NaSk H6 ( Impact ) - Samenvatting Nodig?

advertisement
Samenvatting NASK Hoofdstuk 6
Paragraaf 6.1 “deeltjes, water, ijs en lucht”
Wolken en mist
Wolken zijn kleine zwevende waterdruppeltjes. In donkere wolken zijn de druppels zo groot dat de
druppels naar beneden vallen. Wolken ontstaan door verdamping. Er ontstaat waterdamp en die
stijgt op. Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht. Zo ontstaan druppels en
zo ontstaan wolken.
Bij vliegtuigen ontstaan er bij heldere lucht witte strepen. Dat komt door de uitlaatgassen van
vliegtuigen die waterdamp bevatten. Uit de waterdamp van de vliegtuigen ontstaan er ijskristallen.
Meestal verdwijnen die strepen snel. Kristallen worden weer waterdamp.
Sneeuw, hagel en ijzel
Waterdamp in een wolk kan sneeuw worden. Waterdamp bevriest zonder vloeibaar te worden.
Dan ontstaan ijskristallen die langzaam sneeuwvlokken worden.
Hoge gitzwarte wolken in de zomer zijn onweer en hagel in de tocht. Die wolken bevatten
waterdruppels, maar de temp. zit rond het vriespunt. Een sneeuwvlok die door de wolk naar
beneden valt, verzamelt druppels die meteen ijs worden. Zo ontstaan er hagelstenen. IJzel
ontstaat door regen op een bevroren grond. Er ontstaat een gladde laag.
Vast, vloeibaar en gas
Water is een vloeibare stof. Waterdamp is een gas. IJs is een vaste stof. IJs, water en waterdamp
zijn vaste, vloeibare en gasvormige fase van water.
vloeibaar
rijpen
vaste stof
gas
sublimeren
Moleculen en atomen
Een vaste stof zit vast. Een vloeistof kan zich moeiteloos bewegen. En gas zweeft door de ruimte.
Daar is een verklaring voor. Alle stoffen bestaan uit kleine deeltjes: moleculen. Moleculen kun je
alleen met een sterkte microscoop zien. De bolletjes in een molecuul zijn de atomen. Een
watermolecuul bestaat uit een zuurstofatoom en twee waterstofatomen. H staat voor waterstof en
de O voor zuurstof. Dus de formule H2O komt daar vandaan.
Eigenschappen van moleculen
Moleculen verschillen in grootte maar zijn nooit met het blote oog te zien.
Ze verschillen in massa
Trekken elkaar aan
Ze bewegen altijd.
Je kunt de eigenschappen van iets bepalen door de moleculen
Vaste stoffen, vloeistoffen en gassen
Waterdruppels blijven bij elkaar doordat de moleculen elkaar aantrekken. Ze bewegen wel door
elkaar omdat het een vloeistof is. Als een druppel afkoelt gaat het steeds slomer bewegen. Bij 0
graden staan de moleculen stil. Het is een vaste stof geworden.
Bij gas bewegen de moleculen zo snel dat ze verspreid door de kamer zijn. Ze trekken elkaar niet
meer aan. Bij het verdampen van de vloeistoffen krijgen moleculen aan het oppervlak genoeg
snelheid om los te komen. Bij gas bewegen de moleculen sneller dan 1000 km/h. Moleculen
bewegen in gas altijd.
Paragraaf 6.2 “Zwaar en Licht”
Dichtheid
Om te kunnen vergelijken hoe zwaar de stoffen zijn, is het begrip dichtheid ingevoerd. De
dichtheid van de stof is de massa die een blok van 1 cm3 heeft. De massa van ijzer is 7,86 g.
piepschuim heeft een massa van 0,025 g. Stoffen met een hoge dichtheid hebben zware atomen.
Drijven en zinken
Of een voorwerp blijft drijven hangt af van de dichtheid van beide stoffen. Is de dichtheid van het
voorwerp lager, dan blijft die drijven. Mensen hebben een dichtheid die net iets hoger is dan die
van water. Omdat ze voornamelijk uit water bestaan. Als je lucht in je longen hebt, blijf je drijven.
Anders zink je. De dichtheid van olie is het allerlaagst.
Zweven
Een goudvis zinkt niet, maar blijft ook niet drijven. De goudvis zweeft, als een voorwerp zweeft is
de dichtheid van de vloeistof en van het voorwerp precies gelijk.
Zweven in de lucht
Een heliumballon stijgt totdat de dichtheid van de helium gelijk is aan die van de lucht. De
dichtheid van de lucht is 0,0012 g/cm3. Omdat gas licht is druk je het uit in gram per kubieke
centimeter. De dichtheid van de licht word groter, naarmate je hoger in de lucht gaat. Warme lucht
heeft een lagere dichtheid dan koude lucht.
De dichtheid van zout water
Door zout heeft zeewater een hogere dichtheid dan zoet water. Schepen die van een zee naar
een rivier gaan, zakken. De dichtheid van het water hangt af van de temperatuur en van het
zoutgehalte. De dode zee heeft een hoog zoutgehalte. Daardoor kan je daar heel makkelijk
drijven. Onder water zwemmen kan daar niet.
Komt hier nog…?
