Christendom van de eerste vier eeuwen - Intern VKK

advertisement
Christendom van de eerste vier eeuwen
Ontstaan van de geloofsregels en geloofsbelijdenissen
+ Frank
Inhoud
1. Het vroege Christendom
2. Over Jezus van Nazareth
3. Verwijdering tussen de eerste christenen en het Jodendom
4. Christelijke mythologie
5. Het geloof, afgebeeld in steen
6. Dat wat vooraf ging aan de vierde eeuwse geloofsbelijdenissen
7. Geloofsregels en - belijdenissen
7.1 De geloofsregels.
7.1.1 De drie geloofsregels
7.1.2 Verschillen en overeenkomsten van de drie geloofsregels
8. De geloofsbelijdenissen van Nicea, van Nicea/Constantinopel en
de Apostolische Geloofsbelijdenis….
8.1 Over de geloofsbelijdenis van 'Nicea'
8.2 De oorspronkelijke Geloofsbelijdenis van Nicea (325).
8.3 Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (325/381)
8.4 De Apostolische Geloofsbelijdenis.
9. Ter afronding
Appendix - Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel
in moderne taal
Noten
Literatuur
1. Het vroege Christendom
De eerste Christenen vormen oorspronkelijk een Joodse religieuze groep die zich van andere soortgelijke groepen
onderscheidde door te belijden dat Jezus van Nazareth de Messias is, of (vertaald in het Grieks, de taal van het Nieuwe
Testament), Christos, de Heer van het Koninkrijk van God, van vrede en gerechtigheid, de verlosser van Israël. De toegang
tot dit nieuwe rijk voltrok zich door de doop en door deelname aan het heilig avondmaal.
Aanvankelijk werd de traditionele Joodse opvattingen en riten gehandhaafd, met de tempel van Jeruzalem toen nog als
religieuze middelpunt. Pas in het Syrische Antiochië ontstond het woord 'Christenen', met de betekenis van 'zij die Christus
toebehoren', dus niet 'volgelingen van de Christus'. Het betreft de naam gegeven aan een niet-Joodse groep (Hand 11: 20-26).
De Christenen waren overtuigd dat eenmaal de 'volken', d.i. de niet-Joden, in Jezus de Messias zouden erkennen, een
gedachte vooral verkondigd buiten Palestina door Paulus, de Joodse 'apostel'. Dit bracht hem in conflict met zijn Joodse
geloofsgenoten, zowel hen die Jezus niet erkende als de Messias, als met hen die dat wel deden, maar vasthielden aan de
gedachte dat men Jood moest worden of blijven (met alle consequenties van dien, onder meer de besnijdenis). De spanning
tussen Paulus en de moederkerk te Jeruzalem, geleid door Petrus en Jakobus, de broer van Jezus, is onderwerp van Paulus'
brief aan de Galaten in Klein-Azië (Gal 5: 3). Dit leidde tot uiteengaan, binnen de groep van volgelingen van Jezus, van
Joden en niet-Joden, en later ook van Jodendom en Christendom, met dus als inzet het al of niet erkennen van Jezus als
Messias, en het handhaven van de Joodse riten.
Het gevolg is dat het Christendom al van het begin af aan anti-Joodse trekken krijgt. De definitieve breuk kwam in 2e eeuw.
Zo ontstond het Christendom dat door keizer Constantijn de Grote (306-337) om politieke redenen in de 4e eeuw tot
staatsgodsdienst werd gemaakt.
2. Over Jezus van Nazareth
Over hem is historisch nauwelijks wat bekend. Waarschijnlijk is hij geboren zeven à vier jaar vóór het begin van onze
jaartelling 1. Dit is aannemelijk gezien de Nieuw Testamentische geschriften, ontstaan in de tweede helft van de eerste eeuw
en begin tweede eeuw, en gebaseerd op mondelinge overleveringen van een of twee generaties eerder.
Verschillende visies over Jezus zijn mogelijk, juist omdat over zijn persoonlijkheid weinig valt te zeggen, en bovendien
omdat de evangelisten - de voornaamste bron over hem - zeer verschillende beelden van hem geven, naast grote
overeenkomsten.
Jezus groeit op in Noord-Palestina en is daar vooral werkzaam als prediker en genezer. Hij wordt aan het kruis ter dood
gebracht, maar wordt daarna herrezen gezien, eerst door enkele, later door vele van zijn volgelingen.
Zij verenigen zich om zijn gedachtenis, en ervaren in hun gemeenschap de tegenwoordigheid van de opgestane Heer, en
daarmee het aanbreken van het Gods rijk, zo verwachten zij dat zou gebeuren.
Jezus wordt aanvankelijk niet beschouwd als (indirecte) stichter van een nieuwe godsdienst - zeker niet in de Joodse tijd van
het Christendom van de eerste eeuw. Pas voor de niet-joodse christenen van de tweede eeuw werd hij de goddelijke stichter,
die mens geworden is. Het evangelie van Johannes (rondom de eerste eeuw wisseling) heeft hier sterk toe bijgedragen.
3. Verwijdering tussen de eerste christenen en het Jodendom
Dit 'niet-joodse christendom' had dezelfde heilige geschriften als de Synagoge ('wet en de profeten' en de psalmen), maar
interpreteerde die anders: alles wat in de Joodse geschriften beschreven was, werd gelezen als verwijzend naar Jezus
Christus, als verkondiging en voorzegging van wat in hem openbaar was geworden. De verwachting van een maatschappelijk Gods rijk van vrede en gerechtigheid werd direct in verband gebracht met hem, en was aanvankelijk heel reëel en
dichtbij - binnen een generatie. Na het uitblijven van de doorbraak van dat aardrijk van God verdween de verwachting niet;
de christenen zagen en bleven uitzien en verlangen naar de wederkomst van Christus en daarmee naar het Gods rijk.
Hiermee ging gepaard een verlangen de vergankelijke wereld te ontvluchten. Dit leidde in het jonge Christendom tot een
gerichtheid op een hiernamaals en het aardse leven werd gezien als voorbereiding daarop.
De volgelingen van Jezus de Christus begonnen zich te organiseren; uit het Christendom groeide een machtige (Romeinse)
Kerk.
De verwijdering van het Jodendom uitte zich ook in de titel waarmee Jezus werd aangeduid: het Joodse 'mensen zoon'
verdween snel (Paulus gebruikte die al niet meer). Men vergat dat 'Christus' de vertaling was van 'Messiah': Christus werd
een eigennaam in plaats van een titel. Ander titels werden overgenomen die in de Hellenistische wereld gangbaar waren:
Zoon van God, Heiland, Redder, Zaligmaker - titels die van toepassing waren op een mythische verlosser. De titel 'Kyrios',
Heer, echter werd de meest gangbare voor Jezus. Hiermee werd hij gekarakteriseerd als de Godheid van een geloofsgemeenschap. De Kyrios Jezus Christus werd een God van de mysteriën in Wiens dood en opstanding de gelovigen deelnamen
in de sacramenten. Ideeën van de gnostische verlossingsmythe werden gebruik om de persoon en werken van Jezus Christus
en de aard van de kerk te beschrijven. De Christelijke gemeenschap, in Joodse zin gezien als Gods (uitverkoren) volk, werd
het gnostische 'lichaam van Christus' waar het individu werd ingebed door doop en heilig avondmaal. Toch aanvaardden de
Christen de Joodse geschriften, de Hebreeuwse bijbel, en verkondigden daarmee het monotheïsme, niet echter naar het
inzicht van de Joden die in God de Vader, Zoon en Geest een veelgodendom zagen
4. Christelijke mythologie
Het Christendom kan 'historisch' worden beschreven; dat is hierboven op dergelijke wijze gedaan, zij het zeer beknopt. Maar
aan deze religie, zoals aan elke godsdienst, zijn mythologische aspecten te onderkennen, echter alleen voor degenen die niet
uitsluitend de religie vanuit een geschiedkunde oogpunt bezien.
Mythen zijn onmiskenbaar méér dan fantasieën; mythen verhalen de oerbeelden van en over de mens en mensen, en kunnen
een hogere, oorspronkelijke menselijke werkelijkheid overdragen. Mogelijk is zelfs een mythologische basis te onderkennen
waaraan alle grote godsdiensten ten grondslag liggen, ook al lijken de overgeleverde geschriften direct samen te hangen met
historische gebeurtenissen. Het Christendom is ook rijk aan mythen, maar die blijven verborgen zolang de schriftelijke
overleveringen letterlijk worden genomen, wanneer de Bijbel naar de letter wordt verstaan, zoals dat grotendeels met de
Hebreeuwse bijbel, het Oude Testament, gebeurt door de christenen, in het bijzonder zó met de eerste twee hoofdstukken
van het eerste boek Genesis. Hierover is recentelijk in Nederland nogal wat opschudding ontstaan: heeft de schepping is zes
dagen plaats gevonden, of moet het als een allegorisch verhaal worden verstaan? Het neemt niet weg dat, wonderlijk genoeg,
de mythen, verborgen in alle grote religies, vaak wel historische bindingen hebben - historie en mythen dan (ten dele)
samenvallen.
Een paar citaten uit de literatuur over mythen, in verband te brengen met godsdiensten:
Mythen tonen de structuur van de werkelijkheid en veelvoudige niveaus van zijn in de wereld. Daarom werken ze
als voorbeeldige modellen voor menselijk gedrag. Zij ontsluiten de ware verhalen en houden zich bezig met
werkelijkheden.
Mythen zijn oorspronkelijke openbaringen van de voorbewuste psyche, onopzettelijke uitspraken over onbewuste
psychische gebeurtenissen.
...het Woord van God in heel zijn volheid: het geheim dat verborgen was voor alle eeuwen en alle generaties,
maar dat nu is geopenbaard aan Zijn heiligen. Hun heeft God bekend willen maken hoe machtig en hoe wonderbaar dit
geheim is ... : Christus in u, de hoop op een eeuwige heerlijkheid.( Kol 1, 26,27)
Mythen verbeelden en verwoorden, in symbolische taal en verhaal, de afkomst, ontwikkeling en bestemming van de
mens, en belichamen als zodanig in beelden en karakters archetypische grondbeginselen. Mythe is de basis van alle
religieuze uitdrukking en van alle ware rituaal.
