Basislijsten moeilijke woorden afsnoeringsfase agrarisch gebied allergisch amputatie anaalvin anatomie antifouling bekken bestuiving biotoop brak broedbuidel buisjeszwam camouflage carnivoor celdeling cocon draagtijd diameter dynamiek eczeem eenhuizig eenslachtig estuarium estuaria bij dieren. Het moment dat een jonge kwal volwassen wordt, door zich los te maken van de basisvorm. gebied waar landbouw of veeteelt is. bij dieren. Als een mens of dier niet tegen bepaalde stoffen kan. Soms zijn tranende ogen het gevolg, een andere keer jeuk of nog anders. bij dieren. Het verwijderen of verliezen van een lichaamsdeel, meestal gaat het om een arm of een been of een deel daarvan. bij dieren. Bij vissen, de vin onder en aan de achterzijde van de vis. bij dieren. Bij de anatomie kijk je naar de bouw en organisatie van een organisme. gebruik van een giftige stof TBT, die op scheepsrompen wordt aangebracht om aangroei van mosselen en andere zeedieren tegen te gaan. bij dieren. Deel van het geraamte van een dier onderaan de rug waar de wervelkolom en de bovenbenen aan vast zitten. bij planten. Het overbrengen van de stuifmeelkorrels van het mannelijke deel van de plant naar de stempel, het vrouwelijke deel van de plant. bij dieren en planten. Een begrensd gebied waarin een organisme leeft. van water. Niet zout, niet zoet maar er tussen in. bij dieren. Onderdeel van een vrouwelijk dier waar de bevruchte eitjes tot ontwikkeling kunnen komen. bij paddestoelen bij dieren en planten. Doordat de vorm en kleur van het organisme erg lijken op de achtergrond valt het niet of bijna niet op. bij dieren. Vleeseter. een proces waarbij een cel zich opsplitst in twee of meer andere cellen. bij dieren. Verharding van de huid waarbinnen het organisme zich ontwikkeld. Bijvoorbeeld bij een rups die in een cocon vlinder wordt. bij dieren. De tijd tussen het bevruchten van het vrouwtje door het mannetje en het geboren worden van het jong of de jonge dieren. de afstand tussen twee punten op een cirkel. beweging. bij mensen. Een allergische ontstekingsreactie van de huid. bij planten. De mannelijke en de vrouwelijke bloemen komen op één plant voor. bij planten en dieren. Of mannelijk, of vrouwelijk organisme. monding van een rivier waar de rivier in veel delen gesplitst is. Hier is meestal sprake van brak water. meervoud van estuarium facetoog filter geleed geleedpotig gemarmerd generatie geslachtsrijp getand getijdengebieden glasaalintrek hamsteren helmknop herbivoor herkauwer hermafrodiet honingdauw hoornlaag humus imker bij dieren. Het oog bestaat uit enige tientallen tot enige tienduizenden lichtgevoelige onderdelen, vooral bij insecten. bij dieren. Systeem waarbij water opgenomen wordt en de kleine vaste delen opgenomen. Het water verlaat het dier weer. bestaat uit ‘leden’, ofwel onderdelen. (één lid, twee leden) bij dieren. Die poten hebben die uit duidelijke delen (leden) bestaan. bij planten en dieren. Waarbij de buitenkant een bepaald patroon heeft. bij planten en dieren. Organismen die tot een bepaalde leeftijdcategorie behoren. bij planten en dieren. Als het organisme zich zo ontwikkeld heeft dat het zich kan voortplanten. bij planten. Vorm van de rand van een blad waarbij sprake is van naar buiten staande ‘stekels’. O.a. bij hulst. deel van de kust waar eb en vloed zorgen voor het droogvallen en weer onder water komen van een deel van de biotoop. bij dieren. Als de jonge paling vanuit zee de zoete wateren opzoekt. bij dieren. Een voorraad aanleggen. onderdeel van een bloem waar de stuifmeelcellen worden gemaakt. bij dieren. Planteneter. bij dieren. O.a. bij koeien. De dieren kauwen op het voer dat ze eten. In rust wordt het gekauwde voedsel vanuit de eerste maag teruggebracht naar de mond, waarna er nog een keer op het voedsel gekauwd wordt. parende dieren bevruchten elkaar wederzijds en tegelijkertijd. Deze dieren zijn tweeslachtig. bij dieren. Vocht dat door bladluizen in hun lijf gemaakt wordt. Mieren vinden dit vocht heerlijk om te eten. bij dieren. De buitenste laag van de huid van een dier. bij planten en dieren. Dode bladeren en dieren worden door kleine diertjes ‘opgegeten’, hierdoor worden ze omgezet in humus. inwendig bij dieren. Persoon die bijen houdt met de bedoeling gebruik te maken van de door de bijen gemaakte honing. als een klein organisme, zoals bacterie, virus en parasiet, een ander binnendringt en zich daar voortplant. aan de binnenkant. juveniel bij dieren. Een nog niet geslachtsrijp organisme. kraamkolonie bij dieren. Plaats waar vrouwtjes bijeenkomen om van hun jongen te bevallen. infectie larve bij dieren. Stadium in de ontwikkeling van een dier direct nadat het uit het ei is