(1783-1784) – zijn

advertisement
NATUUR EN MILIEU
Het jaar 1783, “Annus Horribilis”, de uitbarsting van
de Lakagígar vulkaan in IJsland (1783-1784) – zijn
impact op het leefmilieu, het klimaat en de mens
kunnen geven op hoe de mensen toen op deze
uitzonderlijke situatie hebben gereageerd. Uit
de tekst kan de lezer gemakkelijk opmaken
dat deze historische uitbarsting vele malen erger was dan diegene die we vandaag beleven.
In herinnering aan Roger-A. Blondeau
(1919-2008),
Roesbrugge, eminent wetenschapshistoricus
Inleiding
De uitbarsting
In de vorige weken werd het luchtverkeer boven gedeelten van Europa door wolken met
vulkanische as afkomstig van de Eyjafjallajökull vulkaan in IJsland een aantal malen grondig verstoord. Voor velen onder ons is dat een
eerste kennismaking met de onmiddellijke gevolgen van een vulkaanuitbarsting. Nochtans
werden in het vorige millennium dergelijke
gebeurtenissen opgetekend waarvan sommige
in detail door klimaathistorici werden bestudeerd. In dit artikel wordt de uitbarsting van
de Lakagígar vulkaan in 1783-1784 beschreven en worden de gevolgen ervan op het leefmilieu, het klimaat en de mens beschreven.
In de mate van het mogelijke wordt het materiaal beperkt tot teksten uit onze gewesten
hoewel dergelijk materiaal kan aangebracht
worden uit heel Europa. De oorspronkelijke
18de eeuwse spelling werd behouden waar mogelijk. Tezelfdertijd worden ook de uiterlijke
omstandigheden en de wetenschappelijke
hypotheses belicht teneinde een beter zicht te
De hel barstte los in IJsland. We laten een
ooggetuige, Jón Steingrímsson, dominee in
Kirkjubæjarklaustur, aan het woord: “Ongeveer in het midden van de morgen op Pinksteren,
8 juni 1783, bij klaar en rustig weer, verscheen
een zwarte nevel met zand naar het noorden van
de bergen nabij de hoeves van de Síða gebied. De
wolk was zo uitgebreid dat in een korte tijd ze zich
verspreid had over het gehele Síða gebied en ook
over een deel van Fljótshverfi. Ze was zo dik dat
het binnenshuis donker werd en bedekte de aarde
zo dat sporen konden gezien worden. Het poeder
dat op de aarde viel leek als verbrande as van harde kolen”
De uitbarsting wordt dikwijls de Laki eruptie
genoemd maar dit is een foute benaming. De
ware naam is in het IJslands de Lakigígar naar
de spleeteruptie langs beide zijden van de Laki
berg. Soms spreekt men over de Skaftáreldar
ofwel Skaftávuren naar de Skaftá rivier. De
9
De vulkanen 1 t.e.m. 15 uit de rij kraters en de uitstroming van de lava van de Lakagígar volgens het onderzoek van de geoloog Helland in 1886.
De ruimtelijke verspreiding van de
gevolgen van de Lakagígar eruptie
Lakigígar eruptie had een catastrofaal indirect
effect in IJsland ten gevolge van de verspreiding van de vulkanische gassen en as door de
wind. De weiden die een essentiële voedselbron waren voor het vee werden vervuild en
vergiftigd door fluorine. Binnen het jaar stierf
53 % van de koeien, 80 % van de schapen en
77 % van de paarden. Daarop volgde de Móðuharðindin, de hongersnood van de mist, die 20
% van de IJslandse bevolking wegmaaide. De
situatie werd nog verergerd door een pokkenepidemie en de koude winter 1783-1784.
De gevolgen van de Lakagígar eruptie bleven helemaal niet tot IJsland beperkt maar verspreidden zich over het hele noordelijke halfrond.
Vulkanische as viel neer op de Faeröer eilanden,
te Caithness in Schotland, in Scandinavië en in
Friesland. Vanaf ongeveer midden juni ontwikkelde zich de droge nevel over Europa en over
delen van het noordelijk halfrond. De zon verbleekte en kon met het blote oog aanschouwd
worden, ’s morgens en ’s avonds werd ze gezien
als een rode schijf. Er zijn getuigenissen van het
optreden van deze droge nevel uit verafgelegen
plaatsen zoals Oslo op 22 juni, Stockholm op
24 juni, Moskou op 25 juni, Lissabon op 26
juni, Tripoli op 30 juni, Istanbul, Izmir, Ankara
op 1 juli, Bagdad op 1 juli en het Altai gebergte
in Centraal Azië op 1 juli 1783.