In vk-studies, vastgelegd in LCIE publicaties, vinden we over mythologische aspecten binnen het Christendom onder meer .
het volgde. De mythe heeft de neiging zich te formeren rond historische figuren (bv. Jezus, Krishna, Boeddha), maar deze
verdwijnen en verliezen zich in de mythe. Albert Schweitzer bv. beweert dat hij geen historische grond kan vinden voor de
Jezus van de evangeliën die mythologisch van aard werd. En toch was er ongetwijfeld een historische persoon waar omheen
de mythe ontstond - zo zou dat kunnen worden gesteld. Dit beïnvloedt niet de diepere betekenis van het Christendom dat op
tijdloze en universele waarden rust. Mythen beelden tijdloze waarheden af zowel over de kosmos als over de mens in
alledaagse taal. Vandaar dat het meer absoluut wáár is dan geschiedenis, hoewel de mythe zich met de geschiedenis kan
vermengen
Het Christendom erfde door het Oude Testament aan te nemen twee oude Hebreeuws-Babylonische scheppings mythen, te
vinden in Genesis 1:1 e.v.,waar God meervoudig is (Elohiem), en in Genesis 2:4 e.v. - waar God enkelvoudig is (Jahwe). Een
ander mythologisch element in het Christendom is dat van dood en wederopstanding, daar, in het Christendom,
weergegeven in de dood en wederopstanding van Jezus Christus (of dit nu historische gebeurtenissen zijn is dan op zich niet
van belang).
Naast de mythologische figuren Adam en Eva die de 'gevallen', zondige mensheid voorstellen, krijgen we Christus en Maria,
die de volmaakte mensheid voorstellen. Hieraan zijn gekoppeld elementen van gnostische aard: Christus wordt
geïdentificeerd met de gnostische Verlosser, de voorbestaande Zoon van God (Joh 1:1-5), die naar de aarde neerdaalde om
zijn volgelingen en uiteindelijk de gehele mensheid te redden of te verlossen. Ook andere mythologische elementen komen
in de evangeliën voor, zoals de maagdelijke geboorte, de verleiding door de duivel, de sommige wonderbaarlijke
genezingen. Deze elementen kunnen ten dele berusten op historische gronden, maar werden opgenomen vanwege hun
vermoede mystieke en esoterische betekenis, maar ook om aan te tonen dat het een goddelijk wezen betrof, een heiland
waaraan bovennatuurlijke verschijnselen niet vreemd waren
Mythologische elementen binnen het Christendom zijn, zeker in de begin periode van de eerst vier eeuw, niet onderkend,
behalve in christelijk gnostische kringen. Maar de gnosis werd fel bestreden, zo zelfs dat geen enkel gnostisch overlevering
is opgenomen in de latere, vierde eeuwse canon van de Bijbel, met uitzondering van het evangelie van Johannes dat, toen
onvermoed (?), als gnostisch is te beschouwen. Pas in de huidige tijd zijn de christelijk gnostische stromen grotendeel
bekend geworden, dank zij de Nag Hammadi vondst in 1945.
Wat geleidelijk aan in die eerste vier eeuwen tot stand kwam zijn geloofsbelijdenissen; christenen onderscheidden zich van
de joden en moesten daar uiting van geven in hun geschrift. De nieuwtestamentische geschriften (evangeliën, brieven, de
openbaring van Johannes) waren als zodanig niet bekend - de canon kwam zoals al vermeld pas laat tot stand -, afgezien
sommige brieven van Paulus, en waarschijnlijk ook niet geschikt om het christelijk geloof weer te geven. In andere vorm geloofsbelijdenissen - zou dat wel mogelijk zijn; deze belijdenissen konden worden geformuleerd in de vierde eeuw en
kregen toen universele zeggingskracht. De geloofsbelijdenissen werden als het ware voorbereid in de voorafgaande twee
eeuwen door geloofsregels, die dienden voor catechisatie en instructie van de dopelingen. Nog steeds wordt de geloofsleer
uit die tijd aangehangen binnen praktisch alle kerken, zij het toch wel op wat verschillende wijzen.
Voordat verder zal worden ingegaan op genoemde schriftelijke vastgelegde bronnen voor het christelijke geloof, eerst hoe
het geloof ook in steen is afgebeeld, en wat voorafging aan het vaststellen in de vierde eeuw van geloofsbelijdenissen..
5. Het geloof, afgebeeld in steen
Uit de eerste eeuwen van het christendom, dus vóór het Concilie van Nicea (325), zijn afbeeldingen en beelden bekend
die betrekking hebben op Jezus . Deze zijn meestal aangebracht in steen en vaak op de dekplaat van een sarcofaag of
stenen doodkist. De meesten zijn in de in de 3e eeuw ontstaan, een enkele rond om het jaar 310. Het betreft geen
afbeeldingen van Jezus, maar wat hij deed: zijn optreden, en wat hem overviel.
* afzonderlijke voorvallen (klein aantal: 5 scènes): wijzen uit het oosten, Mary en het kind, Jezus wandelend op het
water, geeft Petrus die bijna verdrinkt een hand, inzegenen van een huiskapel;.intocht in Jeruzalem (Jezus zonder baard,
op de rug van een ezel), vijf vrouwen in de buurt van het stenen graf van Jezus, zien de toegangssteen open, gaan het
graf in, zien de gesloten sarcofaag; Jezus en de Sol Invictus, de onoverwinnelijke Zongod, waarbij Jezus is afgebeeld
(zware baarde!) met een stralen krans met zonnen stralen uitgaande van zijn hoofd: twee aan weerszijde en drie vanuit
zijn kruin. Hij stijgt omhoog in een door vier paarden bespannen wagen: de kosmische wagen merkaba uit het
Hebreeuwse bijbel boek Ezechiël 1:20?
* typische voorvallen (groot aantal: ca 60 scènes), waaronder de doop (6 scènes) in de Jordaan door Johannes, groter
dan Jezus en die licht naar hem overhelt.
* onderwijzend, leringen gevend Jezus figuur (8 scènes)
* maaltijden en eten (27 scènes): vis en brood en (rode) vloeistof (wijn?), huwelijks feest, korf met vis en korven met
brood drie links, vier rechts, of anders om; samen zeven!); mannen en vrouwen, zo lijken de mensen daar, staan om de
bebaarde gastheer (Jezus?): het avondmaal (?); maaltijd buiten, op het gras met bomen; scene met een jeugdige Jezus
staande tussen twee mannen, elk met een korf broden
* genezingen (19 scènes): opwekking van Lazarus (7 scènes); genezing van de verlamde (5 scènes), genezing van de
blinde (2 scènes), andere genezingen (5 scènes), Jezus en de vrouw met bloedvloeiingen (?), opwekking van de zoon
van de weduwe uit Nain (Lc 7:11-17) ; de genezing van een manke vrouw op de sabbat in de synagoge en het protest
van de voorzitter van de synagoge, gericht tot de menigte "Zes dagen zijn er om te weken. Dan kunt u komen om u te
laten genezen, niet op sabbat". (Lc 13:11-17); genezing van een jonge melaatse man (Mc 1:40-45, Mt 8:1-4, Lc 5:12-16)
Heel opmerkelijk is het totaal ontbreken van scènes van Jezus' kruisiging - dat moet toch overal bekend zijn - noch van
zijn hemelvaart. Bovendien is geen afbeelding of beeld bekend van God, samen met Christus de Zoon en de Heilige
Geest, dus de Drie-ene God.
6. Dat wat vooraf ging aan de vierde eeuwse geloofsbelijdenissen
In de periode van vóór het Concilie van Nicea (325) is de belangrijkste Christelijke denker Origenes (ca.185-254, Egypte),
opvolger in de Catechetenschool van Alexandrië van Clemens van Alexandrië. (ca. 150-215). Hij was christen, zoon van een
martelaar en werd leerling van Ammonius Saccas (die in de VK Beginselverklaring wordt genoemd). Hij is dus platonist;
geloofde wel in het voorbestaan van de ziel (de pre-existente) - en dus in het voortbestaan, maar onderscheidt zich van de
platonische en Hindoese gedachte van zielsverhuizing. Hij spreekt zich uit over de verwantschap van God en de menselijke
ziel die hij pre-existentie acht: ieder keert terug tot God en God zal zijn 'alles in alles', wat voor hem niet expliciet reïncarnatie inhoudt.
Evenals zijn Griekse tijdgenoot Plotinus (205-270), bestrijdt hij het gnosticisme. Ook gelooft hij niet dat God de wereld uit
niets (ex nihilo) had geschapen!
Origenes wordt priester gewijd, maar de bisschop zet hem uit zijn ambt.
Hij is van belang als verdediger van het christendom in de 3e eeuw en voor de ontwikkeling van het oosters christelijk
denken. Hij is de eerste Christelijke theoloog die drie niveaus van verstaan van de bijbel onderscheidde dat navolging heeft
gekregen binnen de VKK: de letterlijke en historische; een morele of allegorische en een geestelijke interpretatie, alleen te
verstaan door hen die de 'geest van Christus' hebben. en verder onderscheidde de volledige godheid van de Vader van de
minder goddelijkheid van de Zoon (dat heeft kunnen leiden tot het Arianisme, zie later).
Het Origenisme wordt in 5e en 6e eeuw veroordeeld, maar heeft eigenlijk niet meer rechtstreeks met Origenes van doen.
7. Geloofsregels en - belijdenissen
Het christendom is de enige wereldgodsdienst die grote waarde hecht aan geloofsbelijdenissen en dogma's. Andere
godsdiensten hebben hun schriften, hun karakteristieke vormen van eredienst, hun eigen ethiek, maar kennen geen
geloofsbelijdenissen en geen geloofsuitspraken die voor de gelovigen fungeren als norm waaraan zij geacht worden zich te
houden, voor de orthodox gereformeerden sterker dan de katholieken. Dus alleen het christendom kent een 'orthodoxie, een
'rechte leer', wat vermoedelijk een van de oorzaken is dat het een 'homogene' godsdienst is geworden, al zijn er verschillende
orthodoxieën (in de Westerse en Oosterse kerken) die alle gemeen hebben het waar geloof dat zij belijden te onderscheiden
van het vals geloof, dat als ketters werd beschouwd. In de 4e eeuw geformuleerde geloofsbelijdenis is nu nog steeds
algemeen aanvaard binnen het christendom. Een van de belangrijkste gebeurtenissen in de vroege kerkgeschiedenis was de
overeenstemming in het hele Romeinse rijk, (zowel in het oosten als in het westen), over die geloofsbelijdenis geformuleerd
tijdens het Concilie van Nicea. Dit document was bedoeld om stabiliteit over de leer te verschaffen tijdens een zeer
belangrijke periode in de geschiedenis van de kerk. Na dit concilie in 325 is tijdens het Concilie van Constantinopel in 381
een meer uitgewerkt artikel over de Heilige Geest overeen gekomen, en daarmee de geloofsbelijdenis van 'Nicea' , beter
Nicea-Constantinopel, als officiële versie aanvaard, als het ware met terugwerkende kracht, met de toeging over de H. Geest.