Met de dichtheid kun je uitrekenen wat de massa van een voorwerp is als je weet wat de formule
is. Berekening =
massa = dichtheid x volume
volume = massa : dichtheid
Voor de volume te berekenen voor een rechthoekig blok, doe je:
volume = lengte x breedte x hoogte
Voor het berekenen van de dichtheid doe je:
dichtheid = massa : volume
Als je van een onregelmatig voorwerp de volume wil bepalen moet je het onderdompelen in water.
Eerst meet je cm op voordat je het voorwerp onderdompelt en nadat je het voorwerp
onderdompelt.
Paragraaf 6.3 “In de lucht”
Samengeperste lucht
Als je je band oppompt zitten in een kubieke centimeter 5 keer zoveel luchtdeeltjes dan aan de
buitenkant. Er zit 5 keer zoveel massa in hetzelfde volume. De dichtheid van lucht is niet gelijk
omdat je het kan samenpersen. Vaste stoffen en vloeistoffen kun je niet samenpersen.
Warme lucht
Bij verwarmen van lucht gaan de deeltjes sneller bewegen. Ze nemen meer plaats in en zetten uit.
Dezelfde massa heeft een groter volume gekregen dus de dichtheid is kleiner geworden.
De druk van de lucht
Een bal word harder als je het oppompt omdat de lucht aan de binnenkant duwt. Dat heet de
luchtdruk. Hoe meer lucht in een voetbal, hoe meer druk. Hoe meer deeltjes er in een bal zitten,
hoe meer botsingen tussen de deeltjes en de wand.
Druk en temperatuur
Als de temperatuur stijgt word een bal harder. Er komt meer druk op. Een ballon kan zelfs
knappen als de druk te groot word.
Verpletterde luchtdruk
Bij vacuüm is er geen lucht. Een verpakking zit dan stevig aan elkaar vast. Het lijkt alsof de
binnenkant een zuigende kracht uitoefent. Maar eigenlijk is de druk van de lucht buiten te
verpakking te hoog op het te openen. Zodra je een gaatje prikt gaat de lucht naar binnen.
Luchtdruk en hoogte
Hoog in de bergen is de dichtheid van de lucht lager dan die aan de grond. Er is een lagere druk.
Er zijn daar minder deeltjes in een kubieke centimeter. Maar hoog in de lucht is er ook minder
druk. Dus de schaats wereldrecords worden meestal op grote hoogte gereden.
Luchtdruk en kracht
Luchtdruk oefent een heel grote kracht uit. Als de luchtdruk aan de ene kant van je groter is dan
aan de andere kant, merk je een verschil. Anders merk je normaal geen verschil. In een
opgepompte fietsband is de druk 50 N/cm2, terwijl de luchtdruk buiten maar 10 N/cm2 is. Op de
band met je vinger in te drukken moet je 40 N per vierkante centimeter leveren. Als de luchtdruk
van een hol voorwerp zowel aan de binnenkant als in de buitenlucht gelijk is, is het makkelijk in te
duwen of uit elkaar te trekken.
De eenheid van luchtdruk
Op zeeniveau is de luchtdruk ongeveer 100.000 N/m 2. Op elke vierkante meter is de kracht
100.000 N. een vierkante meter is 10.000 cm2. Op elke vierkante centimeter werkt 1/10.000 deel
van 100.000 N, dus 10 N.
Voor omrekenen doe je: 1 N/cm2 = 10.000 m2.
Om het aantal N naar vierkante meter te berekenen doe je x10.000. Andersom doe je :10.000.
Luchtdruk gebruiken
Wie sterker is dan luchtdruk, kan zuignappen lostrekken. Hoe veel kracht je nodig hebt, kun je
berekenen als je hoe groot de zuignap is. De luchtdruk is 10N/cm 2. Dus op een zuignap met een
oppervlakte van 50 cm2 geeft de luchtdruk een kracht van 500N. Wanneer er geen lucht onder de
zuignap zit, heb je een kracht van 500N nodig.
Eenheden voor de luchtdruk
De eenheid voor luchtdruk is bar. De normale luchtdruk is ongeveer 1 bar.
Voor het omrekenen heb je de volgende berekeningen.
1 bar = 100.000 N/m2.
1 bar = 10 N/ cm2.
1 bar = 1000 mbar. (millibar)
Drukmeters
Luchtdruk meet je in barometers. De eenheid waarin de luchtdruk word weergeven, is in millibar.
De luchtdruk is ongeveer 1 bar, dus de barometerstand zal rond de 1000 mbar zijn. Om het
verschil van de druk van gas en de druk van buiten te meter, gebruik je een manometer. Die
gebruik je om de druk van de band te meten. Als de manometer 3 aangeeft, is de band 3 bar
groter dan de lucht van de buitenlucht. De echte druk van de band is dan 4, want de buitendruk is
1 bar. Omdat de druk in de band groter is dan de druk in de buitenlucht, noem je dat overdruk. Als
een manometer een negatief getal aangeeft is het omdat het lager is dan 1. Als er -0,25 word
aangegeven, is het eigenlijke getal 0,75 bar. Dat noem je onderdruk.
Formules stoffen
F= fluor
H= waterstof
C= koolstof
O= zuurstof
N= stikstof
Mg= magnesium
Fe= ijzer
Al= aluminium
Ag= zilver
Au= goud
Download