een weg uit het ondergrondse?

advertisement
EEN WEG UIT HET
ONDERGRONDSE?
EEN ANALYSE VAN EUROPA’S HEDENDAAGSE PROBLEMEN EN MOGELIJKE RICHTINGEN AAN DE HAND
VAN DOSTOJEVSKI’S AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE (1864)
Denise van Dalen
ANR: 724002
MA Kunst, Publiek en Samenleving
Faculteit der Geesteswetenschappen
Universiteit van Tilburg
25 juli 2015
Begeleider: Dr. A.C.J. de Ruiter
Tweede lezer: Prof. Dr. O.M. Heynders
Masterthesis
Aantal woorden (inclusief citaten en bijlage): 24.895
“Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de confrontatie met de werkelijkheid,
mompelde ik, terwijl ik halsoverkop de trap af rende. Dit is al niet meer de
paus die Rome verlaat en naar Brazilië vertrekt, dit is al geen bal meer aan
het Comomeer.” – Dostojevski1
1
Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep,
p.110
2
SAMENVATTING
Het hedendaagse Europa heeft te maken met zowel problemen als mogelijkheden. Na eeuwenlang
een leidende positie te hebben ingenomen op het wereldtoneel, moet Europa nu leren omgaan met
de concurrentie van andere supermachten. Daarnaast is Europa intern verdeeld door de
versplintering van haar identiteiten, het ontbreken van een overkoepelende publieke ruimte, de
groeiende afstand tussen elite en bevolking en het uiteendrijven van macht en politiek. Het continent
raakt hierdoor verstard en moet een richting kiezen. In deze thesis worden verschillende richtingen
voor Europa besproken die uiteenlopen van een terugkeer naar het ‘Oude Europa’ van de natiestaat
tot een ‘Nieuw Europa’ dat zichzelf ‘in de wereld’ ziet. De richting die Europa kiest bepaalt haar
toekomstige rol op het wereldtoneel en of zij weer een leidende supermacht wordt of niet. Om meer
te kunnen zeggen over Europa’s problemen en haar mogelijke richting, is gekozen om een afstand te
nemen tot de werkelijkheid en een toevlucht te zoeken in de literatuur. Deze toevlucht is gevonden
in het werk van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski: de novelle Aantekeningen uit het
ondergrondse uit 1864. In deze thesis wordt betoogd dat de hoofdpersoon van deze novelle fel
polemiseert tegen de Verlichtingsidealen van het Westen: in het bijzonder tegen het idee dat
mensen rationeel zijn en als zodanig handelen. De hoofdpersoon van de Aantekeningen – de
‘ondergrondse man’ – en het hedendaagse Europa hebben met elkaar gemeen dat zij beide te maken
hebben met een voor hen nieuwe en versplinterde werkelijkheid: zij nemen hier geen leidende rol in
en proberen het te ontvluchten door zichzelf naar binnen te keren. De ondergrondse man wordt in
zijn handelen beperkt door zijn “verhevigd bewustzijn” dat hem ontelbare perspectieven biedt,
terwijl Europa wordt beperkt door een veelheid aan perspectieven die worden veroorzaakt door haar
interne verdeeldheid. Beide zien de werkelijkheid op zoveel verschillende manieren dat zij hieruit
geen duidelijke of eenduidige richting kunnen kiezen. Aan de hand van een analyse en interpretatie
van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gekeken hoe de ondergrondse man
omgaat met de mogelijkheden en beperkingen van de versplinterde werkelijkheid. Op die manier
wordt geprobeerd een betekenis te creëren en een voorbeeldverhaal neer te zetten voor de
toekomst van Europa.
Sleutelwoorden: Europa, globalisering, moderniteit, postmoderniteit, Dostojevski, Aantekeningen uit
het ondergrondse, passiviteit en fragmentarisering.
3
INHOUD
Samenvatting........................................................................................................................................... 3
Inleiding ................................................................................................................................................... 5
1. Een richting voor Europa met Dostojevski als gids? ............................................................................ 7
1.1 Europa in een postmoderne en geglobaliseerde wereld .............................................................. 7
Europese identiteiten en existentiële angsten................................................................................ 8
Een versnippering aan verhalen .................................................................................................... 10
Veranderende grenzen .................................................................................................................. 12
Nieuwe machtsverhoudingen ....................................................................................................... 13
1.2 Een richting voor Europa ............................................................................................................. 15
Terug naar het ‘Oude Europa’ ....................................................................................................... 15
Een federaal Europa ...................................................................................................................... 16
Een alliantie met de Verenigde Staten .......................................................................................... 18
Een kosmopolitisch Europa ........................................................................................................... 20
1.3 Een postmodern Europa met een richting .................................................................................. 21
2. De weg door het ondergrondse ........................................................................................................ 23
2.1 Rusland tot aan de negentiende eeuw ....................................................................................... 23
2.2 Fjodor Dostojevski ....................................................................................................................... 25
2.3 Interpretaties van Aantekeningen uit het ondergrondse ............................................................ 26
2.4 Analyse van Aantekeningen uit het ondergrondse: een intellectuele inertie ............................. 29
Vertelling: vertelinstantie en bewustzijnsvoorstelling .................................................................. 29
Verhaal: tijd, karakterisering en focalisatie ................................................................................... 30
Geschiedenis: gebeurtenissen, personages en setting. ................................................................ 32
Indexen in de focalisatie ................................................................................................................ 42
3. ‘Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de confrontatie met de werkelijkheid’ .............................. 44
Literatuur ............................................................................................................................................... 48
Bijlage 1: Tijdschema F.M. Dostojevski, Aantekeningen uit het ondergrondse .................................... 50
Bijlage 2: Paginaverdeling in Aantekeningen uit het ondergrondse...................................................... 53
4
INLEIDING
“Steeds, zelfs nu, blijft literatuur een van onze belangrijkste manieren van
begrijpen.” – Susan Sontag2
Europa bevindt zich in een nieuwe, onwennige positie. Na zichzelf eeuwenlang te hebben gezien als
het centrum van de wereld, met een leidende rol in de wereldpolitiek, moet zij nu leren concurreren
met andere supermachten die de leiding overnemen. In de twintigste eeuw kreeg zij al te maken met
de concurrentie van de Verenigde Staten; nu komen daar veel niet-Westerse supermachten als
China, Rusland, Brazilië, India en Zuid-Afrika bij (Bauman, 2008; Leerssen, 2011; Van Ham, 2015).
Daarnaast heeft de globalisering gezorgd voor een sterkere verbondenheid, maar ook voor
afhankelijkheid tussen mensen en landen, waardoor supermachten zichzelf niet langer kunnen zien
als volkomen soevereine staten (Bauman, 2004). Maar in plaats van zichzelf ‘in de wereld’ te gaan
zien, dreigt Europa zich naar binnen te keren en te verstarren (Bauman, 2008; De Gruyter, 2015;
Steketee, 2015). Europa is vooral gericht op interne problemen, zoals de financiële crisis in
Griekenland of de illegale toestroom van migranten, terwijl de meest fundamentele problemen naar
de achtergrond worden geschoven: het losraken van sociale banden, het ontbreken van een
overkoepelende Europese identiteit, de vervaging van grenzen, het ontbreken van een
gemeenschappelijke publieke ruimte en het uiteendrijven van macht en politiek. De politieke waan
van de dag leidt Europa af van het zoeken naar oplossingen voor deze onderliggende problemen, wat
er voor zorgt dat zij stil komt te staan op het wereldtoneel en kwetsbaar wordt voor externe
bedreigingen als nieuwe economische crisissen, terrorisme of ziektes en epidemieën – globale
problemen die op globaal niveau moeten worden aangepakt (Bauman, 2008). Om zowel de interne
problemen als externe bedreigingen aan te pakken, moet Europa in beweging komen en een richting
kiezen om in te slaan.
Om de huidige problematiek van Europa en haar mogelijke richting beter te begrijpen, is in
deze thesis gekozen om afstand te nemen tot de werkelijkheid: in de vorm van een toevlucht in de
literatuur. Reden hiervoor is dat de literatuur de mogelijkheid biedt om te reflecteren, een moreel
begrip en een gemeenschappelijke ervaring te laten ontstaan: “A novelist, then, is someone who
takes you on a journey. Through space. Through time. A novelist leads the reader over a gap, makes
something go where it was not.” (Sontag, 2005, p.7). De analyse van een literair werk is een proces
waarin wordt ‘begrepen’: het literair werk kan worden gerelateerd aan een maatschappelijke
context, kritiek leveren op maatschappelijke problemen en nieuwe perspectieven bieden:
“[Narrative] constitutes a major reservoir of the cultural baggage that enables us to make meaning
out of a chaotic world and the incomprehensible events taking place in it.” (Bal, 2002, p.10). Op die
manier verlegt literatuur de grenzen van het inlevend vermogen en de verbeelding van haar lezer. In
deze thesis is gekozen voor de analyse van een novelle van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski:
Aantekeningen uit het ondergrondse uit 1864. Dit kleine, maar veelomvattend werk beschrijft de
opvattingen van een opstandige en wispelturige ‘ondergrondse man’ die een generatie
vertegenwoordigt die in de negentiende eeuw haar laatste dagen lijkt te slijten. De ondergrondse
2
Origineel: “Still, even now, literature remains one of our principal modes of understanding.” Ontleend aan:
Sontag, S. (2005). At the same time… (The novelist and moral reasoning). English studies in Africa. 48:1, p.6
5
man gaat in tegen de ideeën van rationaliteit en vooruitgang en rekent zijn passiviteit toe aan zijn
“verhevigd bewustzijn”; dat hem inzicht geeft in de veelomvattendheid van de werkelijkheid – en
daarmee in de mogelijkheden, risico’s en morele gevolgen van zijn handelen. Wanneer men de
Aantekeningen leest in de context van Europa’s huidige problemen, blijkt dat de generatie van de
ondergrondse man ook in de eenentwintigste eeuw zijn laatste dagen nog niet heeft gesleten. Er is
een interessante analogie zichtbaar tussen de problemen van Europa enerzijds en die van de
ondergrondse man in het negentiende-eeuwse Rusland anderzijds. De kritiek van de ondergrondse
man op de Westerse Verlichtingsidealen van vooruitgang en rationaliteit lijkt in het huidige Europa te
worden overgenomen. Het geloof in vooruitgang is in Europa niet langer onbetwist, net zoals het
geloof in het idee dat de mens altijd rationeel handelt. Daarnaast lijken zowel de ondergrondse man
als Europa te lijden onder eenzelfde soort verhevigd bewustzijn: de ondergrondse man omdat hij
naar eigen zeggen “bovengemiddeld intelligent” is en Europa door haar grote versplintering en
diversiteit. Hierdoor ervaren beide de werkelijkheid niet langer als coherent of vanzelfsprekend,
nemen zij geen leidende rol in en hebben zij daardoor de neiging om passief te worden en zichzelf
naar binnen te keren.
En dit is precies wat Dostojevski juist nu, in de huidige context van ‘Europese verstarring’ en
het bepalen van haar toekomst, zo interessant en relevant maakt. Ook al is Dostojevski’s
Aantekeningen al meer dan 160 jaar geleden geschreven, zij is nog steeds actueel: een analyse van
de novelle kan de onoverzichtelijke, versplinterde ‘Europese werkelijkheid’ weer overzichtelijk
maken door de problemen van de ondergrondse man – en de manieren waarop hij hier mee omgaat
– te projecteren op de problemen van Europa. Op die manier kan Dostojevski uit de versplinterde en
ongrijpbare werkelijkheid een betekenis creëren, die kan dienen als een voorbeeldverhaal voor
Europa. Zo kan zij inzicht geven in de huidige situatie waarin Europa zich bevindt als ook in de
mogelijke richtingen die zij kan inslaan. Hieruit volgen een aantal onderzoeksvragen van waaruit
wordt gekeken. Allereerst: “Waaruit bestaan de huidige problemen van Europa?”. En ten tweede:
“Op welke manier kan Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse dienen als een
voorbeeldverhaal voor het hedendaagse Europa?”. Om antwoord te kunnen geven op deze vragen,
wordt in hoofdstuk één gekeken naar de complexiteit van Europa’s problemen en haar huidige
positie in de wereld. Vanuit deze problemen wordt in hoofdstuk twee gekeken naar mogelijke
oplossingen, in de vorm van mogelijke richtingen voor Europa op het wereldtoneel. Dit wordt
gevolgd door een beschrijving van Fjodor Dostojevski, het negentiende-eeuwse Rusland,
interpretaties en een eigen analyse van Aantekeningen uit het ondergrondse. Tot slot wordt in
hoofdstuk drie een interpretatie van de Aantekeningen gegeven in het licht van de complexiteit van
de huidige problemen van Europa en haar mogelijke richting. Op die manier kan er een
voorbeeldverhaal ontstaan voor Europa, waarbij wordt gekeken naar wegen uit ‘het ondergrondse’.
6
1. EEN RICHTING VOOR EUROPA MET DOSTOJEVSKI ALS GIDS?
“Wat blijft ge dan nog staren?”, vroeg Vergilius.
“Hoe schijnt uw blik als roerloos vastgeketend
beneden bij de droef-verminkte schimmen?
Zo deedt ge niet bij de andre Smarte-buidels.
Bedenkt, als gij de schimmen wenst te tellen,
dat twee en twintig mijl de groeve cirkelt.
De maan is al beneden onze voeten;
Kort is nog maar de tijd, ons toegemeten;
en veel, nog niet aanschouwd, rest u te aanschouwen.”
– Dante Alighieri (1265-1321)3
Europa lijkt politiek en economisch te verstarren door haar interne diversiteit en problemen, die er
voor zorgen dat zij geen leidende keuzes meer maakt op het wereldtoneel. Dit houdt in dat zij stil
komt te staan waar de andere supermachten vooruit gaan. In dit hoofdstuk wordt in de eerste
instantie de complexiteit van het ‘Europa-probleem’ besproken. Er wordt ingegaan op de
verschillende gevolgen van ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw voor de interne
verhoudingen in Europa, maar ook op de nieuwe verhoudingen van Europa in de wereld. Daarna
wordt aan de hand van Delanty & Rumford (2005) gekeken naar mogelijke richtingen die Europa de
komende jaren kan inslaan.
1.1 EUROPA IN EEN POSTMODERNE EN GEGLOBALISEERDE WERELD
De negentiende en twintigste eeuw waren tijden van grote sociale, wetenschappelijke en
technologische verandering. Waar in de negentiende eeuw in Europa de moderne tijd aanbrak met
de komst van verschillende revoluties en wetenschappelijke ontwikkelingen – zoals de Verlichting –
brak er in twintigste eeuw een tijd aan van industrialisering: met de opkomst van fabrieken,
arbeidersklasse, treinen en steden. Deze ontwikkelingen zetten in de eenentwintigste eeuw verder
door, in de vorm van een sterkere technologisering, democratisering, digitalisering, individualisering
en globalisering. Veel veranderingen vonden plaats op wereldniveau en de verdere ontwikkelingen in
de technologie en industrie leidden onder andere tot de komst van radio, televisie, internet en een
nieuwe manier van oorlogsvoering – met onder andere de komst van nucleaire wapens en raketten
vindt oorlog niet langer altijd plaats op een slagveld. Deze ontwikkelingen hebben invloed
uitgeoefend op de manier waarop mensen zichzelf en de wereld zijn gaan ervaren (Bauman, 2004).
Zo zijn sociale banden steeds verder losgeraakt; zijn mensen vrijer geworden en er is meer
uitwisseling ontstaan tussen ‘vreemde’ culturen, religies en maatschappelijke lagen (Bauman, 2004).
Een gevolg hiervan is dat mensen steeds meer meekrijgen van de wereld en dat het moeilijker wordt
om al deze gebeurtenissen als één coherent geheel te zien (Bauman, 2004). Deze ‘fragmentarisering’
3
Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de
Torenlans, p.217
7
van de wereld lijkt in de eenentwintigste eeuw te worden voortgezet en er voor te zorgen dat de
sociale banden zo ver losraken dat mensen hun houvast dreigen kwijt te raken, waardoor zij gevoelig
worden voor diverse ‘existentiële angsten’ – dat wil zeggen: de onzekerheid over de betekenis en
identiteit van individuen en hun leven (Bauman, 2004). Daar komt bij dat de fragmentarisering leidt
tot veel verschillende perspectieven op dezelfde gebeurtenissen, wat er voor zorgt dat het oude –
moderne – geloof in een universele werkelijkheid aan het wankelen wordt gebracht (Lyotard, 1984).
Met name het waarheidsgehalte van de “grote verhalen” van de filosofie, religie, wetenschap en
ideologie wordt meer in twijfel getrokken (Lyotard, 1984). Dit betekent dat de moderne wereld, die
werd geleid door het idee van rationaliteit en vooruitgangsdenken, is veranderd in een postmoderne
wereld, waarin deze zaken worden betwijfeld (Lyotard, 1984). Het idee dat de wetenschap kan leiden
tot vooruitgang, de mens steeds slimmer en beter wordt en dat de wereld begrijpelijk en
overzichtelijk kan worden gemaakt, – dit zijn voornamelijk Verlichtingsidealen – heeft plaatsgemaakt
voor een wereld waarin men onzeker is over de mogelijkheid de dingen echt te kennen (Lyotard,
1984). De huidige wereld ligt open: voor nieuwe verhalen, visies en mogelijkheden, maar is
tegelijkertijd ook heel vluchtig en kwetsbaar (Bauman, 2004). In deze paragraaf wordt gekeken naar
de huidige positie van Europa en de manier waarop de fragmentarisering zich laat gelden op het
gebied van de ‘Europese identiteiten’, de ervaring van de Europese gebeurtenissen, de ervaring van
fysieke en mentale grenzen en het veranderen van machtsverhoudingen in de wereld. Op die manier
kan worden gekeken naar de omstandigheden waarmee een richting van Europa zoal te maken
heeft.
EUROPESE IDENTITEITEN EN EXISTENTIËLE ANGSTEN
De globalisering en de bijbehorende fragmentarisering heeft een grote invloed op de manier waarop
mensen naar hun eigen identiteit kijken (Bauman, 2004). De solide identiteit die men in de moderne
tijd kende – waarbij men wist waar hij thuishoorde, van welke sociale klasse hij deel uitmaakte en bij
welke religieuze gemeenschap hij hoorde – is vervangen door een fluïde identiteit waarbij fixatie
wordt vermeden en alles in beweging moet blijven (Bauman, 2004). Dit zorgt er voor dat identiteit
een stuk ingewikkelder wordt: men weet niet langer ‘wie men is’, de context waarin men leeft is
versplinterd en men weet niet langer waar hij thuishoort (Bauman, 1996). Het losraken van de
hechte maatschappelijke banden, die ooit de sociale regels bepaalden en voor bescherming zorgden,
heeft voor meer individualisatie gezorgd: mensen kijken meer naar hun eigen belangen, kunnen vaak
alleen op zichzelf rekenen en ontvangen vaak geen hulp meer van een hechte gemeenschap of
netwerk (Bauman, 2008). De hedendaagse wereld heeft postmoderne levensstijlen voortgebracht:
identiteiten zijn niet langer vaste concepten die men kan aannemen, maar een voortdurende
‘herschrijving’ van die concepten (Bauman, 1996).
Zo komen hedendaagse manieren waarop individuen naar zichzelf kijken en hun identiteit
creëren tot uiting in levensstijlen waarin zij niet gefixeerd willen worden (Bauman, 1996). Bauman
(1996) onderscheidt vier verschillende typen postmoderne levensstijlen: ‘de flaneur’, ‘de vagebond’,
‘de speler’ en ‘de toerist’ (Bauman, 1996). De vagebond is een levensstijl van reizen en het
ontvluchten van het burgerlijke leven, om op die manier niet burgerlijk te zijn en weinig
betrokkenheid te hoeven tonen. De flaneur is een levensstijl met een sterke relatie met de opkomst
van de moderne stad: het is een levensstijl waarbij men erg vrij is om rond te slenteren en bezoekjes
te brengen aan winkels en theaters, zonder daadwerkelijk ergens toe te behoren of dat deze
bezoekjes een impact hebben. De speler is een levensstijl waarbij telkens weer een andere identiteit
8
wordt aangenomen, zonder ruimte te nemen voor zelfreflectie; in deze levensstijl wordt geen enkele
compassie getoond, maar is enkel oog voor de eigen beleving: het leven wordt als spel beschouwd.
Tot slot is de laatste levensstijl, de toerist, een echte levensstijl van deze tijd. In deze levensstijl wordt
betekenis aan de wereld toegekend aan de hand van esthetische criteria, in plaats van ethische: de
toerist gaat vooral op zoek naar het mooie in de wereld. Deze verschillende hedendaagse manieren
waarop naar de wereld wordt gekeken en een identiteit wordt gecreëerd hebben een aantal zaken
overeenkomstig. Allemaal hebben zij invloed op de manier waarop mensen naar het morele
handelen kijken: zij behandelen menselijke relaties als versplinterd, vermijden lange
termijnverbintenissen, gaan verplichtingen uit de weg en pleiten voor een afstand tussen het ‘ik’ en
de ‘ander’. Individuele vrijheid lijkt belangrijker te worden gevonden dan morele
verantwoordelijkheid, immers: een morele verantwoordelijkheid impliceert een verplichting ten
opzichte van de ander en dit staat haaks op de huidige wens naar vrijheid en fluïditeit.
Maar nog belangrijker: deze hedendaagse levensstijlen zeggen iets belangrijks over de
Europese maatschappij – en andere Westerse maatschappijen waarin zij worden aangenomen.