Bovendien veel later, tijdens het concilie van Toledo (948), volgde nog een nadere precisering van de Heilige Geest: 'Die
voortkomt uit de Vader en uit de Zoon'. Daarvóór werd gesteld dat de H. Geest die uitgaat (procedit) van de Vader. In
toenemende mate, en vanaf de 9e eeuw overal, veranderde deze uitspraak over de H. Geest, in het westen, in 'de Heilige
Geest die uitgaat van de Vader en de Zoon'. Dit theologisch leerstuk, het filioque('en van de Zoon"), deze dubbele processio
van de H. Geest, vormde een bron van irritatie voor Griekse theologen: de 'onschendbare' tekst van de belijdenis was
geschonden. Het leidde een eeuw later, in 1054, tot een schisma tussen de oosterse en westerse kerk
De al voordien, vaak plaatselijk in omloop zijnde credo's en geloofsregels bleven gehandhaafd. De geloofsregels worden nu
als voorlopers beschouwd van de Niceaanse geloofsbelijdenis. Opmerkelijk is daarbij dat vrijwel al deze geloofsregels en
credo's en belijdenissen vrijwel geen of geen duidelijke citaten bevatten uit de Nieuwtestamentische geschriften, vastgelegd
de tweede helft (synoptische evangeliën , handelingen en brieven) van eerste en het begin van de tweede eeuw (Johannes
evangelie).
In de 4e eeuw bestonden grote trinitaire (de leer van de Drieëenheid betreffende) en christologische controversen, maar
ondanks dat, later in die eeuw ook leidde tot de gezamenlijke dogmatische leerstellige formuleringen. De grondslag voor die
leer wordt gelegd door volgelingen van Origenes, de Cappadociërs , en Neo-Platonisten, en een 'definitieve' formulering
volgt tijdens het Concilie van Constantinopel (381): één in wezen (ousisa), drie hypostaseis of manifestaties van de wezens
eenheid die ons als Vader, Zoon en Heilige Geest zijn geopenbaard. God is te kennen op grond van zijn energeiai of
verrichtingen, maar zijn wezenheid is nooit te begrijpen.
In diezelfde 4e eeuw wordt het Christendom door keizer Constantijn eerst getolereerd (313), vervolgens aangemoedigd en in
337 op zijn sterfbed omhelsd en uiteindelijk in 391 tot staatsgodsdienst verklaard.
7.1 De geloofsregels
Geloofsregels, uit de periode tweede helft 2e eeuw - midden 4e eeuw, dus de voorlopers van de 4e eeuwse
geloofsbelijdenissen, werden overal en in het bijzonder gebruikt bij de catechisatie, bij het onderricht van de dopelingen aan
wie meestal drie vragen werden gesteld: 'Gelooft u in God, de almachtige Vader? Gelooft u in de Heilige Geest en in de
heilige kerk? En in de lichamelijke opstanding ('van het vlees')? Bovendien waren geloofsregels van belang bij de strijd
tegen de ketters - de 'valse' leraren.
Een van eerste de opstellers van een geloofsregel (Irenaeus) verdedigde het 'rechtzinnig' christelijk geloof tegen de gnostiek
in zijn geschrift Adversus omnes Haereses, Tegen alle ketterijen.
Die geloofsregels of - samenvattingen waren lang niet overal bekend of vastgelegd. Tegen het einde 2e, begin 3e eeuw
bestond nog geen algemeen vaststaande credo, maar waren wel bekende en bovendien zeer gedetailleerde
geloofsopvattingen. De geschriften van het Nieuwe Testament waren toen al geschreven en ten dele in omloop, maar de
canon van het Nieuwe Testament ontstond pas in de tweede helft van de 4e eeuw. De brieven van Paulus en van een enkele
apostel (Petrus) had mogelijk wel enige meer dan lokale bekendheid, en kunnen ook al worden gezien als een
geloofsbelijdenis. In die brieven is sprake van Jezus Christus, de Zoon van God, gestorven, begraven en opgestaan, en
verschenen aan velen.
De belangrijkste en meeste bekende geloofsregels zijn die van de genoemde Irenaeus (ca. 130 - ca. 200) in Gallië, het huidige
Frankrijk, van Origenes (ca. 185- ca 254) in Egypte, en van Tertullianus (ca 296 - ca 373) in Noord-Afrika.
Tertullianus, een aanhanger (?) van het gnosticisme, is vooral belangrijk voor christologische kwesties die in de 4e eeuw
centraal kwamen te staan. Hij schreef een verhandeling over de vleeswording (De Incarnatioone), een verdediging van de
gedachte dat God in de persoon van Jezus Christus de menselijke natuur heeft aangenomen, een zaak van centraal belang in
de strijd tegen het Arianisme. Tertulianus wees erop dat als Christus niet waarlijk God was, zoals Arianus beweerde, daar
een reeks rampzalige consequentie uit volgden: het zou dan voor God onmogelijk zijn om de mensheid te verlossen, daar
geen enkel schepsel een ander schepsel kan verlossen, en zou de kerk zich dan schuldig maken aan afgoderij, want de
christenen aanbaden Christus en baden tot Hem, tot God.
7.1.1 De drie geloofsregels
Deze regels van Irenaeus, Origenes en Tertulianus, zijn als volgt, met weglaten van niet essentiële woorden ( … ):
Geloofsregel van Irenaeus
De kerk, hoewel verspreid over de hele wereld … heeft van de apostelen dit geloof ontvangen:
in één God, de almachtige Vader, die de hemel en de aarde en de zeeën en al wat daarin is heeft geschapen;
en in één Christus Jezus, de Zoon van God, die vlees is geworden voor ons heil;
en in de Heilige Geest, die verkondigde door de profeten de bedelingen en de komsten, de geboorte uit een maagd, het
lijden en sterven, de opstanding uit de dood en de lichamelijke hemelvaart van de geliefde Christus Jezus, onze Heer, zijn
komende verschijning uit de hemel in de heerlijkheid van de Vader om alle dingen 'samen te vatten' (Ef 1:10) en alle vlees
van het hele menselijk ras op te wekken, opdat zich voor Jezus Christus, onze Heer en God en Heiland en Koning, naar de
wil van de onzichtbare Vader, 'alle knie zou buigen van hen die in de hemel...' enz. (Filip 2:10,11) en 'alle tong' Hem 'zou
belijden';
dat Hij een rechtvaardig oordeel zal vellen over allen;
dat Hij "de wereld beheersers van deze duisternis (Ef. 6:12) en de engelen die hebben gezondigd en in een staat van opstand
verkeren samen met de goddelozen, de verdorvenen en de ongelovigen onder de mensen naar het eeuwige vuur zal
sturen;
maar dat Hij als een daad van genade onsterfelijkheid zal verlenen aan de rechtvaardigen en heiligen en aan wie zijn
geboden bewaren en volhard hebben in zijn liefde, sommigen vanaf het begin, en anderen na hun bekering,
hen zal omringen met eeuwige heerlijkheid.
Geloofsregel van Origenes
De heilige apostelen hebben, toen zij het geloof van Christus predikten, bepaalde leerstukken gekozen, die namelijk
welke naar hun overtuiging noodzakelijk waren, en ze in de duidelijkste bewoordingen aan alle gelovigen doorgegeven.
De leerstukken die door het onderwijs van de apostelen in duidelijke bewoordingen worden geloofd zijn de volgende:
- ten eerste dat God één is, alle dingen heeft geschapen en geordend, en het heelal tot aanzijn heeft gebracht toen er niets
bestond. Hij is God vanaf het begin van de schepping en fundering van de wereld, de God van alle rechtvaardige mensen
(volgt een opsomming van oudtestamentische geloofshelden). Deze God heeft in deze Saaiste dagen, overeenkomstig de
nauwkeurige voorzeggingen gedaan door zijn profeten, de Heer Jezus Christus gezonden...
- ten tweede: Christus Jezus die ter aarde is gekomen, is geboren uit de Vader voor alle geschapen dingen ... in deze
laatste dagen heeft Hij zichzelf ontledigd en is mens geworden en vlees geworden, hoewel Hij God was … Hij heeft zelf
een lichaam aangenomen als ons lichaam dat alleen hierin verschilt dat het is geboren uit een maagd en de Heilige Geest.
En deze Jezus Christus is geboren en heeft geleden in werkelijkheid en niet maar in schijn en is waarlijk onze dood
gestorven. Bovendien is Hij waarlijk opgestaan uit de dood, en na zijn opstanding herenigd met zijn discipelen en is
vervolgens opgenomen ten hemel.
- ten derde hebben de apostelen deze leer doorgegeven dat de Heilige Geest één in heerlijkheid en waardigheid is met de
Vader en de Zoon...
- ten vierde hebben de apostelen geleerd dat de ziel ... zal worden beloond naar haar verdiensten nadat zij de wereld heeft
verlaten; want zij zal hetzij het eeuwige leven en eeuwige zaligheid erven ... hetzij worden overgegeven aan het eeuwige
vuur en eeuwige kwellingen … . Bovendien zal er een tijd komen dat de doden worden opgewekt...
Vervolgens voegt Origenes nog een aantal andere leerstukken "van de apostelen" toe, zoals de vrije wil, de strijd met de
duivel en de hulp van dienende engelen bij het tot stand brengen van verlossing, en wijst hij nog op een aantal twijfelachtige punten die nader onderzocht dienen te worden.
Geloofsregel van Tertulianus
Nu wat deze geloofsregel betreft …, u moet weten dat hij het geloof voorschrijft - een geloof
- in één enige God,
- dat Hij de Schepper van de wereld is die alle dingen uit het niets heeft geschapen door zijn eigen Woord, de
Eerstgeborene van allen;
- dat dit Woord zijn Zoon wordt genoemd en onder de naam van God door de aartsvaders in verscheidene gedaanten is
gezien,
- dat [dit Woord] heeft gesproken door de profeten, ten slotte door de geest en kracht van God is verwekt in de maagd
Maria, vlees is geworden in haar schoot, en,
- uit haar geboren, heeft geleefd als Jezus Christus.
