EEN WEG UIT HET ONDERGRONDSE? EEN ANALYSE VAN EUROPA’S HEDENDAAGSE PROBLEMEN EN MOGELIJKE RICHTINGEN AAN DE HAND VAN DOSTOJEVSKI’S AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE (1864) Denise van Dalen ANR: 724002 MA Kunst, Publiek en Samenleving Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg 25 juli 2015 Begeleider: Dr. A.C.J. de Ruiter Tweede lezer: Prof. Dr. O.M. Heynders Masterthesis Aantal woorden (inclusief citaten en bijlage): 24.895 “Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de confrontatie met de werkelijkheid, mompelde ik, terwijl ik halsoverkop de trap af rende. Dit is al niet meer de paus die Rome verlaat en naar Brazilië vertrekt, dit is al geen bal meer aan het Comomeer.” – Dostojevski1 1 Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, p.110 2 SAMENVATTING Het hedendaagse Europa heeft te maken met zowel problemen als mogelijkheden. Na eeuwenlang een leidende positie te hebben ingenomen op het wereldtoneel, moet Europa nu leren omgaan met de concurrentie van andere supermachten. Daarnaast is Europa intern verdeeld door de versplintering van haar identiteiten, het ontbreken van een overkoepelende publieke ruimte, de groeiende afstand tussen elite en bevolking en het uiteendrijven van macht en politiek. Het continent raakt hierdoor verstard en moet een richting kiezen. In deze thesis worden verschillende richtingen voor Europa besproken die uiteenlopen van een terugkeer naar het ‘Oude Europa’ van de natiestaat tot een ‘Nieuw Europa’ dat zichzelf ‘in de wereld’ ziet. De richting die Europa kiest bepaalt haar toekomstige rol op het wereldtoneel en of zij weer een leidende supermacht wordt of niet. Om meer te kunnen zeggen over Europa’s problemen en haar mogelijke richting, is gekozen om een afstand te nemen tot de werkelijkheid en een toevlucht te zoeken in de literatuur. Deze toevlucht is gevonden in het werk van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski: de novelle Aantekeningen uit het ondergrondse uit 1864. In deze thesis wordt betoogd dat de hoofdpersoon van deze novelle fel polemiseert tegen de Verlichtingsidealen van het Westen: in het bijzonder tegen het idee dat mensen rationeel zijn en als zodanig handelen. De hoofdpersoon van de Aantekeningen – de ‘ondergrondse man’ – en het hedendaagse Europa hebben met elkaar gemeen dat zij beide te maken hebben met een voor hen nieuwe en versplinterde werkelijkheid: zij nemen hier geen leidende rol in en proberen het te ontvluchten door zichzelf naar binnen te keren. De ondergrondse man wordt in zijn handelen beperkt door zijn “verhevigd bewustzijn” dat hem ontelbare perspectieven biedt, terwijl Europa wordt beperkt door een veelheid aan perspectieven die worden veroorzaakt door haar interne verdeeldheid. Beide zien de werkelijkheid op zoveel verschillende manieren dat zij hieruit geen duidelijke of eenduidige richting kunnen kiezen. Aan de hand van een analyse en interpretatie van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gekeken hoe de ondergrondse man omgaat met de mogelijkheden en beperkingen van de versplinterde werkelijkheid. Op die manier wordt geprobeerd een betekenis te creëren en een voorbeeldverhaal neer te zetten voor de toekomst van Europa. Sleutelwoorden: Europa, globalisering, moderniteit, postmoderniteit, Dostojevski, Aantekeningen uit het ondergrondse, passiviteit en fragmentarisering. 3 INHOUD Samenvatting........................................................................................................................................... 3 Inleiding ................................................................................................................................................... 5 1. Een richting voor Europa met Dostojevski als gids? ............................................................................ 7 1.1 Europa in een postmoderne en geglobaliseerde wereld .............................................................. 7 Europese identiteiten en existentiële angsten................................................................................ 8 Een versnippering aan verhalen .................................................................................................... 10 Veranderende grenzen .................................................................................................................. 12 Nieuwe machtsverhoudingen ....................................................................................................... 13 1.2 Een richting voor Europa ............................................................................................................. 15 Terug naar het ‘Oude Europa’ ....................................................................................................... 15 Een federaal Europa ...................................................................................................................... 16 Een alliantie met de Verenigde Staten .......................................................................................... 18 Een kosmopolitisch Europa ........................................................................................................... 20 1.3 Een postmodern Europa met een richting .................................................................................. 21 2. De weg door het ondergrondse ........................................................................................................ 23 2.1 Rusland tot aan de negentiende eeuw ....................................................................................... 23 2.2 Fjodor Dostojevski ....................................................................................................................... 25 2.3 Interpretaties van Aantekeningen uit het ondergrondse ............................................................ 26 2.4 Analyse van Aantekeningen uit het ondergrondse: een intellectuele inertie ............................. 29 Vertelling: vertelinstantie en bewustzijnsvoorstelling .................................................................. 29 Verhaal: tijd, karakterisering en focalisatie ................................................................................... 30 Geschiedenis: gebeurtenissen, personages en setting. ................................................................ 32 Indexen in de focalisatie ................................................................................................................ 42 3. ‘Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de confrontatie met de werkelijkheid’ .............................. 44 Literatuur ............................................................................................................................................... 48 Bijlage 1: Tijdschema F.M. Dostojevski, Aantekeningen uit het ondergrondse .................................... 50 Bijlage 2: Paginaverdeling in Aantekeningen uit het ondergrondse...................................................... 53 4 INLEIDING “Steeds, zelfs nu, blijft literatuur een van onze belangrijkste manieren van begrijpen.” – Susan Sontag2 Europa bevindt zich in een nieuwe, onwennige positie. Na zichzelf eeuwenlang te hebben gezien als het centrum van de wereld, met een leidende rol in de wereldpolitiek, moet zij nu leren concurreren met andere supermachten die de leiding overnemen. In de twintigste eeuw kreeg zij al te maken met de concurrentie van de Verenigde Staten; nu komen daar veel niet-Westerse supermachten als China, Rusland, Brazilië, India en Zuid-Afrika bij (Bauman, 2008; Leerssen, 2011; Van Ham, 2015). Daarnaast heeft de globalisering gezorgd voor een sterkere verbondenheid, maar ook voor afhankelijkheid tussen mensen en landen, waardoor supermachten zichzelf niet langer kunnen zien als volkomen soevereine staten (Bauman, 2004). Maar in plaats van zichzelf ‘in de wereld’ te gaan zien, dreigt Europa zich naar binnen te keren en te verstarren (Bauman, 2008; De Gruyter, 2015; Steketee, 2015). Europa is vooral gericht op interne problemen, zoals de financiële crisis in Griekenland of de illegale toestroom van migranten, terwijl de meest fundamentele problemen naar de achtergrond worden geschoven: het losraken van sociale banden, het ontbreken van een overkoepelende Europese identiteit, de vervaging van grenzen, het ontbreken van een gemeenschappelijke publieke ruimte en het uiteendrijven van macht en politiek. De politieke waan van de dag leidt Europa af van het zoeken naar oplossingen voor deze onderliggende problemen, wat er voor zorgt dat zij stil komt te staan op het wereldtoneel en kwetsbaar wordt voor externe bedreigingen als nieuwe economische crisissen, terrorisme of ziektes en epidemieën – globale problemen die op globaal niveau moeten worden aangepakt (Bauman, 2008). Om zowel de interne problemen als externe bedreigingen aan te pakken, moet Europa in beweging komen en een richting kiezen om in te slaan. Om de huidige problematiek van Europa en haar mogelijke richting beter te begrijpen, is in deze thesis gekozen om afstand te nemen tot de werkelijkheid: in de vorm van een toevlucht in de literatuur. Reden hiervoor is dat de literatuur de mogelijkheid biedt om te reflecteren, een moreel begrip en een gemeenschappelijke ervaring te laten ontstaan: “A novelist, then, is someone who takes you on a journey. Through space. Through time. A novelist leads the reader over a gap, makes something go where it was not.” (Sontag, 2005, p.7). De analyse van een literair werk is een proces waarin wordt ‘begrepen’: het literair werk kan worden gerelateerd aan een maatschappelijke context, kritiek leveren op maatschappelijke problemen en nieuwe perspectieven bieden: “[Narrative] constitutes a major reservoir of the cultural baggage that enables us to make meaning out of a chaotic world and the incomprehensible events taking place in it.” (Bal, 2002, p.10). Op die manier verlegt literatuur de grenzen van het inlevend vermogen en de verbeelding van haar lezer. In deze thesis is gekozen voor de analyse van een novelle van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski: Aantekeningen uit het ondergrondse uit 1864. Dit kleine, maar veelomvattend werk beschrijft de opvattingen van een opstandige en wispelturige ‘ondergrondse man’ die een generatie vertegenwoordigt die in de negentiende eeuw haar laatste dagen lijkt te slijten. De ondergrondse 2 Origineel: “Still, even now, literature remains one of our principal modes of understanding.” Ontleend aan: Sontag, S. (2005). At the same time… (The novelist and moral reasoning). English studies in Africa. 48:1, p.6 5 man gaat in tegen de ideeën van rationaliteit en vooruitgang en rekent zijn passiviteit toe aan zijn “verhevigd bewustzijn”; dat hem inzicht geeft in de veelomvattendheid van de werkelijkheid – en daarmee in de mogelijkheden, risico’s en morele gevolgen van zijn handelen. Wanneer men de Aantekeningen leest in de context van Europa’s huidige problemen, blijkt dat de generatie van de ondergrondse man ook in de eenentwintigste eeuw zijn laatste dagen nog niet heeft gesleten. Er is een interessante analogie zichtbaar tussen de problemen van Europa enerzijds en die van de ondergrondse man in het negentiende-eeuwse Rusland anderzijds. De kritiek van de ondergrondse man op de Westerse Verlichtingsidealen van vooruitgang en rationaliteit lijkt in het huidige Europa te worden overgenomen. Het geloof in vooruitgang is in Europa niet langer onbetwist, net zoals het geloof in het idee dat de mens altijd rationeel handelt. Daarnaast lijken zowel de ondergrondse man als Europa te lijden onder eenzelfde soort verhevigd bewustzijn: de ondergrondse man omdat hij naar eigen zeggen “bovengemiddeld intelligent” is en Europa door haar grote versplintering en diversiteit. Hierdoor ervaren beide de werkelijkheid niet langer als coherent of vanzelfsprekend, nemen zij geen leidende rol in en hebben zij daardoor de neiging om passief te worden en zichzelf naar binnen te keren. En dit is precies wat Dostojevski juist nu, in de huidige context van ‘Europese verstarring’ en het bepalen van haar toekomst, zo interessant en relevant maakt. Ook al is Dostojevski’s Aantekeningen al meer dan 160 jaar geleden geschreven, zij is nog steeds actueel: een analyse van de novelle kan de onoverzichtelijke, versplinterde ‘Europese werkelijkheid’ weer overzichtelijk maken door de problemen van de ondergrondse man – en de manieren waarop hij hier mee omgaat – te projecteren op de problemen van Europa. Op die manier kan Dostojevski uit de versplinterde en ongrijpbare werkelijkheid een betekenis creëren, die kan dienen als een voorbeeldverhaal voor Europa. Zo kan zij inzicht geven in de huidige situatie waarin Europa zich bevindt als ook in de mogelijke richtingen die zij kan inslaan. Hieruit volgen een aantal onderzoeksvragen van waaruit wordt gekeken. Allereerst: “Waaruit bestaan de huidige problemen van Europa?”. En ten tweede: “Op welke manier kan Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse dienen als een voorbeeldverhaal voor het hedendaagse Europa?”. Om antwoord te kunnen geven op deze vragen, wordt in hoofdstuk één gekeken naar de complexiteit van Europa’s problemen en haar huidige positie in de wereld. Vanuit deze problemen wordt in hoofdstuk twee gekeken naar mogelijke oplossingen, in de vorm van mogelijke richtingen voor Europa op het wereldtoneel. Dit wordt gevolgd door een beschrijving van Fjodor Dostojevski, het negentiende-eeuwse Rusland, interpretaties en een eigen analyse van Aantekeningen uit het ondergrondse. Tot slot wordt in hoofdstuk drie een interpretatie van de Aantekeningen gegeven in het licht van de complexiteit van de huidige problemen van Europa en haar mogelijke richting. Op die manier kan er een voorbeeldverhaal ontstaan voor Europa, waarbij wordt gekeken naar wegen uit ‘het ondergrondse’. 6 1. EEN RICHTING VOOR EUROPA MET DOSTOJEVSKI ALS GIDS? “Wat blijft ge dan nog staren?”, vroeg Vergilius. “Hoe schijnt uw blik als roerloos vastgeketend beneden bij de droef-verminkte schimmen? Zo deedt ge niet bij de andre Smarte-buidels. Bedenkt, als gij de schimmen wenst te tellen, dat twee en twintig mijl de groeve cirkelt. De maan is al beneden onze voeten; Kort is nog maar de tijd, ons toegemeten; en veel, nog niet aanschouwd, rest u te aanschouwen.” – Dante Alighieri (1265-1321)3 Europa lijkt politiek en economisch te verstarren door haar interne diversiteit en problemen, die er voor zorgen dat zij geen leidende keuzes meer maakt op het wereldtoneel. Dit houdt in dat zij stil komt te staan waar de andere supermachten vooruit gaan. In dit hoofdstuk wordt in de eerste instantie de complexiteit van het ‘Europa-probleem’ besproken. Er wordt ingegaan op de verschillende gevolgen van ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw voor de interne verhoudingen in Europa, maar ook op de nieuwe verhoudingen van Europa in de wereld. Daarna wordt aan de hand van Delanty & Rumford (2005) gekeken naar mogelijke richtingen die Europa de komende jaren kan inslaan. 1.1 EUROPA IN EEN POSTMODERNE EN GEGLOBALISEERDE WERELD De negentiende en twintigste eeuw waren tijden van grote sociale, wetenschappelijke en technologische verandering. Waar in de negentiende eeuw in Europa de moderne tijd aanbrak met de komst van verschillende revoluties en wetenschappelijke ontwikkelingen – zoals de Verlichting – brak er in twintigste eeuw een tijd aan van industrialisering: met de opkomst van fabrieken, arbeidersklasse, treinen en steden. Deze ontwikkelingen zetten in de eenentwintigste eeuw verder door, in de vorm van een sterkere technologisering, democratisering, digitalisering, individualisering en globalisering. Veel veranderingen vonden plaats op wereldniveau en de verdere ontwikkelingen in de technologie en industrie leidden onder andere tot de komst van radio, televisie, internet en een nieuwe manier van oorlogsvoering – met onder andere de komst van nucleaire wapens en raketten vindt oorlog niet langer altijd plaats op een slagveld. Deze ontwikkelingen hebben invloed uitgeoefend op de manier waarop mensen zichzelf en de wereld zijn gaan ervaren (Bauman, 2004). Zo zijn sociale banden steeds verder losgeraakt; zijn mensen vrijer geworden en er is meer uitwisseling ontstaan tussen ‘vreemde’ culturen, religies en maatschappelijke lagen (Bauman, 2004). Een gevolg hiervan is dat mensen steeds meer meekrijgen van de wereld en dat het moeilijker wordt om al deze gebeurtenissen als één coherent geheel te zien (Bauman, 2004). Deze ‘fragmentarisering’ 3 Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de Torenlans, p.217 7 van de wereld lijkt in de eenentwintigste eeuw te worden voortgezet en er voor te zorgen dat de sociale banden zo ver losraken dat mensen hun houvast dreigen kwijt te raken, waardoor zij gevoelig worden voor diverse ‘existentiële angsten’ – dat wil zeggen: de onzekerheid over de betekenis en identiteit van individuen en hun leven (Bauman, 2004). Daar komt bij dat de fragmentarisering leidt tot veel verschillende perspectieven op dezelfde gebeurtenissen, wat er voor zorgt dat het oude – moderne – geloof in een universele werkelijkheid aan het wankelen wordt gebracht (Lyotard, 1984). Met name het waarheidsgehalte van de “grote verhalen” van de filosofie, religie, wetenschap en ideologie wordt meer in twijfel getrokken (Lyotard, 1984). Dit betekent dat de moderne wereld, die werd geleid door het idee van rationaliteit en vooruitgangsdenken, is veranderd in een postmoderne wereld, waarin deze zaken worden betwijfeld (Lyotard, 1984). Het idee dat de wetenschap kan leiden tot vooruitgang, de mens steeds slimmer en beter wordt en dat de wereld begrijpelijk en overzichtelijk kan worden gemaakt, – dit zijn voornamelijk Verlichtingsidealen – heeft plaatsgemaakt voor een wereld waarin men onzeker is over de mogelijkheid de dingen echt te kennen (Lyotard, 1984). De huidige wereld ligt open: voor nieuwe verhalen, visies en mogelijkheden, maar is tegelijkertijd ook heel vluchtig en kwetsbaar (Bauman, 2004). In deze paragraaf wordt gekeken naar de huidige positie van Europa en de manier waarop de fragmentarisering zich laat gelden op het gebied van de ‘Europese identiteiten’, de ervaring van de Europese gebeurtenissen, de ervaring van fysieke en mentale grenzen en het veranderen van machtsverhoudingen in de wereld. Op die manier kan worden gekeken naar de omstandigheden waarmee een richting van Europa zoal te maken heeft. EUROPESE IDENTITEITEN EN EXISTENTIËLE ANGSTEN De globalisering en de bijbehorende fragmentarisering heeft een grote invloed op de manier waarop mensen naar hun eigen identiteit kijken (Bauman, 2004). De solide identiteit die men in de moderne tijd kende – waarbij men wist waar hij thuishoorde, van welke sociale klasse hij deel uitmaakte en bij welke religieuze gemeenschap hij hoorde – is vervangen door een fluïde identiteit waarbij fixatie wordt vermeden en alles in beweging moet blijven (Bauman, 2004). Dit zorgt er voor dat identiteit een stuk ingewikkelder wordt: men weet niet langer ‘wie men is’, de context waarin men leeft is versplinterd en men weet niet langer waar hij thuishoort (Bauman, 1996). Het losraken van de hechte maatschappelijke banden, die ooit de sociale regels bepaalden en voor bescherming zorgden, heeft voor meer individualisatie gezorgd: mensen kijken meer naar hun eigen belangen, kunnen vaak alleen op zichzelf rekenen en ontvangen vaak geen hulp meer van een hechte gemeenschap of netwerk (Bauman, 2008). De hedendaagse wereld heeft postmoderne levensstijlen voortgebracht: identiteiten zijn niet langer vaste concepten die men kan aannemen, maar een voortdurende ‘herschrijving’ van die concepten (Bauman, 1996). Zo komen hedendaagse manieren waarop individuen naar zichzelf kijken en hun identiteit creëren tot uiting in levensstijlen waarin zij niet gefixeerd willen worden (Bauman, 1996). Bauman (1996) onderscheidt vier verschillende typen postmoderne levensstijlen: ‘de flaneur’, ‘de vagebond’, ‘de speler’ en ‘de toerist’ (Bauman, 1996). De vagebond is een levensstijl van reizen en het ontvluchten van het burgerlijke leven, om op die manier niet burgerlijk te zijn en weinig betrokkenheid te hoeven tonen. De flaneur is een levensstijl met een sterke relatie met de opkomst van de moderne stad: het is een levensstijl waarbij men erg vrij is om rond te slenteren en bezoekjes te brengen aan winkels en theaters, zonder daadwerkelijk ergens toe te behoren of dat deze bezoekjes een impact hebben. De speler is een levensstijl waarbij telkens weer een andere identiteit 8 wordt aangenomen, zonder ruimte te nemen voor zelfreflectie; in deze levensstijl wordt geen enkele compassie getoond, maar is enkel oog voor de eigen beleving: het leven wordt als spel beschouwd. Tot slot is de laatste levensstijl, de toerist, een echte levensstijl van deze tijd. In deze levensstijl wordt betekenis aan de wereld toegekend aan de hand van esthetische criteria, in plaats van ethische: de toerist gaat vooral op zoek naar het mooie in de wereld. Deze verschillende hedendaagse manieren