Iedere samenleving bepaalt zelf waar de grenzen liggen voor de mate waarin deze levensstijlen tot
stand kunnen komen (Bauman, 1996). Veel rijke en hoogopgeleide Europeanen hebben de
mogelijkheid om als flaneurs, toeristen, spelers of vagebonden over de wereld te reizen, terwijl veel
mensen uit meer achtergebleven gedeelten van de wereld of het continent deze mogelijkheden niet
hebben. Niet iedereen heeft de financiële of sociale middelen om in ‘volledige vrijheid’ zijn leven
vorm te geven. Reizen en leven kost geld en niet iedereen spreekt universele talen of kan met iedere
sociale laag in contact komen, waardoor veel deuren gesloten blijven. De hedendaagse levensstijlen
kunnen daardoor vrijwel uitsluitend ‘geleefd’ worden door rijke, hoogopgeleide burgers, die ook wel
– vaak minder liefkozend – ‘de elite’ worden genoemd. De elite wordt van de rest van de bevolking
gescheiden door het feit dat zij toegang heeft tot een netwerk van wereldwijde uitwisseling, terwijl
de rest zijn bron van belangen vindt in zijn identiteit (Bauman, 2008). Het gevolg hiervan is dat voor
de rest van de bevolking het belang van betekenistoekenning en identiteit groeit: mensen gaan meer
belang hechten aan concepten als ‘mijn oude school, ‘mijn stad’ of ‘mijn huis’ (Bauman, 2008). En het
is juist dit effect van de globalisering – deze pogingen van individuen om ‘dicht bij zichzelf’ te blijven
– die hun kwetsbaar maken:
And let me note that the more they ‘stick to themselves’, the more ‘defenseless against the
global whirlwind’ they tend to become, and so also less capable of deciding, let alone
asserting, the local, ostensibly their own, meanings and identities – to the great joy of global
operators, who have no reason to fear the defenseless. (Bauman, 2008, p.84)
De pogingen van de bevolking om te blijven vasthouden aan haar oude identiteit en aan alle
elementen en zaken die deze identiteit markeren, zoals hun tradities, omgeving of producten, maakt
het voor hen moeilijker om zichzelf ‘in de wereld te zien’. Zij zijn op deze manier geneigd om zichzelf
terug te trekken uit het debat over de ‘vreemde wereld’, waartoe zij niet lijken te behoren, en zich te
verschuilen in hun eigen sociale omgeving achter hun vertrouwde bronnen van identiteit. Zowel de
elite als de rest van de bevolking zoekt naar een manier om een ‘wij’-gevoel te creëren in een wereld
van individuen. Er wordt geprobeerd om gemeenschappelijke banden gevoeld tussen individuen die
vaak geen gemeenschappelijke ervaringen hebben, om zo het comfortabele en rustgevende gevoel
te krijgen dat men elkaar begrijpt en dat men hetzelfde is (Bauman, 2008). Dit verlangen naar een
dergelijke ‘gemeenschap van gelijkenissen’ toont aan dat mensen zich willen terugtrekken van de
9
bedreigingen die zich zowel binnen als buiten de gemeenschap voordoen (Bauman, 2008). Een
veronderstelling van gelijkenissen tussen mensen, zonder maar te willen kijken naar hun onderlinge
verschillen, is een manier om niet deel te hoeven nemen aan de maatschappij. En terwijl zowel de
elite als de rest van de bevolking zichzelf terugtrekt in hun eigen gemeenschap en zich daarbij
afschermt voor de rest van de maatschappij, verleert zij de vaardigheden die zij nodig hebben om
samen te kunnen leven met mensen die anders zijn dan zij (Bauman, 2008). De wens van individuen
om deel uit te maken van een gemeenschap of een groep is een uiting van de existentiële angsten
die de globalisering heeft teweeggebracht (Bauman, 2008). De ongekende kwetsbaarheid, angst en
onzekerheid van individuen is een gevolg van de Europese overwaardering van individualiteit en
vrijheid en het verdwijnen van de bescherming die mensen kregen van hun sociale banden (Bauman,
2008). Zowel de elite als de rest van de bevolking heeft last van deze angsten, maar het verschil is dat
de elite zichzelf in de wereld begeeft, terwijl de rest zich terugtrekt in hun lokale identiteiten en
tradities.
Dit bevestigt daarnaast het idee dat er binnen Europa geen Europese identiteit wordt
ervaren. Wanneer Europeanen – met wellicht de elite uitgezonderd – zich krampachtig willen
vasthouden aan hun identiteiten, kan het nog eens lastig worden om tot een overkoepelende
Europese identiteit te komen waar iedereen zich toe voelt aangesproken. Het meest ingewikkelde
hiervan is dat er binnen Europa een grote diversiteit bestaat aan culturen en tradities en daarmee
ook aan identiteiten (Delanty, 1995). Europa blijft daardoor een versplintering van identiteiten die
zich allemaal van elkaar afzonderen. Het is hierbij belangrijk om te blijven onderkennen dat deze
identiteiten gebaseerd zijn op sociale en culturele constructies – verhalen over geschiedenis en
oorsprong, waarbij men bepaalde elementen kan uitlichten of weglaten (Delanty, 1995). Men moet
blijven onthouden dat identiteiten worden gebaseerd op ‘verhalen’, om te voorkomen dat Europa
versplintert in nationalisme; waarbij mensen blind geloven in hun verhalen over oorsprong en
origine, zonder het geconstrueerde aspect er van in te zien. Hetzelfde geldt wanneer er een Europese
identiteit zou kunnen worden ‘aangenomen’. De kans is groot dat deze identiteit wordt gebaseerd op
een Europese geschiedenis van oorlog en totalitarisme, een Europese Verlichtingstraditie en de
Europese superdiversiteit aan taal en cultuur (Delanty, 1995). Elk van deze kernpunten kent zijn
eigen connotaties, maar het gaat er om welke worden uitgelicht en welke worden weggelaten. Zo
kan een geschiedenis van oorlog en totalitarisme worden bekeken met het oog op de gruwelen van
de Eerste- en Tweede Wereldoorlog, maar ook met het oog op meer geromantiseerde veldslagen uit
de tijd van Napoleon Bonaparte of Julius Caesar. Hetzelfde geldt voor het tweede en het derde
kernpunt, waarbij men enerzijds kan denken aan de Europese Verlichtingstraditie als brenger van
sociale en wetenschappelijke vooruitgang, maar anderzijds ook als veroorzaker van eurocentrisme;
en bij de superdiversiteit van Europa kan denken aan een prachtig cultureel erfgoed, maar ook aan
discriminatie en uitsluiting. Ook in het geval dat er een Europese identiteit zou ontstaan, moet men
oppassen niet te vergeten dat het om een sociaal en cultureel construct gaat.
EEN VERSNIPPERING AAN VERHALEN
Een enorme diversiteit van identiteiten brengt ook een enorme diversiteit van ervaringen met zich
mee. Deze ervaringen worden vertaald in de publieke ruimte, met name in de massamedia, waarin
de verschillende denkbeelden over gebeurtenissen in Europa worden besproken. Een goed
functionerende publieke ruimte is van groot belang voor de werking en legitimering van een
democratische staat, omdat zij zaken die belangrijk zijn voor de politieke besluitvorming verbindt aan
10
politieke stellingnames (Habermas, 1991). Daarnaast voorziet een goed functionerende publieke
ruimte burgers van publieke opinies, door ze te voorzien van goed beargumenteerde en
beredeneerde argumenten (Habermas, 1991). Hierbij is de publieke ruimte zelf afhankelijk van een
invloedrijke pers die zorgt voor betrouwbare informatie en beredeneerd commentaar (Habermas,
1991). Op deze manier is de publieke ruimte een kracht die de publieke opinie zowel bevordert als
beïnvloedt, terwijl het tegelijkertijd van het politieke systeem vraagt dat het zich aanpast en
transparant is (Habermas, 1991).
Maar in het hedendaagse Europa is de publieke ruimte erg versplinterd. Enerzijds is dat een
gevolg van de komst van televisie en internet dat heeft geleid tot een ongeëvenaarde uitbreiding en
intensivering van communicatienetwerken (Habermas, 2009). Deze intensivering lijkt nu uit te
monden in een overdosis: er is veel informatie beschikbaar, maar het geheel aan informatie wordt
onoverzichtelijk (Habermas, 2009). Daarnaast is de versplintering van de Europese publieke ruimte
ook een uiting van het feit dat er eigenlijk – nog – geen ‘Europese publieke ruimte’ is. Eerder zou
men kunnen stellen dat de Europese publieke ruimte is verdeeld in verschillende nationale en
regionale publieke ruimten. Dit is onder andere een gevolg van het feit dat politici nog steeds het
meeste belang hebben bij de nationale verkiezingen (De Gruyter, 2015). Dit zorgt er voor dat zij er
alles aan doen om hun nationale kiezers aan zich te binden: dit houdt in dat complexe Europese
gebeurtenissen zo overtuigend mogelijk moeten worden vertaald naar de eigen nationale context
(De Gruyter, 2015). Ieder Europees land vertelt zichzelf haar eigen verhaal, maar dit houdt ook in dat
Europa hierdoor in een neerwaartse spiraal terechtkomt, die wordt gevoed door steriele, nationale
clichés en emoties (De Gruyter, 2015). Dit impliceert een crisis voor de legitimering en werking van
Europa als democratische staat: want wanneer burgers niet in staat zijn om publieke opinies te
vormen en deze te voorzien van beredeneerde argumenten, wordt het voor hen erg lastig om de
Europese politiek ter verantwoording te roepen. Daarnaast resulteert het gebrek aan een Europese
publieke ruimte ook in een democratisch tekort, doordat haar burgers niet betrokken raken bij de
Europese politiek; wat onder andere tot uiting komt in lage opkomsten tijdens de Europese
Verkiezingen (De Gruyter, 2015).
Op deze manieren dreigt de versnippering aan verhalen in de nationale en lokale media
Europa te verscheuren. Vooral de economische crisis vanaf 2008, waarvan de gevolgen nog steeds
voelbaar zijn, laat die versnippering duidelijk zien: er is één overkoepelende crisis, maar toch zijn er
verschillende kampen die recht tegenover elkaar staan (De Gruyter, 2015). Zo blijven de NoordEuropese landen hameren op economische stabiliteit en verantwoordelijkheid en wijzen zij daarbij
vooral op de schulden van het Zuid-Europa, terwijl de zuidelijke landen op hun beurt solidariteit
eisen van het noorden (Alonso, 2015). Beide partijen denken daarbij vooral aan hun eigen nationale
belangen, wat ten koste gaat van succes en vooruitgang in de Europese politieke besluitvorming
(Alonso, 2015). Besluiten worden minder snel aangenomen en oplossingen minder snel doorgevoerd,
wanneer alle landen vooral aan hun eigenbelang denken (Alonso, 2015). Zolang Europa niet begrijpt
dat zij gemeenschappelijke problemen heeft die samen moeten worden opgelost, gaat dit ten koste
van de onderlinge banden tussen de landen (Alonso, 2015). Bovendien toont de economische crisis
aan dat de nationale publieke debatten binnen Europa meer zijn gericht op de financiële problemen,
terwijl ze de andere grote problemen – zoals de fragmentarisering, vergrijzing, migratie en het
gebrek aan solidariteit – lijkt te vergeten (Chin-A-Fo, 2015).
11
VERANDERENDE GRENZEN
Naast een verandering in de manier waarop men identiteiten en ‘verhalen’ ervaart, kan ook worden
gesproken van een verandering in de manier waarop mensen grenzen zijn gaan ervaren. Waar in de
Oudheid de grenzen van Europa nog bij de Straat van Gibraltar lagen, heeft Europa in de tijd daarna
moeten leren concurreren met verschillende andere wereldvisies (Leerssen, 2011). De grenzen van
Europa bestaan niet langer alleen uit de fysieke buitengrenzen van het continent, maar ook uit
interne en abstracte grenzen die een onderscheid maken tussen elite en niet-elite of kern en
periferie (Bauman, 2008). Een voorbeeld hiervan is de Eurocrisis: Griekenland is hierin het centrum
van Europa vanwege haar hedendaagse financiële problemen. Op dit moment zien veel burgers uit
de Noord-Europese landen Griekenland als een groot blok aan het been en zouden ze het land het
liefst zo snel mogelijk uit de Europese Unie zetten (De Gruyter, 2015). Maar een dergelijk besluit lijkt
in de huidige geopolitiek ondenkbaar. Wanneer men Griekenland uit de Eurozone bant, is de kans
groot dat andere landen met haar aan de haal gaan: het land ligt politiek gezien op een strategische
plek in de Middellandse Zee, dichtbij ‘probleemgebieden’ als Syrië, Turkije en de Balkan (De Gruyter,
2015). Zolang Griekenland lid is van de NAVO en de Europese Unie, kan zij namens deze organisaties
de Egeïsche Zee controleren: zoals de scheepvaart, migrantenstromen en telecommunicatie (De
Gruyter, 2015). Bovendien is er ook gas gevonden in Griekenland, waar landen als Rusland, China,
Turkije en Israël graag van zouden profiteren: en waar Europa dus financieel aan kan winnen als zij
het land bij de Europese Unie houdt (De Gruyter, 2015). Het is voor Europa dus van groot belang om
Griekenland bij de Europese Unie te houden, om zo de gevaren en concurrentie van buitenaf te
weren. Daarnaast is Griekenland, net als Italië, niet om financiële, maar om politieke redenen bij de
Europese Unie gekomen (De Gruyter, 2015). Het uitzetten van Griekenland uit de Europese Unie
moet daardoor een politiek besluit zijn en niet alleen worden gebaseerd op technische argumenten
(De Gruyter, 2015). Op deze manier zijn grenzen inzetbaar om zaken onder controle te houden: zij
werken op die manier als beheersingssystemen (Balibar, 2004).
Deze zaken laten zien dat het verdwijnen van grenzen een dreiging van een voortdurende
crisis met zich meebrengt (Bauman, 2008). Europa krijgt te maken met problemen waar zij weinig of
geen controle over heeft en die zij amper begrijpt, zoals de interne verdeeldheid, maar ook met
misdaad en terrorisme dat zich niets aantrekt van de nationale grenzen of de globalisatie van handel
en kapitaal dat de ongelijkheid in de wereld versterkt (Bauman, 2008). Een groot deel van de
Europese bevolking leeft hierdoor in angst voor haar eigen weerloosheid en is geobsedeerd door
haar fysieke grenzen, die haar veiligheid moeten bieden; maar het zijn tegelijkertijd juist dezelfde
ondoordringbare grenzen die haar kwetsbaar maken (Bauman, 2008). ‘Europa’ heeft de neiging zich
terug te trekken achter haar muren; en burgers beveiligen of bewapenen zich; maar het zijn juist
deze muren en maatregelen die de heersende angsten versterken (Bauman, 2008). De angst houdt
zichzelf in stand; ook achter de hoge muren waar mensen veilig willen zijn, gaan zij op zoek naar
nieuwe bedreigingen, terwijl de angst alleen maar wordt versterkt (Bauman, 2008). Dit is een
paradoxaal element van Europa en haar grenzen: ook al is zij een van de meest veilige en welvarende
continenten ter wereld, haar eigen angsten houdt zij zelf in stand (Bauman, 2008). Het is een gevolg
van de overtuiging dat er met de juiste technieken en met genoeg moeite, volledige veiligheid kan
worden bereikt (Bauman, 2008). En wanneer deze pogingen mislukken, kan dat alleen worden
verklaard door opzettelijke kwade bedoelingen: kortom, er moet een ‘slechterik’ worden
aangewezen (Bauman, 2008).
Dit is vooral goed te zien in de steden (Bauman, 2008). De plek die een oorspronkelijke
functie van bescherming had is uit elkaar gegroeid: er is een groeiende disconnectie tussen mensen
12
die fysiek, maar sociaaleconomisch ver uit elkaar liggen. Zo is de hedendaagse elite voor een groot
deel onverschillig voor wat zich in hun stad afspeelt, terwijl zij ‘indringers’ als bedelaars, reizigers en
zwervers als een grote bedreiging zien (Bauman, 2008). Toch kan niets in de geglobaliseerde wereld
lang in een materiële of intellectuele isolatie blijven; en niemand kan lang onverschillig blijven voor
iemand anders (Bauman, 2008). Europa is politiek, economisch en cultureel verbonden met de rest
van de wereld en op die manier is zij er ook afhankelijk van (Leerssen, 2011). Hetzelfde geldt voor de
onderlinge verbanden binnen Europa. De binnengrenzen, tussen het publieke en private en het ‘ik’
en ‘de ander’ zijn vervaagd (Delanty & Rumford, 2005). Wat de elite doet heeft een weerslag op de
rest van de bevolking en andersom. In het bijzonder de steden, waar de verschillende delen van de
bevolking samenkomen, zijn een plek waar de menselijke ervaring wordt gevormd (Bauman, 2008).
Op die manier zijn hedendaagse steden het toneel of slagveld waar globale machten en invloeden en
lokale culturen en identiteiten elkaar treffen, botsen, vechten en zoeken naar een verdraagzaam
compromis (Bauman, 2008). Ook politieke agenda’s opereren voornamelijk in de stedelijke ruimte,
omdat de politieke instituties nog vooral lokaal gebonden zijn (Bauman, 2008). Maar deze politieke
instituties zijn niet daadkrachtig genoeg om effectief en op een autonome manier op te treden
(Bauman, 2008). Een nadelige bijkomstigheid van het verlies aan macht van de lokale en nationale
politiek is dat daarnaast ook sprake is van een gebrek aan politiek optreden buiten de nationale
ruimte (Bauman, 2008).
NIEUWE MACHTSVERHOUDINGEN
De fragmentarisering en globalisering hebben ook een invloed op de machtsverhoudingen in de
wereld. Zoals hiervoor besproken, heeft de globalisering er voor gezorgd dat Europa is verbonden
met en afhankelijk is van de rest van de wereld. Daarnaast heeft Europa niet langer een leidende
functie in de wereldpolitiek en moet zij leren omgaan met het idee dat zij niet meer het centrum van
de wereld is; en dat zij zodoende ook afhankelijk is van anderen (Leerssen, 2011). Dit betekent dat
Europa zichzelf steeds minder kan zien als een zelfstandige figuur in de wereldpolitiek (Leerssen,
2011). Daar komt nog bij dat de individualisering, expansie en fragmentarisering van
communicatienetwerken en het publieke debat hebben geleid tot het uit elkaar drijven van macht en
politiek (Bauman, 2008). Het is niet langer duidelijk waar de macht is er wie ter verantwoording kan
worden geroepen. De meest fundamentele problemen vinden tegenwoordig plaats op globaal niveau
en kunnen niet op lokaal niveau worden opgelost (Bauman, 2008). Het globaliseringsproces ging niet
vergezeld met een reeks passende politieke instituten of een globale cultuur (Bauman, 2011).
Dit uiteendrijven van macht en politiek komt onder andere tot uiting in het onvermogen van
Europa om autonoom te beslissen over de richting die zij in wil slaan; evenals een onvermogen om
deze richting te verantwoorden wanneer zij is gemaakt (Bauman, 2008). De globalisering heeft
gezorgd voor nieuwe machtsverhoudingen op het politieke wereldtoneel: op dit moment zijn de
Verenigde Staten, China, Rusland – maar ook in steeds sterkere mate India, Brazilië en Zuid-Afrika –
de leidende wereldmachten (Bauman, 2004; Van Ham, 2015). Europa heeft nog nooit in een positie
gestaan waarin zij geen leidende rol heeft gevormd en dit zorgt ervoor dat zij onwennig is in de
huidige politieke en economische situatie (Bauman, 2004). Zij lijkt vast te willen houden aan haar
tijden van oude glorie, waarin zij nog over de wereld kon heersen en alles kon bezien vanuit alleen
haar eigen perspectief (Bauman, 2004). De huidige leidende wereldmachten laten zich gelden door
een machtspolitiek: de Verenigde Staten besteden, net als Rusland en China, veel geld aan een groot
leger en militaire middelen (Bauman, 2004; Habermas, 2009). Oorlog voeren en heersen gaan
13
tegenwoordig niet langer per definitie samen met het veroveren van grondgebied, maar meer met
het ‘in beweging blijven’ op het politieke wereldtoneel en anderen er aan doen herinneren dat zij ‘er
toe doet’ (Bauman, 2004).
Er kan een vergelijking worden gemaakt in de manier waarop Europa zichzelf als supermacht
positioneert enerzijds en de manier waarop de leidende supermachten dat doen anderzijds. Europa
gelooft in het idee dat zij zich in een geconserveerde wereld van wetten, regels en transnationaal
overleg beweegt; een zoals Bauman (2004) dat noemt ‘Kantesiaanse’ positie. Deze positie houdt in
dat Europa gelooft in een wereldpolitiek van eeuwige vrede en onderhandelingen op basis van
wetten en regels. Ironisch genoeg geloven de andere supermachten meer in een machtspolitiek
waarin internationale regels onbetrouwbaar zijn en waarbij de eigen wensen vooral moeten worden
afgedwongen met militaire macht: Bauman (2004) noemt dit de ‘Hobbesiaanse’ positie – een positie
die Europa na de Tweede Wereldoorlog lijkt te hebben afgezworen. Europa heeft hiermee een
andere visie over de manier waarop de wereld moet worden bestuurd dan de andere supermachten:
waar Europa heil ziet in vrede, zien de andere machten meer in militaire macht (Bauman, 2004).
Daarnaast krijgt zij vanuit de Verenigde Staten vooral de kritiek te horen dat zij zich te veel naar
binnen keert (Sachs, Chin-A-Fo, 2015). Europa krijgt de kritiek zich arm te gedragen en tijd te
verspillen door zich vooral op de interne politieke waan van de dag te richten. Daarbij richt zij zich
vooral op de financiële problemen, terwijl de onderliggende problemen vooral lijken te liggen bij het
gebrek aan een ‘Europese solidariteit’ (De Gruyter, 2015; Chin-A-Fo, 2015). Wanneer Europa niet als
één front kan staan tegenover andere supermachten, kan zij nooit een leidende rol op het
wereldtoneel oppakken.
Wat Europa dan wel verbindt aan een Hobbesiaanse supermacht als de Verenigde Staten, is
de gedeelde angst voor vreemdelingen, terrorisme en een nieuwe economische crisis (Bauman,
2004). Beide staten vormen een veiligheidsstaat, waarbij de veiligheid van het individu en de
bijbehorende existentiële angsten door de politiek kunnen worden ingezet om macht uit te oefenen:
“Human vulnerability and uncertainty is the foundation of all political power.”(Bauman, 2004, p.85).