Als zodanig heeft Hij een nieuwe wet en een nieuwe belofte van het Koninkrijk der Hemelen gepredikt, wonderen gedaan, is Hij gekruisigd, en op de derde dag weer opgestaan.
Hij is opgenomen in de hemel, waar Hij is gezeten aan de rechterhand van de Vader.
Hij heeft in plaats van Zichzelf de kracht van de Heilige Geest gezonden om hen die geloven te leiden.
En Hij zal wederkomen in heerlijkheid om de heiligen mee te nemen naar de vreugde van het eeuwige leven en van de
hemelse beloften, en de verdorvenen te veroordelen tot het eeuwige vuur,
nadat beide groepen zullen zijn opgestaan en hun vlees zal zijn hersteld.
Deze regel is geleerd door Christus en roept onder ons geen vragen op met uitzondering van die welke worden opgeroepen
door ketterijen...
Het blijkt dat de geloofsregels zich bepalen en vrijwel beperken tot de God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; we
kunnen nu daarom van een doxologie, eerbewijs aan de drievuldige God, en dat geldt ook in wat mindere mate voor de
latere geloofsbelijdenissen (belijden betekent ook erkennen en zelf loven ..). Bij de vergelijking van die drie regels zal
in het bijzonder worden gewezen op de overigens betrekkelijk geringe verschillen over God, Christus en de Geest..
7.1.2 Verschillen en overeenkomsten van de drie geloofsregels
Regel I, die van Irenaeus, is de oudste (2e helft 2e eeuw);
regel II, die van Origenes, een eeuw later (1e helft 3e eeuw)en
regel III, die van Tertulianus, weer een eeuw later (4e eeuw, vóór en tijdens het Concilie van Nicea).
De geloofsregels (I) en (III) zijn ongeveer even lang in woorden; (II) is een derde langer, afgezien van nog een aantal
andere geloofspunten (hulp van de engelen bijhet tot stand brengen van verlossing, en verwijzend naar een aantal
twijfelachtige punten die nader onderzocht dienen te worden!).
In regel I is uit het NT geciteerd (op drie plaatsen), in regel II ook en vaker (op zeven plaatsen) en regel III citeert
nergens uit het Nieuwe Testament. Dit is opmerkelijk, maar mogelijk te verklaren omdat in dezelfde periode de
geloofsbelijdenissen ontstonden die ook praktisch geen NT citaten bevatten.
Regel III bevat nog een toevoeging: "Deze regel is geleerd door Christus, roept onder ons geen vragen op, met
uitzondering van die welke worden opgeroepen door ketterijen"!
In de drie regels worden uitspraken gedaan over God, Christus, de H. Geest en de schepping.
* over God:
Regel I: Eén God, Almachtige Vader, heeft hemel en aarde geschapen, dus van het geestelijke en het stoffelijke.(In de
Middeleeuwen is hierop teruggegrepen in dualistische stromingen zoals de Katharen, Albigenzen. De stof, de materie,
werd als slecht beschouwd, door de duivel ex nihilo geschapen. Dit werd weer bestreden door het 4e Lateraanse
Concilie (1215) en het Concilie van Florence (1442) die expliciet leerden dat God de goede schepping uit het niets had
geschapen.)
Regel II: Eén God, die alle dingen geschapen en geordend, en het heelal tot aanzijn heeft gebracht "toen er niets
bestond" (toch geloofde hij in het ex nihilo); God heeftvoorzegd door de profeten, Jezus Christus gezonden
Regel III: Eén enig God, schepper van de wereld, uit het niets, door zijn eigen Woord, de eerstgeborene van allen.
Dus over God is geloofsregel (I) van Irenaeus het kortste: scheper van hemel en aarde, regel (II) van Origenes voegt toe:
uit het niets, het ex nihilo, en regel (III) van Tertulianus voegt daaraan, 'uit het niets', nog toe: 'door de Zoon, de
eerstgeborene van allen'.
* over Christus:
Regel I: Eén Christus Jezus, de Zoon van God, 'vlees geworden' uit een maagd (toen al: in de 2e helft van de 2e eeuw);
lijden, sterven, opstanding, lichamelijk hemelvaart, verschijning uit de hemel om alle dingen 'samen te vatten' en
rechtvaardig oordeel vellen: goddelozen, verdorvenen en ongelovigen naar het eeuwig vuur, en onsterfelijkheid aan de
rechtvaardigen en heiligen , hen omringen met eeuwige heerlijkheid.
Regel II: Christus Jezus, geboren uit de Vader, vóór alle geschapen dingen, 'vlees' geworden, geboren' uit een maagd'
(net zoals Irenaeus het stelt) en de heilige Geest; geleden heeft in werkelijkheid en niet in schijn; gestorven, opgestaan,
opgenomen is in de hemel.
Regel III: Het Woord wordt gelijkgesteld aan Gods Zoon, die door de profeten heeft gesproken, door de geest en kracht
van God is verwekt in de maagd Maria (ook hier!), heeft geleefd als Jezus Christus, heeft een nieuwe wet en een nieuwe
belofte gepredikt van het Koninkrijk der Hemelen; gekruisigd is en op de derde dag weer opgestaan; opgenomen in de
hemel.. Christus zal weer keren in heerlijkheid om de heiligen mee te nemen naar de vreugde van het eeuwige leven, en
de verdorvenen te veroordelen tot het eeuwig vuur, beide groepen ná de lichamelijke opstanding (van het vlees).
* over de Geest:
Regel I: De Heilige Geest die verkondigde Christus Jezus, onze Heer.
Regel II: De H. Geest: één in heerlijkheid en waardigheid met de Vader en de Zoon.
Regel III: de H. Geest, door de Zoon gezonden, om hen die geloven te leiden.
In deze geloofsregels is niet duidelijk verwoord de plaats van de H. Geest ten opzichte van de Zoon en de Vader. Dat is
wel gebeurd tijdens het Concilie van Nicea-Constantinopel, met terugwerkende kracht met visies tijdens het Concilie
van Toledo (958, zes eeuwen later!), en toen nog geen H. Drievuldigheids visie.
Nog enige opmerkingen over God, de schepper van de wereld, uit het niets: het ex nihilo,
Christendom kreeg in de eerste en tweede eeuw vaste voet en verbreidde zich naar het oostelijke deel van het
Middellandse zeegebied. Daar overheersten diverse over de schepping:
- God heeft de wereld niet geschapen; Hij is veeleer de 'architect' die de pre-existente materie gerangschikt heeft. Dus:
- de materie was al in het heelal aanwezig, moest alleen vorm en structuur krijgen.
Plato (427-347), de meeste gnostici en sommige christelijke theologen (Theophilus, Justinus Martyr) namen deze visie
over. Dus de wereld is gevormd uit bestaande materie. Maar omdat het (ook) een gnostische gedachte was,
beschouwden de christelijke theologen deze gedachte als verdacht, en verwierpen het.
8. De geloofsbelijdenissen van Nicea, van Nicea/Constantinopel en de Apostolische Geloofsbelijdenis
&Deze geloofsbelijdenissen zijn vast gelegd resp. in het jaar 325 en in 381, en vermoedelijk in de 7e eeuw. Die van
Nicea/Constantinopel is opgenomen in de liturgie van de Eucharistie van de VKK (lange en korte vorm), de RKK, de
OKK, en de Anglicaanse Kerk; in de reformatorische kerken geldt over het algemeen de Apostolische
Geloofsbelijdenis. Dit laatste is opmerkelijk - de reden daartoe is mij niet bekend, mogelijk in de veronderstelling dat
die belijdenis inderdaad die van de apostelen van Jezus is, dus het oudst en daardoor meest authentieke. In feite is de
Apostolische geloofsbelijdenis het laatst ontstaan, dus na die van N./C., en wel vele eeuwen later.
Aan de geloofsbelijdenissen hebben theologen uit de tweede helft van de 4e eeuw bijgedragen. De bekendste zijn
Augustinus (354-430), Hiëronymus (ca. 347-420), Ambrosius van Milaan (ca. 339-397), Vincentius van Lerins (†vóór 450).
- Augustinus (354-430), kerkvader van het Westen, bisschop van Hippo Regius, nu Annaba, Algerije.
‘Datzelfde, wat wij nu Christelijke godsdienst noemen, bestond al bij de Ouden en heeft nooit ontbroken vanaf het begin van
het menselijk geslacht tot aan de komst van Christus in het vlees, van welk ogenblik af men de ware godsdienst, die reeds
bestond, christelijk begon te noemen. (citaat uit zijn Retract.1, 13:3). Dit is overgenomen in de VK Beginselverklaring (blz.
6). Augustinus keert zich fel tegen het 'donatisme'. Deze leer ontkent de geldigheid ex opere operato van het misoffer als zou
alleen bepalend zijn de handelingen van de priester. Het donatisme stelt in plaats van ex opere operato het ex opere
operantis. Dit houdt in dat de priester die de Mis opdraagt wel van invloed is op het resultaat: een 'zondig' priester maakt de
H. Mis die hij opdraagt ongeldig, onwerkzaam.
Ander strijdpunt met Augustinus vormt de genade leer, geformuleerd door de monnik Pelagius († 418), die vast gelooft in de
vrije wil, die de mens in wezen goed acht; de mens kan zonder hulp van de genade het goede doen. Volgens Augustinus erft
ieder mens de oerzonde en kan alleen door de genade weer het vermogen krijgen om te kiezen, om weer dezelfde vrije wil te
krijgen die - verkeerd gebruikt - leidde tot de val van de eerste mensen. Dus: Adam en Eva waren vrij en kozen het kwaad.
Bij de geboorte van de mens is deze alleen vrij het kwade te kiezen, maar, geholpen door de genade, kan de mens het goede
kiezen. De genade wordt niet aan iedereen geschonken; aan wie, dat bepaalt God alleen. Dit is de leer van de
praedestinati. Het aantal uitverkorenen is het aantal vrijgekomen plaatsen in de hemel door de gevallen engelen! (144 000?)
De rest van de mensheid is de massa perditionis, de verworpenen ... .
