Trainingsboek Natuurkunde HAVO 2016

advertisement
Trainingsboek Natuurkunde HAVO
2016
Hey jij daar!
Welkom op de examentraining Natuurkunde HAVO! Het woord examentraining zegt het al:
trainen voor je examen. Tijdens deze training behandelen we de examenstof in blokken en
oefenen we ermee. Daarnaast besteden we ook veel aandacht aan de vaardigheden voor je
examen; je leert handigheidjes, krijgt uitleg over de meest voorkomende vragen en leert uit
welke onderdelen een goed antwoord bestaat. Verder gaan we in op hoe je de stof het beste
kunt aanpakken, hoe je verder komt als je het even niet meer weet en vooral ook hoe je
zorgt dat je overzicht houdt.
Naast de grote hoeveelheid informatie die je krijgt, ga je zelf ook aan de slag met
examenvragen. Tijdens het oefenen hiervan zijn er genoeg trainers beschikbaar om je verder
te helpen, zodat je leert werken met de goede strategie om je examen aan te pakken. Hierbij
is de manier van werken belangrijk, maar je kunt natuurlijk altijd inhoudelijke vragen stellen;
ook over de onderdelen die niet klassikaal behandeld worden.
Voor iedere vraag zijn er uiteraard uitwerkingen beschikbaar, maar gebruik deze informatie
naar eigen inzicht. Vergeet niet dat je op je examen ook geen uitwerkingen krijgt. Sommige
vragen worden klassikaal besproken, andere vragen moet je zelf nakijken.
Mocht je nog meer willen oefenen na deze examentraining, neem dan een kijkje op
www.examentraining.nl. Daar vind je oude examens en ons lesmateriaal van vorig jaar.
Na de tips volgen het programma voor vandaag en de bijbehorende opgaven. We
verwachten niet dat je alle opgaven binnen de tijd af krijgt, maar probeer steeds zo ver
mogelijk te komen. Als je niet verder komt, vraag dan om hulp! We willen je graag leren hoe
je er wél uit kunt komen. En onthoud goed, nu hard werken scheelt je straks misschien een
heel jaar hard werken…
We wensen je heel veel succes vandaag en op je examen straks!
Namens het team van de Nationale Examentraining,
Eefke Meijer
Hoofdcoördinator
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
2
Tips en trics bij het voorbereiden en tijdens je examens
Examens voorbereiden
Tip 1: Heb vertrouwen in jezelf
Laat je niet gek maken door uitspraken als “Nu komt het er op aan”. Het examen is een
afsluiting van je hele schoolperiode. Je hebt er dus jaren naartoe gewerkt en hebt in die tijd
veel kennis en kunde opgedaan om examen te kunnen doen. In al die jaren ben je nooit
wakker geworden om vervolgens te ontdekken dat al je kennis was verdwenen. De beste
garantie voor succes is voorbereiden, en dat is nu net wat je al die jaren op school hebt
gedaan. Heb vooral vertrouwen in jezelf!
Tip 2: Bereid je goed voor
Om jezelf goed voor te bereiden op je eindexamen maak je een planning, leer je de stof en
oefen je met vragen. Hoe pak je dit nou het beste aan?
Begin allereerst met het maken van een overzicht van alle stof en een planning. Je kunt
bijvoorbeeld een schema maken met daarin alle hoofdstukken die je moet leren en welke
onderwerpen daarbij horen. Daarbij schrijf je wanneer je welk onderdeel gaat leren.
Als je aan de slag gaat met leren, zorg dat je op tijd begint en plan dan niet teveel studieuren achter elkaar. Pauzes zijn noodzakelijk, maar zorg ervoor dat ze kort blijven, anders
moet je iedere keer opnieuw opstarten.
Wissel verschillende vakken af en wissel het leren af met oefenen. Op die manier kun je je
beter concentreren en leer je effectiever. Wat je concentratie (en je planning) ook ten goede
komt, is leren op vaste tijdstippen.
Tip 3: Leer alsof je examens zit te maken
Oefenen voor je examen bestaat natuurlijk ook uit het voorbereiden op de situatie zelf. Dit
betekent dat je je leeromgeving zoveel mogelijk moet laten lijken op je examensituatie. Zorg
dus voor zo min mogelijk afleiding (lees: leg je telefoon weg) en maak je tafel zo leeg
mogelijk. Maak ook een keer een proefexamen met een timer of eierwekker erbij, zodat je
weet hoe het is om voor langere tijd een examen te maken en zodat je weet hoe je je tijd het
beste in kunt delen.
Tip 4: Herhaal de geleerde stof
Belangrijk is om alle leerstof te herhalen! Wat heb je de vorige dagen ook alweer geleerd?
Door te herhalen blijft de stof langer in je hoofd (lange termijn geheugen) en verklein je de
kans dat je het weer vergeet. Zorg dat je de dag vóór het examen geen nieuwe stof meer
hoeft te leren en dat je alles nog even doorneemt en herhaalt.
Tip 5: Leer op verschillende manieren (lezen, schrijven, luisteren, zien en uitspreken)
Alleen maar lezen in je boek verandert al snel in staren in je boek zonder dat je nog wat
opneemt. Wissel het lezen van de stof in je boek dus af met het schrijven van een
samenvatting. Let op dat je in een samenvatting alleen belangrijke punten overneemt, zodat
het ook echt een samenvatting wordt. Kijk ook eens op Youtube, daar zijn talloze filmpjes te
zien waarin de stof duidelijk wordt uitgelegd. Maak daar gebruik van, want op die manier
komt de stof nog beter binnen omdat je er naar hebt kunnen luisteren. Met mindmaps zorg
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
3
je er voor dat je de stof voor je kunt zien en kunt overzien. Het werkt tot slot heel goed om de
stof aan iemand uit te leggen die de stof minder goed beheerst dan jij. Door uit te spreken
waar de stof over gaat merk je vanzelf waar je nog even in moet duiken en welke onderdelen
je prima beheerst.
Mindmap:
Goed voor jezelf zorgen!
Tip 1: Zorg voor voldoende beweging
Eigenlijk is leren net als topsport: het vergt een goede voorbereiding, planning, rust, oefenen
en concentratie. Om een goede prestatie te leveren, is het belangrijk dat je je fit voelt.
Sporten en bewegen tussen het leren door en aan het einde van de dag is daarom aan te
raden. Het doorbreekt de sleur van het leren, brengt zuurtstof naar de hersenen, zorgt voor
ontspanning en dat je je weer opgeladen voelt om verder te gaan met leren.
Tip 2: Zorg voor een goede balans tussen spanning en ontspanning
Om een goede prestatie te leveren is er een goede balans nodig tussen spanning en
ontspanning. Spanning zorgt ervoor dat je alert bent en ontspanning zorgt ervoor dat je je
aandacht erbij kan houden. Teveel spanning is niet goed en teveel ontspanning ook niet. Als
je merkt dat je té ontspannen bent en dat daardoor je concentratie en motivatie weg zijn,
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
4
probeer dan voor jezelf doelen te stellen. Slagen met een 8 gemiddeld bijvoorbeeld, dan
komt die gezonde spanning vanzelf. Als je té gespannen bent, probeer dan eens of
mindfulness iets is voor jou of ga lekker sporten.
Tip 3: Zorg voor voldoende slaap
Een nachtje doorblokken is geen slim idee. Je hebt namelijk slaap nodig om goed te kunnen
functioneren en concentreren. Bovendien, tijdens je slaap wordt alle geleerde informatie van
die dag vastgelegd in je geheugen. Langdurig onthouden lukt dus beter als je na het leren
gaat slapen, in plaats van eindeloos door te blijven leren.
Tip 4: Zorg dat je goed eet en drinkt
Het onderzoek naar het verband tussen voeding en geheugen staat weliswaar nog in de
kinderschoenen, toch weten we al een aantal handige dingen daarover.
En waarom zou je daar geen gebruik van maken? Zo is het inmiddels duidelijk dat je
hersenen veel energie nodig hebben in periodes van examens, dus ontbijt elke dag goed.
Let dan wel op wat je eet, want brood, fruit en pinda’s leveren meer langdurige energie dan
koekjes en snoep. Koffie en thee bevatten cafeïne, wat kan zorgen voor een betere
concentratie. Drink er echter niet teveel van; het kan je onrustig maken.
En dan het examen zelf
De dag is eindelijk gekomen. Je bent er klaar voor en de examens worden uitgedeeld. Je
mag beginnen!
Tip 1: Blijf rustig en denk aan de strategieën die je hebt geleerd
Wat doe je tijdens het examen?
- Lees rustig alle vragen
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waar je het antwoord niet op weet
- Schrijf zoveel mogelijk op maar…. voorkom wel dat je onzinverhalen gaat schrijven. Dat
kost uiteindelijk meer tijd dan dat het je aan punten gaat opleveren.
- Noem precies het aantal antwoorden, de redenen, de argumenten, de voorbeelden die
worden gevraagd. Schrijf je er meer, dan worden die niet meegerekend en dat is natuurlijk
zonde van de tijd.
- Vul bij meerkeuzevragen maar één antwoord in. Verander je je antwoord, geef dit dan
duidelijk aan.
- Ga je niet haasten, ook al voel je tijdsdruk. Tussendoor even een mini-pauze nemen is
alleen maar goed voor je concentratie.
- Let niet op wat klasgenoten doen. Sommige van hen zullen al snel klaar zijn, maar trek je
daar niets van aan en ga rustig verder.
- Heb je tijd over? Controleer dan of je volledig antwoord hebt gegeven op álle vragen. Hoe
saai het ook is, het is belangrijk, je kunt immers gemakkelijk per ongeluk een (onderdeel van
een) vraag overslaan.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
5
- Tot slot: bedenk van tevoren of je thuis je antwoorden van het zojuist gemaakte examen
wilt nakijken. Hoe reageer je als blijkt dat je veel fouten hebt? Heeft dit negatieve of juist
positieve invloed op het leerwerk voor de examens die nog komen gaan?
Tip 2: Los een eventuele black-out op met afleiding
Mocht je toch een black-out krijgen, bedenk dan dat je kennis echt niet verdwenen is.
Krampachtig blijven nadenken versterkt de black-out alleen maar verder. Het beste is om
even iets anders te gaan doen. Ga even naar de WC of leg gewoon even je pen neer. Als je
goed bent voorbereid, zit de kennis in je hoofd en komt het vanzelf weer boven. En mocht
het bij die ene vraag toch niet lukken, bedenk dan dat je niet alle vragen goed hoeft te
hebben om toch gewoon je examen te halen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
6
Hoe pak je open vragen en meerkeuzevragen aan?
Een examen bestaat vaak uit een mix van open en meerkeuzevragen. Je hebt verschillende
strategieën om tot het juiste antwoord te komen. Bij meerkeuzevragen gaat het erom dat je
de juiste uitspraak of bewering kiest, bij meerkeuzevragen is het belangrijk dat je antwoord
geeft op de vraag, dat je volledig bent of dat je de juiste berekening toepast.
Meerkeuzevragen
Veel leerlingen vinden meerkeuzevragen lastig. Er staan namelijk vaak meerdere
antwoordmogelijkheden die op elkaar lijken. Hoe pak je zo’n vraag nou het handigste aan?
Tip 1: Omcirkel en streep de foute antwoorden weg
Lees de vraag goed en omcirkel eventueel de belangrijkste kernwoorden uit de vraag.
Vervolgens kun je het beste eerst nagaan welk antwoord je zelf zou geven. Daarna vergelijk
je dat met alle antwoordmogelijkheden die er staan. Vaak kun je dan al de twee meest foute
antwoord wegstrepen. Er blijven dan nog twee antwoorden over. Lees de vraag nogmaals en
bekijk welk antwoord van de twee overgebleven antwoorden het meest volledig is.
Tip 2: Blijf bij je gevoel
Het komt je vast bekend voor: je krijgt een toets terug, waarbij je ziet dat je het goede
antwoord toch nog op het laatst hebt veranderd in een antwoord dat fout blijkt te zijn.
Daarom: je eerste ingeving blijkt meestal te kloppen. Verander je antwoord alleen als het een
extreem wilde gok was, als je nieuwe inzichten hebt gekregen of als je de vraag per ongeluk
verkeerd hebt gelezen.
Tip 3: Gok als je het antwoord niet weet
Het kan natuurlijk gebeuren dat je het antwoord echt niet weet op de vraag. Gok in dat geval
het antwoord, wie weet gok je goed. Je hebt immers een kans van 1 op 4 en misschien zelfs
groter als je een fout antwoord hebt weg kunnen strepen.
Als je moet gokken, kun je dat ‘slim doen’:
- Streep foute antwoorden eerst weg
- Let op woorden als ‘altijd’, ‘nooit’ of ‘in geen enkel geval’. Vaak zijn die fout.
- Laat je niet leiden door de langste zin of het meest ingewikkelde antwoorden.
- Heb je bij je vorige vragen al drie keer A geantwoord, trek je daar niets van aan. Een
vierde keer A kan ook gewoon.
- Bekijk welke antwoorden sterk op elkaar lijken, vaak is een van die twee antwoorden
juist.
Open vragen
Tip 1: Wees volledig
Het komt vaak voor dat vragen niet volledig worden beantwoord en dat je daardoor niet alle
punten voor die vraag krijgt. Kijk daarom goed wat er precies gevraagd wordt. Let op
woorden als: ‘leg uit’, ‘verklaar’, ‘waarom’ etc. Als er gevraagd wordt naar twee redenen, let
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
7
er dan op dat je ook echt twee redenen geeft. Als je er meer geeft, tellen die niet mee. Nadat
je het antwoord hebt opgeschreven, lees de vraag dan nog even door en kijk of je volledig
bent geweest.
Tip 2: Haal informatie uit de bronnen
Vaak krijg je bij een vraag een bron erbij. Dit kan een kaart, afbeelding, grafiek, tabel of
afbeelding zijn. Het goed bestuderen van de bron kan je al een eind op weg helpen in het
beantwoorden van de vraag. Wat zie ik eigenlijk? Wat is de titel? Wat geeft de bron weer? Is
er een legenda? Wat staat er op de x-as en y-as? Welke eenheden zijn er gebruikt? Wie is
de maker? Staat er een jaartal bij?
Tip 3: Schrijf tussenstappen op
Je krijgt niet alleen punten voor het juiste antwoord, ook de tussenberekeningen leveren
punten op. Het is jammer om die punten te verliezen, terwijl je wel weet hoe het moet.
Tip 4: Schrijf nuttige informatie op
Weet je het antwoord op de vraag niet, maar weet je wel iets nuttigs te melden over de
vraag? Schrijf maar op! Vaak krijg je hier ook punten voor. Zorg er wel voor dat het relevant
blijft en dat je geen onzin op gaat schrijven.
Tip 5: Zorg dat je alles nog even controleert
Je hebt de laatste vraag gemaakt en het liefst wil je zo snel mogelijk naar huis. Blijf toch nog
even zitten en controleer je toets nog even. Heb je niet per ongeluk een vraag
overgeslagen? Heb je antwoord gegeven op de vraag? Zijn je antwoorden leesbaar? Ben je
nog iets vergeten?
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
8
Programma
Tijden
Blok 1
Onderwerp
Kennismaking en inleiding
Hoe pak je een examenvraag aan?
Blok 2
Kracht, Beweging en Energie
Opmerkingen?
Pauze
Kracht, Beweging en Energie
Blok 3
Trillingen en Golven
Blok 4
Pauze
Elektriciteit en Magnetisme
Blok 5
Pauze
Straling
Blok 6
Pauze
Materiaaleigenschappen
Blok 7
Onderwerp naar keuze
Evaluatie + afsluiting
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
9
Het examen Natuurkunde
Je krijgt drie uur de tijd voor het examen, dat uit 20 á 25 vragen zal bestaan. Deze vragen
zullen in verschillende soorten voorkomen. De twee belangrijkste zijn ‘herken de formule’vragen, waarbij je twee grootheden krijgt en wordt gevraagd een derde uit te rekenen, en
verhaalvragen, waarbij je de relevante informatie zelf uit een blok tekst moet halen.
Belangrijk is dus om een vraag goed te lezen. Zorg dat je eerst de hele vraag doorleest
voordat je begint te antwoorden, en schrijf altijd aan het begin van je antwoord op welke
informatie je allemaal hebt, en daarna welke informatie gevraagd wordt. Begin daarna pas
met oplossen.
Ook al snap je een vraag totaal niet, hij gaat altijd over de stof die je gehad hebt. Ook al is de
achtergrond van de vraag iets waar je niks over weet, ga bij jezelf na welk onderwerp van de
examenstof het dichtst op de vraag aansluit, en ga daar mee verder.
Als je echt niet uit een vraag komt, sla deze dan over en kom er later op terug. Het is
belangrijk dat je bij elke opdracht in ieder geval een poging gedaan hebt deze op te lossen,
in plaats van dat je een uur vast zit op vraag 3 en vervolgens het examen niet af krijgt.
Toegestane hulpmiddelen