Volgens Bauman (2004) betekent dit dat overheden angsten opkloppen voor problemen die zij
kunnen oplossen; om mensen aan zich te binden en het vertrouwen te winnen. Dit is wellicht ook
een verklaring voor de gezamenlijke weerzin en angst van Europa en de Verenigde Staten voor
Rusland. De Europese Unie beschouwt het huidige Rusland – met de annexatie van de Krim en de
‘geheime’ oorlog in Oekraïne – als een antithese van het eigen postmoderne Europa (Van Ham,
2015). De Europese Unie ziet zichzelf als een normatieve macht die haar belangen behartigt door
middel van regelgeving; niet door middel van geweld (Van Ham, 2015). De Russische invasie van de
Krim heeft dit wereldbeeld aan het wankelen gebracht, met name omdat militair geweld wel degelijk
relevant – en zelfs succesvol blijkt te zijn (Van Ham, 2015). Voor de Verenigde Staten geldt dat zij in
Rusland een welkome – want traditionele – vijand zien: het is moeilijk gebleken om
wapenindustrieën en defensiebudgetten op peil te houden zonder concrete bedreiging van het eigen
grondgebied (Van Ham, 2015). Maar het is belangrijk om te onthouden dat de Westerse afkeer van
het huidige Rusland lang niet door de hele wereld wordt gedeeld. Belangrijke niet-Westerse landen
zoals Brazilië, India, China en Zuid-Afrika blijven opzichtig neutraal in de kwestie van Oekraïne en de
Krim: dit suggereert dat de Russische machtspolitiek beter bij hun belevingswereld aansluit dat de
Kantesiaanse benadering van Europa (Van Ham, 2015).
14
1.2 EEN RICHTING VOOR EUROPA
De snelheid waarmee veranderingen in Europa sinds het einde van de Koude Oorlog hebben
plaatsgevonden, heeft gezorgd voor een sociale en intellectuele verwarring (Delanty & Rumford,
2005). De veranderingen zijn van globale omvang en dwingen Europa daarmee om zichzelf in de
wereld te gaan zien. De globalisering heeft er voor gezorgd dat de natiestaat niet langer meer het
primaire referentiepunt is voor de manier waarop individuen naar zichzelf en de wereld kijken
(Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast is Europa’s wereldbeeld, onder andere als gevolg van haar
minder dominante positie in de wereld, veranderd van een modernistische visie naar een
postmodernistische visie (Delanty & Rumford, 2005). In de afgelopen jaren is in Europa de twijfel aan
de ideeën van de moderniteit gegroeid: vooruitgang wordt niet langer gezien als iets
vanzelfsprekends, evenals het geloof in de wetenschap, en het streven naar modernisering wordt
overschaduwd door zorgen over de mogelijke risico’s (Delanty & Rumford, 2005). Europa staat op het
punt om haar identiteit en oriëntatie in de wereld nader te bepalen en moet een richting gaan
kiezen. In navolging van Delanty & Rumford (2005) worden de volgende opties in overweging
genomen: (1) Europa gaat terug naar het ‘Oude Europa’ van de natiestaat, (2) Europa laat de
natiestaat los en er ontstaat een ‘Nieuw Europa’ met een federale staat, (3) Europa gaat een alliantie
aan met de Verenigde Staten en er ontstaat een groot Occidentaal blok of (4) Europa richt zich
oostwaarts en vormt een ‘Kosmopolitisch Euraziatische beschaving.
TERUG NAAR HET ‘OUDE EUROPA’
Een eerste optie voor een richting voor Europa is de terugkeer naar de natiestaat en daarmee het
verdwijnen van de supranationale politieke macht van de Europese Unie. Vooral eurosceptici zijn van
mening dat dit een richting is die Europa zou moeten inslaan (Delanty & Rumford, 2005). Een van de
meest prominente voorbeelden van deze sceptici is de Nederlandse jurist en historicus Thierry
Baudet (1983-). In zijn boek De aanval op de natiestaat (2012) pleit hij voor meer politieke
soevereiniteit en macht voor de natiestaat en voor het verdwijnen van de Europese Unie als een
supranationale staat. Volgens Baudet (2012) ondermijnt het supranationalisme van de Europese Unie
de nationale soevereiniteit en grenzen. De Europese Unie en haar instellingen hebben de macht om
door nationale grenzen heen te breken en de nationale rechtstaat te overstemmen. Op die manier
maakt zij de Europese grenzen steeds poreuzer. Het idee van een supranationalistische Europese
Unie is volgens Baudet (2012) vooral populair bij de Europese elite, maar onder de bevolking is de
populariteit van dit beleid twijfelachtig. De Europese bevolking heeft gemengde gevoelens bij een
sterkere overheveling van politieke macht naar de Europese Unie en wordt intussen verdeeld door
een debat over de nationale, dan wel Europese, identiteit (Baudet, 2012).
Hierbij stelt Baudet (2012) zichzelf de vraag of een Europese identiteit überhaupt tot de
mogelijkheden behoort. Een argument ten gunste van dit idee is dat ook de huidige nationale
identiteiten tot in een hoge mate geconstrueerd zijn. Vanuit dat perspectief lijkt het mogelijk om een
nieuwe – Europese – identiteit te creëren (Baudet, 2012). Maar, aan de andere kant lijkt het
lidmaatschap van een natiestaat door de meerderheid van de Europeanen nog steeds als
probleemloos ervaren (Baudet, 2012). De grenzen van de huidige natiestaten berusten op historische
toevalsfactoren, maar zijn ook gegroeid rondom oude volkeren (Baudet, 2012). Dat laatste betekent
ook dat mensen hun nationaliteit niet als iets inwisselbaars ervaren (Baudet, 2012). Daarbij is het
volgens Baudet (2012) twijfelachtig of een nationale identiteit wel op zulk een grote schaal als de
Europese Unie kan worden vergroot; bovendien zou dat een vorm van sociaal ingrijpen vereisen die
15
veel druk van bovenaf kan vergen. En dit levert dan volgens Baudet (2012) een grote druk uit op de
democratie.
Volgens Baudet (2012) is het niet het internationalisme – de interacties en overeenkomsten
tussen verschillende staten – dat een probleem oplevert, maar het supranationalisme van de
Europese Unie – dat lidstaten bindt aan beleid dat niet is goedgekeurd door hun eigen politieke en
rechterlijke macht en daarmee kan ingaan tegen de nationale belangen of wensen. Het
Internationaal Strafhof, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Internationaal
Gerechtshof, de Wereldhandelsorganisatie, de VN-Veiligheidsraad en de Europese Unie zijn
voorbeelden van Europese supranationale instanties die de afgelopen tientallen jaren zijn opgericht.
Elk op hun eigen manier ontnemen zij lidstaten delen van hun soevereiniteit en binden zij hen aan
verdragen en vaststellingen (Baudet, 2012). En het probleem is dat het hierbij onduidelijk is waar het
politieke gezag en de politieke legitimatie van al deze instellingen vandaan komt. Door het politieke
te ontstijgen – ook door haar universele karakter – wordt deze vraag genegeerd: de beslissingen die
de Europese instellingen doen, zouden voortvloeien uit universele waarden en uit strikt economische
ratio en daarnaast de economische groei bevorderen (Baudet, 2012).
Dit betekent dat de kritiek die de eurosceptici hebben op Europa, is dat de Europese Unie en
haar politieke instellingen niet goed politiek geïntegreerd zijn. Daarbij is er vooral sterke kritiek op
het supranationalistische beleid van de Europese Unie en de andere Europese instellingen dat niet
democratisch is. Volgens Baudet (2012) moet de oorzaak voor het ondemocratische
supranationalisme in Europa worden gevonden in het feit dat na de Tweede Wereldoorlog alleen het
federale economische plan voor Europa het levenslicht heeft gezien: de Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal. De andere twee plannen voor een defensiegemeenschap, met één groot leger voor
Europa en de politieke gemeenschap, met een direct gekozen Europees parlement, zijn er tot nu toe
nooit gekomen (Baudet, 2012). Tezamen zouden deze drie instellingen een vrijwel compleet
soevereine staatstructuur voor Europa hebben opgeleverd: Europa zou dan niet supranationaal,
maar federaal zijn geweest (Baudet, 2012). In plaats van politiek geïntegreerd is Europa voornamelijk
economisch geïntegreerd (Baudet, 2012). De Europese Unie heeft bevoegdheden die de handel en
economie bepalen, maar heeft geen democratische of grondwettelijke structuren ontwikkeld
(Baudet, 2012). Daarbij staat het Europees parlement los van het publieke debat in de landen die het
vertegenwoordigt en is er sprake van een groot democratisch tekort (Baudet, 2012).
EEN FEDERAAL EUROPA
Een tweede optie voor Europa is een postnationaal ‘Nieuw Europa’ met een federale politieke
structuur, waarin de democratie kan worden ingebed in een regionale, nationale en overkoepelende
Europese staat (Delanty & Rumford, 2005). Dit betekent dat Europa aan de slag gaat met de kritiek
die zij van Eurosceptici krijgt op haar democratische tekort en werkt aan een overkoepelende
grondwet, een ‘Europees identiteit’ en een ‘Europese bevolking’ die de Europese regering steunt en
legitimeert (Delanty & Rumford, 2005). Het is de afgelopen tientallen jaren gebleken dat het bestaan
van de grote hoeveelheid aan Europese ‘identiteiten’ nog niet betekent dat er automatisch ook
sprake is van één overkoepelende Europese identiteit (Delanty & Rumford, 2005). Wanneer een
dergelijke identiteit en grondwet zouden ontstaan, wordt het mogelijk om te spreken van een
Europese bevolking die bij elkaar gehouden wordt door een overkoepelende grondwet en loyaliteit
(Delanty & Rumford, 2005).
16
Een bekende voorstander van een Europese federale staat is de Duitse filosoof Jürgen
Habermas (1929-). In zijn boek Europe: the faltering project (2009) behandelt hij de problemen
waarmee Europa op dit moment te kampen heeft en mogelijkheden voor de Europese toekomst.
Volgens Habermas (2009) is het van belang om een antwoord te zoeken op de vraag naar een
“finalité” van de Europese eenwording, omdat anders de neoliberale orthodoxie – de economie en
de ideeën over marktwerking en economisch handelen van de mens – hierover beslist. Volgens
Habermas (2009) zijn de grootste problemen van de huidige Europese Unie haar inadequate
besluitvorming – die haar stuurloos en star maken – en haar democratische tekort – lage opkomsten
bij Europese verkiezingen, weinig transparantie en een bevolking die zich niet betrokken voelt bij het
‘Europese project’. Dit impliceert drie urgente en daaraan verbonden problemen: (1) doordat Europa
geen harmoniserend economisch en sociaal beleid voert wordt maatschappelijk welzijn overgelaten
aan derden, (2) er is sprake van een uiterst precaire globale situatie – denk aan de terugkeer van een
roekeloze hegemone machtspolitiek, de botsing van het Westen met de Islamitische wereld, het
ineenstorten van staatstructuren in andere delen van de wereld en de sociale gevolgen van
kolonialisme en de-kolonialisme – die Europa alleen kan aanpakken wanneer zij beschikt over een
effectieve beleidsvoering en politieke verantwoordelijkheid en (3) er is een zichtbare culturele breuk
binnen het Westen – zichtbaar in de Verenigde Staten sinds de oorlog in Irak – dat de bondgenoten
van de Verenigde Staten niet koud kan laten en waardoor er kan worden gepleit voor een
onafhankelijkheid van Europa van de Verenigde Staten; onder andere door middel van een eigen
Europees leger (Habermas, 2009).
Op dit moment staat de Europese besluitvorming ver weg van de bevolking, onder andere
door een bureaucratische manier van werken binnen de Europese Unie en de hoge mate van
Europese politiek ‘achter gesloten deuren’ (Habermas, 2009). Dit geeft een elitair karakter aan de
Europese politiek en reden voor de bevolking om de Europese Unie als een elitair project te zien
waar zij zelf niets mee te maken heeft. Het doel van Europa om richting een eenwording te werken is
een mislukking omdat de landen in conflict zijn over de invulling van deze richting: dit leidt tot de
huidige verstarring van de Europese Unie (Habermas, 2009). Deze verstarring is een voordeel voor de
eurosceptici, waarbij een politiek van niet-beslissen in hun voordeel werkt: op die manier kan er geen
verdere integratie van Europa plaatsvinden (Habermas, 2009). Dit betekent dat de groep die wel een
verdere Europese integratie wil, zelf het initiatief moet nemen (Habermas, 2009). Het doel van deze
groep is geen federale staat, maar het realiseren van instituties die een democratische bodem legt en
een gezamenlijk buitenlands-, veiligheids-, economisch-, sociaal- en belastingbeleid mogelijk maakt
(Habermas, 2009). Er is volgens Habermas (2009) reden genoeg om te werken aan een
hervormingsproces van de Europese Unie waarin men zorgt voor een effectieve besluitvorming, kiest
voor een eigen minister van Buitenlandse Zaken, een direct gekozen president, een eigen financiële
basis en werkt aan een interactieve publieke ruimte. Op het moment dat het publieke debat binnen
Europa meer actief en interactief wordt, zien burgers ook meer in een machtigere positie van de
Europese Unie (Habermas, 2009). Daarnaast geeft een Europese publieke ruimte ook lucht aan een
groot aantal meningsverschillen binnen Europa, dat vaak geworteld is in oude conflicten,
verschillende geschiedenissen en ‘nationale geheugens’. Want een groot Europees
samenwerkingsverband betekent ook een grote kans op conflicten:
Viewed in retrospect, it is true that the enlargement of the EU towards the South (to include
Greece, Spain and Portugal) and later towards the East proved to be in the mutual interests
of the core and periphery. All things considered, it had the effect of exporting stability,
17
freedom, and growing prosperity to the new member states, and it opened up new markets
for the old. According to this logic, the enlargement process was, as it were, selfperpetuating. [..] [But] with every increase in divergence, with the increasing diversity of
social and economic interests, of national languages and cultures, the risk of aggravated
conflicts also increases. This is why, in the past, the progressive enlargement of the EU
always prompted moves towards a deeper integration. But the further the integration
progresses and the more the core becomes dependent on the periphery, the less
harmoniously do the countervailing trends of enlargement and consolidation complement
each other. (Habermas, 2009, p.85)
Het ontwikkelen van een Europese politieke en publieke sfeer – een communicatief netwerk
dat zich uitspreidt over de nationale grenzen en inspeelt op de relevante vragen van Europa – is van
algemeen belang voor het ontstaan van een Europese identiteit (Habermas, 2009). Een Europese
publieke ruimte kan alleen ontstaan als nationale publieke ruimte met elkaar in interactie treden en
daarbij hun taalbarrières overbruggen (Habermas, 2009). In de Europese publieke ruimte moet het
besluitvormingsproces van de Europese Unie zichtbaar en toegankelijk worden gemaakt (Habermas,
2009). Om tot meer interactie in de Europese publieke ruimte te komen moet de media meer
aandacht creëren voor de Europese besluitvorming, zodat burgers toegang krijgen tot de Europese
politiek en verschillende nationale publieke sferen met elkaar in discussie gaan (Habermas, 2009). Op
dit moment zien Europese inwoners zichzelf nog als nationale burgers, niet als kosmopolitische
burgers (Habermas, 2009). Kosmopolitische burgers kijken naar universele standaarden wanneer het
om besluiten gaat, terwijl nationale burgers kijken naar hun regionale of nationale belangen
(Habermas, 2009). De transitie van nationale burgers naar kosmopolitische burgers vraagt om een
andere manier van denken. De uitwisseling van meningen tussen verschillende nationale publieke
sferen helpt bij het overstijgen van de nationale grenzen en een overwogen Europese besluitvorming
(Habermas, 2009). Het is volgens Habermas (2009) van belang dat Europa zich op globaal politiek
gebied doet gelden. Natiestaten kunnen tegenwoordig vrijwel geen invloed uitoefenen op globale
politieke ontwikkelen; zij hebben meer kans van slagen wanneer zij dit gezamenlijk doen. Natiestaten
hebben een grote hoeveelheid van hun controlerende en bestuurlijke bevoegdheden verloren door
de globalisering; dit geldt voor alle klassieke functies van de staat: het bewaken van de vrede, de
fysieke veiligheid, het garanderen van vrijheid, het opleggen van de wet en de democratische
legitimatie (Habermas, 2009). Lichamelijke veiligheid kan niet meer binnen de nationale grenzen
worden gegarandeerd zonder een internationale samenwerking in het bestrijden van
grensoverschrijdende risico’s van de globale verspreiding van epidemieën, wereldwijde
georganiseerde misdaad en de nieuwe gedecentraliseerde terroristische netwerken (Habermas,
2009). De internationale veiligheid, het beschermen van de ecologische balans, de distributie van
zeldzame energiebronnen, de globale implementatie van mensenrechten en een eerlijk globaal
economisch systeem die extreme scheefgroei aan rijkdom tegengaat en hulp biedt aan rampen in
arme werelddelen vragen om een supranationale regering (Habermas, 2009).
EEN ALLIANTIE MET DE VERENIGDE STATEN
Een derde optie voor Europa is een alliantie met de Verenigde Staten, in de vorm van een uitbreiding
van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) (Delanty & Rumford, 2005). Een dergelijke
intensieve samenwerking met de Verenigde Staten zou kunnen leiden tot een Europese Unie als
18
wereldspeler aan de zijde van de Verenigde Staten (Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast zou het
theoretisch een plausibele samenwerking zijn, gezien de grotendeels gedeelde geschiedenis, cultuur,
waarden en angsten van beide continenten (Delanty & Rumford, 2005). Zo delen Europa en de
Verenigde Staten dezelfde angst voor alles wat hun veiligheid bedreigt; zoals voor vreemdelingen,
terrorisme of voor een nieuwe economische crisis (Bauman, 2004). Eerdere uitbreidingen van de
NAVO hebben reeds de grootste geopolitieke veranderingen in Europa gevormd sinds het einde van
de Koude Oorlog (Angelescu & Bindi, 2011). De uitbreiding had in de eerste instantie tot doel om
stabiliteit en democratie te brengen in de voormalige landen van de Sovjet-Unie, maar heeft ook
geresulteerd in een bescherming van Europa door de Verenigde Staten in ruil voor een serieuze
steun van Europa bij Amerikaanse conflicten (Angelescu & Bindi, 2011).
Maar de komende jaren lijkt Europa van minder groot strategisch belang voor de Verenigde
Staten dan in het verleden (Angelescu & Bindi, 2011). Daarnaast lijkt Europa onvoldoende haar deel
van de overeenkomst waar te kunnen maken: in plaats van de Verenigde Staten te steunen bij
conflicten en het investeren in militaire middelen, is zij vooral gericht op humanitaire hulp (Angelescu
& Bindi, 2011). Dit is onder andere een gevolg van het feit dat beide continenten een geheel
verschillende visie hebben op het uitoefenen van macht. Waar Europa, in Baumans (2004) termen,
een Kantesiaanse politiek van eeuwige vrede voert, voelt de Verenigde Staten meer voor een
Hobbesiaanse – militaire – aanpak. Dit is te zien aan de oorlogen die zij voert in het Midden-Oosten
of de strijd die zij aangaat tegen het terrorisme. De Verenigde Staten zijn niet langer geïnteresseerd
in het uitbreiden van hun territorium; in plaats daarvan zijn zij op zoek naar manieren om haar
vijanden op een afstand te houden (Bauman, 2004). De Verenigde Staten en Europa hebben beide
totaal verschillende visies over de manier waarop de wereld zou moeten worden bestuurd: waar de
Verenigde Staten toekomst ziet in het gebruik van militaire macht, ziet Europa dat in het in stand
houden van de vrede door onderhandelingen en akkoorden (Bauman, 2004).
Toch blijven beide bij elkaar, want als ze uit elkaar zouden gaan, zou niemand nog
belangstelling tonen in lidmaatschap van hun overeenkomst (Angelescu & Bindi, 2011). Het
aantrekkelijke van de NAVO zit in het lidmaatschap van de Verenigde Staten, omdat alleen met de
haar deelname het veiligheidsplan iets voorstelt (Angelescu & Bindi, 2011). De Verenigde Staten
heeft de NAVO nodig om het Europese front kalm te houden bij politieke onrust die veroorzaakt
wordt door onder andere Rusland (Angelescu & Bindi, 2011). Dit is van belang voor de Verenigde
Staten, omdat zij bij een kalm Europa meer kans hebben op betere betrekkingen met Rusland
(Angelescu & Bindi, 2011). Dit is ook een reden voor de NAVO om niet verder naar het Oosten van
Europa uit te breiden, omdat zij geen oude Sovjetlanden wil inpikken (Angelescu & Bindi, 2011). Dit
komt onder andere tot uiting in oproepen van de Amerikaanse president Barack Obama aan Europa
om Griekenland in de Europese Unie te houden: omdat zij belang heeft bij één groot Westers front
tegen Rusland (Vermeulen, 2015). Een alliantie tussen Europa en de Verenigde Staten levert beide
een voordeel op, maar het roept vragen op naar het uiteindelijke voordeel van Europa van een
dergelijk verbond. Europa heeft de Verenigde Staten duidelijk harder nodig dan de Verenigde Staten
Europa nodig heeft. Wanneer de Verenigde Staten haar niet langer nodig heeft voor de betrekkingen
met Rusland, kan zij Europa laten vallen. Dit roept herinneringen op aan het oude advies van de
Italiaanse filosoof en politicoloog uit de Renaissance – Machiavelli:
[Er] moet opgemerkt worden dat een heerser in de gaten dient te houden dat hij zich [..]
nooit moet aansluiten bij iemand die machtiger is dan hijzelf, behalve wanneer, zoals gezegd,
de noodzaak hem ertoe dwingt. Want als zo’n heerser de overwinning behaalt, ben je met
19
huid en haar aan hem overgeleverd. Personen die de hoogste macht uitoefenen, moeten
zoveel mogelijk vermijden van anderen afhankelijk te zijn. (Machiavelli, 2009, pp.164-165)
EEN KOSMOPOLITISCH EUROPA
Een vierde optie voor Europa is om zich meer oostwaarts te richten, in de vorm van intensievere
contacten met Azië en het nabije Oosten, zoals Turkije of Rusland. Een dergelijke nieuwe visie op
Europa zorgt er voor dat zij meer aandacht krijgt voor een diversiteit aan etnische, religieuze,
neoliberale en sociale bewegingen; wat zorgt voor nieuwe ideeën over familie, samenleven en
individualiteit (Delanty & Rumford, 2005). Het voordeel van een dergelijk kosmopolitisch Europa is
dat het open staat voor de verdere Europese integratie, evenals voor de miljoenen etnische en
religieuze minderheden die zij rijk is (Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast biedt een kosmopolitisch
Europa volgens Delanty & Rumford (2005) ruimte aan diversiteit zonder het risico van nationalisme
in zich te dragen en zonder de neiging van federalisten om de nationale autonomie te eroderen. Een
kosmopolitisch Europa maakt op die manier minder onderscheid tussen zichzelf en de ander. Een
dergelijke richting maakt Europa minder ‘Westers’ en meer kosmopolitisch; iets wat volgens Delanty
& Rumford (2005) belangrijk is met het oog op een mogelijke uitbreiding van de Europese Unie
richting het Oosten. Een kosmopolitische kijk op Europa kan haar begrijpen op een manier die de
nationale grenzen overstijgt en haar plaatst in een relatie tot de wereld. Het idee dat Europa
autonoom en volkomen zelfstandig van de rest van de wereld beslissingen kan nemen en
verantwoorden is niet realistisch (Delanty & Rumford, 2005). Een kosmopolitische kijk op Europa
brengt haar ook af van de neiging om te zoeken naar een specifieke vorm van ‘Europese identiteit’:
“To be European is at the same time to be part of the world and is in part a recognition of the fact
there is no essential underlying essence to peoplehood” (Delanty & Rumford, 2005, p.189). Dit
betekent ook dat een kosmopolitisch Europa sociale veranderingen niet langer ziet als inherent
bedreigend, maar ook als een bron van kansen (Delanty & Rumford, 2005). Het geeft Europa ruimte
voor nieuwe vormen van verbintenissen: Europa wordt een project waarin individuen, geschiedenis,
maatschappij en identiteit op een nieuwe manier kunnen worden ervaren (Delanty & Rumford,
2005). Een kosmopolitisch Europa is open voor diversiteit en voor minderheden, zonder een federale
neiging om de nationale autonomie te eroderen (Delanty & Rumford, 2005).
