1 Differentiële psychologie: samenvatting Inleiding Differentiële psychologie: -zoektocht naar individuele verschillen tussen mensen en binnen mensen. - 2 grote deeldomeinen Intelligentie en cognitief functioneren Persoonlijkheid Persoonlijkheidspsychologie Doelstellingen: Beschrijven van relevante verschillen+ met wat ze verband houden Deze verschillen verklaren Persoonlijkheid= een verzameling van psychologische kenmerken (of trekken) en psychologische mechanismen (1) die een individu typeren, die op een relatief duurzame manier georganiseerd zijn (2), en die de interactie van een persoon met (3)en diens aanpassing aan zijn omgeving(4) beïnvloeden (5) (1) Informatie- verwerkingsstrategieën Input>beslissingsregels>output (Vb.: extravert persoon zal in situatie (input) op zoek gaan naar mensen om mee te communiceren. Hij zal cues oppikken, op bases waarvan hij beslist ( beslissingregel) handelen (output)) te (2) Geen willekeurige set trekken en mechanismes. Op coherente wijze aan elkaar gelinkt Consistent over tijd en situaties (3) Niet in vacuüm maar in sociale context Persoon kan ook omgeving selecteren en lokt reacties van anderen uit (4) Sociale/ fysieke omgeving daagt mensen uit tot ‘gepaste’ reactieslagen/falen (5) Persoonlijkheid bepaalt deel hoe we ons gedragen/voelen, hoe we over onszelf/anderen denken, welke omgeving we selecteren,… H3: trekken en trektaxonomieën 3.1 Inleiding Trek- beschrijvende adjectieven: woorden die trekken en attributen van een persoon beschrijven die karakteristiek zijn voor de persoon en eventueel zelf de tijd doorstaan De meeste psychologen hanteren de hypothese dat trekken stabiel in de tijd zijn en min meer consistent over situaties 3 fundamentele vragen: Hoe moeten we een beeld vormen van trekken Hoe kunnen we identificeren welke trekken belangrijker zijn Hoe kunnen we een uitvoerige taxonomie formuleren of 2 3.2 Wat is een trek? 2 basis opvattingen 3.2.1 een trek als een interne causale eigenschap -Individuen dragen hun verlangens en noden met zich mee van de ene situatie in de andere, en dit over de tijd heen -trekken zijn interne oorzaken van gedragiemand trekken kunnen diens gedrag verklaren -trekken en gedrag is niet hetzelfde een trek kan aanwezig zijn, ook al het overeenkomstige gedrag er niet. (iemand kan agressie zijn zonder dat hij dat toont) 3.2.2 een trek beschrijft louter gedrag Trekken zijn louter beschrijvingen van gedrag. Een trek is een verzameling gedragingen. (iemand is agressie als hij agressie gedrag stelt, maar wil niet zeggen dat het om agressief persoon gaat) ! voorspellen de oorzaak van gedrag niet, dienen enkel als beschrijving 3.3 De act frequentie benadering (voorbeeld van trek als beschrijving van gedrag) Vertrekpunt: trekken verwijzen naar verzameling gedragingen. Iemand bezit een trek als hij de daaronder vallende gedragingen stelt. Een trek is een beschrijvende samenvatting van de algemene trend in het gedrag van een persoon. 3.3.1 hoe gaat met te werk act nominatie Identificeren welk gedrag tot welke trek behoort. onderzoekers kunnen honderden gedragingen identificeren in verschillende trekken Prototypicaliteitsbeoordeling Identificeren welke gedragingen het meest prototypisch zijn voor elke trek gedragingen binnen een trek verschillen in de mate van hoe prototypisch ze zijn voor de trek kijken naar het gedrag dat mensen stellen opnemen en bewaren van informatie van de eigenlijke prestaties van individuen in hun dagelijkse leven. gebruik maken van zelfrapportering, rapportering door anderen en observatie 3.3.2 evaluatie van de act frequentie benadering Kritieken Maakt niet duidelijk hoeveel context je nodig hebt in de beschrijving van een trek relevant gedrag hoeveel context is er nodig om een gedrag te identificeren als een dominant gedrag Wat te doen met mislukkingen van gedrag of verborgen gedrag die niet geobserveerd kunnen worden het niet stellen van gedrag kan informatief zijn. + Niet alle relevant gedrag is observeerbaar. Atheoretische benadering Waarom zijn er deze verschillen? Welke trekken zijn het belangrijkst? Verdiensten Hielp in het expliciet maken van fenomenen van het gedrag naar welke meeste trekken verwijzen Helpt regelmatigheden in het gedrag te identificeren Hielp bij het uitdiepen van de mening van moeilijk te bestuderen trekken Hielp culturele gelijkenissen en verschillen te identificeren in de gedragsmanifestatie van trekken Hielp de domeinen die inzicht in persoonlijkheid verstrekken, te identificeren Kan gebruikt worden om gebeurtenissen in het alledaagse leven te voorspellen Bracht een reeks fenomenen aan het licht 3 3.4 Identificatie van de belangrijkste trekken 3.4.1 de lexicale benadering Starpunt: de lexicale hypothese = al de belangrijke individuele verschillen zijn binnen de natuurlijke taal gecodeerd men vind woorden uit om deze verschillen te beschrijven. Termen die niet nuttig zijn in het beschrijven, verdwijnen uit de taal. trektermen zijn belangrijk om met elkaar te communiceren 2 criteria voor belangrijkheid Synoniem – frequentie Hoe belangrijker een trek, hoe meer synoniemen. Cross- culturele universaliteit Hoe belangrijker een individueel verschil is, hoe meer talen er een term voor zullen hebben Problemen en beperkingen Persoonlijkheid komt niet enkel naar voor in adjectieven, maar soms ook in andere woordsoorten en in non-verbaal gedrag Betekenis is niet altijd duidelijk. Sommige woorden zijn ambigu Sommige woorden zijn metaforisch Sommige woorden zijn weinig gebruikt Deze benadering is een goed vertrekpunt om belangrijke verschillen te achterhalen, je kan het best niet als enige benadering gebruiken maar 3.4.2 de statistische benadering Vertrekpunt: een grote verzameling persoonbeschrijvende vragen. Vaak geselecteerd op basis van lexicale analyse. Doel: de belangrijkste afmetingen of de coördinaten van de persoonlijkheidskaart te identificeren/ trekdimensies identificeren Via factoranalyse= statistische techniek om groepen variabelen te identificeren die vaak samen voorkomen mar niet samen voorkomen met andere variabelen Factor lading: geeft aan in welke mate het item correleert met de onderliggende factor voordeel: het verstrekt een middel om na te gaan welke persoonlijkheidsvariabelen iets gemeenschappelijk hebben+ geschikt om persoonsbeschrijvende termen te reduceren tot beperkt aantal onderliggende kenmerken/factoren nadeel: onderliggende dimensies hangen af van de variabelen in de analyse. Een goede selectie van variabelen is noodzakelijk “je krijgt er niet meer uit dan dat je er in gestoken hebt” 3.4.3 de theoretische benadering Vertrekpunt: theorie die vooropstelt welke trekken centraal zijn ! kwaliteit van de theorie is cruciaal dicteert op een hoogst specifieke manier die variabelen die belangrijk zijn om te meten. De theorie beslist welke dimensies van individuele verschillen belangrijk zijn (vb.: theorie rond socioseksuele oriëntatie blz. 66) 3.4.4 Evaluatie van benaderingen vr het identificeren van belangrijke trekken In de praktijk krijg je vaak een combinatie van benaderingen. De zwakheden van de ene benadering worden opgevangen door de sterktes van een andere 4 3.5 Taxonomieën van persoonlijkheid 3.5.1 Eysenck’s Hiërarchisch model Trek heeft psychofysiologische basis+ Is in hoge mate erfelijk. 3 hoofdtrekken/hogere- orde trekken: Extraversie- introversie Neuroticisme- emotionele stabiliteit Psychotisme ook wel PEN model genoemd 3.5.1.1 Beschrijving Extraversie vs. Houden van feestjes,actief Veel vrienden, zorgeloos, Mensen nodig om tegen te praten Neuroticisme vs. Emotioneel labiel, zorgelijk, angstig, Depressies, slaapproblemen, Psychosomatische symptomen, Gevoelig voor stress & neg. Gebeurtenis Psychoticisme (hoog) vs. Impulsief, solitair, onempatisch, Wreedaardig, agressief, antisociaal, Voorkeur voor het bizarre introversie serieus, graag alleen, minder vrienden, verkiezen gematigd tempo Emotionele stabiliteit gematigd in emotionele reacties, kalm, kalmeren sneller, reageert trager op stress Psychoticisme (laag) diep religieus, 3.5.1.2 hiërarchische structuur Niveau 1: hogere- orde trekken (vb.: Extraversie) Niveau 2: minder brede trekken (vb.: Sociaal) Niveau 3: habituele gedragingen (vb.:vaak naar feestjes) Niveau 4: specifieke gedragingen (vb.: gisteren naar feestje) onderste level zijn specifieke gedragingen. Als er genoeg van deze gedragingen vaak voorkomen, dan worden ze habituele gedragingen. Clusters van habituele gedragingen vormen minder brede trekken. Clusters van minder brede trekken, worden hogere- orde trekken voordeel: laat toe om specifiek gedrag in ruimere context te plaatsen 3.5.1.3 biologische ondersteuning -P, E en N hebben zekere overerfbaarheid - P, E en N hebben identificeerbaar fysiologisch substraat P: meer tostesteron E: minder makkelijk op te winden centraal zenuwstelsel N: meer labiel centraal zenuxstelsel Beperkingen: andere belangrijke trekken zijn misschien over het hoofd gezien Andere trekken hebben ook zekere overerfbaarheid 5 3.5.2 Cattell’s 16 personality factor systeem Hij zag de factor analyse als een krachtig middel om een wetenschappelijke taxonomie van persoonlijkheid te ontwikkelen Doel: basistrekken van persoonlijkheid identificeren en meten in analogie met ontdekking vitamines (factor A, factor B,…) Werkwijze: sterk empirisch. Telkens nieuwe trekken identificeren en benoemen. Persoonlijkheidstrekken moesten worden terug gevonden in verschillende gegevens (zelf- rappotering, observatie, laboratorium setting,…) Kritiek: - anderen konden deze 16 factoren niet altijd repliceren - kan kleiner aantal de belangrijkste verschillen niet vatten? 3.5.3 interpersonal circumples (Wiggins) Vertrekpunt: de lexicale benadering toegespitst op interpersoonlijke trekken (= trekken die te maken hebben met wat mensen voor of met elkaar doen of elkaar aandoen. Enkel wat hij sociale uitwisseling noemt) “trektermen specificeren verschillende soorten manieren waarin individuen verschillen” “de interpersoonlijke gebeurtenissen kunnen als tweevoudige interactie worden gedefinieerd die vrij duidelijke sociale (status) en emotionele (liefde) gevolgen voor beide deelnemers hebben” 2 assen: status & liefde Voldoende bepalend voor elke sociale uitwisseling Voldoende om te beschrijven hoe iemand is in relatie tot anderen Analogie met kleurenwiel voordelen: Expliciete definitie van onderwerp (interpersoonlijk gedrag) Geeft ‘gaten’ aan in onderzoek Specifeert de relatie tussen trekken o Aanpalend Trekken dicht tegen elkaar, correleren positief samen o Bipolair Trekken zijn tegenover elkaar gelegen. Correleren negatief o Orthogonaal Trekken die loodrecht op elkaar staan, hebben nulcorrelatie nadeel: Wat niet in termen van status en liefde kan worden gedefinieerd maar toch interpersoonlijk is,past hier niet bij (vb.:betrouwbaarheid) 6 3.5.4 5 factor model Vertrekpunt: de lexicale en de statistische benadering 5 factoren: E: extraversie / Introversie N: Neuroticisme/ Emotionele stabiliteit V: Vriendelijkheid / Vijandigheid C: Gewetensvolheid O: Openheid/ intelect elke factor is onderverdeeld in facetten. Elk facet heeft betekenis 3.5.4.1 de empirische evidentie voor het 5 factor model - de laatste 50 jaar veelvuldig gerepliceerd Nu gemeten in 2 vormen : gebaseerd op self-rating van trekken in adjectieven Gebaseerd op self –rating van zin items -in verschillende talen en culturen -kan verschillen in gedrag verklaren 3.5.4.2 wat is de identiteit van de 5de factor Verschillende onderzoekers gaven een Andere naam aan de 5de factorkomt doordat ze starten met verschillende items bij de factor analyse Mogelijke oplossing: terug gaan naar de lexicale reden om te beginnen met en te kijken over culturen en talen De eerste 4 factoren zijn goed herhaalbaar in verschillende culturen en talen. Over de inhoud en de betekenis van de 5de factor is onwetendheid. Misschien zijn sommige individuele verschillen in de ene cultuur relevanter dan in de andere. 3.5.4.3 welke zijn de empirische correlaties van de 5 factoren Extravert: uitbundig, sociaal, aandachtig, invloedrijk, opgewekt Hoofdeigenschap: sociale aandacht Neuroticisme: self- handicapping, angst voor seksuele, depressie Vriendelijkheid: conflictvermijdend, aangenaam in omgang Gewetensvol: presteert op school/werk, punctueel, stevige relaties Openheid: open voor nieuwe ervaringen Combinatie van factoren !Boek blz. 82-85 3.5.4.4 is het 5 factor model uitvoerig - het laat belangrijke aspecten van persoonlijkheid vallen deze dimensies correleren met de 5 factors, maar deze correlaties laten veel van de individuele variatie onverklaard. -het blijft beschrijvend en biedt geen proces- verklaring “ de taxonomie is slechts voorgesteld als een kader voor de fenotypische attributen van persoonlijkheid die binnen een natuurlijke taal gecodeerd worden en het maakt geen beweringen over de onderliggende persoonlijkheidsprocessen” - Inhoud van de 5de factor in onduidelijk - Kan er een 6de factor in het spel zijn Sociaal- cognitieve benadering Kan trekbenadering verschillen tussen mensen vatten? Assumptie= Mensen verschillen op trekken die predictief zijn voor gedrag in concrete situaties. Daartoe moeten verschillen in gedrag in 1situatie samenhangen met verschillen in gedrag in een andere situatie 7 Algemene kritiek: Correlatie tussen trekken en gedrag is matig Individuele verschillen in 1 situatie komen niet noodzakelijk terug in andere situatie Sociaal –cognitieve benadering Persoonlijkheidstrek ≠kenmerk persoon≠situatie onafhankelijk = situatie afhankelijke eigenschap H5: persoonlijkheidsregelingen: stabiliteit, coherentie en verandering Inleiding Sommige aspecten blijven dezelfde over de tijd heen. = de kern- aspecten van persoonlijkheid (vaak persoonlijkheidstrekken) Sommige aspecten veranderen doorheen de tijd vaak attitudes of affectieve voorkeuren 5.1 conceptuele kwesties: persoonlijkheidsontwikkeling, stabiliteit, coherentie en verandering Persoonlijkheid ontwikkeling= de continuïteit, consistentie en stabiliteit in mensen over de tijd heen en de manieren waarin men hierin veranderd over de tijd Verandering: intern te verklaren vanuit de persoon, niet te wijten aan veranderde omgeving. Veranderingen zijn stabiel en niet slechts tijdelijk (vb. Stantley Tookie Williams, Mahatma Ghandi) Rangorde stabiliteit= interpersoonlijke stabiliteit =relatieve, individuele positie ten opzichte van anderen berekend via correlatie tussen score op tijdstip 1 en tijdstip 2 Stabiliteit in gemiddeld niveau= absolute stabiliteit op gemiddeld niveau heeft te maken met verschillen op populatieniveau verschillen tussen tijdstip 1 en tijdstip 2 wijzen op verandering Intrapersoonlijke stabiliteit= absolute stabiliteit op intrapersoonlijk niveau. Heeft te maken met veranderingen binnen persoon verschil tussen tijdstip 1 en tijdstip 2 wijzen op verandering onafhankelijk van rangorde stabiliteit en stabiliteit in gemiddeld niveau ! moet niet strikt individueel zijn. Sommige individuen/ subgroepen kunnen zelfde ontwikkelingstraject volgen Persoonlijkheidscoherentie= wijziging in de gedragsmanifestatie van bepaalde trek onderliggende trek blijft bestaan, uitingsvorm wijzigt Uitgangspunten: Trekken zijn stabiele, interne en causale eigenschappen Trekken kunnen zich op verschillende wijzen manifesteren Trekken voorspellen uitkomsten op latere leeftijd 5.2 3 niveaus van analyse Bevolkingsniveau = behandelt de veranderingen en consistenties die min of meer voor iedereen van toepassing zijn (vb. ontwikkeling seksualiteit in adolescentie) groepsverschillen= sommige veranderingen in de tijd beïnvloeden verschillende groepen op andere manier. Soms gaat het om etnische of culturele verschillen (vb. mannen en vrouwen ontwikkelen anders) Individuele verschillen= focust op individuele verschillen in persoonlijkheidsontwikkeling 8 5.3 persoonlijkheidsstabiliteit over de tijd Temperamentmodel Persoonlijkheid is biologisch bepaald. Hoge rangode stabiliteit Omgevingsfactorenmodel Persoonlijkheid wordt bepaald door omgeving Relatief lage rangorde stabiliteit Belangrijke levensveranderingen, sociale rollen, verwachtingen 5.3.1 stabiliteit in temperament in kleutertijd Temperament= de individuele verschillen die zeer vroeg te voorschijn komen, ze zullen waarschijnlijk een erfelijke basis hebben en vaak betrekking hebben op emotioneel gedrag Mary Rothbart : liet kinderen doorheen eerste levensjaren beoordelen door verzorgers op reeks kenmerken 6 factoren van temperament Activiteits niveau hoe hoger correlatie voor 1 niveau, hoe Glimlachen/lachen meer stabiliteit.