Twee tijdgenoten van Augustinus zijn:
- Hiëronymus (ca. 347-420) die de bijbel in het Latijn vertaalt: de Vulgata, van Editio Vulgata, de algemeen verspreide
uitgave.
- Ambrosius van Milaan (ca. 339-397; 'Ambrosius gezangen'!), de eerste Westerse kerkvader die van jongs af aan Christen was;
Augustinus werd door hem gedoopt.
- Vincentius van Lerins (†vóór 450), een overigens onbekende filosoof of theoloog, schrijft in zijn Commonitorium,
hoofdstuk 2:4, een gids tegen ketterijen waarin hij een drievoudig (maar nooit verwezenlijkt!) criterium vastlegde voor het
ware geloof. Het staat bekend onder de Vincentiaanse Canon: quod ubique, quod semper, quod omnibus creditum est.
'Dat belijden wij, het welk overal, altijd en door allen is geloofd; want dat is met recht en in waarheid katholiek'.
Deze uitspraak van de praktisch onbekende Vincentius is gretig ontvangen en verkondigd door alle katholieke kerken (de
Roomse, de Oud-Katholieke en de VKK; evenals de Anglicaanse!). Het past natuurlijk goed in de visie van die kerken!
De gezichtpunten van de hier genoemde theologen die hebben bijgedragen aan de geloofsbelijdenissen tonen aan dat het
christendom ook buiten de bijbel haar bronnen geeft. Het traditioneel standpunt leert dat het christendom uitsluitend bepaald
wordt door bijbel én traditie, en dus niet ook door buitenchristelijke bronnen, want dit wordt veelal beschouwd al een
verwerpelijk syncretisme en dus ontkent dat dat heeft plaats gevonden. (Syncretisme: versmelting van verschillende
godsdienstige visies of leerstellingen zonder dat een innerlijke eenheid ontstaat).
De VKK voelt zich verwant met het Neoplatonisme (zie de VK Beginselverklaring, en onderstaande Appendix 2) dat maar
ten dele in de christelijke traditie is terug te vinden. Vrij-Katholieke filosofische voorlopers moeten zijn 'platonisten', te
weten de volgende twee filosofen. :
- Clemens van Alexandrië (ca. 150-215) sprak over kennis (gnosis) door de opgestane Heer aan zijn leerlingen doorgegeven,
en over de kleine en grote mysteriën. Hij stelde wel de christelijke theologie tegenover de mythologie van heidense
schrijvers, waarbij hij met ‘theologie’ de ‘christelijke ware uitspraken over God’ bedoelde die vergeleken konden worden
met de onware verhalen van heidense mythologie. Clemens behoort tot de Alexandrijnse school voor de uitleg van de
Schrift, gebruikmakend van wat de joodse schrijver Philo van Alexandrië (~ 30 vChr - ~ 45 nChr): de letterlijke interpretatie
aanvullen met de allegorie (volgens filosoof Heraclitus). Deze idee werd overgenomen door de groep van de Alexandrijnse
school: Clemens, Origenes, Didymus
8.1 Over de geloofsbelijdenis van 'Nicea'
Hoewel gekoppeld aan het jaar 325 is dit strikt genomen dit niet juist, want deze geloofsbelijdenis is aangevuld tijdens
het concilie van Constantinopel (381) en veel later, tijdens het concilie van Toledo (948), met een nadere precisering van
de Heilige Geest: Die voortkomt uit de Vader en uit de Zoon. De Westerse Kerk beschouwt dit - onterecht - als
behorend tot de Niceaanse geloofsbelijdenis 2 , 3.
'Nicea' heeft óók een voorgeschiedenis: vóór 325 is veel onenigheid geweest over het één van wezen met de Vader
tegenover de andere leer van hetzelfde wezen als de Vader 4. Is het Christendom hiermee dan afgeweken van het
monotheïsme dat centraal staat binnen het Judaïsme, waaruit het is voortgekomen? Immers, in de geloofsbelijdenis is
niet alleen sprake van God de Vader, maar ook van God de Zoon in de woorden God van God, Licht van Licht,
waarachtig God van de waarachtige God. Het is daarna, tot aan ‘Toledo', nog moeilijker geworden door de vraag of de
Heilige Geest is voortgekomen of uitgegaan 5 van de Vader (en de Zoon). In een andere visie, die van de Macedoniërs
of 'Geestvechters', is de Geest te beschouwen als een 'kracht' (energeia) niet als een wezen.
De werkelijkheid van de drievoudige God - de drie 'personen' van God, de Triniteit - is dus voortdurend en langdurig
overwogen, voordat het vaste grond kreeg in het Christelijke denken. Iedere eredienst, ieder Sacrament, wordt gevierd
en verricht in de Naam van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest - dat gebeurt ook steeds in onze vk.erediensten.
Het blijkt dus, dat de geloofsbelijdenis 'van Nicea' (en andere) gedurende ongeveer de tien eerste eeuwen van het
Christendom tot stand is gekomen, en grotendeels ook de theologie die ten grondslag ligt aan de geloofsleer, inclusief
die over de Sacramenten. Hoewel de theologie zich voortdurend ontwikkelt door dieper inzicht in en kennis van de
geloofsbron, de Bijbel, staan de geloofsbelijdenissen echter vast. En sinds dien is in de belijdenissen geen verandering
in aangebracht tot in de huidige tijd, afgezien van moderner taalgebruik zoals in die van 'Nicea', of beter van NiceaConstantinopel (zie Appendix).
Nu volgen de oorspronkelijke geloofsbelijdenis van Nicea en die van Nicea-Constantinopel.
8.2 De oorspronkelijke Geloofsbelijdenis van Nicea (325).
De belijdenis die gewoonlijk die van Nicea wordt genoemd bevat, zoals al naar voren is gebracht, latere toevoegingen
van het Concilie van Constantinopel in 381; juister is het daarom dan te spreken van Geloofsbelijdenis van NiceaConstantinopel (zie hieronder). De oorspronkelijk Niceaanse belijdenis luidt:
Wij geloven in één God, de almachtige Vader,
schepper van alle zienlijke en onzienlijke dingen;
En in één Heer, Jezus Christus, de Zoon van God, uit de Vader geboren, uit Eén voortgekomen 6,
namelijk uit het wezen van de Vader,
God van God, Licht van Licht, waarachtige God van de waarachtige God, voortgebracht, niet gemaakt, één van wezen 7
met de Vader,
door wie alle dingen gemaakt zijn, zowel in de hemel als op aarde;
die om ons mensen en voor ons heil neergedaald is, vlees heeft aangenomen en mens geworden is, die geleden heeft
en op de derde dag is verrezen, die naar de hemelen is opgestegen en weer zal komen om te oordelen de levenden en de
doden.
En wij geloven in de Heilige Geest.
8.3 Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (325/381)
Deze luidt:
Wij geloven in ene God, de almachtige Vader,
schepper van hemel en aarde en van alle zienlijke en onzienlijke dingen;
en in de ene Heer, Jezus Christus, de uit Eén voortgekomen 8 Zoon van God, uit de Vader vóór alle eeuwen 9 geboren;
God van God, Licht van Licht, waarachtige God van de waarachtige God, voortgebracht, niet gemaakt, één van wezen
met de Vader,
door wie alle dingen gemaakt zijn, die om ons mensen en voor ons heil neergedaald is uit de hemelen en vlees heeft
aangenomen uit de heilige Geest en de maagd Maria 10 en mens geworden is;
en hij is ook voor ons gekruisigd, onder Pontius Pilatus heeft hij geleden en is hij begraven; en hij is volgens de Schrift
ten derde dage verrezen, is opgestegen ten hemel en is gezeten ter rechterhand van de Vader; en hij zal weer komen met
glorie om te oordelen de levenden en de doden; wiens rijk geen einde zal hebben.
En wij geloven in de Heilige Geest, de Heer, de Levendmaker, die voorkomt uit de Vader en de Zoon 11, die met de
Vader en de Zoon tezamen aanbeden en mede verheerlijkt wordt en die door de profeten gesproken heeft;en wij geloven
in één heilige katholieke en apostolische Kerk; wij belijden één doop tot vergeving van zonden; en wij verwachten de
wederopstanding van de doden en het leven van de komende eeuw.
8.4 De Apostolische Geloofsbelijdenis.
Hoewel toegeschreven aan Jezus' apostelen kan het zeker niet door hen zijn samengesteld. De eerste
geloofsbelijdenissen ontstonden rond de overgang van de 3e naar de 4e eeuw; vastgelegd tijden de concilies.
Vermoedelijk is de 'apostolische' geloofsbelijdenis zelfs vele eeuwen na de oudste belijdenis (die van Nicea) ontstaan,
mogelijk pas in de zevende eeuw. Eerste citaat, door St. Pirminius († 753), dateert uit begin achtste eeuw. Zijn werk
(Scarupsus), dat overal circuleerde in Carolingische tijden, is van belang omdat dit werk het oudste document is dat de
Apostolische Geloofsbelijdenis bevat, en wel in z'n huidige bekende vorm.
Naast die van Nicea-Constantinopel is de Apostolische Geloofsbelijdenis mogelijke de meest bekende geloofsbelijdenis
voor de westerse christenen - deze komt voor in de meeste liturgische teksten van de kerk. Deze belijdenis is niet terug
te vinden in vroegchristelijke bronnen, ook niet in fragmenten.
Wij geloven in de enen God, de almachtige Vader,
schepper van hemel en aarde;
en in Jezus Christus zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen werd door de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria,
geleden onder Pontius Pilatus;
werd gekruisigd, dood en begraven; hij daalde af in de hel;
de derde dag verrees hij uit de doden;
hij steeg op in de hemel, en zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader;
van daar uit zal hij komen om te oordelen de levenden en de doden.
Wij geloven in de Heilige Geest, de heilige katholieke kerk, de gemeenschap van de heiligen, de vergeving van zonden,
de wederopstanding van het lichaam, en het eeuwige leven.
6. Ter afronding
De bijbel is een unieke bundel geschriften, waarover aanvankelijke (en nu nog) vrijwel uitsluitend sprake is van 'het
Woord van God', of van 'de Heilige Schrift'. Maar de bijbel is niet goddelijk - de oorsprong daarvan ligt niet in de hemel
maar op aarde. Het is een verzameling van boeken ontstaan over een grote tijdsperiode en dus ook door zeer
verschillende auteurs. De bijbel auteurs zijn geen spreekbuizen van God; zij brachten God ter sprake, zochten
antwoorden op levens vragen.
