BLOED

advertisement
TRISTAN STAM UIT 5H3
BIOLOGIE
BLOED
Hoofdvraag:
Welke taken heeft het bloed in het lichaam van de mens
Deelvragen:
1. Wat is bloed? Wat zijn de bestanddelen en functies van het
bloed?
2. a Welke bloedgroepen zijn er en wat is hun functie. (waarom het
bijvoorbeeld bloedgroep A is.)
b Waarom kan bloed van verschillende bloedgroepen niet
worden gemengd
3. Hoe werkt de bloedstolling
4. Wat zijn de meest bekende afwijkingen aan het bloed
5. a Wat is de werking van de bloedsomloop
b Welke onderdelen bezit het bloedvaten stelsel (soorten vaten
enz.)
6. Wat is de werking afweersysteem
(EXTRA HOOFDSTUK: WEETJES OVER BLOED)
(EXTRA HOOFDSTUK: EIGENSCHAPPEN VAN BLOED)
(EXTRA HOOFDSTUK: UITLEG OVER DONORBLOED)
(EXTRA HOOFDSTUK: GESCHIEDENIS VAN HET BLOED)
DEELVRAAG 1
WAT IS BLOED? WAT ZIJN DE BESTANDDELEN EN FUNCTIES VAN HET BLOED?
In eerste instantie is bloed het vervoersorgaan voor een organisme. Het brengt
zuurstof en voedingstoffen naar allerlei soorten cellen. Waarna het ook weer
afvalstoffen mee terug neemt naar de uitscheidingsorganen.
De cellen die actief zijn produceren behalve afvalproducten ook warmte. Die wordt
ook door het bloed opgenomen en vervoert naar alle delen van het lichaam.
Zo speelt bloed dus een belangrijke rol bij de warmteregeling van het lichaam en de
activiteit van verschillende weefsels. Dat komt voornamelijk door de hormonen die in
het bloed aanwezig zijn.
Het bloed zorgt daarnaast ook voor de instandhouding van een constant intern
milieu.
In een mens bevindt zich zo’n 6 liter bloed, dat in de bloedvaten wordt rondgepompt.
De normale hoeveelheid bloed is ongeveer 7,5% van zijn lichaamsgewicht De
belangrijkste functie van het bloed is dat het je lichaam van zuurstof voorziet. In de
longen wordt zuurstof in het bloed opgenomen. Vervolgens pompt het hart het bloed
in ca. 2 minuten door ons hele lichaam.
Ondertussen staat het bloed zuurstof af aan organen van ons lichaam en neemt het
in ruil kooldioxide op. Dit wordt bij een volgend bezoek aan de longen weer
vervangen door een nieuwe portie zuurstof.
De rode bloedcellen in het bloed zorgen voor het transport van zuurstof. De rode
bloedcellen bevatten de stof hemoglobine waar zuurstof aan bindt. Elke rode bloedcel
bevat ongeveer 270 miljoen hemoglobinemoleculen. Een hemoglobinemolecuul zelf
kan 4 zuurstofmoleculen binden. Bij elkaar opgeteld kan één enkele rode bloedcel
wel één miljard zuurstofmoleculen vervoeren.
Een volwassene beschikt ongeveer over 30 biljoen rode bloedcellen.
De stof hemoglobine, geeft als het zuurstof heeft gebonden, het bloed een heldere
rode kleur. Is het zuurstof geruild voor koolstofdioxide dan wordt ook de kleur van
het bloed minder helder rood, de kleur wordt donkerder.
SAMENSTELLING
Bloed is een vrij dikke ondoordringbare, rood gekleurde vloeibare massa. Het bloed
bevat bloedcellen wat zo’n 45% van het totale volume is. De rest is de
bloedvloeistof, ook wel plasma genoemd, wat 55% procent van het totale volume is.
Plasma
Water is het belangrijkste component van het plasma. Zo’n 90% van de totale
hoeveelheid bestaat daaruit. In dat water zitten heel veel andere stoffen opgelost,
zoals de elektrolyten. Dat zijn alle mogelijke zouten die in het plasma voorkomen.
Die zouten zijn met elkaar gemengd zodat zij met elkaar in staat zijn om zuren en
basen te binden en te neutraliseren. Dat heet het buffermengsel. Dit betekent
wanneer wij een kleine hoeveel van een sterk zuur aan het mengsel toevoegen de
zuurgraad niet of nauwelijks verandert.
Dat is heel belangrijk omdat dat anders stoornissen in de functies van verschillende
delen van het lichaam kunnen veroorzaken.
Daarnaast zitten er in het water ook eiwitten opgelost die voor het merendeel in de
lever worden aangemaakt.
Daarnaast zitten er in het plasma ook stoffen die er alleen inzitten om vervoerd te
worden namelijk de voedingsstoffen en de hormonen.