+ Alle correlaties pos. Angst rangorde stabiliteit+ meer stabiliteit Stress bij verbod op latere leeftijd Troostbaarheid Duur van de aandacht beperkingen: Verzorgers hebben bepaalde voorstelling van de kinderen. Hierdoor kan het zijn dat ze niet het gedrag van het kind doorgeven, maar hun voorstellingen 4 belangrijke punten Stabiele individuele verschillen komen zeer vroeg te voorschijn Voor meeste temperament variabelen geld dat ze hoge stabiliteit kennen in de eerste levensjaren Stabiliteit in temperament hoger in korte periode dan in lage periode Niveau van stabiliteit stijgt met ouderdom 5.3.2stabiliteit durende de kindertijd Longitudinale studie= experimenten binnen eenzelfde groep op verschillende momenten kostelijk Block & Block: onderzochten 100 kinderen van verschillende leeftijden op activiteitsniveau via observatie door leerkrachten en via actometers Validiteitscoefficient: correlatie tussen verschillende manieren van meten op hetzelfde momenthoge correlatie= metingen leveren zelfde resultaten op Stabiliteitscoëfficiënt: correlatie tussen de zelfde maten op verschillende momenten. ‘hoe stabiel zijn verschillen over tijd’ Rangorde stabiliteit blijft over vele jaren. Hoe groter tijdsinterval, hoe sterker correlatie daalthoe groter tijdsinterval, hoe kleiner stabiliteitscoëfficiënt Dan Olweus: onderzoek naar pestgedrag Pesten en gepest worden vrij stabiel (zelfs bij overgang naar andere school) risico gevallen kunnen al vroeg geïdentificeerd worden 9 5.3.3rangorde stabiliteit in volwassenheid Onderzoek naar persoonlijkheidstrekken met verschillende instrumenten en verschillende tijdsintervallen toont vrij grote rangorde stabiliteit in termen van Big Five Stabiliteit wordt sterker bij stijgende leeftijd 5.3.4 gemiddelde stabiliteit in volwassenheid Verandering in gemiddeld niveau van persoonlijkheid. (N+O stijgen met leeftijd, G+V dalen) het grootst in jongvolwassenheid (20-30 jaar) ! veranderingen kunnen leeftijdseffecten maar ook contexteffecten zijn Het kan gaan om het weerspiegelen tijdsgeest zo’n verandering is geen persoonlijkheidsverandering maar aan context- / cohort effect niet het gevolg van ouder worden, maar van veranderde maatschappelijke verwachtingen Vb.: assertiviteit bij vrouwen (in economische depressie en wanneer er meer werkkrachten nodig zijn, zijn vrouwen meer assertief dan wanneer er thuis-aan-de-haard cultuur heerst) Vb.: onafhankelijkheid bij vrouwen 5.4 persoonlijkheidsveranderingen Persoonlijkheidstrekken vallen te veranderen door psychotherapie Vb.: onderzoek naar zelfwaardegevoel (= mate waarin je tevreden bent met jezelf) longitudinaal onderzoek van adolescentie nar volwassenheid Geen gemiddelde verschillen op populatie-niveau Wel groepsverschillen Binnen geslachten zijn er verschillen te maken met persoonlijkheid Opvoeding speelt ook rol kan ook variëren op korte termijn Cohorteffect: doordat mensen van dezelfde leeftijd rond dezelfde tijd geboren zijn, hebben ze bepaalde zaken allemaal meegemaakt (vb.: tijdsgeest, oorlog), wat hun persoonlijkheid beïnvloed 5.5persoonlijkheidscoherentie over de tijd: voorspelling van sociale relevante resultaten Persoonlijkheidcoherentie: wijziging in de gedragsmanifestatie van een bepaalde trek, onderliggende trek blijft behouden vorm van stabiliteit uitgangspunten: Trekken zijn stabiele, interne en causale eigenschappen Trekken kunnen zich op verschillende wijzen manifesteren Trekken voorspellen (verwante) uitkomsten op latere leeftijd Vb.: huwelijkstevredenheid, alcoholisme en emotionele stoornissen, prestatie en drop-out aan unif, kinderen met woedeuitvallen, uitstel behoeftebevrediging op basis van informatie inzake persoonlijkheidstrekken kunnen voorspellingen gemaakt worden over het verloop van het verdere levenmaakt interventies en voorspellingen mogelijk 10 H6: genetica en personaliteit 6.1 het menselijk genoom Genoom= de verzameling genen in een organisme Gen= kleinste ondeelbare stukje overerfbaar materiaal zijn vervat in 23 chromosoom paren. Elk paar bevat chromosoom van moeder en vader chromosoom- paren zitten in elke cel lichaam, behalve in rode bloedcellen en in ei- / zaadcellen DNA= DesoxyriboNnucleïnezuur (helix structuur) elk gen bestaat uit DNA- streng, welke bestaat ui opeenvolging van nucleotiden nucleotiden heeft 3 onderdelen Suiker= desoxiribosegroep (buitenkant helix) Zuur= fosfaat groep (buitenkant helix) Base= guanine, cytosine, adenine, thymine (binnenkant helix) Het Human Genome project Doel: structuur van menselijk DNA beschrijven+ alle menselijke genen identificeren en lokaliseren Daarmee kent men de functie van elk gen nog niet minder verschillende genen dan werd aangenomen sommige genen maken (onrechtstreeks) eiwitten aan door DNA te kopiëren naar mRNA , welke vertaald wordt naar eiwitten DNA bestaat uit 2 delen Soortkenmerkend stuk (zorgt ervoor dat iedereen benen, armen , ogen,… heeft) Variabel stuk= Junk- DNA zorgt voor verschillen tussen mensen. Onderwerp van DNA onderzoek 6.2 controverse over genen en personaliteit Gedragsgenetica: proberen de graag te bepalen waaraan individuele verschillen in persoonlijkheid door genetische- en omgevingsverschillen worden veroorzaakt de bevindingen dat sommige persoonlijkheidtrekken (deels) erfelijk zijn druiste in tegen de toen gangbare opvattingen dat persoonlijkheid gevormd wordt door socialisatie Eugenetica= het begrip dat wij de toekomst van menselijke species kunnen ontwerpen door reproductie van personen met bepaalde trekken te bevorderen en reproductie van personen zonder die trekken af te raden positief beleid: belonen van geschikt bevonden ouders die kinderen krijgen, genieënspermabank negatief beleid: sterilisatie,abortus, euthanasie voor bepaalde bevolkingsgroepen Meestal beperkt door ontrading (vb.bestrijding erfelijke ziekten) Tegenwerping: kennis is beter dan onwetendheid. Als onderzoekers op hoede zijn voor misbruik is alles OK. Zelfs al is iets grotendeels erfelijk, dan is omgeving nog belangrijk 6.3doelen van gedragsgenetica Het percentage van individuele verschillen bepalen die aan genetische verschillen toegeschreven kunnen worden. en het percentage dat toe te schrijven is aan omgevingsverschillen Bepalen in welke mate de genen en omgeving op elkaar inwerken en correleren met elkaar + in welke omgeving nemen de effecten plaat 11 6.4 wat is overerfbaarheid (=h2) = de statistiek die verwijst naar de proportie van geobserveerde variantie in een groep individuen die verklaard kunnen worden door genetische verschillen Fenotypische variantie: observeerbare individuele verschillen Genotypische variantie: individuele verschillen in de totale collectie genen 2 Vb. h =.50 : 50% genetisch, 50% omgeving 2 H =.20: 20% genetisch, 80% omgeving 6.4.1 misvattingen H2 is slechts een schatting en kan niet precies worden bepaald H2 blijft niet constant; het geld voor een bepaalde populatie op een bepaald moment in de tijd in een bepaalde omgeving H2 kan niet bepaald worden voor een individu. Voor individu zijn erfelijkheid en omgeving onlosmakelijk verweven 6.4.2 het nature- nurture debat = debat over de vraag of de genen of de omgeving de belangrijkste determinant van persoonlijkheid is Op individueel niveau: bestaat dit debat niet. omgeving en genen zo met elkaar verwerven, dat je onmogelijk kan zeggen welk deel welke determinant heeft Populatie niveau: beiden invloeden kunnen hier onderscheiden worden doordat je verschillende individuen kan vergelijken 6.5gedrags genetische methode Selectief kweken Honden verschillen in uiterlijke kenmerken en persoonlijkheid. Hondenkwekers hebben rassen met bepaalde trekken doen ontstaan door handen met bepaalde trekken te laten kweken met honden met andere trekken. wijst op bestaan erfelijk component Ethisch niet verantwoord bij mens! Familie- studies Correleren de graad van genetische verwantschap onder familieleden met de graad van persoonlijkheidsgelijkenissen vertrekkend van het feit dat er gekende graden van genetische overlap is onder familieleden (ouders: 0% gelijkenis, ouder vs. Kind/ broer vs. Zus: 50% gelijkenis,..) Als een trek erfelijk is, moet er positieve correlatie zijn+ moet er meer genetische gelijkenis zijn !genetische verwantschap en omgevingsinvloeden gaan vaak samenresultaten van enkel familie studies mogen niet definitief beschouwd worden Adoptie- studies = meest krachtige methode. Je kan correlatie bereken tussen kind en adoptie ouders (als hoge correlatieomgeving van belang). Je kan ook correlatie meten tussen kind en natuurlijke ouders (hoge correlatiegenen van belang) Voordeel: Erfelijkheid en omgevingsinvloeden zijn makkelijk te scheiden Onderliggende assumpties: Betrokken personen zijn representatief voor populatie (mensen die ervoor kiezen kinderen te adopteren/ af te staan hebben geen specifieke kenmerken) Er is geen selectieve plaatsing (adoptieouders niet geselecteerd op basis van gelijkenis met ouders. Indien wel, dan wordt omgevingsinvloed overschat) 12 Tweeling- studies = schatten erfelijkheid door te meten of identieke tweelingen meer gelijkaardig zijn aan elkaar dan broederlijke tweelingen Monozygoot (MZ): 100% genetische overlap Dizygoot (DZ): 50% genetische overlap (zoals gewone broer-zus) Erfelijkheid als MZ meer op elkaar lijken dan DZ Formule: h2= 2(rmz - rdz) Onderliggende assumpties: Tweelingen zijn representatief voor populatie Omgevingsinvloed is gelijk voor MZ en DZ als omgevingsinvloed voor MZ meer gelijk is dan voor DZ, dan wordt erfelijkheid overschat getest bij misgediagnosticeerde tweelingen Resultaat: geen verschil in persoonlijkheid/ cognitieve metingen Mengvorm tweeling studies en adoptie studies: Studies met MZ die apart opgroeiden Voordeel: zelfde genotype, verschillende omgeving zeer zeldzame studie Studie naar stabiliteit en verandering Meestal: correlatie MZ- paren vergelijken met correlatie DZ- paren Soms: vergelijken correlatie kenmerk tweeling A op tijdstip 1 met kenmerk tweeling B op tijdstip 2 zeldzaam; wijst voorlopig op grote genetisch component 6.6 belangrijkste bevindingen van gedragsgenetische methode 6.6.1 persoonlijkheidskenmerken Substantiële erfelijkheid o Inzake Big Five Schatting afhankelijk van type studie Typisch tussen 30% en 50% Verklaart stabiliteit over tijd o Andere deels erfelijke kenmerken Psychopathie/ activiteitsniveau/echtscheidingen/… 6.6.2 attitudes en voorkeuren =mening over een (maatschappelijk) onderwerp. Het zijn stabiele individuele verschillen gelinkt aan gedrag Sommige attitudes (traditionalisme) vertonen zekere erfelijkheid Onduidelijk waarom 6.6.3drinken en roken Wordt vaak gezien als manifestatie van persoonlijkheidstrekken. Evidentie voor erfelijkheid, maar bevindingen zijn uiteenlopend 6.6.4 huwelijk en seksuele voorkeur Genen kunnen de tendens om te trouwen/single te blijven beïnvloeden Seksuele voorkeur kent slechts beperkte genetische invloed Mogelijk indirecte invloed Via gender conformisme Erfelijke component in gender conformisme tijdens de kindertijd maar de link met seksuele voorkeur is niet sterk Via gender identity disorder De regio in de hersenen die instaat voor typische mannelijke seksuele activiteiten zou kleiner zijn bij homo’s 13 6.7 gedeelde vs. Niet gedeelde omgevinginvloeden Studies die overerving aantoonde, verstrekken ook evidentie voor belang van omgeving !sommige verschillen zijn noch aan genen noch aan omgeving toe te schrijven, maar wel aan fouten bij de meting Gedeelde invloed= invloed die gedeeld wordt door broers en zussen Niet gedeelde invloed= invloed die niet gedeeld wordt door broers en zussen welke heeft nu het meeste invloed? Studies met zelf- rapportering tonen aan dat voor veel persoonlijkheidstrekken de nietgedeelde invloed grootst is +Adoptie- studies tonen aan dat er quasi geen gedeelde invloed is welke niet gedeelde invloed het belangrijkst is dat weet men nog niet. Oudere studies focusten op gedeelde invloed ! in sommige domeinen is er wel gedeelde invloed. Recente studies die gebruik maken van observatie suggereren wel substantiële gedeelde omgevingsinvloed op persoonlijkheidsvariabelen 6.8 genen en de omgeving 6.8.1 genen – omgeving interactie = verwijst naar de verschillende differentiële reactie van individuen met verschillend genotype op het zelfde milieu de individuele verschillen staan in wisselwerking met de omgeving om te prestaties te beïnvloeden 6.8.2 genen- omgeving correlatie =de differentiële blootstelling van individuen met verschillende genotypen aan verschillende milieus Passieve correlatie Mensen met andere genen komen in andere omgeving terecht. Ouders geven dus zowel genen als omgeving door. Kinderen spelen hier zelf geen actieve rol in Reactieve correlatie Mensen met andere genen interpreteren dezelfde omgeving anders Evocatieve correlatie Mensen met andere genen lokken andere omgevingsreacties uis Vb.: een ‘moeilijk’ kind stelt moeilijk gedragouders reageren streng Pro- actieve correlatie Mensen met andere genen zoeken actief bepaalde omgevingen op Correlaties kunnen positief of negatief zijn (omgeving kan de expressie aanmoedigen of ontmoedigen) De correlatie kan echt of gepercipieerd zijn (vb.: selectief herinneren van gebeurtenissen) 6.9 moleculaire genetica Doel: genen identificeren die geassocieerd zijn met persoonlijkheidstrek D4DR is een veel onderzocht gen Codeert voor Dopamine- receptoren in hersenen Dopamine zorgt voor plezier bij intense ervaringen Wordt onderzocht in relatie tot sensation seeking individuen met lange herhalingen van deze sequentie zouden hoger scoren op sensation seeking dan individuen met korte herhaling. Mensen met lange herhalingen hebben minder gevoelige receptoren en zouden daarom rush zoeken. Bij mensen met korte herhaling zou dit ‘te veel’ zijn ! zwakke associatie en niet altijd replicatie 14 6.10 gedragsgenetica, wetenschap, politiek, waarden Wetenschappelijk: de bevinding dat sommige persoonlijkheidstrekken (deels) erfelijk zijn druiste in tegen de toen gangbare opvatting dat persoonlijkheid gevormd wordt door socialisatie Politiek en maatschappelijk: bezorgdheid over politiek misbruik Veranderbaarheid van eigenschappen? Verantwoordelijkheid?schuld?vrije wil? Eugenetica= onderzoek naar het verbeteren menselijk ras Meest controversiële thema’s: IQ Sommige autereus beweren dat bepaalde rassen van nature uit minder intelligent zijn dan andere en dan inspanningen om deze bevolkingsgroepen beter op te leiden zinloos zijn Homoseksualiteit Als homoseksualiteit niet erfelijk is, kan je het dan niet afleren? Wetenschap= set van methoden om te ontdekken wat bestaat Waarden= begrippen van welke mensen willen dat ze bestaan wetenschappers kunnen beïnvloed worden door waarden, maar de deugd van wetenschappelijke methode is dat het zelf- verbeterend is H7. Psychologische benaderingen van persoonlijkheid Inleiding Traumatische hersenbeschadiging kan leiden tot grote veranderingen in persoonlijkheid Fysiologische georiënteerde benaderingen zijn gebaseerd op de gedachte dat psychologische karakteristieken het gevolg zijn van onderliggende fysiologische systemen fysiologische systemen= verwijzen naar functioneren orgaansystemen,objectief meetbare parameters Doel: verbanden vinden tussen fysiologie en psychisch functioneren Belang van theoretisch model dat bepaalt hoe persoonlijkheid en situatie een respons voortbrengen en deze zich fysiologisch uit. En belang van een model dat aangeeft in welke mate persoonlijkheidskenmerken een duidelijk biologisch substraat hebben Oude theorieën o Temperamentsleer 4 persoonlijkheidstypes op basis van verhouding tussen 4 soorten lichaamsvocht Zwarte gal Gele gal Melancholische type Cholerische type (pessimistisch, zwartgallig) (opvliegend, choleriek) Bloed