waarop naar de wereld wordt gekeken en een identiteit wordt gecreëerd hebben een aantal zaken overeenkomstig. Allemaal hebben zij invloed op de manier waarop mensen naar het morele handelen kijken: zij behandelen menselijke relaties als versplinterd, vermijden lange termijnverbintenissen, gaan verplichtingen uit de weg en pleiten voor een afstand tussen het ‘ik’ en de ‘ander’. Individuele vrijheid lijkt belangrijker te worden gevonden dan morele verantwoordelijkheid, immers: een morele verantwoordelijkheid impliceert een verplichting ten opzichte van de ander en dit staat haaks op de huidige wens naar vrijheid en fluïditeit. Maar nog belangrijker: deze hedendaagse levensstijlen zeggen iets belangrijks over de Europese maatschappij – en andere Westerse maatschappijen waarin zij worden aangenomen. Iedere samenleving bepaalt zelf waar de grenzen liggen voor de mate waarin deze levensstijlen tot stand kunnen komen (Bauman, 1996). Veel rijke en hoogopgeleide Europeanen hebben de mogelijkheid om als flaneurs, toeristen, spelers of vagebonden over de wereld te reizen, terwijl veel mensen uit meer achtergebleven gedeelten van de wereld of het continent deze mogelijkheden niet hebben. Niet iedereen heeft de financiële of sociale middelen om in ‘volledige vrijheid’ zijn leven vorm te geven. Reizen en leven kost geld en niet iedereen spreekt universele talen of kan met iedere sociale laag in contact komen, waardoor veel deuren gesloten blijven. De hedendaagse levensstijlen kunnen daardoor vrijwel uitsluitend ‘geleefd’ worden door rijke, hoogopgeleide burgers, die ook wel – vaak minder liefkozend – ‘de elite’ worden genoemd. De elite wordt van de rest van de bevolking gescheiden door het feit dat zij toegang heeft tot een netwerk van wereldwijde uitwisseling, terwijl de rest zijn bron van belangen vindt in zijn identiteit (Bauman, 2008). Het gevolg hiervan is dat voor de rest van de bevolking het belang van betekenistoekenning en identiteit groeit: mensen gaan meer belang hechten aan concepten als ‘mijn oude school, ‘mijn stad’ of ‘mijn huis’ (Bauman, 2008). En het is juist dit effect van de globalisering – deze pogingen van individuen om ‘dicht bij zichzelf’ te blijven – die hun kwetsbaar maken: And let me note that the more they ‘stick to themselves’, the more ‘defenseless against the global whirlwind’ they tend to become, and so also less capable of deciding, let alone asserting, the local, ostensibly their own, meanings and identities – to the great joy of global operators, who have no reason to fear the defenseless. (Bauman, 2008, p.84) De pogingen van de bevolking om te blijven vasthouden aan haar oude identiteit en aan alle elementen en zaken die deze identiteit markeren, zoals hun tradities, omgeving of producten, maakt het voor hen moeilijker om zichzelf ‘in de wereld te zien’. Zij zijn op deze manier geneigd om zichzelf terug te trekken uit het debat over de ‘vreemde wereld’, waartoe zij niet lijken te behoren, en zich te verschuilen in hun eigen sociale omgeving achter hun vertrouwde bronnen van identiteit. Zowel de elite als de rest van de bevolking zoekt naar een manier om een ‘wij’-gevoel te creëren in een wereld van individuen. Er wordt geprobeerd om gemeenschappelijke banden gevoeld tussen individuen die vaak geen gemeenschappelijke ervaringen hebben, om zo het comfortabele en rustgevende gevoel te krijgen dat men elkaar begrijpt en dat men hetzelfde is (Bauman, 2008). Dit verlangen naar een dergelijke ‘gemeenschap van gelijkenissen’ toont aan dat mensen zich willen terugtrekken van de 9 bedreigingen die zich zowel binnen als buiten de gemeenschap voordoen (Bauman, 2008). Een veronderstelling van gelijkenissen tussen mensen, zonder maar te willen kijken naar hun onderlinge verschillen, is een manier om niet deel te hoeven nemen aan de maatschappij. En terwijl zowel de elite als de rest van de bevolking zichzelf terugtrekt in hun eigen gemeenschap en zich daarbij afschermt voor de rest van de maatschappij, verleert zij de vaardigheden die zij nodig hebben om samen te kunnen leven met mensen die anders zijn dan zij (Bauman, 2008). De wens van individuen om deel uit te maken van een gemeenschap of een groep is een uiting van de existentiële angsten die de globalisering heeft teweeggebracht (Bauman, 2008). De ongekende kwetsbaarheid, angst en onzekerheid van individuen is een gevolg van de Europese overwaardering van individualiteit en vrijheid en het verdwijnen van de bescherming die mensen kregen van hun sociale banden (Bauman, 2008). Zowel de elite als de rest van de bevolking heeft last van deze angsten, maar het verschil is dat de elite zichzelf in de wereld begeeft, terwijl de rest zich terugtrekt in hun lokale identiteiten en tradities. Dit bevestigt daarnaast het idee dat er binnen Europa geen Europese identiteit wordt ervaren. Wanneer Europeanen – met wellicht de elite uitgezonderd – zich krampachtig willen vasthouden aan hun identiteiten, kan het nog eens lastig worden om tot een overkoepelende Europese identiteit te komen waar iedereen zich toe voelt aangesproken. Het meest ingewikkelde hiervan is dat er binnen Europa een grote diversiteit bestaat aan culturen en tradities en daarmee ook aan identiteiten (Delanty, 1995). Europa blijft daardoor een versplintering van identiteiten die zich allemaal van elkaar afzonderen. Het is hierbij belangrijk om te blijven onderkennen dat deze identiteiten gebaseerd zijn op sociale en culturele constructies – verhalen over geschiedenis en oorsprong, waarbij men bepaalde elementen kan uitlichten of weglaten (Delanty, 1995). Men moet blijven onthouden dat identiteiten worden gebaseerd op ‘verhalen’, om te voorkomen dat Europa versplintert in nationalisme; waarbij mensen blind geloven in hun verhalen over oorsprong en origine, zonder het geconstrueerde aspect er van in te zien. Hetzelfde geldt wanneer er een Europese identiteit zou kunnen worden ‘aangenomen’. De kans is groot dat deze identiteit wordt gebaseerd op een Europese geschiedenis van oorlog en totalitarisme, een Europese Verlichtingstraditie en de Europese superdiversiteit aan taal en cultuur (Delanty, 1995). Elk van deze kernpunten kent zijn eigen connotaties, maar het gaat er om welke worden uitgelicht en welke worden weggelaten. Zo kan een geschiedenis van oorlog en totalitarisme worden bekeken met het oog op de gruwelen van de Eerste- en Tweede Wereldoorlog, maar ook met het oog op meer geromantiseerde veldslagen uit de tijd van Napoleon Bonaparte of Julius Caesar. Hetzelfde geldt voor het tweede en het derde kernpunt, waarbij men enerzijds kan denken aan de Europese Verlichtingstraditie als brenger van sociale en wetenschappelijke vooruitgang, maar anderzijds ook als veroorzaker van eurocentrisme; en bij de superdiversiteit van Europa kan denken aan een prachtig cultureel erfgoed, maar ook aan discriminatie en uitsluiting. Ook in het geval dat er een Europese identiteit zou ontstaan, moet men oppassen niet te vergeten dat het om een sociaal en cultureel construct gaat. EEN VERSNIPPERING AAN VERHALEN Een enorme diversiteit van identiteiten brengt ook een enorme diversiteit van ervaringen met zich mee. Deze ervaringen worden vertaald in de publieke ruimte, met name in de massamedia, waarin de verschillende denkbeelden over gebeurtenissen in Europa worden besproken. Een goed functionerende publieke ruimte is van groot belang voor de werking en legitimering van een democratische staat, omdat zij zaken die belangrijk zijn voor de politieke besluitvorming verbindt aan 10 politieke stellingnames (Habermas, 1991). Daarnaast voorziet een goed functionerende publieke ruimte burgers van publieke opinies, door ze te voorzien van goed beargumenteerde en beredeneerde argumenten (Habermas, 1991). Hierbij is de publieke ruimte zelf afhankelijk van een invloedrijke pers die zorgt voor betrouwbare informatie en beredeneerd commentaar (Habermas, 1991). Op deze manier is de publieke ruimte een kracht die de publieke opinie zowel bevordert als beïnvloedt, terwijl het tegelijkertijd van het politieke systeem vraagt dat het zich aanpast en transparant is (Habermas, 1991). Maar in het hedendaagse Europa is de publieke ruimte erg versplinterd. Enerzijds is dat een gevolg van de komst van televisie en internet dat heeft geleid tot een ongeëvenaarde uitbreiding en intensivering van communicatienetwerken (Habermas, 2009). Deze intensivering lijkt nu uit te monden in een overdosis: er is veel informatie beschikbaar, maar het geheel aan informatie wordt onoverzichtelijk (Habermas, 2009). Daarnaast is de versplintering van de Europese publieke ruimte ook een uiting van het feit dat er eigenlijk – nog – geen ‘Europese publieke ruimte’ is. Eerder zou men kunnen stellen dat de Europese publieke ruimte is verdeeld in verschillende nationale en regionale publieke ruimten. Dit is onder andere een gevolg van het feit dat politici nog steeds het meeste belang hebben bij de nationale verkiezingen (De Gruyter, 2015). Dit zorgt er voor dat zij er alles aan doen om hun nationale kiezers aan zich te binden: dit houdt in dat complexe Europese gebeurtenissen zo overtuigend mogelijk moeten worden vertaald naar de eigen nationale context (De Gruyter, 2015). Ieder Europees land vertelt zichzelf haar eigen verhaal, maar dit houdt ook in dat Europa hierdoor in een neerwaartse spiraal terechtkomt, die wordt gevoed door steriele, nationale clichés en emoties (De Gruyter, 2015). Dit impliceert een crisis voor de legitimering en werking van Europa als democratische staat: want wanneer burgers niet in staat zijn om publieke opinies te vormen en deze te voorzien van beredeneerde argumenten, wordt het voor hen erg lastig om de Europese politiek ter verantwoording te roepen. Daarnaast resulteert het gebrek aan een Europese publieke ruimte ook in een democratisch tekort, doordat haar burgers niet betrokken raken bij de Europese politiek; wat onder andere tot uiting komt in lage opkomsten tijdens de Europese Verkiezingen (De Gruyter, 2015). Op deze manieren dreigt de versnippering aan verhalen in de nationale en lokale media Europa te verscheuren. Vooral de economische crisis vanaf 2008, waarvan de gevolgen nog steeds voelbaar zijn, laat die versnippering duidelijk zien: er is één overkoepelende crisis, maar toch zijn er verschillende kampen die recht tegenover elkaar staan (De Gruyter, 2015). Zo blijven de NoordEuropese landen hameren op economische stabiliteit en verantwoordelijkheid en wijzen zij daarbij vooral op de schulden van het Zuid-Europa, terwijl de zuidelijke landen op hun beurt solidariteit eisen van het noorden (Alonso, 2015). Beide partijen denken daarbij vooral aan hun eigen nationale belangen, wat ten koste gaat van succes en vooruitgang in de Europese politieke besluitvorming (Alonso, 2015). Besluiten worden minder snel aangenomen en oplossingen minder snel doorgevoerd, wanneer alle landen vooral aan hun eigenbelang denken (Alonso, 2015). Zolang Europa niet begrijpt dat zij gemeenschappelijke problemen heeft die samen moeten worden opgelost, gaat dit ten koste van de onderlinge banden tussen de landen (Alonso, 2015). Bovendien toont de economische crisis aan dat de nationale publieke debatten binnen Europa meer zijn gericht op de financiële problemen, terwijl ze de andere grote problemen – zoals de fragmentarisering, vergrijzing, migratie en het gebrek aan solidariteit – lijkt te vergeten (Chin-A-Fo, 2015). 11 VERANDERENDE GRENZEN Naast een verandering in de manier waarop men identiteiten en ‘verhalen’ ervaart, kan ook worden gesproken van een verandering in de manier waarop mensen grenzen zijn gaan ervaren. Waar in de Oudheid de grenzen van Europa nog bij de Straat van Gibraltar lagen, heeft Europa in de tijd daarna moeten leren concurreren met verschillende andere wereldvisies (Leerssen, 2011). De grenzen van Europa bestaan niet langer alleen uit de fysieke buitengrenzen van het continent, maar ook uit interne en abstracte grenzen die een onderscheid maken tussen elite en niet-elite of kern en periferie (Bauman, 2008). Een voorbeeld hiervan is de Eurocrisis: Griekenland is hierin het centrum van Europa vanwege haar hedendaagse financiële problemen. Op dit moment zien veel burgers uit de Noord-Europese landen Griekenland als een groot blok aan het been en zouden ze het land het liefst zo snel mogelijk uit de Europese Unie zetten (De Gruyter, 2015). Maar een dergelijk besluit lijkt in de huidige geopolitiek ondenkbaar. Wanneer men Griekenland uit de Eurozone bant, is de kans groot dat andere landen met haar aan de haal gaan: het land ligt politiek gezien op een strategische plek in de Middellandse Zee, dichtbij ‘probleemgebieden’ als Syrië, Turkije en de Balkan (De Gruyter, 2015). Zolang Griekenland lid is van de NAVO en de Europese Unie, kan zij namens deze organisaties de Egeïsche Zee controleren: zoals de scheepvaart, migrantenstromen en telecommunicatie (De Gruyter, 2015). Bovendien is er ook gas gevonden in Griekenland, waar landen als Rusland, China, Turkije en Israël graag van zouden profiteren: en waar Europa dus financieel aan kan winnen als zij het land bij de Europese Unie houdt (De Gruyter, 2015). Het is voor Europa dus van groot belang om Griekenland bij de Europese Unie te houden, om zo de gevaren en concurrentie van buitenaf te weren. Daarnaast is Griekenland, net als Italië, niet om financiële, maar om politieke redenen bij de Europese Unie gekomen (De Gruyter, 2015). Het uitzetten van Griekenland uit de Europese Unie moet daardoor een politiek besluit zijn en niet alleen worden gebaseerd op technische argumenten (De Gruyter, 2015). Op deze manier zijn grenzen inzetbaar om zaken onder controle te houden: zij werken op die manier als beheersingssystemen (Balibar, 2004). Deze zaken laten zien dat het verdwijnen van grenzen een dreiging van een voortdurende crisis met zich meebrengt (Bauman, 2008). Europa krijgt te maken met problemen waar zij weinig of geen controle over heeft en die zij amper begrijpt, zoals de interne verdeeldheid, maar ook met misdaad en terrorisme dat zich niets aantrekt van de nationale grenzen of de globalisatie van handel en kapitaal dat de ongelijkheid in de wereld versterkt (Bauman, 2008). Een groot deel van de Europese bevolking leeft hierdoor in angst voor haar eigen weerloosheid en is geobsedeerd door haar fysieke grenzen, die haar veiligheid moeten bieden; maar het zijn tegelijkertijd juist dezelfde ondoordringbare grenzen die haar kwetsbaar maken (Bauman, 2008). ‘Europa’ heeft de neiging zich terug te trekken achter haar muren; en burgers beveiligen of bewapenen zich; maar het zijn juist deze muren en maatregelen die de heersende angsten versterken (Bauman, 2008). De angst houdt zichzelf in stand; ook achter de hoge muren waar mensen veilig willen zijn, gaan zij op zoek naar nieuwe bedreigingen, terwijl de angst alleen maar wordt versterkt (Bauman, 2008). Dit is een paradoxaal element van Europa en haar grenzen: ook al is zij een van de meest veilige en welvarende continenten ter wereld, haar eigen angsten houdt zij zelf in stand (Bauman, 2008). Het is een gevolg van de overtuiging dat er met de juiste technieken en met genoeg moeite, volledige veiligheid kan worden bereikt (Bauman, 2008). En wanneer deze pogingen mislukken, kan dat alleen worden verklaard door opzettelijke kwade bedoelingen: kortom, er moet een ‘slechterik’ worden aangewezen (Bauman, 2008). Dit is vooral goed te zien in de steden (Bauman, 2008). De plek die een oorspronkelijke functie van bescherming had is uit elkaar gegroeid: er is een groeiende disconnectie tussen mensen 12 die fysiek, maar sociaaleconomisch ver uit elkaar liggen. Zo is de hedendaagse elite voor een groot deel onverschillig voor wat zich in hun stad afspeelt, terwijl zij ‘indringers’ als bedelaars, reizigers en zwervers als een grote bedreiging zien (Bauman, 2008). Toch kan niets in de geglobaliseerde wereld lang in een materiële of intellectuele isolatie blijven; en niemand kan lang onverschillig blijven voor iemand anders (Bauman, 2008). Europa is politiek, economisch en cultureel verbonden met de rest van de wereld en op die manier is zij er ook afhankelijk van (Leerssen, 2011). Hetzelfde geldt voor de onderlinge verbanden binnen Europa. De binnengrenzen, tussen het publieke en private en het ‘ik’ en ‘de ander’ zijn vervaagd (Delanty & Rumford, 2005). Wat de elite doet heeft een weerslag op de rest van de bevolking en andersom. In het bijzonder de steden, waar de verschillende delen van de bevolking samenkomen, zijn een plek waar de menselijke ervaring wordt gevormd (Bauman, 2008). Op die manier zijn hedendaagse steden het toneel of slagveld waar globale machten en invloeden en lokale culturen en identiteiten elkaar treffen, botsen, vechten en zoeken naar een verdraagzaam compromis (Bauman, 2008). Ook politieke agenda’s opereren voornamelijk in de stedelijke ruimte, omdat de politieke instituties nog vooral lokaal gebonden zijn (Bauman, 2008). Maar deze politieke instituties zijn niet daadkrachtig genoeg om effectief en op een autonome manier op te treden (Bauman, 2008). Een nadelige bijkomstigheid van het verlies aan macht van de lokale en nationale politiek is dat daarnaast ook sprake is van een gebrek aan politiek optreden buiten de nationale ruimte (Bauman, 2008). NIEUWE MACHTSVERHOUDINGEN De fragmentarisering en globalisering hebben ook een invloed op de machtsverhoudingen in de wereld. Zoals hiervoor besproken, heeft de globalisering er voor gezorgd dat Europa is verbonden met en afhankelijk is van de rest van de wereld. Daarnaast heeft Europa niet langer een leidende functie in de wereldpolitiek en moet zij leren omgaan met het idee dat zij niet meer het centrum van de wereld is; en dat zij zodoende ook afhankelijk is van anderen (Leerssen, 2011). Dit betekent dat Europa zichzelf steeds minder kan zien als een zelfstandige figuur in de wereldpolitiek (Leerssen, 2011). Daar komt nog bij dat de individualisering, expansie en fragmentarisering van communicatienetwerken en het publieke debat hebben geleid tot het uit elkaar drijven van macht en politiek (Bauman, 2008). Het is niet langer duidelijk waar de macht is er wie ter verantwoording kan worden geroepen. De meest fundamentele problemen vinden tegenwoordig plaats op globaal niveau en kunnen niet op lokaal niveau worden opgelost (Bauman, 2008). Het globaliseringsproces ging niet vergezeld met een reeks passende politieke instituten of een globale cultuur (Bauman, 2011). Dit uiteendrijven van macht en politiek komt onder andere tot uiting in het onvermogen van Europa om autonoom te beslissen over de richting die zij in wil slaan; evenals een onvermogen om deze richting te verantwoorden wanneer zij is gemaakt (Bauman, 2008). De globalisering heeft gezorgd voor nieuwe machtsverhoudingen op het politieke wereldtoneel: op dit moment zijn de Verenigde Staten, China, Rusland – maar ook in steeds sterkere mate India, Brazilië en Zuid-Afrika – de leidende wereldmachten (Bauman, 2004; Van Ham, 2015). Europa heeft nog nooit in een positie gestaan waarin zij geen leidende rol heeft gevormd en dit zorgt ervoor dat zij onwennig is in de huidige politieke en economische situatie (Bauman, 2004). Zij lijkt vast te willen houden aan haar tijden van oude glorie, waarin zij nog over de wereld kon heersen en alles kon bezien vanuit alleen haar eigen perspectief (Bauman, 2004). De huidige leidende wereldmachten laten zich gelden door een machtspolitiek: de Verenigde Staten besteden, net als Rusland en China, veel geld aan een groot leger en militaire middelen (Bauman, 2004; Habermas, 2009). Oorlog voeren en heersen gaan 13 tegenwoordig niet langer per definitie samen met het veroveren van grondgebied, maar meer met het ‘in beweging blijven’ op het politieke wereldtoneel en anderen er aan doen herinneren dat zij ‘er toe doet’ (Bauman, 2004). Er kan een vergelijking worden gemaakt in de manier waarop Europa zichzelf als supermacht positioneert enerzijds en de manier waarop de leidende supermachten dat doen anderzijds. Europa gelooft in het idee dat zij zich in een geconserveerde wereld van wetten, regels en transnationaal overleg beweegt; een zoals Bauman (2004) dat noemt ‘Kantesiaanse’ positie. Deze positie houdt in dat Europa gelooft in een wereldpolitiek van eeuwige vrede en onderhandelingen op basis van wetten en regels. Ironisch genoeg geloven de andere supermachten meer in een machtspolitiek waarin internationale regels onbetrouwbaar zijn en waarbij de eigen wensen vooral moeten worden afgedwongen met militaire macht: Bauman (2004) noemt dit de ‘Hobbesiaanse’ positie – een positie die Europa na de Tweede Wereldoorlog lijkt te hebben afgezworen. Europa heeft hiermee een andere visie over de manier waarop de wereld moet worden bestuurd dan de andere supermachten: waar Europa heil ziet in vrede, zien de andere machten meer in militaire macht (Bauman, 2004). Daarnaast krijgt zij vanuit de Verenigde Staten vooral de kritiek te horen dat zij zich te veel naar binnen keert (Sachs, Chin-A-Fo, 2015). Europa krijgt de kritiek zich arm te gedragen en tijd te verspillen door zich vooral op de interne politieke waan van de dag te richten. Daarbij richt zij zich vooral op de financiële problemen, terwijl de onderliggende problemen vooral lijken te liggen bij het gebrek aan een ‘Europese solidariteit’ (De Gruyter, 2015; Chin-A-Fo, 2015). Wanneer Europa niet als één front kan staan tegenover andere supermachten, kan zij nooit een leidende rol op het wereldtoneel oppakken. Wat Europa dan wel verbindt aan een Hobbesiaanse supermacht als de Verenigde Staten, is de gedeelde angst voor vreemdelingen, terrorisme en een nieuwe economische crisis (Bauman, 2004). Beide staten vormen een veiligheidsstaat, waarbij de veiligheid van het individu en de bijbehorende existentiële angsten door de politiek kunnen worden ingezet om macht uit te oefenen: “Human vulnerability and uncertainty is the foundation of all political power.”