Tips

schrijfmateriaal inclusief millimeterpapier
pennen
(grijs) tekenpotlood, blauw en rood kleurpotlood
passer
geodriehoek
gum
grafische rekenmachine
BINAS (5e druk)
Vervang de batterijen in je GR of zorg dat ze opgeladen zijn.

Lees de vraag aandachtig.

Kies je formules zorgvuldig: controleer of ze wel van toepassing zijn.

Probeer de gegevens in de vraag meteen te ‘vertalen’; ga na wat er bedoeld wordt.
Zie je bijvoorbeeld constante snelheid, ‘vertaal’ dit dan naar nettokracht is 0 en schrijf
dit ook op.

Teken hulplijnen (raaklijnen, vectoren) groot, gebruik meer ruimte dan je denkt nodig
te hebben.

Let op significantie in je eindantwoord.

Zorg dat de deg/rad-instelling van je rekenmachine goed staat.

Als je er even niet uitkomt, kijk dan weg en adem een aantal keer diep in en uit. met
een tot rust gekomen, verse blik kom je vaal tot nieuwe inzichten
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
10
Houd het overzichtelijk en simpel:

Maak schetsjes van de situatie.

Begin je antwoord altijd met een lijstje relevante gegevens uit de vraag.

Schrijf de formules die je gaat gebruiken op en maak kleine stappen.

Vul de juiste eenheden in je formules in: alles zonder voorvoegsel (dus meter, volt,
watt, joule), behalve massa (kilogram i.p.v. gram).

Vergeet de eenheid niet in je eindantwoord.