Slijm Sanguinische type Flegmatische type (opgewekt, levendig) (kalm en bedacht) o Fysiognomie = de kunst om aan iemand uiterlijk zijn persoonlijkheid af te lezen o Frenologie Karakter bepaald door groei hersenen/ kan worden afgeleid uit vorm schedel Controversieel. Beschuldiging van racisme en seksisme 15 Belangrijkste verwezenlijkingen: o Stond mee aan begin differentiële psychologie o Stond mee aan begin idee dat specifieke functies te lokaliseren zijn in hersenen o Stond mee aan begin van praktische toepassingen o Lichaamstype o Endomorf (dik) sociaal o Mesomorf (gespierd) ruw en assertief o Ectomorf (mager) introvert !lichaamstype en persoonlijkheid door zelfde mensen beoordeeld 7.1een psychologische benadering voor persoonlijkheid Geen focus meer op globale indicatoren maar op precieze fysiologische aspecten Theoretische brug: specifieke bewerkingen over welke trekken samenhangen met welke psychologische reacties in welke condities/ als antwoord op welke stimuli brug tussen de persoonlijkheidsdimensie en fysiologische variabelen 7.2 psychologische metingen gebruikt in persoonlijkheidsonderzoek Meeste fysiologische metingen in persoonlijkheidonderzoek zijn verkregen via elektrodes dringen huid niet binnen, veroorzaken geen ongemak beweging is beperkt Telemetrie= een proces waarbij elektrische signalen gezonden worden van de deelnemer naar de polygraaf door radiogolven 7.2.1 Electrodermale activiteit (/ huid geleidingsvermogen) Stress activeert 2 systemen o Het orthosympatische systeem Bereid het lichaam voor op flight/fight Verzorgt snelle reacties (zweten, bloeddruk, hartslag) o Het corticoide systeem Heeft langdurige invloed Arousal ze zweetklieren in ganghoeveelheid zweet bepaald hoeveel elektrische geleiding. Gemeten via elektroden Voordeel: o Niet invasief en weinig ongemak o Verschillen tussen mensen meetbaar o Laat toe respons op stimuli te meten Nadeel: beperkte bewegingsvrijheid 7.2.2 cardiovasculaire activiteit Bloeddruk= de druk uitgeoefend door de bloed aan de binnenkant van de aders Alternatieve maat van reactie op stress systolisch (grootste waarde) (bij samentrekken hartspier Diastolisch (kleinste waarde) (tussen samentrekkingen) Hartslag: stijgt bij angst, opwinding, cognitieve belasting individuele verschillen worden gelinkt aan Type A persoonlijkheid (ongeduldig, competitief, vijandig, meer kans op hart- en vaatziekten) 7.2.3 hersenactiviteit 2 types informatieoverdracht o Binnen de cellen Via elektrische geleiding Hersenen vertonen hierdoor elektrische activiteit o Tussen de cellen Via chemische stoffen (neurotransmitters) 16 Electroencephalogram (EEG) Elektrische activiteit gemeten via elektroden op het hoofd Geeft activiteit van hersendelen weer in rust Variant: de evoked potential techniek Geeft activiteit van hersendelen weer tijdens taak of bij aanbieding stimulus Nadeel: weinig specifiek Brain imaging= hersenvisualisatie Geven info over structuur en functies van hersengebieden Meting van bloeddoorstroming in hersendelen bij uitvoeren taken PET: Positron Emission Tomography via radioactieve stof in bloedbaan. Geeft electronen af die gemeten kunnen worden (per regio). Geeft activiteit in regio’s aan FMRI: Functional Magnetich Resonance Imaging Veranderingen in bloed die optreden bij verhoogde bloeddoorstroming, gemeten adhv magnetische resonanties Geeft aan welke gebieden actief zijn bij uitvoeren taken 7.2.4 Andere methoden (+ tabel Blz. 197) Analyse van hormoonspiegel (bloed / speeksel) Testosteron (agressie, risicogedrag) Cortisol (stress) Oxytocine (gehechtheid en vertrouwen) Analyse van Enzymen Mono- amine oxidase (MAO) Beïnvloedt neurotransmitters (= chemische stoffen die communicatie tussen hersendelen verzorgen) Zou rol spelen bij sensation seeking 7.3 fysiologische basis van theorieën over persoonlijkheid 7.3.1Extraversie – introversie Hoge extraversie : praatgraag, uitbundig, actief, snel verveeld,… Lage extraversie: stil, teruggetrokken, verkiest vertrouwde,… ! fundamentele persoonlijkheidstrek. criterium: aanwijsbaar biologisch substraat Mensen streven ernaar om de activiteit in het ascending reticular activating system (ARAS) optimaal te houden (het regelt cortisol) Introverten hebben chronisch teveel activatievermijden extra stimulatie Extraverten chronisch te weinig activeringzoeken extra stimulatie Introverten/extraverten verschillen niet in basislijn – arousal (in rust). Introverten vertonen wel meer reactie op stimulatie verschil ligt in reactiviteit bij stimulatie 7.3.2 gevoeligheid voor straf en beloning Jeffrey Gay: Reinforcement sensitivity theory BAS= Behavioral activation system reageert op belonen en reguleert toenaderingsgedrag werkt als versneller BIS= Behavioral inhibition system reageert op straf, reguleert vermijdingsgedrag werkt als rem mensen verschillen in gevoeligheid voor beide systemen (hoge BAS= impulsief, veel positieve emoties. Hoge BIS= Veel negatieve emoties, angstig) 17 BAS: meer activiteit in linker hersenhelft BIS: meer activiteit in rechter hersenhelft Belangrijke implicaties: BAS zou beter leren door beloning, BIS door straf Implicatie is dat straf niet goed werkt voor delinquenten (vaak impulsieve mensen) 7.3.3 sensatiezucht = snel verveeld, zoeken naar avontuur en opwinding, nieuwe mentale of sensorische ervaringen zoeken, ontremming Inzichten omtrent sensorische deprivatie Iemand word gespeend van sensorische input. Donkere kamer met geen geluid, en zo weinig mogelijke tactiele sensatie. Typisch verloop: relaxatie, verveling, hallucinatie men gaat zoeken naar eender welke sensorische input Hebb’s theorie van optimaal arousal niveau Men streeft naar optimaal arousal nieveau. Zowel te veel als te weinig is onprettig. Individuele verschillen in optimaal niveau positieve correlatie tussen sensatiezucht en extraversie Zuckerman’s onderzoek Mensen met sensatiezucht hebben meer stimulatie nodig en vinden sensorische deprivatie sneller oeverloos vervelend Enzyme als fysiologische basis? MAO (Monoamine- Oxidase) mogelijke oorzaak (regelt niveau neurotransmitters) te weinig MAO= minder impulsen hogere sensatiezucht Neurotransmitter als fysiologisch basis? = chemische stoffen in zenuwcellen die verantwoordelijk zijn voor de overdracht van zenuwimpulsen van ene cel naar andere Dopamine (geassocieerd met plezier) Serotonine (depressie) Norepinepherine (fight/flight respons) basis voor theorieën inzake persoonlijkheid. Driedimensionaal persoonlijkheidsmodel (Clininger) Dopamine niveaunovelty seeking Serotonine niveau harm avoidance Norephinepherine niveau beloningsafhankelijkheid Genen als fysiologissche basis? DRD4 gen zou Dopamine- niveau bepalen invloed van genen via neurotransmitters ! BAS, Sensatiezucht, Extraversie zijn gelijkaardige fenomenen, maar er zijn verschillende theorieën over ontstaan Hersenen (Eysenck) Hersensystemen (Gray) Enzymen Neurotransmitters genen 18 7.3.4 ochtend- en avond mensen = stabiel interindividueel verschil Carcadiaan ritme (hoe lang duurt dat in individuele beleving) biologische processen fluctueren cyclisch (hormoonsecreties, lichaamstemperatuur) kan variëren tussen 16 en 50 uur Temporele isolatie studies (pp wordt weken ondergebracht in omgeving zonder tijdsindicatie) Kort ritme: ochtendmens, lang ritme: avondmens (normaal pieken mensen met ritmes vroeg op de dag) korte 7.3.5 hersensymmetrie en affectieve stijl EEG: meet elektrische activiteit hersenen afwezigheid van alpha golven in hersendeel duidt op activiteit (linkerhelft meer actief bij positieve emoties, rechterhelft meer bij negatieve emoties) Hersensasymmetrie Dat linkerhersenhelft instaat voor positieve emoties en rechter hersenhelft voor negatieve emoties werd herhaaldelijk gevonden mate waarin je vatbaar bent voor positieve/negatieve emoties is persoonskenmerk dat vrij stabiel is over de tijd. actieve stijl zou voortkomen uit relatieve hersenasymmetrie (= verschil in activiteit hersenhelften). Affectieve stijl heeft dus biologisch substraat H 8. Evolutionaire perspectieven op persoonlijkheid 8.1 Evolutie en natuurlijke selectie We stammen allen af van een lange en ononderbroken lijn van voorouders die 2 kritische uitvoerden: overleven tot ze konden voortplanten + zich voortplanten elke levende mens is een succes van evolutie. We dragen de genen die een adaptief mechanismen vormden welke ons naar succes leidde taken 8.1.1 natuurlijke selectie Er is een overproductie (organisme produceert meer nakomelingen dan dat er overleven). eigenschappen die overleving bevorderen leiden tot meer nakomelingen succesvolle varianten worden vaker doorgegeven, doorheen de tijd krijgen succesvolle varianten de overhand Vijandige natuurlijke krachten (hongersnood, parasieten,..) zorgen ervoor dat bepaalde organismen niet overleven Adaptatie= mechanisme dat resulteert uit lang,herhaald proces van natuurlijke selectie =geërfde oplossingen voor overleving en reproductieve problemen 8.1.2 seksuele selectie Sommie fenomenen zijn vreemd in termen van natuurlijke selectie. Niet elke eigenschap die helpt te overleven wordt doorgegeven, ook eigenschappen die zorgen voor reproductief succes van belang Intraseksuele competitie: leden van zelfde sekse concurreren met elkaar,winnaar krijgt grotere seksuele toegang tot leden andere sekse Interseksuele competitie: leden van zelfde sekse kiest partner op basis eigenschappen. 8.1.3 Genen en inclusieve geschiktheid Genen= pakje DNA geërfd worden door kinderen van hun ouders in verschillende brokken. De kleinst afzonderlijke eenheden die door intacte nakomelingen worden geërfd zonder af te breken 19 Inclusive fitness theory: kenmerken die reproductie vergemakkelijken, moeten de eigen persoonlijke productie van nakomelingen niet in de weg werken Reproductief succes hangt af van: het eigen overleven en reproduceren overleven en reproduceren van genetische verwanten (het loont om voor verwanten te zorgen maar niet ten koste van eigen reproductief succes) sociaal Darwinisme = toepassing evolutietheorie in andere wetenschappen basisidee : mensen zijn onderhevig aan selectieprocessen. Het is beter voor de soort om zwakken aan hun lot over te laten !leidt niet altijd tot laissez- faire ideologie Darwin stelde dat “sociale instincten” ook door NS ontstaan en leiden tot sterkere samenlevingen 8.1.4 producten van evolutionair proces 8.1.4.1adaptaties Adaptatie: hoofdproduct van NS. Betrouwbaar ontwikkelde in structuur in organisme dat, omdat het met de terugkomende structuur van de wereld verstrikt raakt , de oplossing voor een adaptief probleem veroorzaakt. succesvolle adaptaties bevorderen overleven en krijgen overhand het is het gevolg van interactie met leefomgeving eigenschappen werden vervormd en geperfectioneerd doorheen tijd Adaptief probleem: elk probleem dat overleving/ voortplanting bemoeilijkt ! !eigenschappen die op bepaald moment adaptaties zijn, kunnen op later tijdsmoment een adaptief probleem zijn als omgeving veranderd!! Intelligent design: elke adaptatie is een component van een gespecialiseerd probleem oplossende ‘machine’ 8.1.4.2 bijproducten Bijkomstige zaken aan adaptaties pas als je een hypothese hebt inzake wat het adaptief probleem was en hoe de adaptatie er uitziet, kan je weten of iets bijproduct is 8.1.4.3 random variaties =eigenschappen ten gevolge van mutatie (natuurlijke variatie). Deze ontstaan toevallig en hebben geen adaptieve functie. blijven bestaan als ze adaptieve functie niet hinderen kunnen door veranderde omgeving adaptief worden 8.2 evolutie psychologie =toepassing van evolutionaire principes in de psychologie.(vorm sociaal darwinisme) 8.2.1voorafgaande stellingen van evolutie psychologie 8.2.1.1 domein specifiek Adaptaties zijn oplossingen voor specifieke problemen. Elk probleem vraagt andere oplossing 8.2.1.2 talrijk Er zijn veel adaptieve problemen, dus ook veel verschillende adaptaties mens heeft veel verschillende eigenschappen !geld zowel voor lichaam als geest 8.2.1.3 functionaliteit Adaptaties zijn ontwikkeld voor specifieke problemen. Cruciaal om de functie van een eigenschap te identificeren om inzicht te krijgen in psychologisch functioneren 8.2.2 empirische toetsing van evolutie hypothesen Probleem: je kan niet teruggaan om te kijken of hypothesen kloppen. Oplossing: toetsbare hypothesen generen ( gebeurt vaak door ontkrachten en uitsluiten van plausibele alternatieve hypothesen) 20 Methode: algemene selectie- principes zijn moeilijk te ontkrachten, dus hypothesen op lagere niveaus van abstractie Deductie= top down (van theorie naar hypothese) Inductie= bottom up (van bevinding naar theorie) vaak combinatie (eerst inductie, dan deductie om te testen) Evolutionaire psychologie formuleert hypothesen op 3 niveaus: menselijke natuur, geslachtsverschillen en individuele verschillen 8.3 menselijke natuur Redenering: menselijke natuur is gevolg van evolutionaire processen. Psychologische mechanismen die succesvol zijn voor voorplanting, “overleven” mechanismen die dat niet zijn. En deze eigenschappen verspreiden zich over populatie 8.3.1 nood om er bij te horen Samenleven in groep is noodzakelijk om te overleven (verzorging, voedsel, verdediging,..) daarom is er een universele nood om erbij te horen. eigenschap die samenleving bevordert heeft evolutionair voordeel =angst voor uitsluiting en gedrag dat groep ten goede komt Sociale angst: schrik om negatief beoordeeld te worden in interpersoonlijke situaties Groepscohesie neemt toe als de groep bedreigd wordt, en als groepslidmaatschap gelinkt is aan beloningen 8.3.2 helpen en altruïsme Fel gelinkt aan nood om erbij te horen Anderen helpen is een directe functie van de capaciteit van ontvangers om de inclusieve geschiktheid van de helpers te verbeteren Predictie: helpend gedrag daalt als genetische overlap daalt In levensbedreigende omstandigheden wordt meeste hulp geboden aan mensen op reproductie- leeftijd 8.3.3 universele emoties 3 perspectieven: Universaliteit is criterium voor adaptatieworden emoties in verschillende culturen op zelfde wijze geïnterpreteerd? Emoties zijn adaptieve psychologische mechanismen welke geschiktheid laten zien in verschillende omgevingen Manipulatie hypothese: emoties zijn ontwikkeld om de psychologische mechanismen van anderen uit te buiten Onderzoek Ekman: laat in verschillende culturen 7 emoties zien. overeenkomst tussen culturen in herkennen emoties is de expressie van emoties universeel? (het herkennen is universeel, maar het uitbrengen van emotie daarom nog niet) 8.4 geslachtsverschillen Mannen en vrouwen zijn gelijk in domeinen waarin ze dezelfde adaptieve problemen en omgevingsuitdagingen zijn tegengekomen. Ze verschillen in domeinen waarin ze andere omgevingsuitdagingen en adaptieve problemen zijn tegengekomen De vraag is: In welke domeinen stelden zich andere problemen voor Welke geslachtsspecifieke adaptatie heeft dit verschil veroorzaakt Wat zijn de sociale en culturele factoren die verantwoordelijk zijn voor de mate waarin deze verschillen tot uiting komen 21 8.4.1 geslachtsverschillen in agressie Meeste mannen zijn daders en slachtoffers. Waarom? Theorie van ouderlijke investering: mannen kunnen kinderen voortbrengen bij verschillende vrouwen, vrouwen niet. Daarom maken vrouwen partner keuze. Dit leidt potentieel tot grote verschillen tussen het aantal kinderen dat mannen op wereld kunnen zetten (grootte van dit verschil= effectieve polygynie) hoe groter verschil, hoe meer competitie tussen mannen Seksuele dimorfie: er zijn geslachtverschillen in verschijningsvorm (vb. lengte). De grootte van deze verschillen hangt samen met effectieve polygynie. Als nageslacht groot, dan zijn mannetjes groter Omgekeerde seksuele dimorfie: bij sommige soorten is mannetje kleiner niet gezond! wordt gelinkt aan seksueel kannibalisme bij spinnen en insecten (man geeft genen door, hoeft niet meer te blijven leven, vrouwtje wel) 8.4.2 geslachtsverschillen in jaloezie Een vrouw is zeker van har moederschap, dus heeft ze belang bij partner die in opvoeding investeer. Een man is nooit zeker van vaderschap. Als kinderen niet van hem zijn, steekt hij energie in voerdracht van andere genen. Hij heft belang bij zekerheid over vaderschap en trouwe partner vrouwen zijn vooral emotioneel jaloers Mannen zijn vooral seksueel jaloers cross- cultureel bevestigd 8.4.3geslachtsverschillen in verlangen naar seksuele variëteit Theorie: mannen kunnen reproductief succes verhogen door meerdere partners te hebben. meer bereidheid tot seks met vreemden 8.4.4 geslachtsverschillen in partnerkeuze Vrouwen hechten meer belang aan financiële bronnen van partner. Mannen hechten meer belang aan vrouwelijke fysiek waaruit je vruchtbaarheid kan afleiden 8.5 individuele verschillen Veel verschillende mogelijkheden om individuele verschillen te verklaren. meest gangbare: resultaat van omgevingsverschillen die op soort- specifieke psychologische mechanismen invloed hebben kunnen samenvoegen van onvoorzienigheden onder trekken 3de bron van individuele verschillen stamt van frequentie afhankelijke selectie (proces waarbij reproductieve succes van een trek afhangt van de relatieve frequentie t.o.v andere trekken in populatie) Optimale niveau van persoonlijkheidstrek kan variëren in tijd en ruimte 8.5.1invloed van ruimte Omgeving zorgt voor verschillende expressie van adaptatie (vb. wie uit goed functionerend gezin komt, zal later anders tegenover relaties aankijken en anders in relaties staan) 8.5.2 erfelijke verschillen contigent op andere trekken Andere vorm van persoonlijkheidsanalyse impliceert de sterkten en zwakheden van iemand evalueren. (vb. als je klein en mager bent is agressie minder nuttig dan wanneer je groot bent en gespierd bent) 8.5.3 frequentie afhankelijkheid Een eigenschap heeft maar evolutionaire waarde als ze in een beperkte proportie in populatie voorkomt ! Blz. 254-256 goed lezen! 