Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Aandoeningen van slokdarm, maag en bulbus Aandoeningen van slokdarm Slokdarmsymptomen dysfagie = gevoel dat voedsel blijft steken tijdens passage van farynx naar maag o onderscheiden van orofaryngeale dysfagie! = afslikprobleem: bolus kan niet vanuit orofarynx in slokdarm gebracht worden o ALTIJD ALARMTEKEN! (~ mogelijkheid carcinoom) ook als er geen progressie is of zelfs éénmalig want mss heeft pt voeding aangepast aan situatie → lijkt alsof er niks meer is maar is er wel o onderscheid tss organische dysfagie min of meer uitgesproken vernauwing vh slokdarmlumen door organisch letsel vb. strictuur, Zenker’s divertikel, web, carcinoom (!) kenmerken initieel enkel dysfagie voor vaste stoffen impactio bij grote bolus trage (/geen) progressie wijst op goedaardig letsel ↔ snelle progressie duidt eerder op maligne oorzaak functionele dysfagie afsluiten van lumen door contractietoestand (vb. spasme) zoals bij primaire motoriekstoornissen (achalasie, diffuse spasmen) kenmerken dysfagie van in begin zowel voor vloeistoffen als vaste stoffen pijnaanvallen door spasmen los van deglutitie veelal ’s nachts o vergelijking modaliteiten organische dysfagie functionele dysfagie initieel enkel voor vaste stoffen → van begin in begin zowel voor vloeistoffen als vaste stoffen progressie nr vloeibaar impactie bij grote bolus (vb. mossel) pijn enkel bij impactie aanvallen door spasmen progressie - traag/niet bij goedaardig chronisch, fluctuerend - snel bij maligne pijn o odynofagie pijn in aansluiting met slikact duidt meestal op ontstekingsletsels infectie: viraal (Herpes), bacterieel, schimmel (Candida) reflux oesofagitis Crohnletsels caustische oesofagitis (peroxides, zuren, basen, …) medicamenteus … o impactiopijn doffe tot krampende pijn retrosternaal veroorzaakt door hevige slokdarmcontracties proximaal van bolus die geïmpacteerd zit in organische vernauwing o non-cardiac chest pain (NCCP): retrosternale krampende of toesnoerende pijn treedt meestal spontaan op zonder verband met doorslikken van voedsel spasmen pyrosis en zure regurgitatie o pyrosis = branderig gevoel dat opstijgt achter sternum 1|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 typisch voor GE reflux o regurgitatie = zuur dat tot in mond komt (vnl bij neerliggen, voorover bukken, …) o weinig verontrustend globusgevoel = gevoel dat er iets zit in keel, brok in keel o geen duidelijk verband met slikbeweging o verdwijnt meestal tijdens eten o vnl bij nerveuze personen o onderliggende oorzaak onbekend Technische onderzoeken bij slokdarmziekten manometrisch onderzoek: meten van intraluminele drukken in slokdarm (meting om 5 cm) o in rust en na deglutitie (water) o evaluatie van slokdarmmotoriek o meting thv gastro-oesofagale sfincter rustdruk relaxatie en contractie na deglutitie TLESR: transient lower esophageal sphincter relaxation slokdarmlichaam peristaltische en niet-peristaltische contracties repetitieve contracties spontane contracties faryngo-oesofagale sfincter rustdruk relaxatie en contractie na deglutitie o kan stationair maar kan ook ambulant gedurende 24 uur pH-meting o miniatuur pH-sensor op 5 cm boven gastro-oesofagale sfincter: meet zure reflux o 2e sensor in proximale slokdarm of maagfundus mogelijk o kan ambulant gedurende 24 uur o evt. in combinatie met manometrie gecombineerde pH-impedantiemeting (24-uurs pH-metriemeting met impedantie): onderzoek waarbij men nagaat of reflux van maaginhoud in slokdarm al dan niet zuur is o impedantie daalt als maagvocht naar boven loopt → katheter in slokdarm die zowel pH als intraluminele geleidingsveranderingen registreert radiologische onderzoeken o statische en dynamische opnames o vnl nuttig om bepaalde organische letsels aan te tonen divertikel: pulsie-, tractie, intramuraal ring van