Controleer of de eenheid van je eindantwoord bij de vraag past: Als er bijvoorbeeld
een snelheid gevraagd word moet je antwoord dus ook in meter per seconde zijn.
Dit boekje
In dit boekje staat per onderwerp in het kort opgeschreven wat je moet weten voor het
centraal examen. De eindexamentrainer zal hier omheen nog meer uitleg geven, vandaar dat
wat in het boekje staat in het kort is opgeschreven. Aan het eind van elk blok staat een tabel
met opgaven die de behandelde stof goed toetsen. Deze vragen komen allemaal uit oude
examens.
Je mag het boekje na de training meenemen om mee te oefenen, maar een uitgebreidere
samenvatting is bijvoorbeeld te vinden in Natuurkunde samengevat.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
11
___________________________________
___________________________________
Welkom op de examentraining
Natuurkunde HAVO
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Wat gaan we doen?
___________________________________
• De dag duurt van 9:00 tot 20:00
• De stof is verdeeld in vijf blokken.
___________________________________
• Het eerste blok is het langst, daarna worden ze korter.
• Na elk blok een aantal oefenopgaven op eindexamenniveau.
___________________________________
• Tussendoor korte pauzes, en twee lange pauzes om te lunchen en
avondeten.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Hoe pak je een examenvraag aan?
___________________________________
Gebruik bij het maken van een eindexamenvraag altijd het volgende
stappenplan. Vaak krijg je bij een vraag al punten voor het opschrijven van de
informatie uit de som, of voor een halve conclusie trekken. Ga daarom altijd
zo ver mogelijk door met dit schema.
___________________________________
•
•
•
•
•
•
•
Maak een schets van de situatie
Schrijf alle gegevens die je hebt op
Bepaal wat er gevraagd wordt
Bepaal welke formules je nodig hebt om het gevraagde uit te rekenen
Vul de formule(s) in en reken uit
Controleer je antwoord
Schrijf je antwoord duidelijk op
___________________________________
___________________________________
Denk tot slot altijd aan ‘kilogram, meter seconde’!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
12
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
___________________________________
Energie
___________________________________
Voor een beweging geldt in het algemeen:
Als de versnelling constant is:
___________________________________
Met grafieken kun je ook informatie over een beweging afleiden
•
s is de oppervlakte onder een v,t-grafiek
•
v is de steilheid van een a,t-grafiek
•
a is de steilheid van een v,t-grafiek
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
___________________________________
Energie
___________________________________
Een eenparige beweging heeft constante snelheid en richting.
Dan geldt:
Een vrije val is een beweging met constante versnelling onder invloed van
zwaartekracht.
___________________________________
Er geldt
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Voor een eenparig versnelde beweging geldt
___________________________________
Energie
___________________________________
___________________________________
Voor een cirkelbeweging geldt
Waarbij
de omlooptijd is en
de straal van de cirkel.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
13
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
Energie
___________________________________
Voor alle krachten gelde de wetten van Newton:
• Geen krachten, of • • is constant en beweging is rechtlijnig.
___________________________________
___________________________________
, of ‘actie is min reactie’
Van een aantal krachten is een formule bekend. Deze staan op de
volgende slide.
Van andere krachten is er geen algemene formule te geven. Deze krachten
moet je bepalen via diagrammen. In sommige gevallen wordt er in
examenvragen een expliciete formule voor gegeven.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
Energie
___________________________________
Van de volgende krachten is een formule te geven
•
Zwaartekracht, De zwaartekracht staat naar het midden van de aarde (of ander
hemellichaam) gericht en grijpt aan in het zwaartepunt van het voorwerp
•
___________________________________
___________________________________
Veerkracht, De veerkracht geldt bij uitrekking van een elastisch voorwerp en staat altijd
in tegengestelde richting van de vormverandering van het voorwerp(naar
binnen bij een uitrekking, naar buiten bij een inkrimping).
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
___________________________________
Energie
Van de volgende krachten is géén algemene formule te geven
• De spankracht in een koord, De spankracht staat altijd in de richting van het touw en grijpt aan waar het
touw aan het voorwerp gehecht is.
• De normaalkracht, De normaalkracht staat altijd loodrecht omhoog vanuit het oppervlak waar
het voorwerp op rust. Het aangrijpingspunt is het contactpunt tussen
voorwerp en oppervlak
• De wrijvingskracht, De wrijvingskracht staat altijd tegengesteld gericht aan de
bewegingsrichting en grijpt op verschillende punten aan afhankelijk van het
soort wrijving.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
14
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
___________________________________
Energie
Krachten zijn vectoren, ze hebben zowel een grootte als een richting. Om
krachten op te tellen moet je daarom rekening houden met de richting. Dit
doe je met de parallellogrammethode.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
___________________________________
Energie
Je kan elke kracht ontbinden in twee nieuwe krachten in willekeurige
richtingen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
___________________________________
Energie
Je kan elke kracht ontbinden in twee nieuwe krachten in willekeurige
richtingen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
15
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Kracht
___________________________________
Energie
Als een voorwerp onder invloed van een kracht gaat draaien spreken we
van een moment. Hiervoor geldt de hefboomwet
Voor een voorwerp dat stilhangt geldt dat alle momenten elkaar opheffen.
Dan geldt
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
___________________________________
Energie
Energie kun je het best begrijpen door je voor te stellen dat in elke situatie er
‘moeite’ nodig is geweest om tot die situatie te komen. Als je op de eerste
verdieping van een gebouw bent, hebben je benen je via de trap naar boven
gebracht, of misschien heeft de lift dat gedaan via een motor.
___________________________________
Bijzonder aan energie is dat deze niet gemaakt of vernietigd kan worden. De
totale hoeveelheid energie binnen een systeem is altijd constant, maar deze
kan wel verschillende vormen aannemen. Dit wordt de wet van behoud van
energie genoemd.
___________________________________
In formulevorm is de wet van behoud van energie als volgt:
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
___________________________________
Energie
Er zijn verschillende soorten energie, elk geassocieerd met een andere
situatie.
___________________________________
• Zwaarte-energie: De energie waarmee een voorwerp naar een bepaalde hoogte wordt getild
• Kinetische energie: ___________________________________
De energie die nodig is geweest om een voorwerp tot een bepaalde snelheid
te versnellen
• Chemische energie: De energie die vrijkomt bij de verbranding van een bepaalde stof
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
16
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
___________________________________
Energie
De wet van behoud van energie wordt specifieker als je deze formules erbij
pakt.
Voor een blokje dat van een helling met hoogte
energiebehoud er bijvoorbeeld als volgt uit:
___________________________________
glijdt en in rust begint ziet
___________________________________
De begin-energie is zwaarte-energie en de eindenergie is bewegingsenergie
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Energie
Arbeid is de manier waarop energie in een systeem wordt gestopt. Door
middel van arbeid wordt een voorwerp verplaatst of versneld.
In het algemeen kan je zeggen dat
___________________________________
___________________________________
Om de arbeid te berekenen gebruik je
Waarbij en
___________________________________
evenwijdig moeten zijn.
Arbeid kan ook bepaald worden door de oppervlakte onder een F,s-grafiek op
te meten.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Energie kan niet gemaakt of vernietigd worden, maar wel omgezet. De
snelheid van deze omzetting is te berekenen met het begrip vermogen.
Voor vermogen bestaan verschillende formules maar de meest algemene is
Verder zijn er
___________________________________
Energie
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
17
Kracht, beweging, energie
Beweging
Kracht
Energie
Niet alle energie in een systeem wordt nuttig gebruikt. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan een gloeilamp die naast licht ook warmte uitzendt. Het
aandeel nuttige energie van een systeem is te berekenen met het begrip
rendemen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Bedenk bij het berekenen van rendement goed wat het nuttig vermogen of de
nuttige energie is. Een vuistregel hiervoor is dat de nuttige energie altijd
volledig benut wordt, terwijl bij de totale energie altijd een deel ongebruikt blijft
(de warmte bij een gloeilamp).
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Trillingen en golven
Trillingen
___________________________________
Golven
Een trilling is een zich herhalende beweging op dezelfde plaats.
___________________________________
Voor een trilling geldt:
De maximale uitwijking van de evenwichtsstand wordt de Amplitude
genoemd. Deze is op te meten uit het
-diagram. Waar de uitwijking van
de trilling 0 is is de snelheid maximaal en andersom.
Voor een harmonische trilling geldt dat het
-diagram een sinusvorm heeft.
___________________________________
___________________________________
Bij een harmonische trilling is de maximumsnelheid gegeven door
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Trillingen en golven
Trillingen
___________________________________
Golven
Bij een massa aan een slinger of aan het einde van een veer is er sprake
van een eigentrilling.
Bijzonder aan de eigentrilling is dat de trillingstijd hier direct te berekenen is.
Voor een slinger
___________________________________
___________________________________
Voor een veer
___________________________________
Bij wrijving (demping) neemt de amplitude gestaag af, maar de trillingstijd
blijft constant.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
18
Trillingen en golven
Trillingen
___________________________________
Golven
Bij een lopende golf wordt de trillingsenergie doorgegeven via het
medium.
___________________________________
De snelheid van een lopende golf bereken je met
Als twee lopende golven op hetzelfde medium elkaar tegen komen
kunnen ze elkaar versterken of verzwakken. Versterking vindt plaats bij
een faseverschil rond de 0, verzwakking bij een faseverschil rond de .
De uitwijking van twee door elkaar heen lopende golven bereken je met
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Trillingen en golven
Trillingen
Golven
Bij meerdere lopende golven die elkaar overlappen kan een staande golf
ontstaan. Bij een staande golf onderscheiden we twee situaties: Eén of twee
gesloten uiteindes.
•
•
___________________________________
Voor een situatie met één gesloten uiteinde geldt dat aan het open
uiteinde een buik zit en aan het gesloten uiteinde een knoop, en
daartussen altijd evenveel buiken als knopen (dit mag 0 zijn)
Voor een situatie waarin beide uiteinden gesloten zijn geldt dat aan beide
uiteinden een knoop zit met daartussen een aantal buiken en knopen,
maar altijd één buik meer dan de knopen.
Tussen elke twee knopen zit altijd een buik, tussen elke twee buiken altijd
een knoop. Tussen een buik en een knoop zit een kwart golf, tussen een buik
en een buik (of een knoop en een knoop) zit een halve golf.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
Elektriciteit bestaat uit elektronen. Onder invloed van een spanningsbron
bewegen zij door de schakeling.
___________________________________
De drie grootheden die elektriciteit beschrijven zijn
•
De stroomsterkte, . De hoeveelheid elektronen die per seconde door
een schakeling loopt. Uitgedrukt in Coulomb/seconde, niet aantal
elektronen/seconden.
___________________________________
•
De spanning, . Hoe hoger de spanning, hoe meer energie elektronen
meekrijgen als ze door de schakeling lopen. Vergelijk het met de
potentiële energie die voorwerpen krijgen als ze van een hoogte worden
gegooid.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
19
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
•
De weerstand, . Hoe hoger de weerstand van een draad hoe moeilijker
stroom door die draad loopt. De weerstand van een apparaat of
stroomdraad is de steilheid van een -diagram.
Van een stroomdraad is de weerstand te berekenen met de volgende formule
•
De geleidbaarheid, . De geleidbaarheid is het omgekeerde van de
weerstand en geeft aan hoe makkelijk de stroom door een apparaat loopt.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
De wet van Ohm geeft het verband tussen de drie hiervoor genoemde
grootheden
Met de geleidbaarheid kun je deze schrijven als
Voor het vermogen van een elektrische stroom geldt:
De elektrische energie is te berekenen met
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
Een schakeling is een combinatie van een spanningsbron en één of
meerdere apparaten. De hiervoor genoemde grootheden veranderen
afhankelijk van hoe de apparaten en de stroombron met elkaar verbonden
zijn.
___________________________________
Allereerst is er de serieschakeling, waarbij er geen vertakkingen in de
stroomdraden zitten:
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
20
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
Voor een serieschakeling gelden de volgende formules
In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk. De spanning verdeelt
zich juist over de beschikbare apparaten (elk elektron kan zijn energie maar
één keer afgeven).
De totaalweerstand van een serieschakeling is gelijk aan de weerstanden
van de apparaten binnen de schakeling opgeteld.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
Een parallelschakeling is een schakeling waar de stroomdraden wel
vertakkingen vertonen. Elk apparaat zit hierbij op zijn eigen stroomdraad.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit en magnetisme
___________________________________
Schakelingen
Voor een parallelschakeling gelden de volgende formules
In een parallelschakeling is de spanning over elk apparaat gelijk. De
stroomsterkte splitst zich (elk elektron kan maar door één draad).
Let op de formule van
: als je een weerstand toevoegt aan een
parallelschakeling gaat de totale geleidbaarheid omhoog en dus de totale
weerstand omlaag.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
21
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
Het atoom bestaat uit een kern van protonen en neutronen met daaromheen
een wolk van elektronen.
___________________________________
De atomaire massa van een atoom is
Met
het aantal protonen en
___________________________________
het aantal neutronen.
Deeltje
Lading
Massa
Proton
+e
1u
Neutron
-
1u
Elektron
-e
___________________________________
u
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
massa
De notatie die bij elementen gebruikt wordt is lading lement.
___________________________________
Voor het opstellen van reactievergelijkingen gelden de volgende regels
• De massa moet voor de pijl gelijk zijn aan na de pijl
• De lading moet voor en na de pijl gelijk zijn
• Bij radioactief verval is er 1 deeltje links van de pijl, bij kernreacties zijn er 2
deeltjes links van de pijl
___________________________________
Bijvoorbeeld
___________________________________
r
He
Uit het volgen van de regels hierboven blijkt dan dat
At
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
De verschillende soorten straling zijn
• α-straling. Bestaat uit He-kernen. Hoog ioniserend vermogen, laag doordringend
vermogen.
• β-straling. Bestaat uit elektronen. Matig ioniserend en doordringend vermogen.
• β+-straling. Bestaat uit positronen. Matig ioniserend en doordringend vermogen.
___________________________________
___________________________________
• Röntenstraling. Bestaat uit fotonen. Laag ioniserend vermogen, hoog doordringend
vermogen.
• γ-straling . Bestaat uit fotonen met een bijzonder hoge energie. Laag ioniserend
vermogen, hoog doordingend vermogen.
Voor de energie van een foton geldt ___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
22
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
Bij radioactief verval neemt het aantal radioactieve kernen af met de tijd. Het
verband hiervoor is
___________________________________
De activiteit is het aantal kernen dat per seconde vervalt, gegeven door
___________________________________
Voor
geldt
___________________________________
Bij deze formule is
de halveringstijd van het radioactieve materiaal. Op
het centraal examen is altijd een geheel positief getal ( , , 3, …).
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
De intensiteit van een bundel straling die op een materiaal valt is gegeven
door
___________________________________
Met
___________________________________
Waarbij
de halveringsdikte is. Hoe hoger de halveringsdikte, hoe minder
goed het materiaal straling absorbeert.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Straling
Het atoom
Reactievergelijkingen
Radioactiviteit
Er zijn twee situaties waarin mensen met straling in aanraking komen:
bestraling en besmetting.
___________________________________
Als iemand met straling in aanraking is gekomen is zijn of haar dosis te
berekenen met de volgende formule
___________________________________
is de stralingsenergie en
de massa van het bestraalde lichaamsdeel.
Omdat niet alle straling even schadelijk is wordt ook wel de formule voor
dosisequivalent gebruikt:
___________________________________
is hier een weegfactor.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
23
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
In de natuurkunde gebruiken we het zogenaamde deeltjesmodel. Volgens dit
model bestaat elke stof uit een ontzettend groot aantal piepkleine deeltjes.
Deze deeltjes zijn moleculen, en de eigenschappen van een stof zijn te
verklaren aan de hand van het gedrag van deze moleculen.
___________________________________
Eén van die eigenschappen is de dichtheid:
___________________________________
Met dit model is ook het gedrag van een stof bij verschillende fasen te
verklaren.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
Bij een vaste stof zitten de moleculen op een vaste plek, dit wordt het rooster
genoemd. De deeltjes kunnen alleen op hun vaste plek trillen, maar niet vrij
bewegen.
Bij een vloeistof kunnen de moleculen meer vrij bewegen, maar blijven zo
nog wel bij elkaar in de buurt, ze kunnen alleen langs elkaar bewegen.
___________________________________
___________________________________
Bij een gas bewegen de moleculen van een stof vrij door de ruimte en zitten
relatief ze ver uit elkaar.
___________________________________
Voor elke faseovergang is er een aparte naam
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
24
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
Materialen kunnen onder invloed van een kracht gaan uitrekken. Deze
uitrekking wordt relatieve rek genoemd en kun je berekenen met
___________________________________
Een materiaal waarop een kracht werkt ervaart ook een spanning:
___________________________________
Let erop dat je deze spanning niet verwart met die van elektriciteit!
De elasticiteitsmodulus van een stof geeft aan hoeveel deze stof gaat
uitrekken bij een bepaalde spanning. De formule voor de elasticiteitsmodulus
is
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
De moleculen waar een stof uit bestaat zijn voortdurend in beweging.
De temperatuur van een stof geeft aan hoe snel deze moleculen bewegen.
Warmte is toegevoegde energie waardoor de deeltjes sneller gaan bewegen
en de temperatuur toeneemt.
___________________________________
De warmtecapaciteit van een voorwerp geeft aan hoeveel warmte er nodig is
om de temperatuur van het voorwerp te laten stijgen. In formulevorm:
___________________________________
Deze warmte kan op verschillende manieren doorgegeven worden: via
geleiding, stroming of straling.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
•
Bij geleiding wordt de warmte binnen het voorwerp doorgegeven. Niet elk
materiaal is geschikt voor geleiding, maar metalen geleiden doorgaans
warmte goed.
•
Bij stroming verplaats de warmte stof zich door de ruimte. Denk hierbij
aan warmte lucht die opstijgt.
•
Bij straling verplaatst de warmte zich door de ruimte van het ene voorwerp
naar het andere. In tegenstelling tot geleiding en stroming is hiervoor
geen medium, of tussenstof, nodig. Straling kan ook plaatsvinden in een
vacuüm.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
25
Materiaaleigenschappen
Tastbare eigenschappen
___________________________________
Warmte
De warmtestroom door een oppervlak (bijvoorbeeld de muur van het
klaslokaal) is te berekenen met
___________________________________
Hierbij is
de warmtegeleidingscoëfficiënt.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Evaluatie
___________________________________
___________________________________
Laat ons weten wat je van de training vond:
www.examentraining.nl/evaluatie
Enthousiast na deze training?
Kijk op www.examentraining.nl voor al je andere vakken
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Einde
___________________________________
Succes met het examen!
___________________________________
Vergeet de evaluatie niet in te vullen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
26
Blok 1: Hoe pak je een examenvraag aan?
Bron: Examen Natuurkunde HAVO 2010-1
De Eliica is een supersnelle elektrische auto. Hij heeft acht wielen en elk wiel wordt
aangedreven door een elektromotor. In de accu’s kan in totaal 55 kWh elektrische energie
worden opgeslagen.
De topsnelheid van de Eliica is 190 km/h . Bij die snelheid worden de wielen aangedreven
met een nuttig vermogen van in totaal 92 kW
Bereken de grootte van de wrijvingskracht die de Eliica bij topsnelheid
ondervindt.
Stappenplan
1. Maak een schets van de situatie
2. Schrijf alle gegevens die je hebt op
We hebben Ein=55 kWh, v = 190 km/h en Pnuttig = 92 kW
3. Bepaal wat er gevraagd wordt
We willen de grootte van de wrijvingskracht in Newton bij topsnelheid weten.
4. Bedenk met welke formule(s) je van de gegevens die je hebt naar de gegevens die je
moet weten kunt komen. Werk hierbij van het gevraagde naar het gegeven. Merk op
dat je niet altijd alle gegevens meteen hoeft te gebruiken.
Omdat het over de topsnelheid van de auto gaat hebben we te maken met constante
snelheid. Hiervan is alleen sprake als de krachten die op de auto werken elkaar
precies opheffen (1e wet van Newton)
We kunnen dus zeggen dat Verder hebben we een formule nodig die het verband tussen kracht en vermogen
aangeeft. Dit is 5. Vul de gegevens in de formule(s) in en reken uit. Denk aan eenheden en significante
cijfers!
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
27
190 km/h = 52,78 m/s en 9 𝑘
We weten dus al dat Dus 9
3
Omdat we weten dat 743 8
3
9
3
9
7
5 78
3
is dit dus ook meteen de wrijvingskracht.
6. Controleer je antwoord. Kloppen de eenheden? Significante cijfers? Is het antwoord
realistisch?
We willen de wrijvingskracht weten, en die hebben we. Het antwoord heeft als
eenheid N, dus dit klopt. Het kleinste aantal significante cijfers in de opgave is 2 (Het
vermogen van de auto is 92 kW), en ons antwoord heeft er ook 2, dus dat klopt ook.
Voor een auto is kleine 2000 N realistisch.
7. Schrijf je antwoord duidelijk op
De wrijvingskracht die op de auto werkt als deze op topsnelheid rijdt is
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
7
3
N.
28
Blok 2: Kracht, beweging en Energie
Symbool
s
t
v
a
g
T
m
F
C
W
E
P
η
Betekenis
Verplaatsing, afstand
Tijd
Snelheid
Versnelling
Valversnelling op aarde
Omlooptijd
Massa
Kracht
Veerconstante
Arbeid
Energie
Vermogen
Rendement
SI-eenheid
m (Meter)
s (Seconde)
m/s
m/s2
9.81 m/s2
s
kg (kilogram)
N (Newton)
N/m
J (Joule)
J
W (Watt)
-
Beweging
In het algemeen geldt voor een bewegend voorwerp:


𝛥𝑠
𝛥
𝑒𝑖𝑛𝑑 − 𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛





mits de versnelling constant is
s is de oppervlakte onder een v,t-grafiek
v is de oppervlakte onder een a,t-grafiek
a is de steilheid van een v,t-grafiek
3,6 km/h is gelijk aan 1 m/s, want er gaan 1000 meter in een kilometer en 3600
seconden in een uur
Een beweging wordt eenparig genoemd als de snelheid van de beweging constant is. In
zulke gevallen geldt:
Een verandering van snelheid wordt versnelling genoemd. Een beweging waarbij deze
versnelling constant blijft in zowel grootte als richting heet eenparig versneld. Hiervoor geldt:



𝛥
𝛥
Een voorwerp beschrijft een kromlijnige beweging als het voorwerp met een snelheid in
horizontale richting vertrekt, maar daarna ook een verticale beweging uitvoert onder invloed
van zwaartekracht.
De horizontale beweging is eenparig, dus
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
29
De verticale beweging is eenparig versneld, dus 𝑦
. Denk eraan dat de
beginsnelheid alleen in horizontale richting was, en er dus geen verticale beginsnelheid is!
Deze verticale snelheid kunnen we ook schrijven als 𝑦
Als het voorwerp vanaf een hoogte h wordt gegooid, geldt voor de valtijd:

√
Tot slot is er de circkelbeweging. Hierbij doorloopt een voorwerp een cirkel, en kijken we
naast de afgelegde weg ook naar de afgelegde hoek.
De afgelegde weg wordt nog steeds gegeven in meters, maar de afgelegde hoek wordt
gegeven in graden.
Bij een eenparige cirkelbeweging is de grootte van de snelheid constant (maar niet de
richting!).

𝜋
𝑇
. Hierin is r de straal van de cirkel en T de omlooptijd
Krachten
Een kracht is de oorzaak van beweging van een voorwerp. Krachten zijn vectoren, dat wil
zeggen dat ze zowel grootte als richting hebben. Het is daarom mogelijk krachten op te
ontbinden, en op te tellen met de parallellogramregel.
Om krachten te beschrijven hebben we de Wetten van Newton nodig. Deze zijn als volgt:

“ en voorwerp beweegt met een constante snelheid in een rechte lijn als er geen
krachten op dat voorwerp werken, of de som van de krachten 0 is.” Dit betekent dat
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
30


bij elke versnelling een kracht hoort, en jij bij een constante snelheid dus automatisch
mag concluderen dat er of geen krachten zijn, of deze optellen tot 0 (ze heffen elkaar
op).
∑
. Hier zie je weer het verband tussen kracht en versnelling.
Als twee voorwerpen A en B een kracht op elkaar uitoefenen, geldt .
De ene kracht wordt de actie genoemd, en de ander de reactie. Deze wet wordt ook
wel samengevat als “actie is min reactie”. Let erop dat deze krachten op
verschillende voorwerpen werken en dus niet opgeteld mogen worden!
Krachten komen in allerlei soorten en maten, maar de voornaamste, en hun bijbehorende
formules, zijn als volgt


Zwaartekracht, Veerkracht, , met u de uitrekking van de veer
Voor de volgende krachten is geen simpele formule te vinden. Deze krachten kun je alleen
bepalen door middel van afleiding uit bekende krachten en de wetten van Newton (als een
auto bijvoorbeeld met constante snelheid in een rechte lijn rijdt, weet je dat de motorkracht
en wrijvingskracht gelijk moeten zijn).

Spankracht in een koord, 

Normaalkracht, Wrijvingskracht, Energie
De energie van een voorwerp geeft weer hoeveel arbeid (hierover later meer) er ooit in het
voorwerp is gestoken. Hetzij door het voorwerp te versnellen tot een zekere snelheid, hetzij
door het voorwerp tot een zekere hoogte te tillen, of een combinatie van die twee.
We onderscheiden een aantal soorten energie:

Zwaarte-energie: 
Kinetische energie: 
Verbrandingsenergie: verbrandingswarmte (zie BINAS tabel
a).
Ook geldt de Wet van behoud van energie. Deze zegt dat de totale hoeveelheid energie in
een systeem altijd gelijk blijft, maar wel van vorm kan veranderen. Zo kunnen we zeggen dat
voor een bewegend voorwerp geldt:

Voor een blokje dat van een helling met hoogte
er dan als volgt uit:

glijdt en begint in rust ziet energiebehoud
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
31
Arbeid
Het begrip arbeid betekent in de Natuurkunde ‘een combinatie van kracht en verplaatsing’.
Hierbij kun je denken aan het optillen van een koffer, of tien kilometer fietsen.


De algemene formule voor arbeid is .
Arbeid kan ook bepaald worden door de oppervlakte onder een F,s-grafiek op te
meten.

Er geldt ook Vermogen
Energie kan niet gemaakt of vernietigd worden, alleen maar omgezet in andere vormen. De
snelheid waarmee deze omzetting gebeurt wordt vermogen genoemd.
In het algemeen geldt 


Δ𝐸
, maar er zijn meerdere formules voor P:
𝑊
. Deze laatste komt vaker voor dan je denkt!
Rendement
Niet alle energie in een systeem wordt nuttig gebruikt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een
gloeilamp die naast licht ook warmte uitzendt. Om uit te rekenen welk aandeel van de
beschikbare energie nuttig gebruikt wordt, gebruik je de volgende formules voor rendement:

𝑃𝑛𝑢𝑡𝑡𝑖𝑔
𝑃𝑖𝑛
, of 𝐸𝑛𝑢𝑡𝑡𝑖𝑔
𝐸𝑖𝑛
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
32
Oefenopgave 1: Curiosity
Op 26 november 2011 werd, vanaf Cape Canaveral in Florida, een raket naar Mars
gelanceerd. Aan boord van de raket bevond zich de Curiosity, die gegevens moest
verzamelen over de omstandigheden op Mars, over de geschiedenis van de planeet en over
een mogelijke bemande ruimtevlucht naar Mars. Na een reis van 567 miljoen kilometer in
255 dagen landde de Curiosity in 2012 op Mars.
1. Bereken de gemiddelde snelheid tijdens deze ruimtereis in m s-1 (3 punten)
Bij de landing werd een nieuwe techniek gebruikt: een vliegende ‘kraan’ bleef meter boven
het Marsoppervlak hangen, terwijl de Curiosity voorzichtig met een constante snelheid naar
3
beneden werd getakeld. De massa van de kraan en het voertuig samen is 3 6
kg.
2. Bereken de zwaartekracht die tijdens de landing op het geheel werkt. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
33
Uit de vier openingen van de kraan stroomden verbrandingsgassen die de kraan op
constante hoogte hielden. De vier uitstroomopeningen staan een beetje schuin. In figuur 2 is
de stuwkracht getekend die de gassen uit opening A op de kraan uitoefenen. De stuwkracht
en van de gassen bij de overige openingen zijn even groot als de stuwkracht bij A en zijn ook
schuin omhoog gericht. Vergelijk in figuur 2 de stuwkracht bij A met de zwaartekracht op het
geheel.
3. Welke bewering is juist? (1 punt)
A: 𝑠
B: 𝑠
C: 𝑠
< D: 𝑠
> Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
34
Oefenopgave 2: Highland Games
In deze opgave mogen alle vormen van wrijving worden verwaarloosd.
Op de foto’s is te zien hoe een deelnemer aan de Schotse Highland Games met gestrekte
arm een blok met een massa van 25 kg over een lat gooit. Het gewicht beweegt na het
loslaten (vrijwel) verticaal omhoog en omlaag.
Met behulp van videometen is de hoogte h van het blok gemeten ten opzichte van de grond,
als functie van de tijd t. Het resultaat is hieronder weergegeven.
Op
35 s laat de deelnemer het blok los. Op dat moment is de kinetische energie van het
blok maximaal.
1. Leg uit hoe je dit aan de
-grafiek kunt zien. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
35
2. Toon met behulp van de wet van behoud van energie aan dat de maximale kinetische
energie gelijk is aan 0,81 kJ. Bepaal hiervoor eerst de maximale waarde van de
zwaarte-energie . (3 punten)
Voor de mechanische energie geldt: 3. Bepaal het (gemiddelde) mechanische vermogen dat de deelnemer levert tussen
5 s en
35 s (3 punten).
Hieronder staat een tabel waarin drie tijdstippen zijn gegeven waarop de snelheid van het
gewicht nul is.
4. Geef in de tabel op de uitwerkbijlage voor elk gegeven tijdstip aan, welke kracht (of
krachten) er op het blok werkt (of werken). Als je denkt dat er geen kracht op het blok
werkt, schrijf dan op: geen kracht. (3 punten)
Vanaf
s valt het blok vanuit het hoogste punt recht omlaag. In de figuur hieronder zijn
van de volledige beweging van het blok vier mogelijke
-grafieken (a, b, c, d) geschetst.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
36
5. In welke grafiek wordt de volledige beweging van het blok juist weergegeven? (2
punten)
6. Teken in het assenstelsel hieronder de -grafiek van het blok vanaf
s tot
het tijdstip waarop het blok de grond raakt. Licht je antwoord toe met behulp van een
berekening. (4 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
37
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
38
Blok 3: Trillingen en golven
Symbool
T
F
A
V
Λ
Φ
Betekenis
Trillingstijd
Frequentie
Amplitude
Golfsnelheid
Golflengte
Fase
SI-eenheid
s (seconde)
Hz (Hertz)
m (Meter)
m/s
m
-
Een trilling is een zich herhalende beweging op dezelfde plaats. (Als de trilling zich verplaatst
spreken we van een golf, daarover later meer). Je kunt een trilling ook zien als een
periodieke beweging om een evenwichtsstand.
De tijd waarin een trilling zich herhaalt heet de trillingstijd, en wordt aangegeven met de letter
T. Hieruit kan de frequentie berekend worden, met 𝑇
, in Herz. (1 Hz = 1/s)
De maximale uitwijking van de evenwichtsstand wordt de Amplitude genoemd. Deze is op te
meten uit het U,t-diagram. Waar de uitwijking van de trilling 0 is, is de snelheid maximaal en
andersom.
Bij een trilling is de fase het aantal uitgevoerde trillingen sinds t=0 (of een ander
referentietijdstip). De fase is een getal zonder eenheid, een fase van 𝜙
wil dus zeggen
dat er sinds t=0 twee trillingen zijn uitgevoerd.
De gereduceerde fase is het deel van de fase tussen 0 en 1. Een punt op een koord met
fase 3,27 heeft dus gereduceerde fase 0,27. Een punt op een koord met fase 3 heeft dan
gereduceerde fase 0.

𝜙
𝑇
geeft de fase van een bepaald punt dat een trilling ondergaat, op tijdstip t.
Een slinger of een veer gaat na het aanzwengelen een trilling uitvoeren zonder dat verdere
aandrijving nodig is. Zo’n trilling noemen we een eigentrilling. De trillingstijd van een
eigentrilling is als volgt te berekenen:

√

√ 𝐶 voor een veer
voor een slinger
De amplitude blijft alleen constant als de wrijving (nagenoeg) gelijk is aan 0. Als dat niet zo
is, neemt de amplitude langzaam af tot de trilling stopt, dit heet demping.
De ene trilling kan de andere versterken, dit heet resonantie.
Lopende golven
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
39
Een trilling die wordt doorgegeven via een medium en dus beweegt wordt een lopende golf
genoemd. De energie van de trilling wordt doorgegeven, maar de trillende deeltjes zelf
blijven op hun plaats.
De afstand tussen tweemaal hetzelfde punt op een golf wordt de golflengte genoemd. Het
symbool van de golflengte is de Griekse letter .
Voor de voortplantingssnelheid van een lopende golf geldt .
Interferentie
Twee lopende golven die door elkaar heen lopen overlappen elkaar en kunnen elkaar
versterken of elkaar verzwakken.
De uitwijking van twee overlappende golven is
Staande golven
Als twee lopende golven die in precies tegenovergestelde richtingen lopen elkaar
tegenkomen, ontstaat er een zogenaamde staande golf.
Staande golven komen voor op koorden waarvan één of beide uiteinden vastzitten, en in
buizen met lucht waarin één of beide uiteinden open zijn. Zie de illustraties hieronder
(Let op: De voorbeelden in deze paragraaf gaan over buizen met openingen in de zijkant.
Voor een touw/snaar gaan de argumentatie en berekeningen op precies dezelfde manier.
Een gesloten zijkant komt overeen met een vastzittend uiteinde van het touw, een open
zijkant komt overeen met een vrij bewegend uiteinde.)
Hierboven zie je drie buizen. De eerste heeft aan beide kanten een opening, de tweede heeft
aan één kant een opening, en de laatste is aan beide kanten dicht.
Daaronder zijn de uitwijkingen van de staande golven weergegeven. Je ziet dat er
verschillende mogelijke staande golven zijn in alle drie situaties, en er zijn er nog veel meer
mogelijk dan hier afgebeeld zijn.
De staande golven hebben maxima en minima. Maxima worden buiken genoemd en minima
knopen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
40
Waar de buis dicht is bevindt zich altijd een knoop, en waar de buis open is altijd een buik.
Tussen elke twee buiken zit altijd een knoop, en tussen twee knopen altijd een buik. De
afstand tussen een knoop en een buik is altijd een kwart golflengte, en de afstand tussen
een knoop en een knoop (of een buik en een buik) is altijd een halve golflengte.
De staande golf met de hoogste golflengte wordt de grondtoon genoemd, elke staande golf
erboven wordt een boventoon genoemd. Eerste boventoon, tweede boventoon, enzovoorts.
In de afbeelding op de vorige pagina staan de grondtoon en de eerste boventoon afgebeeld
voor een buis met twee open uiteinden, een buis met één open uiteinde, en een buis met
twee gesloten uiteinden.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
41
Oefenopgave 1: Millenniumbrug
Op 10 juni 2000 werd in Londen de Millenniumbrug geopend. Deze hangbrug werd al na drie
dagen gesloten. Als er veel mensen op de brug liepen, begon het deel van de brug tussen
de pijlers te trillen. Eerst trilde de brug nog nauwelijks, maar doordat er steeds meer mensen
in hetzelfde ritme over de brug gingen lopen als waarmee de brug trilde, werd het trillen van
de brug steeds erger.
1. Hoe heet dit natuurkundig verschijnsel? (1 punt)
Om problemen te voorkomen werd de brug gesloten. Technici deden daarna verschillende
testen. Het lukte hen om het wegdek tussen de pijlers van de brug een horizontale staande
golfbeweging te laten uitvoeren. Van deze staande golfbeweging is op vijf verschillende
tijdstippen een bovenaanzicht getekend. Zie de figuur hieronder. De trillingstijd van deze
golfbeweging is 0,90 s. De lengte van het deel van het wegdek dat trilt is 144 m. De figuur is
niet op schaal.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
42
2. Bereken de golfsnelheid in het wegdek. (3 punten)
Karen (K), Linda (L) en Maureen (M) stonden tijdens deze test op de brug. Zie de figuur
hieronder. De beweging van Karen is in een (u,t)-diagram op de uitwerkbijlage weergegeven
met de letter K.
3. Schets in het diagram op de uitwerkbijlage de uitwijking als functie van de tijd voor
Linda (L) en voor Maureen (M). Geef duidelijk aan welke functie bij Linda hoort en
welke bij Maureen. (3 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
43
Voor de trillingstijd T van een brug geldt:
𝑘√
Hierin is de massa van het middendeel van de brug en is 𝑘 een constante. Voor deze brug
is de massa van het middendeel 288 ton. De frequentie waarmee de brug trilt, kan worden
verlaagd door extra massa aan het middendeel van de brug te bevestigen. Iemand stelde
voor om zo de eigenfrequentie van de brug drie keer zo klein te maken. De ingenieurs
veegden dit voorstel echter direct van tafel.
4. Bereken de extra massa (in ton) die nodig geweest zou zijn om de frequentie
waarmee de brug kan trillen drie keer zo klein te maken. (3 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
44
Oefenopgave 2: Slinger van Wilberforce
De slinger van Wilberforce bestaat uit een veer waar een blok aan hangt. Zie de figuur
hieronder. Als het blok verticaal omlaag getrokken wordt en dan wordt losgelaten, ontstaat er
een bijzondere beweging. Eerst beweegt het blok op en neer en draait nauwelijks heen en
weer. Het draaien neemt toe en het op en neer bewegen neemt af. Na een tijdje draait het
blok alleen nog maar heen en weer en is de verticale trilling verdwenen. Vervolgens komt de
verticale beweging weer langzaam op gang en neemt het draaien af totdat het blok alleen
nog maar op en neer beweegt en niet meer heen en weer draait. Dit herhaalt zich net zo lang
totdat het blok door demping tot stilstand komt.
In de opstelling van hierboven heeft het blok een massa van 2,8 kg. De veerconstante van
de veer is gelijk aan 49 N m-1. Om de beweging te demonstreren, wordt het blok aan de veer
voorzichtig 9,0 cm omlaag getrokken, maar nog niet losgelaten.
1. Bereken de kracht van de veer die dan op het blok werkt. (3 punten)
Als het blok wordt losgelaten, gaat de veer trillen met een frequentie van 0,67 Hz.
2. Toon dit aan met behulp van een berekening.
Onder de slinger wordt een afstandssensor gelegd, zodat de afstand van de onderkant van
het blok tot de sensor als functie van de tijd gemeten kan worden. Zie de figuur hieronder.
Het resultaat van zo’n meting is in een (x,t)-diagram weergegeven.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
45
3. Bepaal met behulp van het (x,t)-diagram hieronder de afstand van de onderkant van
het blok tot de sensor, als het blok tot stilstand is gekomen. (1 punt)
4. Geef in het (x,t)-diagram met de letter Valle tijdstippen aan waarop het blok alléén
verticaal op en neer beweegt en niet draait. (2 punten)
Met een draaihoeksensor wordt vervolgens de hoek waarover het blok draait als functie van
de tijd gemeten. Het resultaat van deze meting is hieronder weergegeven.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
46
5. Beantwoord nu de volgende vragen: (4 punten)
 Bepaal met behulp van de figuur op de uitwerkbijlage de draaifrequentie van de
slinger van Wilberforce. Licht je antwoord toe.
 Leg uit of er bij de slinger van Wilberforce sprake is van resonantie.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
47
Blok 4: Elektriciteit en magnetisme
Symbool
t
Q
I
U
R
G
Betekenis
Tijd
Lading
Stroomsterkte
Spanning
Weerstand
Geleidbaarheid
Soortelijke weerstand
Energie
Vermogen
Rendement
E
P
η
SI-eenheid
s (seconde)
C (Coulomb)
A (Ampère)
V (Volt)
Ω (Ohm)
S (Siemens)
Ω m (Ohm-meter)
J (Joule)
W (Watt)
-
Algemene grootheden
De stroomsterkte is de hoeveelheid lading die per seconde langs een punt komt. In
formulevorm:

, of ΔQ
.
Δt
De eenheid van stroomsterkte is Ampère, A.
Stroom loopt van + naar -, maar elektronen lopen van – naar +!
De spanning is de energie die aan elk elektron wordt meegegeven. Een hogere spanning
betekent dat alle elektronen meer energie met zich mee dragen als ze door de schakeling
bewegen. De letter hiervan is U en er bestaat geen simpele formule voor. De eenheid van
spanning is de Volt, V.
De weerstand is een eigenschap van een apparaat of draad waar stroom doorheen loopt, en
geeft aan hoeveel moeite stroom heeft zich door het apparaat heen te bewegen. De
weerstand wordt aangegeven met de letter R en heeft de eenheid Ohm. De afkorting van
Ohm is de Griekse letter Ω (Omega).
De geleidbaarheid is het omgekeerde van de weerstand en zegt hoe makkelijk stroom door
een apparaat of stroomdraad beweegt. Hoe hoger de geleiding van een stuk van een
stroomkring, hoe makkelijker elektronen door dat gedeelte van de stroomkring bewegen en
hoe meer elektronen die weg zullen kiezen.
De geleidbaarheid is te berekenen uit de weerstand met de volgende formule
De eenheid van geleidbaarheid is de Siemens, deze geef je aan met S.
Voor het verband tussen stroomsterkte, spanning en weerstand gebruiken we de wet van
Ohm:

.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
48
Met behulp van de geleidbaarheid kun je dit ook schrijven als:

Bij een Ohmse weerstand is de U,I-grafiek een rechte lijn.
De weerstand van een niet-ohmse weerstand bereken je met een raaklijn aan de U,I-grafiek.
Voor de weerstand van een draad bestaat de volgende formule

met
en
de soortelijke weerstand van het materiaal waar de draad uit bestaat,
het oppervlak van de draaddoorsnede in
:
of
. is de
lengte van de draad in meter.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
49
Schakelingen
Als er meerdere apparaten in dezelfde stroomkring zitten spreken we van een schakeling.
Meerdere apparaten op een stroomdraad zonder vertakkingen zijn in serie geschakeld.
Meerdere apparaten op een stroomdraad met vertakkingen zijn parallel geschakeld. Voor
beide soorten schakelingen gelden aparte formules:
Voor een serieschakeling:




, enzovoorts
Voor een parallelschakeling:




, enzovoorts
Voor een serieschakeling is de stroomsterkte dus overal gelijk, terwijl voor een
parallelschakeling de spanning overal gelijk is. Dit betekent dus dat als je de stroomsterkte
wil meten je de stroommeter in serie aansluit, terwijl als je de spanning wil meten, je de
voltmeter parallel aansluit.
Vermogen en Energie
Voor het vermogen van een elektrische stroom geldt:

𝑈2
. De spanningsbron levert vermogen, de weerstanden
verbruiken vermogen (er wordt elektrische energie omgezet in warmte)

𝑈2
Voor elektrische schakelingen gelden dezelfde formules voor het rendement als bij een
mechanisch systeem:

𝑃𝑛𝑢𝑡𝑡𝑖𝑔
𝑃𝑖𝑛
, of 𝐸𝑛𝑢𝑡𝑡𝑖𝑔
𝐸𝑖𝑛
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
50
Oefenvraag 1: Elektriciteit op een plankje
Op een plankje vormen vier ijzeren spijkers de hoekpunten van een vierkant. Om de spijkers
wordt een metalen draad gespannen. Een zijde van het vierkant is 13,8 cm lang en heeft een
weerstand van 2,0 . In de figuur hieronder is de situatie schematisch weergegeven. De
spijkers zijn met de letters A, B, C en D aangeduid.
De oppervlakte van de doorsnede van de draad is 3
−
mm .
1. Toon met een berekening aan dat de draad van constantaan is. (4 punten)
Paul sluit op de spijkers A en B een batterij aan met een spanning van 1,2 V en een
stroommeter. De schakeling die dan ontstaat, is hieronder schematisch weergegeven.
2. Bereken de stroomsterkte die de stroommeter aanwijst. (4 punten)
Paul sluit een spanningsmeter aan tussen de punten A en C.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
51
3. Bereken de spanning die de spanningsmeter aanwijst. (3 punten)
Paul vervangt de spanningsmeter tussen A en C door een stroommeter. Een gedeelte van
de schakeling is daardoor kortgesloten omdat de stroommeter geen weerstand heeft.
4. Bereken de stroomsterktes die de stroommeters A1 en A2 aanwijzen. (3 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
52
Oefenopgave 2: Solar Impulse
De Solar Impulse is een eenpersoons vliegtuig dat zonne-energie gebruikt om te vliegen. De
ontwerpers hebben het vliegtuig in 2011 een volledige vlucht rond de wereld laten maken.
Het vliegtuig vloog op een hoogte van 10 km boven de evenaar met een gemiddelde
snelheid van 70 km h-1.
1. Bereken hoeveel dagen deze vlucht duurde. (4 punten)
Opvallend zijn de lange vleugels die vrijwel helemaal bedekt zijn met zonnecellen. Deze
zonnecellen zetten de energie van het zonlicht om in elektrische energie, waarmee accu’s
worden opgeladen. De accu’s leveren vervolgens de energie aan de motoren. Zie de figuur
hieronder. Energieverliezen bij het op- en ontladen van de accu worden in deze opgave
verwaarloosd.
In de tabel hieronder staan enkele gegevens van dit vliegtuig die gelden bij een snelheid van
70 km h-1. In de rest van deze opgave veronderstellen we dat het vliegtuig met deze snelheid
vliegt.
Als de zonnecellen een vermogen van 0 kW leveren, wordt de energie die in de accu’s is
opgeslagen niet gebruikt om te vliegen.
2. Toon dit aan met een berekening. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
53
3. Bereken het vermogen van het zonlicht dat dan op elke m2 van de zonnecellen valt.
(2 punten)
Het vliegtuig moet ook ’s nacht s kunnen vliegen. Veronderstel dat de accu’s helemaal vol
zijn als de nacht begint. De maximale energie-inhoud van de accu’s samen is 0 kWh.
4. Bereken hoelang de accu’s energie kunnen leveren aan de motoren. ( punten)
In de figuur hieronder is weergeven hoe het vermogen van het invallend zonlicht op de
zonnecellen verloopt tijdens één etmaal. De oppervlakte van het gearceerde hokje komt
overeen met een energie van 20 kWh.
De zonnecellen leveren tijdens een etmaal meer energie dan nodig is om in die tijd te
vliegen.
5. Bereken deze extra geleverde hoeveelheid energie in kWh. (5 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
54
Blok 5: Straling
Symbool
e
Betekenis
Elektronlading
SI-eenheid
e (1 e = 1.6*10-19 Coulomb)
Z
Aantal protonen in de atoomkern
-
N
Aantal protonen in de atoomkern
-
A
Activiteit
s-1
m
Massa
u (1 u = 1.67*10-22 kg)
E
Energie
eV (1 eV = 1.6*10-19 Joule)
D
Dosis
Gy (Gray)
H
Dosisequivalent
Sv (Sievert)
Q
Weegfactor
-
Het elektromagnetisch spectrum
Licht is een transversale golf die zich altijd voortplant met de lichtsnelheid. Deze lichtsnelheid
wordt aangegeven met het symbool en is in vacuüm ongeveer 3
m s
In het blok over golven heb je geleerd dat voor de voortplantingssnelheid van een golf geldt
. Omdat voor licht deze voortplantingssnelheid constant is, betekent dit dat je de
volgende formule krijgt:
Voor licht dat het menselijk oog kan waarnemen geldt dat het een golflengte heeft van
tussen de 375 en 750 nanometer (1 nanometer is −9 meter). Dit betekent dat de frequentie
van zichtbaar licht tussen de 4
en 8
Hertz ligt.
Licht is een onderdeel van het elektromagnetisch spectrum.
Elektromagnetische straling bestaat uit fotonen.
De energie van een foton is te berekenen met de volgende formule:
𝑓
is de frequentie van het foton in Hertz en
−3
66 6
m kg s −
de constante van planck,
Fotonen kunnen door atomen geabsorbeerd worden. De energie van het foton zit dan in één
van de elektronen van het atoom, dit heet een aangeslagen toestand. Na een fractie van een
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
55
seconde wordt dit foton weer uitgezonden. Het absorberen heet absorptie en het uitzenden
heet emissie.
Voor het verband tussen de golflengte en frequentie van elektromagnetische straling geldt
ook de formule die voor licht geldt
Het Atoom
Een atoom bestaat uit twee delen: Een kern van protonen en neutronen, en daaromheen een
wolk van elektronen. De lading van protonen is +e, die van elektronen –e, en neutronen zijn
neutraal geladen. De massa van protonen en neutronen is 1u, die van elektronen bijna 2000
−
keer zo klein en wordt meestal verwaarloosd.
66
𝑘 is de atomaire massaeenheid.
Elektronen bewegen op hele grote afstand rond de kern. Deze elektronen zitten in schillen,
banen om de atoomkern op verschillende afstanden. In elk atoom zitten evenveel elektronen
als protonen, zodat het atoom als geheel neutraal geladen is.
Bij elementen gebruiken we de volgende notatie:
massa
lading
lement, dus bijvoorbeeld He
Reactievergelijkingen
Bij het opstellen van een reactievergelijking gelden een aantal regels



De massa moet voor de pijl gelijk zijn aan na de pijl
De lading moet voor en na de pijl gelijk zijn
Bij radioactief verval is er 1 deeltje links van de pijl, bij kernreacties zijn er 2 deeltjes
links van de pijl
Als er dus ‘verval’ staat, dan weet je dat er maar één deeltje vóór de pijl staat.
Als je een reactievergelijking moet oplossen (bijvoorbeeld bepalen welke stof ontstaat), ga je
als volgt te werk
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
56

Schrijf de reactievergelijking op zoals je hem kent, met de onbekende stof
aangegeven
Neem bijvoorbeeld het verval van Francium

He
Gebruik de regels voor reactievergelijkingen om de massa en lading van het
onbekende element te bepalen
Hier dus

r
r
He
−
−
dus de st
is
Zoek de onbekende stof op in je BINAS. Kijk hierbij naar het onderste getal, in dit
geval 85.
Dit betekent dat de stof Astatine (At) is.
Massa omzetten in energie
Van Einstein weten we de energie.
, of
. c is hier de lichtsnelheid, m de massa en E
Dit betekent dat bij een hoeveelheid massa een bijbehorende hoeveelheid energie bestaat.
Voor een massa van 1u is dat 931.49 MeV, waarbij 1 eV = 1.6 10-19 Joule. eV is dus een
maat voor energie.
De kernmassa van een element is kleiner dan de som van de massa’s van alle protonen en
neutronen in de kern. Dit komt omdat het voor een element een beetje energie kost om al die
deeltjes bij elkaar te houden, de zogenaamde bindingsenergie. Omdat de atoomkern dus
een klein beetje minder energie vrij te besteden heeft is de corresponderende massa lager.
Straling
Er zijn een aantal soorten straling te onderscheiden. Alle soorten hebben twee
eigenschappen: Doordringend vermogen, wat aangeeft hoe makkelijk de straling door een
materiaal heen dringt, en ioniserend vermogen. Dit geeft aan hoe makkelijk straling een
atoom kan ioniseren. Bij ionisatie wordt een elektron uit de buitenste schil van een atoom
weggeschoten en blijft er een positief geladen ion over.




α-straling. Deze straling bestaat uit heliumkernen (dus He). Het doordringend
vermogen van deze straling is laag, het ioniserend vermogen hoog.
β-straling. Deze bestaat uit elektronen (dus − e). Het doordringend vermogen van
deze straling is matig, het ioniserend vermogen ook.
Röntenstraling is straling die bestaat uit fotonen. Het ioniserend vermogen van deze
straling is laag, het doordringend vermogen hoog.
γ-straling is straling bestaande uit fotonen met hele hoge energie. Het ioniserend
vermogen van deze straling is laag, maar het doordringend vermogen extreem hoog.
Radioactief verval
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
57
Er bestaan verschillende vormen van dezelfde stof. Deze hebben allemaal hetzelfde aantal
protonen in de kern, maar een verschillend aantal neutronen. Deze stoffen worden isotopen
genoemd. Niet alle isotopen blijken even stabiel. Sommige vallen spontaan uit elkaar in
andere stoffen, onder uitzending van straling. Dit heet radioactief verval. Wanneer een
individuele, instabiele kern precies zal vervallen is niet te voorspellen.
Bij een radioactieve stof spreken we van de activiteit, A(t). Dit is het aantal kernen van die
stof dat per seconde vervalt (en dus straling uit zendt). De activiteit is te bepalen uit de
steilheid van een N,t-grafiek. Hier is N het aantal radioactieve kernen.