22 8.6 Big five, motivatie en evolutie relevante adaptieve problemen Mensen worden geconfronteerd met adaptieve problemen. Sommige gaan hier beter mee om dan anderen. Mens kijkt hoe anderen hier mee omgaan mensen hebben andere vorm persoonlijkheid, ene persoonlijkheid kan adaptieve problemen beter oplossen dan andere hoge en lage scores op persoonlijkheidstrekken hebben zowel voor- als nadelen, afhankelijk van de omstandigheden. Doordat er geen optimale positie is, blijft variatie bestaan 8.7 beperkingen van evolutie psychologie Adaptaties zijn gevormd over lange tijdsperiodes, en we kunnen niet terug gaan in de tijd. Het verleden is ons onbekend. Daarom zijn er inferenties Op vele vragen heeft de evolutie theorie nog geen antwoord Onze leefwereld is sterk veranderd t.o.v. vroeger. Wat toen adaptief was, is het nu misschien niet meer. Soms is het makkelijk om met een alternatieve theorie hetzelfde fenomeen te verklaren, te veel alternatieven is ook niet goed. H9: psychoanalytische benadering van persoonlijkheid 9.1 Sigmund Freud (1916-1939): korte biografie Joods psychiater die werkte in wenen ontwikkelde een theorie op basis van ervaringen met patiënten. Hij benadrukte de rol van het onbewuste en van agressieve & seksuele driften waar het kind mee om moet leren gaan. Hij was zeer controversieel in de Victoriaanse moraal Gespecialiseerd in hysterie Hysterie vroeger= toestand gekenmerkt door overweldigende angsten en emoties (leidt tot verlies zelf- controle. Vaak gecentreerd rond(ingebeeld probleem met) lichaamsdeel) Het was een medische toestand door storingen in baarmoeder Freud was niet akkoord met biologische basis. Hij zegt dat neurosen psychologische basis hebben. Hysterie nu= conversie -, paniek -, en dissociatiestoornis . synoniem van theatrale persoonlijkheidsstoornis 9.2 onderliggende veronderstelling psychoanalyse Freud’ s model van menselijke natuur steunt op ‘psychische energie’ om menselijke activiteit te motiveren psyche bevat internet bron van psychische energie (instincten) die een uitweg zoekt en zo gedrag motiveert. de hoeveelheid energie blijft constant gedurende leven. Uiting energie hangt af van persoonlijkheid. Persoonlijkheidsverandering werd gezien als verandering in energie gebruik 9.2.1 basis instincten: Seks en agressie Aanvankelijk waren basisinstincten seks& zelfbehoud. Later worden deze samengenomen als EROS / LIBIDO (gericht op leven). En komt er een ander instinct bij THANATOS (doodsdrift) Aanvankelijk stelde Freud dat EROS en THANATOS tegengesteld werken. Later zegt hij dat ze ook samen kunnen voorkomen (vb.: verkrachting). energie die gebruikt wordt voor een type gedrag is niet meer beschikbaar voor ander gedrag. (VB.: als thanatos geuit in sport, dan is die niet meer aanwezig voor destructie) 23 9.2.2 onbewuste motivatie: soms weten we niet waarom we datgene doen wat we doen Structuur menselijke geest: Bewuste Alles waar je hier en nu aan denkt en alles wat je voelt Voorbewuste Alles wat in het bewuste ‘ingeladen’ kan worden (vb.: herinnering aan iets komt na nadenken te boven) Onbewuste Alles wat te onaanvaardbaar is om in het bewuste toe te laten. Grootste gedeelte geest bevat alles wat mensen niet kunnen, willen of mogen uiten. Vaak gerelateerd aan seks of agressie (gedachten, gevoelens, herinnering, wens) inhouden zijn geladen met energie die uitweg zoekt. Waarden/normen/ zelfbescherming verhinderen ongenuanceerd uiten. Individu moet dus leren controleren/ombuigen naar toelaatbare Gemotiveerde onbewuste: inhoud kan eigen leven gaan leiden. Is “dynamisch” en brengt gedachten, gevoelens of gedrag voort (dromen, versprekingen,…) Evidentie: blindzien (visueel centrum beschadigd, maar toch kleuren/vormen ‘zien’) Denken over probleem ( eenvoudig probleem,nadenken over oplossing) Collectieve onbewuste (Jung): onbewuste inhouden die over generaties worden doorgegeven. Gevoelens/ ervaringen die groepen mensen delen. Uiten zich in collectieve symbolen. Deze zouden menselijke basisnoden uitdrukken 9.2.3 psychisch determinisme: niets gebeurd toevallig Kern psychoanalyse: er is reden- vaak onbewust- voor alles wat we (niet) doen en (niet) zeggen Vb.: psychische stoornis is gevolg van onbewuste motivatie, zelfbeschermende functie. symptoom genezenoorzaak aanpakkenonbewuste verhelderen ziektewinst Primaire ziektewinst Directe verzachtiging stress (vb. kuchen laat energie vrij) Secundaire ziektewinst Bijkomende voordelen (vb. ziek: niet moeten werken) Tertiaire ziektewinst Bekrachtiging door omgeving (vb. jaloerse man is blij dat vrouw thuis moet blijven) 9.3 structuur van persoonlijkheid Persoonlijkheid= resultaat van instincten vs. Maatschappelijke beperkingen 3 delen (ES(ID), ICH(EGO), UBER-ICH(SUPEREGO)) 9.3.1 ID: vat van psychische energie Aangeboren, bron van alle (seksuele en agressieve) driften, produceert energie opereert volgens lustprincipe geregeerd door primair proces denken (zoekt onmiddellijk bevrediging zonder iets aan te trekken van gevolgen/ beperkingen die realiteit oplegt) dromen en fantasieën kunnen tijdelijk wensen van ES bevredigen (= wensvervulling) 9.3.2 EGO: uitvoeren persoonlijkheid Ontwikkeld gedurende eerste 2 à 3 jaar Verzoener: zoekt aanvaardbare uitwegen voor driftmatige energie. (ES bevredigen binnen grenzen UBER-ICH) gekenmerkt door realiteitsbesef, geregeerd door secundair proces denken (ontwikkeling van strategieën om probleem op te lossen en bevrediging te verkrijgen) 24 9.3.3 SUPEREGO: handhaaft sociale waarden en idealen Ontwikkeld rond 5 jaar door socialisatie en opvoeding Het geweten: vertegenwoordigt maatschappelijke normen & waarden. Zet standaarden uit en bepaalt wat goed en slecht is niet gebonden aan realiteit Te lage standaardengeen schuldgevoel Te hoge standaardenschuld & schaamte 9.3.4 interactie van ID, EGO en SUPEREGO Drie delen geest hebben conflicterende doelen. Het ICH brengt deze tegengestelde impulsen in balans. (hoe sterker ICH, hoe beter het de balans kan bewaren) indien geen balans leidt dit tot angst (= onplezierige staat welke acteert als signaal dat er iets mist is en er iets gedaan moet worden) 9.4 dynamica van persoonlijkheid 9.4.1 soorten angst Objectieve angst: angst voor objectieve dreiging (vb. agressieve buurman) Neurotische angst: ICH vreest controle te verliezen en driften vrij spel te geven Morele angst: angst om standaarden UBER-ICH niet te halen 9.4.2 verdedigingsmechanismen Taak ICH:conflict en angst te reduceren en beperken door gebruik verdedigingsmechanismen Functie verdedigingsmechanisme: ICH beschermen/ angst en nood verminderen Verdringing: Controle behouden door ontoelaatbare driften uit bewustzijn te houden. Belangrijkste defensiemechanisme Ontkenning: Het bestaan van iets ontkennen (vb. doen alsof iemand nog leeft) komen vaak te voorschijn in dagdromen en fantasieën Fundamentele atributiefout (succes door interne factoren, fallen door externe factoren) Verplaatsing: Impulsen worden verplaatst naar minder gevaarlijk object (onbewust) kunnen soms domino effect hebben (vb. baas is kwaad, uiten om kinderen, zei uiten dit op hond) Rationalisatie: Onaanvaardbare reden vervangen door aanvaarden (bewust en onbewust (laatste neigt naar ontkenning)) angst verminderen door een verklaring te gebruiken die meer aanvaardbaar is Reactieformatie: Gedrag vertonen dat tegengesteld is aan impuls (vb. kwaad zijn en overdreven lief doen) Projectie: Eigen onaanvaardbare impulsen projecteren op anderen. Wat je in anderen stoort zijn vaak eigen onwenselijke eigenschappen Valse consequentie effect: tendens dat men veronderstelt dat vele anderen op hen lijken Sublimatie: Ombuigen van impulsen naar sociaal aanvaardbare uitingen impulsen op constructieve manier bevredigen. Meest adaptieve defensie mechanisme (vb. agressie uiten in sport) 9.4.3 defensie mechanisme in alledaags leven Voortdurend worden we geconfronteerd met onverwachte en teleurstellende gebeurtenissen; defensiemechanismen kunnen helpen om hiermee om te gaan. Defensie is problematisch als het ons niet in staat stelt productief te zijn en/of betekenisvolle relaties aan te gaan/onderhouden 25 9.5 psychoseksuele stadia in persoonlijkheidsontwikkeling Elke persoon doorloopt reeks stadia die gekenmerkt worden door conflict. De manier waarop dit conflict opgelost wordt is basis voor persoonlijkheid individu. Het resultaat is een gezond individu (productief en relatiebekwaam) Theorie psychoseksuele stadia: kind zoekt seksuele voldoening in elke stadium door EROS energie te investeren in specifiek lichaamsdeel indien kind niet slaagt in oplossen conflictfixatie Orale fase (<18 maand) Bron van genot= mond, lippen, tong Kern conflict: afhankelijkheid/onafhankelijkheid (vb. voedsel) Orale fixatie: afhankelijkheid, orale bezigheden (drinken, overeten, nagelbijten,…) Anale fase (18 maand- 3 jaar) Bron van genot: uitscheiden uitwerpselen en controle hierover Kern conflict: (zelf-) controle en macht kind dat op potje gezet wordt kan neen zeggen en beslissen zijn ding te doen waar en wanneer hij wil Fixatie: dwangmatig gedrag, gebrek aan zelf- controle Fallische fase(3- 5 jaar) Kind ontdekt dat het penis heeft (of er net geen heeft) en dat aanraking van genitaliën genot verschaft Seksueel verlangen richt zich op ouder andere geslacht kind wil dien exclusieve zorg en aandacht. Ouder van zelfde geslacht wordt rivaal Kern conflict: ontoelaatbaarheid hiervan Oedipus conflict (jongens): kind wordt verliefd op moeder, rivaal is groot en sterk. Kind heeft castratie angst. oplossing: identificatie (worden zoals papa), verlangens verplaatsen naar andere vrouwen gevolg: vorming van UBER-ICH Fixatie: neurose, homofilie, pedofilie Freud: meisjes ook verliefd op mama, maar kunnen zich niet identificeren met papa zwak UBER-ICH, morele inferioritiet Electra Complex (Jung): meisje verlangt naar mama, ontdekt dat deze geen penis heeft en richt libido op vader, maar benijdt vader ook omdat die wel penis heeftkind verwijt moeder het gebrek aan penis en gaat haar haten, maar zich ook met haar identificeren( om haar te kunnen vervangen) ontoelaatbaar, dus verlangen verplaatsen naar andere mannen Latentie fase (6 jaar- puberteit) Kind gaat naar school, leer vanalles. Geen psychoseksuele ontwikkeling want geen energie voor seksualiteit. Genitale fase (vanaf puberteit) Seksuele energie is gefocust op geslachtsorganen op volwassen manier en niet meer via zelf- manipulatie iemand bereikt deze fase enkel als de vorige fasen met succes doorlopen zijn deze fase bevat geen nieuw conflict 9.6 persoonlijkheid en psychoanalyse Verschil in persoonlijkheid ontstaat door al dan niet oplossen conflicten; voorkeur voor bepaalde defensiemechanismen; sterke van ES, UBER-ICH en ICH Psychoanalyse= methode van psychotherapie; een techniek om individuen te helpen welke een mentale stoornis ervaren of kleine probleempjes herstructureren persoonlijkheid door onbewuste inhouden bewust te maken 26 9.6.1 technieken om het onbewuste te weten te komen Vrije associatie Doel: bewuste controle over wat men doet/zegt omzeilen door alles te zeggen wat in je opkomt (zonder zelfcensuur) of vrijuit te tekenen Onderliggend idee: belangrijke zaken komen pas boven als men aan zelfcensuur ontsnapt en alles naar buiten laat Taak therapeut: herkennen van belangrijke inhouden Droomduiding Dromen bevredigen onbewuste verlangens, maar zijn vaak onzinnig en absurd ontoelaatbare inhouden gemaskeerd (discrepantie tss manifeste en latente inhouden) als men inhoud kan interpreteren, dan toegang tot bewuste (droomsymboliek is persoonlijke) Projectieve technieken Doel: zelfcensuur omzeilen Middel: mensen ambigue inhoud laten interpreteren (Rorschach test, TAT test, Draw- aperson test, Sentence completion test) 9.6.2 proces van psychoanalyse Op basis van wat patiënt aanbrengt, geeft de psychoanalyticus interpretaties van onbewuste oorzaken van de klachten doel: patiënt tot inzicht brengen !moeilijk proces want patiënt heeft zich altijd verzet tegen bewust worden inhouden in therapie zal dit ook gebeuren, proberen (onbewust) te saboteren o Weerstand Teken van op juiste Patiënt komt te laat/vergeet afspraak Spoor te zitten Lult sessie vol met detail om therapeut op fout spoor te zetten o Overdracht Gevoelens met betrekking tot problematiek op therapeut uiwerken als het proces goed verlopen is, dan is er terug energie voor productiviteit +relaties 9.7 waarom is psychoanalyse belangrijk Eerst omvattende theorie over persoonlijkheidstheorie grote invloed op moderne psychotherapie grote invloed op onderzoek grote invloed op westerse cultuur o psychologie en filosofie o taalgebruik en manier van denken o literatuur, film en moderne kunst vb.: surrealisme heeft als doel de mensheid te bevrijden van het juk van valse rationaliteit en restrictie door esthetische en morele bekommernissen verdiensten: alle gedrag heeft functie+ onderscheid bewuste en onbewuste 9.8 Evaluatie van Freud’ s bijdrage theorie heeft vooral historische waarde veel nadruk op seksuele (te veel?) gebaseerd op beperkt aantal (specifieke) casussen onwaarschijnlijk dat er enkel gedurende eerste 5 levensjaar persoonlijkheidsontwikkeling is therapeutisch effect valt moeilijk te meten onderliggend mensbeeld is negatief (mens van nature egoïstisch, impulsief, gewelddadig) beeld vrouw (vrouw is minder moreel ontwikkeld+ zou liever man zijn) 27 9.9 recente evoluties Ego psychologie (Erikson) Benadrukt belang van ICH in plaats van ES Ontwikkeling is levenslang proces, elke fase omvat andere ontwikkelingstaak Taak ICH: -oplossing vinden voor ontwikkelingstaken -gevoel van identiteit verschaffen (als dit niet lukt, dan identiteitscrisis) Feministische stroming Penis is niet benijdenswaardig op zich maar symbool voor macht Vrouw zou worstelen met ‘angst voor succes’ Object relatie theorie Theorie over gehechtheid. Centraal= ontwikkeling van sociale relaties (ervaringen kindertijd zijn blauwdruk voor latere relaties) Gehechtheids stijlen: veilig, angstig, vermijdend H 11. Motivatie en persoonlijkheid Inleiding: verschillende opvattingen Klassieke psychoanalyse (zie hoofdstuk 9) Drive reduction Theory Uitgangspunt: mensen hebben aangeboren fysiologische noden (voedsel, slaap,..) als deze niet bevredigd zijn, ontstaat er een tekort of spanning. De spanning brengt behoeften teweeg, welke op zijn beurt motivatie doet ontstaan. Motivatie: interne kracht die gedrag stuurt naar specifiek doel (kan zowel concreet gedrag zijn alsook gedachten en fantasieën) Als de behoefte vervuld is, is er een spanningsreductie. Behoeften kunnen verschillen in sterkte. Mensbeeld: de mens is een passief organisme welke streeft naar evenwicht en rust (homeostase). Hij is in rust zolang er geen tekort is. Indien er wel tekort is, dan probeert hij dit weg te werken Persoonlijkheidtheorieën Uitgangspunt: mens heeft ook psychologische noden. Als nood niet bevredigd is, dan is er een (objectief/subjectief) tekort. En spanning brengt een behoefte teweeg die noopt tot gedrag. Als de behoefte vervult is, dan is er spanningsreductie en een goed g voel. Behoefte kan ook ontstaan doordat je niet hebt wat je zou willen. Ze kunnen verschillen in sterkte+kunnen bewust en onbewust zijn Mensbeeld: de mens is een tabula rasa. Behoeften ontstaan door socialisatie. Verschillen in subjectieve behoeften staan centraal. De mens is pro actief (probeert behoeften te bevredigen ook als er geen objectief tekort is). Behoeften zijn stabiel over tijd Implicatie: mensen zijn gelukkig als ze hun behoeften vervullen. Een goede match met omgeving is belangrijk (vb. als grote prestatiebehoefte, dan competitieve context) De humanistische stroming ( zelf- determinatie theorie) Uitgangspunt: aangeboren psychologische noden welke universeel en eigen aan de mens zijn. Het bevredigen ervan is noodzakelijk voor het welzijn. Individuele verschillen in behoeftebevrediging staan centraal. De verschillen in de sterkte van een behoefte zijn nauwelijks van belang Mensbeeld: mens wordt geboren met psychologische basisbehoeften (autonomie, verbondenheid, competentie). De mens is pro- actief en streeft naar zelf – ontplooiing. Hiertoe dienen basisbehoeften bevredigd te zijn. Een gebrek aan noodbevrediging kan leiden tot zoeken naar substituten. Oorsprong van andere behoeftes is dus een compensatie, welke de echte noodbevrediging in de weg kan staan. 