De Lakigígar uitbarsting duurde van juni 1783
tot februari 1784 en was zonder twijfel een der
opmerkelijkste en grootste spleetuitbarstingen
in historische tijden. De eruptie genereerde een
der grootste lavastromen (~ 15 km3) die een
oppervlakte van 580 km2 bedekte. Het totale
volume aan tephra of vulkanische as was 0.4
km3. Niet minder dan tien uitbarsting episodes grepen plaats tijdens de eerste 5 maanden
van de uitbarsting. Ieder had een korte (1/2 – 4
dagen) explosieve fase gevolgd door een langer
durende fase van lava spuwen en lava emissies.
De eruptie was het hevigst in de eerste anderhalve maand gevolgd door een daling in de activiteit in de volgende drie maanden. De magma
bereikte piek-afvoeren van 6000 m3/s wat ongeveer van de grootte is van de afvoer van de Rijn
in de winter.
Italiaanse koraalvissers werden door de nevel
gehinderd aan de kust van Tunesië. Op de Atlantische Oceaan werd de nevel waargenomen
vanaf de Azoren en ook meer noordelijk vanaf
Newfoundland. De gevolgen van de uitbarsting
van de Lakagígar werden ook in Labrador, Canada, gevoeld. De weerobservaties verricht op
de missiepost Nain door de (Duitse) missionarissen van de Moravische Broeders, ook Herrnhuters genoemd, vermelden voor de maand juli
10
Baron de Poederlé beschrijft de droge nevel in
detail. Hierna volgt een extract: “De 17de juni,
voor 6 uur ’s morgens, een lichte nevel en de zon was
rood. De 19de en 20ste juni, kalme dag, nevelachtig, vochtig warm en zwaar. De 23ste, een zeer grote
nevel om 6 uur ’s morgens die nadien optrok. De
24ste, een warme dag, de nevel, ongezond, stinkend
en gelijk een lichte rook, zelfs door zijn kleur, heeft
de hele dag geduurd met een geur van zwavel (verbrand poeder, zegden de plattelandsbewoners). De
26ste, 27ste, 28ste en 29ste: dezelfde nevel, de zon bleek
of rood. De 30ste, de nevel beduidend vermindert en
omstreeks 7 uur ’s avonds klare, mooie hemel.”
Baron de Poederlé had bijzondere belangstelling voor de impact van de nevel, de hitte en de
droogte op de plantengroei. “Korte tijd na verschijnen van deze nevel [in juni] heb ik opgemerkt
dat verschillende planten en de bladeren van meerdere bomen en struiken verbrand waren en volledig
roodachtig waren geworden.” Het verbranden is
waarschijnlijk het gevolg van het neerslaan van
zwavelachtige of fluorachtige aerosolen van vulkanische oorsprong. De Poederlé vervolgt: “De
hooioogst kon worden binnengehaald zonder regen,
en ook het hooi was overvloedig en van goede kwaliteit. […] Men is omstreeks de 11de juli begonnen met
de rogge te oogsten, en de tarwe tegen het einde der
maand. Ondanks de overdadige hitte en de extreme
droogte van deze maand juli, heeft de vegetatie niet
uitzonderlijk geleden. […] De vreemdsoortige nevel
van deze zomer scheen opgedoekt en de hitte verminderd, maar zowel de nevel als de hitte waren de
19de, 28ste, 30ste en 31ste weer van de partij.”
1783: “Deze maand juli heb ik iets waargenomen
dat ik nooit voordien waarnam, d.w.z. de ganse
lucht scheen alsof ze met rook of met een dunne
mist gevuld was. Dit type van weer zal ik smoor
noemen. De zon scheen nooit zo klaar dat men een
pijp kon aansteken.” Op de missiepost Okak noteerde men op 29 juli 1783: “de lucht vol met
smoor gedurende de 5 vorige weken.” Er kan gesteld worden dat op basis van antropologisch,
historisch en dendrochronologisch onderzoek,
de mondelinge Inuit (Eskimo) overlevering van
een extreme koude in de zomer, hongersnood
en sterfte in noordwest Alaska aan de Lakagígar
uitbarsting gerelateerd wordt.
de Poederlé, een uitzonderlijke
natuurwetenschapper
Baron Eugène de Poederlé d’Olmen (17421813), een deskundige in bomen en heesters
met Europese reputatie, was tevens een uitzonderlijke natuurwetenschapper. Zijn meteorologische waarnemingen zijn een bron van informatie over het gebeuren in de natuur tijdens
het laatste kwart van de 18-de eeuw. Tijdens het
grootste gedeelte van het jaar verbleef hij op zijn
kasteel te Saintes (Sint Renelde, bij Halle) maar
‘s winters verhuisde hij naar zijn hotel in Brussel. In zijn verslag over het jaar 1783 verwijst
hij naar de buitengewone warmte, de nevelen,
de aardbevingen, de goed ontwikkelde vegetatie
en de epidemieën en de bijtende koude van de
maand december 1783.