Om een dergelijk Europa te doen slagen, heeft zij de taak om haar identiteit te herdefiniëren,
evenals de manier waarop zij waarde en betekenis toekent (Delanty & Rumford, 2005). Om in
termen van Bauman (2008) te spreken: Europa moet een ‘fusie van horizonnen’ proberen te
bereiken: er moet een gemeenschappelijk perspectief komen van waar wordt gekeken. En een
dergelijk gemeenschappelijk perspectief kan alleen voortkomen uit gemeenschappelijke ervaring
(Bauman, 2008). Dat betekent dat een kosmopolitisch Europa ook behoefte heeft aan een gedeelde
publieke ruimte, waarin gemeenschappelijke ervaringen kunnen worden ‘gecreëerd’. Daarnaast
moet Europa haar ogen openen voor de groei aan antidemocratische bewegingen in de wereld die de
democratie ondermijnen, evenals de kritiek die zij zelf krijgt op haar eigen democratische tekort:
denk aan het gebrek aan transparantie bij de Europese Unie of de lage opkomsten bij de Europese
Verkiezingen (Delanty & Rumford, 2005). Alleen wanneer Europa aandacht heeft voor haar interne
problemen, de kritiek van anderen in beschouwing neemt en zichzelf wil herdefiniëren in relatie tot
de rest van de wereld, wordt het mogelijk om meer open te staan voor intensiever contact met het
Oosten. Hierbij is het ook de vraag in hoeverre dat het Oosten open staat voor een dergelijk
Kosmopolitisch Europa. De opvallende stilte vanuit India en China rondom de annexatie van de Krim
20
en de oorlogsvoering in Oekraïne doen vermoeden dat delen bij het Oosten zich meer aangesproken
voelen door de machtspolitiek van Rusland dan door de politiek van Europa (Van Ham, 2015). Zij
lijken heel andere opvattingen over de manier waarop de wereld beheerst zou moeten worden.
1.3 EEN VERSPLINTERD EUROPA MET EEN RICHTING
In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de verschillende sociale, economische, politieke en
technologische ontwikkelingen sinds de moderne tijd een versplinterd Europa hebben gevormd.
Europa is op tal van gebieden gefragmentariseerd: op het gebied van de identiteit, de publieke
ruimte, de grenzen en zelfs de macht. Deze fragmentarisering heeft geleid tot diverse angsten en
onzekerheden, omdat het geloof in één universele waarheid aan het wankelen is gebracht. De
hedendaagse wereld ligt open voor nieuwe verhalen, visies en mogelijkheden, maar is tegelijkertijd
ook erg kwetsbaar. Op het gebied van de fragmentarisering van identiteit is deze kwetsbaarheid een
gevolg van het ontbreken van de bescherming van een sociaal netwerk en het feit dat individuen zich
terugtrekken in hun lokale identiteiten; waardoor een versplintering van Europese identiteiten in
stand wordt gehouden. Op het gebied van de fragmentarisering van de publieke ruimte zit deze
kwetsbaarheid in het democratische tekort van het Europese politieke systeem; omdat zij niet
beschikt over geopinieerde burgers die de Europese politiek ter verantwoording kunnen roepen. Dit
is alleen mogelijk wanneer zij goed geïnformeerd worden in de publieke ruimte en de kans hebben
om in debat te gaan over politieke stellingnames. Daarnaast is Europa ook kwetsbaar door de
fragmentarisering van de interne en externe grenzen, die problemen geven waarvoor zij nog geen
oplossing heeft, zoals de interne verdeeldheid en internationale misdaad en terrorisme. Het falen
van pogingen om ultieme veiligheid te bereiken, resulteert in het ophogen van de muren en een nog
groter gevoel van onveiligheid en als gevolg van het ontbreken van een duidelijk oorzaak voor het
gevoel van onveiligheid worden zondebokken aangewezen. Tot slot heeft de fragmentarisering ook
gezorgd voor een uiteendrijven van macht en politiek: het is niet langer altijd duidelijk aan wie de
macht toebehoort en wie ter verantwoording kan worden geroepen. De meest fundamentele
problemen zijn tegenwoordig op globaal niveau en moeten als zodanig worden opgelost, maar het
proces van globalisering ging niet vergezeld met een reeks passende instituten van politieke controle
of een globale cultuur.
Kortom: het huidige Europa heeft te kampen nieuwe angsten, een nieuwe wereldpositie en
nieuwe onzekerheden, waar zij nog mee moet leren om te gaan. De globale omstandigheden zorgen
er bovendien voor dat zij te kampen heeft met het onvermogen om autonoom te beslissen en een
richting in te slaan, evenals met het onvermogen deze richting te verdedigen. Waar andere
supermachten als China, de Verenigde Staten en Rusland de wereld er voortdurend aan herinneren
dat zij bestaan, lijkt Europa zich naar binnen te keren en zich te richten op haar interne problemen.
Zij treedt niet als één front naar voren op het wereldtoneel en lijkt het risico te lopen te verstarren.
Om niet achter te blijven en te kunnen blijven meedraaien met de leidende wereldmachten, moet
Europa knopen doorhakken en een richting inslaan. In dit hoofdstuk zijn hiervoor de volgende
richtingen besproken: Europa kiest voor een samenstelling van natiestaten, voor een federaal
Europa, een alliantie met de Verenigde Staten in de vorm van een versterking en uitbreiding van de
NAVO of Europa richt zich oostwaarts in de vorm van intensievere samenwerking met het Verre- en
Nabije Oosten. Elk van deze richtingen impliceert andere mogelijkheden en risico’s. Maar welke
richting Europa ook kiest, zeker is dat zij te kampen gaat krijgen met problemen die op globaal niveau
spelen: zoals de internationale misdaad en het terrorisme, milieuproblemen, de verdeling van
21
zeldzame energiebronnen, de globalisering van handel en kapitaal, de implementatie van
mensenrechten en hulp bij rampen in arme werelddelen. Al deze problemen vragen om oplossingen
die niet op lokaal niveau kunnen worden gegeven. Wil Europa een leidende rol op zich nemen op het
wereldtoneel, dan ligt de optie van een terugkeer naar de natiestaat niet voor de hand. Het lijkt dat
aannemelijker dat Europa zich gaat verenigen: in de vorm van een federaal Europa, een alliantie met
de Verenigde Staten of met het Verre- en Nabije Oosten. Bij de keuze van de manier waarop zij zich
verenigt, moet zij ook rekeningen houden met de keuze van haar bondgenoten. Zo lijkt een alliantie
met de Verenigde Staten vooral in het voordeel van Europa; in de zin dat zij veel veiligheid geniet.
Voor de Verenigde Staten heeft een alliantie met Europa voordeel zolang zij een stabiele
onderhandelingssituatie met Rusland nodig heeft. Europa moet hierbij opletten niet aan de kant te
worden gezet wanneer zij niet meer nodig is. Daarnaast leidt een intensievere samenwerking met
het Oosten wellicht tot een kosmopolitisch en geïntegreerd Europa, maar het is de vraag in hoeverre
de Oosterse supermachten wat betreft cultuur en strategie bij Europa passen. Dan rest nog de optie
van de richting van Europa als solospeler: een federaal Europa dat zich zelfstandig wil maken van de
Verenigde Staten, zonder duidelijke sterke allianties. In alle gevallen, maar zeker in dat laatste, moet
Europa ervoor zorgen dat zij oplossingen vindt voor de diverse interne problemen: het democratisch
tekort, het gebrek aan onderlinge verbondenheid en het ontbreken van een gedeelde publieke
ruimte.
22
2. DE WEG DOOR HET ONDERGRONDSE
[“]Gij hebt mijn hart en zin door uwe woorden
zo krachtig opgewekt om u te volgen,
dat ik terugkeer tot mijn eerste plannen.
Nu ga; één wil bezielt ons beider harten.
Wees gij mijn Gids, wees gij mijn Heer en Meester!”
Dit zeide ik hem; en onder zijn geleide
sloeg ik het woeste pad in naar de diepte.
– Dante Alighieri (1265-1321)4
In het voorgaande hoofdstuk zijn de huidige positie en de mogelijke richtingen van Europa
besproken. In dit hoofdstuk wordt een weg gebaand door ‘het ondergrondse’: aan de hand van een
bespreking van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gekeken wat de novelle kan
doen begrijpen met betrekking tot de problematiek en de richtingen van Europa. Om hier te komen
wordt eerst gekeken naar de tijd en het land waarin Dostojevski leefde: het Rusland van de 19e eeuw.
Daarna wordt Dostojevski zelf besproken en de interpretaties die anderen aan de Aantekeningen
hebben gegeven. Afsluitend volgt een eigen analyse.
2.1 RUSLAND TOT AAN DE NEGENTIENDE EEUW
De geschiedenis van Rusland begint in de elfde eeuw; in Kiëv; dat nu in Oekraïne ligt. In de elfde en
twaalfde eeuw was het een rijk waaraan Noorse, Franse, Hongaarse en andere Europese
koningshuizen aan waren verbonden (Van het Reve, 2014). Toen de Kiëvse overheersing in verval
raakte, versplinterde het rijk en raakte het onder de overheersing van de Tataren; waardoor de
centra van de Russische schriftelijke cultuur – die vooral bestond uit kerkelijke teksten – zich
verplaatsten naar het Noorden: naar de steden Novgorod, Pskov, Soezdal, Vladimir en later ook
Moskou (Van het Reve, 2014). In de tijd van de Tataarse overheersing, die duurde van de veertiende
tot de zestiende eeuw, bleef het venster naar Europa voor een groot deel gesloten, terwijl de invloed
van Azië vrij groot was; daarnaast waren oorlogen, sluipmoorden en volstrekte onderworpenheid
aan de orde van de dag, omstandigheden die de Russische welvaart niet ten goede kwamen.
Na de Tartaarse overheersing brak de Moskouse periode aan, die van de zestiende tot
achttiende eeuw zou duren (Van het Reve, 2014). Deze tijd, waarin het centrum van de Russische
macht kwam te liggen in Moskou, werd gekenmerkt door een grote literaire armoede: voor een
groot deel kan men spreken van het ontbreken van een Russische literatuur (Van het Reve, 2014).
Rusland had in literair opzicht weinig met de rest van Europa gemeen – het raakte ook pas in de
zeventiende eeuw in contact met de Europese kunstpoëzie – en veel Russische geschriften
bestonden uit vertalingen van teksten uit het buitenland of teksten met een religieuze, politieke,
4
Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de
Torenlans, p.29
23
huishoudelijke of historische inslag (Van het Reve, 2014). De Russische literatuur werd pas echt
geboren in de tweede helft van de achttiende eeuw, in de tijd dat de eerste Russische universiteit
werd geopend (Van het Reve, 2014). Op dat moment bestond Rusland nog voornamelijk uit agrarisch
land en slechts een klein deel van de bevolking woonde in de steden of was actief in de industrie
(Van het Reve, 2014). Het is daarom niet vreemd dat de Russische academische wereld voor een
lange tijd voor het grootste gedeelte werd beheerst door Europeanen – voornamelijk door Duitse
academici (Van het Reve, 2014). De achttiende eeuw de eeuw werd de eeuw waarin de Russische
literatuur – die sterk werd beïnvloed door de Franse literaire traditie – en de overheidsbemoeienis
met de literatuur daadwerkelijk ontstond (Van het Reve, 2014). Ondanks de strenge censuur en het
feit dat in Rusland de absolute macht nog steeds bij de monarch lag, gingen de Russische
universiteiten in de negentiende eeuw meetellen met de Europese Universiteiten (Van het Reve,
2014). De heersende censuur toonde een grote gevoeligheid voor de slechte reputatie die Rusland in
het buitenland genoot en met allerlei technieken – wat vooral neerkwam op het doen van volstrekt
leugenachtige beweringen – werd geprobeerd die indruk te verbeteren (Van het Reve, 2014). In deze
tijd waren er voor- en tegenstanders van de absolute monarchie, waarvan de tegenstanders vrijwel
altijd bestonden uit Russische Romantici die waren geïnspireerd door Westerse thema’s als ‘vrijheid’,
‘onafhankelijkheid’ en de ‘stadsrepubliek met volksvergadering’ (Van het Reve, 2014). Toch kon men
ook voorstanders van de absolute monarchie vinden bij deze ‘liberalen’. Deze voorstanders
bestonden vaak uit Russen die in de eerste instantie waren geïnspireerd door de Europese
Verlichtingsidealen, maar na de gruwelen van de Franse Revolutie concludeerden dat het blind
navolgen van het Westen geen goed idee was (Van het Reve, 2014). Rusland moest zijn eigen weg
volgen – hoewel vrijwel niemand kon of wilde formuleren wat die weg dan precies inhield (Van het
Reve, 2014).
Rond 1820 kan gesproken worden van een daadwerkelijke bloeitijd van de Russische
literatuur, die vrij merkwaardig was en zich beperkte tot een zeer kleine groep schrijvers en lezers
(Van het Reve, 2014). Haar beoefenaren behoorden vaak tot de adel en de literatuur had een sterk
amateuristisch karakter: literatuur schrijven werd vooral gezien als een tijdverdrijf (Van het Reve,
2014). Een ander bijzonder kenmerk van deze literatuur was dat het plaatsvond in een land zonder
literaire traditie of cultureel verleden. Dit houdt in dat een geletterde Rus een persoon was die veel
wist van de Europese, vooral Franse, cultuur; terwijl hij van Rusland zelf vrij weinig wist – en er was
ook heel weinig te weten, omdat er zo weinig was opgeschreven (Van het Reve, 2014). Toch ontstaat
er in Rusland een ‘filiaal van de Franse literatuur’, dat soms doordrongen van Russisch nationalisme,
toch al snel zelfstandig werd (Van het Reve, 2014). Er was binnen Rusland rond die tijd sprake van
een indeling in twee intellectuele kampen: de ‘slavofielen’ en de ‘westerlingen’ – vergelijkbaar met
de pro-Russische en pro-Westerse kampen die in de achttiende eeuw verdeeld waren in het debat
over de absolute monarchie (Van het Reve, 2014). De eerste groep was een sterke tegenstander van
literaire vernieuwing en hield zich vooral bezig met de toekomst van Rusland en het idee dat zij een
speciale missie had in de wereld – ook al is deze missie nooit expliciet geformuleerd (Van het Reve,
2014). De tweede groep zag juist veel in de culturele en literaire traditie van het Westen, en
sommigen waren van mening dat Rusland zich aan moest sluiten bij het Westen; onder andere
omdat zij zelf geen geschiedenis – en daarmee “ook geen toekomst” – had (Van het Reve, 2014).
Daarnaast krijgt men vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw in Rusland te maken met een
verschijnsel dat ook in West-Europa plaatsvindt; vrömarz: een sfeer van hoop en verwachtingen, een
stroom van socialistische publicaties, de overtuiging dat de bestaande orde gedoemd was te
verdwijnen en een grote belangstelling voor, vooral Franse, revolutionaire literatuur (Van het Reve,
24
2014). Veel jongeren, waaronder de toen ongeveer twintigjarige Fjodor Dostojevski, waren
doordrongen van Westerse ideeën en dromen, maar een groot aantal van hen werden opgepakt of
moesten dwangarbeid verrichten in Siberië (Van het Reve, 2014).
2.2 FJODOR DOSTOJEVSKI
Fjodor Dostojevski (1821-1881) was een Russische schrijver, die werd geboren als de zoon van een
Moskouse armendokter (Van het Reve, 2014). Zijn vader verwierf bij het bereiken van de rang van
college-assessor, een door tsaar Peter de Grote ingestelde ambtelijke rang die te vergelijken was met
de rang van majoor, automatisch de erfelijke adelstand, wat hem het recht gaf op lijfeigenen (Van
het Reve, 2014). Vader Dostojevski kocht twee kleine, armoedige landgoederen in het gouvernement
Toela, waar Dostojevski en zijn drie broers en twee zusters de zomers doorbrachten (Van het Reve,
2014). Vader Dostojevski was een sombere en grimmige man, die zijn vrouw er op het eind van haar
leven van verdacht dat zij vreemdging (Van het Reve, 2014). Zijn vrouw kwam uit een
koopmansfamilie en had enkele welgestelde familieleden; zelf was ze een ontwikkelde en muzikale
vrouw, maar stierf in 1837 na de verdenkingen van haar man aan de tering, terwijl vader Dostojevski
niet lang daarna werd vermoord door zijn eigen lijfeigenen (Van het Reve, 2014). Zoon Fjodor ging
hierna naar een school voor militaire ingenieurs, waar hij meer geld kreeg; en daarvan nog meer
uitgaf: hij maakte overal schulden en ruzie (Van het Reve, 2014). Hij genoot een dubieuze reputatie:
enerzijds had hij de neiging om extreem onredelijk en grof te zijn, anderzijds was zijn generositeit
boven elke twijfel verheven: hij gaf geld aan iedereen die erom vroeg. Dostojevski’s biograaf, Nikolaj
Strachov, schreef in een brief aan Tolstoj over de tweestrijd waar hij zich tijdens het schrijven van de
Dostojevski-biografie in bevond:
Ik kan Dostojevski noch een goed, noch een gelukkig mens vinden (wat in wezen samenvalt).
Hij was kwaadaardig, afgunstig, losbandig, en hij bracht zijn hele leven in opwindingen door
die hem zielig hebben gemaakt en hem lachwekkend zouden hebben gemaakt als hij niet zo
kwaadaardig en intelligent zou zijn geweest. [..] Ik heb menigmaal bij zulke uitvallen
gezwegen; ze waren volkomen vrouwelijk, onverwacht en niet rechtstreeks, maar ik heb hem
een paar keer kwetsende dingen gezegd. Wat dat kwetsen betreft had hij natuurlijk een
overwicht over gewone mensen en het ergste was dat hij daar van genoot, dat hij zijn
gemeenheden nooit helemaal berouwde. (Van het Reve, 2014, pp.319-320).
Zelf was Dostojevski zich ook van deze eigenschappen bewust. In een brief uit 1847 schrijft hij aan
zijn broer Michail: “Ik heb zo’n slecht afstotend karakter.[..] Ik ben belachelijk en walgelijk en daarom
lijd ik er eeuwig onder dat ik verkeerd beoordeeld word. Men zegt dat ik ruw en harteloos ben.” (Van
het Reve, 2014, p.320).
Wat betreft zijn jongere jaren, maakte Dostojevski in de jaren veertig deel uit van de radicale
linkse jongeren die, door de ontwrichtende tendensen van de modernisering op sociaaleconomisch
vlak en het gebrek hieraan op het politieke vlak, hoopten op revolutie (Hanssen, 1999). Verschillende
van hen ontwikkelden zichzelf tot nihilisten en anarchisten, die verschillende omwentelingen
predikten (Hanssen, 1999). Wegens betrokkenheid bij een dergelijke ‘Petrajevski-groep’ werd
Dostojevski in 1849 in eenzame opsluiting geplaatst en naar Siberië gestuurd als militair in het
Russische leger (Hanssen, 1999). Onder andere dankzij de liberale dooi die in 1855 werd ingezet,
keerde hij in 1863 weer terug in Sint Petersburg en in de literatuur (Heynders, 1998; Hanssen, 1999).
25
Er leek in de jaren zestig een liberale droom van veel ‘westerlingen’ uit te komen, maar op dat
moment had Dostojevski zijn opvattingen radicaal bijgedraaid (Hanssen, 1999). Hij was niet langer de
‘linkse’ jongere met grote idealen; in plaats daarvan richtte hij zich meer op het geven van kritiek en
psychologie, en had hij een dubieuze verhouding met zijn geloof: “Na de levenscrisis van Dostojevski
zou hij van al zijn romanhelden gespleten zielen maken, zelftreiteraars, outcasts, met een
gemeenschappelijke trek: zij scheppen niets, zij richten niets aan, behalve verwoesting en
ondergang.” (Hanssen, 1999, p.79). Hierbij kreeg hij zowel lof als kritiek. Enerzijds kreeg hij de lof dat
hij de bedenker was van een uniek soort ‘ideeënroman’, waarbij er meer ruimte is voor het idee:
Dostojevski’s personages de personificatie van een idee (Van het Reve, 2014). Anderzijds kreeg hij
ook de kritiek dat veel van zijn personages erg onrealistisch en dramatisch zijn (Van het Reve, 2014).
Maar over het algemeen zijn beide partijen het er over eens dat Dostojevski meer is dan een
romanschrijver alleen: hij wordt ook vaak gezien als filosoof en religieuze denker, die het idee had
dat Rusland het Westen de weg moest wijzen (Van het Reve, 2014).