28 Implicatie: mensen zijn gelukkig als ze hun echte behoeften vervullen. De context die je echte noden bevredigd is belangrijk. Mensen worden niet gelukkig door hun substituutbehoeften te vervullen. Klassieke psychoanalyse Drive reduction theory Persoonlijkheidstheorieen Humanistische theorieën Mens is vat vol instinctmatige seksuele en agressieve driften Fysiologische basisnoden. Men streeft naar rust Mens is tabula rasa. Psychologische behoeften ontstaan door socialisatie Mens is een op groei gericht wezen dat pas kan groeien als beperkt aantal universele psychologische noden bevredigd zijn. 11.1basis concepten Motivatie= interne staten die gedrag naar specifieke voorwerpen of doelstellingen op wekken en leiden. Vaak veroorzaakt door tekort of gebrek aan iets. Ze verschillen van elkaar in type en hoeveelheid. Ze verschillen ook in intensiteit, afhankelijk van de persoon en zijn omgeving. Vaak gebaseerd op behoeften motieven drijven mensen aan om waar te nemen, te denken en te handelen op specifieke manieren welke de behoeften bevredigen behoefte=staat van spanning in een mens. Als de nood bevredigd is, is spanning verminderd Mensen verschillen in type en kracht van motieven. Deze verschillen zijn meetbaar en zijn verbonden met belangrijke levens gebeurtenissen. De verschillen zijn relatief stabiel over de tijd. Motieven beiden antwoord op vraag ‘waarom doet men wat men doet’. Moderne motivatie- theorieën: Persoonlijkheidsbenadering van Murray Humanistische stroming 11.1.1 behoeften (Murray) Behoefte= bereidheid om in bepaalde omstandigheden een bepaald gedrag te stellen. Ze verwijzen naar een staat van spanning behoefte bevrediging gaat samen met een afname van spanning. niet de afwezigheid van spanning is bevredigend, wel het proces voor spanningsreductie. elke behoefte kan beschreven worden volgens trekken en is verbonden met: Wil of intentie Particuliere set van emoties Specifieke actie tedencies. Behoeften verschillen in sterkte. Iedereen heeft een unieke hiërarchie van behoeften Elke behoefte treed in interactie met andere behoeften in een persoon. Dit zorgt er voor dat motieven dynamisch (wederzijdse invloed van krachten) worden. 11.1.2 druk Behoefte is intern maar er zijn elementen in de omgeving die de individuele behoeften beïnvloeden. Druk: verwijst naar behoefte relevante aspecten van de omgeving Alpha druk: objectieve druk Beta druk: subjectief ervaren druk 29 11.1.3 apperceptie en TAT behoefte beïnvloed de subjectieve waarneming van omgeving, zeker wanneer deze ambigu is apperceptie: gedrag van de omgeving interpreteren en de betekenis waarnemen van wat er gebeurt. TAT: aantal ambigue tekeningen, persoon moet interpreteren waar het over gaat. Psychologen coderen de antwoorden en zoeken zo naar onderliggende motieven wordt gebruikt voor: Staat niveau Verwijst naar kortstondige hoeveelheid van bepaalde behoeften, welke kan fluctueren met specifieke omstandigheden behoefte is verbonden met specifieke omstandigheden Trek niveau Verwijst naar de meting van een gemiddelde tendens van een persoon, of een vastgesteld punt van een specifieke trek behoefte keert terug of is een stabiel kenmerk van individu Andere meting: zelfrapportering. correleert matig met TAT (mogelijke oorzaken: eigen motief vs. Aangepraat motief/ onbewust vs. Bewust/ verschillende motivationele niveaus) zelfrapportage voorspelt beter korte termijn gedrag. Impliciete motieven voorspellen beter lange termijn gedrag Multi)Motive Grid= combinatie TAT en zelf- rapporteren (je krijg afbeelding te zien+ aantaal vragen. Aanduiden welke zaken voor jou overeen komen met foto) 11.2 de drie grote motieven: voltooiing, kracht, intimiteit In Murray’ s theorie zijn er zoveel noden dat het enkel nog een beschrijving van gedrag is. Later onderzoek toonde vooral aan dat er drie grote behoeften zijn: nood aan bevrediging, macht en intimiteit 11.2.1 nood aan bevrediging = de wil om beter de willen doen, competent te zijn en succes te hebben. opgewekt in prestatie- gerichte contexten 11.2.1.1 dingen beter doen Mensen met hoge nAch verkiezen activiteiten met niet te veel en niet te weinig uitdagingen. Verkiezen taken waarin ze zelf verantwoordelijk zijn voor succes en verkiezen feedback over hun prestatie 11.2.1.2 de nood voor bevrediging doen groeien Zie boek Blz 341!!!! 11.2.1.3 sekse verschillen onderscheiden Niet in behoefte zelf, maar wel in het manifesteren o Man investeert in job o Vrouw is minder competitief dan man. Kan investeren in job en/of in gezin Verschillen in socialisatie o Bij man gevolg van ouderlijke steun bij kindertijd o Bij vrouwgevolg van minder warmte en meer kritiek door moeder o Scheiding ouders verhoogt nAch bij dochter, maar verlaagt ze bij zoon 11.2.1.4 bevrediging motivatie in kinderen promoten Ouderlijk gedrag kan nAch promoten Onafhankelijkheidstraining (zelfstandigheid leren op verschillende domeinen Stellen van realistische uitdagingen (kind uitdagen door het voor realistische uitdagingen te zetten) Geloof in veranderbaarheid (vaardigheden leren zien als veranderbaar en niet al aangeboren) 30 11.2.2 nood aan macht 11.2.2.1impact op anderen Nood aan macht= behoefte om invloed uit te oefenen op anderen. Deze wordt opgewekt in contexten waar leiding geven nemen mogelijk is Gericht op controle over situaties en mensen Assertiever en dominanter in groep Gaan sneller in conflict Verkiezen onderdanige partner en vrienden 11.2.2.2 onderzoeksbevindingen Behoefte aan macht correleert positief met het hebben van discussie met anderen, grotere risico’s nemen bij gokken, assertiever gedragen in kleine groepen 11.2.2.3 geslachtsverschillen Geen verschillen in de behoefte zelf of in de domeinen waarin de behoefte zich manifesteert. Wel verschil in impulsiviteit en agressiviteit deze maladaptieve uitingen zouden gevolg zijn van opvoeding. En zijn het effect van verantwoordelijkheidstraining (vb. door zoon verantwoordelijkheid te geven over jongere zus) 11.2.2.4 gezondheidsstatus en de nood aan macht Macht stress: wanneer hoge nPow mensen hun behoeften niet kunnen uiten doordat ze uitgedaagd of geblokkeerd word, gaan ze grote stress response vertonen 11.2.2.5 oorlog en vrede en nood aan macht Zie boek Blz. 346!!! 11.2.3 nood aan intimiteit 11.2.3.1 intimiteit =behoefte aan warmte, dichte en communicatieve relaties !niet gelijk aan extraversie, want de focus ligt op hechte relaties opgewekt in sociale contexten 11.2.3.2 onderzoeksbevindingen Mensen die hoog op nInt scoren : Spenderen meer tijd per dag in het denken over interpersoonlijke relaties Rapporteren meer plezierige emoties wanneer ze met anderen zijn Lachen meer en maken meer oogcontact Starten frequenter conversaties en schrijven meer brieven Hebben minder last van stress en zijn gelukkiger Vrouwen hebben een hogere behoefte aan intimiteit dan mannen 11.3 humanistische traditie: de motivatie tot zelf actualisatie Nadruk op vrije wil, individuele verantwoordelijkheid en keuze (nadruk op bewuste) Positief mensbeeld: Mens is niet gericht op spanningsreductie Mens is gericht op groei en zelf- ontplooiing Zelf actualisatie= het proces van meer en meer worden waar je capabel voor bent om te worden (Maslow) 31 11.3.1 Maslow’ s bijdrage 11.3.1.1 behoeften hiërarchie Behoeften zijn hiërarchisch geordend. De eerder basis behoeften onderaan, zelf actualisatie behoeften bovenaan Fysiologische behoeften Van primair belang voor onmiddellijke overleving van persoon en voor de groep (voedsel, water, lucht, slaap, seks) Veiligheidsbehoeften Affiliatiebehoeften De mens is een zeer sociale soort, meeste mensen vertonen een grote nood om bij groepen te horen (eenzaamheid is teken dat deze nood niet bevredigd is) evolutietheorie: om te overleven had men vroeger anderen nodig, tegen bescherming en voor voeding. Achtingbehoeften Achting van anderen, en zelf acting Zelf actualisatie Nood om je potentieel te ontwikkelen, om de persoon te worden die je bestemd bent te worden Gedrag kan meerdere behoeften vervullen (maar vaak staat er 1 centraal) De lagere behoeften zijn het meest dwingend en ontwikkelen eerst. Ze moeten eerst bevredigd worden voor hogere behoeften bevredigd kunnen worden Gevoelens zijn differentieel gerelateerd aan behoeften Negatieve gevoelens vooral bij niet vervullen lagere behoeften Positieve gevoelens vooral bij vervullen hogere behoeften 11.3.1.2 onderzoeksbevindingen Theorie is ontwikkeld op basis van gedachten over motivatie en niet op basis van empirisch onderzoek. Niet alle studies steunen de theorie, maar enkele studies steunen de hoofdprincipes (onderste behoeften zijn sterker, mensen waarderen voldoening van hogere noden meer dan die van lagere noden) 11.3.1.3karakteristieken van een zelf actualiserend individu Zie tabel 11.3 boek Blz. 355!!!!! 11.3.2 Rogers’ s bijdrage Focuste op de manieren op zelf actualisatie te bevorderen en te bereiken Hij geloofde dat mensen goed waren en dat menselijke natuur fundamenteel positief en welwillend is Stelde technieken voor op mensen te helpen terug op het juiste pad te krijgen dat leid naar het bereiken van hun potentiaal (therapeutische toepassing op idee Maslow) Volledig goed functionerend persoon: persoon welke op zijn weg is naar zelf actualisatie 32 11.3.2.1 positieve kijk en condities van waarde Positieve kijk: alle kinderen worden geboren met het verlangen geliefd te worden en geaccepteerd te worden door ouders en anderen Condities van waarde: vereisten die door ouders worden opgelegd voor het verdienen van positieve waardering voorwaardelijke ouderlijke waardering: kind krijgt enkel ouderlijke liefde als het aan standaarden voldoet. Kind gaat dus focussen op het verkrijgen van ouderlijke waardering en wordt afhankelijk van de normen en verwachtingen van anderen. Hiervoor geeft kind zelf- actualisatie op onvoorwaardelijke ouderlijke waardering: gedrag kan verkeerd zijn, maar benadrukken dat het kind graag gezien word positieve kijk op zichzelf: capabel om zichzelf een onvoorwaardelijke positieve kijk te geven en zichzelf te aanvaarden zoals ze zijn 11.3.2.2 promoten van zelf actualisatie in zichzelf en anderen Mensen die niet vooruit gaan in termen van zelf actualisatie ervaren frequente episodes van angst. Angst= het resultaat van het hebben van een ervaring die niet overeenstemt met de zelf conceptie men moet zichzelf verdedigen tegen angst om de discrepantie tussen zelf concept en hun ervaringen te reduceren Minder functioneel antwoord op angst om ervaring te veranderen is het gebruiken van verdedigingsmechanisme. Vb. vervorming: personen welke dienst nemen in vervorming wijzigen hun ervaringen eerder dan hun zelfbeeld om de bedreiging te verminderen Relatie tussen zelf actualisatie en emotionele intelligentie Doel client- centered therapie: zelf actualisatie terug op pad brengen Rol therapeut: geen interpretaties geven geen richting geven (non- directief) therapeut probeert de juiste condities te creëren waarin de cliënt zichzelf kan veranderen. onvoorwaardelijke aanvaarding spiegel die gevoelens reflecteert empathisch begrijpen cliënt moet gevoel hebben dat therapeut hem begrijpt empathie: multidimensioneel concept. Het heeft affectieve componenten (meer genetisch bepaald) en cognitieve componenten (meer door omgevingsfactoren bepaald) zelf determinatie theorie: zie slides!!! 33 H13: emoties en persoonlijkheid Inleiding Functionele definitie : emotie biedt een evolutionair voordeel en heeft als doel overlevingskansen te verhogen. emoties zijn fysiologische reacties en geen gevoelens (=interpretatie van emotie) Componenten definitie : emoties worden gedefinieerd op basis van 3 componenten: emoties hebben verschillende subjectieve gevoelens die er geassocieerd mee zijn emoties worden vergezeld door lichamelijke veranderingen emoties worden vergezeld door afzonderlijke actie tendensen (toename van waarschijnlijkheid van bepaald gedrag) (inschattingen van omgeving, expressieve componenten) 13.1 kwesties in emotie onderzoek Mensen verschillen in de emoties die ze ervaren en in de reacties op gebeurtenissen. 