De droge nevel in onze gewesten
De optische verschijnselen gepaard met de uitbarsting zoals ze gezien werden in onze gewesten baarden vele zorgen en werden uitgelegd als
voortekens van naderend onheil. We laten hier
Franciscus Van der Auwera, religieus van de priorij Roklooster te Oudergem bij Brussel aan het
woord: “In het jaer 1783 waer der eenige teekenen
11
De Lakagígar rij van kraters gezien vanop de oude Laki vulkaan (foto Eddy Van Der Meersche, Gent)
te zien in de zonne van eenen aenstaenden onderganck. Van den 18 julii tot den 3 augus. Was de zonne vervaerlyck en kondigde ons aan sonder sprecken,
door haer treurig en droevig gesight een aenstaende
verwoestinge, want savons van 6 uren zoo lang als zy
zinbaer was, kwam er eenen droegen nevel, die de
staelen der sonne belettende en toonde daerdoor een
schrickelyck vuerachtig en bloedig gezicht. Onder
tusschen sag men vuerpylen door de zonne schieten,
het welck het aenzien veel schrickelyker maekten aen
het gesight der menschen.” Men veronderstelde
dat de Heer een bloedige oorlog of een besmettelijke ziekte wou te kennen geven maar voor de
geestelijke was het de aankondiging van de sluiting van kloosters door Keizer Jozef II.
der Regen, t’gene veele schaersheyd aen zoet Water
in de Stad veroorzaekte. Deze Nevel is ten alle kanten met verwondering waergenomen geweest.”
Guillaume François Vandermeulen (17371809), kapelaan te Roesbrugge, maakt instrumentele meteorologische waarnemingen vanaf
1780. Hij beschrijft de nevel: “… den 22e [juni
1783] dikken smoor tot de 1 uren naer noene, desen
wintersche smoor heeft dan geduerd 5 dagen en kan
aensien worden als den voorloper van den berugten
rook… Men sag van alle kanten des hemels van den
horison tot ter hoogte van 12 of 15 voeten eenen
rook als of den aerde daer gebrand hadde. (…)Vervolgens beschrijft Vandermeulen het verwelken
of verbranden van de gewassen: “Desen rook verbrande de bladeren van sommige gewassen. Den 28e
en 29e waren de toppen van het vlas dood en zoo
men een stael ofte heirel aenraekte vielen veel bladeren af. De wegen onder de haegen van elsen en
werven waren overdekt van bladeren die afgevallen
Te Oostende wordt de droge nevel als volgt beschreven: “Sedert meer als eene maend hadden wij
alhier eenen aenhoudenden Nevel of Mist, den welken gemeynlyck voor Zonnen-ondergang opkwam,
en den Horison t’eenemael verduysterde, maer zon-
12
gen door geneesheren die de verplaatsingen van
de droge nevel in detail kunnen beschrijven.
waren half verdroogd.”
Ook langs de andere kant van ‘de Schreve’ in Bazinghen, Nord-Pas de Calais, worden dergelijke
fenomenen waargenomen: “In juni-juli voorzetting van de zeer dikke nevels. De zon was de ganse
dag zeer rood of bleek -en de maand juli was zeer
warm; ook de maan was zeer rood. […] De nevels
verziekten de tarwe wat de bisschop drie dagen van
gebed deed bevelen.”
In een kroniek uit Dendermonde wordt de nadruk gelegd op het verband tussen de droge
neven en de heersende epidemieën: “Dit jaer
[1783] heeft den somer geheel droog geweest, den
wint meestendeel blaesende uyt den oosten, noordoost, ofte noorden. Geheel den somer, dag ende
nacht, heeft in den locht gehangen eenen droogen
smoor; s’ nachts selver geen minste vocht gevende.
Het gone een ieder verwondert ende groote achterdencken gebaert heeft voor groote siektens, gelyk er
effectivelyk geregneert hebben, onder andere den
grauwen loop ende putrique korse, waerdoor menigvuldige menschen uyt desen werelt geruckt syn,
alwaer deze siektens hun neergeslaegen hebben.”