(Bauman, 2004, p.85). Volgens Bauman (2004) betekent dit dat overheden angsten opkloppen voor problemen die zij kunnen oplossen; om mensen aan zich te binden en het vertrouwen te winnen. Dit is wellicht ook een verklaring voor de gezamenlijke weerzin en angst van Europa en de Verenigde Staten voor Rusland. De Europese Unie beschouwt het huidige Rusland – met de annexatie van de Krim en de ‘geheime’ oorlog in Oekraïne – als een antithese van het eigen postmoderne Europa (Van Ham, 2015). De Europese Unie ziet zichzelf als een normatieve macht die haar belangen behartigt door middel van regelgeving; niet door middel van geweld (Van Ham, 2015). De Russische invasie van de Krim heeft dit wereldbeeld aan het wankelen gebracht, met name omdat militair geweld wel degelijk relevant – en zelfs succesvol blijkt te zijn (Van Ham, 2015). Voor de Verenigde Staten geldt dat zij in Rusland een welkome – want traditionele – vijand zien: het is moeilijk gebleken om wapenindustrieën en defensiebudgetten op peil te houden zonder concrete bedreiging van het eigen grondgebied (Van Ham, 2015). Maar het is belangrijk om te onthouden dat de Westerse afkeer van het huidige Rusland lang niet door de hele wereld wordt gedeeld. Belangrijke niet-Westerse landen zoals Brazilië, India, China en Zuid-Afrika blijven opzichtig neutraal in de kwestie van Oekraïne en de Krim: dit suggereert dat de Russische machtspolitiek beter bij hun belevingswereld aansluit dat de Kantesiaanse benadering van Europa (Van Ham, 2015). 14 1.2 EEN RICHTING VOOR EUROPA De snelheid waarmee veranderingen in Europa sinds het einde van de Koude Oorlog hebben plaatsgevonden, heeft gezorgd voor een sociale en intellectuele verwarring (Delanty & Rumford, 2005). De veranderingen zijn van globale omvang en dwingen Europa daarmee om zichzelf in de wereld te gaan zien. De globalisering heeft er voor gezorgd dat de natiestaat niet langer meer het primaire referentiepunt is voor de manier waarop individuen naar zichzelf en de wereld kijken (Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast is Europa’s wereldbeeld, onder andere als gevolg van haar minder dominante positie in de wereld, veranderd van een modernistische visie naar een postmodernistische visie (Delanty & Rumford, 2005). In de afgelopen jaren is in Europa de twijfel aan de ideeën van de moderniteit gegroeid: vooruitgang wordt niet langer gezien als iets vanzelfsprekends, evenals het geloof in de wetenschap, en het streven naar modernisering wordt overschaduwd door zorgen over de mogelijke risico’s (Delanty & Rumford, 2005). Europa staat op het punt om haar identiteit en oriëntatie in de wereld nader te bepalen en moet een richting gaan kiezen. In navolging van Delanty & Rumford (2005) worden de volgende opties in overweging genomen: (1) Europa gaat terug naar het ‘Oude Europa’ van de natiestaat, (2) Europa laat de natiestaat los en er ontstaat een ‘Nieuw Europa’ met een federale staat, (3) Europa gaat een alliantie aan met de Verenigde Staten en er ontstaat een groot Occidentaal blok of (4) Europa richt zich oostwaarts en vormt een ‘Kosmopolitisch Euraziatische beschaving. TERUG NAAR HET ‘OUDE EUROPA’ Een eerste optie voor een richting voor Europa is de terugkeer naar de natiestaat en daarmee het verdwijnen van de supranationale politieke macht van de Europese Unie. Vooral eurosceptici zijn van mening dat dit een richting is die Europa zou moeten inslaan (Delanty & Rumford, 2005). Een van de meest prominente voorbeelden van deze sceptici is de Nederlandse jurist en historicus Thierry Baudet (1983-). In zijn boek De aanval op de natiestaat (2012) pleit hij voor meer politieke soevereiniteit en macht voor de natiestaat en voor het verdwijnen van de Europese Unie als een supranationale staat. Volgens Baudet (2012) ondermijnt het supranationalisme van de Europese Unie de nationale soevereiniteit en grenzen. De Europese Unie en haar instellingen hebben de macht om door nationale grenzen heen te breken en de nationale rechtstaat te overstemmen. Op die manier maakt zij de Europese grenzen steeds poreuzer. Het idee van een supranationalistische Europese Unie is volgens Baudet (2012) vooral populair bij de Europese elite, maar onder de bevolking is de populariteit van dit beleid twijfelachtig. De Europese bevolking heeft gemengde gevoelens bij een sterkere overheveling van politieke macht naar de Europese Unie en wordt intussen verdeeld door een debat over de nationale, dan wel Europese, identiteit (Baudet, 2012). Hierbij stelt Baudet (2012) zichzelf de vraag of een Europese identiteit überhaupt tot de mogelijkheden behoort. Een argument ten gunste van dit idee is dat ook de huidige nationale identiteiten tot in een hoge mate geconstrueerd zijn. Vanuit dat perspectief lijkt het mogelijk om een nieuwe – Europese – identiteit te creëren (Baudet, 2012). Maar, aan de andere kant lijkt het lidmaatschap van een natiestaat door de meerderheid van de Europeanen nog steeds als probleemloos ervaren (Baudet, 2012). De grenzen van de huidige natiestaten berusten op historische toevalsfactoren, maar zijn ook gegroeid rondom oude volkeren (Baudet, 2012). Dat laatste betekent ook dat mensen hun nationaliteit niet als iets inwisselbaars ervaren (Baudet, 2012). Daarbij is het volgens Baudet (2012) twijfelachtig of een nationale identiteit wel op zulk een grote schaal als de Europese Unie kan worden vergroot; bovendien zou dat een vorm van sociaal ingrijpen vereisen die 15 veel druk van bovenaf kan vergen. En dit levert dan volgens Baudet (2012) een grote druk uit op de democratie. Volgens Baudet (2012) is het niet het internationalisme – de interacties en overeenkomsten tussen verschillende staten – dat een probleem oplevert, maar het supranationalisme van de Europese Unie – dat lidstaten bindt aan beleid dat niet is goedgekeurd door hun eigen politieke en rechterlijke macht en daarmee kan ingaan tegen de nationale belangen of wensen. Het Internationaal Strafhof, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Gerechtshof, de Wereldhandelsorganisatie, de VN-Veiligheidsraad en de Europese Unie zijn voorbeelden van Europese supranationale instanties die de afgelopen tientallen jaren zijn opgericht. Elk op hun eigen manier ontnemen zij lidstaten delen van hun soevereiniteit en binden zij hen aan verdragen en vaststellingen (Baudet, 2012). En het probleem is dat het hierbij onduidelijk is waar het politieke gezag en de politieke legitimatie van al deze instellingen vandaan komt. Door het politieke te ontstijgen – ook door haar universele karakter – wordt deze vraag genegeerd: de beslissingen die de Europese instellingen doen, zouden voortvloeien uit universele waarden en uit strikt economische ratio en daarnaast de economische groei bevorderen (Baudet, 2012). Dit betekent dat de kritiek die de eurosceptici hebben op Europa, is dat de Europese Unie en haar politieke instellingen niet goed politiek geïntegreerd zijn. Daarbij is er vooral sterke kritiek op het supranationalistische beleid van de Europese Unie en de andere Europese instellingen dat niet democratisch is. Volgens Baudet (2012) moet de oorzaak voor het ondemocratische supranationalisme in Europa worden gevonden in het feit dat na de Tweede Wereldoorlog alleen het federale economische plan voor Europa het levenslicht heeft gezien: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. De andere twee plannen voor een defensiegemeenschap, met één groot leger voor Europa en de politieke gemeenschap, met een direct gekozen Europees parlement, zijn er tot nu toe nooit gekomen (Baudet, 2012). Tezamen zouden deze drie instellingen een vrijwel compleet soevereine staatstructuur voor Europa hebben opgeleverd: Europa zou dan niet supranationaal, maar federaal zijn geweest (Baudet, 2012). In plaats van politiek geïntegreerd is Europa voornamelijk economisch geïntegreerd (Baudet, 2012). De Europese Unie heeft bevoegdheden die de handel en economie bepalen, maar heeft geen democratische of grondwettelijke structuren ontwikkeld (Baudet, 2012). Daarbij staat het Europees parlement los van het publieke debat in de landen die het vertegenwoordigt en is er sprake van een groot democratisch tekort (Baudet, 2012). EEN FEDERAAL EUROPA Een tweede optie voor Europa is een postnationaal ‘Nieuw Europa’ met een federale politieke structuur, waarin de democratie kan worden ingebed in een regionale, nationale en overkoepelende Europese staat (Delanty & Rumford, 2005). Dit betekent dat Europa aan de slag gaat met de kritiek die zij van Eurosceptici krijgt op haar democratische tekort en werkt aan een overkoepelende grondwet, een ‘Europees identiteit’ en een ‘Europese bevolking’ die de Europese regering steunt en legitimeert (Delanty & Rumford, 2005). Het is de afgelopen tientallen jaren gebleken dat het bestaan van de grote hoeveelheid aan Europese ‘identiteiten’ nog niet betekent dat er automatisch ook sprake is van één overkoepelende Europese identiteit (Delanty & Rumford, 2005). Wanneer een dergelijke identiteit en grondwet zouden ontstaan, wordt het mogelijk om te spreken van een Europese bevolking die bij elkaar gehouden wordt door een overkoepelende grondwet en loyaliteit (Delanty & Rumford, 2005). 16 Een bekende voorstander van een Europese federale staat is de Duitse filosoof Jürgen Habermas (1929-). In zijn boek Europe: the faltering project (2009) behandelt hij de problemen waarmee Europa op dit moment te kampen heeft en mogelijkheden voor de Europese toekomst. Volgens Habermas (2009) is het van belang om een antwoord te zoeken op de vraag naar een “finalité” van de Europese eenwording, omdat anders de neoliberale orthodoxie – de economie en de ideeën over marktwerking en economisch handelen van de mens – hierover beslist. Volgens Habermas (2009) zijn de grootste problemen van de huidige Europese Unie haar inadequate besluitvorming – die haar stuurloos en star maken – en haar democratische tekort – lage opkomsten bij Europese verkiezingen, weinig transparantie en een bevolking die zich niet betrokken voelt bij het ‘Europese project’. Dit impliceert drie urgente en daaraan verbonden problemen: (1) doordat Europa geen harmoniserend economisch en sociaal beleid voert wordt maatschappelijk welzijn overgelaten aan derden, (2) er is sprake van een uiterst precaire globale situatie – denk aan de terugkeer van een roekeloze hegemone machtspolitiek, de botsing van het Westen met de Islamitische wereld, het ineenstorten van staatstructuren in andere delen van de wereld en de sociale gevolgen van kolonialisme en de-kolonialisme – die Europa alleen kan aanpakken wanneer zij beschikt over een effectieve beleidsvoering en politieke verantwoordelijkheid en (3) er is een zichtbare culturele breuk binnen het Westen – zichtbaar in de Verenigde Staten sinds de oorlog in Irak – dat de bondgenoten van de Verenigde Staten niet koud kan laten en waardoor er kan worden gepleit voor een onafhankelijkheid van Europa van de Verenigde Staten; onder andere door middel van een eigen Europees leger (Habermas, 2009). Op dit moment staat de Europese besluitvorming ver weg van de bevolking, onder andere door een bureaucratische manier van werken binnen de Europese Unie en de hoge mate van Europese politiek ‘achter gesloten deuren’ (Habermas, 2009). Dit geeft een elitair karakter aan de Europese politiek en reden voor de bevolking om de Europese Unie als een elitair project te zien waar zij zelf niets mee te maken heeft. Het doel van Europa om richting een eenwording te werken is een mislukking omdat de landen in conflict zijn over de invulling van deze richting: dit leidt tot de huidige verstarring van de Europese Unie (Habermas, 2009). Deze verstarring is een voordeel voor de eurosceptici, waarbij een politiek van niet-beslissen in hun voordeel werkt: op die manier kan er geen verdere integratie van Europa plaatsvinden (Habermas, 2009). Dit betekent dat de groep die wel een verdere Europese integratie wil, zelf het initiatief moet nemen (Habermas, 2009). Het doel van deze groep is geen federale staat, maar het realiseren van instituties die een democratische bodem legt en een gezamenlijk buitenlands-, veiligheids-, economisch-, sociaal- en belastingbeleid mogelijk maakt (Habermas, 2009). Er is volgens Habermas (2009) reden genoeg om te werken aan een hervormingsproces van de Europese Unie waarin men zorgt voor een effectieve besluitvorming, kiest voor een eigen minister van Buitenlandse Zaken, een direct gekozen president, een eigen financiële basis en werkt aan een interactieve publieke ruimte. Op het moment dat het publieke debat binnen Europa meer actief en interactief wordt, zien burgers ook meer in een machtigere positie van de Europese Unie (Habermas, 2009). Daarnaast geeft een Europese publieke ruimte ook lucht aan een groot aantal meningsverschillen binnen Europa, dat vaak geworteld is in oude conflicten, verschillende geschiedenissen en ‘nationale geheugens’. Want een groot Europees samenwerkingsverband betekent ook een grote kans op conflicten: Viewed in retrospect, it is true that the enlargement of the EU towards the South (to include Greece, Spain and Portugal) and later towards the East proved to be in the mutual interests of the core and periphery. All things considered, it had the effect of exporting stability, 17 freedom, and growing prosperity to the new member states, and it opened up new markets for the old. According to this logic, the enlargement process was, as it were, selfperpetuating. [..] [But] with every increase in divergence, with the increasing diversity of social and economic interests, of national languages and cultures, the risk of aggravated conflicts also increases. This is why, in the past, the progressive enlargement of the EU always prompted moves towards a deeper integration. But the further the integration progresses and the more the core becomes dependent on the periphery, the less harmoniously do the countervailing trends of enlargement and consolidation complement each other. (Habermas, 2009, p.85) Het ontwikkelen van een Europese politieke en publieke sfeer – een communicatief netwerk dat zich uitspreidt over de nationale grenzen en inspeelt op de relevante vragen van Europa – is van algemeen belang voor het ontstaan van een Europese identiteit (Habermas, 2009). Een Europese publieke ruimte kan alleen ontstaan als nationale publieke ruimte met elkaar in interactie treden en daarbij hun taalbarrières overbruggen (Habermas, 2009). In de Europese publieke ruimte moet het besluitvormingsproces van de Europese Unie zichtbaar en toegankelijk worden gemaakt (Habermas, 2009). Om tot meer interactie in de Europese publieke ruimte te komen moet de media meer aandacht creëren voor de Europese besluitvorming, zodat burgers toegang krijgen tot de Europese politiek en verschillende nationale publieke sferen met elkaar in discussie gaan (Habermas, 2009). Op dit moment zien Europese inwoners zichzelf nog als nationale burgers, niet als kosmopolitische burgers (Habermas, 2009). Kosmopolitische burgers kijken naar universele standaarden wanneer het om besluiten gaat, terwijl nationale burgers kijken naar hun regionale of nationale belangen (Habermas, 2009). De transitie van nationale burgers naar kosmopolitische burgers vraagt om een andere manier van denken. De uitwisseling van meningen tussen verschillende nationale publieke sferen helpt bij het overstijgen van de nationale grenzen en een overwogen Europese besluitvorming (Habermas, 2009). Het is volgens Habermas (2009) van belang dat Europa zich op globaal politiek gebied doet gelden. Natiestaten kunnen tegenwoordig vrijwel geen invloed uitoefenen op globale politieke ontwikkelen; zij hebben meer kans van slagen wanneer zij dit gezamenlijk doen. Natiestaten hebben een grote hoeveelheid van hun controlerende en bestuurlijke bevoegdheden verloren door de globalisering; dit geldt voor alle klassieke functies van de staat: het bewaken van de vrede, de fysieke veiligheid, het garanderen van vrijheid, het opleggen van de wet en de democratische legitimatie (Habermas, 2009). Lichamelijke veiligheid kan niet meer binnen de nationale grenzen worden gegarandeerd zonder een internationale samenwerking in het bestrijden van grensoverschrijdende risico’s van de globale verspreiding van epidemieën, wereldwijde georganiseerde misdaad en de nieuwe gedecentraliseerde terroristische netwerken (Habermas, 2009). De internationale veiligheid, het beschermen van de ecologische balans, de distributie van zeldzame energiebronnen, de globale implementatie van mensenrechten en een eerlijk globaal economisch systeem die extreme scheefgroei aan rijkdom tegengaat en hulp biedt aan rampen in arme werelddelen vragen om een supranationale regering (Habermas, 2009). EEN ALLIANTIE MET DE VERENIGDE STATEN Een derde optie voor Europa is een alliantie met de Verenigde Staten, in de vorm van een uitbreiding van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) (Delanty & Rumford, 2005). Een dergelijke intensieve samenwerking met de Verenigde Staten zou kunnen leiden tot een Europese Unie als 18 wereldspeler aan de zijde van de Verenigde Staten (Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast zou het theoretisch een plausibele samenwerking zijn, gezien de grotendeels gedeelde geschiedenis, cultuur, waarden en angsten van beide continenten (Delanty & Rumford, 2005). Zo delen Europa en de Verenigde Staten dezelfde angst voor alles wat hun veiligheid bedreigt; zoals voor vreemdelingen, terrorisme of voor een nieuwe economische crisis (Bauman, 2004). Eerdere uitbreidingen van de NAVO hebben reeds de grootste geopolitieke veranderingen in Europa gevormd sinds het einde van de Koude Oorlog (Angelescu & Bindi, 2011). De uitbreiding had in de eerste instantie tot doel om stabiliteit en democratie te brengen in de voormalige landen van de Sovjet-Unie, maar heeft ook geresulteerd in een bescherming van Europa door de Verenigde Staten in ruil voor een serieuze steun van Europa bij Amerikaanse conflicten (Angelescu & Bindi, 2011). Maar de komende jaren lijkt Europa van minder groot strategisch belang voor de Verenigde Staten dan in het verleden (Angelescu & Bindi, 2011). Daarnaast lijkt Europa onvoldoende haar deel van de overeenkomst waar te kunnen maken: in plaats van de Verenigde Staten te steunen bij conflicten en het investeren in militaire middelen, is zij vooral gericht op humanitaire hulp (Angelescu & Bindi, 2011). Dit is onder andere een gevolg van het feit dat beide continenten een geheel verschillende visie hebben op het uitoefenen van macht. Waar Europa, in Baumans (2004) termen, een Kantesiaanse politiek van eeuwige vrede voert, voelt de Verenigde Staten meer voor een Hobbesiaanse – militaire – aanpak. Dit is te zien aan de oorlogen die zij voert in het Midden-Oosten of de strijd die zij aangaat tegen het terrorisme. De Verenigde Staten zijn niet langer geïnteresseerd in het uitbreiden van hun territorium; in plaats daarvan zijn zij op zoek naar manieren om haar vijanden op een afstand te houden (Bauman, 2004). De Verenigde Staten en Europa hebben beide totaal verschillende visies over de manier waarop de wereld zou moeten worden bestuurd: waar de Verenigde Staten toekomst ziet in het gebruik van militaire macht, ziet Europa dat in het in stand houden van de vrede door onderhandelingen en akkoorden (Bauman, 2004). Toch blijven beide bij elkaar, want als ze uit elkaar zouden gaan, zou niemand nog belangstelling tonen in lidmaatschap van hun overeenkomst (Angelescu & Bindi, 2011). Het aantrekkelijke van de NAVO zit in het lidmaatschap van de Verenigde Staten, omdat alleen met de haar deelname het veiligheidsplan iets voorstelt (Angelescu & Bindi, 2011). De Verenigde Staten heeft de NAVO nodig om het Europese front kalm te houden bij politieke onrust die veroorzaakt wordt door onder andere Rusland (Angelescu & Bindi, 2011). Dit is van belang voor de Verenigde Staten, omdat zij bij een kalm Europa meer kans hebben op betere betrekkingen met Rusland (Angelescu & Bindi, 2011). Dit is ook een reden voor de NAVO om niet verder naar het Oosten van Europa uit te breiden, omdat zij geen oude Sovjetlanden wil inpikken (Angelescu & Bindi, 2011). Dit komt onder andere tot uiting in oproepen van de