13.1.1 emotie states vs. Emotie trekken State: afhankelijk van interactie tussen individu en omgeving. Van voorbijgaande aard Trek: emotionele reactie waartoe iemand over situaties heen neigt. Stabiele individuele verschillen maar toch ook afhankelijk van situatie. (situatie moet relevant zijn voor trek) Appraisal theory: de interpretatie van een gebeurtenis bepaalt de soort emotie (cognitieve component is belangrijk). De interpretatie hangt af van eigen zorgen, attitudes en noden (is de gebeurtenis belangrijk? Licht de verantwoordlijkheid bij jezelf of bij een ander? Is de gebeurtenis congruent of incongruent met zelfbeeld.) (vb. eerste ‘date’. Als die goed wascongruent met zelfbeeldpositieve gevoelens Als die slecht wasincongruent met zelfbeeldfalen toeschrijven aan jezelf/een ander) verklaart: de intensiteit van de respons. De verschillen in reacties op dezelfde situatie, de gelijke reacties in verschillende situaties en de functie en ‘rationaliteit’ van de respons (onaangepaste emotie vertonen in situatie is verspilling van energie. Als dat toch lijkt te gebeuren, dan is daar allicht reden voor) 13.1.2 categorische vs. Dimensioneel benadering tot emoties Zijn verschillen tussen emoties categorisch of gradueel? Zijn emoties duidelijk te onderscheiden categorieën of verschillen ze slechts doordat ze anders te situeren zijn t.o.v. onderliggende affectieve basisdimensie? Emoties als categorieën Er zijn een beperkt aantal basis emoties. Deze hebben: Specifieke uitlokkende factoren Specifieke faciale expressie Specifieke lichamelijke ervaring Specifieke actietendens Specifieke functie Focus: welke emoties zijn de basisemoties? Onderzoek Ekman: woede, teleurstelling, walging, vrees, vreugde, verdriet, verrassing andere emoties zijn combinaties of afgeleiden Basisemoties= niet reduceerbare set van emoties waarvan combinaties resulteren in grote set van emotie ervaringen Geen consensus over criteria om basisemoties te definiëren/ over welke emoties basisemoties zijn Izard: basisemoties zijn onderscheidbaar door hun unieke motivationele voordelen 34 Emoties als dimensies Focus op hoe emoties beleefd worden. meer empirisch dan theoretisch. Data verzameld op basis van zelfgerapporteerde emoties en similariteit beoordelingen van emoties. Vrij grote consensus over twee onderliggende dimensies: Aangenaam vs. Onaangenaam Activering vs. Desactivering emoties hebben specifieke positie in tweedimensionale ruimte. Emoties die tegenover elkaar liggen, gaan zelden of nooit samen. Emoties die dicht bij elkaar liggen, worden vaak samen ervaren. Barrett: de emotie die iemand ervaart, wordt bepaald door: Ervaren aangenaamheid en activatie Perceptie van omstandigheden Conceptuele kennis (kunnen labelen) analogie met kleuren perceptie: kleuren gaan continu in elkaar over, geen duidelijke overgang. Maar de ervaring is discreet (wanneer zeg je dat iets geel/groen is) 13.2inhoud en stijl van emoties Emotionele inhoud: het soort emoties dat iemand ervaart (vb. wanneer we zeggen dat iemand negatief ingesteld is, dan zegen we iets voer de inhoud van zijn emoties) Emotionele stijl: de manier waarop iemand emoties ervaart (vb. wanneer we zeggen dat iemand nogal hysterisch is, dan zeggen we iets over de stijl van zijn emoties) snelle en erg uitgesproken fluctuaties 13.2.1inhoud van emotionele leven =de typische emoties die een persoon ervaart over de tijd heen Plezierige emotionele inhoud Geluk en levenstevredenheid Aristoteles: je kan geluk bereiken door je als een goed persoon te gedragen Rousseau: geluk verkrijgen door plezier na te streven William James: geluk verkrijgen door de ratio tussen verwezenlijkingen en aspiraties Positieve psychologie: geluk is het gevolg van tevreden zijn met je leven en meer pos dan neg emoties ervaren Gemeten via zelf rapportering. (validiteit zelf- rapportering blijkt uit gelijkenis met rapportering door anderen, resultaten uit dagboekstudies, aantal pos herinneringen dat men kan opsommen en andere levenaspecten) Volgens sommigen maakt succes gelukkig, maar kan het ook niet andersom? te weten komen via experimenten (mensen zich (on)gelukkig doen voelen. Succes van 2 groepen vergelijken) of via longitudinale studies conclusie: het kan ook andersom (mensen die gelukkiger zijn, hebben grotere kans om te slagen in een waaier van levensdoelen. De causaliteit ligt vermoedelijk in beide richtingen) Vrouwen zijn vatbaarder voor depressie (hypothese: mannen kunnen zich beter ‘behandelen’ tegen depressieve gevoelens door vlucht in werk./Alcohol) Geen leeftijdsverschillen, maar bron van geluk verschuift wel met leeftijd Geen evidentie voor etnische verschillen. Mensen in andere landen zijn minder gelukkigmaakt geld gelukkig? Mensen in andere landen ook vaak minder politieke rechten, mindere gezondheidszorg, onderwijs,…nodig om binnen een land te kijken naar geluk In arme landen: positief verband tussen rijkdom en geluk. In rijke landen niet. Drempeltheorie: onder drempel is men minder gelukkig, boven drempel maakt het niets meer uit 35 Geluk, levenstevredenheid en persoonlijkheid Hoge extraversie en laag neurotisch hangen samen met geluk Direct verklaringsmodel: persoonlijkheid veroorzaakt verschillen in geluk en versterkt de impact van bepaalde gebeurtenissen Indirect verklaringsmodel: persoonlijkheid maakt dat persoon een bepaald leven leidt. Dit zal op zijn beurt geluk en positieve emoties veroorzaken (extravert is socialer, doet meer pos ervaringen op, neuroot klaagt meer, wordt eenzamer) Reacties op emotionele stimuli: E voorspelt pos emotionele reacties op pos stimuli N voorspelt neg emotionele reacties op neg stimuli evidentie voor directe verklaring Persoonlijkheid is versterker interpretatie (hoe pos/neg gebeurtenis,hoe pos/neg gevoelens) Negatieve emotionele inhoud Angst en neuroticisme Eysenck: neuroten tenderen te overreageren op onaangename gebeurtenissen. (ze rapporteren meer zorgen, meer irritatie en klagen vaker). Eysenck’ s biologische theorie: persoonlijkheid heeft een biologisch substraat. Neuroticisme is het gevolg van overgevoeligheid van specifieke hersendelen (het limbisch systeem) dat instaat voor de vecht of vlucht reactie. geen direct bewijs (want te diep in hersenen om te meten). Wel indirect bewijs: Neuroticisme is stabiel over tijd Vertoont zekere overerfbaarheid Verhoging van activiteit in bepaalde hersendelen bij stress Verhoging in andere delen bij controleren van negatieve emoties Cognitieve theorieën Neuroticisme heeft specifieke informatieverwerkingsstijl Bij neuroten wordt aandacht meer verstoord door negatief geladen woorden waardoor latere reactie volgt Neuroten rapporteren meer negatieve gebeurtenissen en meer fysieke symptomen en ziekte !neuroticisme beïnvloed perceptie van ziekte, maar niet de ziekte zelf!! Neuroten kunnen zich negatief geladen woorden beter herinneren Neuroten kennen snellere verwerking van negatieve (maar niet positieve) informatie over zichzelf (maar niet over anderen) Bij neuroten is er een breder netwerk van associaties rond negatieve ervaringen (die zouden sneller opgeroepen worden) Recent denkt men dat verhoogde ziekte- klachten deels te wijten zijn aan het feit dat bij neuroten het immuunsysteem slechter zou werken onder stress Depressie Biologische factoren Depressie is gevolg van onevenwicht in neurotransmitters antidepressiva is gericht op het herstellen van onevenwicht. Dit is niet altijd succesvol zijn er verschillende soorten depressie? Biologisch vs. Cognitief Endogeen vs. Exogeen Explanatory Style Hoe percipieer je de oorzaken van gebeurtenissen? depressieve mensen hebben pessimistische explanatory stijl Intern: de oorzaak ligt bij mij Stabiel: je kan niets aan de oorzaak veranderen 36 Globaal: de oorzaak heeft ook effect op andere domeinen. Cognitieve theorie van Beck Bepaalde cognitieve stijlen (manieren om naar wereld te kijken) zijn een risico factor Cognitieve triade bevat informatie over zichzelf, de wereld en te toekomst. Informatie over deze aspecten is vervormd in specifieke manieren door depressieve cognitieve systemen (over generalizeren, arbitraire conclusies, personalizeren, catastroferen) self fulfilling prophecy creëren Diathesis- stress of dual risk model Depressie is het resultaat van de combinatie van bestaande gevoeligheid bij de persoon en stressvolle life- events. Niet iedereen is even gevoelig voor negatieve gebeurtenissen Veerkrachtige mensen, zullen op gelijke manier reageren op pos en neg gebeurtenissen. Kwetsbare personen reageren op zelfde manier op positieve ervaringen als veerkrachtige mensen, maar reageren veel negatiever op negatieve ervaringen Differentiële gevoeligheidmodel van Belsky Individuen verschillen niet enkel in kwetsbaarheid,ook in ‘ontwikkelingsplasticiteit’ meer plastische individuen zijn gevoeliger voor de omgeving op een veel – beter vs. Veel – slechter manier. (sommige mensen zullen in elke omstandigheid goed functioneren, andere enkel in optimale omstandigheid. Analogie: paardenbloemen zullen altijd groeien, orchideeën enkel in optimale omstandigheden) Plastische mensen zullen veel negatiever reageren om negatieve gebeurtenissen, en veel positiever op positieve gebeurtenissen in vergelijking met stabiele mensen die zowel op positieve als op negatieve gebeurtenissen ongeveer op zelfde manier zullen reageren 37 Kwaadheid Ontstaat doorgaan wanneer gebeurtenis gezien wordt als belangrijk, frustrerend en veroorzaakt door een ander. (personen die meer geneigd zijn gebeurtenissen zo te interpreteren, hebben meer de neiging om woede te ervaren) Kwaadheid en persoonlijkheid: Meer kwaadheid bij neuroten, lage aangenaamheid en type A persoonlijkheid Kwaadheid en biologische factoren Verminderde activiteit van hersendelen die instaan voor zelf- controle, inhibitie, impulsiviteit en regulatie van negatieve emoties Meer hersenschade bij delinquenten, maar kan te wijten zijn aan druggebruik 13.2.2 stijl van emotionele leven 13.2.2.1 affect intensity als emotionele stijl Emoties kunnen sterk in omvang verschillen Affect intensity= kan gedefinieerd worden door een beschrijving van personen die eerder hoog/laag zijn op deze dimensie Hoog: ervaren emoties sterk zijn emotioneel variabel Laag: ervaren emoties middelmatig, hebben graduele fluctuaties 13.2.2.2 beoordeling van affect intensity en gemoedsveranderingen Meten van emotionele stijl via Affect intensity measure vragenlijst (droevige films raken mij diep, wanneer ik blij ben, heb ik het gevoel te exploderen van blijdschap, ik ben extatisch als iets me lukt) … of via Experience smapling technique (dagboekstudie, beter maar intensiever) Bevindingen: hoge variabiliteit hangt samen met lager welbevinden.. maar niet altijd even duidelijk wat “beter” is Schommelingen slorpen energie op, mar maken er ook vrij Weinig schommelingen is stabieler, mar ook saaier 13.2.2.3 onderzoeksbevindingen op affect intensity Mensen die hoog scoren op affect intensity, beoordeelden hun levensgebeurtenissen als strenger + tenderen de gebeurtenissen in hun leven te evalueren als meer significante emotionele impact hebbend. Zijn reactiever op zowel pos als neg gebeurtenissen meer gemoed variabiliteit: meer fluctuaties in hun emotionele leven over de tijd 13.2.3 interactie tussen inhoud en stijl van emotionele leven Mensen verschillen van elkaar in termen van relatieve hoeveelheden pos en neg emotionele inhouden in hun levens over de tijd hen, evenzeer in termen van stilistische intensiteit van emotionele ervaringen Mogelijke combinaties: Overwegend negatief met lage intensiteit en variabiliteit Overwegend negatief met hoge intensiteit en variabiliteit Overwegend positief met lage intensiteit en variabiliteit Overwegend positief met hoge intensiteit en variabiliteit 13.2.4 emotie regulatie Waarom hebben we nood aan regulatie? Emoties lossen soms problemen op, maar veroorzaken er soms ook. Emoties dienen doelen maar kunnen andere verwaarlozen, daarom is het nodig onze emoties te reguleren Soorten emotie regulatie Respons onderdrukking (emotie nog aanwezig) Kost meer moeite (leidt tot slechter herinneren van gespreksinhouden en dagelijkse gebeurtenissen. Afname in neg emoties (maar niet altijd) en pos emoties Appraisal- regulatie/ herevaluatie (emotie niet meer aanwezig) Afname in neg emoties, toename in pos emoties 38 Sociale gevolgen: Respons onderdrukking onderdrukt negatieve en positieve emoties Herevaluatie onderdrukt enkel negatieve emoties o Daarom betere sociale interactie bij deze laatste strategie o Respons onderdrukking is geassocieerd met minderen delen van emoties, minder sociale steun en lagere populariteit H15. Persoonlijkheid en sociale interactie Inleiding Persoonlijkheid treedt in interactie met situaties op 3 manieren: Door selectie (omgeving selecteren) Door evocatie (gedragingen lokken reacties uit) Door manipulatie van de situatie (omgeving beïnvloeden) 15.1selectie Situatie selectie: men kiest om bepaalde situatie binnen te gaan en andere te vermeiden beslissingspunten die is ons leiden het ene pad te kiezen en het andere te vermeiden. Deze beslissingen bepalen de natuur van onze sociale omgeving en sociale wereld, en zijn gebaseerd op karakteristieken van de selecteur Onze persoonlijkheid bepaalt wat we opzoeken+ persoonlijkheid van anderen bepaalt of we ze willen opzoeken 15.1.1 gewenste persoonlijkheidskarakteristieken in een huwelijkspartner Wat zoekt men in lange termijn partner? Wederzijdse aantrekkelijkheid (liefde) Persoonlijkheidskenmerken (betrouwbaar, emotioneel stabiel, aangenaam) persoonlijkheidskarakteristieken spelen dus cruciale rol!!! gaat in tegen evolutionaire psychologie dat er geen optimaal niveau voor persoonlijkheidstrek zou zijn (sommige zaken genieten voorkeurhebben voordeel bij seksuele selectie) 15.1.2 selectief koppelen voor persoonlijkheid: onderzoek naar gelijkaardigheid Complementariteitshypothese: men wordt aangetrokken door mensen met verschillende persoonlijkheidstrekken dan jezelf similariteitshypothese: men wordt aangetrokken door mensen met dezelfde persoonlijkheidstrekken meeste onderzoek steunt de laatste theorie Selectieve koppelen: mensen lijken partners te kiezen die op zichzelf lijken, zelfs voor fysische eigenschappen positieve correlaties op persoonlijkheidsvariabelen tussen 2 leden koppel zijn gedeeltelijk te wijten aan sociale voorkeuren, gebaseerd op persoonlijkheidskarakteristieken van de selecteur persoonlijkheidskarakteristieken spelen centrale rol in sociale mechanismen van selectie !! is de correlatie gevolg van partnerkeuze? Of het gevolg van andere processen (vb. loutere beschikbaarheid, wederzijdse beïnvloeding,…) 15.1.3 krijgen mensen de partners die ze willen? En zijn ze gelukkig? Mensen lijken de partners die ze willen in termen van persoonlijkheid te hebben Persoonlijkheid partner heeft wezenlijk effect op huwelijkstevredenheid partner hoog op vriendelijkheid, emotionele stabiliteit en openheidgelukkiger verschillende scores tussen persoonlijkheid partner en het ideaal voor die persoonlijkheid voorspelden geen huwelijkstevredenheid 39 15.1.4persoonlijkheid en de selectieve verbreking van koppels Relatietevredenheid hangt niet af van gelijkenis tss partners, wel met persoonlijkheid partner Scheidingen zouden meer voorkomen wanneer iemands wensen geschonden worden dan wanneer ze vervuld worden Schending van wens theorie: voorspeld dat mensen getrouwd met iemand die de wenselijke karakteristieken niet heeft, zal frequenter het huwelijk beëindigen + koppels ongelijke karakteristieken zullen sneller breken hoog N, laag V, laag G leidt tot grotere kans scheiding. Emotionele instabiliteit is beste voorspeller voor huwelijks onstabiliteit en scheiding Lage gewetensvolheid is ook goede voorspeller van huwelijksontbinding, lage vriendelijkheid is minder consistent als voorspeller van scheiding 2 andere beïnvloedende persoonlijkheidsfactoren op relatie voldoening: Gelijkheid in het hele persoonlijkheidsprofiel Dichtheid van de match tussen de eigenlijke persoonlijkheid van partner en het ideaal over die persoonlijkheid 15.1.5 verlegenheid en de selectie voor risico volle situaties Verlegenheid: een tendens om spanning, bezorgdheid of angstige te voelen gedurende sociale interacties heeft effect op de selectie van situatie (vb. bepaald of men risicovolle goksituatie selecteren) Neigen sociale situaties te vermijden, kan resulteren in isolatie en andere problemen verlegen vrouwen lijken anderen te vermijden, creëren sociale isolatie en vermijden risicovol gedrag. Paradoxaal vermijden ze soms ook doktersbezoeken of bezoeken aan genecoloog , wat hen later in hogere risicogroep plaatst. Verlegenheid heeft een substantiële impact op de selectieve intrede, of vermijding, van situaties 15.1.6 andere persoonlijkheidstrekken en de selectie van situaties Hoog Empathie: vaker situaties binnengaan zoals aanmelden voor samenlevingsactiviteiten Hoog psychotisme: verkiezen vluchtige, spontane situaties boven formele, stabiele situaties Hoog sensatiezucht: deelnemen voor ongewoonlijke experimenten 15.2 evocatie Evocatie= de manier waarop persoonlijkheidseigenschappen reacties van anderen onthullen wederzijdse beïnvloeding: persoonlijkheidskenmerken van anderen beïnvloeden ons gedrag+ eigen persoonlijkheidskenmerken beïnvloeden gedrag van anderen belang van verwachtingen: men heeft beeld van persoonlijkheid anderen, dit beïnvloedt hoe ze hun gedrag zullen interpreteren 15.2.1agressie en de evocatie van vijandigheid Agressieve mensen hebben neiging om gedrag van anderen als agressief interpreteren, dit lokt agressie uitverwachting wordt bevestigd Vijandigheids- attributie bias : tendens om vijandige bedoelingen namens andere te concluderen bij onzeker /onduidelijk gedrag van hen 15.2.2 evocatie van woede en verstoordheid in partners 2 manieren waarop persoonlijkheid een rol speelt in evocatie conflict in dichte relaties na de selectie van partner Persoon kan acties vertonen die emotioneel antwoord uitlokken Persoonlijkheid kan anderen ergeren. o Direct (beïnvloeden hoe ze reageren tegen anderen) o Indirect ( reacties van ergernis bij anderen onthullen) Man Hoog op dominantie: partners ergeren door zelfingenomenheid