De droge nevel en de epidemieën
In de 17de en 18de eeuw worden veel epidemieën en epizootieën, d.w.z. dierlijke epidemieën,
waargenomen. De toenmalige stand van de geneeskunde schreef het voorkomen ervan op de
toestand van de atmosfeer zoals geponeerd in
het werk van Hippocrates “De Luchten, de Waters
en de Plaatsen”. De belangstelling voor de neohippocratische visie in de geneeskunde lag aan
de basis van het oprichten van geleerde genootschappen waar de studie van de interactie tussen
de meteorologie en de geneeskunde een eerste
plaats bekleedde. Dank zij deze waarnemingen
beschikken wij over een redelijk dicht netwerk
van meteorologische en medische waarnemin-
Pierre-Joseph Boucher (1715-1793), arts te Rijsel, maakte volgende meteorologische en nosologische (= klassificatie van ziekten) waarnemingen tijdens het jaar van de eruptie.
Merkwaardig genoeg schijnt Bouchard slechts
de nevel te ontdekken in oktober wanneer ook
tal van personen lijden aan problemen met de
ademhalingswegen.
maand
klimatologische waarnemingen
ziektes
juni 1783
23 dagen bedekt of bewolkt
vochtig, max: 27.5 °C
roodvonk
juli 1783
18 dagen bedekt of bewolkt
droogte, droog en warm, max: 32.5 °C
galachtige koortsen
augustus 1783
23 dagen bedekt of bewolkt
droogte, max: 35 °C
cholera-morbus
galachtige diaree
september
1783
19 dagen bedekt of bewolkt, vochtig
derde dag koortsen
oktober 1783
10 dagen nevel, 17 dagen bedekt of
bewolkt,
veel mensen kregen een droge
hoest in de longen met koorts
november 1783
7 dagen nevel, vochtig
december 1783
11 dagen nevel, grote vochtigheid
13
Een hete droge zomer gevolgd door hevige
onweders
Bourgondië en Jura, echter zonder veel schade
aan te richten maar de schrik zat er in. Zelfs in
onze gewesten, in de buurt van Aken en Maastricht werd in de nacht van 7 op 8 augustus 1783
een lichte schok waargenomen. Deze aardbevingen worden geassocieerd met de droge nevels
die volgens de (toen al verouderde) theorie van
Aristoteles uit de onderaardse vuurhaarden kwamen via spleten in de bodem door de aardbeving veroorzaakt.
De zomer van 1783 was zeer warm en droog.
Roger Blondeau citeert kapelaan Vandermeulen
uit Roesbrugge: “Het jaer hetgeen meest schoon
weder gegeven heeft, dat is gedurig of bijna gedurig
sonneschijn van ’s nugtens tot savonds is geweest van
103 dagen.” De warmste dag is er 2 augustus met
34.6 °C terwijl te Brussel zelfs meer dan 36 °C
werd opgetekend. Deze hitte eindigde met hevige onweders die natuurlijk op de rug geschreven werden van de droge nevel. Uit Parijs schrijft
men: “De verduysteringe van de Zonne door den
dikken mist, die de zelve sedert acht à thien dagen
omringt, heeft, gelyk men had voorzien, niets anders
tot gevolg gehad, als een schrikkelyk onweder.”
Het samenvallen van deze aardbevingen met het
voorkomen van de droge nevel met de theorie
van Aristoteles in het achterhoofd was natuurlijk een uitleg waarnaar men toen ging grijpen.
“Zedert de laeste schokken, die Opper- en Neder-Calabrieën den 8, 11 en 12ste July hebben doen daveren
hebben onze Kust-lootzen een verschynsel bespeurd,
het welk doed vreezen voor eenig verdrietig nieuws:
zy verzekeren, dat de Dampkringden 20ste dik bebeveld zynde, de Zee in eene geduerige oproering is geweest, en de baeren hebben zig veel verder verwyderd
van den oever, als volgens gewoonte.”
Het memoriaal (1751-1808) door J. en F. Van
Landuyt uit Nieuwerkerken vermeldt: “Den 3e
Augt. synde sondag is er een onweder uyt den westen
opgecomen, met een groot gedruys, van donder en
wind, tegen waer uyt is gevallen eenen furieuzen hagel sijnde alle bollen ijs, en dat doorgaens soo groot
als hoendereyeren, en eenige van 2 tot 3 pont swaer.”