Schatzki oesofagotracheale fistels extramurale of intrapariëtale submucosale tumoren o RX slikact: meest performante onderzoek voor evaluatie slikstoornissen levert zowel functionele als morfologische informatie op over faryngo-oesofagale overgangszone 2|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o RX video slokdarm w uitgevoerd voor verdere beoordeling motorische of functionele stoornissen vd slokdarm klassiek: met vloeibaar contrast en met vaste bolus endoscopie met mogelijkheid tot nemen van slokdarmbiopsie o video-endoscopie van slokdarm-maag-duodenum routine!: vaak eerste diagnostisch onderzoek onontbeerlijk voor juiste diagnose o voordelen zelfs oppervlakkige ontstekingsletsels vd mucosa (vb. vss graden refluxoesofagitis): eenvoudig waarneembaar biopsies → weefseldiagnose mogelijk vb. Barrett-mucosa, maligniteit, … o flexibele oesofagoscoop w ook voor therapeutische doeleinden gebruikt plaatsen ligaturen bij slokdarmvarices injectie adrenaline of bipolaire elektro/laserfoto-coagulatie bloedende letsels plaatsen clips bij bloedingen inbrengen geleide draad voor dilataties plaatsen endoprothese verwijderen vreemde lichamen Motorische stoornissen van slokdarm Primaire motoriekstoornissen vd slokdarm: motoriekstoornis vd slokdarm is belangrijkste afwijking spectrum o achalasie zeldzame aandoening: 1/100.000 per jaar vnl mannen leeftijd piekincidentie op middelbare leeftijd kan ook kinderen en ouderen treffen oorzaak degeneratie tot zelfs verdwijnen inhibitorische NO-producerende neuronen in plexus van Auerbach excitatorische cholinerge neuronen blijven beter bewaard → slokdarm = uitgezette zak die niet wil relaxeren en weinig peristaltiek heeft symptomen dysfagie van functionele type kan in begin intermittent → nadien bijna continu kan laattijd verdwijnen tgv ‘zakeffect’ in slokdarm pijn: aanvallen van krampende retrosternale pijn los van maaltijd vnl ’s nachts staat in begin ziekte op voorgrond → nadien vnl dysfagie, minder pijn regurgitaties: door stase in slokdarm vnl postprandiaal en bij platliggen typisch: niet-zure regurgitaties nachtelijke regurgitatie geeft aanleiding tot hoestbuien evt aspiratie-pneumonie vermagering tgv onvoldoende kunnen eten kan leiden tot cachexie diagnose vnl ziektegeschiedenis moet aan diagnose doen denken belangrijke DD met psychogene vermagering en anorexia nervosa 3|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 endoscopie met biopsiename: draagt niet positief bij tot diagnose maar dient ter uitsluiting organische stenose thv LES (gastro-oesofagale sfincter) w pseudoachalasie genoemd vb. infiltrerend carcinoom steeds retrovisie in fundus uitvoeren tijdens gastroscopie! manometrisch onderzoek: typische pathognomonische manometrie met afwezigheid post-deglutieve relaxatie sfinter afwezigheid peristaltische contracties: zijn vervangen door simultane drukgolven radiologisch onderzoek vogelbekbeeld van LES relaxeert niet frequent pseudodivertikel proximaal hiervan slokdarmlichaam gedilateerd soms kronkelig of S-vormig dikwijls voedselresten geen luchtbel in maag verwikkelingen slikpneumonie door regurgitaties en aspiratie van voedselresten carcinoomvorming: achalasie heeft verhoogde incidentie van spinocellulair epithelioom onduidelijk of verhoogde incidentie verdwijnt na adequate behandeling 2- tot 3-jaarlijkse endoscopie aangewezen bij achalasia die > 10j bestaat behandeling geen etiologische behandeling mogelijk iedere behandeling: erop gericht passage van voedsel oiv zwaartekracht te bevorderen door ↓ weerstand (druk) thv LES spasmolytica, calciumantagonisten: enkel als tijdelijke overbrugging in afwachting meer definitieve therapie pneumatische en hydrostatische ballondilataties vd LES met ballonnen van ↑ diameter (3 – 4 cm) hydrostatisch: opgeblazen met H2O risico op perforatie → w pas gedaan