Laag op gewetensvolheid: partners ergeren door buitenechtelijke relaties Laag op openheid: partners ergeren door verwerping, mishandeling, fysische zelf absorptie, seksuele onthouding, drankmisbruik 40 Onvriendelijkheid en emotioneel onstabiel: sterkte voorspellers van woede evocatie Persoonlijkheid kan een sociale omgeving creëren waarin iemand blootgesteld wordt aan evocatie 15.2.3 evocatie door bevestiging van verwachting Bevestiging van verwachting: fenomeen waarbij de verwachtingen van mensen over persoonlijkheidskarakteristieken van anderen veroorzaakt dat ze gedrag gaan uitlokken die consistent is met de verwachtingen 15.3 manipulatie: sociale beïnvloeding tactieken Manipulatie: elke manier waarop mensen intentioneel proberen om het gedrag van anderen te veranderen 15.3.1 een taxonomie van 11 manipulatie tactieken Taxonomie: classificatie schema Taxonomie van manipulatietactieken was ontwikkeld door een 2- stap procedure 1. Nominaties van gedragingen of beïnvloedingen 2. Factor analyse van zelf rapportage en observatie resultaten van genomineerd gedrag Tactieken: dwingen of eisen – liegen – silent treatment – op verantwoordelijkheid wijzen – vergelijking (iedereen doet het) – regresseren (wenen) – onderdanigheid – charme offensief – redeneren – wijzen op plezier - belonen 15.3.2 geslachtsverschillen in manipulatietactieken Man en vrouw vertonen dezelfde manipulatie tactieken, op een uitzondering na: regressie tactiek (vrouw gebruikt dit meer- vb. huilen) 15.3.3 persoonlijkheidsvoorspellers van manipulatietactieken Gaan personen met bepaalde karakteristieken vaker manipuleren? Persoonlijkheid disposities zijn geen statische entiteiten die passief in het hoofd van mensen blijven. Ze hebben diepgaande implicaties voor sociale interactie. In sommige gevallen is de link tussen persoonlijkheid en tactieken duidelijk (gebruik van regressie door emotioneel onstabiele mensen, gebruik reden door vriendelijke mensen). In andere gevallen zijn de resultaten niet zo duidelijk Hoog N: veel manipulatie (vooral regressie) Hoog E: dwang, wijzen op verantwoordelijkheid Laag E: liegen, onderdanig maar egoïstisch Hoog G: redeneren Hoog V: redeneren, wijzen op plezier Laag V: dwang, silent treatment Hoog O: redeneren en wijzen op plezier en verantwoordleijkheid Laag O: sociale vergelijking 15.4 terug filteren: overzicht van persoonlijkheid en sociale interactie Persoonlijkheid verblijft niet passief in een individu maar beïnvloed de sociale omgeving. Persoonlijkheid beïnvloed de partners en vrienden die een persoon kiest, de omgevingen die een persoon verkiest of vermijd, de reacties van anderen en van de fysische omgeving die uitgelokt worden, en de manier waarop iemand psychische en fysische sociale omgeving veranderd zijn zodra bewoond 15.4.1 narcisme Zoekt situaties op die positief zelfbeeld bevestigen. Wanneer ze kritiek krijgen worden ze agressief en woedend (selectie) Probeert bewondering op te wekken en zich interessant te maken, maar dit roept vaak afkeer en irritatie op (evocatie) Zeer manipulatief 41 Machivellisme: manipulatieve strategie van sociale interactie: persoonlijkheidsstijl waarbij iemand anderen ziet als dingen die gebruikt kunnen worde om doelen te bereiken (persoonlijke dominantie) o Manipulatief, gebruiken anderen. Liegen beter dan anderen, werken niet samen of doen alsof om doel te bereiken, veinzen liefde/ voeren iemand zat met oog op seks succes afhankelijk van context werkt best als er weinig regels zijn en weinig structuur (selectie), anders lokt dit negatieve reacties uit (evocatie) 15.4.2 autoritarisme Gaat over sociale dominantie Psychoanalytisch concept met als doel opkomst nazisme te begrijpen Kenmerken: conventionalisme, autoritaire onderdanigheid, autoritaire agressie, macht en hardheid, destructiviteit en cynisme, overmatig seksuele focus, projectiviteit, bijgeloof en stereotypie, anti- intraceptie RWA (right- wing authoritarianism) o Herleid tot 3 kenmerken: conventionalisme, autoritaire onderdanigheid en – agressie o Verworven door sociale interactie en open voor levenslange verandering, maar cruciale formatieve fase in adolescentie o Autoritarisme: weinig zelf inzicht, angstig en dogmatisch, sterk gefocust op groepsnormen, politiek conservatief o Laag RWA: eerder vreedzaam Hoog RWA: eerder op eigen belan grericht o nadeel RWA: meting legt nadruk op onderdanige kant (Ψ van het kudde beest), dominante kant werd over het hoofd gezien SDO (sociale dominantie oriëntatie) o Individuele verschillen in voorkeur hiërarchie vs. Gelijkheid o Lage correlaties tussen RWA en SDO (sommige zijn hoog op ene trek en laag op anderen, of hoog/laag op beide trekken) Interactionisme o Persoonlijkheid bepaalt gedrag in interactie met omgeving (zowel persoonlijkheid als omgeving van groot belang!) H16. Geslacht, gender en persoonlijkheid Inleiding Geslachtsverschillen: gemiddelde verschillen tussen man en vrouw in persoonlijkheid of gedrag Gender: sociale interpretaties van betekenis man/vrouw te zijn. Kan veranderen met tijd Gender stereotiepen: verwachtingen over hoe man en vrouw verschillen of verwacht worden te verschillen in contrast met de echte verschillen 16.1 wetenschap en politiek van het bestuderen van geslacht en gender 16.1.1 geschiedenis van studies over geslachtsverschillen Voor 1973 werd er weinig aandacht besteed aan geslachtsverschillen (meestal werden enkel mannelijke deelnemers gebruikt) Vrouwen zijn beter in verbale vaardigheden. Mannen zijn beter in wiskunde. Geen persoonlijkheidsverschillen met uitzondering agressie 16.1.2 berekening van effect grootte: hoe groot zijn geslachtsverschillen Effect grootte geeft steekproefonafhankelijke maat Effect grootte= d statistiek: gebruikt om verschillen uit te drukken in eenheden van standaarddeviaties [d= (gemiddelde man- gemiddelde vrouw)/ standaarddeviatie]positieve score geld voor man, neg score geld voor vrouw 42 kan berekend worden voor elke studie van geslachtsverschillen en dan het gemiddelde berekenen van verschillende studies om een preciezer, objectief beeld te krijgen ! zelfs grote effecten voor gemiddelde geslachtsverschillen hebben niet noodzakelijk implicaties voor een particulier individu 16.1.3 minimalistisch en maximalistisch Minimalistische positie: Meeste bevindingen tonen kleine omvang van effecten, geslachtsverschillen zijn klein benadrukken dat de distributies van man en vrouw op elke gegeven persoonlijkheidsvariabele een enorme overlap vertonen, wat de kleine omvang reflecteert (focus op overlap) Verschillen hebben niet veel praktisch belang voor alledaags gedrag Maximalistische positie: focus op verschil. Stellen dat vele andere effecten in de psychologie gelijkaardige effect groottes hebben, en dat ook kleine verschillen belangrijke implicaties kunnen hebben 16.2 geslachtsverschillen in persoonlijkheid 16.2.1 temperament in kinderen Temperament weerspiegelt biologisch gebaseerde emotionele en gedragsconsistentie welke vroeg in het leven verschijnen en patronen in vele andere domeinen voorspellen impuls controle: mogelijkheid om ongepaste antwoorden of gedrag te controleren (meisjes zijn hier beter in) Perceptuele sensitiviteit: mogelijkheid om subtiele stimuli van de omgeving te ontdekken (meisjes iets beter dan jongens, maar verschil vervaagt) Surgency: een cluster welke hoge activiteit, impulsiviteit en benaderingsgedrag inhoudt (jongens scoren hoger dan meisjes. Dit kan oorzaak zijn van feit dat jongen meer discipline moeilijkheden hebben, kan ook leiden tot verschil in agressiviteit) Negatieve affectiviteit: bevat componenten zoals woede, moeilijkheid, hoeveelheid nood en verdriet (geen verschil tussen jonge en meisje, meisje is wel angstiger dan jongen) 16.2.2 five- factor model 16.2.2.1 extraversie 3 factoren: activiteit, assertiviteit, gemoedelijkheid man is actiever en assertiever, vouw is meer sociaal gericht 16.2.2.2 vriendelijkheid Vertrouwen: vriendelijker, stellen meer vertrouwen, meer empathisch, glimlachen meer Mannen vertonen meer openlijke agressie, maar vrouwen meer verdoken agressie 16.2.2.3 agressiviteit Man is fysiek agressiever ( ze zijn meestal slachtoffer en meestal dader) Grootste geslachtsverschil in gewelddadige misdaad zien we juist achter puberteit, met een piek in adolescentie en begin 20 jaar 16.2.2.4 gewetensvolheid Vrouw en man zijn gelijk in orde. Klein verschil in orde bij getrouwd koppel, kan resulteren in groot aantal discussies over huishoudstaken 16.2.2.5 emotionele stabiliteit Toont grootste geslachtsverschil in five-factor model. Vrouwen zijn gemiddeld lager op deze dimensie dan mannen 16.2.2.6 intelect - openheid voor ervaringen Geen geslachtsverschillen 16.2.3basis emoties: frequentie en intensiteit Vrouwen ervaren frequenter en intenser zowel positieve als negatieve emoties 43 !effect grootte zijn klein+ ander onderzoek heeft gedocumenteerd dat meer gespecialiseerde exploraties van emoties, enkele omkeringen in geslachtsverschillen onthullen 16.2.4 andere dimensies van persoonlijkheid 16.2.4.1 mentale gezondheid Man heeft hoger zelfwaarde gevoel, en minder last van depressie (in jonge kinderen slechts klein verschil, verschil wordt groter in adolescentie, en wordt weer kleiner in volwassenheid) 16.2.4.2 seksualiteit en koppelen Man heeft meer interesse in vrijblijvende seks, verkiezen meerdere partners Man heeft meer moeite dan vrouw in gewone vriendschap met iemand van andere geslacht Man is vaker seksueel agressief (proberen vrouw te dwingen seks te hebben) 16.2.4.3 mens- ding dimensie Mens – ding dimensie verwijst naar de natuur van beroepsinteresse man scoort eerder in richting van DING, vrouw in richting van MENS 16.3 mannelijkheid. vrouwelijkheid. Androgyny. Geslachtsrollen Gebaseerd op geslachtsverschillen veronderstelde onderzoekers dat verschillen beschreven konden worden op 1 dimensie met mannelijk aan ene kant en vrouwelijk aan andere kant (hoog op mannelijke is laag op vrouwelijk en omgekeerd). Kan iemand niet zowel mannelijk als vrouwelijk zijn? 16.3.1 zoektocht naar androgyny Je kan hoog zijn op mannelijk, hoog op vrouwelijk, of je kan hoog/laag scoren op beide dimensies Mannelijke dimensie: bevat items die assertiviteit, dominantie, instrumentaliteit, onafhankelijkheid en onverschrokkenheid weerspiegelen Vrouwelijke dimensie: bevat items die expressie van emoties, empathie en koestering weerspiegelen Androgyny: scoren zowel hoog op mannelijk als op vrouwelijk werd als meer bevrijdend gezien van traditioneel rolpatroon, nu is dit niet langer het ideaal. het ideaal is nu eerder dat men bij het verwerken van sociale info abstractie kan maken van gender stereotiepen Indifferent: geen uitgesproken karakteristieken Instrumentaliteit: bestaat uit persoonlijkheidstrekken inzake werken met objecten, taken afmaken op een directe manier en onafhankelijkheid Expresiviteit: eenvoud met welke iemand emoties kan uiten zoals huilen, empathie tonen en koestering vertonen voor mensen in nood Gender schema: cognitieve organisaties die individuen leiden op sociale informatie te processen op basis van aan geslacht gekoppelde associaties 16.3.2 gender stereotiepen 3 componenten: Cognitief (manier waarop we sociale categorieën vormen) Affectief (hoe reageren op man/vrouw) gedragsmatig 16.3.2.1inhoud van gender stereotiepen Inhoud van gender stereotiepen is gelijk in verschillende culturen Vrouwen zouden meer sociaal en gericht op groep zijn Mannen zijn meer instrumenteel en individualistisch 44 16.3.2.2 stereotypische subtypes van man en vrouw Man valt in 5 subklassen, waaronder intellectueel, softie, playboy Vrouw valt in minder subklassen, waaronder carrière madam, huisvrouw, slet cognitief gaan de meeste mensen meer dan 1 gender stereotiep hebben 16.3.2.3 vooroordeel en gender stereotiepen Gender categorieën en de stereotiepen ermee geassocieerd zijn niet louter cognitieve constructies . ze hebben echte consequenties (zoals bevooroordeeld gedrag) Vele geslachtsdiscriminaties zijn in het voordeel van mannen maar niet allemaal Men handelt in overeenstemming met stereotypen. Hierdoor zal men zich op bepaalde manieren opstellen. 16.4 theorieën over geslachtsverschillen 16.4.1 socialisatie en sociale rollen Socialisatie theorie: de notie dat jongens en meisjes verschillend worden omdat jongens (door ouders, media en leerkracht) versterkt worden om mannelijk te zijn en meisjes om vrouwelijk te zijn Sociale leer theorie (Bandurra): jongens en meisjes leren ook door observatie van anderen (modellen) van het eigen geslacht zowel vaders al moeder bemoedigen afhankelijkheid meer in meisjes. In veel culturen treden vaders meer in interactie met de zoon dan met dochter. Jongens zijn gesocialiseerd op competitiever te zijn. Beperkingen: Wat is de richting van het verband? Verstrekken geen info over de oorsprong van verschil in ouderlijke socialisatie Sociale rol theorie: geslachtsverschillen ontstaan doordat man en vrouw verschillend verdeeld zijn in verschillende bezigheden en familie rollen zegt ook niets over oorsprong van verschillen! Kan getest worden wanneer familie rollen en bezigheden veranderen 16.4.2 hormonale theorie Man en vrouw verschillen niet door de externe sociale omgeving, maar omdat de verschillende geslachten verschillende hormonen hebben Er is correlatie tussen hormoon (testosteron) en seksualiteit, dominantie, agressie en carrière keuzes. Maar correlatie is geen causaliteit!! zegt niets voer de oorsprong van de verschillen (waarom is er verschil in hormonen?) 16.4.3 evolutionaire psychologie theorie Man en vrouw verschillen slecht in bepaalde domeinen en tonen veel gelijkenissen in de meeste domeinen. Ze zijn gelijk in die domeinen waarin ze dezelfde adaptieve problemen tegen kwamen, en verschillen in de domeinen waarin ze andere adaptieve problemen tegen kwamen Adaptief probleem: probleem dat opgelost moet worden opdat individu/groep overleeft 16.4.4 een geïntegreerd theoretisch perspectief Evolutionaire psychologen stellen voor waarom geslachten verschillen, maar specificeren niet hoe ze verschillen. Socialisatie en hormonale theorieën specificeren hoe geslachten verschillen maar niet waarom ze verschillen 45 H17. Cultuur en persoonlijkheid Inleiding Persoonlijkheidspsychologen onderzoeken persoonlijkheid in verschillende culturen om vele redenen: Of concepten van persoonlijkheid in de ene cultuur ook van toepassing zijn in de andere cultuur Uitzoeken in welke mate culturen verschillen in het niveau van particuliere persoonlijkheidskenmerken Uitzoeken of factoren structuur van persoonlijkheid variëren over verschillende culturen of universeel zijn Ontdekken of bepaalde eigenschappen van persoonlijkheid universeel zijn 17.1 culturele schendingen: een illustratie Sommige aspecten van persoonlijkheid zijn hoog variabel over culturen heen. Andere aspecten van persoonlijkheid zijn universeel Morele normen zijn quasi universeel 17.2 wat is culturele persoonlijkheidspsychologie? Onderwerp: Culturele variaties: zaken waarin leden van culturele groepen op elkaar gelijken en van leden van andere groepen verschillen !het gaat om gemiddelde verschillen, leden van eenzelfde groep zullen ook verschillen. Er kan overlap zijn tussen leden van verschillende groepen Doelen: Beschrijven op welke vlakken er verschillen zijn, hoe groot ze zijn en beschrijven of er structurele verschillen zijn (verband tussen variabelen) Hoe zijn verschillen te verklaren 17.3 drie grote benaderingen over culturele verschillen 17.3.1 uitgelokte culturele verschillen = culturele verschillen gecreëerd door verschillende omgevingsfactoren welke een voorspelleden set van antwoorden activeren 2 ingrediënten zijn noodzakelijk om culturele variatie uit te leggen Een universeel onderliggend mechanisme Omgevingsverschillen in de mate waarin het onderliggende mechanisme geactiveerd wordt 17.3.1.1uitgelokte coöperatie Vb. delen van voedsel (zie powerpoint en boek) Of iemand coöperatief of egoïstisch is,is een centraal gedeelte van persoonlijkheid, maar deze neigingen verschillen van cultuur tot cultuur Vb. voedsel delen : hoge variantie conditie delen meer Mate van