2.3 INTERPRETATIES VAN AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE
Dostojevski’s novelle Aantekeningen uit het ondergrondse heeft een divers aantal interpretaties
uitgelokt en wordt vaak gezien als een sleutelwerk in zijn oeuvre. Hier worden de interpretaties van
Leo Sjestov (1866-1938), Linda L. Williams (onbekend), Joseph Frank (1919-2013), en Léon Hanssen
(1955-) besproken; om te beginnen met de Russische filosoof Leo Sjestov (1866-1938). In zijn essay
De overwinning der evidenties stelt Sjestov dat Dostojevski’s novelle hem inzicht heeft verschaft in
‘de crisis van de rede’ (Heynders, 1998). Volgens Sjestov behandelt Dostojevski in de Aantekeningen
een vraagstuk dat ten grondslag ligt aan alle filosofie: er wordt een kritiek gegeven op het zuivere
denken en de kracht van het logisch redeneren (Heynders, 1998). Met name het beeld dat de
hoofdpersoon van de Aantekeningen schetst van een muur, dat hij niet als een gegeven of als een
obstakel wil zien, is voor Sjestov een openbaring (Heynders, 1998). De weigering van de
ondergrondse man om de muur als obstakel te beschouwen betekent volgens Sjestov dat men zich
niet aan de wetten van de natuur hoeft te onderwerpen: men kan er soms ook de spot mee drijven
door ze bewust niet te aanvaarden (Heynders, 1998). Volgens Sjestov komt in de Aantekeningen de
gedachte naar voren dat de klassieke logica is opgebruikt: men moet niet vasthouden aan het idee
van één enkele waarheid, maar zou zich ook eens moeten laten leiden door het idee dat zowel het
een als het andere waar kan zijn (Heynders, 1998). Dostojevski houdt op die manier een pleidooi
voor een vrij denken; de algemeen vaststaande waarden van ethica en logica verdwijnen hiermee in
de diepte – al het beargumenteerde is een gevolg van redeneren (Heynders, 1998). Sjestov trekt een
verband tussen de Aantekeningen en Plato’s allegorie van de grot: bij beide verhalen zien de mensen
slechts schimmen van de werkelijkheid, die zij voor echt aanzien, terwijl de lezer “nieuwe ogen”
wordt gegeven om naar de wereld te kijken (Heynders, 1998). Heynders (1998) voegt hier aan toe
dat in tegenstelling tot Plato’s allegorie er bij de Aantekeningen geen sprake is van een werkelijke en
een afgebeelde wereld, maar veel meer van een werkelijkheid die verstrooid is: ongrijpbaar en
allesbehalve vanzelfsprekend. Dit komt ook tot uiting in een beschrijving van Sjestovs filosofie zoals
die is beschreven door Hanssen (1999):
Volgens Sjestov wordt ieder door de dood getekend mens bezocht door een engel des doods.
Maar zoals we weten, bleef Dostojevski’s leven voor het vuurpeloton op het laatste moment
gespaard. In zulke gevallen, als de engel des doods bemerkt te vroeg te zijn gekomen, laat hij
26
één of meerdere paren ogen achter op de door hem bezochte mens. Voor degelijke
“bezochten”, zegt Sjestov, is voortaan niets meer ‘normaal’ en vanzelfsprekend. Zij zullen
alles zien met een dubbele blik, een blik die zowel licht als schaduw omvat, leven en dood in
één. Met de gave van het tweede gezicht zie je altijd, in een dubbelperspectief, ook de
achterkant van de dingen. Het is tegelijkertijd een ontmaskering, die alleen mogelijk is in de
existentiële crisis, waarin alle schijn doorbroken wordt en het werkelijke beeld van een mens
doorzichtig wordt. (Hanssen, 1999, p.79).
De psychologie is voorgoed ontmaskerd; de onzuiverheid van elk handelen en het zelfbedrog van de
menselijke vertelkunst is in het licht gezet: Dostojevski heeft in gang gezet wat Sartre later met het
existentialisme verder kon afmaken en het begin van het existentiële proza en de experimentele
poëzie is ingeluid (Heynders, 1998).
Een tweede de interpretatie komt van Linda L. Williams, professor in de filosofie aan de
Universiteit van Kent. Williams (1995) betoogt dat de Aantekeningen moeten worden geanalyseerd
met het oog op de rijkdom aan betekenissen in de tekst. In de negentiende eeuw was de invloed van
de wetenschap erg dominant en daarbij ook het idee dat de menselijke rede de basis kon vormen
voor alles kennis; dit idee brengt Dostojevski in zijn novelle in twijfel; hij wil volgens Williams juist
kijken of mensen hun eigen bron van betekenis kunnen zijn. De ondergrondse man uit de
Aantekeningen is opzettelijk hatelijk en immoreel. Daarnaast weerhoudt zijn ijdelheid en overmatige
zelfbewustzijn hem er van om een normaal leven te leiden. Hij heeft heel ferme opvattingen over
hoe men zou moeten handelen, maar wanneer het er op aankomt, moet hij telkens rationaliseren
waarom hij niet kan handelen (Williams, 1995). Hij is passief en doet niets, omdat niets volgens hem
gebaseerd kan zijn op goede redenen of intenties (Williams, 1995). Dit nietsdoen maakt dat hij ook
niets is (Williams, 1995). De ondergrondse man gaat op zoek naar originaliteit en oprechtheid;
individualiteit, maar wordt hierbij voor het grootste gedeelte gehinderd door zijn eigen egoïsme
(Williams, 1995). Omdat hij continu alleen maar aan zichzelf denkt, zichzelf belangrijker vindt dan
een ander en zijn rationale egoïsme hem tot het uiterste drijft, wordt het voor hem onmogelijk om
een ander lief te hebben (Williams, 1995). Terwijl dit volgens Williams (1995) juist zijn leven die
betekenis had kunnen geven die hij zoekt.
Een derde interpretatie komt van schrijver en biograaf Joseph Frank (1919-2013). Volgens
Frank (1961) is Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse een kritiek op zowel de nihilisten
als de socialisten uit zijn tijd, die de negatieve gevolgen van de invloed van het Westen over het
hoofd zagen. De ondergrondse man wijst niet de rede in zijn algemeenheid af, maar specifiek de
Russische inlijving van de rede: de ondergrondse man staat volgens Frank (1961) symbool voor de
laatste fase van de Westerse invloed op Rusland. Zijn morele incompetentie is afkomstig van de
acceptatie een absoluut determinisme: een gevolg van het socialisme en nihilisme. De ondergrondse
man toont aan dat het accepteren van het gegeven dat alles wat hij doet is voorbestemd door de
wetten van de natuur elke morele handeling onmogelijk maakt. Men kan namelijk geen
verantwoordelijkheid meer nemen voor zijn daden, als die door de wetten van de natuur worden
bepaald. Omdat de ondergrondse man toch zijn verantwoordelijkheid wil nemen, maar deze nergens
aan kan toerekenen, wijt hij alle schuld maar aan zichzelf. De ondergrondse man is hierdoor volgens
Frank (1961) niet de belichaming van het kwaad, maar juist het tegenovergestelde: hij probeert op
zoek te gaan naar de betekenis van moreel handelen en verantwoordelijkheid in een wereld die
wordt bepaald door het geloof in determinisme. De ondergrondse man is – net als Don Quichotte –
volgestopt met Westerse boeken en een “opgeleide en moderne intellectueel”. De novelle toont de
27
onhandigheid van de intelligentsia en hun ideeën wanneer zij worden geconfronteerd met de ‘echte
wereld’. Frank (1961) concludeert hieruit dat de Aantekeningen een verhaal is over morele
impotentie; de ideeën uit het Westen hebben de Russische intelligentsia van hen afhankelijk
gemaakt en hen ontdaan van hun natuurlijke, instinctieve, spontane en spirituele reacties.
Tot slot een interpretatie van cultuurhistoricus Léon Hanssen (1955-). Volgens Hanssen
(1999) maakte Dostojevski in zijn novelle korte metten met alle vanzelfsprekendheden en logica; een
idee dat is overgenomen in het negentiende-eeuwse Europa. De irrationaliteit van de ondergrondse
man is een mythe van moderniteit en een zelfprojectie van Europa geworden, omdat Dostojevski
haar “nieuwe ogen” heeft gegeven – de “dubbele blik”, zie ook Sjestov. Een oorzaak van het
verwerpen van de rede en logica kan worden gevonden in de crisiservaring van de Westerse cultuur
sinds de Franse- Amerikaanse- en Industriële Revolutie: “Crisis is geworden tot een kernbegrip van de
moderne tijd en moet begrepen worden als de zekerheid van een beslissende verandering die op
handen is, gekoppeld aan de onzekerheid wanneer die verandering zal intreden en waarheen zij zal
leiden.” (Hanssen, 1999, p.84). Volgens de Aantekeningen heeft de mens het richt zichzelf het
domste en het slechte aan te doen, omdat dit een uiting is van zijn vrije wil. De ondergrondse man
kiest bewust voor het ongeluk: “Alles mag uit elkaar vallen als hij zijn kopje thee maar heeft.
Dostojevski heeft met dit boek als het ware in de toekomst gekeken van de crisis van de nadenkende
democratie.” (Hanssen, 1999, p.82). Het polyfone karakter van de Aantekeningen, dat de
verwachtingen van de lezer doorbreekt, is een verbeelding van deze crisiservaring van
discontinuïteit. Dostojevski moet op die manier worden begrepen als de literaire woordvoerder van
de bewustzijnsproblematiek die uit deze crisiservaring resulteert. Zijn werk is zowel een uiting van de
crisistoestand van de maatschappij als het geven van antwoorden om de toestand recht te zetten,
zonder dat één oplossing aan de lezer wordt opgedrongen.
Hieruit volgt dat zowel Sjestovs als Hanssens interpretatie van Aantekeningen uit het
ondergrondse uitgaan van het idee dat het geloof in rationaliteit en vooruitgang zijn opgebruikt. De
waarheid is verstrooid en men moet open staan voor het idee dat er meerdere waarheden naast
elkaar kunnen bestaan. Dit sluit aan op de “veelheid van betekenissen” in de Aantekeningen waar
Williams naar verwijst. Frank benadrukt dat de kritiek die de Aantekeningen geeft op de rationaliteit
niet per definitie de rationaliteit an sich is, maar veel meer de Russische blinde navolging van het
Westen. Bovendien tonen Sjestov, Williams, Frank en Hanssen allen aan dat het Westerse moderne
denken doordenkt is van determinisme, wat een moreel en vrij handelen onmogelijk maakt. Daarbij
benadrukt Hanssen de relevantie van Dostojevski’s Aantekeningen door te stellen dat Europa de
verwerping van de rationaliteit heeft overgenomen: zij leeft in een versplinterde wereld van
onzekerheid, waarin veranderingen onoverzichtelijk zijn, evenals de richting er van. Dit leidt tot een
continu gevoel van crisis, dat ook nu, in het vraagstuk naar een richting voor Europa, nog steeds aan
de orde van de dag is.
28
2.4 ANALYSE VAN AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE: EEN
INTELLECTUELE INERTIE
Toen zag ik meer dan duizend aangezichten,
verhondst door koude, en ‘k rilde van ontzetting,
en zal steeds rillen bij bevroren plassen.
Terwijl we samen naar het midden togen,
waar àl der wereld zwaarte zich verenigt,
en ik van koude beefde in ’t eeuwige donker.
– Dante Alighieri (1265-1321)5
Na een beschrijving van de tijd en context waarin Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse
tot stand is gekomen en een aantal interpretaties van deze novelle, wordt in deze paragraaf een
eigen analyse gegeven. Met behulp van een structuralistische verhaalanalyse wordt een onderscheid
gemaakt tussen de verschijningsvorm van de tekst en haar dieper liggende patronen. Er worden drie
niveaus besproken: vertelling, verhaal en geschiedenis. Aan de hand van deze analyses kan een
interpretatie van de novelle tot stand komen.
VERTELLING: VERTELINSTANTIE EN BEWUSTZIJNSVOORSTELLING
Op het oppervlakteniveau van de tekst ligt de vertelling, waarin enerzijds de vertelinstantie het
verhaal vertelt en anderzijds de bewustzijnsvoorstelling van de personages worden verwoord
(Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gebruik gemaakt van een
extradiëgetische verteller die boven het verhaal zweeft en van een intradiëgetische verteller die
zichzelf binnen het verhaal bevindt – de hoofdpersoon van het verhaal. De extradiëgetische verteller
is in het geval van Aantekeningen uit het ondergrondse een undramatized author: een nietpersonage dat zich boven het verhaal begeeft en verder onzichtbaar blijft. De undramatized author
komt alleen aan het begin en aan het eind van de novelle naar voren: “Ik wilde het publiek wat
indringender dan gewoonlijk laten kennismaken met een type uit een pas achter ons liggende
periode. Het is een vertegenwoordiger van een generatie die nu haar laatste dagen slijt.”
(Dostojevski, 2014, p.7). In deze woorden voorafgaand aan de rest van de novelle wordt nog
gesproken van een extradiëgetische ‘ik’, maar aan het eind lijkt het om een ‘we’ te gaan. Het is
onduidelijk wie de ‘ik’ voorafgaand aan het verhaal is; het kan de schrijver zijn, maar ook iemand
anders. De intradiëgetische verteller behoort tot het vertelde en ‘wordt verteld’ door de
undramatized author die boven hem staat (Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het
ondergrondse is de intradiëgetische verteller de hoofdpersoon, die nadrukkelijk in het verhaal
aanwezig is; hij spreekt in de ik-vorm en zet zijn opvattingen uiteen. Aan het begin van het eerste
hoofdstuk introduceert de hoofdpersoon, die vanaf nu als de ‘ondergrondse man’ wordt aangeduid,
zichzelf als volgt:
5
Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de
Torenlans, p.243
29
Ik ben een zieke man… Ik ben een boze man. Een onsympathieke man. Ik geloof dat ik een
leverkwaal heb. Overigens begrijp ik geen snars van mijn ziekte en weet ik niet eens precies
wát mij zeer doet. Ik laat me niet behandelen en heb me nooit laten behandelen, hoewel ik
respect heb voor de medische wetenschappen en artsen. Bovendien ben ik ook nog
uitermate bijgelovig, alleen al het feit dat ik respect heb voor de medische wetenschap,
bewijst dit. (Ik ben ontwikkeld genoeg om niet bijgelovig te zijn, maar ik ben het toch).
(Dostojevski, 2014, p.11)
De ondergrondse man is door zijn korte afstand tot het vertelde minder betrouwbaar dan de
undramatized author die zelf buiten het verhaal staat. Dit komt omdat de ondergrondse man maar
vanuit één perspectief naar gebeurtenissen kijkt en de lezer enkel dit perspectief toont. Hierdoor is
de betrouwbaarheid van het verhaal vrij laag. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid van de verteller
bepaald aan de hand van zijn ‘mimetische autoriteit’: op basis van een combinatie van zijn
persoonlijkheid, identiteit en zijn eerlijkheid, betrouwbaarheid en competentie (Herman & Vervaeck,
2009). Wat persoonlijkheid betreft is de ondergrondse man erg wispelturig, haatdragend,
gefrustreerd en opvliegend. Zijn identiteit is onbekend; de lezer heeft geen weet van zijn naam, maar
weet alleen dat hij veertig jaar oud is, al twintig jaar in een krot in Sint-Petersburg leeft en weinig
sociale contacten heeft. De eerlijkheid van dit personage valt sterk te betwijfelen; de ondergrondse
man spreekt zichzelf voortdurend tegen: “Vroeger had ik een betrekking, maar nu niet meer. Ik was
een kwaadaardige ambtenaar. Ik was grof en had daar plezier in. [..] Ik heb gelogen daarnet, dat ik
een kwaadaardige ambtenaar was. Een leugen uit kwaadaardigheid.” (Dostojevski, 2014, pp.11-12).
De lezer weet hier niet of het voorgaande echt gelogen was of dat de ondergrondse man liegt over
het feit dat hij liegt. Daarnaast wordt door het feit dat de ondergrondse man stelt dat hij liegt alles
wat hij vertelt minder betrouwbaar: hij kan alles gelogen hebben. Bovendien is het punt
‘competentie’ twijfelachtig: in zijn ondergrondse kan de hoofdpersoon overtuigend oreren over zijn
opvattingen, maar wanneer hij in de maatschappij terecht komt wordt duidelijk dat hij zich in de
realiteit lang niet altijd aan zijn eigen standpunten kan houden. Uit deze aspecten van de mimetische
autoriteit kan men concluderen dat de ondergrondse man erg onbetrouwbaar is.
Naast de twee besproken vertelinstanties, kent het niveau van de vertelling ook een
bewustzijnsvoorstelling: de manier waarop de verteller het bewustzijn van zijn personage weergeeft
(Herman & Vervaeck, 2009). De gedachten van de ondergrondse man worden weergegeven in de
vrije directe rede en zijn daarmee mimetisch: ze worden weergegeven in scènes. Natuurlijk moet
hierbij worden onthouden dat de verteller uiterst onbetrouwbaar is en dat ook zijn gedachten
kunnen worden gemanipuleerd. De verteller kan voortdurend dingen achterhouden, verdraaien of
verzinnen.
VERHAAL: TIJD, KARAKTERISERING EN FOCALISATIE
Op een wat dieper niveau van de tekst ligt het verhaal. Het verhaal is de concrete manier waarop
gebeurtenissen aan de lezer worden gepresenteerd (Herman & Vervaeck, 2009). Er zijn drie centrale
aandachtspunten in de analyse van het verhaal: tijd, karakterisering en focalisatie (Herman &
Vervaeck, 2009). Te beginnen met het aspect van de tijd. De tijd wordt bestudeerd aan de hand van
de verhouding tussen de tijd van de geschiedenis en de tijd van het verhaal. Om tijdsaspecten te
systematiseren, kan men drie criteria hanteren: duur, volgorde en frequentie (Herman & Vervaeck,
2009). De duur wordt gemeten door te kijken naar de tijd die men nodig heeft om de tekst te lezen –
30
verteltijd – en de verhouding tot de tijd die de gebeurtenis op het gebied van de geschiedenis in
beslag neemt – vertelde tijd. De Aantekeningen zijn opgedeeld in twee delen, waarvan het eerste
bestaat uit een razende monoloog van – “Het ondergrondse” – en het tweede uit gebeurtenissen van
zestien jaar eerder van – “Naar aanleiding van natte sneeuw”. In het eerste deel van de novelle, waar
de intradiëgetische verteller voornamelijk spreekt over zijn opvattingen en ideeën, is sprake van een
ingelaste vertelling: er vinden geen gebeurtenissen plaats, maar er is sprake van een lange monoloog
(Herman & Vervaeck, 2009). De tijd die in het eerste deel van Aantekeningen uit het ondergrondse
verstrijkt, de vertelde tijd, is grotendeels gelijk aan de tijd die het de verteller kost om het te
vertellen – verteltijd (Zie Bijlage 1 voor de complete weergave van duur, volgorde en frequentie en
Bijlage 2 voor een complete weergave van de paginaverhoudingen). Deel twee bestaat uit het
verhaal dat de hoofdpersoon vertelt over zijn leven, zestien jaar eerder. Dit gehele tweede deel is te
zien als één lange terugblik: ‘’Ik was toen nog maar vierentwintig. Mijn bestaan was ook toen al
naargeestig, ordeloos, en verloederend eenzaam. Ik ging met niemand om, vermeed het te praten en
verstopte me steeds meer in mijn hoekje.’’ (Dostojevski, 2014, pp.60-63). Tijdens deze geschiedenis
neemt de verteller af en toe de tijd voor een ingelaste vertelling, maar in tegenstelling tot het eerste
deel, nemen deze in het tweede deel niet de overhand. In het tweede deel worden tijdsperioden
chronologisch verteld, maar er zijn ook regelmatig terug- en vooruitblikken:
Ten slotte besloot ik mijn tegenstander uit te dagen tot een duel. Ik schreef hem een fraaie,
sympathieke brief, waarin ik hem smeekte mij zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar
voor het geval dat hij zou weigeren tamelijk vastberaden zinspeelde op een duel. [..] Maar
god zij dank (ik dank de Allerhoogste nog steeds met tranen in de ogen) heb ik mijn brief
nooit gepost. (Dostojevski, 2014, p.73)
Het is opvallend dat het eerste deel van de Aantekeningen 61 pagina’s duurt, terwijl het tweede deel
104 pagina’s duurt: iets meer dan twee keer zoveel pagina’s (zie Bijlage 2). Daarnaast bestaat het
eerste en het tweede deel beide uit ongeveer evenveel hoofdstukken, maar zijn de hoofdstukken in
het eerste deel veel korter. Ondanks dat het eerste deel van de Aantekeningen alle opvattingen van
de ondergrondse man beschrijft, lijkt de nadruk van de novelle hiermee te liggen op het tweede
gedeelte waarmee hij naar zijn geschiedenis verwijst.
Naast de duur en volgorde van gebeurtenissen is ook de frequentie van belang. De
frequentie verwijst naar de verhouding tussen het aantal keren dat iets gebeurt in de geschiedenis
en het aantal keren dat dit verteld wordt in het verhaal (Herman & Vervaeck, 2009). Frequentie kan
worden ingedeeld in drie soorten: singulatief, iteratief en repetitief (Herman & Vervaeck, 2009). Een
gebeurtenis is singulatief wanneer deze even vaak voorkomt in het verhaal als in de geschiedenis,
iteratief wanneer zij vaker voorkomt in de geschiedenis dan in het verhaal en repetitief wanneer zij
minder vaak in de geschiedenis voorkomt dan in het verhaal. In Aantekeningen uit het ondergrondse
is sprake van singulatieve gebeurtenissen – die net zo vaak worden verteld als plaatsvinden – die af
en toe worden afgewisseld door iteratieve gebeurtenissen – en dus vaker voorkomen dan dat zij
worden verteld (zie Bijlage 1).
Een tweede aandachtspunt van het verhaal is de karakterisering. De personages in de
Aantekeningen worden gekenmerkt aan de hand van expliciete en impliciete karakteriseringen.
Expliciete karakterisering bestaat uit een letterlijke beschrijving van personages, terwijl een
impliciete karakterisering uit het gebruik van symboliek, metaforen en metonymie moet worden
afgeleid (Herman & Vervaeck, 2009). Beide varianten komen in de Aantekeningen voor. Ten eerste
31
doet de ondergrondse man zichzelf de eer aan zichzelf uitvoerig te beschrijven: ‘’waar kan een
fatsoenlijk man met het grootst genoegen over praten? Antwoord: over zichzelf. Welnu, dan zal ik
ook over mezelf spreken.’’ (Dostojevski, 2014, p.14). De ondergrondse man kenmerkt zichzelf als
‘’een egoïst’’, ‘’een zieke man’’, ‘’een boze man’’, ‘’een onsympathieke man’, ‘’bijgelovig’’ en
‘’intelligent’’. Dit zijn expliciete karakteriseringen, maar zijn gedrag en het feit dat hij zo graag over
zichzelf praat, toont ook een aantal nieuwe, impliciete karakteriseringen: hij is ijdel en hij vindt
zichzelf belangrijk. Naast de ondergrondse man, worden ook een aantal andere personages
besproken. Een daarvan is zijn “vijand” : “Monsieur Zverkov was mijn hele schooltijd ook mijn
klasgenoot geweest. Ik had vooral in de hogere klassen de pest aan hem gekregen. In de lagere
klassen was hij alleen maar een knap, vrolijk jongetje geweest dat iedereen graag mocht.”