Eigentijdse pogingen tot verklaring
De aardbevingen en de droge nevel
De wetenschappers die deze verschijnselen
meemaakten stonden voor een nooit geziene
moeilijkheid daar de informatie over de uitbarsting op IJsland pas op 1 september 1783
Kopenhagen bereikte waarna ze zich langzamerhand in september en oktober via de kranten verspreidde. Op dat ogenblik had het verschijnsel van de droge nevel al opgehouden.
Het tijdsverschil tussen het fenomeen en de
informatie uit IJsland - rekening houdend met
de stand van de toenmalige wetenschap- leidde
tot heel wat speculatie. Een eerste verklaring
werd geponeerd door de Franse astronoom en
academicus Jérôme Lefrançois de la Lande die
in de nevel niets anders zag dan de uitwasemingen van een vochtige bodem. Deze stelling
werd onmiddellijk tegengesproken door een
In 1783 werden over gans Europa aardbevingen
waargenomen. Het begon allemaal op 5 februari met de grote aardbeving die Sicilië en Calabrië teisterde en Messina en andere steden totaal verwoestte. Deze aardbeving haalde zowel
algemene als wetenschappelijke belangstelling
omdat ze vergelijkbaar was met de grote aardbeving van Lissabon van 1 november 1755. De
aarde bleef onrustig in het gebied tot ruwweg
het einde van het jaar.
Ook in andere delen van Europa beefde de aarde. In de buurt van Reykjanes, IJsland, kwam in
mei een nieuw eiland uit de zee te voorschijn.
Op 6 juli beefde de aarde in Franche-Comté,
14
de winter 1783-84 in de salons in Parijs en werd
toen geactiveerd door het (her)optreden van
mist in verschillende delen van West-Europa.
Of deze mist afkomstig was van verdere uitbarstingen van de Lakagígar kan niet met zekerheid
gezegd worden.
aantal natuurwetenschappers, gezien de nevel
een duidelijk droog karakter had. Men zou kunnen veronderstellen dat de la Lande deze uitleg
verschafte om de gemoederen te bedaren. Een
andere verklaring die voor de hand lag was de
relatie met de aardbevingen die ongeveer tezelfdertijd plaatsgrepen.. Ook was er speculatie
rondom het begrip elektriciteit, hevige onweders met bliksem en donder en de nevel. Het
spreekt vanzelf dat deze verklaringen niet juist
zijn en moeten gezien worden in de geest van
de 18de eeuwse wetenschap. Maar ook nu nog in
de 21ste eeuw worden fenomenen die toevallig
gelijktijdig optreden ijverig aan elkaar gelinkt.
De auteur hoopt met deze historisch klimatologische studie te hebben bijgedragen tot beter inzicht in de gevolgen van de recente uitbarsting
van de Eyjafjallajökull vulkaan in IJsland.
Enkele referenties
Demarée, G.R. (1997) “De grote droge nevel” van 1783
in de Zuidelijke Nederlanden: een historisch-klimatologische studie. Tijdschrift voor Ecologische
Geschiedenis, 1, p. 27-35.
Demarée, G.R. (1999) Annus mirabilis A.D. 1783:
een kroniek van “merckenweerdigste voorvallen”
langs de Schreve. In: Liber Amicorum Roger-A.
Blondeau. Poperinge, 18 april 1999, Uitgeverij
Schoonaert, p. 79-94.
Demarée, G.R. & Ogilvie, A. (2001) Bons Baisers
d’Islande: Climatic, Environmental and Human
Dimensions Impacts of the Lakigígar Eruption
(1783-1784) in Iceland. In: Jones et al. (Editors)
History and Climate: Memories of the Future, Kluwer Academic / Plenum Publishers, p. 219-246.
Strikt gezien moet men wachten tot de laatste
maanden van het jaar 1783 vooraleer het correcte verband gelegd wordt. Het is Benjamin
Franklin, ambassadeur van de Verenigde Staten
in Parijs, die in december 1784 de relatie legt
tussen de droge nevel die in de zomer van 1783
over heel Europa en over een groot gedeelte van
Noord-Amerika hing en de extreem koude winter 1783-1784. Er moet hier echter wel degelijk
vermeld worden dat Franklin nog niet zeker is
over de oorsprong van deze universele nevel en
hij verwijst naar de vuurballen die de hemel
hadden doorkruist of naar de uitbarsting van de
Hekla [sic] en naar het nieuwe eiland uit de zee
gerezen bij IJsland. Deze opinie circuleerde al in
Gaston R. Demarée (Koninklijk
Meteorologisch Instituut, Brussel)
Prentkaart van de Katla uitbarsting
in IJsland in 1918 (© G. Demarée)
15
Download