Amerikaanse president Barack Obama aan Europa om Griekenland in de Europese Unie te houden: omdat zij belang heeft bij één groot Westers front tegen Rusland (Vermeulen, 2015). Een alliantie tussen Europa en de Verenigde Staten levert beide een voordeel op, maar het roept vragen op naar het uiteindelijke voordeel van Europa van een dergelijk verbond. Europa heeft de Verenigde Staten duidelijk harder nodig dan de Verenigde Staten Europa nodig heeft. Wanneer de Verenigde Staten haar niet langer nodig heeft voor de betrekkingen met Rusland, kan zij Europa laten vallen. Dit roept herinneringen op aan het oude advies van de Italiaanse filosoof en politicoloog uit de Renaissance – Machiavelli: [Er] moet opgemerkt worden dat een heerser in de gaten dient te houden dat hij zich [..] nooit moet aansluiten bij iemand die machtiger is dan hijzelf, behalve wanneer, zoals gezegd, de noodzaak hem ertoe dwingt. Want als zo’n heerser de overwinning behaalt, ben je met 19 huid en haar aan hem overgeleverd. Personen die de hoogste macht uitoefenen, moeten zoveel mogelijk vermijden van anderen afhankelijk te zijn. (Machiavelli, 2009, pp.164-165) EEN KOSMOPOLITISCH EUROPA Een vierde optie voor Europa is om zich meer oostwaarts te richten, in de vorm van intensievere contacten met Azië en het nabije Oosten, zoals Turkije of Rusland. Een dergelijke nieuwe visie op Europa zorgt er voor dat zij meer aandacht krijgt voor een diversiteit aan etnische, religieuze, neoliberale en sociale bewegingen; wat zorgt voor nieuwe ideeën over familie, samenleven en individualiteit (Delanty & Rumford, 2005). Het voordeel van een dergelijk kosmopolitisch Europa is dat het open staat voor de verdere Europese integratie, evenals voor de miljoenen etnische en religieuze minderheden die zij rijk is (Delanty & Rumford, 2005). Daarnaast biedt een kosmopolitisch Europa volgens Delanty & Rumford (2005) ruimte aan diversiteit zonder het risico van nationalisme in zich te dragen en zonder de neiging van federalisten om de nationale autonomie te eroderen. Een kosmopolitisch Europa maakt op die manier minder onderscheid tussen zichzelf en de ander. Een dergelijke richting maakt Europa minder ‘Westers’ en meer kosmopolitisch; iets wat volgens Delanty & Rumford (2005) belangrijk is met het oog op een mogelijke uitbreiding van de Europese Unie richting het Oosten. Een kosmopolitische kijk op Europa kan haar begrijpen op een manier die de nationale grenzen overstijgt en haar plaatst in een relatie tot de wereld. Het idee dat Europa autonoom en volkomen zelfstandig van de rest van de wereld beslissingen kan nemen en verantwoorden is niet realistisch (Delanty & Rumford, 2005). Een kosmopolitische kijk op Europa brengt haar ook af van de neiging om te zoeken naar een specifieke vorm van ‘Europese identiteit’: “To be European is at the same time to be part of the world and is in part a recognition of the fact there is no essential underlying essence to peoplehood” (Delanty & Rumford, 2005, p.189). Dit betekent ook dat een kosmopolitisch Europa sociale veranderingen niet langer ziet als inherent bedreigend, maar ook als een bron van kansen (Delanty & Rumford, 2005). Het geeft Europa ruimte voor nieuwe vormen van verbintenissen: Europa wordt een project waarin individuen, geschiedenis, maatschappij en identiteit op een nieuwe manier kunnen worden ervaren (Delanty & Rumford, 2005). Een kosmopolitisch Europa is open voor diversiteit en voor minderheden, zonder een federale neiging om de nationale autonomie te eroderen (Delanty & Rumford, 2005). Om een dergelijk Europa te doen slagen, heeft zij de taak om haar identiteit te herdefiniëren, evenals de manier waarop zij waarde en betekenis toekent (Delanty & Rumford, 2005). Om in termen van Bauman (2008) te spreken: Europa moet een ‘fusie van horizonnen’ proberen te bereiken: er moet een gemeenschappelijk perspectief komen van waar wordt gekeken. En een dergelijk gemeenschappelijk perspectief kan alleen voortkomen uit gemeenschappelijke ervaring (Bauman, 2008). Dat betekent dat een kosmopolitisch Europa ook behoefte heeft aan een gedeelde publieke ruimte, waarin gemeenschappelijke ervaringen kunnen worden ‘gecreëerd’. Daarnaast moet Europa haar ogen openen voor de groei aan antidemocratische bewegingen in de wereld die de democratie ondermijnen, evenals de kritiek die zij zelf krijgt op haar eigen democratische tekort: denk aan het gebrek aan transparantie bij de Europese Unie of de lage opkomsten bij de Europese Verkiezingen (Delanty & Rumford, 2005). Alleen wanneer Europa aandacht heeft voor haar interne problemen, de kritiek van anderen in beschouwing neemt en zichzelf wil herdefiniëren in relatie tot de rest van de wereld, wordt het mogelijk om meer open te staan voor intensiever contact met het Oosten. Hierbij is het ook de vraag in hoeverre dat het Oosten open staat voor een dergelijk Kosmopolitisch Europa. De opvallende stilte vanuit India en China rondom de annexatie van de Krim 20 en de oorlogsvoering in Oekraïne doen vermoeden dat delen bij het Oosten zich meer aangesproken voelen door de machtspolitiek van Rusland dan door de politiek van Europa (Van Ham, 2015). Zij lijken heel andere opvattingen over de manier waarop de wereld beheerst zou moeten worden. 1.3 EEN VERSPLINTERD EUROPA MET EEN RICHTING In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de verschillende sociale, economische, politieke en technologische ontwikkelingen sinds de moderne tijd een versplinterd Europa hebben gevormd. Europa is op tal van gebieden gefragmentariseerd: op het gebied van de identiteit, de publieke ruimte, de grenzen en zelfs de macht. Deze fragmentarisering heeft geleid tot diverse angsten en onzekerheden, omdat het geloof in één universele waarheid aan het wankelen is gebracht. De hedendaagse wereld ligt open voor nieuwe verhalen, visies en mogelijkheden, maar is tegelijkertijd ook erg kwetsbaar. Op het gebied van de fragmentarisering van identiteit is deze kwetsbaarheid een gevolg van het ontbreken van de bescherming van een sociaal netwerk en het feit dat individuen zich terugtrekken in hun lokale identiteiten; waardoor een versplintering van Europese identiteiten in stand wordt gehouden. Op het gebied van de fragmentarisering van de publieke ruimte zit deze kwetsbaarheid in het democratische tekort van het Europese politieke systeem; omdat zij niet beschikt over geopinieerde burgers die de Europese politiek ter verantwoording kunnen roepen. Dit is alleen mogelijk wanneer zij goed geïnformeerd worden in de publieke ruimte en de kans hebben om in debat te gaan over politieke stellingnames. Daarnaast is Europa ook kwetsbaar door de fragmentarisering van de interne en externe grenzen, die problemen geven waarvoor zij nog geen oplossing heeft, zoals de interne verdeeldheid en internationale misdaad en terrorisme. Het falen van pogingen om ultieme veiligheid te bereiken, resulteert in het ophogen van de muren en een nog groter gevoel van onveiligheid en als gevolg van het ontbreken van een duidelijk oorzaak voor het gevoel van onveiligheid worden zondebokken aangewezen. Tot slot heeft de fragmentarisering ook gezorgd voor een uiteendrijven van macht en politiek: het is niet langer altijd duidelijk aan wie de macht toebehoort en wie ter verantwoording kan worden geroepen. De meest fundamentele problemen zijn tegenwoordig op globaal niveau en moeten als zodanig worden opgelost, maar het proces van globalisering ging niet vergezeld met een reeks passende instituten van politieke controle of een globale cultuur. Kortom: het huidige Europa heeft te kampen nieuwe angsten, een nieuwe wereldpositie en nieuwe onzekerheden, waar zij nog mee moet leren om te gaan. De globale omstandigheden zorgen er bovendien voor dat zij te kampen heeft met het onvermogen om autonoom te beslissen en een richting in te slaan, evenals met het onvermogen deze richting te verdedigen. Waar andere supermachten als China, de Verenigde Staten en Rusland de wereld er voortdurend aan herinneren dat zij bestaan, lijkt Europa zich naar binnen te keren en zich te richten op haar interne problemen. Zij treedt niet als één front naar voren op het wereldtoneel en lijkt het risico te lopen te verstarren. Om niet achter te blijven en te kunnen blijven meedraaien met de leidende wereldmachten, moet Europa knopen doorhakken en een richting inslaan. In dit hoofdstuk zijn hiervoor de volgende richtingen besproken: Europa kiest voor een samenstelling van natiestaten, voor een federaal Europa, een alliantie met de Verenigde Staten in de vorm van een versterking en uitbreiding van de NAVO of Europa richt zich oostwaarts in de vorm van intensievere samenwerking met het Verre- en Nabije Oosten. Elk van deze richtingen impliceert andere mogelijkheden en risico’s. Maar welke richting Europa ook kiest, zeker is dat zij te kampen gaat krijgen met problemen die op globaal niveau spelen: zoals de internationale misdaad en het terrorisme, milieuproblemen, de verdeling van 21 zeldzame energiebronnen, de globalisering van handel en kapitaal, de implementatie van mensenrechten en hulp bij rampen in arme werelddelen. Al deze problemen vragen om oplossingen die niet op lokaal niveau kunnen worden gegeven. Wil Europa een leidende rol op zich nemen op het wereldtoneel, dan ligt de optie van een terugkeer naar de natiestaat niet voor de hand. Het lijkt dat aannemelijker dat Europa zich gaat verenigen: in de vorm van een federaal Europa, een alliantie met de Verenigde Staten of met het Verre- en Nabije Oosten. Bij de keuze van de manier waarop zij zich verenigt, moet zij ook rekeningen houden met de keuze van haar bondgenoten. Zo lijkt een alliantie met de Verenigde Staten vooral in het voordeel van Europa; in de zin dat zij veel veiligheid geniet. Voor de Verenigde Staten heeft een alliantie met Europa voordeel zolang zij een stabiele onderhandelingssituatie met Rusland nodig heeft. Europa moet hierbij opletten niet aan de kant te worden gezet wanneer zij niet meer nodig is. Daarnaast leidt een intensievere samenwerking met het Oosten wellicht tot een kosmopolitisch en geïntegreerd Europa, maar het is de vraag in hoeverre de Oosterse supermachten wat betreft cultuur en strategie bij Europa passen. Dan rest nog de optie van de richting van Europa als solospeler: een federaal Europa dat zich zelfstandig wil maken van de Verenigde Staten, zonder duidelijke sterke allianties. In alle gevallen, maar zeker in dat laatste, moet Europa ervoor zorgen dat zij oplossingen vindt voor de diverse interne problemen: het democratisch tekort, het gebrek aan onderlinge verbondenheid en het ontbreken van een gedeelde publieke ruimte. 22 2. DE WEG DOOR HET ONDERGRONDSE [“]Gij hebt mijn hart en zin door uwe woorden zo krachtig opgewekt om u te volgen, dat ik terugkeer tot mijn eerste plannen. Nu ga; één wil bezielt ons beider harten. Wees gij mijn Gids, wees gij mijn Heer en Meester!” Dit zeide ik hem; en onder zijn geleide sloeg ik het woeste pad in naar de diepte. – Dante Alighieri (1265-1321)4 In het voorgaande hoofdstuk zijn de huidige positie en de mogelijke richtingen van Europa besproken. In dit hoofdstuk wordt een weg gebaand door ‘het ondergrondse’: aan de hand van een bespreking van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gekeken wat de novelle kan doen begrijpen met betrekking tot de problematiek en de richtingen van Europa. Om hier te komen wordt eerst gekeken naar de tijd en het land waarin Dostojevski leefde: het Rusland van de 19e eeuw. Daarna wordt Dostojevski zelf besproken en de interpretaties die anderen aan de Aantekeningen hebben gegeven. Afsluitend volgt een eigen analyse. 2.1 RUSLAND TOT AAN DE NEGENTIENDE EEUW De geschiedenis van Rusland begint in de elfde eeuw; in Kiëv; dat nu in Oekraïne ligt. In de elfde en twaalfde eeuw was het een rijk waaraan Noorse, Franse, Hongaarse en andere Europese koningshuizen aan waren verbonden (Van het Reve, 2014). Toen de Kiëvse overheersing in verval raakte, versplinterde het rijk en raakte het onder de overheersing van de Tataren; waardoor de centra van de Russische schriftelijke cultuur – die vooral bestond uit kerkelijke teksten – zich verplaatsten naar het Noorden: naar de steden Novgorod, Pskov, Soezdal, Vladimir en later ook Moskou (Van het Reve, 2014). In de tijd van de Tataarse overheersing, die duurde van de veertiende tot de zestiende eeuw, bleef het venster naar Europa voor een groot deel gesloten, terwijl de invloed van Azië vrij groot was; daarnaast waren oorlogen, sluipmoorden en volstrekte onderworpenheid aan de orde van de dag, omstandigheden die de Russische welvaart niet ten goede kwamen. Na de Tartaarse overheersing brak de Moskouse periode aan, die van de zestiende tot achttiende eeuw zou duren (Van het Reve, 2014). Deze tijd, waarin het centrum van de Russische macht kwam te liggen in Moskou, werd gekenmerkt door een grote literaire armoede: voor een groot deel kan men spreken van het ontbreken van een Russische literatuur (Van het Reve, 2014). Rusland had in literair opzicht weinig met de rest van Europa gemeen – het raakte ook pas in de zeventiende eeuw in contact met de Europese kunstpoëzie – en veel Russische geschriften bestonden uit vertalingen van teksten uit het buitenland of teksten met een religieuze, politieke, 4 Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de Torenlans, p.29 23 huishoudelijke of historische inslag (Van het Reve, 2014). De Russische literatuur werd pas echt geboren in de tweede helft van de achttiende eeuw, in de tijd dat de eerste Russische universiteit werd geopend (Van het Reve, 2014). Op dat moment bestond Rusland nog voornamelijk uit agrarisch land en slechts een klein deel van de bevolking woonde in de steden of was actief in de industrie (Van het Reve, 2014). Het is daarom niet vreemd dat de Russische academische wereld voor een lange tijd voor het grootste gedeelte werd beheerst door Europeanen – voornamelijk door Duitse academici (Van het Reve, 2014). De achttiende eeuw de eeuw werd de eeuw waarin de Russische literatuur – die sterk werd beïnvloed door de Franse literaire traditie – en de overheidsbemoeienis met de literatuur daadwerkelijk ontstond (Van het Reve, 2014). Ondanks de strenge censuur en het feit dat in Rusland de absolute macht nog steeds bij de monarch lag, gingen de Russische universiteiten in de negentiende eeuw meetellen met de Europese Universiteiten (Van het Reve, 2014). De heersende censuur toonde een grote gevoeligheid voor de slechte reputatie die Rusland in het buitenland genoot en met allerlei technieken – wat vooral neerkwam op het doen van volstrekt leugenachtige beweringen – werd geprobeerd die indruk te verbeteren (Van het Reve, 2014). In deze tijd waren er voor- en tegenstanders van de absolute monarchie, waarvan de tegenstanders vrijwel altijd bestonden uit Russische Romantici die waren geïnspireerd door Westerse thema’s als ‘vrijheid’, ‘onafhankelijkheid’ en de ‘stadsrepubliek met volksvergadering’ (Van het Reve, 2014). Toch kon men ook voorstanders van de absolute monarchie vinden bij deze ‘liberalen’. Deze voorstanders bestonden vaak uit Russen die in de eerste instantie waren geïnspireerd door de Europese Verlichtingsidealen, maar na de gruwelen van de Franse Revolutie concludeerden dat het blind navolgen van het Westen geen goed idee was (Van het Reve, 2014). Rusland moest zijn eigen weg volgen – hoewel vrijwel niemand kon of wilde formuleren wat die weg dan precies inhield (Van het Reve, 2014). Rond 1820 kan gesproken worden van een daadwerkelijke bloeitijd van de Russische literatuur, die vrij merkwaardig was en zich beperkte tot een zeer kleine groep schrijvers en lezers (Van het Reve, 2014). Haar beoefenaren behoorden vaak tot de adel en de literatuur had een sterk amateuristisch karakter: literatuur schrijven werd vooral gezien als een tijdverdrijf (Van het Reve, 2014). Een ander bijzonder kenmerk van deze literatuur was dat het plaatsvond in een land zonder literaire traditie of cultureel verleden. Dit houdt in dat een geletterde Rus een persoon was die veel wist van de Europese, vooral Franse, cultuur; terwijl hij van Rusland zelf vrij weinig wist – en er was ook heel weinig te weten, omdat er zo weinig was opgeschreven (Van het Reve, 2014). Toch ontstaat er in Rusland een ‘filiaal van de Franse literatuur’, dat soms doordrongen van Russisch nationalisme, toch al snel zelfstandig werd (Van het Reve, 2014). Er was binnen Rusland rond die tijd sprake van een indeling in twee intellectuele kampen: de ‘slavofielen’ en de ‘westerlingen’ – vergelijkbaar met de pro-Russische en pro-Westerse kampen die in de achttiende eeuw verdeeld waren in het debat over de absolute monarchie (Van het Reve, 2014). De eerste groep was een sterke tegenstander van literaire vernieuwing en hield zich vooral bezig met de toekomst van Rusland en het idee dat zij een speciale missie had in de wereld – ook al is deze missie nooit expliciet geformuleerd (Van het Reve, 2014). De tweede groep zag juist veel in de culturele en literaire traditie van het Westen, en sommigen waren van mening dat Rusland zich aan moest sluiten bij het Westen; onder andere omdat zij zelf geen geschiedenis – en daarmee “ook geen toekomst” – had (Van het Reve, 2014). Daarnaast krijgt men vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw in Rusland te maken met een verschijnsel dat ook in West-Europa plaatsvindt; vrömarz: een sfeer van hoop en verwachtingen, een stroom van socialistische publicaties, de overtuiging dat de bestaande orde gedoemd was te verdwijnen en een grote belangstelling voor, vooral Franse, revolutionaire literatuur (Van het Reve, 24 2014). Veel jongeren, waaronder de toen ongeveer twintigjarige Fjodor Dostojevski, waren doordrongen van Westerse ideeën en dromen, maar een groot aantal van hen werden opgepakt of moesten dwangarbeid verrichten in Siberië (Van het Reve, 2014). 2.2 FJODOR DOSTOJEVSKI Fjodor Dostojevski (1821-1881) was een Russische schrijver, die werd geboren als de zoon van een Moskouse armendokter (Van het Reve, 2014). Zijn vader verwierf bij het bereiken van de rang van college-assessor, een door tsaar Peter de Grote ingestelde ambtelijke rang die te vergelijken was met de rang van majoor, automatisch de erfelijke adelstand, wat hem het recht gaf op lijfeigenen (Van het Reve, 2014). Vader Dostojevski kocht twee kleine, armoedige landgoederen in het gouvernement Toela, waar Dostojevski en zijn drie broers en twee zusters de zomers doorbrachten (Van het Reve, 2014). Vader Dostojevski was een sombere en grimmige man, die zijn vrouw er op het eind van haar leven van verdacht dat zij vreemdging (Van het Reve, 2014). Zijn vrouw kwam uit een koopmansfamilie en had enkele welgestelde familieleden; zelf was ze een ontwikkelde en muzikale vrouw, maar stierf in 1837 na de verdenkingen van haar man aan de tering, terwijl vader Dostojevski niet lang daarna werd vermoord door zijn eigen lijfeigenen (Van het Reve, 2014). Zoon Fjodor ging hierna naar een school voor militaire ingenieurs, waar hij meer geld kreeg; en daarvan nog meer uitgaf: hij maakte overal schulden en ruzie (Van het Reve, 2014). Hij genoot een dubieuze reputatie: enerzijds had hij de neiging om extreem onredelijk en grof te zijn, anderzijds was zijn generositeit boven elke twijfel verheven: hij gaf geld aan iedereen die erom vroeg. Dostojevski’s biograaf, Nikolaj Strachov, schreef in een brief aan Tolstoj over de tweestrijd waar hij zich tijdens het schrijven van de Dostojevski-biografie in bevond: Ik kan Dostojevski noch een goed, noch een gelukkig mens vinden (wat in wezen samenvalt). Hij was kwaadaardig, afgunstig, losbandig, en hij bracht zijn hele leven in opwindingen door die hem zielig hebben gemaakt en hem lachwekkend zouden hebben gemaakt als hij niet zo kwaadaardig en intelligent zou zijn geweest. [..] Ik heb menigmaal bij zulke uitvallen gezwegen; ze waren volkomen vrouwelijk, onverwacht en niet rechtstreeks, maar ik heb hem een paar keer kwetsende dingen gezegd. Wat dat kwetsen betreft had hij natuurlijk een overwicht over gewone mensen en het ergste was dat hij daar van genoot, dat hij zijn gemeenheden nooit helemaal berouwde. (Van het Reve, 2014, pp.319-320). Zelf was Dostojevski zich ook van deze eigenschappen bewust. In een brief uit 1847 schrijft hij aan zijn broer Michail: “Ik heb zo’n slecht afstotend karakter.[..] Ik ben belachelijk en walgelijk en daarom lijd ik er eeuwig onder dat ik verkeerd beoordeeld word. Men zegt dat ik ruw en harteloos ben.” (Van het Reve, 2014, p.320). Wat betreft zijn jongere jaren, maakte Dostojevski in de jaren veertig deel uit van de radicale linkse jongeren die, door de ontwrichtende tendensen van de modernisering op sociaaleconomisch vlak en het gebrek hieraan op het politieke vlak, hoopten op revolutie (Hanssen, 1999). Verschillende van hen ontwikkelden zichzelf tot nihilisten en anarchisten, die verschillende omwentelingen predikten (Hanssen, 1999). Wegens betrokkenheid bij een dergelijke ‘Petrajevski-groep’ werd Dostojevski in 1849 in eenzame opsluiting geplaatst en naar Siberië gestuurd als militair in het Russische leger (Hanssen, 1999). Onder andere dankzij de liberale dooi die in 1855 werd ingezet, keerde hij in 1863 weer terug in Sint Petersburg en in de literatuur (Heynders, 1998; Hanssen, 1999). 