(Dostojevski, 2014, p.85). Deze beschrijving van Zverkov is een expliciete beschrijving van de manier
waarop de ondergrondse man naar hem kijkt. Het feit dat de ondergrondse man een hekel aan
Zverkov heeft, is eveneens een impliciete beschrijving van hemzelf: “Ik had overigens ook al in de
lagere klassen de pest aan hem, vooral omdat hij een knap, vrolijk jongetje was.” (Dostojevski, 2014,
p.85). De ondergrondse man is niet knap, vrolijk of geliefd, maar wel afgunstig op mensen die dat wel
zijn: kennelijk vindt hij deze eigenschappen toch belangrijk. Bij de overige personages wordt meer
gebruik gemaakt van metaforen. Zo wordt Ferfitsjkin als volgt besproken: ‘’Een van Simonovs twee
gasten was Ferfitsjkin, een Rus van Duitse afkomst, een kleine man met een apengezicht, een
stomme hond die iedereen belachelijk maakte, al sinds de lagere klassen mijn grootste vijand.’’
(Dostojevski, 2014, p.87). Alle personages worden later, in de paragraaf Personages en hun indexen
verder uitgewerkt.
Het derde aandachtspunt is de focalisatie en heeft betrekking op de verhouding tussen de
personages en hun handelingen, en de focalisator die alles waarneemt en die bepaald wat gelezen
wordt (Herman & Vervaeck, 2009). In de Aantekeningen zijn de focalisatoren de extradiëgetische
verteller die het verhaal introduceert en afsluit en de intradiëgetische verteller. Voor het grootste
gedeelte wordt het verhaal verteld door de intradiëgetische verteller die als personage in het verhaal
optreedt: deze ik-persoon focaliseert vanuit zijn eigen perspectief handelen en personages. Men
weet alleen de gedachten van deze ik-persoon: de gedachten van de anderen blijven onduidelijk. De
externe focalisator treedt daarbij voor het grootste gedeelde naar de achtergrond, maar kapt aan het
einde de interne focalisator af wanneer zij er genoeg van heeft: ‘’Hiermee eindigen de aantekeningen
van deze liefhebber van paradoxen overigens niet. Hij kon het niet laten en ging maar door. Maar
ook wij vinden dat we hier wel kunnen ophouden.’’ (Dostojevski, 2014, p.164).
GESCHIEDENIS: GEBEURTENISSEN, PERSONAGES EN SETTING.
Op het diepste niveau ligt de geschiedenis: met gebeurtenissen, personages en settingen (Herman &
Vervaeck, 2009). De geschiedenis is een abstracte constructie die uit de tekst moet worden afgeleid
en verwijst naar de chronologische opeenvolging van de gebeurtenissen in het verhaal (Herman &
Vervaeck, 2009). In navolging van de Russische formalisten worden hier de termen ‘fabel’ en ‘sujet’
gebruikt: fabel verwijst naar de chronologische geschiedenis en sujet naar de concrete manier
waarop die in de tekst wordt voorgesteld (Herman & Vervaeck, 2009). De fabel omvat daarmee de
geschiedenis, terwijl het sujet het verhaal en de vertelling er van omvat (in Bijlage 1 is de verhouding
tussen fabel en sujet in Aantekeningen uit het ondergrondse weergegeven). In Aantekeningen uit het
ondergrondse lopen fabel en sujet vrijwel nooit gelijk en er zijn veel verwijzingen naar het verleden.
De geschiedenis wordt op twee manieren besproken: eerst aan de hand van functies en daarna aan
32
de hand van indexen. Waar functies zorgen voor de horizontale voortgang van de gebeurtenissen
door hun onderlinge verbinding, verwijzen indexen naar een ander niveau in de tekst en werken zij
verticaal: een index heeft een symbolische band met het niveau waar ze naar verwijst (Herman &
Vervaeck, 2009). Indexen kunnen op ieder niveau plaatsvinden, maar er is hier gekozen om te kijken
naar de indexen op het niveau van de gebeurtenissen, de personages, settingen en focalisatie.
FUNCTIES IN GEBEURTENISSEN IN DE AANTEKENINGEN
Om te beginnen met de gebeurtenissen en haar functies. Functies kunnen worden verdeeld in twee
soorten: kardinale functies en katalysatoren. Kardinale functies omvatten risico’s of mogelijkheden
die al dan niet worden vervuld, terwijl katalysatoren zorgen voor de algemene voortzetting van wat
de kardinale functies in werking stelt (Herman & Vervaeck, 2009). Aantekeningen uit het
ondergrondse kan worden opgedeeld in acht kardinale functies: (1) het gevecht van de ondergrondse
man met Zverkov in zijn schooltijd, (2) de ontmoeting van de ondergrondse man met een officier in
een taveerne, (3) de botsing van de ondergrondse man met diezelfde officier op de Nevski Prospekt,
(4) het bezoek dat de ondergrondse man brengt aan zijn oude klasgenoot Simonov, (5) het moment
waarop de ondergrondse man zichzelf opdringt voor het etentje van Zverkov en zijn vrienden, (6) het
etentje van de hoofdpersoon met Zverkov en zijn vrienden in Hôtel de Paris, (7) de ontmoeting met
Liza in het bordeel en (8) het bezoek van Liza aan “het ondergrondse’’ (Zie Bijlage 1, vetgedrukt).
De eerste kardinale gebeurtenis vindt eerder plaats in de geschiedenis dan in het verhaal.
Het gaat om de aanvaring die de ondergrondse man heeft met zijn klasgenoot Zverkov, ongeveer
zeventien jaar geleden:
Ik weet nog hoe ik, die nooit iets zei, Zverkov opeens in de haren vloog toen hij het een keer
in het vrije kwartier met zijn kameraden over zijn toekomstige seksleven had en ten slotte,
uitgelaten als een jonge hond die in de zon speelt, opeens verklaarde dat hij niet één
boerenmeisje in zijn dorp met rust zou laten [..]. Het stelletje kaffers applaudisseerde, maar
ik vloog hem in de haren en helemaal niet uit medelijden met die maagden en hun vaders,
maar gewoon omdat ze voor zó’n onbenullig mannetje applaudisseerden. Ik was hem toen te
slim af, maar Zverkov, die wel dom was, maar ook vrolijk en brutaal, maakte zich er met een
grapje van af, en zelfs op zo’n manier dat ik hem eigenlijk helemaal niet te slim af was
geweest: híj had de lacher op zijn hand. (Dostojevski, 2014, pp.86-87)
De ondergrondse man heeft er een hekel aan dat Zverkov in een machtigere positie zit dan hijzelf,
terwijl hij het gevoel heeft intellectueel en wat betreft belang superieur te zijn aan Zverkov. Hij
hekelt de anderen omdat ze meer van Zverkov houden dan van hem, omdat Zverkov minder slim of
verheven is en hij desondanks niet tegen hem op kan. Deze aanvaring heeft invloed op de latere
gebeurtenissen in de Aantekeningen, zoals het diner in het Hôtel de Paris, waar de ondergrondse
man bij Zverkov aan tafel wordt bespot en vernederd.
De tweede kardinale gebeurtenis, de ontmoeting van de ondergrondse man men een officier
in een taveerne, vindt pas plaats in het tweede deel van de Aantekeningen. De ondergrondse man
beschrijft hoe hij zich af en toe verschrikkelijk verveeld en hoe hij zich uit verveling overgeeft aan
‘’duistere, onderaardse, weerzinwekkende – niet zozeer bandeloosheid als wel hoerenloperij’’
(Dostojevski, 2014, p.69). Op één van die momenten van verveling ziet hij een man uit een taveerne
worden gesmeten. Hij benijdt deze man: ‘’Misschien, dacht ik, raak ik ook wel in gevecht en smijten
ze mij ook het raam uit.’’ (Dostojevski, 2014, p.70). In de taveerne ontmoet hij een officier bij het
33
biljart, die hem zonder ook maar één woord te zeggen verplaatst. De ondergrondse man voelt zich
nietig en belachelijk gemaakt: ‘’[Ik] bleek niet eens te deugen om uit het raam gesmeten te worden’’
(Dostojevski, 2014, p.70). Hij is ontzettend kwaad omdat hij “is behandeld als een vlieg”. Daarnaast is
hij ook gefrustreerd vanwege het feit dat hij niet in staat was geweest om een “literaire ruzie” te
schoppen: “Ik had maar hoeven te protesteren of ze hadden mij natuurlijk ook uit het raam
gesmeten. Maar ik zag daarvan af en gaf er de voorkeur aan om… verbitterd af te druipen.”
(Dostojevski, 2014, p.70). In plaats van te protesteren en de confrontatie aan te gaan met de officier,
kiest de ondergrondse man er voor om zwijgzaam zijn weg te vervolgen. Hij vindt het verschrikkelijk
dat hij laf overkomt en verdedigt zijn gedrag door te stellen dat hij niet laf is, maar “grenzeloos ijdel”.
Kennelijk vindt hij dat meer acceptabel. De opeenvolgende katalysatoren beschrijven hoe de
ondergrondse man nog jaren over dit voorval blijft malen. Hij komt de officier nog regelmatig tegen
en probeert hem middels een brief uit te dagen tot een duel, zodat hij zijn lafheid kan goedmaken;
maar hij verstuurt de brief nooit en blijft hangen in zijn eenzame mijmeringen. In deze mijmeringen
denkt hij na over manieren om ‘zijn eer te herstellen’. Zo wordt hij aantrokken door de Nevski
Prospekt, een straat met veel hoogwaardigheidsbekleders in Sint Petersburg waar hij de officier
regelmatig tegenkomt. Terwijl de officier nooit voor de ondergrondse man aan de kant lijkt te gaan,
doet hij dit wel voor de anderen. Dit ergert de ondergrondse man zodanig dat hij probeert om de
officier niet uit de weg te gaan, zodat de officier óf voor hem aan de kant moet gaan óf tegen hem op
botst. Veel katalysatoren beschrijven deze mijmeringen en de manieren waarop de ondergrondse
man een daadwerkelijke actie uitstelt. Zo moet hij eerst nieuwe handschoenen en een beverkraagje
hebben – kleding die officieren kennelijk droegen – en stapt hij daarna nog een aantal keer voor de
officier aan de kant.
De derde kardinale gebeurtenis vindt plaats na het moment dat de ondergrondse man zijn
plan om tegen de officier op te botsen definitief heeft opgegeven. Pas op het moment dat hij besluit
dat een botsing nooit gaat plaatsvinden, lukt het hem toch:
Die nacht ervoor had ik definitief besloten om mijn noodlottige plan niet uit te voeren en
alles bij het oude te laten, en met dat doel ging ik voor de laatste keer de Nevski op, alleen
om te zien of het me zou lukken om het hele geval uit mijn hoofd te zetten. Plotseling, op
drie passen afstand van mijn vijand, nam ik een kloek besluit, kneep mijn ogen dicht en…
daar botsten we pardoes met de schouders tegen elkaar aan! Geen duimbreed ging ik opzij
en ik passeerde volkomen op voet van gelijkheid! (Dostojevski, 2014, p.77)
Pas op het moment dat de ondergrondse man impulsief en zonder alles te overdenken een besluit
maakt, lukt het hem toch om tot actie over te gaan. Hij voelt zichzelf eindelijk geen vertrapte vlieg
meer, maar iemand die op voet van gelijkheid treedt met anderen. Pas op het moment dat hij
daadwerkelijk een handeling kan ondernemen voelt hij zichzelf belangrijk. Helaas duurt deze triomf
niet lang en er volgt een lange periode van berouw; hij trekt zich weer terug in het ondergrondse en
zoekt zijn toevlucht in “het schone en verhevene”: zijn verbeelding. Drie maanden achter elkaar
fantaseert de ondergrondse man; over verhalen waarin hij als held optreedt en over dingen die hij
zou kunnen doen. In zijn gedachten is hij een actief optredend personage, een held die zijn leven
esthetiseert: hij maakt de daden die hij zou verrichten literair. Hij spreekt hierbij ‘de lezer’, de
‘’heren’’, vermanend aan: ‘’U denkt toch niet dat ik me voor dit alles schaam en dat dit alles idioter
was dan wat dan ook in úw leven, heren?’’ (Dostojevski, 2014, p.82). De geïmpliceerde lezer betreft
hier dus een lezer die zelf niet zulke irrationele en passieve handelingen onderneemt. De hier op
34
volgende katalysatoren geven de drie maanden weer waarin de ondergrondse man zich wederom
overgeeft aan zijn dagdromen.
De vierde kardinale gebeurtenis vindt plaats wanneer de ondergrondse man genoeg heeft
van “zijn ondergrondse” en zich weer in het openbare leven wil storten. Aangezien hij niet over veel
vrienden en kennissen beschikt, en zijn “chef de bureau” alleen op dinsdagen tijd voor hem heeft,
gaat de ondergrondse man die donderdag op bezoek bij zijn oude klasgenoot Simonov. Daar treft hij
ook nog andere oud-klasgenoten aan: ‘’Geen van hen besteedde enige aandacht aan mijn komst, wat
nogal vreemd was, want ik had ze al jaren niet gezien. Kennelijk zagen ze in mij iets als een
doodgewone vlieg.’’ (Dostojevski, 2014, p.85). Ook deze kardinale gebeurtenis heeft uiteindelijk
dezelfde aanleiding als de voorgaande kardinale gebeurtenissen: de ondergrondse man voelt zich in
het bijzijn van anderen nietig en onbelangrijk en kan dit niet verkroppen.
Dit leidt tot de vijfde kardinale gebeurtenis: het moment waarop hij in een razende opwelling
verkondigt dat hij ook wil deelnemen aan Zverkovs afscheidsdiner. De anderen zien dit niet zitten,
maar besluiten hem te tolereren. Ook al heeft de ondergrondse man al lang spijt van zijn belofte om
vrijdagavond naar het diner in het Hôtel de Paris te komen, hij gaat toch: ‘’Anders zou ik mezelf
daarna mijn hele verdere leven jennen: zie je wel, je durfde niet, je bent bang geworden voor de
werkelijkheid’’ (Dostojevski, 2014, p.95). De ondergrondse man maakt hierbij een duidelijk verschil
tussen zijn ondergrondse en de sociale wereld; die hij de werkelijkheid noemt.
Hierop volgt de zesde kardinale gebeurtenis: het etentje in Hôtel de Paris. Terwijl de
ondergrondse man er al sinds vijf uur zit, komt de rest pas om zes uur binnenvallen. Hij is direct uit
zijn humeur, omdat hij – weer – als minderwaardig wordt behandeld en zich voor gek voelt worden
gezet. Hij zoekt ruzie met Zverkov en zijn vrienden en denkt na over wat hij moet doen:
Nu, op ditzelfde moment van tafel opstaan, mijn hoed pakken en wegwezen, zonder nog een
woord te zeggen… Uit minachting! En morgen voor mijn part duelleren. De schoften. Ik hoef
toch geen spijt te hebben van die zeven roebel! Ze zullen wel denken… De duivel hale ze!
Wat kunnen mij die zeven roebel schelen! Ik ga er vandoor, nu meteen!
Natuurlijk bleef ik. (Dostojevski, 2014, p.102)
Dit soort gebeurtenissen tonen aan dat de ondergrondse man in zijn opstandige gedachten
actief en daadkrachtig, maar in de realiteit passief is. Een ander voorbeeld volgt al snel: “Ik blijf zitten
drinken… en zal ook zingen, als ik daar zin in heb, ja heren, ook zingen, omdat ik daar recht op heb…
om te zingen… hm. Maar ik zong niet.” (Dostojevski, 2014, p.105). De ondergrondse man probeert de
anderen dwars te zitten zodat ze hem niet langer kunnen blijven negeren, maar blijft wederom
passief. Zelfs zijn hoop dat de anderen het woord vanzelf weer tot hem zullen richten blijkt
tevergeefs: “Ik probeerde alleen niemand aan te kijken; ik nam een zo onverschillig mogelijke
houding aan en wachtte vol ongeduld tot zij zelf als eersten het woord tot me zouden richten. Maar
helaas, niemand richtte het woord tot me.” (Dostojevski, 2014, p. 105). De volgende katalysatoren
beschrijven hoe de ondergrondse man deze machtsstrijd verliest en hoe hij na drie uur nog steeds
volkomen wordt genegeerd. Na die tijd hebben Zverkov en zijn vrienden er schoon genoeg van en ze
besluiten ergens anders hun avond voort te zetten. De ondergrondse man achtervolgt hen, in de
overtuiging dat hij hen kan overhalen tot een duel. “Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de
confrontatie met de werkelijkheid, mompelde ik, terwijl ik halsoverkop de trap afrende.”
(Dostojevski, 2014, p.111). Hij besluit dat hij een van de heren een klap tegen zijn oren moet geven:
“het initiatief zal bij mij gelegen hebben [..]” (Dostojevski, 2014, p.111). De ondergrondse man is
35
geobsedeerd door de wens degene te zijn die het initiatief neemt, degene te zijn die actief is en
macht uitoefent.
De achtervolging van het gezelschap leidt hem naar een bordeel waar hij de prostituee Liza
ontmoet: de zevende kardinale gebeurtenis. Vanaf het moment dat hij haar ontmoet komen er
gemene gedachten in hem op en in het volgende hoofdstuk wordt besproken hoe ze naast elkaar
wakker worden in een donker kamertje. Als enige over wie hij nog macht kan uitoefenen, is Liza het
slachtoffer van zijn frustraties. Alle theorieën die hij had uitgebroed in zijn ondergrondse kan hij nu
eindelijk aan iemand ontvouwen. Daarnaast ziet de ondergrondse man het gesprek dat hij met haar
in het donker voert als een spel dat hij wil winnen. Hij probeert haar te beïnvloeden en te kwetsen
met zijn verhalen en op die manier zo snel mogelijk te breken: “Ik had allang gemerkt dat ik haar hele
binnenste overhoophaalde, dat ik haar hart brak, en hoe zekerder ik daarvan werd, hoe meer ik
ernaar verlangde om het doel zo snel en effectief mogelijk te bereiken.” (Dostojevski, 2014, p.134).
Wanneer de ondergrondse man zijn doel bereikt, weet hij niet hoe weg moet komen. In een
opwelling en een poging om als een edele held over te komen, geeft hij het meisje zijn adres en
vertelt hij haar dat ze hem altijd kan komen opzoeken. Hier heeft hij al snel spijt van, evenals van zijn
opdringen bij het diner van Zverkov, waar hij zich middels een brief uit denkt te kunnen redden: “ik
heb me eruit gepraat en kan me weer amuseren, en dat alles kan ik alleen maar omdat ik een
‘beschaafd en ontwikkeld man van deze tijd ben.” (Dostojevski, 2014, p.139).
De volgende katalysatoren beschrijven hoe de ondergrondse man gevoelens van spijt en
verdriet probeert kwijt te raken door middel van een wandeling. Als een postmoderne flaneur
slentert hij door de straten, terwijl hij zich laat afleiden door de voorbijgangers. Toch blijft de
ondergrondse man gekweld door de gedachte dat Liza langs zou kunnen komen. Hij vindt het
verschrikkelijk dat hij zich in haar bordeel gedragen heeft als een actieve, heldhaftige gentleman,
terwijl dit beeld in duigen valt wanneer zij zijn woning aantreft. Deze confrontatie van het
ondergrondse met de werkelijkheid zou er voor kunnen zorgen dat hij daar niet langer de fantasie
kan leven een ‘held’ te zijn. Het ondergrondse is immers de plek waar hij zich voortdurend overgeeft
aan zijn dromen en fantasieën. Tegenover Liza begint de ondergrondse man zich voor het eerst te
schamen voor zijn armoede en voor zichzelf: ‘’En ik zal natuurlijk zoals gewoonlijk in mijn schulp
kruipen, zal hulpeloos voor haar rondscharrelen, zal de panden van mijn kamerjas om me heen slaan,
zal beginnen te grijnzen en te liegen.’’ (Dostojevski, 2014, p.141). Liza ziet de ondergrondse man nog
zoals hij zichzelf wil zien: als een ‘’gentleman’’, ‘’een held’’ of ‘’een beschaafd man van deze tijd’’. Er
gaan echter dagen voorbij en Liza komt niet. Telkens na negen uur in de avond komt de
ondergrondse man weer tot rust, omdat hij niet gelooft dat ze na die tijd nog komt: als ze komt, dan
is dat om zeven uur in de avond. Op die momenten na negen uur, komt de ondergrondse man weer
tot rust en drijft hij weg in “zoete mijmeringen”: “ik red Liza bijvoorbeeld juist doordat ze bij me komt
en ik met haar praat… Ik voed haar op, ontwikkel haar.” (Dostojevski, 2014, p.143). Hij fantaseert
over mooie manieren waarop zij elkaar hun liefde zouden kunnen verklaren; maar raakt al snel
misselijk van zijn eigen sentimentaliteit. Hij vindt afleiding bij zijn bediende Apollon, aan wie hij een
gruwelijke hekel heeft vanwege zijn trots en zelfverzekerdheid. In een poging Apollons trots te
breken houdt de ondergrondse man een aantal dagen Apollons salaris achter. Maar terwijl Apollon
hier niets over zegt wordt de ondergrondse man zo kwaad en geïrriteerd dat hij met overslaande
stem tegen hem gaat schreeuwen.
Dit leidt tot de laatste kardinale gebeurtenis, namelijk het bezoek van Liza aan het
ondergrondse:
36
‘Er is iemand die naar u vraagt,’ zei hij en keek me bijzonder streng aan, ging opzij en liet Liza
door. Hij maakte geen aanstalten om weg te gaan en bekeek ons spottend. ‘Donder op!