na enkele keren botox enzo chirurgische myotomie volgens Heller = longitudinale myotomie vd sfincter vaak samen met antirefluxprocedure w meestal laparoscopisch gedaan intersfincteriële injectie (via oesofagoscoop) van botulinum toxine meestal verbetering gedurende 6 maanden duur en niet terugbetaald 4|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 oppassen met hart!! perorale endoscopische myotomie (POEM) in distale slokdarm myotomie via endoscopische weg: sokdarmmucosa open maken (!) → dan myotomie → dan terug sluiten met clips minder risico op reflux dan bij Heller myotomie soms verdwijnt resultaat vd therapie met tijd → nieuwe behandeling of overschakelen naar ander type behandeling aangewezen o intermediaire vormen o diffuse spasmen etiologie: deficiëntie inhibitorische zenuwstelsel minder uitgesproken dan bij achalasie nog zeldzamere aandoening dan achalasie symptomen vnl gekenmerkt door retrosternale ‘squeezing’ pijnaanvallen obv slokdarmspasmen NCCP → belangrijke DD met angor pectoris dysfagie van functionele type: vaak aanwezig maar niet op voorgrond diagnose ziektegeschiedenis van NCCP + evt. dysfagie van functionele type DD met angor pectoris, syndroom van Tietze en neurocirculatoire asthenie radiologie: kurkentrekkerslokdarm manometrie dikwijls onvolledige relaxaties vd GE sfincter frequent repetitieve, niet-peristaltische contracties na deglutitie → maar beeld vnl niet-typisch: er blijft twijfel over diagnose behandeling: in principe idem als achalasie maar met minder succes klemtoon op medicinale therapie: spasmolytica en calciumantagonisten slechts uitzonderlijk: (verlengde) chirurgische myotomie de dysfagie is beter te behandelen dan de spasmen niet-specifieke afwijkingen o notenkrakersslokdarm (nutcracker oesophagus) pt’en die heel hoge drukken genereren in slokdarm tijdens peristalsis geen progressie en geen complicaties → behandeling puur symptomatisch o presby-oesophagus oudere mensen met minder peristaltiek meestal weinig klachten Secundaire motoriekstoornissen vd slokdarm: slokdarmmotoriekstoornis is onderdeel van meer gegeneraliseerde aandoening bij spierziekten o vd gladde spieren: sclerodermie o vd gestreepte spieren: myotonia dystrophica = ziekte van Steinert bij neurologische aandoeningen o afwijkingen van CZS: CVA, Parkinson o afwijkingen van PZS: alcoholische en diabetische neuropathie Eosinofiele oesofagitis = aandoening met eosinofiele infiltratie in slokdarmmucosa en fibrose vnl bij mannen in 3e – 4e decade o met antecedenten van astma of eczema als kind o vermoedelijk op allergische basis (voedsel- of respiratoire allergenen) pathologie: vernauwingen vd slokdarm door ontsteking of fibrose symptomen o organische dysfagie met vaak impacties o kan ook presenteren met thoracale pijn of odynofagie diagnose: endoscopie met biopsies o typisch endoscopisch beeld bij meerderheid vd pt’en 5|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 één of meerdere ringvormige vernauwingen in uitgesproken gevallen: pseudo-trachealisatie witte exsudaten lineaire erosies (‘treinsporen’) o bevestiging: biopsies met toegenomen eosinofilie biopsies nemen over volledige lengte vd slokdarm! eosinofilie > 14 per high power field behandeling o lokale steroïden: budesonide puffs in te slikken, budesonide gel o dilatatie bij rigide fibrosen die persisteren onder steroïden ‘serial wire guided bougie dilation’: mbv ‘riggen’ (Savary bougies): beetje dilatatie per keer → w steeds groter en is uiteindelijk dus open o eventueel systemische steroïden o eliminatie-dieet allergenen in voeding en ingeademde allergenen verminderen werkt beter bij pediatrische vormen vd aandoening Oesofagale ring of diafragma = membraneuze vernauwingen vd slokdarm Ring van Plummer-Vinson of sideropenische dysfagie vnl vrouwen van middelbare leeftijd postcricoïdale