25 Er leek in de jaren zestig een liberale droom van veel ‘westerlingen’ uit te komen, maar op dat moment had Dostojevski zijn opvattingen radicaal bijgedraaid (Hanssen, 1999). Hij was niet langer de ‘linkse’ jongere met grote idealen; in plaats daarvan richtte hij zich meer op het geven van kritiek en psychologie, en had hij een dubieuze verhouding met zijn geloof: “Na de levenscrisis van Dostojevski zou hij van al zijn romanhelden gespleten zielen maken, zelftreiteraars, outcasts, met een gemeenschappelijke trek: zij scheppen niets, zij richten niets aan, behalve verwoesting en ondergang.” (Hanssen, 1999, p.79). Hierbij kreeg hij zowel lof als kritiek. Enerzijds kreeg hij de lof dat hij de bedenker was van een uniek soort ‘ideeënroman’, waarbij er meer ruimte is voor het idee: Dostojevski’s personages de personificatie van een idee (Van het Reve, 2014). Anderzijds kreeg hij ook de kritiek dat veel van zijn personages erg onrealistisch en dramatisch zijn (Van het Reve, 2014). Maar over het algemeen zijn beide partijen het er over eens dat Dostojevski meer is dan een romanschrijver alleen: hij wordt ook vaak gezien als filosoof en religieuze denker, die het idee had dat Rusland het Westen de weg moest wijzen (Van het Reve, 2014). 2.3 INTERPRETATIES VAN AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE Dostojevski’s novelle Aantekeningen uit het ondergrondse heeft een divers aantal interpretaties uitgelokt en wordt vaak gezien als een sleutelwerk in zijn oeuvre. Hier worden de interpretaties van Leo Sjestov (1866-1938), Linda L. Williams (onbekend), Joseph Frank (1919-2013), en Léon Hanssen (1955-) besproken; om te beginnen met de Russische filosoof Leo Sjestov (1866-1938). In zijn essay De overwinning der evidenties stelt Sjestov dat Dostojevski’s novelle hem inzicht heeft verschaft in ‘de crisis van de rede’ (Heynders, 1998). Volgens Sjestov behandelt Dostojevski in de Aantekeningen een vraagstuk dat ten grondslag ligt aan alle filosofie: er wordt een kritiek gegeven op het zuivere denken en de kracht van het logisch redeneren (Heynders, 1998). Met name het beeld dat de hoofdpersoon van de Aantekeningen schetst van een muur, dat hij niet als een gegeven of als een obstakel wil zien, is voor Sjestov een openbaring (Heynders, 1998). De weigering van de ondergrondse man om de muur als obstakel te beschouwen betekent volgens Sjestov dat men zich niet aan de wetten van de natuur hoeft te onderwerpen: men kan er soms ook de spot mee drijven door ze bewust niet te aanvaarden (Heynders, 1998). Volgens Sjestov komt in de Aantekeningen de gedachte naar voren dat de klassieke logica is opgebruikt: men moet niet vasthouden aan het idee van één enkele waarheid, maar zou zich ook eens moeten laten leiden door het idee dat zowel het een als het andere waar kan zijn (Heynders, 1998). Dostojevski houdt op die manier een pleidooi voor een vrij denken; de algemeen vaststaande waarden van ethica en logica verdwijnen hiermee in de diepte – al het beargumenteerde is een gevolg van redeneren (Heynders, 1998). Sjestov trekt een verband tussen de Aantekeningen en Plato’s allegorie van de grot: bij beide verhalen zien de mensen slechts schimmen van de werkelijkheid, die zij voor echt aanzien, terwijl de lezer “nieuwe ogen” wordt gegeven om naar de wereld te kijken (Heynders, 1998). Heynders (1998) voegt hier aan toe dat in tegenstelling tot Plato’s allegorie er bij de Aantekeningen geen sprake is van een werkelijke en een afgebeelde wereld, maar veel meer van een werkelijkheid die verstrooid is: ongrijpbaar en allesbehalve vanzelfsprekend. Dit komt ook tot uiting in een beschrijving van Sjestovs filosofie zoals die is beschreven door Hanssen (1999): Volgens Sjestov wordt ieder door de dood getekend mens bezocht door een engel des doods. Maar zoals we weten, bleef Dostojevski’s leven voor het vuurpeloton op het laatste moment gespaard. In zulke gevallen, als de engel des doods bemerkt te vroeg te zijn gekomen, laat hij 26 één of meerdere paren ogen achter op de door hem bezochte mens. Voor degelijke “bezochten”, zegt Sjestov, is voortaan niets meer ‘normaal’ en vanzelfsprekend. Zij zullen alles zien met een dubbele blik, een blik die zowel licht als schaduw omvat, leven en dood in één. Met de gave van het tweede gezicht zie je altijd, in een dubbelperspectief, ook de achterkant van de dingen. Het is tegelijkertijd een ontmaskering, die alleen mogelijk is in de existentiële crisis, waarin alle schijn doorbroken wordt en het werkelijke beeld van een mens doorzichtig wordt. (Hanssen, 1999, p.79). De psychologie is voorgoed ontmaskerd; de onzuiverheid van elk handelen en het zelfbedrog van de menselijke vertelkunst is in het licht gezet: Dostojevski heeft in gang gezet wat Sartre later met het existentialisme verder kon afmaken en het begin van het existentiële proza en de experimentele poëzie is ingeluid (Heynders, 1998). Een tweede de interpretatie komt van Linda L. Williams, professor in de filosofie aan de Universiteit van Kent. Williams (1995) betoogt dat de Aantekeningen moeten worden geanalyseerd met het oog op de rijkdom aan betekenissen in de tekst. In de negentiende eeuw was de invloed van de wetenschap erg dominant en daarbij ook het idee dat de menselijke rede de basis kon vormen voor alles kennis; dit idee brengt Dostojevski in zijn novelle in twijfel; hij wil volgens Williams juist kijken of mensen hun eigen bron van betekenis kunnen zijn. De ondergrondse man uit de Aantekeningen is opzettelijk hatelijk en immoreel. Daarnaast weerhoudt zijn ijdelheid en overmatige zelfbewustzijn hem er van om een normaal leven te leiden. Hij heeft heel ferme opvattingen over hoe men zou moeten handelen, maar wanneer het er op aankomt, moet hij telkens rationaliseren waarom hij niet kan handelen (Williams, 1995). Hij is passief en doet niets, omdat niets volgens hem gebaseerd kan zijn op goede redenen of intenties (Williams, 1995). Dit nietsdoen maakt dat hij ook niets is (Williams, 1995). De ondergrondse man gaat op zoek naar originaliteit en oprechtheid; individualiteit, maar wordt hierbij voor het grootste gedeelte gehinderd door zijn eigen egoïsme (Williams, 1995). Omdat hij continu alleen maar aan zichzelf denkt, zichzelf belangrijker vindt dan een ander en zijn rationale egoïsme hem tot het uiterste drijft, wordt het voor hem onmogelijk om een ander lief te hebben (Williams, 1995). Terwijl dit volgens Williams (1995) juist zijn leven die betekenis had kunnen geven die hij zoekt. Een derde interpretatie komt van schrijver en biograaf Joseph Frank (1919-2013). Volgens Frank (1961) is Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse een kritiek op zowel de nihilisten als de socialisten uit zijn tijd, die de negatieve gevolgen van de invloed van het Westen over het hoofd zagen. De ondergrondse man wijst niet de rede in zijn algemeenheid af, maar specifiek de Russische inlijving van de rede: de ondergrondse man staat volgens Frank (1961) symbool voor de laatste fase van de Westerse invloed op Rusland. Zijn morele incompetentie is afkomstig van de acceptatie een absoluut determinisme: een gevolg van het socialisme en nihilisme. De ondergrondse man toont aan dat het accepteren van het gegeven dat alles wat hij doet is voorbestemd door de wetten van de natuur elke morele handeling onmogelijk maakt. Men kan namelijk geen verantwoordelijkheid meer nemen voor zijn daden, als die door de wetten van de natuur worden bepaald. Omdat de ondergrondse man toch zijn verantwoordelijkheid wil nemen, maar deze nergens aan kan toerekenen, wijt hij alle schuld maar aan zichzelf. De ondergrondse man is hierdoor volgens Frank (1961) niet de belichaming van het kwaad, maar juist het tegenovergestelde: hij probeert op zoek te gaan naar de betekenis van moreel handelen en verantwoordelijkheid in een wereld die wordt bepaald door het geloof in determinisme. De ondergrondse man is – net als Don Quichotte – volgestopt met Westerse boeken en een “opgeleide en moderne intellectueel”. De novelle toont de 27 onhandigheid van de intelligentsia en hun ideeën wanneer zij worden geconfronteerd met de ‘echte wereld’. Frank (1961) concludeert hieruit dat de Aantekeningen een verhaal is over morele impotentie; de ideeën uit het Westen hebben de Russische intelligentsia van hen afhankelijk gemaakt en hen ontdaan van hun natuurlijke, instinctieve, spontane en spirituele reacties. Tot slot een interpretatie van cultuurhistoricus Léon Hanssen (1955-). Volgens Hanssen (1999) maakte Dostojevski in zijn novelle korte metten met alle vanzelfsprekendheden en logica; een idee dat is overgenomen in het negentiende-eeuwse Europa. De irrationaliteit van de ondergrondse man is een mythe van moderniteit en een zelfprojectie van Europa geworden, omdat Dostojevski haar “nieuwe ogen” heeft gegeven – de “dubbele blik”, zie ook Sjestov. Een oorzaak van het verwerpen van de rede en logica kan worden gevonden in de crisiservaring van de Westerse cultuur sinds de Franse- Amerikaanse- en Industriële Revolutie: “Crisis is geworden tot een kernbegrip van de moderne tijd en moet begrepen worden als de zekerheid van een beslissende verandering die op handen is, gekoppeld aan de onzekerheid wanneer die verandering zal intreden en waarheen zij zal leiden.” (Hanssen, 1999, p.84). Volgens de Aantekeningen heeft de mens het richt zichzelf het domste en het slechte aan te doen, omdat dit een uiting is van zijn vrije wil. De ondergrondse man kiest bewust voor het ongeluk: “Alles mag uit elkaar vallen als hij zijn kopje thee maar heeft. Dostojevski heeft met dit boek als het ware in de toekomst gekeken van de crisis van de nadenkende democratie.” (Hanssen, 1999, p.82). Het polyfone karakter van de Aantekeningen, dat de verwachtingen van de lezer doorbreekt, is een verbeelding van deze crisiservaring van discontinuïteit. Dostojevski moet op die manier worden begrepen als de literaire woordvoerder van de bewustzijnsproblematiek die uit deze crisiservaring resulteert. Zijn werk is zowel een uiting van de crisistoestand van de maatschappij als het geven van antwoorden om de toestand recht te zetten, zonder dat één oplossing aan de lezer wordt opgedrongen. Hieruit volgt dat zowel Sjestovs als Hanssens interpretatie van Aantekeningen uit het ondergrondse uitgaan van het idee dat het geloof in rationaliteit en vooruitgang zijn opgebruikt. De waarheid is verstrooid en men moet open staan voor het idee dat er meerdere waarheden naast elkaar kunnen bestaan. Dit sluit aan op de “veelheid van betekenissen” in de Aantekeningen waar Williams naar verwijst. Frank benadrukt dat de kritiek die de Aantekeningen geeft op de rationaliteit niet per definitie de rationaliteit an sich is, maar veel meer de Russische blinde navolging van het Westen. Bovendien tonen Sjestov, Williams, Frank en Hanssen allen aan dat het Westerse moderne denken doordenkt is van determinisme, wat een moreel en vrij handelen onmogelijk maakt. Daarbij benadrukt Hanssen de relevantie van Dostojevski’s Aantekeningen door te stellen dat Europa de verwerping van de rationaliteit heeft overgenomen: zij leeft in een versplinterde wereld van onzekerheid, waarin veranderingen onoverzichtelijk zijn, evenals de richting er van. Dit leidt tot een continu gevoel van crisis, dat ook nu, in het vraagstuk naar een richting voor Europa, nog steeds aan de orde van de dag is. 28 2.4 ANALYSE VAN AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE: EEN INTELLECTUELE INERTIE Toen zag ik meer dan duizend aangezichten, verhondst door koude, en ‘k rilde van ontzetting, en zal steeds rillen bij bevroren plassen. Terwijl we samen naar het midden togen, waar àl der wereld zwaarte zich verenigt, en ik van koude beefde in ’t eeuwige donker. – Dante Alighieri (1265-1321)5 Na een beschrijving van de tijd en context waarin Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse tot stand is gekomen en een aantal interpretaties van deze novelle, wordt in deze paragraaf een eigen analyse gegeven. Met behulp van een structuralistische verhaalanalyse wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschijningsvorm van de tekst en haar dieper liggende patronen. Er worden drie niveaus besproken: vertelling, verhaal en geschiedenis. Aan de hand van deze analyses kan een interpretatie van de novelle tot stand komen. VERTELLING: VERTELINSTANTIE EN BEWUSTZIJNSVOORSTELLING Op het oppervlakteniveau van de tekst ligt de vertelling, waarin enerzijds de vertelinstantie het verhaal vertelt en anderzijds de bewustzijnsvoorstelling van de personages worden verwoord (Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse wordt gebruik gemaakt van een extradiëgetische verteller die boven het verhaal zweeft en van een intradiëgetische verteller die zichzelf binnen het verhaal bevindt – de hoofdpersoon van het verhaal. De extradiëgetische verteller is in het geval van Aantekeningen uit het ondergrondse een undramatized author: een nietpersonage dat zich boven het verhaal begeeft en verder onzichtbaar blijft. De undramatized author komt alleen aan het begin en aan het eind van de novelle naar voren: “Ik wilde het publiek wat indringender dan gewoonlijk laten kennismaken met een type uit een pas achter ons liggende periode. Het is een vertegenwoordiger van een generatie die nu haar laatste dagen slijt.” (Dostojevski, 2014, p.7). In deze woorden voorafgaand aan de rest van de novelle wordt nog gesproken van een extradiëgetische ‘ik’, maar aan het eind lijkt het om een ‘we’ te gaan. Het is onduidelijk wie de ‘ik’ voorafgaand aan het verhaal is; het kan de schrijver zijn, maar ook iemand anders. De intradiëgetische verteller behoort tot het vertelde en ‘wordt verteld’ door de undramatized author die boven hem staat (Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse is de intradiëgetische verteller de hoofdpersoon, die nadrukkelijk in het verhaal aanwezig is; hij spreekt in de ik-vorm en zet zijn opvattingen uiteen. Aan het begin van het eerste hoofdstuk introduceert de hoofdpersoon, die vanaf nu als de ‘ondergrondse man’ wordt aangeduid, zichzelf als volgt: 5 Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de Torenlans, p.243 29 Ik ben een zieke man… Ik ben een boze man. Een onsympathieke man. Ik geloof dat ik een leverkwaal heb. Overigens begrijp ik geen snars van mijn ziekte en weet ik niet eens precies wát mij zeer doet. Ik laat me niet behandelen en heb me nooit laten behandelen, hoewel ik respect heb voor de medische wetenschappen en artsen. Bovendien ben ik ook nog uitermate bijgelovig, alleen al het feit dat ik respect heb voor de medische wetenschap, bewijst dit. (Ik ben ontwikkeld genoeg om niet bijgelovig te zijn, maar ik ben het toch). (Dostojevski, 2014, p.11) De ondergrondse man is door zijn korte afstand tot het vertelde minder betrouwbaar dan de undramatized author die zelf buiten het verhaal staat. Dit komt omdat de ondergrondse man maar vanuit één perspectief naar gebeurtenissen kijkt en de lezer enkel dit perspectief toont. Hierdoor is de betrouwbaarheid van het verhaal vrij laag. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid van de verteller bepaald aan de hand van zijn ‘mimetische autoriteit’: op basis van een combinatie van zijn persoonlijkheid, identiteit en zijn eerlijkheid, betrouwbaarheid en competentie (Herman & Vervaeck, 2009). Wat persoonlijkheid betreft is de ondergrondse man erg wispelturig, haatdragend, gefrustreerd en opvliegend. Zijn identiteit is onbekend; de lezer heeft geen weet van zijn naam, maar weet alleen dat hij veertig jaar oud is, al twintig jaar in een krot in Sint-Petersburg leeft en weinig sociale contacten heeft. De eerlijkheid van dit personage valt sterk te betwijfelen; de ondergrondse man spreekt zichzelf voortdurend tegen: “Vroeger had ik een betrekking, maar nu niet meer. Ik was een kwaadaardige ambtenaar. Ik was grof en had daar plezier in. [..] Ik heb gelogen daarnet, dat ik een kwaadaardige ambtenaar was. Een leugen uit kwaadaardigheid.” (Dostojevski, 2014, pp.11-12). De lezer weet hier niet of het voorgaande echt gelogen was of dat de ondergrondse man liegt over het feit dat hij liegt. Daarnaast wordt door het feit dat de ondergrondse man stelt dat hij liegt alles wat hij vertelt minder betrouwbaar: hij kan alles gelogen hebben. Bovendien is het punt ‘competentie’ twijfelachtig: in zijn ondergrondse kan de hoofdpersoon overtuigend oreren over zijn opvattingen, maar wanneer hij in de maatschappij terecht komt wordt duidelijk dat hij zich in de realiteit lang niet altijd aan zijn eigen standpunten kan houden. Uit deze aspecten van de mimetische autoriteit kan men concluderen dat de ondergrondse man erg onbetrouwbaar is. Naast de twee besproken vertelinstanties, kent het niveau van de vertelling ook een bewustzijnsvoorstelling: de manier waarop de verteller het bewustzijn van zijn personage weergeeft (Herman & Vervaeck, 2009). De gedachten van de ondergrondse man worden weergegeven in de vrije directe rede en zijn daarmee mimetisch: ze worden weergegeven in scènes. Natuurlijk moet hierbij worden onthouden dat de verteller uiterst onbetrouwbaar is en dat ook zijn gedachten kunnen worden gemanipuleerd. De verteller kan voortdurend dingen achterhouden, verdraaien of verzinnen. VERHAAL: TIJD, KARAKTERISERING EN FOCALISATIE Op een wat dieper niveau van de tekst ligt het verhaal. Het verhaal is de concrete manier waarop gebeurtenissen aan de lezer worden gepresenteerd (Herman & Vervaeck, 2009). Er zijn drie centrale aandachtspunten in de analyse van het verhaal: tijd, karakterisering en focalisatie (Herman & Vervaeck, 2009). Te beginnen met het aspect van de tijd. De tijd wordt bestudeerd aan de hand van de verhouding tussen de tijd van de geschiedenis en de tijd van het verhaal. Om tijdsaspecten te systematiseren, kan men drie criteria hanteren: duur, volgorde en frequentie (Herman & Vervaeck, 2009). De duur wordt gemeten door te kijken naar de tijd die men nodig heeft om de tekst te lezen – 30 verteltijd – en de verhouding tot de tijd die de gebeurtenis op het gebied van de geschiedenis in beslag neemt – vertelde tijd. De Aantekeningen zijn opgedeeld in twee delen, waarvan het eerste bestaat uit een razende monoloog van – “Het ondergrondse” – en het tweede uit gebeurtenissen van zestien jaar eerder van – “Naar aanleiding van natte sneeuw”. In het eerste deel van de novelle, waar de intradiëgetische verteller voornamelijk spreekt over zijn opvattingen en ideeën, is sprake van een ingelaste vertelling: er vinden geen gebeurtenissen plaats, maar er is sprake van een lange monoloog (Herman & Vervaeck, 2009). De tijd die in het eerste deel van Aantekeningen uit het ondergrondse verstrijkt, de vertelde tijd, is grotendeels gelijk aan de tijd die het de verteller kost om het te vertellen – verteltijd (Zie Bijlage 1 voor de complete weergave van duur, volgorde en frequentie en Bijlage 2 voor een complete weergave van de paginaverhoudingen). Deel twee bestaat uit het verhaal dat de hoofdpersoon vertelt over zijn leven, zestien jaar eerder. Dit gehele tweede deel is te zien als één lange terugblik: ‘’Ik was toen nog maar vierentwintig. Mijn bestaan was ook toen al naargeestig, ordeloos, en verloederend eenzaam. Ik ging met niemand om, vermeed het te praten en verstopte me steeds meer in mijn hoekje.’’ (Dostojevski, 2014, pp.60-63). Tijdens deze geschiedenis neemt de verteller af en toe de tijd voor een ingelaste vertelling, maar in tegenstelling tot het eerste deel, nemen deze in het tweede deel niet de overhand. In het tweede deel worden tijdsperioden chronologisch verteld, maar er zijn ook regelmatig terug- en vooruitblikken: Ten slotte besloot ik mijn tegenstander uit te dagen tot een duel. Ik schreef hem een fraaie, sympathieke brief, waarin ik hem smeekte mij zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar voor het geval dat hij zou weigeren tamelijk vastberaden zinspeelde op een duel. [..] Maar god zij dank (ik dank de Allerhoogste nog steeds met tranen in de ogen) heb ik mijn brief nooit gepost. (Dostojevski, 2014, p.73) Het is opvallend dat het eerste deel van de Aantekeningen 61 pagina’s duurt, terwijl het tweede deel 104 pagina’s duurt: iets meer dan twee keer zoveel pagina’s (zie Bijlage 2). Daarnaast bestaat het eerste en het tweede deel beide uit ongeveer evenveel hoofdstukken, maar zijn de hoofdstukken in het eerste deel veel korter. Ondanks dat het eerste deel van de Aantekeningen alle opvattingen van de ondergrondse man beschrijft, lijkt de nadruk van de novelle hiermee te liggen op het tweede gedeelte waarmee hij naar zijn geschiedenis verwijst. Naast de duur en volgorde van gebeurtenissen is ook de frequentie van belang. De frequentie verwijst naar de verhouding tussen het aantal keren dat iets gebeurt in de geschiedenis en het aantal keren dat dit verteld wordt in het verhaal (Herman & Vervaeck, 2009). Frequentie kan worden ingedeeld in drie soorten: singulatief, iteratief en repetitief (Herman & Vervaeck, 2009). Een gebeurtenis is singulatief wanneer deze even vaak voorkomt in het verhaal als in de geschiedenis, iteratief wanneer zij vaker voorkomt in de geschiedenis dan in het verhaal en repetitief wanneer zij minder vaak in de geschiedenis voorkomt dan in het verhaal. In Aantekeningen uit het ondergrondse is sprake van singulatieve gebeurtenissen – die net zo vaak worden verteld als plaatsvinden – die af en toe worden afgewisseld door iteratieve gebeurtenissen – en dus vaker voorkomen dan dat zij worden verteld (zie Bijlage 1). Een tweede aandachtspunt van het verhaal is de karakterisering. De personages in de Aantekeningen worden gekenmerkt aan de hand van expliciete en impliciete karakteriseringen. Expliciete karakterisering bestaat uit een letterlijke beschrijving van personages, terwijl een impliciete karakterisering uit het gebruik van symboliek, metaforen en metonymie moet worden afgeleid (Herman & Vervaeck, 2009). Beide varianten komen in de Aantekeningen voor. Ten eerste 31 doet de ondergrondse man zichzelf de eer aan zichzelf uitvoerig te beschrijven: ‘’waar kan een fatsoenlijk man met het grootst genoegen over praten? Antwoord: over zichzelf. Welnu, dan zal ik ook over mezelf spreken.’’ (Dostojevski, 2014, p.14). De ondergrondse man kenmerkt zichzelf als ‘’een egoïst’’, ‘’een zieke man’’, ‘’een boze man’’, ‘’een onsympathieke man’, ‘’bijgelovig’’ en ‘’intelligent’’. Dit zijn expliciete karakteriseringen, maar zijn gedrag en het feit dat hij zo graag over zichzelf praat, toont ook een aantal nieuwe, impliciete karakteriseringen: hij is ijdel en hij vindt zichzelf belangrijk. Naast de ondergrondse man, worden ook een aantal andere personages besproken. Een daarvan is zijn “vijand” : “Monsieur Zverkov was mijn hele schooltijd ook mijn klasgenoot geweest. Ik had vooral in de hogere klassen de pest aan hem gekregen. In de lagere klassen was hij alleen maar een knap, vrolijk jongetje geweest dat iedereen graag mocht.” (Dostojevski, 2014, p.85). Deze beschrijving van Zverkov is een expliciete beschrijving van de manier waarop de ondergrondse man naar hem kijkt. Het feit dat de ondergrondse man een hekel aan Zverkov heeft, is eveneens een impliciete beschrijving van hemzelf: “Ik had overigens ook al in de lagere klassen de pest aan hem, vooral omdat hij een knap, vrolijk jongetje was.” (Dostojevski, 2014, p.85). De ondergrondse man is niet knap, vrolijk of geliefd, maar wel afgunstig op mensen die dat wel zijn: kennelijk vindt hij deze eigenschappen toch belangrijk. Bij de overige personages wordt meer gebruik gemaakt van metaforen. Zo wordt Ferfitsjkin als volgt besproken: ‘’Een van Simonovs twee gasten was Ferfitsjkin, een Rus van Duitse afkomst, een kleine man met een apengezicht, een stomme hond die iedereen belachelijk maakte, al sinds de lagere klassen mijn grootste vijand.’’ (Dostojevski, 2014, p.87). Alle personages worden later, in de paragraaf Personages en hun indexen verder uitgewerkt. Het derde aandachtspunt is de focalisatie en heeft betrekking op de verhouding tussen de personages en hun handelingen, en de focalisator die alles waarneemt en die bepaald wat gelezen wordt (Herman & Vervaeck, 2009). In de Aantekeningen zijn de focalisatoren de extradiëgetische verteller die het verhaal introduceert en afsluit en de intradiëgetische verteller. Voor het grootste gedeelte wordt het verhaal verteld door de intradiëgetische verteller die als personage in het verhaal optreedt: deze ik-persoon focaliseert vanuit zijn eigen perspectief handelen en personages. Men weet alleen de gedachten van deze ik-persoon: de gedachten van de anderen blijven onduidelijk. De externe focalisator treedt daarbij voor het grootste gedeelde naar de achtergrond, maar kapt aan het einde de interne focalisator af wanneer zij er genoeg van heeft: ‘’Hiermee eindigen de aantekeningen van deze liefhebber van paradoxen overigens niet. Hij kon het niet laten en ging maar door. Maar ook wij vinden dat we hier wel kunnen ophouden.’’ (Dostojevski, 2014, p.164). GESCHIEDENIS: GEBEURTENISSEN, PERSONAGES EN SETTING. Op het diepste niveau ligt de geschiedenis: met gebeurtenissen, personages en settingen (Herman & Vervaeck, 2009). De geschiedenis is een abstracte constructie die uit de tekst moet worden afgeleid en verwijst naar de chronologische opeenvolging van de gebeurtenissen in het verhaal (Herman & Vervaeck, 2009). In navolging van de Russische formalisten worden hier de termen ‘fabel’ en ‘sujet’ gebruikt: fabel verwijst naar de chronologische geschiedenis en sujet naar de concrete manier waarop die in de tekst wordt voorgesteld (Herman & Vervaeck, 2009). De fabel omvat daarmee de geschiedenis, terwijl het sujet het verhaal en de vertelling er van omvat (in Bijlage 1 is de verhouding tussen fabel en sujet in Aantekeningen uit het ondergrondse weergegeven). In Aantekeningen uit het ondergrondse lopen fabel en sujet vrijwel nooit gelijk en er zijn veel verwijzingen naar het verleden. De geschiedenis wordt op twee manieren besproken: eerst aan de hand van functies en daarna aan 32 de hand van indexen. Waar functies zorgen voor de horizontale voortgang van de gebeurtenissen door hun onderlinge verbinding, verwijzen indexen naar een ander niveau in de tekst en werken zij verticaal: een index heeft een symbolische band met het niveau waar ze naar verwijst (Herman & Vervaeck, 2009). Indexen kunnen op ieder niveau plaatsvinden, maar er is hier gekozen om te kijken naar de indexen op het niveau van de gebeurtenissen, de personages, settingen en focalisatie. FUNCTIES IN GEBEURTENISSEN IN DE AANTEKENINGEN Om te beginnen met de gebeurtenissen en haar functies. Functies kunnen worden verdeeld in twee soorten: kardinale functies en katalysatoren. Kardinale functies omvatten risico’s of mogelijkheden die al dan niet worden vervuld, terwijl katalysatoren zorgen voor de algemene voortzetting van wat de kardinale functies in werking stelt (Herman & Vervaeck, 2009). Aantekeningen uit het ondergrondse kan worden opgedeeld in acht kardinale functies: (1) het gevecht van de ondergrondse man met Zverkov in zijn schooltijd, (2) de ontmoeting van de ondergrondse man met een officier in een taveerne, (3) de botsing van de ondergrondse man met diezelfde officier op de Nevski Prospekt, (4) het bezoek dat de ondergrondse man brengt aan zijn oude klasgenoot Simonov, (5) het moment waarop de ondergrondse man zichzelf opdringt voor het etentje van Zverkov en zijn vrienden, (6) het etentje van de hoofdpersoon met Zverkov en zijn vrienden in Hôtel de Paris, (7) de ontmoeting met Liza in het bordeel en (8) het bezoek van Liza aan “het ondergrondse’’ (Zie Bijlage 1, vetgedrukt). De eerste kardinale gebeurtenis vindt eerder plaats in de geschiedenis dan in het verhaal. Het gaat om de aanvaring die de ondergrondse man heeft met zijn klasgenoot Zverkov, ongeveer zeventien jaar geleden: Ik weet nog hoe ik, die nooit iets zei, Zverkov opeens in de haren vloog toen hij het een keer in het vrije kwartier met zijn kameraden over zijn toekomstige seksleven had en ten slotte, uitgelaten als een jonge hond die in de zon speelt, opeens verklaarde dat hij niet één boerenmeisje in zijn dorp met rust zou laten [..]. Het stelletje kaffers applaudisseerde, maar ik vloog hem in de haren en helemaal niet uit medelijden met die maagden en hun vaders, maar gewoon omdat ze voor zó’n onbenullig mannetje applaudisseerden. Ik was hem toen te slim af, maar Zverkov, die wel dom was, maar ook vrolijk en brutaal, maakte zich er met een grapje van af, en zelfs op zo’n manier dat ik hem eigenlijk helemaal niet te slim af was geweest: híj had de lacher op zijn hand. (Dostojevski, 2014, pp.86-87) De ondergrondse man heeft er een hekel aan dat Zverkov in een machtigere positie zit dan hijzelf, terwijl hij het gevoel heeft intellectueel en wat betreft belang superieur te zijn aan Zverkov. Hij hekelt de anderen omdat ze meer van Zverkov houden dan van hem, omdat Zverkov minder slim of verheven is en hij desondanks niet tegen hem op kan. Deze aanvaring heeft invloed op de latere gebeurtenissen in de Aantekeningen, zoals het diner in het Hôtel de Paris, waar de ondergrondse man bij Zverkov aan tafel wordt bespot en vernederd. De tweede kardinale gebeurtenis, de ontmoeting van de ondergrondse man men een officier in een taveerne, vindt pas plaats in het tweede deel van de Aantekeningen. De ondergrondse man beschrijft hoe hij zich af en toe verschrikkelijk verveeld en hoe hij zich uit verveling overgeeft aan ‘’duistere, onderaardse, weerzinwekkende – niet zozeer bandeloosheid als wel hoerenloperij’’ (Dostojevski, 2014, p.69). Op één van die momenten van verveling ziet hij een man uit een taveerne worden gesmeten. Hij benijdt deze man: ‘’Misschien, dacht ik, raak ik ook wel in gevecht en smijten ze mij ook het raam uit.’’ (Dostojevski, 2014, p.70). In de taveerne ontmoet hij een officier bij het 33 biljart, die hem zonder ook maar één woord te zeggen verplaatst. De ondergrondse man voelt zich nietig en belachelijk gemaakt: ‘’[Ik] bleek niet eens te deugen om uit het raam gesmeten te worden’’ (Dostojevski, 2014, p.70). Hij is ontzettend kwaad omdat hij “is behandeld als een vlieg”. Daarnaast is hij ook gefrustreerd vanwege het feit dat hij niet in staat was geweest om een “literaire ruzie” te schoppen: “Ik had maar hoeven te protesteren of ze hadden mij natuurlijk ook uit het raam gesmeten. Maar ik zag daarvan af en gaf er de voorkeur aan om… verbitterd af te druipen.” (Dostojevski, 2014, p.70). In plaats van te protesteren en de confrontatie aan te gaan met de officier, kiest de ondergrondse man er voor om zwijgzaam zijn weg te vervolgen. Hij vindt het verschrikkelijk dat hij laf overkomt en verdedigt zijn gedrag door te stellen dat hij niet laf is, maar “grenzeloos ijdel”. Kennelijk vindt hij dat meer acceptabel. De opeenvolgende katalysatoren beschrijven hoe de ondergrondse man nog jaren over dit voorval blijft malen. Hij komt de officier nog regelmatig tegen en probeert hem middels een brief uit te dagen tot een duel, zodat hij zijn lafheid kan goedmaken; maar hij verstuurt de brief nooit en blijft hangen in zijn eenzame mijmeringen. In deze mijmeringen denkt hij na over manieren om ‘zijn eer te herstellen’. Zo wordt hij aantrokken door de Nevski Prospekt, een straat met veel hoogwaardigheidsbekleders in Sint Petersburg waar hij de officier regelmatig tegenkomt. Terwijl de officier nooit voor de ondergrondse man aan de kant lijkt te gaan, doet hij dit wel voor de anderen. Dit ergert de ondergrondse man zodanig dat hij probeert om de officier niet uit de weg te gaan, zodat de officier óf voor hem aan de kant moet gaan óf tegen hem op botst. Veel katalysatoren beschrijven deze mijmeringen en de manieren waarop de ondergrondse man een daadwerkelijke actie uitstelt. Zo moet hij eerst nieuwe handschoenen en een beverkraagje hebben – kleding die officieren kennelijk droegen – en stapt hij daarna nog een aantal keer voor de officier aan de kant. De derde kardinale gebeurtenis vindt plaats na het moment dat de ondergrondse man zijn plan om tegen de officier op te botsen definitief heeft opgegeven. Pas op het moment dat hij besluit dat een botsing nooit gaat plaatsvinden, lukt het hem toch: Die nacht ervoor had ik definitief besloten om mijn noodlottige plan niet uit te voeren en alles bij het oude te laten, en met dat doel ging ik voor de laatste keer de Nevski op, alleen om te zien of het me zou lukken om het hele geval uit mijn hoofd te zetten. Plotseling, op drie passen afstand van mijn vijand, nam ik een kloek besluit, kneep mijn ogen dicht en… daar botsten we pardoes met de schouders tegen elkaar aan! Geen duimbreed ging ik opzij en ik passeerde volkomen op voet van gelijkheid! (Dostojevski, 2014, p.77) Pas op het moment dat de ondergrondse man impulsief en zonder alles te overdenken een besluit maakt, lukt het hem toch om tot actie over te gaan. Hij voelt zichzelf eindelijk geen vertrapte vlieg meer, maar iemand die op voet van gelijkheid treedt met anderen. Pas op het moment dat hij daadwerkelijk een handeling kan ondernemen voelt hij zichzelf belangrijk. Helaas duurt deze triomf niet lang en er volgt een lange periode van berouw; hij trekt zich weer terug in het ondergrondse en zoekt zijn toevlucht in “het schone en verhevene”: zijn verbeelding. Drie maanden achter elkaar fantaseert de ondergrondse man; over verhalen waarin hij als held optreedt en over dingen die hij zou kunnen doen. In zijn gedachten is hij een actief optredend personage, een held die zijn leven esthetiseert: hij maakt de daden die hij zou verrichten literair. Hij spreekt hierbij ‘de lezer’, de ‘’heren’’, vermanend aan: ‘’U denkt toch niet dat ik me voor dit alles schaam en dat dit alles idioter was dan wat dan ook in úw leven, heren?’’ (Dostojevski, 2014, p.82). De geïmpliceerde lezer betreft hier dus een lezer die zelf niet zulke irrationele en passieve handelingen onderneemt. De hier op 34 volgende katalysatoren geven de drie maanden weer waarin de ondergrondse man zich wederom overgeeft aan zijn dagdromen. De vierde kardinale gebeurtenis vindt plaats wanneer de ondergrondse man genoeg heeft van “zijn ondergrondse” en zich weer in het openbare leven wil storten. Aangezien hij niet over veel vrienden en kennissen beschikt, en zijn “chef de bureau” alleen op dinsdagen tijd voor hem heeft, gaat de ondergrondse man die donderdag op bezoek bij zijn oude klasgenoot Simonov. Daar treft hij ook nog andere oud-klasgenoten aan: ‘’Geen van hen besteedde enige aandacht aan mijn komst, wat nogal vreemd was, want ik had ze al jaren niet gezien. Kennelijk zagen ze in mij iets als een doodgewone vlieg.’’ (Dostojevski, 2014, p.85). Ook deze kardinale gebeurtenis heeft uiteindelijk dezelfde aanleiding als de voorgaande kardinale gebeurtenissen: de ondergrondse man voelt zich in het bijzijn van anderen nietig en onbelangrijk en kan dit niet verkroppen. Dit leidt tot de vijfde kardinale gebeurtenis: het moment waarop hij in een razende opwelling verkondigt dat hij ook wil deelnemen aan Zverkovs afscheidsdiner. De anderen zien dit niet zitten, maar besluiten hem te tolereren. Ook al heeft de ondergrondse man al lang spijt van zijn belofte om vrijdagavond naar het diner in het Hôtel de Paris te komen, hij gaat toch: ‘’Anders zou ik mezelf daarna mijn hele verdere leven jennen: zie je wel, je durfde niet, je bent bang geworden voor de werkelijkheid’’ (Dostojevski, 2014, p.95). De ondergrondse man maakt hierbij een duidelijk verschil tussen zijn ondergrondse en de sociale wereld; die hij de werkelijkheid noemt. Hierop volgt de zesde kardinale gebeurtenis: het etentje in Hôtel de Paris. Terwijl de ondergrondse man er al sinds vijf uur zit, komt de rest pas om zes uur binnenvallen. Hij is direct uit zijn humeur, omdat hij – weer – als minderwaardig wordt behandeld en zich voor gek voelt worden gezet. Hij zoekt ruzie met Zverkov en zijn vrienden en denkt na over wat hij moet doen: Nu, op ditzelfde moment van tafel opstaan, mijn hoed pakken en wegwezen, zonder nog een woord te zeggen… Uit minachting! En morgen voor mijn part duelleren. De schoften. Ik hoef toch geen spijt te hebben van die zeven roebel! Ze zullen wel denken… De duivel hale ze! Wat kunnen mij die zeven roebel schelen! Ik ga er vandoor, nu meteen! Natuurlijk bleef ik. (Dostojevski, 2014, p.102) Dit soort gebeurtenissen tonen aan dat de ondergrondse man in zijn opstandige gedachten actief en daadkrachtig, maar in de realiteit passief is. Een ander voorbeeld volgt al snel: “Ik blijf zitten drinken… en zal ook zingen, als ik daar zin in heb, ja heren, ook zingen, omdat ik daar recht op heb… om te zingen… hm. Maar ik zong niet.” (Dostojevski, 2014, p.105). De ondergrondse man probeert de anderen dwars te zitten zodat ze hem niet langer kunnen blijven negeren, maar blijft wederom passief. Zelfs zijn hoop dat de anderen het woord vanzelf weer tot hem zullen richten blijkt tevergeefs: “Ik probeerde alleen niemand aan te kijken; ik nam een zo onverschillig mogelijke houding aan en wachtte vol ongeduld tot zij zelf als eersten het woord tot me zouden richten. Maar helaas, niemand richtte het woord tot me.” (Dostojevski, 2014, p. 105). De volgende katalysatoren beschrijven hoe de ondergrondse man deze machtsstrijd verliest en hoe hij na drie uur nog steeds volkomen wordt genegeerd. Na die tijd hebben Zverkov en zijn vrienden er schoon genoeg van en ze besluiten ergens anders hun avond voort te zetten. De ondergrondse man achtervolgt hen, in de overtuiging dat hij hen kan overhalen tot een duel. “Daar is ze dus, daar is ze dus eindelijk: de confrontatie met de werkelijkheid, mompelde ik, terwijl ik halsoverkop de trap afrende.” (Dostojevski, 2014, p.111). Hij besluit dat hij een van de heren een klap tegen zijn oren moet geven: “het initiatief zal bij mij gelegen hebben [..]” (Dostojevski, 2014, p.111). De ondergrondse man is 35 geobsedeerd door de wens degene te zijn die het initiatief neemt, degene te zijn die actief is en macht uitoefent. De achtervolging van het gezelschap leidt hem naar een bordeel waar hij de prostituee Liza ontmoet: de zevende kardinale gebeurtenis. Vanaf het moment dat hij haar ontmoet komen er gemene gedachten in hem op en in het volgende hoofdstuk wordt besproken hoe ze naast elkaar wakker worden in een donker kamertje. Als enige over wie hij nog macht kan uitoefenen, is Liza het slachtoffer van zijn frustraties. Alle theorieën die hij had uitgebroed in zijn ondergrondse kan hij nu eindelijk aan iemand ontvouwen. Daarnaast ziet de ondergrondse man het gesprek dat hij met haar in het donker voert als een spel dat hij wil winnen. Hij probeert haar te beïnvloeden en te kwetsen met zijn verhalen en op die manier zo snel mogelijk te breken: “Ik had allang gemerkt dat ik haar hele binnenste overhoophaalde, dat ik haar hart brak, en hoe zekerder ik daarvan werd, hoe meer ik ernaar verlangde om het doel zo snel en effectief mogelijk te bereiken.” (Dostojevski, 2014, p.134). Wanneer de ondergrondse man zijn doel bereikt, weet hij niet hoe weg moet komen. In een opwelling en een poging om als een edele held over te komen, geeft hij het meisje zijn adres en vertelt hij haar dat ze hem altijd kan komen opzoeken. Hier heeft hij al snel spijt van, evenals van zijn opdringen bij het diner van Zverkov, waar hij zich middels een brief uit denkt te kunnen redden: “ik heb me eruit gepraat en kan me weer amuseren, en dat alles kan ik alleen maar omdat ik een ‘beschaafd en ontwikkeld man van deze tijd ben.” (Dostojevski, 2014, p.139). De volgende katalysatoren beschrijven hoe de ondergrondse man gevoelens van spijt en verdriet probeert kwijt te raken door middel van een wandeling. Als een postmoderne flaneur slentert hij door de straten, terwijl hij zich laat afleiden door de voorbijgangers. Toch blijft de ondergrondse man gekweld door de gedachte dat Liza langs zou kunnen komen. Hij vindt het verschrikkelijk dat hij zich in haar bordeel gedragen heeft als een actieve, heldhaftige gentleman, terwijl dit beeld in duigen valt wanneer zij zijn woning aantreft. Deze confrontatie van het ondergrondse met de werkelijkheid zou er voor kunnen zorgen dat hij daar niet langer de fantasie kan leven een ‘held’ te zijn. Het ondergrondse is immers de plek waar hij zich voortdurend overgeeft aan zijn dromen en fantasieën. Tegenover Liza begint de ondergrondse man zich voor het eerst te schamen voor zijn armoede en voor zichzelf: ‘’En ik zal natuurlijk zoals gewoonlijk in mijn schulp kruipen, zal hulpeloos voor haar rondscharrelen, zal de panden van mijn kamerjas om me heen slaan, zal beginnen te grijnzen en te liegen.’’ (Dostojevski, 2014, p.141). Liza ziet de ondergrondse man nog zoals hij zichzelf wil zien: als een ‘’gentleman’’, ‘’een held’’ of ‘’een beschaafd man van deze tijd’’. Er gaan echter dagen voorbij en Liza komt niet. Telkens na negen uur in de avond komt de ondergrondse man weer tot rust, omdat hij niet gelooft dat ze na die tijd nog komt: als ze komt, dan is dat om zeven uur in de avond. Op die momenten na negen uur, komt de ondergrondse man weer tot rust en drijft hij weg in “zoete mijmeringen”: “ik red Liza bijvoorbeeld juist doordat ze bij me komt en ik met haar praat… Ik voed haar op, ontwikkel haar.” (Dostojevski, 2014, p.143). Hij fantaseert over mooie manieren waarop zij elkaar hun liefde zouden kunnen verklaren; maar raakt al snel misselijk van zijn eigen sentimentaliteit. Hij vindt afleiding bij zijn bediende Apollon, aan wie hij een gruwelijke hekel heeft vanwege zijn trots en zelfverzekerdheid. In een poging Apollons trots te breken houdt de ondergrondse man een aantal dagen Apollons salaris achter. Maar terwijl Apollon hier niets over zegt wordt de ondergrondse man zo kwaad en geïrriteerd dat hij met overslaande stem tegen hem gaat schreeuwen. Dit leidt tot de laatste kardinale gebeurtenis, namelijk het bezoek van Liza aan het ondergrondse: 36 ‘Er is iemand die naar u vraagt,’ zei hij en keek me bijzonder streng aan, ging opzij en liet Liza door. Hij maakte geen aanstalten om weg te gaan en bekeek ons spottend. ‘Donder op! Donder op!’ commandeerde ik hem, volledig van mijn stuk gebracht. Op dat moment liet mijn klok met inspanning van al haar krachten eerst een snorrend geluid en toen zeven slagen horen. (Dostojevski, 2014, p.149) Precies om zeven uur, zoals de ondergrondse man het voorspelde, komt Liza langs in het ondergrondse. Daarnaast treft Liza de ondergrondse man precies aan op het moment dat hij zijn zelfbeheersing en waardigheid verliest. Aan haar ontzette gezicht kan de ondergrondse man zien dat zijn façade van heldhaftigheid en beschaafdheid is ingestort; en hij besluit dat zij daarvoor moet boeten: “Een verschrikkelijke woede jegens haar kwam plotseling in mij naar boven, ik geloof dat ik haar wel had kunnen vermoorden.