( ) . Voor
De activiteit is te berekenen met
geldt
1 2
.
In deze formule is de verstreken tijd,
de halveringstijd van het radioactieve materiaal,
de activiteit na tijd en
de beginactiviteit. is altijd een geheel positief getal.
De hoeveelheid radioactief materiaal neemt steeds af. De halveringstijd geeft de tijd die is
verstreken wanneer van een grote hoeveelheid radioactief materiaal de helft vervallen is. Je
hebt na één halveringstijd dus nog de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid radioactief
materiaal over, na twee halveringstijden nog maar een kwart, enzovoorts.

( ) . Voor
De hoeveelheid radioactief materiaal bereken je met
1 2
geldt
.
In deze formule is de verstreken tijd,
de halveringstijd van het radioactieve materiaal,
het aantal radioactieve kernen na tijd en
de beginhoeveelheid. is altijd een
geheel getal.
Als radioactieve straling door een materiaal beweegt, wordt de intensiteit van de straling
langzaam minder omdat een deel van de straling geabsorbeerd wordt door het materiaal.
Voor elk materiaal bestaat een zogenaamde halveringsdikte. Dit is hoe dik het materiaal
moet zijn zodat de intensiteit van de invallende straling wordt gehalveerd.

De halveringsdikte bereken je met ( ) . Voor
geldt
1 2
.
In deze formule is x de verplaatsing door het materiaal,
de halveringsdikte van het
materiaal, de intensiteit na afstand en de beginintensiteit. is altijd een geheel
getal.
Gezondheid
Blootstelling aan straling kan schadelijk zijn. Als een DNA-molecuul geïoniseerd raakt kan
dat kanker veroorzaken. Ook niet-ioniserende straling kan een negatief effect op het lichaam
hebben. Om te aan te geven aan hoeveel straling een mens is blootgesteld gebruiken we het
begrip dosis, D:
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
58

𝐸
. Hierin is E de geabsorbeerde stralingsenergie in J en m de massa van de
persoon in kg. De eenheid van D is Gy, dit staat voor Gray.
Niet alle straling is even schadelijk, en het is ook niet even erg voor elk deel van je lichaam
als dat bestraald wordt. Om daar rekening mee te houden gebruiken we de formule voor
dosisequivalent.