Vanaf de achttiende en negentiende eeuw is de visie op de bijbel ingrijpend veranderd; dat is het gevolg van historischkritisch onderzoek; dat radicaal gebroken met de traditie dat de bijbel het onfeilbaar Woord van God zou zijn.
De verzameling van boeken, de bijbel, is door mensen geschreven, net als andere geschriften uit het verleden en het
heden; kritisch lezen en analyseren is voor velen onaanvaardbaar, nu nog. Zie de commotie over Gen 1: de schepping
in 6 dagen, 6000 jaar geleden. Genesis is immers geen historisch verslag zoals zo vele andere delen uit de bijbel geen
historische verslagen zijn, met name ook over de patriarchen in Genesis. Nergens, bij voorbeeld, is in de Egyptische
analen een verwijzing naar de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, nergens is daarin sprake van Mozes of van de dood
van de farao, nergens in het Oude Testament staat een verwijzing naar Jezus Christus ('messias' werd eerder gebruikt
voor koningen). En Johannes de evangelist geeft geen ooggetuige verslag; zijn evangelie dateert van eind eerste eeuw
begin tweede. In die tijd waren alle ooggetuigen overleden. Dat geldt ook van de andere drie evangelisten; zij hebben de
mondelinge overlevering opgeschreven, en verhalen tegenover de achtergrond van de vroeg-joodse wereld; zelfs Lucas,
naar alle waarschijnlijkheid uit de Grieshellenistische wereld afkomstig, was goed op de hoogte van de inhoud van de
OT geschriften.
Van een gezaghebbend NT in de tweede eeuw nog geen sprake; proces van canonisering vond niet eerder plaats dan in
de tweede helft van de vierde eeuw. In die eeuw zijn ook de geloofsbelijdenissen tot stand gekomen.
De relatie van het Oude Testament tot het Nieuw is van meet af aan problematisch. Het Oude Testament is geannexeerd
door het christendom en beschouwd als een christelijk boek. Daartoe was nodig een inventieve exegetische methode op
de Hebreeuwse bijbel (beter de Griekse vertaling daarvan: de Septuagint) te ontwikkelen, om te kunnen beweren dat het
OT het christelijk belijden en dogma niet weerspreekt, en zelfs bevestigt dat Christus als de Messias al was voorzien
door de joods profeten zoals weergegeven in het Oude Testament. Maar het trinitarische godsbeeld in de christelijke
traditie - de drie-enige God: Vader, Zoon en Geest - komt nergens in de Hebreeuwse bijbel voor. De joodse traditie
verwerpt deze godsvoorstelling dan ook als volledig in strijd met de Schrift. Jodendom en christendom vormen hierin
een onverzoenlijke tegenstelling. De leer van de Drie-eenheid werd in de tweede en derde eeuw ontwikkeld, en in de
vierde eeuw bevestigd in de geloofsbelijdenissen, in de hoop of de veronderstelling daarmee recht te kunnen doen aan
de goddelijkheid van zowel de Zoon als de Geest, zonder het monotheïstisch godsgeloof schade te doen. Een
belangrijke Schrift plaats werd hiervoor door de christenen gevonden in het slot van het eerste evangelie. Daar staat dat
de opgestane Heer zijn volgelingen opdraagt het evangelie wereldwijd te verkondigen:
'Ga dus op weg en maakt alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de
heilige Geest' (Mt 28:19).
Het valt duidelijk op dat de gecanoniseerde geloofsbelijdenissen van de vierde eeuw en de daaraan vooraf gaande
geloofsregels, zich sterk hebben gericht en uitgesproken - op verschillende wijze en met verschillende accenten - over
de goddelijke Drievuldigheid. Het schisma van de tweede eeuw tussen Jodendom en Christendom heeft daarmee een
belangrijke en definitieve leerstelling grond gekregen.
Moeten nu de geloofsbelijdenissen, de credo's van zestien eeuwen geleden worden gezien als bepalend voor het geloof
van vandaag? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Dat zal bij de 'rechtzinnige christenen gemakkelijker liggen dan
bij de 'vrijzinnige'. Wel spreken de credo's zich uit over bijzonder belangrijke geloofsvisies die van karakteristiek zijn
voor de hele christendom, tot op de dag van vandaag toe. Verwerpen of vervangen van die oude geloofsbelijdenissen
kan niet zonder meer; dat zou oorzaak zijn het verdwijnen van het christendom. Even onontkoombaar als niet
verwerpen of vervangen is het steeds weer interpreteren en herinterpreteren in de huidige, totaal andere tijd dan die van
het eerste millennium van onze jaartelling. Van de Vrij-katholieke geloofsleer is zeker sprake van een interpreteren en
herinterpreteren. Dat zal de VKK steeds moeten blijven doen, ook al is onze kerk nauwelijks een eeuw geleden
ontstaan.
***
Appendix 1 - Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel in moderne taal
Het boek De geloofsbelijdenis van de kerk - katholieke katechismus voor volwassenen, 1985,
geeft deze belijdenis (in grote letters op de eerste bladzijde) in een moderne vertaling als volgt weer. Dit wijst erop dat
de N.C geloofsbelijdenis als dé basis en bron van de geloofsleer wordt beschouwd van of voor de RK Kerk:
Ik geloof in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.
en in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van de God, vóór alle tijden geboren uit de Vader,
en dóór Wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald.
Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden.
Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven.
Hij is verrezen op de derde dag, volgens de Schriften.
Hij is opgevaren ten hemel; zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden.
En aan zijn Rijk komt geen einde.
Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft,
die voortkomt uit de Vader en de Zoon;
die met de Vader en de Zoon te zamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten.
Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk
Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.
Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komende Rijk.
Appendix 2 - Het Neoplatonisme en rk transsubstiatie
Deze leer van Plotinus (204/5-270 n.Chr.) en volgelingen, die zich weer oriënteerden op Plato (ca. 428-348 v.Chr.) berust op de
filosofie van Aristoteles (†322 v.Chr.), komt formeel pas veel later ter sprake, tijdens het 4e Lateraans Concilie van 1215.
Plato, een Griekse filosoof, maakte onderscheid tussen substantia en accidentia. De substantie van iets is het werkelijke
wezen ervan; de accidentia zijn de attributen ervan (kleur, geur, smaak, vorm enz.). De attributen van brood en wijn blijven
onveranderd bij de consecratie; hun substantie verandert van wijn en brood in het lichaam en bloed van Jezus Christus.
Hiertegen was protest van Reformatiezijde vanwege de inbreng van ideeën van de Griek Aristoteles in de Christelijke
theologie. Rome bevestigde deze visie in 1551, tijdens Concilie van Trente in ‘Decreet over het allerheiligste sacrament van
de eucharistie’. Eerst werd vast gesteld: de waarachtige tegenwoordigheid van Christus: ‘Na de consecratie van brood en
wijn is onze Heer Jezus Christus waarlijk, werkelijk en substantieel vervat in het eerbiedwaardige sacrament van de heilige
eucharistie onder de gelijkenis van die stoffelijke dingen.’. … de substantie van het brood en de wijn verandert in de
substantie van het lichaam en het bloed van Christus. Het concilie schrijft hierover:'Deze verandering noemt de heilige
katholieke kerk correct en toepasselijk ‘transsubstantiatie’.
De vk leer over transsubstantiatie komt dicht bij die van de rkk uit 1551; de vkk benadert het meer d.m.v. fijnstoffelijkheid.
Noten
1. In VK literatuur wordt met stelligheid naar voren gebracht als zijn geboortejaar rond 105 v.Chr., grotendeels op grond van
occult onderzoek (van voornamelijk C.W. Leadbeater ), maar ook anderen hebben hierover gepubliceerd: H.P. Blavastky,
Geheime Leer; A. Besant, Esoterische Christendom; G.R.S. Mead, Did Jesus live 105 B.C.?; G.N. Drinkwater (VK priester), The Lost Century. Dat Jezus een honderd jaar eerder is geboren is een misvatting. Hier op wordt ingegaan in Appendix
1 van het boek van Emil Bock, Tussen Bethlehem en de Jordaan - de onbekende jaren van Jezus van Nazareth, uitgave
Christofoor. Verwisseling zou hebben plaats gevonden tussen Jezus (Jeshua) van Nazareth en Jeshua ben Pandira die werd
geboren tussen 135 en 104 v.Chr.. Daarover op p.168 in Appendix I, : Jezus ben Pandira:
'De verwisseling heeft occulte oorzaken en heeft juist daarom zulke fatale en in spiritueel opzicht gevaarlijke gevolgen
gehad. De persoon van Jezus van Nazareth, die de menselijke drager is van het Christuswezen, onttrok zich bij het
terugtrekken in de geschiedenis aan de atavistische vorm van helderziendheid die niet onder controle staat en daardoor
oppervlakkig en misleidend is: men ving niet van hem impressies op maar van de persoon die honderd jaar tevoren op aarde
had geleefd'.
2. Dat wat wij geloven (?) - over de geloofsbelijdenis van Nicea, artikel in Reflectie 4(4) winter 2007, p 9-11, FRdO;
hieronder toegevoegd.
3. Pelgrim op aarde -hoofdlijnen van de Vrij-Katholieke visie in vogelvlucht, 1997, VK uitgave, FRdO,
4. In het Griek omschreven als homo-ousios respectievelijk homoi-ousios, dat alleen door één letter, i, van elkaar
verschilt
5. "Uitgegaan' van de Vader (en va de Zoon) - een emanantie dus op basis van Joh 15:26.
6.'Voortgekomen' (of 'uitgegaan' van de Vader (en de Zoon) - in gnostieke termen 'emanatie', ook te vinden in Joh
15:26. Het evangelie van Johannes wordt wel het (canonieke) gnostische evangelie genoemd.
7. In het Grieks omschreven als homo-ousios respectievelijk homoi-ousios, dat alleen door één letter, i, van elkaar
verschilt.
8.'Uit Eén voortgekomen', in het Grieks 'monogenès, d.i. geboren uit een enkel beginsel, niet uit een paar.