egalitarisme is gecorreleerd met voedsel toevoer !omgevingsfactoren kunnen sommige gedragingen activeren 17.3.1.2vroeger ervaring en uitgelokte mating strategieën Verschillen veroorzaken door vroege ervaringen (Belsky) Mating strategie te wijten aan opvoedingsstijl stabiliteit+ voorspelbaarheid in omgevingstabiele mating strategie+ langdurige relaties als veranderlijkheid+onvoorspelbaarheidop latere leeftijd meer korte- termijn relaties en meer promiscuïteit 46 17.3.1.3eer, beledigingen en uitgelokte agressie Culturen verschillen in de mate waarin uitingen van agressie in reactie op provocatie pos/neg beoordeeld worden onderliggende reden: het belang van eer (in culturen van ‘eer’ worden beledigingen gezien als publieke provocaties waarop agressie gepast is) hypothese: hangt samen met wijze van economisch onderhoud 17.3.2 overgedragen cultuur Bestaat uit ideeën, waarden, attitudes, overtuigingen welke oorspronkelijk bestaan in het hoofd van minstens 1 persoon en welke dan overgedragen worden naar andere mensen door interactie tussen personen 17.3.2.1 culturele verschillen in morele waarden Culturen verschillen enorm in hun overtuiging van wat moreel juist en fout is. Deze worden vroeg overgedragen tot jonge kinderen. Meningen over moreel gedrag worden verondersteld belangrijke psychologische principes te zijn welke het gedrag leiden en welke centraal staan in persoonlijkheid Er kan universaliteit zijn tussen datgene wat als juist/fout beschouwd wordt Veel morele waarden zijn specifiek voor een particuliere cultuur. Ze worden doorgegeven van generatie op generatie Verschillen worden mogelijk uitgelokt door omgeving De verschillen kunnen zowel tot verschillen tussen en binnen culturen leiden (vb.: stad vs. Platteland/ generatieverschillen) 17.3.2.2culturele verschillen in zelf concept De manier waarop we onszelf definiëren is het kern component van persoonlijkheid en wordt beïnvloed door hoe we ons tonen aan anderen en door cultuur deze zelf concepten beïnvloeden het gedrag. Ze beïnvloeden hoe we onszelf en andere presenteren en hoe we ons gedragen in alledaags leven. Elke persoon heeft 2 fundamenteel culturele taken (Markus & Kitayama): inter Afhankelijkheid: hoe je verbonden bent met een grotere groep Onafhankelijkheid : hoe je jezelf afscheid van de grote groep mensen van verschillende culturen verschillen in de balans tussen deze 2 taken. In ene cultuur is onafhankelijkheid belangrijker, in andere interafhankelijkheid. Individualisme vs. Collectivisme in individualistische samenlevingen wordt het zelf geconstrueerd als onafhankelijk, wordt er minder nadruk gelegd op formele hiërarchie en wordt de status bepaald door individuele verdiensten in collectivistische landen wordt het zelf gezien als deel van een groep. Vaak is er een formele hiërarchie. Er is een gerichtheid op harmonie en conflictvermijding en de status wordt traditioneel bepaald door afkomst, leeftijd en geslacht Acculturatie: het proces waarden en gedragingen van nieuwe cultuur over te nemen Holistisch : aandacht naar relaties, context,en de link tussen het voorwerp en het veld als geheel Analytisch :object afzonderlijk van context, attributen van objecten/mensen in categorieën onderverdelen, afhankelijkheid van regels over categorieën om gedrag te verklaren 17.3.2.3kritiek op onafhankelijk- afhankelijk/ individualistisch- collectivistisch concept Evidentie voor de theorie komt enkel uit bepaalde wereldgebieden Er is meer overlap in zelf concept van mensen in verschillende culturen dan verschil (verschillen binnen cultuur groter dan tussen culturen) Culturele verschillen zijn meer een verschil in graad Zulke karakteristieken zijn te algemeen (ze negeren de context) Mensen kunnen verschillen over contexten 47 17.3.2.4 culturele verschillen in zelf waarde Zelf waarde : de tendens om jezelf positiever voor te stellen en te presenteren door sociale waarden te gebruiken (ze zijn stabiel over de tijd heen) culturele verschillen hierin breiden zich uit naar evaluaties van de eigen groep t.o.v. de evaluatie van een andere groep 2 verklaringen voor de verschillen: Verschil is niet echt, maar het gevolg van sociale wenselijkheid Verschil is echt (steun hiervoor ligt in vaststelling dat verschil blijft bestaan wanneer volledige anonimiteit gegarandeerd is) Culturele verschillen zijn een kwestie van graad. Mensen in elke cultuur vertonen een zekere zelf waarde Culturele verschillen moeten geïnterpreteerd worden in de context 17.3.2.5 hebben culturen verschillende persoonlijkheidsprofielen? Het grootste verschil over culturen heen vond men in extraversie ! verschillen in personen zijn relatief klein, verschillen binnen culturen zijn veel groter 17.3.2.6 persoonlijkheid variaties in een cultuur Verschillen binnen culturen kunnen te wijten zijn aan Socialisatie en persoonlijkheidsverschillen Subculturele verschillen Vb.1 : sociale klasse lagere klasse hecht meer belang aan gehoorzaamheid. hogere klasse minder conformistisch, meer gericht op zelf – ontplooiing mogelijke verklaring: job inhoud. MAAR wat is richting van verband? paradox: lagere klassen zijn meer gericht op rechtse politieke ideologieën terwijl hun belangen in eerste instantie door linkse partijen verdedigd worden Vb. 2 : generatieverschillen vooroorlogse generatie meer bekommerd om job zekerheid en voorzichtiger om geld uit te geven. Vanaf jaren ’60 is er meer hedonisme, lossere seksuele moraal,… 17.3.3culturele universaliteit 17.3.3.1 overtuigingen over persoonlijkheidskarakteristieken van man en vrouw Veel van de trek adjectieven zijn geassocieerd met het ene of het andere geslacht, en er is een grote consensus in verschillende culturen 1 interpretatie is dat deze overtuigingen die stereotiepen representeren over de rol van man/vrouw universeel zijn 2de interpretatie is dat trekken actuele observatie van echte geslachtsverschillen reflecteren 17.3.3.2 expressie van emoties Het is een algemeen geloof dat mensen in verschillende culturen ook verschillende emoties ervaren. psychologen argumenteerden dat verschillende culturen verschillende woorden gebruiken om emoties te beschrijven De 6 basis emoties werden universeel herkend in verschillende culturen ! mensen in verschillende culturen kunnen een gebeurtenis op een zelfde manier ervaren, maar misschien kennen ze er geen woord voor om het te beschrijven Whorfiaanse hypothese van linguïstische relativiteit: onze ervaring wordt bepaald door de taal. Als er een taalverschil is, dan is er een verschil in ervaring 48 17.3.3.3 five factor model van persoonlijkheid Fascinerende vraag: is er een universele structuur in persoonlijkheid of bestaan er verschillende factoriële modellen? Ene extreem: de notie van persoonlijkheid als een interne set van psychologische karakteristieke is een arbitraire constructie van de westerse cultuur Andere extreem: persoonlijkheidstrekken zijn universeel in hun toepasbaarheid en dat precies dezelfde persoonlijkheidsstructuur opduikt in elke cultuur 1e bron van evidentie: bestaan van trek termen in andere culturen 2de bron : zelfde factor structuur gevonden in verschillende culturen? 1ste benadering: bestaande vragenlijsten vertalen en laten invullen in verschillende culturen 2de benadering: studies die beginnen met het gebruik van inheemse persoonlijkheidsdimensies en dan testen of het five factor model er in te vinden is H18. Stress, het hoofd bieden, aanpassing, gezondheid Inleiding Gezondheidspsychologie: bestudeert de relatie tussen de geest en het lichaam en op welke manier deze componenten antwoorden op uitdagingen van omgeving om ziekte of gezondheid te produceren Lichamelijke ziekte is op het eerste gezicht een biologische aangelegenheid, maar psychologische- en gedragsfactoren kunnen ook invloed hebben 18.1 modellen voor persoonlijkheid – ziekte connectie Modellen zijn handig voor onderzoekers om hun gedachten over specifieke variabelen te leiden, en zeker in hun denken over de manier waarop een variabel een andere beïnvloed Gemeenschappelijke element in elk model: stress is niet iets wat ons zomaar overkomt, het is het gevolg van interpretatie en omgaan met interactie model: objectieve gebeurtenissen overkomen iemand, maar persoonlijkheid bepaalt de impact ervan door de manier van omgaan met (coping) persoonlijkheid modereert de relatie tussen stress en ziekte, en bepaald de graad, duur en frequentie van stressor beperkingen: onderzoekers konden geen stabiele antwoorden om het hoofd te bieden identificeren die volledig adaptief of maladaptief waren Transactioneel model: persoonlijkheid heeft 3 potentiële effecten Men reageert op situaties, maar creëert en selecteert ze ook Het kan beïnvloeden hoe men de gebeurtenis interpreteert (appraisal) Beïnvloed manier waarop men omgaat met stresoor (Coping) het is niet de gebeurtenis zelf welke stress veroorzaakt, maar hoe de gebeurtenis geïnterpreteerd wordt. men beantwoord niet enkel op situaties, maar men creëert ook situaties door keuzen en acties Gezondheid gedrag model: voegt een factor toe aan transactioneel model. Persoonlijkheid beïnvloed de relatie tussen stress en ziekte niet direct. Persoonlijkheid beïnvloed gezondheid indirect, door gezondheid promotend of – degraderend gedrag Predispositie model: persoonlijkheid en ziekten zijn beide uitdrukkingen van een onderliggende predispositie Ziekte gedrag model: ziekte gedrag is gedrag dat men stelt wanneer men denkt dat men ziek is. Het is niet perfect gerelateerd aan ziekte persoonlijkheid beïnvloedt de mate waarin een persoon denkt en aandacht besteed aan lichaamssensaties en de mate waarin de persoon deze sensaties interpreteert als ziekte 49 18.2 het concept stress Stress: het gevoel van overdonderen door gebeurtenissen die niet te controleren lijken -soms gebruikt als aanduiding van een bepaalde situatie/ prikkel -soms als aanduiding voor psychische, fysiologische en chemische veranderingen die hiervan gevolg zijn !subjectief gevoel Stressor: gebeurtenissen die stress veroorzaken. (meestal doordat ze obstakel zijn voor de doelen die men zich stelt) Ze zijn extreem Ze produceren vaak tegengestelde tendensen Ze zijn oncontroleerbaar en onvoorspelbaar 18.2.1 stress reactie =een fysiologische en emotionele reactie op de stressor; een noodreactie om het hoofd te kunnen bieden aan de stressor Hoe ontstaat stress (Lazarus) Stress is de subjectieve interpretatie van een situatie. Stress ontstaat als er voldaan is aan 2 cognitieve evaluaties Primaire appraisal (iemand percipieert stressor als bedreigend voor zijn doelen) Secundaire appraisal (iemand besluit dat hij onvoldoende energie/ capaciteiten heeft om om te gaan met deze stressor) Fight or flight antwoord wordt gecontroleerd door een toename van activiteit in sympathisch zenuw systeem. Is meestal van korte duur, tenzij de stressor aanwezig blijft General adaptation syndrome (GAS) de alarmfase : fight or flight antwoord. weerstand fase: lichaam gebruikt meer energie dan gemiddeld Uitputtingsfase: stadium waarin de persoon gevoeliger is voor ziekte 18.2.2 belangrijke levensgebeurtenissen = gebeurtenissen welke vereisen dat men belangrijke aanpassingen maakt in hun leven (vb. trouwen, ontslag,…) Stress is het subjectieve antwoord op een gebeurtenis en het kan de 3 kenmerken bevatten welke geassocieerd zijn met stressors: intensiteit, conflict, oncontroleerbaarheid Mensen met de meeste stress, hebben meeste kans op ziekte Vragenlijst onderzoek (Holmes & Rahe)zie slides 18.2.3 dagelijkse ruzies = de belangrijkste bron van stress. Het kan chronisch en herhaaldelijk zijn Hebben zelfde effect als belangrijke levensgebeurtenissen (vb. bezorgdheid om gewicht/ gezondheid familielid/ stijgende levensduurte/…) 18.2.4 variëteiten van stress Acute stress Plotse belasting die kan leiden tot drukkende hoofdpijn, emotioneel verstoord, spanning, gevoelens van agitatie Episodische acute stress Herhaalde episodes van acute stress (vb. bij maandelijkse deadline) Traumatische stress Heel intense ervaring van acute stress Posttraumatische stress ziekte: syndroom dat optreedt in sommige personen als reactie op een ervaring/ getuigenis van een levens bedreigende gebeurtenis (nachtmerries, fysieke klachten, flashbacks, vervreemding,…) Chronische stress Aanhoudende stress Additieven effecten : effecten van stress welke accumuleren in een persoon doorheen de tijd 50 18.3 het hoofd biedende strategieën en stijlen 18.3.1 attributionele stijl Dispositionele manier om de oorzaken van slechte gebeurtenissen te verklaren 3 belangrijke dimensies: intern/ extern, stabiel/ onstabiel, specifiek/ globaal Optimisme/ pessimisme wordt nu gezien als een trekgelijkende dimensie waarop men verschilt Optimisme: extern/onstabiel/specifiek Pessimisme: intern/ stabiel/globaal Dispositioneel optimisme: de verwachting dat er veel goede gebeurtenissen zullen zijn in de toekomst en slecht weinig slechte gebeurtenissen Zelf efficacy: de overtuiging dat je het nodige gedrag kan stellen om wenselijke uitkomsten te bereiken Risico perceptie: de meeste mensen onderschatten risico dat hen iets negatief zal overkomen 18.3.2optimisme en fysiek welzijn Optimisme wordt in het algemeen gezien als voorspeller van goede gezondheid. positieve emoties verminderen de impact van stress positieve emoties opwekken onder stress: Positieve herinterpretaite Probleem- georiënteerde coping Positieve momenten inbouwen Hoe minder optimistisch, hoe sneller sterven (vaker gewelddadige dood/ ongeluk) De rol van positieve emoties: Lazarus en folkman o Leiden to volharding in coping o Kunnen pauze vormen bij aanhoudende stress o Geven mensen de kans terug op te laden Broaden(1) & Build (2)model (1) helpen om meer opties te zien helpen om beter over alternatieven na te denken helpen om verschillende copingstrategieën te proberen (2) helpen energie op te bouwen Helpen sociaal netwerk op te bouwen Helpen aanpassing en goede coping stijl te vinden 18.3.3 regulatievan emoties (negatieve) Emoties zijn soms moeilijk te controleren Emotionele inhibitie: de expressie van bepaalde emoties, in bepaalde omstandigheden onderdrukken sommige geloven dat dit kan leiden tot onwenselijke consequenties (Freud) Anderen zien het als een belangrijke ontwikkelingsvaardigheid Inhibitie verhoogde fysiologische arousal Er kunnen problemen optreden wanneer inhibitie chronisch wordt Studies van Gross + studies van Butler zie slides! 18.3.4 onthulling Onthulling: iemand een geheim vertellen Het niet delen van traumatische, negatieve gebeurtenissen kan tot problemen leiden hoe meer mensen vertellen/schrijven over gevoelens, hoe beter de gezondheid 18.4 type A persoonlijkheid en cardiovasculaire ziekten Gekende risico factor voor cardiovasculaire ziekten: hoge bloeddruk, obesitas, roken, familie geschiedenis, inactieve levensstijl, hoge cholesterol Type A persoonlijkheid: competitief, agressief, actiever in acties en spreken, ambitieuzer, gedreven syndroom van verschillende trekken 51 Hoge prestatiebehoefte Hard werken om doel te bereiken. Ze willen herkenning, kracht en nederlaag van obstakels. Ze voelen zich het beste in competitie met anderen Tijd urgentie Haten tijd te verliezen, doen vaak meerdere dingen tegelijk Hostiliteit Wantrouwig, gefrustreerd, geagiteerd type A persoonlijkheid is een risico factor voor cardiovasculaire ziekten 18.4.1 hostiliteit: het dodelijke component van type A gedragspatroon Mensen hoog in hostiliteit gaan meestal onaangenaam reageren op teleurstelling, frustratie en ongemak hostiliteitis sterke voorspeller voor cardiovasculaire ziekten ! niet alles van type A persoonlijkheid is slecht voor hart en bloedvaten type D persoonlijkheid Gevoelig voor negatieve emoties Inhiberen uitingen ervan 18.4.2 hoe bloedvaten beschadigd worden door vijandig type A gedrag Deel van fight or flight antwoord is een toename in bloeddruk, vergezeld door samentrekking van de slagaders, plus een toename in hartslag en in de hoeveelheid bloed die bij elke hartslag gepompt wordt Stress hormonen die vrijgegeven worden kunnen leiden tot schade in bloedvaten Arteriosclerose: slagaders worden dunner, afblokking van slagaders