikel 1 bedoelde besturen en instellingen kunnen, ten einde de door hen te
dragen lasten geheel of gedeeltelijk te dekken, verzekeringsovereenkomsten sluiten met een
verzekeringsonderneming….”.
Een “verzekeringsovereenkomst” is geen “wetgeving” of “regeling” in de zin van de
grondregelingen van het KB 1985 en de wet 1974. Het gaat ter zake dus noch over een
onderhandelingsmaterie noch over een overlegmaterie28. Het KB van 3 mei 1999 betreffende
de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk somt
de zaken op waarover het comité een voorafgaand advies uitbrengt. Het 4° van dat artikel
25
Zie de artikels 3 en 13 van het KB van 13.03.1998 betreffende de externe diensten voor preventie en
bescherming op het werk.
26
Zo is artikel 23 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor
preventie en bescherming op het werk dat stelt dat het secretariaat van het comité verzekerd wordt door de
interne dienst, wanneer bij de werkgever één comité moet opgericht worden niet van toepassing. Ook de
procedureregels van artikel 24 van dat besluit zijn slechts van toepassing als het KB geen strijdige bepalingen
bevat.
27
Voor de minimale rechten van de eerste categorie is alleen het gemeenschappelijk comité voor alle
overheidsdiensten (comité A) bevoegd.
28
Er zijn, zoals reeds vermeld, geen overlegmateries inzake arbeidsongevallen. Als het dus niet gaat over een
onderhandelingsmaterie, gaat het ook niet over een overlegmaterie.
18
luidt als volgt : “de keuze of de verandering van de diensten waarop een beroep wordt gedaan
in toepassing van de arbeidsongevallenwetten”. Met “diensten” worden alleszins niet de
verzekeringsmaatschappijen bedoeld. Het gaat in feite om diensten die aan zorgverstrekking
doen, d.w.z. ziekenhuizen, revalidatiecentra en dergelijke meer. Het is echter zeer de vraag of
er binnen de arbeidsongevallenwetgeving nog steeds dergelijke diensten worden opgericht en
het hier niet gaat om een relict uit het verleden (uitleg van de FOD WASO van 01.03.2010).
Download