gekropen. Er vindt na enige tijd metamorfose plaats. Na deze metamorfose heeft het dier het stadium bereikt waarin het zich kan voortplanten. metamorfose mierenzuur bij dieren. Gedaanteverwisseling, voorbeeld van rups naar vlinder. bij dieren. Een vloeistof die in mieren gemaakt wordt. Mieren gebruiken dit o.a. om vijanden af te weren. Ze buigen dan hun achterlijf tussen de poten door naar voren en spuiten het mierenzuur. bij schimmels. Het netwerk van ‘draden’ van een schimmel, ook wel zwamvlok genoemd. Mycelium nectar neutraliseren een suikerrijke vloeistof die door planten wordt geproduceerd. er voor zorgen dat er geen uitersten meer zijn. omega-3 vetzuren een voor de mens belangrijk zuur dat het lichaam niet zelf kan maken. Het komt o.a. voor in vette vis. bij dieren. Organisme dat zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet. bij dieren. Zonder wervelkolom. bij dieren. Het gedeelte van de huid dat aan de buitenkant ligt. bij planten en dieren. Van een levend organisme (geweest). met de vorm van een ei. omnivoor ongewerveld opperhuid organisch ovaalvormig paaitijd parasiet parasitair parelmoer plaatjeszwam plankton predator prooi pseudo radula rhizoïden bij vissen. De periode in het jaar dat vissen met elkaar paren. bij schimmels en dieren. Een organisme dat ten koste van een ander organisme op of in de gastheer leeft. B.v. een bloedzuiger op een vis. bij planten en dieren. Een levensvorm waarbij het ene organisme gebruik maakt van een ander, de parasiet wordt er zelf beter van, de gastheer slechter. bij mosselen. De binnenkant van het schil van een zoetwater mossel. bij paddestoelen. bij planten en dieren. Er is dierlijk en plantaardig plankton. Het is een verzamelnaam voor de kleine organismen in de zee. bij dieren. De aanvaller die een ander organisme, de prooi, doodt om op te eten. bij dieren. Meestal betreft het een ander dier die als voedsel dient voor een predator. bij planten en dieren. Vals, of niet echt. raspachtige tong van een slak. bij mossen. Wortelachtige structuur waarmee mos zich vast zet op de ondergrond. segment sociaal solitair sporen stuifmeel symbiose synchroon territorium tuilen tweehuizig tweeslachtig bij dieren. Onderdeel van het lijf van een organisme, een insect bestaat uit meerdere segmenten. met anderen samen levend. Soms wel met honderden soortgenoten. Solitair is het tegenovergestelde. bij planten en dieren. Niet met anderen samen levend. Dieren die solitair leven komen alleen om te paren bij elkaar. Sociaal is het tegenovergestelde. twee betekenissen: - bij planten – voor de voortplanting van sommige planten worden door de plant sporen gemaakt. O.a. varens. - bij dieren – alles wat een dier achterlaat waaraan te zien is dat dat dier daar is geweest. wat zaadcellen zijn bij dieren is stuifmeel bij planten. De stuifmeelcellen worden gemaakt in de helmknop die bovenaan de meeldraad zit. bij planten en dieren. Samenlevingsvorm waarbij beide dieren of planten, of plant en dier, gebruik maken van elkaar. Beide hebben profijt van elkaar. in dezelfde tijd, of op hetzelfde moment. bij dieren. Het deel van een gebied waarin een dier leeft. In de voortplantingstijd wordt dit gebied vaak verdedigd. bij planten. Bloeiwijze waarbij veel kleine bloempjes samen een ronde of afgeplatte vorm hebben. bij planten. Bij deze planten komen mannelijke en vrouwelijk bloemen niet op dezelfde plant voor. bij planten en dieren. Met zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen in één organisme. Hermafrodiet is hetzelfde. uiterwaarden het land naast de rivier, aan het eind van de winter als er een hoge waterstand is stroomt dit deel vaak onder water. variabel vegetatie vermolmd kan verschillen. bij planten. Beplanting. Kan o.a. bos, weiland, rietland zijn. bij bomen. Als de boom door allerlei organismen is afgebroken tot er bijna niets meer van over is. bij dieren. Dit wil zeggen dat de kleine haartjes allemaal in één richting, in de lengte van de stof liggen. Bij bijna alle zoogdieren is dit het geval. vleug was wervelkolom wespentaille wortelstok bij dieren. Bijen maken was, bij dieren. Deel van een dier in de rug dat bestaat uit botten vanaf de schedel tot aan het staartbeen. bij dieren. Insnoering van het lichaam boven het bekken. een ondergronds, meestal horizontaal groeiende stengel. zaailing zuigsnuit zwamvlok zwemblaas bij planten. Een jonge boom nog maar een jaar of enkele jaren oud is. bij insecten. Monddeel dat spits gevormd is, hierdoor kan het insect vaak beter bij de voedselbron komen. bij schimmels. Zie mycelium. bij vissen. Deel van het lichaam van de vis die er voor zorgt dat de vis makkelijk naar boven en beneden kan in het water.