[..] Zij is immers aanleiding tot alles geweest, bedacht ik.” (Dostojevski, 2014, p.152). Om zich te wreken en weer in een dominantere positie te komen, probeert hij haar opnieuw te kwetsen: “Want ik kan spelen met woorden, me verliezen in fantasieën, maar als het erop aankomt, verlang ik maar één ding: dat jullie doodvallen, en anders niets. Ik heb behoefte aan rust.” (Dostojevski, 2014, pp.144-145). Hij stort helemaal in en het meisje krijgt medelijden met hem: ‘’‘Ze geven me de kans niet… Ik kan niet… goed zijn!’‘’ (Dostojevski, 2014, p.157). De rollen draaien volledig om: van de heldhaftige gentleman die hij in het bordeel kon spelen, verandert de ondergrondse man weer in een vertrapt schepsel; terwijl bij Liza precies het omgekeerde gebeurd. De ondergrondse man heeft het gevoel dat zij wraak op hem neemt en hem hetzelfde behandelt als hij haar in het bordeel. Nadat ze weer met elkaar naar bed zijn gegaan vertrekt Liza, maar in een laatste poging de rollen te draaien en haar te vernederen stopt de ondergrondse man haar geld toe. Ze neemt dit niet aan en vertrekt, terwijl de ondergrondse man alleen achterblijft en bijna ziek wordt van zijn verdriet. Hierna gaan er jaren voorbij en de ondergrondse man heeft nog steeds verdriet. Hij ziet zijn geschiedenis als een proces van “morele degeneratie”: “een roman heeft een held nodig, maar hier zijn met opzet alle karaktertrekken bijeengebracht voor een antiheld, en dat maakt vooral een onaangename indruk omdat we allemaal vervreemd zijn van het leven, allemaal min of meer ergens aan mank gaan.” (Dostojevski, 2014, p.163). Hier zegt de ondergrondse man iets opmerkelijks; want het roept de vraag op door wie er dan is gewerkt aan een antiheld: het zou kunnen betekenen dat hij alles opzettelijk heeft verdraaid of dat de schrijver aan het woord is. Daarnaast geeft hij aan dat zijn verhaal exemplarisch is voor veel andere mensen van de moderne tijd, het beschrijft het probleem van de moderne en beschaafde mens sinds de negentiende eeuw: Wij zijn er [het levende leven] zelfs zozeer van vervreemd dat we soms een zekere afschuw voelen van het werkelijke ‘levende leven’, en daarom kunnen we er niet tegen dat men ons eraan herinnert. Het is immers al zover met ons gekomen dat we het echte ‘levende leven’ als werk beschouwen, bijna als een soort dienstplicht, en we er in stilte allen over eens zijn dat een leven volgens boeken beter is. [..] Laat men ons bijvoorbeeld meer zelfstandigheid geven, maak wie van ons de handen vrij… ja, ik verzeker u dat we onmiddellijk zullen vragen om opnieuw onder curatele gesteld te worden. (Dostojevski, 2014, p.164) In tegenstelling tot de moderne en beschaafde mens wil de ondergrondse man in het leven duiken, zelfstandig en autonoom keuzes maken en zich niet beperken door de wetten van de natuur of de sociale regels. Hij geeft de kritiek dat de moderne mens niet meer weet wat het echte leven is en dat 37 hij er van vervreemd en bang voor is. De moderne mens probeert te leven naar een idee van rationaliteit en idealisme. Zij halen hun kennis over het leven uit boeken, maar zijn onhandig wanneer zij zich in de werkelijkheid begeven. De ondergrondse man sluit af met de opmerking dat hij niet langer uit het ondergrondse wil schrijven, waarna de extradiëgetische verteller het woord weer van hem overneemt: “Hiermee eindigen de aantekeningen van deze liefhebber van paradoxen overigens nog niet. Hij kon het niet laten en ging maar door. Maar ook wij vinden dat we hier wel kunnen ophouden.” (Dostojevski, 2014, p.165). De novelle eindigt zoals het is begonnen: met een woord van de extradiëgische verteller en een monoloog van de ondergrondse man. Het verschil hierbij is dat waar de ondergrondse man zich in het begin van de novelle nog richt tot de “heren”, en een afstand creëert tussen zichzelf en de ander, spreekt hij aan het eind over een “wij” en is de afstand tussen hemzelf en de heren – of de lezer – verkleind. Hier lijkt hij ook voorzichtig toe te geven dat hij beseft zelf ook tot de groep heren behoort, tegen wie hij eerst nog zo sterk polemiseerde. Hij is ook een onderdeel van de moderniteit, maar hij probeert zich er tegen te verzetten; omdat hij vrij wil zijn. INDEXEN IN GEBEURTENISSEN IN DE AANTEKENINGEN Naast de kardinale functies en katalysatoren, die zorgen voor de vooruitgang van het verhaal, is het ook interessant om te kijken naar de indexen die zich bevinden in de gebeurtenissen. Kenmerkend voor Aantekeningen uit het ondergrondse is dat er in feite weinig ‘gebeurd’. Het eerste deel van de novelle bestaat uit een monoloog waarin de ondergrondse man polemiseert tegenover zijn “de heren”. In het tweede deel vinden wel gebeurtenissen plaats, gebeurtenissen van zestien jaar geleden. Vrijwel alle kardinale gebeurtenissen vinden plaats buiten het ondergrondse, als gevolg van de mijmeringen en verveeldheid aldaar. Daarnaast zijn de gebeurtenissen een gevolg van een compleet irrationeel handelen; onvoorspelbaar en onlogisch. Zo zoekt de ondergrondse man oude klasgenoten op die hij niet eens mag, probeert hij ruzie te maken met een officier die hij niet eens kent, nodigt een hij prostituee uit bij hem thuis en zoekt hij voortdurend ruzie met een bediende die in principe niets verkeerd doet. De ondergrondse man merkt zelf op dat zijn verveling een gevolg is van zijn intelligentie: “Ja, heren, een intelligente negentiende-eeuwer is zedelijk verplicht een uiterst karakterloos iemand te zijn; een man met karakter, een doener daarentegen hoort een bij uitstek geborneerd iemand te zijn.” (Dostojevski, 2014, p.13). Volgens de ondergrondse man zijn moderne intelligente mensen moreel verplicht om niets te doen en passief te blijven; het spontane handelen en actieve gedrag wordt verwacht van de meer bekrompen mens. Op die manier kan een intelligent mens niets worden: “Ik verklaar u plechtig dat ik vaak een insect heb willen worden. Maar zelfs dat heb ik niet voor elkaar gekregen. Ik zweer u, heren, te veel begrijpen – dat is een ziekte, een heuse, volwaardige ziekte.” (Dostojevski, 2014, p.15). Intelligentie is in de moderne tijd volstrekt nutteloos: “In de eerste plaats ben ik schuldig omdat ik intelligenter ben dan iedereen in mijn omgeving.[..] Ik ben ten slotte ook daarom schuldig [..] door het besef van haar totale nutteloosheid.” (Dostojevski, 2014, p.18). Het besef van zijn totale nutteloosheid en passiviteit sluit aan op de gebeurtenissen in de Aantekeningen: er zit geen doel of richting in zijn handelingen en hij bereikt er helemaal niets mee. Kortom: zijn denken en handeling staan in tegenstelling tot veel idealen van de moderniteit over vooruitgang en rationaliteit. Zijn acties lijken weinig ander doel te hebben, dan de eenzaamheid en verveling van het ondergrondse te ontsnappen. Hij toont behoefte te hebben aan contact met anderen, terwijl hij ze tegelijkertijd niet kan verdragen. Anderen, die hij als zijn intellectueel inferieuren ziet, lijken wel iets van hun leven te maken: ze hebben werk, vrienden en denken een 38 bepaald doel te hebben in hun leven. Tegelijkertijd zijn ze oppervlakkig en hebben ze geen andere wensen of fantasieën dan geld, feesten en vrouwen. INDEXEN IN PERSONAGES Een personage speelt altijd een bepaalde rol binnen in netwerk van relaties in het verhaal (Herman & Vervaeck, 2009). De diepgang van een personage wordt bepaald aan de hand van het aantal kenmerken en de diversiteit van de kernmerken waarover hij beschikt (Herman & Vervaeck, 2009). Zo zijn er statische, eendimensionale personages die worden gekenmerkt als flat characters en veranderlijke, veelzijdige personages die worden gekenmerkt als round characters (Herman & Vervaeck, 2009). De veelzijdigheid van een personage wordt bepaald door drie assen: de complexiteit van het personage, de evolutie van het personage en de mate waarin de binnenwereld van een personage wordt getoond (Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse is de hoofdpersoon een naamloze, veertigjarige, voormalige ambtenaar die zich grotendeels verschuilt in zijn armzalige woning aan de rand van Sint Petersburg. Dat zijn naam onbekend is kan worden geïnterpreteerd als een teken dat het hier niet gaat om een specifiek persoon – anders was zijn naam belangrijk geweest – maar juist om een bepaald type mens of een bepaalde idee of filosofie. Daarnaast is het ook interessant dat hij een voormalige ambtenaar is; een positie bij de overheid waarbij hoogstwaarschijnlijk weinig ruimte was voor zijn autonome en irrationele gedrag en waar hij maar beter de regels kon volgen. De ondergrondse man is een round character: hij is erg complex – hij is wispelturig, onbetrouwbaar, hij liegt en polemiseert – en de lezer krijgt de complete bewustzijnsvoorstelling van dit personage te zien. Natuurlijk is het mogelijk dat een groot deel van de bewustzijnsvoorstelling of de gebeurtenissen gelogen zijn; want het personage kan natuurlijk alles bewust verdraaien of achterhouden. De ondergrondse man schaart zichzelf onder de meest intelligente en beschaafde mensen van zijn tijd, maar benoemt ook wat dat inhoud: “Want de regelrechte, legitieme, spontane vrucht van het bewustzijn – dat is inertie, dat wil zeggen het bewust met de armen over elkaar zitten.” (Dostojevski, 2014, p.28). Omdat hij – net als de postmodernisten overigens – realiseert dat er niet één enkele waarheid is, maar een grote versplintering aan waarheden en raakt hij passief: hij weet niet langer wat te doen en doet vervolgens niets. Bovendien is er niets wat hij kan doen dat hij zelf moreel kan verantwoorden; want als alles met de wetenschap kan worden verklaard en gedetermineerd is, dan verliest men de mogelijkheid om de oorzaak van zijn handelen aan zichzelf toe te rekenen. In feite behoort de ondergrondse man tot de moderne, door de Westerse filosofieën en literatuur beïnvloede Russische intelligentsia; de mensen – waar hij kritiek op uit – die vervreemd zijn van het echte leven, geloven in de rationaliteit en wetenschap, maar ongemakkelijk en passief zijn in hun confrontatie met de werkelijkheid. Maar de ondergrondse man verzet zich hiertegen: zijn irrationele, tegenstrijdige en destructieve gedrag zijn een verzet tegen het idee van rationaliteit, determinisme en vooruitgang. Zijn irrationele acties zijn pogingen om aan zijn passiviteit te ontsnappen. Op die manier lijkt de ondergrondse man op een vroege postmodernist die de moderne wereld om hem heen met een kritisch oog bekijkt. De anderen die wel actief optreden en handelen, zien de versplintering van de werkelijkheid niet; zien de grote diversiteit aan mogelijkheden en risico’s niet en moeten als zodanig wel dom of oppervlakkig zijn: “Om in actie te komen, moet je immers van tevoren volledig gerustgesteld zijn en mag er geen enkele twijfel in je achtergebleven zijn.” (Dostojevski, 2014, p.28). Het is typerend dat de anderen in de ondergrondse man zijn omgeving, niet alleen als oppervlakkig en dom worden neergezet, maar ook daadwerkelijk oppervlakkige personages zijn. De 39 officier, Simonov, Zverkov, Ferfitsjkin, Troedoljoebov, Liza en Apollon zijn flat characters die nauwelijks diepgang kennen, waarvan de bewustzijnsvoorstelling niet wordt getoond en die geen ontwikkeling doormaken gedurende het verhaal. De officier wordt omschreven als “een boom van een vent”, een man die alleen aan de kant gaat voor hoogwaardigheidsbekleders. Simonov wordt niet anders beschreven dan als een oude klasgenoot, maar hij en zijn vrienden Ferfitsjkin, Troedoljoebov en Zverkov zijn eveneens mannen die veel waardering hebben voor anderen met een goede baan, geld en sociale contacten – eisen waaraan de ondergrondse man niet aan kan voldoen en hem in hun ogen inferieur maakt. Ferfitsjkin wordt beschreven als een “Rus van Duitse afkomst, een kleine man met een apengezicht, een stomme hond die iedereen belachelijk maakte, al sinds de lagere klassen mijn grootste vijand.” (Dostojevski, 2014, p.87). Verder is hij “een gemeen, brutaal opscheppertje, dat deed of hij er een bijzonder fijn eergevoel op nahield, hoewel hij in zijn binnenste natuurlijk een laf mannetje was.” (Dostojevski, 2014, p.88). Ook worden bij Ferfitsjkin de worden: “insect” en “keffend hondje” gebruikt. Troedoljoebov “was een opvallende verschijning, een militair, groot van stuk, met een uitdrukkingsloos gezicht, een tamelijk nette vent, die zich echter liet imponeren door alles wat succes had en alleen over promoties kon praten.” (Dostojevski, 2014, p.88). Daarnaast wordt Zverkov beschreven als een knappe, vrolijke jongen, maar ook als een opschepper en een “schurk”. Zverkov wordt vaak in verband gebracht met woorden als “slissend” en “lispelend”, wat hem doen associëren met een slang. De vriendengroep wordt regelmatig beschreven met woorden die naar dieren en insecten verwijzen, wat de indruk geeft dat ze dom, beestachtig en instinctief zijn. Maar er is nog een ander personage waar de ondergrondse man een nog grotere hekel aan heeft: zijn bediende Apollon. Apollon wordt omschreven als een oude, trotse en respectabele man. Dit is ook de reden dat de ondergrondse man zulk een grote hekel aan hem heeft: “Om onbekende redenen verachtte hij mij, [..] je voelde dat er iemand voor je stond die nooit aan zichzelf twijfelde.” (Dostojevski, 2014, p.144). Zowel Apollon als de vriendengroep houdt zich vooral bezig met materiële zaken als eten, drinken en inkomen. Dit is wellicht ook de indruk die de ondergrondse man van hen heeft: ze zijn succesvol in de maatschappij omdat ze dom en oppervlakkig zijn, want dit maakt dat zij actief kunnen optreden. Alle personages waar de ondergrondse man een hekel aan heeft hebben dit gemeen: ze lijken de ondergrondse man te verachten – of hij voelt dat zo – en twijfelen geen moment aan zichzelf of de richting die zij nemen met hun leven. Ze zijn zelfverzekerd; en dus oppervlakkig. Een ander personage waar de ondergrondse man meer gemengde gevoelens bij heeft is Liza. In tegenstelling tot de andere personages wordt zij een stuk positiever omschreven: “een fris, jong, enigszins bleek gezicht met rechte, donkere wenkbrauwen, met een serieuze en schijnbaar enigszins verwonderde oogopslag. Het viel meteen bij me in de smaak; ik zou haar gehaat hebben als ze had geglimlacht.” (Dostojevski, 2014, p.115). Verder wordt ze omschreven als een rijzige gestalte, goed en stevig gebouwd, maar desondanks geen schoonheid. Ze is een prostituee en zit net als de ondergrondse man ook in een soort ondergrondse, maar heeft iets “argeloos en goedhartigs” in haar gezicht. Kortom: het lijkt hier om een eenvoudig meisje, dat niets intellectueels, materialistisch of kwaadaardigs in zich heeft: ze is nog als een ongeschreven blad. De ondergrondse man ziet haar als een project waar hij invloed op kan uitoefenen en aan het denken kan zetten: “‘Ik denk niks.’ ‘Dat is ook verkeerd, dat je niet nadenkt. Kom tot bezinning zolang het nog kan.’” (Dostojevski, 2014, p.121). De grootste kritiek die de ondergrondse man op Liza heeft is dat ze niet zelf nadenkt. Het is in feite dezelfde kritiek als die hij ook uit op de mensen die hij haat: 40 ‘[..] ik bezoedel en bevuil mezelf misschien wel, maar ik ben niemands slaaf; ik kom en ik ga en dat is alles. Ik schud het van me af en ik ben weer de oude. Maar wat jou betreft, jij bent van meet af aan een slavin. Ja, een slavin! Je staat alles af, je hele vrijheid [..]’ (Dostojevski, 2014, p.122) Hij waarschuwt haar dat ze moet leven om iets van het leven mee te maken, niet om haar leven voor anderen te leven of zich te laten gebruiken als een middel tot vermaak, zoals ze nu doet. Deze kritiek sluit aan op elke kritiek die de ondergrondse man aan anderen en aan zichzelf geeft: niemand om hem heen leeft een leven dat zij geheel vrij bepalen en invullen; zij zijn gedetermineerd en accepteren dat. Zij laten zich leiden door de wetenschap, de natuur, sociale conventies of de rol die hen is toebedeeld, zonder er – zoals de ondergrondse man – aan proberen te ontsnappen. SETTINGEN EN HUN INDEXEN De tijd- en ruimtesituering waar gebeurtenissen zich afspelen wordt aangeduid met de term ‘setting’ (Herman & Vervaeck, 2009). Settingen kunnen worden gezien als het narratieve en ideologische centrum van de tekst, omdat de figuren en acties vanuit hier vorm krijgen (Herman & Vervaeck, 2009). De concrete inbedding van personages en gebeurtenissen in een setting geeft vorm aan abstracte thema’s en mens- en wereldbeelden (Herman & Vervaeck, 2009). De acties in het verhaal zijn niet los te maken van de setting; bovendien kan de setting als index dienen (Herman & Vervaeck, 2009). In Aantekeningen uit het ondergrondse vinden de gebeurtenissen plaats in Sint-Petersburg, dat wordt beschreven als: “de meest geabstraheerde en bedachte stad van deze hele aardbol” (Dostojevski, 2014, p.15). Net als haar inwoners is de locatie rationeel en naar een idee gevormd. De stad is een tegenovergestelde van de natuur en op die manier een uitgesproken plek om de vervreemding van de mens van de natuur af te beelden. De stad is de plek van de beschaving, waar mensen “onder curatele worden gesteld”. Daarbij wordt Sint-Petersburg voortdurend getypeerd aan de hand van natte sneeuw, die niet blijft liggen. De sneeuw geeft Sint-Petersburg een mistroostig en eenzame uitstraling en is gelijk aan op de ondergrondse man: beide zijn somber en zonder impact – de sneeuw blijft niet liggen en de ondergrondse man wordt door iedereen genegeerd. Pas wanneer hij Liza daadwerkelijk krenkt – wanneer hij eindelijk een blijvende impact heeft op iemand anders – blijft ook de sneeuw liggen. Binnen Sint-Petersburg komen ook andere settingen voor: zoals het ondergrondse, de taveerne, het huis van Simonov, het Hôtel de Paris, het bordeel waar Liza werkt, maar de meerderheid van het verhaal speelt zich af in het ondergrondse. Het is een armoedig, donker hol waar de ondergrondse man zich verschuilt voor de rest van de wereld en haar tegelijkertijd in de gaten houdt. Het ondergrondse is de plek waar de ondergrondse man zijn fantasieën uitbroedt, zichzelf boos maakt en alles oneindig lang blijft overdenken. Hij is er zelfstandig en onafhankelijk van anderen en heeft de ruimte om zich over allerlei filosofische kwesties zorgen te maken – terwijl de massa in de stad zich alleen met alledaagse zaken lijkt bezig te houden. Net als het ondergrondse zijn zijn ideeën duister. Maar de ondergrondse man is er wie hij wil zijn: hij is er vrij, autonoom en hij kan in zijn fantasieën alles van zichzelf maken. Dit in tegenstelling tot de stad, waar anderen bepalen wie hij is en wat er van hem verwacht wordt; waar hij continu buiten de maatschappij valt en niet langer een actieve held kan zijn, maar waar hij passief is. Dit ondergrondse vertoont overeenkomsten met het bordeel waar Liza werkt. Daar is het ook donker; er brandt maar één kaars en er is zijn geen andere mensen te zien. De kamer is smal, benauwd en staat grotendeels vol met vodden, dozen en een kleerkast. Bovendien is de ondergrondse man in dit bordeel, net als in zijn eigen ondergrondse, 41 een actieve held en kan hij vrij en autonoom handelen. Hij heeft er de macht over Liza en kan zichzelf voordoen hoe hij wil, zonder hysterisch te worden of te worden gekleineerd. In principe leven zowel de ondergrondse man als Liza beiden in een ondergrondse: ze zijn allebei figuren die aan de rand van de maatschappij leven en zijn op die manier minder dan de anderen gedetermineerd door de sociale conventies en verwachtingen. Daarnaast zijn er ook burgerlijke settingen als de taveerne, het huis van Simonov en het Hôtel de Paris. In tegenstelling tot het ondergrondse van zowel Liza als de ondergrondse man is het hier luxer, hebben de mensen er werk en sociale contacten en kunnen zij het betalen om in een restaurant uit eten te gaan. Daarnaast wordt het restaurant gekenmerkt door somber uitziende bezoekers en mensen die af en toe uitroepen in het Frans doen. De mensen lijken hier niet per definitie gelukkiger, maar wel een stuk burgerlijker en Westerser. Kortom: er kan een onderscheid worden gemaakt in twee soorten settingen: aan de ene kant de settingen van het ondergrondse – de woning van de ondergrondse man en Liza’s bordeel – en aan de andere kant de settingen van de bourgeoisie – Simonovs woning, de taveerne, het Hôtel de Paris. Het ondergrondse is