9. In het Grieks 'aionion', d.i. eon of tijdperk;
10 Dit is letterlijk uit het Grieks vertaald. De vertaling 'door de heilige Geest uit de maagd Maria' is niet juist.
8. Het Concilie van Constantinopel (381) voegde veel toe aan het korte 'artikel' over de heilige Geest, met uitzondering
van het filioque ('en de Zoon' ) 3, dat pas zes (!) eeuwen later, tijdens het Concilie van Toledo (958), werd toegevoegd
aan de belijdenis van Nicea-Constantinopel. Deze precisering - het filioque - en de Zoon - werd een eeuw later, rond
1054, de voornaamste oorzaak van het schisma van de éne Kerk in een Westerse en Oosterse Kerk. Sindsdien laten de
Orthodoxe Kerken het filioque weg bij het artikel over de Heilige Geest.
De Anglicaanse Kerk over Christus, ….” by the power of the Holy Spirit he became incarnate of the
virgin Mary”, in The Alternative Service Book (1980). Hierbij is vermoedelijk ten dele de visie van de Macedoniërs
overgenomen die de Geest beschouwen als een 'kracht' (energeia), hier dus 'power'.
Literatuur
1. James D.G. Dunn, Hoe het Christendom begon, Ten Have/Baarn, 1987
2. John Dominic Crossan, The Essential Jezus, original sayings and early images, 1994, Castle Books
3. Frances Young, De oudste credo's van het Christendom - hun ontstaan en hun functie, 1991, Ten Have.
In dit boek naast geloofsbelijdenissen ook de geloofsregels.
4. Bruce M. Metzger, The Canon of the New Testament - its Origin, Development en Significance., 1997, Clarendon
Paperbacks.
5. C.J. den Heyer, Twee testamenten - reden tot vreugde of bron van tegenspraak, 2007, Meinema
6. LCIS-paper, Unit 15, paper I Church history, Von Krusenstierna: The Early Church, part I en II, over het vroege
Christendom.
7. NBV Studiebijbel - de Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, 2008
&
*
**
***
**
*
DAT WAT WIJ GELOVEN (?)
over de geloofsbelijdenis van Nicea
Frank
Wij geloven, in één God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde en van alle zichtbare
en onzichtbare dingen;
En in één Heer, Jezus Christus, de uit één voortgekomen Zoon van God, uit de Vader vóór alle
eeuwen geboren; God van God, Licht van Licht, waarachtig God van de waarachtige God,
voortgebracht, niet gemaakt, één van Wezen met de Vader, door Wie alles gemaakt is, Die voor
ons mensen en voor ons heil neergedaald is uit de hemelen en vlees heeft aangenomen uit de
Heilige Geest en de Maagd Maria en mens geworden is;
En Hij is ook voor ons gekruisigd, onder Pontius Pilatus heeft Hij geleden en is Hij begraven; En
Hij is volgens de Schrift op de derde dag verrezen, is opgestegen naar de hemel en is gezeten aan
de rechterhand van de Vader en Hij zal wederkomen met glorie om te oordelen de levenden en de
doden: Wiens Rijk geen einde zal hebben.
En wij geloven in de Heilige Geest, de Heer, de Levendmaker, Die voortkomt uit de Vader en de
Zoon, Die met de Vader en de Zoon tezamen aangebeden en mede verheerlijkt wordt en Die
door de profeten gesproken heeft;
En wij geloven in één heilige, katholieke en apostolische Kerk; wij belijden één Doop tot
vergeving van zonden; en wij verwachten de wederopstanding der doden en het leven van de
komende eeuw. Amen.
In het begin van het christendom ontstonden vele, van elkaar verschillende geloofsregels, credo's of
geloofsbelijdenissen, maar alleen de latere, vanaf de 4de eeuw, zijn bewaard gebleven. Ze werden gebruikt als norm bij
het onderricht voor de doop en inwijding in de Kerk; degenen die werden voorbereid op de doop, moesten ze uit het
hoofd kennen! De structuur van de diverse credo's was meestal driedelig: artikelen over God de Vader, de Zoon van
God, en de Heilige Geest, maar gaf geen expliciete, systematische leer van de Drie-eenheid, al werd wel de onderlinge
verbondenheid gegeven.
Enkele van deze credo's komen nog altijd voor in de liturgieën van de Kerken, in het bijzonder de Apostolische
Geloofsbelijdenis en de Geloofsbelijdenis van ‘Nicea’. Deze laatste, hierboven volledig weergegeven, is opgenomen in
de liturgie van de H. Mis, lange vorm, en is de 'klassieke' geloofsbelijdenis van Nicea, van het jaar 325.
Ontstaansperiode van de geloofsbelijdenis van Nicea
Hoewel gekoppeld aan het jaar 325 is dit strikt genomen dit niet juist, want deze geloofsbelijdenis is aangevuld tijdens
het concilie van Constantinopel (381) en veel later, tijdens het concilie van Toledo (948), met een nadere precisering
van de Heilige Geest: Die voortkomt uit de Vader en uit de Zoon. De Westerse Kerk beschouwt dit - onterecht- als
behorend tot de Niceaanse geloofsbelijdenis1.
'Nicea' heeft óók een voorgeschiedenis: vóór 325 is veel onenigheid geweest over het één van wezen met de Vader
tegenover de andere leer van hetzelfde wezen als de Vader 2. Is het Christendom hiermee dan afgeweken van het
monotheïsme dat centraal staat binnen het Judaïsme, waaruit het is voortgekomen? Immers, in de geloofsbelijdenis is
niet alleen sprake van God de Vader, maar ook van God de Zoon in de woorden God van God, Licht van Licht,
waarachtig God van de waarachtige God. Het is daarna, tot aan ‘Toledo', nog moeilijker geworden door de vraag of de
Heilige Geest is voortgekomen of uitgegaan3 van de Vader (en de Zoon). In een andere visie, die van de Macedoniërs of
'Geestvechters', is de Geest te beschouwen als een 'kracht' (energeia) niet als een wezen.
De werkelijkheid van de drievoudige God - de drie 'personen' van God, de Triniteit - is dus voortdurend en langdurig
overwogen, voordat het vaste grond kreeg in het Christelijke denken. Iedere eredienst, ieder Sacrament, wordt gevierd
en verricht in de Naam van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest - dat gebeurt ook steeds in onze vk.erediensten.
Het blijkt dus, dat de geloofsbelijdenis 'van Nicea' (en andere) gedurende ongeveer de tien eerste eeuwen van het
Christendom tot stand is gekomen, en grotendeels ook de theologie die ten grondslag ligt aan de geloofsleer, inclusief
die over de Sacramenten. Maar de theologie ontwikkelt zich voortdurend door dieper inzicht in en kennis van de
geloofsbron, de Bijbel.
'Nicea-Constantinopel ', een voor de Kerken gemeenschappelijke geloofsbelijdenis
Is het dan niet verwonderlijk zoveel waarde te hechten en zich te willen houden aan een geloofsbelijdenis, meer dan tien
eeuwen geleden verwoord, en waarin voordien vele 'amendementen' zijn aangebracht? 4. Immers, de '4de eeuwse'
geloofsbelijdenis van Nicea - beter, maar nog niet correct: van Nicea-Constantinopel - is de gemeenschappelijke
geloofsbelijdenis van alle grote Kerken, afgezien van een aantal (kleine) verschillen5: van de Rooms- en de OrthodoxKatholieke Kerken, de Anglicaanse Kerk en de Protestantse Kerken, en van de Vrij-Katholieke Kerk. Deze
geloofsbelijdenis komt voor - als Credo - in de lange vorm van de H. Mis, en wordt daarom ook tot ons geloofsgoed
gerekend. Maar dát Credo is bij ons nauwelijks bekend, omdat de korte, en niet de lange vorm van de H. Mis, vrijwel
uitsluitend wordt gebruikt, waarin een modern (begin 20 ste eeuw!), eigen, vrij-katholiek credo of Acte van Geloof is
opgenomen. [3].
De andere reden van het vrijwel onbekend zijn binnen de VKK van deze voor alle Kerken gemeenschappelijke
geloofsbelijdenis van N-C is, dat deze ons mogelijk wat moeilijkheden geeft: wij kunnen ons er niet in vinden. Maar
een toelichting kan 'Nicea' nader verduidelijken, zoals dat vaak ook nodig is voor de bijbelse teksten, een interpretatie of
exegese, gebruikmakend van kennis en inzichten over de ontstaansgeschiedenis in de toenmalige cultuur. [4]
Toelichtingen bij de geloofsbelijdenis
Deze 'klassieke' belijdenis van Nicea-Constantinopel tracht het christelijk geloof kort en bondig samen te vatten. Dat
gebeurt in vier artikelen die handelen over God, Jezus Christus, de Heilige Geest en, samengebracht in het laatste
artikel, over Kerk, Doop, wederopstanding en 'het leven in de komende eeuw'. Dat is op zich praktisch het hele geloof,
maar de uitwerking daarvan ontbreekt natuurlijk. Iedere Kerk interpreteert het op eigen wijzen, en geeft - zoals al even
genoemd - ook een enkel ander woord of andere toelichting. We zullen hierop ingaan, zij het summier - dat kan niet
anders waar het het hele christelijk geloof betreft.
De geloofsbelijdenis begint dus bij God - ook zo bij onze vrij-katholieke Akte van Geloof [3]. Beginnen bij God was al
het geval bij de vroegste verwoordingen daarvan: de Apostolische geloofsbelijdenis ('Ik geloof in God de Vader, de
Almachtige'). Na God, in een Heilige Drievuldigheid nader verwoord, komt pas de mens zeer summier ter sprake. In
latere eeuwen, tot in de huidige, is uitgebreid en in detail op de mens ingegaan, zoals over diens zondigheid, genade en
vergeving, voorbeschikking, opstanding op de laatste dag, en ook nader over Jezus Christus, diens kruisiging, zijn
(zoen)offer, opstanding, hemelvaart en wederkomst. Hieraan wordt in dit artikel geen nadere aandacht geschonken; wel
volgen enkele korte toelichtingen bij de vier artikelen van 'Nicea'.
Almachtig
God, de almachtige Vader - daar begint de belijdenis mee. Wat wordt hier met 'almachtig' (omnipotens) bedoeld? In het
algemeen verstaan: 'God is almachtig, Hij kan alles'.
Maar dit kan logisch gezien niet juist zijn, zoals met een bekende historische vraag en het antwoord wordt aangetoond:
'Kan God een steen scheppen die zo zwaar is, dat Hij die niet kan optillen'? 'Als Hij zo'n zware steen niet kan scheppen,
dan is Hij niet echt almachtig; en als Hij het wel kan, dan is er iets anders wat Hij niet kan: die steen optillen'. God kan
dus niets doen wat logisch onmogelijk is, of anders bedacht: God kan niets doen wat niet strookt met zijn goddelijke
natuur.