De vaste bestanddelen (de bloedcellen)
De bloedcellen bestaan uit cellen en delen van cellen die in het plasma rondzweven.
Die cellen maken deel uit van het zogenaamde reticulo-endotheliale systeem, die
worden gevormd in het beenmerg in deels in de lymfeklieren.
Reticulo=
endo=
De cellen uit dit systeem kunnen fagocyteren, wat wil zeggen dat ze deeltjes kunnen
opnemen en kunnen verteren. Zij kunnen zich ook gaan delen en vormen dan
stamcellen waaruit weer andere soorten bloedcellen kunnen ontstaan.
Denk maar aan de rode bloedcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes.
DE WITTE BLOEDLICHAAMPJES (LEUKOCYTEN)
Lymfocyten: zijn in staat om antistoffen te vormen
Monocyten: zijn in staat om dode stoffen te fagocyteren
Granulocyten: zijn onder te verdelen in
-Neutrofiele: zorgt voor de afweer tegen bacteriën
-Eosinofiele: zijn actief bij allergische ziekten
-Basofiele: hebben te maken met antistolling
De leukocyten hebben alles te maken met de afweer van je lichaam.
We kunnen de leukocyten onderverdelen in twee groepen.
De lymfatische cellen en de myeloïde cellen. De lymfatische cellen worden gemaakt
in de lymfeklieren en de milt. De myeloïde cellen worden gemaakt in het beenmerg.
DE RODE BLOEDLICHAAMPJES (ERYTHROCYTEN)
De rode bloedcel ziet eruit als een plat schijfje met in het midden een putje. De
zogenaamde delle.
De rode bloedcel
Het rare is dat een rode bloedcel geen kern heeft, dus ook eigenlijk geen levende cel
is. De rode bloedcel is gevuld met een rode vloeistof; Hemoglobine. Dat is een eiwit
dat een molecuul ijzer bevat dat onder bepaalde omstandigheden zeer snel, grote
hoeveelheden zuurstof kan opnemen. Dat gebeurt in de longen. Als er zuurstof is
opgenomen wordt het verder getransporteerd naar de weefsels in het lichaam waar
de zuurstof wordt geruild met koolstofdioxide. De koolstofdioxide wordt niet
opgenomen door de rode bloedcellen maar door het plasma.
Wanneer het bloed zuurstof heeft opgenomen heeft het een helderrode vloeistof. Dat
noemen we het oxyhemoglobine. Als het bloed geen zuurstof bevat is het
donkerrood.
De rode bloedcellen ontstaan uit het beenmerg uit een stamcel via een aantal
delingen. Die delingen heten differentiële delingen omdat de dochtercel er telkens
een beetje anders uitziet dan de moedercel. Wanneer de laatste deling is geweest en
het protoplasma rood van kleur is geworden komt er nog een rijpingsperiode waarin
de kern van de cel verdwijnt. Jonge Erytrocyten hebben een delle, bij de verouderde
erytrocyten niet omdat zij vocht opnemen uit de omgeving. Die gezwollen
erytrocyten heten globocyten.
DEELVRAAG 2
Welke bloedgroepen zijn er en wat is hun functie?
Het onderstaande ben ik via mijn vader te weten gekomen die ervaring en dienst doet in de
gezondheidszorg
Systeem van Landsteiner of ABO systeem
Bloedgroep A: antigeen A zit aan de erytrocyten, in het serum zitten antilichamen tegen B
Bloedgroep B: antigeen B zit aan de erytrocyten, in het serum zitten antilichamen tegen A
Bloedgroep AB antigeen A en B zitten aan de erytrocyten, in het serum zitten geen antilichamen
tegen A of B
Bloedgroep 0 bevat geen antigeen, in het serum zitten zowel antilichamen tegen A en B
DONOR
O
BLOEDGROEP
A
B
AB
A
--
x
x
--
B
x
--
x
--
AB
--
--
--
--
O
x
x
x
--
RECEPTOR
X = bloedcellen klonteren samen agglutinatie, bloedtypes zijn niet met elkaar
verenigbaar
-- = levert geen moeilijkheden op.
Bij bloedtransfusie mag het bloed wat toegediend gaat worden beslist niet te koud
zijn, men loopt het risico dat er koudeagglutinatie optreedt. (Klontering van
bloedbestanddelen door temperatuurverschil van donorbloed en ontvanger).Om
problemen te voorkomen wordt het bloed soms voorverwarmd. Bloedproducten
dienen altijd voor toediening door 2 personen gecontroleerd te worden op de juiste
bloedgroep en er dient tevens gecheckt te worden of de ontvangende persoon
vermeld staat op het toe te dienen bloed. Men dient er zich altijd van bewust te zijn
dat er levend weefsel wordt toegediend. Degene die de transfusie krijgt dient goed in
de gaten gehouden worden. Lichaamstemperatuur dient bij aanvang en 15 minuten
na aanvang gecontroleerd te worden.