Donder op!’ commandeerde ik hem, volledig van mijn stuk gebracht. Op dat moment liet
mijn klok met inspanning van al haar krachten eerst een snorrend geluid en toen zeven
slagen horen. (Dostojevski, 2014, p.149)
Precies om zeven uur, zoals de ondergrondse man het voorspelde, komt Liza langs in het
ondergrondse. Daarnaast treft Liza de ondergrondse man precies aan op het moment dat hij zijn
zelfbeheersing en waardigheid verliest. Aan haar ontzette gezicht kan de ondergrondse man zien dat
zijn façade van heldhaftigheid en beschaafdheid is ingestort; en hij besluit dat zij daarvoor moet
boeten: “Een verschrikkelijke woede jegens haar kwam plotseling in mij naar boven, ik geloof dat ik
haar wel had kunnen vermoorden.[..] Zij is immers aanleiding tot alles geweest, bedacht ik.”
(Dostojevski, 2014, p.152). Om zich te wreken en weer in een dominantere positie te komen,
probeert hij haar opnieuw te kwetsen: “Want ik kan spelen met woorden, me verliezen in fantasieën,
maar als het erop aankomt, verlang ik maar één ding: dat jullie doodvallen, en anders niets. Ik heb
behoefte aan rust.” (Dostojevski, 2014, pp.144-145). Hij stort helemaal in en het meisje krijgt
medelijden met hem: ‘’‘Ze geven me de kans niet… Ik kan niet… goed zijn!’‘’ (Dostojevski, 2014,
p.157). De rollen draaien volledig om: van de heldhaftige gentleman die hij in het bordeel kon spelen,
verandert de ondergrondse man weer in een vertrapt schepsel; terwijl bij Liza precies het
omgekeerde gebeurd. De ondergrondse man heeft het gevoel dat zij wraak op hem neemt en hem
hetzelfde behandelt als hij haar in het bordeel. Nadat ze weer met elkaar naar bed zijn gegaan
vertrekt Liza, maar in een laatste poging de rollen te draaien en haar te vernederen stopt de
ondergrondse man haar geld toe. Ze neemt dit niet aan en vertrekt, terwijl de ondergrondse man
alleen achterblijft en bijna ziek wordt van zijn verdriet.
Hierna gaan er jaren voorbij en de ondergrondse man heeft nog steeds verdriet. Hij ziet zijn
geschiedenis als een proces van “morele degeneratie”: “een roman heeft een held nodig, maar hier
zijn met opzet alle karaktertrekken bijeengebracht voor een antiheld, en dat maakt vooral een
onaangename indruk omdat we allemaal vervreemd zijn van het leven, allemaal min of meer ergens
aan mank gaan.” (Dostojevski, 2014, p.163). Hier zegt de ondergrondse man iets opmerkelijks; want
het roept de vraag op door wie er dan is gewerkt aan een antiheld: het zou kunnen betekenen dat hij
alles opzettelijk heeft verdraaid of dat de schrijver aan het woord is. Daarnaast geeft hij aan dat zijn
verhaal exemplarisch is voor veel andere mensen van de moderne tijd, het beschrijft het probleem
van de moderne en beschaafde mens sinds de negentiende eeuw:
Wij zijn er [het levende leven] zelfs zozeer van vervreemd dat we soms een zekere afschuw
voelen van het werkelijke ‘levende leven’, en daarom kunnen we er niet tegen dat men ons
eraan herinnert. Het is immers al zover met ons gekomen dat we het echte ‘levende leven’
als werk beschouwen, bijna als een soort dienstplicht, en we er in stilte allen over eens zijn
dat een leven volgens boeken beter is. [..] Laat men ons bijvoorbeeld meer zelfstandigheid
geven, maak wie van ons de handen vrij… ja, ik verzeker u dat we onmiddellijk zullen vragen
om opnieuw onder curatele gesteld te worden. (Dostojevski, 2014, p.164)
In tegenstelling tot de moderne en beschaafde mens wil de ondergrondse man in het leven duiken,
zelfstandig en autonoom keuzes maken en zich niet beperken door de wetten van de natuur of de
sociale regels. Hij geeft de kritiek dat de moderne mens niet meer weet wat het echte leven is en dat
37
hij er van vervreemd en bang voor is. De moderne mens probeert te leven naar een idee van
rationaliteit en idealisme. Zij halen hun kennis over het leven uit boeken, maar zijn onhandig
wanneer zij zich in de werkelijkheid begeven. De ondergrondse man sluit af met de opmerking dat hij
niet langer uit het ondergrondse wil schrijven, waarna de extradiëgetische verteller het woord weer
van hem overneemt: “Hiermee eindigen de aantekeningen van deze liefhebber van paradoxen
overigens nog niet. Hij kon het niet laten en ging maar door. Maar ook wij vinden dat we hier wel
kunnen ophouden.” (Dostojevski, 2014, p.165). De novelle eindigt zoals het is begonnen: met een
woord van de extradiëgische verteller en een monoloog van de ondergrondse man. Het verschil
hierbij is dat waar de ondergrondse man zich in het begin van de novelle nog richt tot de “heren”, en
een afstand creëert tussen zichzelf en de ander, spreekt hij aan het eind over een “wij” en is de
afstand tussen hemzelf en de heren – of de lezer – verkleind. Hier lijkt hij ook voorzichtig toe te
geven dat hij beseft zelf ook tot de groep heren behoort, tegen wie hij eerst nog zo sterk
polemiseerde. Hij is ook een onderdeel van de moderniteit, maar hij probeert zich er tegen te
verzetten; omdat hij vrij wil zijn.
INDEXEN IN GEBEURTENISSEN IN DE AANTEKENINGEN
Naast de kardinale functies en katalysatoren, die zorgen voor de vooruitgang van het verhaal, is het
ook interessant om te kijken naar de indexen die zich bevinden in de gebeurtenissen. Kenmerkend
voor Aantekeningen uit het ondergrondse is dat er in feite weinig ‘gebeurd’. Het eerste deel van de
novelle bestaat uit een monoloog waarin de ondergrondse man polemiseert tegenover zijn “de
heren”. In het tweede deel vinden wel gebeurtenissen plaats, gebeurtenissen van zestien jaar
geleden. Vrijwel alle kardinale gebeurtenissen vinden plaats buiten het ondergrondse, als gevolg van
de mijmeringen en verveeldheid aldaar. Daarnaast zijn de gebeurtenissen een gevolg van een
compleet irrationeel handelen; onvoorspelbaar en onlogisch. Zo zoekt de ondergrondse man oude
klasgenoten op die hij niet eens mag, probeert hij ruzie te maken met een officier die hij niet eens
kent, nodigt een hij prostituee uit bij hem thuis en zoekt hij voortdurend ruzie met een bediende die
in principe niets verkeerd doet. De ondergrondse man merkt zelf op dat zijn verveling een gevolg is
van zijn intelligentie: “Ja, heren, een intelligente negentiende-eeuwer is zedelijk verplicht een uiterst
karakterloos iemand te zijn; een man met karakter, een doener daarentegen hoort een bij uitstek
geborneerd iemand te zijn.” (Dostojevski, 2014, p.13). Volgens de ondergrondse man zijn moderne
intelligente mensen moreel verplicht om niets te doen en passief te blijven; het spontane handelen
en actieve gedrag wordt verwacht van de meer bekrompen mens. Op die manier kan een intelligent
mens niets worden: “Ik verklaar u plechtig dat ik vaak een insect heb willen worden. Maar zelfs dat
heb ik niet voor elkaar gekregen. Ik zweer u, heren, te veel begrijpen – dat is een ziekte, een heuse,
volwaardige ziekte.” (Dostojevski, 2014, p.15). Intelligentie is in de moderne tijd volstrekt nutteloos:
“In de eerste plaats ben ik schuldig omdat ik intelligenter ben dan iedereen in mijn omgeving.[..] Ik
ben ten slotte ook daarom schuldig [..] door het besef van haar totale nutteloosheid.” (Dostojevski,
2014, p.18). Het besef van zijn totale nutteloosheid en passiviteit sluit aan op de gebeurtenissen in
de Aantekeningen: er zit geen doel of richting in zijn handelingen en hij bereikt er helemaal niets
mee. Kortom: zijn denken en handeling staan in tegenstelling tot veel idealen van de moderniteit
over vooruitgang en rationaliteit. Zijn acties lijken weinig ander doel te hebben, dan de eenzaamheid
en verveling van het ondergrondse te ontsnappen. Hij toont behoefte te hebben aan contact met
anderen, terwijl hij ze tegelijkertijd niet kan verdragen. Anderen, die hij als zijn intellectueel
inferieuren ziet, lijken wel iets van hun leven te maken: ze hebben werk, vrienden en denken een
38
bepaald doel te hebben in hun leven. Tegelijkertijd zijn ze oppervlakkig en hebben ze geen andere
wensen of fantasieën dan geld, feesten en vrouwen.
INDEXEN IN PERSONAGES
Een personage speelt altijd een bepaalde rol binnen in netwerk van relaties in het verhaal (Herman &
Vervaeck, 2009). De diepgang van een personage wordt bepaald aan de hand van het aantal
kenmerken en de diversiteit van de kernmerken waarover hij beschikt (Herman & Vervaeck, 2009).
Zo zijn er statische, eendimensionale personages die worden gekenmerkt als flat characters en
veranderlijke, veelzijdige personages die worden gekenmerkt als round characters (Herman &
Vervaeck, 2009). De veelzijdigheid van een personage wordt bepaald door drie assen: de
complexiteit van het personage, de evolutie van het personage en de mate waarin de binnenwereld
van een personage wordt getoond (Herman & Vervaeck, 2009).
In Aantekeningen uit het ondergrondse is de hoofdpersoon een naamloze, veertigjarige,
voormalige ambtenaar die zich grotendeels verschuilt in zijn armzalige woning aan de rand van Sint
Petersburg. Dat zijn naam onbekend is kan worden geïnterpreteerd als een teken dat het hier niet
gaat om een specifiek persoon – anders was zijn naam belangrijk geweest – maar juist om een
bepaald type mens of een bepaalde idee of filosofie. Daarnaast is het ook interessant dat hij een
voormalige ambtenaar is; een positie bij de overheid waarbij hoogstwaarschijnlijk weinig ruimte was
voor zijn autonome en irrationele gedrag en waar hij maar beter de regels kon volgen. De
ondergrondse man is een round character: hij is erg complex – hij is wispelturig, onbetrouwbaar, hij
liegt en polemiseert – en de lezer krijgt de complete bewustzijnsvoorstelling van dit personage te
zien. Natuurlijk is het mogelijk dat een groot deel van de bewustzijnsvoorstelling of de
gebeurtenissen gelogen zijn; want het personage kan natuurlijk alles bewust verdraaien of
achterhouden. De ondergrondse man schaart zichzelf onder de meest intelligente en beschaafde
mensen van zijn tijd, maar benoemt ook wat dat inhoud: “Want de regelrechte, legitieme, spontane
vrucht van het bewustzijn – dat is inertie, dat wil zeggen het bewust met de armen over elkaar
zitten.” (Dostojevski, 2014, p.28). Omdat hij – net als de postmodernisten overigens – realiseert dat
er niet één enkele waarheid is, maar een grote versplintering aan waarheden en raakt hij passief: hij
weet niet langer wat te doen en doet vervolgens niets. Bovendien is er niets wat hij kan doen dat hij
zelf moreel kan verantwoorden; want als alles met de wetenschap kan worden verklaard en
gedetermineerd is, dan verliest men de mogelijkheid om de oorzaak van zijn handelen aan zichzelf
toe te rekenen. In feite behoort de ondergrondse man tot de moderne, door de Westerse filosofieën
en literatuur beïnvloede Russische intelligentsia; de mensen – waar hij kritiek op uit – die vervreemd
zijn van het echte leven, geloven in de rationaliteit en wetenschap, maar ongemakkelijk en passief
zijn in hun confrontatie met de werkelijkheid. Maar de ondergrondse man verzet zich hiertegen: zijn
irrationele, tegenstrijdige en destructieve gedrag zijn een verzet tegen het idee van rationaliteit,
determinisme en vooruitgang. Zijn irrationele acties zijn pogingen om aan zijn passiviteit te
ontsnappen. Op die manier lijkt de ondergrondse man op een vroege postmodernist die de moderne
wereld om hem heen met een kritisch oog bekijkt. De anderen die wel actief optreden en handelen,
zien de versplintering van de werkelijkheid niet; zien de grote diversiteit aan mogelijkheden en
risico’s niet en moeten als zodanig wel dom of oppervlakkig zijn: “Om in actie te komen, moet je
immers van tevoren volledig gerustgesteld zijn en mag er geen enkele twijfel in je achtergebleven
zijn.” (Dostojevski, 2014, p.28).
Het is typerend dat de anderen in de ondergrondse man zijn omgeving, niet alleen als
oppervlakkig en dom worden neergezet, maar ook daadwerkelijk oppervlakkige personages zijn. De
39
officier, Simonov, Zverkov, Ferfitsjkin, Troedoljoebov, Liza en Apollon zijn flat characters die
nauwelijks diepgang kennen, waarvan de bewustzijnsvoorstelling niet wordt getoond en die geen
ontwikkeling doormaken gedurende het verhaal. De officier wordt omschreven als “een boom van
een vent”, een man die alleen aan de kant gaat voor hoogwaardigheidsbekleders. Simonov wordt
niet anders beschreven dan als een oude klasgenoot, maar hij en zijn vrienden Ferfitsjkin,
Troedoljoebov en Zverkov zijn eveneens mannen die veel waardering hebben voor anderen met een
goede baan, geld en sociale contacten – eisen waaraan de ondergrondse man niet aan kan voldoen
en hem in hun ogen inferieur maakt. Ferfitsjkin wordt beschreven als een “Rus van Duitse afkomst,
een kleine man met een apengezicht, een stomme hond die iedereen belachelijk maakte, al sinds de
lagere klassen mijn grootste vijand.” (Dostojevski, 2014, p.87). Verder is hij “een gemeen, brutaal
opscheppertje, dat deed of hij er een bijzonder fijn eergevoel op nahield, hoewel hij in zijn binnenste
natuurlijk een laf mannetje was.” (Dostojevski, 2014, p.88). Ook worden bij Ferfitsjkin de worden:
“insect” en “keffend hondje” gebruikt. Troedoljoebov “was een opvallende verschijning, een militair,
groot van stuk, met een uitdrukkingsloos gezicht, een tamelijk nette vent, die zich echter liet
imponeren door alles wat succes had en alleen over promoties kon praten.” (Dostojevski, 2014,
p.88). Daarnaast wordt Zverkov beschreven als een knappe, vrolijke jongen, maar ook als een
opschepper en een “schurk”. Zverkov wordt vaak in verband gebracht met woorden als “slissend” en
“lispelend”, wat hem doen associëren met een slang. De vriendengroep wordt regelmatig
beschreven met woorden die naar dieren en insecten verwijzen, wat de indruk geeft dat ze dom,
beestachtig en instinctief zijn. Maar er is nog een ander personage waar de ondergrondse man een
nog grotere hekel aan heeft: zijn bediende Apollon. Apollon wordt omschreven als een oude, trotse
en respectabele man. Dit is ook de reden dat de ondergrondse man zulk een grote hekel aan hem
heeft: “Om onbekende redenen verachtte hij mij, [..] je voelde dat er iemand voor je stond die nooit
aan zichzelf twijfelde.” (Dostojevski, 2014, p.144). Zowel Apollon als de vriendengroep houdt zich
vooral bezig met materiële zaken als eten, drinken en inkomen. Dit is wellicht ook de indruk die de
ondergrondse man van hen heeft: ze zijn succesvol in de maatschappij omdat ze dom en
oppervlakkig zijn, want dit maakt dat zij actief kunnen optreden. Alle personages waar de
ondergrondse man een hekel aan heeft hebben dit gemeen: ze lijken de ondergrondse man te
verachten – of hij voelt dat zo – en twijfelen geen moment aan zichzelf of de richting die zij nemen
met hun leven. Ze zijn zelfverzekerd; en dus oppervlakkig.
Een ander personage waar de ondergrondse man meer gemengde gevoelens bij heeft is Liza.
In tegenstelling tot de andere personages wordt zij een stuk positiever omschreven: “een fris, jong,
enigszins bleek gezicht met rechte, donkere wenkbrauwen, met een serieuze en schijnbaar enigszins
verwonderde oogopslag. Het viel meteen bij me in de smaak; ik zou haar gehaat hebben als ze had
geglimlacht.” (Dostojevski, 2014, p.115). Verder wordt ze omschreven als een rijzige gestalte, goed
en stevig gebouwd, maar desondanks geen schoonheid. Ze is een prostituee en zit net als de
ondergrondse man ook in een soort ondergrondse, maar heeft iets “argeloos en goedhartigs” in haar
gezicht. Kortom: het lijkt hier om een eenvoudig meisje, dat niets intellectueels, materialistisch of
kwaadaardigs in zich heeft: ze is nog als een ongeschreven blad. De ondergrondse man ziet haar als
een project waar hij invloed op kan uitoefenen en aan het denken kan zetten: “‘Ik denk niks.’ ‘Dat is
ook verkeerd, dat je niet nadenkt. Kom tot bezinning zolang het nog kan.’” (Dostojevski, 2014, p.121).
De grootste kritiek die de ondergrondse man op Liza heeft is dat ze niet zelf nadenkt. Het is in feite
dezelfde kritiek als die hij ook uit op de mensen die hij haat:
40
‘[..] ik bezoedel en bevuil mezelf misschien wel, maar ik ben niemands slaaf; ik kom en ik ga
en dat is alles. Ik schud het van me af en ik ben weer de oude. Maar wat jou betreft, jij bent
van meet af aan een slavin. Ja, een slavin! Je staat alles af, je hele vrijheid [..]’ (Dostojevski,
2014, p.122)
Hij waarschuwt haar dat ze moet leven om iets van het leven mee te maken, niet om haar leven voor
anderen te leven of zich te laten gebruiken als een middel tot vermaak, zoals ze nu doet. Deze kritiek
sluit aan op elke kritiek die de ondergrondse man aan anderen en aan zichzelf geeft: niemand om
hem heen leeft een leven dat zij geheel vrij bepalen en invullen; zij zijn gedetermineerd en
accepteren dat. Zij laten zich leiden door de wetenschap, de natuur, sociale conventies of de rol die
hen is toebedeeld, zonder er – zoals de ondergrondse man – aan proberen te ontsnappen.
SETTINGEN EN HUN INDEXEN
De tijd- en ruimtesituering waar gebeurtenissen zich afspelen wordt aangeduid met de term ‘setting’
(Herman & Vervaeck, 2009). Settingen kunnen worden gezien als het narratieve en ideologische
centrum van de tekst, omdat de figuren en acties vanuit hier vorm krijgen (Herman & Vervaeck,
2009). De concrete inbedding van personages en gebeurtenissen in een setting geeft vorm aan
abstracte thema’s en mens- en wereldbeelden (Herman & Vervaeck, 2009). De acties in het verhaal
zijn niet los te maken van de setting; bovendien kan de setting als index dienen (Herman & Vervaeck,
2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse vinden de gebeurtenissen plaats in Sint-Petersburg,
dat wordt beschreven als: “de meest geabstraheerde en bedachte stad van deze hele aardbol”
(Dostojevski, 2014, p.15). Net als haar inwoners is de locatie rationeel en naar een idee gevormd. De
stad is een tegenovergestelde van de natuur en op die manier een uitgesproken plek om de
vervreemding van de mens van de natuur af te beelden. De stad is de plek van de beschaving, waar
mensen “onder curatele worden gesteld”. Daarbij wordt Sint-Petersburg voortdurend getypeerd aan
de hand van natte sneeuw, die niet blijft liggen. De sneeuw geeft Sint-Petersburg een mistroostig en
eenzame uitstraling en is gelijk aan op de ondergrondse man: beide zijn somber en zonder impact –
de sneeuw blijft niet liggen en de ondergrondse man wordt door iedereen genegeerd. Pas wanneer
hij Liza daadwerkelijk krenkt – wanneer hij eindelijk een blijvende impact heeft op iemand anders –
blijft ook de sneeuw liggen.
Binnen Sint-Petersburg komen ook andere settingen voor: zoals het ondergrondse, de
taveerne, het huis van Simonov, het Hôtel de Paris, het bordeel waar Liza werkt, maar de
meerderheid van het verhaal speelt zich af in het ondergrondse. Het is een armoedig, donker hol
waar de ondergrondse man zich verschuilt voor de rest van de wereld en haar tegelijkertijd in de
gaten houdt. Het ondergrondse is de plek waar de ondergrondse man zijn fantasieën uitbroedt,
zichzelf boos maakt en alles oneindig lang blijft overdenken. Hij is er zelfstandig en onafhankelijk van
anderen en heeft de ruimte om zich over allerlei filosofische kwesties zorgen te maken – terwijl de
massa in de stad zich alleen met alledaagse zaken lijkt bezig te houden. Net als het ondergrondse zijn
zijn ideeën duister. Maar de ondergrondse man is er wie hij wil zijn: hij is er vrij, autonoom en hij kan
in zijn fantasieën alles van zichzelf maken. Dit in tegenstelling tot de stad, waar anderen bepalen wie
hij is en wat er van hem verwacht wordt; waar hij continu buiten de maatschappij valt en niet langer
een actieve held kan zijn, maar waar hij passief is. Dit ondergrondse vertoont overeenkomsten met
het bordeel waar Liza werkt. Daar is het ook donker; er brandt maar één kaars en er is zijn geen
andere mensen te zien. De kamer is smal, benauwd en staat grotendeels vol met vodden, dozen en
een kleerkast. Bovendien is de ondergrondse man in dit bordeel, net als in zijn eigen ondergrondse,
41
een actieve held en kan hij vrij en autonoom handelen. Hij heeft er de macht over Liza en kan zichzelf
voordoen hoe hij wil, zonder hysterisch te worden of te worden gekleineerd. In principe leven zowel
de ondergrondse man als Liza beiden in een ondergrondse: ze zijn allebei figuren die aan de rand van
de maatschappij leven en zijn op die manier minder dan de anderen gedetermineerd door de sociale
conventies en verwachtingen.
Daarnaast zijn er ook burgerlijke settingen als de taveerne, het huis van Simonov en het
Hôtel de Paris. In tegenstelling tot het ondergrondse van zowel Liza als de ondergrondse man is het
hier luxer, hebben de mensen er werk en sociale contacten en kunnen zij het betalen om in een
restaurant uit eten te gaan. Daarnaast wordt het restaurant gekenmerkt door somber uitziende
bezoekers en mensen die af en toe uitroepen in het Frans doen. De mensen lijken hier niet per
definitie gelukkiger, maar wel een stuk burgerlijker en Westerser. Kortom: er kan een onderscheid
worden gemaakt in twee soorten settingen: aan de ene kant de settingen van het ondergrondse – de
woning van de ondergrondse man en Liza’s bordeel – en aan de andere kant de settingen van de
bourgeoisie – Simonovs woning, de taveerne, het Hôtel de Paris. Het ondergrondse is duister, vies,
armoedig en staat aan de rand van de samenleving: met armoedzaaiers, krankzinnigen of
prostituees. De bourgeois is het ‘bovengrondse’: met weldenkende, rationalistische, materialistische
en ongelukkige burgers als de officier, Simonov, Zverkov, Ferfitsjkin en Troedoljoebov.