En een weer wat andere, 13de eeuwse benadering van Gods almacht maakt onderscheid tussen de absolute en de
geordineerde almacht van God: voordat Hij orde had gesteld met de schepping van de wereld - die tot het einde der
tijden zal standhouden - had Hij absolute almacht door te kunnen kiezen tussen wel of niet scheppen. Daarna had Hij
die beide mogelijkheden niet meer, want alleen één mogelijkheid blijft over in de manier waarop God de schepping
ordent.
In onze liturgie komt 'God Almachtig' voor in de eindzegen van de H. Mis (de 'gewone’ Mis, de Huwelijksmis en de
Requiemmis), en bij elke wijding. Dus in de VKK wordt duidelijk, ook door ons, aan God almacht toegekend, een
almacht die als het ware op ons wordt overgebracht in het 'In Uw sterkte - d.i. in die van de Heilige Geest - vermogen
wij alle dingen' (aan het eind van de ochtenddienst, de Prime).
Jezus Christus, … één van wezen met de Vader, door Wie alles gemaakt is, Die voor ons mensen en voor ons heil
neergedaald … vlees heeft aangenomen uit de Heilige Geest en de Maagd Maria, …voor ons gekruisigd.
Van hem wordt gesteld dat hij volledig God is en volledig mens, en daarmee geplaatst in de geschiedenis. Jezus is een
historische figuur, geen mythe. Hij is een bijzonder mens, één met God de Vader, met twee 'naturen', later nader
gekarakteriseerd als ongemengd, onveranderd, ongedeeld en ongescheiden. En 'door Wie alles gemaakt is' sluit goed
aan bij het Woord, de Logos, uit de proloog van het evangelie van Johannes.(1:1-14).
Dat hij geboren is 'uit de Heilige Geest en de maagd Maria' sluit een natuurlijke geboorte, uit Maria, niet uit, als wij
bedenken dat met 'maagd' een huwbare vrouw wordt aangegeven. Maar vrij algemeen wordt die formulering opgevat
als een miraculeuze geboorte waarbij geen bevruchting door een man heeft plaatsgevonden. De meeste (?) vrijkatholieken echter verstaan dat er niét onder. Hier is dus wel enige ruimte voor een andere visie.
Het 'voor ons gekruisigd' hebben velen gezien als een offer van Jezus Christus: het lam Gods, het Agnus Dei, hoewel
het niet in dié betekenis tot uiting komt in de geloofsbelijdenis.
De offergedachte is van meet af aan in het christendom zeer nadrukkelijk uitgesproken. In het begin van het vierde
evangelie treedt Johannes de Doper op, en hij spreekt - tot tweemaal toe - over Jezus als lam van God (dat de zonde van
de wereld wegneemt), dus als offer (Joh 1:26,36). Het verwijst naar het ritueel offeren van dieren als specifiek
religieuze daad. In de algemene brieven wordt de offergedachte overgenomen en herhaald (Ef 5:2; Heb 9:28), maar
krijgt ook al een innerlijke inhoud wanneer het ter navolging wordt voorgehouden: 'een heilig priesterschap te vormen
om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn.' (1 Pe 2:5). De kerkvader Augustinus
(354-430) benadrukte de eerdere, unieke en direct met Christus verbonden betekenis: 'Christus werd tot een offer voor
onze zonde gemaakt en bood zichzelf aan als een totaal brandoffer op het kruis van het lijden.' In het consecratiegebed
van de H. Mis, na de consecratie, biedt de celebrant onze offerande aan 'indachtig aan het onuitsprekelijk offer' van
Christus, God de Zoon. Hierop verder ingaan voert nu te ver.
Dan blijft nu nog de vraag onbeantwoord - al of niet juist gesteld: “Hoe kan het offer van de dood de zonden van de
wereld wegnemen en daarmee ook nog verzoening met God tot stand brengen?”
Katholiek
Dit woord treffen we niet aan in het Nieuwe Testament; het komt van het Grieks kath holou of 'van het geheel', dat in
het Latijn vertaald werd door catholicus hetgeen 'universeel, algemeen' betekent. In de wat oudere uitgaven van de
Bijbel worden in het Nieuwe Testament de brieven die niet aan een specifieke groep of persoon gericht zijn,
gegroepeerd onder 'Katholieke Brieven', en dat speciaal in uitgaven van rk-huize. De protestantse bijbeluitgaven
spreken van 'Algemene Zendbrieven'. In het Nieuwe Testament wordt 'algemeen' nergens gebruikt voor de Kerk als
geheel, zoals dat het geval is in de N.-C. geloofsbelijdenis. Het Latijnse ekklesia, waarvan het Nederlandse woord 'kerk
'is afgeleid, verwijst naar plaatselijke kerken of groepen van christenen. Maar de verschillende ekklesia's werden wel
beschouwd deel te zijn van het geheel- van de algemene of katholieke Kerk. In het Consecratiegebed tijdens de H. Mis
bidt de celebrant het heilige offer te brengen, 'in het bijzonder voor Uw heilige, Katholieke Kerk', en daarmee wordt de
algemene of universele ene Kerk van Christus bedoeld, niet om de protestantse of orthodoxe Kerken daarmee uit te
sluiten!
Apostolische Kerk
Het bijvoeglijke naamwoord 'apostolisch’ komt niet voor in het Nieuwe Testament, evenmin als 'katholiek'. Maar
'apostel' treffen we er veelvuldig in aan. 'Apostolisch' betekent eenvoudig: 'afkomstig van de apostelen'. De Kerk is
gebouwd op de getuigenis van de apostelen; en een apostel is iemand die door Christus gemachtigd is, met de opdracht
het goede nieuws te prediken; het betreft ook iemand die getuige was van de opgestane Christus, of aan wie Christus
zich als de Opgestane heeft geopenbaard. Daaronder vallen naast mannen dus vrouwen, zoals ook Maria Magdalena.
Het vierde artikel wil ook aangeven dat de 'algemene' Kerk gegrond is door en op de getuigenis van de apostelen.
… wij belijden een doop tot vergeving van zonden
In de tijd dat de geloofsbelijdenis werd geformuleerd, bracht Augustinus de leer van de erfzonde; de doop met water
beoogde ook de erfzonde - ten dele - af te wassen.
Volgens vk inzicht en leer is er geen sprake van erfzonde, maar door het Sacrament van de Doop wordt wel het lichaam
van de dopeling 'gezuiverd van de smetten van het kwaad'. Dat volgens de geloofsbelijdenis de Doop leidt tot vergeving
van zonden, zullen we slechts zéér ten dele kunnen beamen.
De geloofswaarde van de geloofsbelijdenis van N.-C.
Onze kerk kent twee geloofsbelijdenissen: de eigen, vrij-katholieke acte van geloof belijdt God in min of meer abstracte
termen en erkent ethische waarden aan het menselijk handelen en zijn, en plaatst 's mensen bestemming in God. De
andere is de aloude Niceaanse geloofsbelijdenis, de voor de kerken gemeenschappelijke formulering van het geloof in
God, onderscheiden in de Vader, de Zoon Jezus Christus en de heilige Geest; neemt - door de doop - de mens op in het
grote geheel van Christus' Kerk en plaatst ook onze eindbestemming in God, het eeuwige leven. Beide
geloofsbelijdenissen vullen elkaar aan.
De huidige praktijk is, dat de Niceaanse geloofsbelijdenis in onze vk kerk nauwelijks gebeden wordt. Het zou zinnig
zijn dat dit gemeenschappelijke credo een belangrijkere plaats krijgt in de liturgie van de H. Mis, naast de acte van
geloof [3] die een specifiek vrij-katholieke bijdrage is aan het christelijk geloof. Dat zou dan ook een duidelijker teken
zijn van ons verbonden te weten met de andere Kerken, als deel van de ene Kerk van Christus.
***
Noten
1. Deze precisering - het filioque - en de Zoon - werd rond 1054 de voornaamste oorzaak van het
schisma van de ene Kerk in een Westerse en Oosterse Kerk.
2.
In het Grieks omschreven als homo-ousios respectievelijk homoi-ousios, dat alleen door één
letter, i, van elkaar verschilt.
3 'Uitgegaan' van de Vader (en de Zoon) - een emanatie dus op basis van Joh 15:26.
4 De liturgie van de H. Mis, en van alle andere liturgische erediensten, sacramenten en wijdingen,
stoelt op nog oudere bronnen dan de geloofsbelijdenissen, met name op het Oude en Nieuwe
Testament, afgesloten in de 2e eeuw na Christus [1], [2].
5. De Orthodoxe Kerken laten het filioque weg bij de Heilige Geest (en van de Zoon); de
Anglicaanse Kerk over Christus, ….” by the power of the Holy Spirit he became incarnate of the
virgin Mary”. In The Alternative Service Book(1980), de alternatieve liturgie naast The Book of
common Prayer (17e eeuw). Hierbij is vermoedelijk ten dele de visie van de Macedoniërs
overgenomen, die de Geest beschouwen als een 'kracht' (energeia).
Bronnen
[1] Bijbelverwijzingen in de liturgie - van de epistel- en -evangelie lezingen en van de eucharistie (begin 2000).
Herdruk, aan te vullen, zonder de schriftlezingen die apart zijn uitgegeven in [2]
[2] Lectionarium - lezingen tijdens de H. Mis - standaardkeuze (eind 2000).
[3] De Akte van Geloof die voorkomt in de liturgie van de H. Mis, korte vorm:
Wij geloven dat God Liefde is en Kracht en Waarheid en Licht; dat het bestuur van de wereld geschiedt met volmaakte
rechtvaardigheid; dat al Zijn kinderen eenmaal Zijn voeten zullen bereiken, hoe ver zij voordien ook zijn afgedwaald.
Wij geloven in het Vaderschap Gods, in de broederschap der mensheid; wij weten, dat wij Hem het beste dienen, door
naar ons beste vermogen onze medemensen te dienen. Zo zal Zijn zegen op ons rusten en vrede tot in de eeuwigheid.
Amen.
[4] De oudste credo's van het christendom - hun ontstaan en hun functie, Frances Young, 1993,179 p. Uitgave Ten Have
eerder gepubliceerd in Reflectie, 4(4) winter 2007, p 9-11
Download