. In deze formule is H het dosisequivalent in Sv (Sievert),
weegfactor (zonder eenheid) en D de dosis (in Gy).
een
De weegfactor is 0 voor α-straling (omdat deze het grootste ioniserend vermogen heeft), en
1 voor alle andere soorten straling.
We hebben op aarde voortdurend te maken met straling vanuit de ruimte. Ook is er nog
steeds straling aanwezig van de atoombommen uit de tweede wereldoorlog, de
atoomproeven uit de jaren daarna en de ramp bij Chernobyl. Tevens wordt ons voedsel
bestraald om bacteriën te doden. Dit alles bij elkaar zorgt ervoor dat elk mens per jaar een
dosis achtergrondstraling binnen krijgt van ongeveer 2 mSv.
De overheid heeft stralingsnormen ingesteld. Dit wil zeggen dat een inwoner van Nederland
bovenop de achtergrondstraling (waar niet veel aan te doen is) niet meer dan een bepaalde
dosis straling mag ontvangen in een jaar. Voor een gewoon mens is dit 1 mSv. Voor mensen
die via hun beroep veel met straling werken is dat 20 mSv.
Er zijn twee manieren om met straling in aanraking te komen. Bij bestraling ontvang je een
dosis straling van een externe bron. Bij besmetting ontvang je straling van een bron op of in
je lijf. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als radioactief afval over een weiland waait, waarna
grazende koeien dit binnenkrijgen met het gras en iemand vervolgens een glas besmette
melk van deze koeien drinkt. Over het algemeen is besmetting gevaarlijker dan bestraling
omdat je hier continu wordt blootgesteld, maar dit hangt van de intensiteit (energie) van de
straling af.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
59
Oefenvraag 1: Koolstof-14 methode
Om de ouderdom van organisch materiaal te bepalen, kan men gebruik maken van de
koolstof-14-methode. Koolstof-14is een radioactieve isotoop die in de atmosfeer van de
aarde voorkomt. De koolstof-14-methode is in 1949 ontdekt door Willard Frank Libby, die er
in 1960 de Nobelprijs voor scheikunde voor ontving. In deze opgave gaan we stapsgewijs op
deze methode in. In de natuur vinden we drie isotopen van koolstof: C 3C C.
In de tabel hieronder staan een aantal eigenschappen van deze isotopen.
1. Omcirkel in de tabel op de uitwerkbijlage het juiste alternatief. (3 punten)
Het aantal C-14 kernen neemt in de loop van de tijd af want C-14 is radioactief via --verval.
2. Geef de vervalvergelijking van het radioactieve verval van C-14. (3 punten)
Tegelijkertijd wordt het aantal C-14 kernen in de bovenste lagen van de atmosfeer
aangevuld. Neutronen worden ingevangen door stikstof-14 kernen, waarna koolstof-14
ontstaat. Bij dit proces komt nog een ander deeltje vrij. Het invangen van een neutron door
een stikstof-14 kern kan als volgt worden weergegeven:
N
n
6C
3. Welk deeltje er bij dit proces vrij? Licht je antwoord toe door de reactievergelijking
compleet te maken. (2 punten)
In alle levende planten en dieren vindt men dezelfde constante verhouding van
aantal 14C−kernen
aantal 12C−kernen
.
Als een plant of dier sterft, verandert , want het koolstof-14 vervalt en wordt niet meer
aangevuld. De afname van is schematisch weergegeven in de figuur hieronder.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
60
Een archeologe heeft een schedel van een sabeltandtijger gevonden waarvan zij de
ouderdom wil weten. In het laboratorium meet ze dat precies een kwart is van die van
levende dieren.
4. Hoe oud is de schedel? Licht je antwoord toe. (2 punten)
De C-14 methode is bruikbaar voor materialen tot 10 halveringstijden oud.
5. Hoeveel procent van de oorspronkelijk hoeveelheid koolstof-14 is er dan nog over?
Geef je antwoord in 2 significante cijfers. (2 punten)
Oefenopgave 2: SPECT-CT Scan
Bij patiënten met gewrichtsklachten wordt soms een Computed Tomography-scan gemaakt.
Voor zo’n CT-scan wordt röntgenstraling gebruikt om een beeld van de pijnlijke plek te
maken.
1. Van welke eigenschap van röntgenstraling wordt gebruik gemaakt bij het maken van
een CT-scan? (1 punt)
A de dracht van röntgenstraling
B het doordringend vermogen van röntgenstraling
C de snelheid van röntgenstraling
D de lading van röntgenstraling
Als een CT-scan onvoldoende informatie geeft kan de scan gecombineerd worden met een
SPECT-scan. SPECT betekent: Single Photon Emission Computed Tomography. De patiënt
wordt hiervoor ingespoten met een fosfaatverbinding waar radioactief technetium-99m aan
vast is gemaakt (“gelabeld”). Het fosfaat hoopt zich vooral op in de zieke botdelen, waarbij
het technetium-99m vervalt naar technetium-99 onder uitzending van γ-fotonen. De figuur
hieronder is het resultaat van een CT-scan en een SPECT-scan samen. De pijl geeft de
plaats van het zieke gewricht aan.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
61
Het benodigde technetium-99m ontstaat bij het verval van molybdeen-99.
2. Geef de vervalreactie van molybdeen-99. (2 punten)
Voor medisch onderzoek is de isotoop technetium-99m zeer geschikt.
3. Hoeveel procent van de ingespoten hoeveelheid technetium-99mis er na een etmaal
nog over? (2 punten)
Als het radioactieve fosfaat zich heeft opgehoopt in het zieke botdeel, worden vanaf deze
plaats veel γ-fotonen uitgezonden. De γ-fotonen vallen op een kristal K dat een lichtflitsje
geeft als een γ-foton het kristal treft. De γ-fotonen die schuin in vallen mogen niet op het
kristal terecht komen. Er wordt daarom een loden plaat P tussen de patiënt en het kristal K
geplaatst. In de loden plaat zijn veel smalle kanaaltjes geboord. Zie de figuur hieronder.
4. Leg uit waarom de kanaaltjes smal moeten zijn. (1 punten)
Met een detector wordt het aantal γ-fotonen gemeten dat uit een bepaalde richting komt. Het
resultaat is een grafiekje, waarin verticaal het aantal γ-fotonen staat en horizontaal de plaats
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
62
in het kristal. Zie de figuur hieronder. De meting wordt een aantal malen rondom het pijnlijke
botdeel herhaald, in hetzelfde vlak onder verschillende richtingen. Op de uitwerkbijlage zijn
vier grafiekjes gegeven die bij vier verschillende richtingen horen. Het zieke botdeel bevindt
zich in het gebied dat door alle vier de detectoren wordt geregistreerd.
5. Geef in de figuur hieronder het oppervlak aan waar het zieke botdeel zich bevindt. (2
punten)
Artsen moeten steeds afwegen of de stralingsbelasting die de patiënt ten gevolge van dit
3
onderzoek ontvangt acceptabel is. Bij deze patiënt zijn
kernen technetium-99m
ingespoten. De stralingsenergie die deze kernen uitzenden wordt voor 40% door het lichaam
van de patiënt opgenomen. De energie van een γ-foton is 0,14 MeV. De patiënt heeft een
massa van 80 kg
Voor de equivalente dosis (dosisequivalent)
geldt:
Hierin is:
− de (stralings)weegfactor (kwaliteitsfactor) die voor α-straling gelijk is aan 20;
− de geabsorbeerde stralingsenergie in J;
−
de bestraalde massa in kg.
Jaarlijks ontvangt iemand in Nederland een equivalente dosis van circa 2 mSv als gevolg
van achtergrondstraling.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
63
6. Ga met een berekening na of de equivalente dosis ten gevolge van de SPECT-scan
lager of hoger is dan de jaarlijkse equivalente dosis ten gevolge van de
achtergrondstraling. (4 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
64
Blok 6: Materialen
Fysieke stofeigenschappen
Om de eigenschappen van materialen te begrijpen gebruiken we het zogenaamde
deeltjesmodel. Dit model zegt dat elke stof uit een zeer grote hoeveelheid kleine deeltjes
bestaat, moleculen genoemd. Moleculen bestaan uit atomen en bepalen de eigenschappen
van stoffen. Elke stof bestaat uit een apart molecuul, dus er zijn ontzettend veel
verschillende moleculen.
Stoffen kunnen in drie fasen voorkomen. Deze fasen zijn vast, vloeibaar en gas.
Bij een vaste stof zitten de moleculen op een vaste plek, dit wordt het rooster genoemd. De
deeltjes kunnen alleen op hun vaste plek trillen, maar niet vrij bewegen.
Bij een vloeistof kunnen de moleculen meer vrij bewegen, maar blijven zo nog wel bij elkaar
in de buurt, ze kunnen alleen langs elkaar bewegen.
Bij een gas bewegen de moleculen van een stof vrij door de ruimte en zitten relatief ze ver uit
elkaar.
Er bestaan zes faseovergangen, één voor elke mogelijke overgang van een fase naar een
andere fase.
Elke stof smelt bij een andere temperatuur. Deze temperatuur wordt het smeltpunt genoemd.
Bij het smeltpunt trillen de deeltjes hard genoeg om de verbinding van het rooster te
verbreken.
Elke stof heeft een dichtheid. De dichtheid van een stof geeft aan hoe groot de massa van
een kubieke meter van die stof is. De eenheid van dichtheid is kilogram per kubieke meter,
kg/m3.
Het verband tussen massa, volume en dichtheid van een stof is
of
.
𝑉
3
3
In deze formule is de dichtheid in kg/m , de massa in kg en het volume in m .
Let op het symbool. Deze is hetzelfde als bij de soortelijke weerstand (deze gebruik je bij het
berekenen van de weerstand van een draad). Zorg dat je deze niet door elkaar haalt. De
soortelijke weerstand is een heel klein getal, de dichtheid is groter.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
65
Bepaalde materialen veranderen onder een kracht van lengte, ze rekken uit. De mate van
uitrekking wordt de relatieve rek genoemd en bereken je met de volgende formule:
is hier de relatieve rek. Deze wordt in procenten gegeven, of zonder eenheid.
beginlengte van het voorwerp en
de uitrekking.
is de
Als er een kracht op een materiaal wordt uitgeoefend, ontstaat er een spanning in dat
materiaal. De kracht wordt verdeeld over de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het
materiaal. In formulevorm:
In deze formule is de spanning in Pa (Pascal) of in N/m2. is de kracht op het materiaal in
N en is de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het materiaal in m2.
Bij veel materialen is de relatieve rek evenredig met de spanning. Het verband tussen
spanning en relatieve rek wordt aangegeven met de elasticiteitsmodulus . De
elasticiteitsmodulus is te berekenen met:
De eenheid van de elasticiteitsmodulus is Pascal (Pa). De elasticiteitsmodulus zegt iets over
hoe moeilijk het is om een materiaal twee keer zo lang te maken. Stoffen die makkelijk
uitrekken, zoals rubber, hebben een kleine elasticiteitsmodulus. Stoffen die moeilijk uitrekken
hebben een hoge elasticiteitsmodulus.
Let erop dat je bij deze formule de relatieve rek nooit als percentage invult, maar als getal
zonder eenheid.
Warmte
De moleculen in een materiaal zijn voortdurend in beweging. In een vaste stof trillen ze op
hun plek, en in een vloeistof of gas bewegen ze vrij rond. Hoe meer energie hoe sneller de
beweging gaat.
Als een materiaal wordt verwarmd, wordt energie toegevoegd. Deze toegevoegde energie
heet warmte. Omdat de deeltjes iets harder bewegen, zet het materiaal uit. De temperatuur
van een materiaal is de maat voor de gemiddelde bewegingsenergie van deeltjes in dat
materiaal. De gemiddelde bewegingsenergie is evenredig met de temperatuur in Kelvin (K).
De energie die nodig is om een voorwerp te verwarmen hangt af van het materiaal waarvan
het voorwerp is gemaakt. Om te berekenen hoeveel energie nodig is om een voorwerp een
bepaalde hoeveelheid graden te verwarmen bestaat de formule:
Hier is de toegevoegde warmte (in J), de soortelijke warmte van het materiaal (in J/(kg
K)), de massa van het materiaal in kg, en
de temperatuursverandering (in K).
In vaste stoffen zitten de moleculen stevig aan elkaar vast. Trillingsenergie kan van het ene
deeltje doorgegeven worden aan het ander. Op deze manier vindt geleiding van warmte
plaats.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
66
Hoe kleiner de onderlinge krachten tussen moleculen in een vaste stof, hoe slechter trillingen
worden doorgegeven. Stoffen waarbij dit het geval is zijn goede isolatoren van warmte.
De warmtestroom door een oppervlak (zoals een buitenmuur) kun je berekenen met de
volgende formule:
Hier is de warmtestroom in W, de warmtegeleidingscoëfficient van het materiaal in W/(k
m), A de oppervlakte van de wand in m2,
het verschil in temperatuur tussen binnen- en
buitenmuur, en de dikte van de muur in meter.
Twee andere vormen van warmtetransport zijn stroming en straling. Bij stroming beweegt de
warme stof en neemt op die manier warmte mee. Denk aan stoom uit een ketel die opstijgt.
Bij straling zendt een warme stof zijn warmte uit in de vorm van infrarood licht. Dit kan
zonder dat er tussenkomst van andere materie nodig is. De zon, bijvoorbeeld, zendt zijn
warmte uit via straling.
Oefenopgave 1: Haarföhn
Feline onderzoekt een aantal eigenschappen van een haarföhn. Ze wil allereerst weten
hoeveel kg lucht de föhn per seconde uitblaast. Daarvoor gebruikt ze de volgende formule:
Hierin is:
 de massa van de lucht die per seconde verplaatst wordt,
 de oppervlakte van de luchtopening van de föhn,
 de snelheid van de uitgeblazen lucht,
 de dichtheid van de lucht.
1. Laat zien dat dezelfde eenheid heeft als . (3 punten)
Om Q te kunnen berekenen, meet Feline de snelheid van de uitgeblazen lucht en de
diameter van de luchtopening. De windsnelheidsmeter geeft voor de snelheid van de lucht
9,5 m s-1. De diameter van de luchtopening is 4,5 cm. De dichtheid van lucht is afhankelijk
van de temperatuur. Dit is weergegeven in de figuur hieronder. De föhn blaast lucht van 20
°C.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
67
Uit de metingen van Feline volgt dat 8
−
kg s-1
2. Toon dit met een berekening aan. (3 punten)
Om deze berekening te controleren voert Feline een tweede experiment uit. Ze blaast met de
föhn een plastic zak met een volume van 60liter op. Het opblazen duurt 3,9 s.
3. Controleer met deze gegevens dat 8
−
kg s-1. (3 punten)
Feline meet het elektrisch vermogen van de föhn in vier standen: uit, koud, lauw (1) en warm
(2). Ze verzamelt haar metingen in een tabel.
In de föhn zitten twee weerstandsdraden en een ventilator.
In de stand ‘koud’ worden de weerstandsdraden niet gebruikt.
In stand 1 is één weerstandsdraad aangesloten, in stand 2 zijn beide weerstandsdraden in
gebruik. De ventilator en de weerstandsdraden zijn parallel aangesloten. Zie de figuur
hieronder.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
68
4. Leg met behulp van figuur 3 en de tabel uit dat de weerstandsdraden hetzelfde
elektrische vermogen hebben. (2 punten)
De föhn werkt op een spanning van 230 V. Eén weerstandsdraad heeft een doorsnede van
0,096 mm2 en is gemaakt van nichroom.
5. Bereken de lengte van deze weerstandsdraad. (4 punten)
Vervolgens meet Feline de temperatuur van de aangezogen en uitgeblazen lucht als de föhn
in stand 2 staat. De aangezogen lucht heeft een temperatuur van 21 °C, de uitgeblazen lucht
is 65 °C. De warmte, die de motor levert, wordt verwaarloosd. De ventilator levert nog steeds
−
8
kg lucht per seconde.
6. Bereken het (totale) rendement van de gloeispiralen. Neem voor de soortelijke
3
warmte van lucht
J Kg-1 oC-1
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
69
Oefenopgave 2: Binnenklimaat
Huizen worden tegenwoordig steeds beter geïsoleerd. Het gevolg hiervan is dat er ook goed
geventileerd moet worden. In deze opgave wordt daarom zowel naar isolatie als naar
ventilatie gekeken.
Isolatie
In figuur 1 zijn twee identieke huizen getekend die niet op dezelfde wijze zijn geïsoleerd. In
de huizen is met pijlen aangeven hoeveel warmte er per seconde aan een huis wordt
toegevoerd (Pverwarming) en hoeveel warmte er per seconde verloren gaat (Pverlies). De breedte
van de pijlen is een maat voor het vermogen.
Hieronder staat een diagram waarin vier grafieken zijn gegeven die het mogelijke verloop
van de binnentemperatuur van huis A geven als functie van de tijd. Op een bepaald moment
is de binnentemperatuur 20 °C. Veronderstel dat de toegevoerde warmte per seconde en de
buitentemperatuur niet veranderen.
1. Voer de volgende opdrachten uit: (3 punten)
Geef in de figuur met de letter A aan welke grafiek het temperatuurverloop in huis A
het beste weergeeft.
Teken in de het temperatuurverloop in huis B.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
70
Een goede manier om een schuin dak te isoleren is het aanbrengen van een laag steenwol.
Steenwol is verkrijgbaar in verschillende diktes. Voor de warmtestroom door de steenwol
geldt:
𝑘
Veronderstel dat het oppervlak en het temperatuurverschil gelijk blijft.
2. Geef in de tabel hieronder voor P en voor k aan of deze grootheden kleiner worden,
gelijk blijven of groter worden als de dikte van de isolatie toeneemt. (2 punten)
Ventilatie
Om te ventileren wordt gebruik gemaakt van een elektrisch ventilatiesysteem. Een ventilator
zuigt lucht via een aantal ventilatiekanalen uit de kamers en blaast de lucht vervolgens naar
buiten. Verse lucht wordt aangevoerd door ramen of roosters. Zie de figuur hieronder.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
71
In een bepaalde huiskamer wordt zo 215 m3 lucht per uur afgevoerd. Deze kamer heeft een
vloeroppervlak van 44 m2 en een hoogte van ,44 m. Het ‘ventilatievoud’ geeft aan hoe vaak
de lucht in een ruimte per uur volledig wordt afgevoerd.
3. Bereken het ventilatievoud van deze kamer. (2 punten)
Het debiet is het aantal kubieke meters lucht dat per seconde wordt afgevoerd en is te
berekenen met:
debiet Hierin is:
 de oppervlakte van de doorsnede van de ventilatiekanalen in m2;
 de snelheid van de lucht in de ventilatiekanalen in m s-1.
Volgens de bouwvoorschriften mag de snelheid van de lucht in de kanalen niet groter zijn
dan 4,0 m s-1. De huiskamer beschikt over twee ventilatiekanalen om de lucht af te voeren.
Bij de bouw van het huis had men de keuze uit buizen met een diameter van 80 mm, 100
mm, 125 mm en 150 mm.
4. Leg met een berekening uit welke buisdiameter in dit huis minimaal moest worden
gebruikt. (5 punten).
In de winter is de lucht die aangevoerd wordt koud. De centrale verwarming moet deze lucht
dan verwarmen. In deze verwarmings-installatie wordt aardgas verbrand. Bij het verbranden
6
van 1,0 m3 aardgas komt 3
J warmte vrij. Stel dat de thermostaat in de huiskamer is
ingesteld op 19,0 °C bij een buitentemperatuur van 5,1 °C. Er wordt 255 kg lucht per uur
toegevoerd. Het totale rendement van de verwarmingsinstallatie is 100%.
5. Bereken hoeveel kubieke meter aardgas er per uur verbrand moet worden om de
aangevoerde lucht te verwarmen.
Om energie te besparen zijn er ook ventilatiesystemen met een warmte-terugwin-systeem.
Hierin wordt de toevoerlucht door een ventilator aangezogen en dan langs de afvoerlucht
geleid. Bij lage buitentemperaturen wordt zo de warme afvoerlucht gebruikt om de koude
toevoerlucht te verwarmen. Zie de figuur hieronder.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
72
Stel dat de aangevoerde lucht een temperatuur heeft van 5,1 °C en de afgevoerde lucht
afkoelt van 19,0°C tot 7,0 °C. De massa van de lucht die per seconde wordt aangevoerd is
gelijk aan de massa van de lucht die per seconde wordt afgevoerd.
6. Bereken de temperatuur waarmee de toevoerlucht de huiskamer binnenkomt. Geef je
antwoord in drie significante cijfers. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
73
Antwoorden
1. Kracht, beweging en energie
Curiosity
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
74
Highland Games
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
75
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
76
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
77
2. Trillingen en golven
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
78
Milenniumbrug
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
79
Slinger van Wilberforce
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
80
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
81
3. Elektriciteit
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
82
Elektriciteit op een plankje
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
83
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
84
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
85
Solar Impulse
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
86
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
87
4. Straling
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
88
Koolstof-14 methode
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
89
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
90
Spect-CT scan
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
91
5. Materiaaleigenschappen
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
92
Föhn
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
93
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
94
Binnenklimaat
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
95
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
96
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
97
Nationale Examentraining | Natuurkunde | HAVO | 2016
98
Download