INDEXEN IN DE FOCALISATIE
Indexen kunnen ook worden gevonden in de focalisatie. In Aantekeningen uit het ondergrondse komt
de extradiëgetische verteller alleen aan het begin en einde van het verhaal even naar voren, maar
verder krijgt de lezer vrijwel het gehele verhaal maar vanuit één perspectief mee. Dit perspectief, van
de ondergrondse man, is erg onbetrouwbaar en tegenstrijdig. De lezer – die wordt aangesproken
met “heren”, wat waarschijnlijk verwijst naar de moderne intelligentsia – weet niet wat is gelogen,
verzonnen of verdraaid en moet zelf bepalen wat hij gelooft. Het perspectief lijkt een index te zijn
voor de opvattingen van de ondergrondse man: de lezer moet zelfstandig en autonoom denken en
zelf een weg zien te vinden door het verhaal; zelf kiezen welke waarheid hij gelooft en welke niet; of
accepteren dat er meerdere waarheden naast elkaar kunnen bestaan.
Daarnaast is de extradiëgetische verteller een meervoud, waarvan het onduidelijk is wie hier
aan het woord zijn. De lezer zou deze extradiëgetische verteller makkelijk voor de schrijver,
Dostojevski, aan kunnen zien. Desondanks moet men verteller en auteur gescheiden houden. De
extradiëgetische verteller zegt iets merkwaardigs aan de opening van de Aantekeningen:
De auteur van de aantekeningen en de aantekeningen zelf zijn natuurlijk fictief. Desondanks
kunnen personen als de auteur van dergelijke aantekeningen niet alleen bestaan, maar
moeten ze zelfs bestaan in onze samenleving, gezien de omstandigheden waarin die
samenleving is ontstaan. Ik wilde het publiek wat indringender dan gewoonlijk laten
kennismaken met een type uit een pas achter ons liggende periode. Het is een
vertegenwoordiger van een generatie die nu haar laatste dagen slijt. (Dostojevski, 2014, p.7)
Hier wordt benadrukt dat het gaat om fictie, terwijl de lezer dit ook van een novelle verwacht. Het is
lichtelijk verwarrend en versterkt tegelijkertijd de uitspraak die er op volgt; dat personen als de
ondergrondse man moeten bestaan, gezien de omstandigheden en ontwikkelingen in de
samenleving. De extradiëgetische verteller benadrukt de maatschappelijke relevantie van de
42
Aantekeningen, door de ondergrondse man als een type te koppelen aan de maatschappij. En
inderdaad lijkt de ondergrondse man erg veel op een postmodern type: de levensstijl van de flaneur,
zoals die is besproken door Bauman (1996), die opkomt met de komst van de moderne stad. De
ondergrondse man slentert en dwaalt zonder doel en zonder richting en laat geen impact na. Maar
daarbij is de ondergrondse man ook een type dat zich verzet tegen de ideeën van de moderniteit: de
rede, vooruitgang en de wetenschap. De extradiëgetische verteller stelt dat dit type in de
negentiende eeuw zijn laatste dagen slijt; maar wanneer men dit verhaal leest, zelfs in de
eenentwintigste eeuw, kan men zien dat dit type nog steeds zijn laatste dagen niet heeft gesleten.
Integendeel, het lijkt zelfs eerder een opleving te krijgen in de huidige tijd; waar de wetenschap, het
idee van een universele waarheid en de rede in twijfel worden getrokken.
43
3. ‘DAAR IS ZE DUS, DAAR IS ZE DUS EINDELIJK: DE
CONFRONTATIE MET DE WERKELIJKHEID’6
‘k Ging, na m’n Gids, dit duister pad nu binnen,
om weer te keren naar het licht der wereld.
We gaven ons geen tijd meer om te rusten,
doch klommen staâg, hij de eerste en ik de tweede,
totdat ik van der heemlen pronk en luister
’n schijnsel opving, door ’n open ronding.
Daar gingen we uit, om wéer te zien de sterren.
– Dante Alighieri (1265-1321)7
De ondergrondse man uit Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) wordt door de
extradiëgetische verteller beschreven als de vertegenwoordiger van een generatie die aan het eind
van de negentiende eeuw haar laatste dagen slijt. De ondergrondse man is een tegenstander van het
steeds dominanter wordende rationalisme en vooruitgangsdenken en lijkt hiermee in de moderne
tijd alleen te komen staan. Maar wanneer de Aantekeningen tegen het licht van de huidige Europese
context wordt gehouden, kan men juist een hernieuwde relevantie van zijn opvattingen ontdekken.
De Aantekeningen zijn een uiting van een gevoel van een voortdurende crisis en onzekerheid, als
gevolg van een grote fragmentarisering op sociaal en economisch gebied. De fragmentarisering en
het einde van “de grote verhalen” van de filosofie, religie, wetenschap en ideologie in de twintigste
eeuw heeft er voor gezorgd dat mensen hun houvast zijn kwijtgeraakt. De twijfel aan de rede,
vooruitgang en werkelijkheid die in de Aantekeningen naar voren komt, sluit sterk aan bij de huidige
situatie van Europa, dat op het gebied van identiteiten, publieke ruimtes, grenzen en macht
uiteendrijft. Op deze manier wordt de interpretatie van Hanssen (1999) gevolgd, in de zin dat de
Aantekeningen wordt gezien als een vertegenwoordiger van de voortdurende crisiservaring uit de
moderne tijd, met daarbij de toevoeging dat deze crisiservaring in de huidige tijd voortduurt. Zonder
verder diep in te gaan op het individualisme – zoals Williams (1995) – en al te veel nadruk te leggen
op de kritiek op de Russische inlijving van de ‘Westerse rationaliteit’ – zoals Frank (1961), kan dan
nader worden gekeken vanuit het idee dat Dostojevski’s Aantekeningen een crisiservaring verwoordt
die voortkomt uit de onzekerheid en fragmentarisering van de moderne en postmoderne tijd. Op die
manier is de Aantekeningen ook in de huidige situatie nog relevant en kan zij – in navolging van
Sjestov – een “nieuwe blik” geven vanwaar men naar de problemen en mogelijke richtingen van
Europa kan kijken. Op die manier kan Dostojevski de lezer als een gids op haar reis door het
ondergrondse van Europa begeleiden en dienen de Aantekeningen als voorbeeldverhaal voor
Europa.
6
Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep,
p. 110
7
Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de
Torenlans, p.262
44
Om tot een dergelijke interpretatie te komen, moet eerst worden gekeken naar gelijkenissen
tussen de hoofdpersoon van de Aantekeningen en Europa. Om te beginnen zijn zowel de
ondergrondse man als Europa passief in hun optreden in de ‘buitenwereld’. De ondergrondse man
voelt zich in de buitenwereld behandeld als een insect, terwijl Europa in contact met de andere
machtsblokken merkt dat zij niet langer de leidende supermacht is. Zowel de ondergrondse man als
Europa lijkt zich om die reden graag terug te trekken in hun eigen ondergrondse: daar kan de
ondergrondse man maandenlang blijven fantaseren en mijmeren over mogelijke heldendaden,
terwijl Europa zichzelf intern mooie verhalen kan vertellen over een rijke culturele traditie en
geschiedenis waarin zijzelf de hoofdrol speelt. Hierdoor hebben beide de neiging om de
werkelijkheid uit het oog te verliezen. Europa blijft zich blindstaren op de interne waan van de dag,
zonder te werken aan de meer fundamentele problemen; zoals het gebrek aan een overkoepelende
Europese identiteit, het ontbreken van een Europese publieke ruimte of de groeiende afstand tussen
kern en periferie, elite en bevolking, en macht en politiek. Daarnaast leven zowel de ondergrondse
man als Europa in een gefragmentariseerde werkelijkheid. De ondergrondse man ziet de
werkelijkheid als versplinterd en het bewustzijn ervan wordt door hem ervaren als een ziekte: door
een overdaad aan perspectieven van mogelijkheden en risico’s wordt het voor hem onmogelijk om
een keuze te maken en net als de buitenwereld actief op te treden. De ondergrondse man vervloekt
het bewustzijn, omdat de bijbehorende passiviteit er voor zorgt dat hij niets is of kan worden. Europa
heeft in feite te maken met hetzelfde probleem: de hedendaagse wereld waarin zij leeft is op allerlei
fronten gefragmentariseerd, problemen waar zij vroeger een antwoord op had zijn veranderd en er
zijn nieuwe problemen bijgekomen. Het bewustzijn van Europa bestaat uit een versplintering van
verhalen, identiteiten en problemen: en de veelheid aan perspectieven maakt haar passief. Deze
politiek van niet-besluiten zorgt er voor dat Europa naar buiten toe passief blijft en uit elkaar dreigt
te vallen. Deze passiviteit komt ook meerdere malen tot uiting in de Aantekeningen, ten eerste in de
zin dat er in de novelle vrijwel geen gebeurtenissen of acties plaatsvinden. Ten tweede in de zin dat
daadwerkelijke acties van de ondergrondse man in de maatschappij uitblijven. Zelfs wanneer hij
besluit om uit zijn ondergrondse te komen, actief te worden, ruzie te zoeken of in opstand te komen,
druipt hij telkens toch weer op het laatste moment af om zich te verschuilen in zijn eenzame
mijmeringen. Daadwerkelijke acties worden iedere keer weer uitgesteld, met het excuus dat ze
literair of heldhaftig moeten zijn en dat daar in de werkelijkheid geen plaats meer voor is.
Maar zowel de ondergrondse man als Europa doen pogingen om aan deze passiviteit te
ontsnappen. De ondergrondse man stort zich af en toe op het publieke leven en ontvlucht de
passiviteit van de rede door zich impulsief en irrationeel te gedragen: op die momenten vindt hij zijn
vrijheid en kan hij handelen. Hij probeert aan zijn passiviteit te ontsnappen door aan zijn rationaliteit
te ontsnappen. Het bewustzijn dat hem zo passief maakt, wordt uit de weg gegaan door zich zo
irrationeel mogelijk te gedragen. Daarnaast wil hij de anderen om hem heen aan hem onderwerpen
en zichzelf in een dominantere rol positioneren. Waar hem dit niet lukt bij mensen uit de
maatschappij, lukt dit wel bij een ander persoon dat aan de rand van de samenleving staat: de
prostituee Liza. Liza is in feite ook een personage dat leeft in een ondergrondse. Bij haar kan hij zijn
theorieën ontvouwen, zich belangrijk maken en zich als een held voordoen. Dit beeld valt echter in
duigen wanneer zij hem in zijn ondergrondse bezoekt. De wereld waarin hij zich kan verschuilen in
zijn fantasieën, waar hij de vrijheid heeft om van zichzelf te maken wat hij wil, valt in duigen.
Wanneer Liza het ondergrondse bezoekt brengt ze het automatisch in relatie tot de werkelijkheid: de
ondergrondse man gaat zich voor zichzelf schamen en wordt geconfronteerd met zijn eigen
nietigheid. De enige plek waar hij onbeperkt kon fantaseren en vrij kon zijn valt uiteen. De
45
ondergrondse man krijgt van Liza nog de kans om te ontsnappen aan zijn eenzaamheid en zijn
ondergrondse, omdat zij om hem geeft en hem wil liefhebben, maar hij wil dit niet: hij kwetst haar
opzettelijk en jaagt haar weg. Het enige wat hij wil is met rust gelaten worden: “[..] als het erop
aankomt, verlang ik maar één ding: dat jullie doodvallen, en anders niets. Ik heb behoefte aan rust.”
(Dostojevski, 2014, pp.144-145). Ook Europa lijkt af en toe pogingen te wagen om aan haar
passiviteit en bewustzijn te ontsnappen. Ze wil haar diversiteit aan perspectieven en verhalen
ontsnappen door op het wereldtoneel als één continent mee te beslissen en haar verschillen op te
heffen. Maar juist op deze momenten, waarop Europa zich op het wereldtoneel begeeft, beseft zij
dat haar tijden van oude glorie achter haar liggen en dat zij niet langer een leidende rol heeft in de
wereldpolitiek. Het contact met andere wereldmachten leidt – net als de komst van Liza in het
ondergrondse – tot een besef van de eigen nietigheid en afhankelijkheid: het doet Europa beseffen
dat zij niet langer leidend is of autonoom kan beslissen. Dat besef kan binnen Europa nog worden
verdoezeld door zich te richten op de eigen geschiedenissen, heldenverhalen en alledaagse
problematiek. Europa lijkt zich op die manier net als de ondergrondse man liever terug te trekken in
haar eigen ondergrondse, om zo de vrijheid te hebben om van zichzelf te maken wie zij wil zijn; zij
kan een heldenpositie innemen in haar eigen wereld, waar zij die in de buitenwereld niet langer
heeft.
46
“De lezer krijgt zoveel ogen ‘ingeplant’ dat hij met elke nieuwe blik een
ander wordt en zijn oude ik moet loslaten. Deze speelse vernietiging zal de
lezer in de eerste plaats aan zichzelf moeten voltrekken. Dingen kunnen
vergruizen, dieren raken verward, sterren vallen en doven uit, maar alleen
mensen kunnen door crises heen, dat wil zeggen opnieuw geboren worden
en toch dezelfden zijn. Daarin schuilt het genot van Dostojevski te lezen.”
(Hanssen, 1999, p.85)
47
LITERATUUR
Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht:
Uitgeverij De Torentrans
Alonso, F. (2015, februari 28). Luuk van Middelaar: Brussel is politiek diepzeeduiken. NRC
Handelsblad, p. 14.
Angelescu, I. & Bindi, F. (2011). The frontiers of Europe: A transnational problem? Harrisonburg:
Brookings-SSPA series on public administration.
Bal, M. (2002). Traveling concepts in the humanities. Toronto: University of Toronto Press.
Balibar, E. (2004). We the people of Europe? Reflections on Transnational Citizenship. Princeton:
Princeton University Press.
Baudet, T. (2012). De aanval op de natiestaat. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
Bauman, Z. (1996). From Pilgrim to Tourist – or a short History of Identity. In S. H. Gay, Questions of
Cultural identity (pp. 18-36). London: Sage Publications Ltd.
Bauman, Z. (2004). In the Empire’s Shadow, From Social State to Security State. In Z. Bauman,
Europe, An Unfinished adventure (pp. 45-123). London: Polity Press.
Bauman, Z. (2008). Liquid times: living in an age of uncertainty. London: Polity Press.
Chin-A-Fo, H. (2015, Januari 24). Europa is rijk maar gedraagt zich arm. NRC Handelsblad, p. 5.
De Gruyter, C. (2015, Mei 23). De bank is wel/niet onafhankelijk. NRC Handelsblad, p. 11.
De Gruyter, C. (2015, Januari 24). Hoe nationale politici het nieuws bijkleuren. NRC Handelsblad, p.
11.
De Gruyter, C. (2015, Januari 31). Jaag de Grieken weg en haal Poetin binnen. NRC Handelsblad, p.
11.
De Waard, P. (2015, Juni 7). Obama wijst EU op gevolgen van een Grexit. Volkskrant, p. 3.
Delanty, G. & Rumford, C. (2005). Rethinking Europe: Social theory and the implications of
Europeanization. Abingdon: Taylor & Francis Ltd.
Delanty, G. (1995). The Ambivalence of Europe, The Origins of the Idea of Europe . In G. Delanty,
Inventing Europe, Idea, Identity, Reality (pp. 1-29). London: Palgrave Macmillan Ltd.
Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum - Pollak & Van
Gennep.
Frank, J. (1961). Nihilism and "Notes from the Underground". The Sewanee Review, 1-33.
Herman, L. &Vervaeck, B. (2009). Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse. Nijmegen: Vantilt.
Habermas, J. (2009). Europe: the faltering project. London: Polity Press.
Habermas, J. (1991). The Structural Transformation of the Public Sphere. Cambridge: MIT Press.
48
Hanssen, L. (1999). Met ogen bezaaid. Dostojevski lezen. In F. O. Messing, Boek en wijsheid.
Beschouwingen over schrijven, lezen en leven (pp. 73-85). Budel: Uitgeverij Damon.
Heynders, O. (1998). Langzaam leren lezen. Paul Rodenko en de poëzie. Tilburg: Syntax Publishers.
Leerssen, J. (2011). Spiegelpaleis Europa. Europese cultuur als Mythe en beeldvorming. Nijmegen:
Vantilt.
Lyotard, J.-F. (1984). The postmodern condition: A report on knowledge. Manchester: Manchester
University Press.
Machiavelli, N. (2009). De heerser (vert. Frans van Dooren). Amsterdam: Athenaeum - Polak en Van
Gennep.
Moerland, R. (2015, Januari 31). De nieuwe revolutionairen van Europa. NRC Handelsblad, pp. 18-19.
Sontag, S. (2005). At the same time... (The novelist and moral reasoning). English studies in Africa,
48:1, 5-17.
Steketee, H. (2015, Januari 24). We laten onze eigen mensen in de steek: interview Larry Siedentop.
NRC Handelsblad, pp. 22-23.
Van Ham, P. (2015, Juni 6). G7, nodig Rusland toch uit aan jullie tafel. NRC Handelsblad, p.12
Van het Reve, K. (2014). Geschiedenis van de Russische literatuur: Van Vladimir de Heilige tot Anton
Tjechov. Amsterdam: G.A. van Oorschot.
Vermeulen, F. (2015, Juni 8). Geesten Poetin en Tsipras waren rond op Beierse G7-top. NRC
Handelsblad, p. 3.
Williams, L. L. (1995). The Underground Man: A Question of Meaning. Studies in the Novel, 129-140.
49
BIJLAGE 1: TIJDSCHEMA F.M. DOSTOJEVSKI, AANTEKENINGEN
UIT HET ONDERGRONDSE
*De grote sequenties weergeven de fabel of chronologische geschiedenis en de kleine sequenties het
sujet – of de manier waarop deze gebeurtenissen in de tekst worden voorgesteld.
Grote
sequentie
*
Kleine
sequentie
*
Duur
Wanneer
Waar
Focalisator
Frequentie
Deel I: Het ondergrondse
1
1
p.7
Voorwoord
-
Extradiëgetische ‘wij’verteller
Singulatief
34
2
pp. 11-60
Het ‘heden’
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
Deel I
4
3
pp.63-66
16 jaar geleden
Sint Petersburg
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
35
4
pp.66-68
Het ‘heden’
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
Deel II: Naar aanleiding van natte sneeuw
7
5
pp.69-70
16 jaar geleden
Sint Petersburg
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
8
6
pp.70-71
16 jaar geleden,
‘’op een keer ’s
nachts’’
Sint Petersburg
nabij een
taveerne
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
9
7
pp.71-72
16 jaar geleden,
‘’de volgende
dag’’
Sint Petersburg
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
10
8
p.72
16 jaar geleden,
Op straat in Sint
Petersburg
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
De dagen
daarna
11
9
pp.72-73
16 jaar geleden,
‘’op een
ochtend’’
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
12
10
pp.73-76
16 jaar geleden,
‘’op vrije dagen
[..] tussen drie
en vier uur’’
Nevski Prospekt
aan de zonzijde
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
13
11
p.76
16 jaar geleden,
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
Nevski Prospekt
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
‘’twee of drie
nachten’’
15
12
pp.76-77
Een paar dagen
later
50
14
13
p.77
De nacht
daarvoor
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
15
14
pp.77-78
‘’Plotseling’’
Nevski
Prospekt
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
17
15
p.78
‘’drie dagen
later’’
Herinneringen/
gedachten
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
5
16
p.78
14 jaar geleden
Herinneringen/
gedachten
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Intradiëgetisch
e ‘ik’-verteller
18
17
pp.79-84
Na ‘’de periode
van slippertjes’’,
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
19
18
pp.84-85
Donderdag ,
drie maanden
later
Bij Simonov
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
3
19
p.84
17 jaar geleden
Herinneringen/
gedachten
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
2
20
pp.85-87
19 jaar geleden,
de schooltijd
van de
hoofdpersoon
Op school
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
20
21
pp.87-91
Donderdag
Bij Simonov
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
21
22
pp.91-94
Donderdagnach
t
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
22
23
pp.94-96
Vrijdagochtend
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
23
24
pp.96-97
Vrijdag vijf uur
Hôtel de Paris
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
24
25
pp.97-109
Vrijdag zes uur
Hôtel de Paris
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
25
26
pp.110115
Vrijdagavond
negen uur
Een of ander
café of bordeel
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
26
27
pp.116137
Vrijdagnacht
twee uur
Het bordeel of
café in een
smal, laag,
benauwd
kamertje
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
27
28
pp.138140
Zaterdagochten
d
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
28
29
pp.140141
Tegen de avond
‘’De drukste en
bedrijvigste
straten’’
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
29
30
pp.141142
De hele avond
Herinneringen/
gedachten
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
6
31
p.142
Één jaar
geleden
Herinneringen/
gedchten
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Iteratief
51
30
32
pp.142143
Zondag
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
31
33
pp.143149
Drie dagen zijn
voorbij gegaan:
woensdag
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
32
34
pp.149158
Woensdag:
zeven uur
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
33
35
pp.159163
Woensdagavon
d
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
36
36
pp.163165
Heden
In het
ondergrondse
Intradiëgetische ‘ik’verteller
Singulatief
37
37
p.165
Nawoord
-
Extradiëgetische
verteller
Singulatief
52
BIJLAGE 2: PAGINAVERDELING IN AANTEKENINGEN UIT HET
ONDERGRONDSE
Onderdeel
Voorwoord extradiëgetische verteller
Deel I: Het ondergrondse
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 11
Deel II: Naar aanleiding van natte sneeuw
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Paginanummer
7
9
11-14
15-18
19-23
24-26
27-30
31-33
34-41
42-48
49-52
53-55
56-60
61
63-78
79-84
85-96
97-109
110-115
116-128
129-137
138-149
150-158
159-165
53
Aantal pagina’s
1
1
4
4
5
3
4
3
8
7
4
3
5
1
16
6
12
13
6
13
9
12
9
7
Download