Rhesusfactor
Dit is een antigeen wat zich ook op de erytrocyt kan bevinden. Ongeveer 80% van de
mensen zijn positief, 20% is negatief en hebben dit antigeen niet.
Trombocyten of bloedplaatjes
Trombocyten
grillige vorm, afmeting 3 
200.000 – 500.000 / mm3
bevatten trombokinase
Vier bloedgroepen
Het bloed van iedere mens is uniek en daarom onmogelijk na te maken. Toch
kunnen we vier grote bloedgroepen onderscheiden: A, B, O en AB.
De bloedgroep wordt bepaald door het soort antigenen die zich op de buitenkant van
de rode bloedcellen bevinden. Dat zijn eiwitten die een rol spelen in onze immuniteit.
Bloedgroep A heeft A-antigenen en B heeft B-antigenen. Bloedgroep AB heeft beide
antigenen en O heeft helemaal geen ofwel nul antigenen. Een ander soort antigeen
op de oppervlakte van de rode bloedcellen is de resusfactor, die aanwezig of positief,
dan wel afwezig of negatief is.
Iedereen maakt spontaan antistoffen aan tegen die antigenen die hij op zijn eigen
bloedcellen mist. Bij een bloedtransfusie moet het donorbloed daarom compatibel
zijn met dat van de ontvanger. Anders vallen de antistoffen dat vreemde bloed aan.
De bloedcellen gaan kapot en er worden bloedklonters gevormd. Dat kan dodelijk
aflopen.
Door die aan- of afwezigheid van antigenen, zijn slechts bepaalde combinaties van
bloedgroepen mogelijk. Wie O heeft, kan alleen O krijgen, maar aan iedereen geven.
Wie AB heeft, mag van elke andere bloedgroep krijgen, maar alleen aan andere AB's
geven. O-negatief is voor iedereen goed. Dat is daarom altijd voorradig in de
bloedbanken en de afdeling spoedgevallen van ziekenhuizen.
Bloedgroep O is met 45 procent van de bevolking trouwens de absolute koploper,
terwijl AB uiterst zeldzaam is: ongeveer 1 op 100 mensen heeft het. Vijfentachtig
procent van de mensen is resuspositief, 15 negatief. We erven onze bloedgroep over
van onze ouders. De genen die de vier bloedgroepen en die de resusfactor bepalen,
werken echter onafhankelijk van elkaar. Het zijn twee aparte overervingsystemen.
Leucocyten
5000 – 8000 /mm3
Lymfocyten
kleine ronde cel,
met grote kern
25 - 30 %
PLAATJES
ERBIJ!!!
spelen rol
bij
virus- bact.
infecties en
afstoting bij
transplantatie
Monocyten
grote niervormige
kern,
afm. 15 – 20 
5 - 8%
Neutrofiele
granulocyten
65 – 70%
Eosinofiele
granulocyten
2 - 4%
Basofiele
granulocyten
0,1- 2%
fagocyteren =
inkapselen,
verwijderen van
ziekteverwekker
en afvalprodukten
fagocyteren
werkzaam bij
allergische
reacties,
parasitaire
ziekten
mogelijk taak
bij antistolling
in de vaten
Erytrocyten
rode bloedlichaampjes
geen celkern
7
4,5 à 5 miljoen / mm 3
bevat hemoglobine, dit eiwit bevat
ijzermolecuul en dient voor O2 transport
Meer uitleg Bloedgroepen
De antigenen die zich aan de oppervlakte van de bloedcellen bevinden, bepalen de
bloedgroepen. Alleen al op de rode bloedlichaampjes kan men vandaag meer dan
400 bloedgroepantigenen aantonen en definiëren. Voor bloedtransfusies zijn het
ABO-systeem en de resusfactor echter de belangrijkste.
Het organisme reageert identiek op bloedgroepantigenen als op andere
lichaamsvreemde antigenen. Het produceert specifieke antistoffen die geschikt zijn
om op het antigeen te reageren, zodat de vreemde bloedcellen worden afgebroken.
Transfusies berusten op de nauwkeurige bepaling en het testen van de
compatibiliteit van de ABO- en resusantigenen van donor en ontvanger. Hierdoor kan
men ernstige transfusiereacties voorkomen en vermijden dat het lichaam antistoffen
zou produceren tegen de resusantigenen.
Bloedstolling
extrinsiek
Intrinsiek
collageen
tromboplastine
factor XII
factor XI
factor VII
factor IX
HeparineHefactor VIII
factor X
Coumarine
Factor V
protrombine
trombine
Ca++
fibrinogeen
Uitleg volgt.
fibrine
WAT ZIJN DE MEEST BEKENDE AFWIJKINGEN AAN HET BLOED?
Iets over geelzucht.
Anemie (bloedarmoede)
Suikerziekte?
Allergie
Download