duister, vies, armoedig en staat aan de rand van de samenleving: met armoedzaaiers, krankzinnigen of prostituees. De bourgeois is het ‘bovengrondse’: met weldenkende, rationalistische, materialistische en ongelukkige burgers als de officier, Simonov, Zverkov, Ferfitsjkin en Troedoljoebov. INDEXEN IN DE FOCALISATIE Indexen kunnen ook worden gevonden in de focalisatie. In Aantekeningen uit het ondergrondse komt de extradiëgetische verteller alleen aan het begin en einde van het verhaal even naar voren, maar verder krijgt de lezer vrijwel het gehele verhaal maar vanuit één perspectief mee. Dit perspectief, van de ondergrondse man, is erg onbetrouwbaar en tegenstrijdig. De lezer – die wordt aangesproken met “heren”, wat waarschijnlijk verwijst naar de moderne intelligentsia – weet niet wat is gelogen, verzonnen of verdraaid en moet zelf bepalen wat hij gelooft. Het perspectief lijkt een index te zijn voor de opvattingen van de ondergrondse man: de lezer moet zelfstandig en autonoom denken en zelf een weg zien te vinden door het verhaal; zelf kiezen welke waarheid hij gelooft en welke niet; of accepteren dat er meerdere waarheden naast elkaar kunnen bestaan. Daarnaast is de extradiëgetische verteller een meervoud, waarvan het onduidelijk is wie hier aan het woord zijn. De lezer zou deze extradiëgetische verteller makkelijk voor de schrijver, Dostojevski, aan kunnen zien. Desondanks moet men verteller en auteur gescheiden houden. De extradiëgetische verteller zegt iets merkwaardigs aan de opening van de Aantekeningen: De auteur van de aantekeningen en de aantekeningen zelf zijn natuurlijk fictief. Desondanks kunnen personen als de auteur van dergelijke aantekeningen niet alleen bestaan, maar moeten ze zelfs bestaan in onze samenleving, gezien de omstandigheden waarin die samenleving is ontstaan. Ik wilde het publiek wat indringender dan gewoonlijk laten kennismaken met een type uit een pas achter ons liggende periode. Het is een vertegenwoordiger van een generatie die nu haar laatste dagen slijt. (Dostojevski, 2014, p.7) Hier wordt benadrukt dat het gaat om fictie, terwijl de lezer dit ook van een novelle verwacht. Het is lichtelijk verwarrend en versterkt tegelijkertijd de uitspraak die er op volgt; dat personen als de ondergrondse man moeten bestaan, gezien de omstandigheden en ontwikkelingen in de samenleving. De extradiëgetische verteller benadrukt de maatschappelijke relevantie van de 42 Aantekeningen, door de ondergrondse man als een type te koppelen aan de maatschappij. En inderdaad lijkt de ondergrondse man erg veel op een postmodern type: de levensstijl van de flaneur, zoals die is besproken door Bauman (1996), die opkomt met de komst van de moderne stad. De ondergrondse man slentert en dwaalt zonder doel en zonder richting en laat geen impact na. Maar daarbij is de ondergrondse man ook een type dat zich verzet tegen de ideeën van de moderniteit: de rede, vooruitgang en de wetenschap. De extradiëgetische verteller stelt dat dit type in de negentiende eeuw zijn laatste dagen slijt; maar wanneer men dit verhaal leest, zelfs in de eenentwintigste eeuw, kan men zien dat dit type nog steeds zijn laatste dagen niet heeft gesleten. Integendeel, het lijkt zelfs eerder een opleving te krijgen in de huidige tijd; waar de wetenschap, het idee van een universele waarheid en de rede in twijfel worden getrokken. 43 3. ‘DAAR IS ZE DUS, DAAR IS ZE DUS EINDELIJK: DE CONFRONTATIE MET DE WERKELIJKHEID’6 ‘k Ging, na m’n Gids, dit duister pad nu binnen, om weer te keren naar het licht der wereld. We gaven ons geen tijd meer om te rusten, doch klommen staâg, hij de eerste en ik de tweede, totdat ik van der heemlen pronk en luister ’n schijnsel opving, door ’n open ronding. Daar gingen we uit, om wéer te zien de sterren. – Dante Alighieri (1265-1321)7 De ondergrondse man uit Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) wordt door de extradiëgetische verteller beschreven als de vertegenwoordiger van een generatie die aan het eind van de negentiende eeuw haar laatste dagen slijt. De ondergrondse man is een tegenstander van het steeds dominanter wordende rationalisme en vooruitgangsdenken en lijkt hiermee in de moderne tijd alleen te komen staan. Maar wanneer de Aantekeningen tegen het licht van de huidige Europese context wordt gehouden, kan men juist een hernieuwde relevantie van zijn opvattingen ontdekken. De Aantekeningen zijn een uiting van een gevoel van een voortdurende crisis en onzekerheid, als gevolg van een grote fragmentarisering op sociaal en economisch gebied. De fragmentarisering en het einde van “de grote verhalen” van de filosofie, religie, wetenschap en ideologie in de twintigste eeuw heeft er voor gezorgd dat mensen hun houvast zijn kwijtgeraakt. De twijfel aan de rede, vooruitgang en werkelijkheid die in de Aantekeningen naar voren komt, sluit sterk aan bij de huidige situatie van Europa, dat op het gebied van identiteiten, publieke ruimtes, grenzen en macht uiteendrijft. Op deze manier wordt de interpretatie van Hanssen (1999) gevolgd, in de zin dat de Aantekeningen wordt gezien als een vertegenwoordiger van de voortdurende crisiservaring uit de moderne tijd, met daarbij de toevoeging dat deze crisiservaring in de huidige tijd voortduurt. Zonder verder diep in te gaan op het individualisme – zoals Williams (1995) – en al te veel nadruk te leggen op de kritiek op de Russische inlijving van de ‘Westerse rationaliteit’ – zoals Frank (1961), kan dan nader worden gekeken vanuit het idee dat Dostojevski’s Aantekeningen een crisiservaring verwoordt die voortkomt uit de onzekerheid en fragmentarisering van de moderne en postmoderne tijd. Op die manier is de Aantekeningen ook in de huidige situatie nog relevant en kan zij – in navolging van Sjestov – een “nieuwe blik” geven vanwaar men naar de problemen en mogelijke richtingen van Europa kan kijken. Op die manier kan Dostojevski de lezer als een gids op haar reis door het ondergrondse van Europa begeleiden en dienen de Aantekeningen als voorbeeldverhaal voor Europa. 6 Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, p. 110 7 Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij de Torenlans, p.262 44 Om tot een dergelijke interpretatie te komen, moet eerst worden gekeken naar gelijkenissen tussen de hoofdpersoon van de Aantekeningen en Europa. Om te beginnen zijn zowel de ondergrondse man als Europa passief in hun optreden in de ‘buitenwereld’. De ondergrondse man voelt zich in de buitenwereld behandeld als een insect, terwijl Europa in contact met de andere machtsblokken merkt dat zij niet langer de leidende supermacht is. Zowel de ondergrondse man als Europa lijkt zich om die reden graag terug te trekken in hun eigen ondergrondse: daar kan de ondergrondse man maandenlang blijven fantaseren en mijmeren over mogelijke heldendaden, terwijl Europa zichzelf intern mooie verhalen kan vertellen over een rijke culturele traditie en geschiedenis waarin zijzelf de hoofdrol speelt. Hierdoor hebben beide de neiging om de werkelijkheid uit het oog te verliezen. Europa blijft zich blindstaren op de interne waan van de dag, zonder te werken aan de meer fundamentele problemen; zoals het gebrek aan een overkoepelende Europese identiteit, het ontbreken van een Europese publieke ruimte of de groeiende afstand tussen kern en periferie, elite en bevolking, en macht en politiek. Daarnaast leven zowel de ondergrondse man als Europa in een gefragmentariseerde werkelijkheid. De ondergrondse man ziet de werkelijkheid als versplinterd en het bewustzijn ervan wordt door hem ervaren als een ziekte: door een overdaad aan perspectieven van mogelijkheden en risico’s wordt het voor hem onmogelijk om een keuze te maken en net als de buitenwereld actief op te treden. De ondergrondse man vervloekt het bewustzijn, omdat de bijbehorende passiviteit er voor zorgt dat hij niets is of kan worden. Europa heeft in feite te maken met hetzelfde probleem: de hedendaagse wereld waarin zij leeft is op allerlei fronten gefragmentariseerd, problemen waar zij vroeger een antwoord op had zijn veranderd en er zijn nieuwe problemen bijgekomen. Het bewustzijn van Europa bestaat uit een versplintering van verhalen, identiteiten en problemen: en de veelheid aan perspectieven maakt haar passief. Deze politiek van niet-besluiten zorgt er voor dat Europa naar buiten toe passief blijft en uit elkaar dreigt te vallen. Deze passiviteit komt ook meerdere malen tot uiting in de Aantekeningen, ten eerste in de zin dat er in de novelle vrijwel geen gebeurtenissen of acties plaatsvinden. Ten tweede in de zin dat daadwerkelijke acties van de ondergrondse man in de maatschappij uitblijven. Zelfs wanneer hij besluit om uit zijn ondergrondse te komen, actief te worden, ruzie te zoeken of in opstand te komen, druipt hij telkens toch weer op het laatste moment af om zich te verschuilen in zijn eenzame mijmeringen. Daadwerkelijke acties worden iedere keer weer uitgesteld, met het excuus dat ze literair of heldhaftig moeten zijn en dat daar in de werkelijkheid geen plaats meer voor is. Maar zowel de ondergrondse man als Europa doen pogingen om aan deze passiviteit te ontsnappen. De ondergrondse man stort zich af en toe op het publieke leven en ontvlucht de passiviteit van de rede door zich impulsief en irrationeel te gedragen: op die momenten vindt hij zijn vrijheid en kan hij handelen. Hij probeert aan zijn passiviteit te ontsnappen door aan zijn rationaliteit te ontsnappen. Het bewustzijn dat hem zo passief maakt, wordt uit de weg gegaan door zich zo irrationeel mogelijk te gedragen. Daarnaast wil hij de anderen om hem heen aan hem onderwerpen en zichzelf in een dominantere rol positioneren. Waar hem dit niet lukt bij mensen uit de maatschappij, lukt dit wel bij een ander persoon dat aan de rand van de samenleving staat: de prostituee Liza. Liza is in feite ook een personage dat leeft in een ondergrondse. Bij haar kan hij zijn theorieën ontvouwen, zich belangrijk maken en zich als een held voordoen. Dit beeld valt echter in duigen wanneer zij hem in zijn ondergrondse bezoekt. De wereld waarin hij zich kan verschuilen in zijn fantasieën, waar hij de vrijheid heeft om van zichzelf te maken wat hij wil, valt in duigen. Wanneer Liza het ondergrondse bezoekt brengt ze het automatisch in relatie tot de werkelijkheid: de ondergrondse man gaat zich voor zichzelf schamen en wordt geconfronteerd met zijn eigen nietigheid. De enige plek waar hij onbeperkt kon fantaseren en vrij kon zijn valt uiteen. De 45 ondergrondse man krijgt van Liza nog de kans om te ontsnappen aan zijn eenzaamheid en zijn ondergrondse, omdat zij om hem geeft en hem wil liefhebben, maar hij wil dit niet: hij kwetst haar opzettelijk en jaagt haar weg. Het enige wat hij wil is met rust gelaten worden: “[..] als het erop aankomt, verlang ik maar één ding: dat jullie doodvallen, en anders niets. Ik heb behoefte aan rust.” (Dostojevski, 2014, pp.144-145). Ook Europa lijkt af en toe pogingen te wagen om aan haar passiviteit en bewustzijn te ontsnappen. Ze wil haar diversiteit aan perspectieven en verhalen ontsnappen door op het wereldtoneel als één continent mee te beslissen en haar verschillen op te heffen. Maar juist op deze momenten, waarop Europa zich op het wereldtoneel begeeft, beseft zij dat haar tijden van oude glorie achter haar liggen en dat zij niet langer een leidende rol heeft in de wereldpolitiek. Het contact met andere wereldmachten leidt – net als de komst van Liza in het ondergrondse – tot een besef van de eigen nietigheid en afhankelijkheid: het doet Europa beseffen dat zij niet langer leidend is of autonoom kan beslissen. Dat besef kan binnen Europa nog worden verdoezeld door zich te richten op de eigen geschiedenissen, heldenverhalen en alledaagse problematiek. Europa lijkt zich op die manier net als de ondergrondse man liever terug te trekken in haar eigen ondergrondse, om zo de vrijheid te hebben om van zichzelf te maken wie zij wil zijn; zij kan een heldenpositie innemen in haar eigen wereld, waar zij die in de buitenwereld niet langer heeft. 46 “De lezer krijgt zoveel ogen ‘ingeplant’ dat hij met elke nieuwe blik een ander wordt en zijn oude ik moet loslaten. Deze speelse vernietiging zal de lezer in de eerste plaats aan zichzelf moeten voltrekken. Dingen kunnen vergruizen, dieren raken verward, sterren vallen en doven uit, maar alleen mensen kunnen door crises heen, dat wil zeggen opnieuw geboren worden en toch dezelfden zijn. Daarin schuilt het genot van Dostojevski te lezen.” (Hanssen, 1999, p.85) 47 LITERATUUR Alighieri, D. (1929), Dante's Goddelijke komedie. Deel 1: de hel (vert. Christinus Kops). Utrecht: Uitgeverij De Torentrans Alonso, F. (2015, februari 28). Luuk van Middelaar: Brussel is politiek diepzeeduiken. NRC Handelsblad, p. 14. Angelescu, I. & Bindi, F. (2011). The frontiers of Europe: A transnational problem? Harrisonburg: Brookings-SSPA series on public administration. Bal, M. (2002). Traveling concepts in the humanities. Toronto: University of Toronto Press. Balibar, E. (2004). We the people of Europe? Reflections on Transnational Citizenship. Princeton: Princeton University Press. Baudet, T. (2012). De aanval op de natiestaat. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Bauman, Z. (1996). From Pilgrim to Tourist – or a short History of Identity. In S. H. Gay, Questions of Cultural identity (pp. 18-36). London: Sage Publications Ltd. Bauman, Z. (2004). In the Empire’s Shadow, From Social State to Security State. In Z. Bauman, Europe, An Unfinished adventure (pp. 45-123). London: Polity Press. Bauman, Z. (2008). Liquid times: living in an age of uncertainty. London: Polity Press. Chin-A-Fo, H. (2015, Januari 24). Europa is rijk maar gedraagt zich arm. NRC Handelsblad, p. 5. De Gruyter, C. (2015, Mei 23). De bank is wel/niet onafhankelijk. NRC Handelsblad, p. 11. De Gruyter, C. (2015, Januari 24). Hoe nationale politici het nieuws bijkleuren. NRC Handelsblad, p. 11. De Gruyter, C. (2015, Januari 31). Jaag de Grieken weg en haal Poetin binnen. NRC Handelsblad, p. 11. De Waard, P. (2015, Juni 7). Obama wijst EU op gevolgen van een Grexit. Volkskrant, p. 3. Delanty, G. & Rumford, C. (2005). Rethinking Europe: Social theory and the implications of Europeanization. Abingdon: Taylor & Francis Ltd. Delanty, G. (1995). The Ambivalence of Europe, The Origins of the Idea of Europe . In G. Delanty, Inventing Europe, Idea, Identity, Reality (pp. 1-29). London: Palgrave Macmillan Ltd. Dostojevski, F. (2014). Aantekeningen uit het ondergrondse. Amsterdam: Athenaeum - Pollak & Van Gennep. Frank, J. (1961). Nihilism and "Notes from the Underground". The Sewanee Review, 1-33. Herman, L. &Vervaeck, B. (2009). Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse. Nijmegen: Vantilt. Habermas, J. (2009). Europe: the faltering project. London: Polity Press. Habermas, J. (1991). The Structural Transformation of the Public Sphere. Cambridge: MIT Press. 48 Hanssen, L. (1999). Met ogen bezaaid. Dostojevski lezen. In F. O. Messing, Boek en wijsheid. Beschouwingen over schrijven, lezen en leven (pp. 73-85). Budel: Uitgeverij Damon. Heynders, O. (1998). Langzaam leren lezen. Paul Rodenko en de poëzie. Tilburg: Syntax Publishers. Leerssen, J. (2011). Spiegelpaleis Europa. Europese cultuur als Mythe en beeldvorming. Nijmegen: Vantilt. Lyotard, J.-F. (1984). The postmodern condition: A report on knowledge. Manchester: Manchester University Press. Machiavelli, N. (2009). De heerser (vert. Frans van Dooren). Amsterdam: Athenaeum - Polak en Van Gennep. Moerland, R. (2015, Januari 31). De nieuwe revolutionairen van Europa. NRC Handelsblad, pp. 18-19. Sontag, S. (2005). At the same time... (The novelist and moral reasoning). English studies in Africa, 48:1, 5-17. Steketee, H. (2015, Januari 24). We laten onze eigen mensen in de steek: interview Larry Siedentop. NRC Handelsblad, pp. 22-23. Van Ham, P. (2015, Juni 6). G7, nodig Rusland toch uit aan jullie tafel. NRC Handelsblad, p.12 Van het Reve, K. (2014). Geschiedenis van de Russische literatuur: Van Vladimir de Heilige tot Anton Tjechov. Amsterdam: G.A. van Oorschot. Vermeulen, F. (2015, Juni 8). Geesten Poetin en Tsipras waren rond op Beierse G7-top. NRC Handelsblad, p. 3. Williams, L. L. (1995). The Underground Man: A Question of Meaning. Studies in the Novel, 129-140. 49 BIJLAGE 1: TIJDSCHEMA F.M. DOSTOJEVSKI, AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE *De grote sequenties weergeven de fabel of chronologische geschiedenis en de kleine sequenties het sujet – of de manier waarop deze gebeurtenissen in de tekst worden voorgesteld. Grote sequentie * Kleine sequentie * Duur Wanneer Waar Focalisator Frequentie Deel I: Het ondergrondse 1 1 p.7 Voorwoord - Extradiëgetische ‘wij’verteller Singulatief 34 2 pp. 11-60 Het ‘heden’ In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief Deel I 4 3 pp.63-66 16 jaar geleden Sint Petersburg Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 35 4 pp.66-68 Het ‘heden’ In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief Deel II: Naar aanleiding van natte sneeuw 7 5 pp.69-70 16 jaar geleden Sint Petersburg Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 8 6 pp.70-71 16 jaar geleden, ‘’op een keer ’s nachts’’ Sint Petersburg nabij een taveerne Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 9 7 pp.71-72 16 jaar geleden, ‘’de volgende dag’’ Sint Petersburg Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 10 8 p.72 16 jaar geleden, Op straat in Sint Petersburg Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief De dagen daarna 11 9 pp.72-73 16 jaar geleden, ‘’op een ochtend’’ In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 12 10 pp.73-76 16 jaar geleden, ‘’op vrije dagen [..] tussen drie en vier uur’’ Nevski Prospekt aan de zonzijde Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 13 11 p.76 16 jaar geleden, In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief Nevski Prospekt Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief ‘’twee of drie nachten’’ 15 12 pp.76-77 Een paar dagen later 50 14 13 p.77 De nacht daarvoor In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 15 14 pp.77-78 ‘’Plotseling’’ Nevski Prospekt Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 17 15 p.78 ‘’drie dagen later’’ Herinneringen/ gedachten Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 5 16 p.78 14 jaar geleden Herinneringen/ gedachten Intradiëgetische ‘ik’verteller Intradiëgetisch e ‘ik’-verteller 18 17 pp.79-84 Na ‘’de periode van slippertjes’’, In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 19 18 pp.84-85 Donderdag , drie maanden later Bij Simonov Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 3 19 p.84 17 jaar geleden Herinneringen/ gedachten Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 2 20 pp.85-87 19 jaar geleden, de schooltijd van de hoofdpersoon Op school Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 20 21 pp.87-91 Donderdag Bij Simonov Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 21 22 pp.91-94 Donderdagnach t In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 22 23 pp.94-96 Vrijdagochtend In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 23 24 pp.96-97 Vrijdag vijf uur Hôtel de Paris Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 24 25 pp.97-109 Vrijdag zes uur Hôtel de Paris Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 25 26 pp.110115 Vrijdagavond negen uur Een of ander café of bordeel Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 26 27 pp.116137 Vrijdagnacht twee uur Het bordeel of café in een smal, laag, benauwd kamertje Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 27 28 pp.138140 Zaterdagochten d In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 28 29 pp.140141 Tegen de avond ‘’De drukste en bedrijvigste straten’’ Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 29 30 pp.141142 De hele avond Herinneringen/ gedachten Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 6 31 p.142 Één jaar geleden Herinneringen/ gedchten Intradiëgetische ‘ik’verteller Iteratief 51 30 32 pp.142143 Zondag In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 31 33 pp.143149 Drie dagen zijn voorbij gegaan: woensdag In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 32 34 pp.149158 Woensdag: zeven uur In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 33 35 pp.159163 Woensdagavon d In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 36 36 pp.163165 Heden In het ondergrondse Intradiëgetische ‘ik’verteller Singulatief 37 37 p.165 Nawoord - Extradiëgetische verteller Singulatief 52 BIJLAGE 2: PAGINAVERDELING IN AANTEKENINGEN UIT HET ONDERGRONDSE Onderdeel Voorwoord extradiëgetische verteller Deel I: Het ondergrondse Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Deel II: Naar aanleiding van natte sneeuw Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Paginanummer 7 9 11-14 15-18 19-23 24-26 27-30 31-33 34-41 42-48 49-52 53-55 56-60 61 63-78 79-84 85-96 97-109 110-115 116-128 129-137 138-149 150-158 159-165 53 Aantal pagina’s 1 1 4 4 5 3 4 3 8 7 4 3 5 1 16 6 12 13 6 13 9 12 9 7