ring → organische dysfagie (goedaardig) vaak in associatie met ferriprieve anemie (etiologisch verband onduidelijk) diagnose o typisch radiologisch beeld op slikact: dwarsverlopende lijnvormige inkeping in cervicale slokdarm met gelokaliseerde vernauwing vh lumen o endoscopie: niet diagnostisch want ring w vaak ingescheurd tijdens onderzoek o ferriprieve anemie behandeling o doorscheuren vd ring door inbrengen endoscopie (volstaat meestal) o ijzersupplementen om recidief te voorkomen verwikkelingen: duidelijk ↑ incidentie van spinocellulair slokdarmcarcinoom Ring van Schatzki membraan aan grens tss slokdarm en maagmucosa o met altijd kleine hiatus (sliding) hernia vnl mannen toenemend met leeftijd diameter o < 13 mm: steeds problemen o > 20 mm: praktisch nooit problemen symptomen: organische dysfagie (goedaardig) diagnose o radiologisch: best zichtbaar na maximale slokdarmexpansie als bilaterale, smalle, ondiepe inkeping op plaats vd B-ring o endoscopie: vnl bij ringen met grotere diameter w pathologie soms miskend behandeling o enkel igv voldoende symptomen! o inscheuren vd ring pneumatische dilatatie endoscopisch insnijden of inbranden zeldzaam: heelkunde (vnl igv geassocieerde problematiek) Gastro-oesofagale refluxziekte pathogenese 6|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o inefficiënte antirefluxbarrière thv gastro-oesofagale overgang én deficiënte zuurklaring inefficiënte sfincter door continu lage sfincterdruk deficiënte sfincterfunctie vd pijlers vh diafragma toegenomen aantal TLESRs (transient lower esophageal sphincter relaxations) anatomische factoren phrenico-oesofagaal ligament hoek van His mucosaplooien intra-abdominaal sfinctersegment insufficiënte zuurklaring volumeklaring door zwaartekracht en peristalsis chemische klaring door bicarbonaat in speeksel o etsende eigenschappen van refluxaat → fysiochemische samenstelling zuur, pepsine galzouten? te meten met lichtabsorptie Bilitec monitoring: kan aanwezigheid bilirubine in refluxaat meten mogelijk belangrijke factor in ontstaan Barrett-mucosa (endobrachy-oesohagus) o deficiëntie vd mucosale defensie: berust vnl op aanwezigheid glycoproteïne als cement tss cellen tight junctions graden van reflux en refluxziekte o fysiologische reflux bij iedereen aanwezig vnl postprandiaal beperkt veroorzaakt geen klachten en geen oesofagitisletsels o pathologische reflux: veroorzaakt klachten en/of letsels non-erosieve gastro-oesofagale reflux veroorzaakt refluxklachten geen endoscopische erosieve letsels behalve: roodheid en oedeem (aspecifiek) kan gepaard gaan met verhoogde zuurbelasting (objectiveren door pH-meting) of met normale zuurbelasting (hypersensitieve slokdarm) met oesofagitisletsels en –klachten in toenemende graden oesofagitis → Los Angeles classificatie van erosieve oesofagitis A = solitaire erosies < 5 mm B = solitaire erosies > 5 mm C = confluerende erosies < 75% vd omtrek D = circulaire confluerende erosies ‘graad 0’ = reflux zonder endoscopische tekens verwikkelingen ulcus 7|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 peptische strictuur Barrett epitheel o aanwezigheid metaplastisch cilindrisch epitheel in distale slokdarm: indien van intestinale type (aanwezigheid slijmbekercellen) is dit premaligne letsel symptomen van gastro-oesofagale reflux en oesofagitis o typische symptomen: pyrosis en zure regurgitaties igv aanwezig als dominante klacht: PPV voor refluxziekte heel hoog lage sensitiviteit o atypische klachten thoracale pijn astma neus-keel-oorverschijnselen: verstopte neus, otitis, heesheid, … o symptomen van verwikkelingen dysfagie van organische type bij peptische strictuur odynofagie bij ernstige oesofagitisletsels anemie bij belangrijke erosieve oesofagitisletsels diagnostische evaluatie bij pt met refluxziekte o igv typische klachten: pyrosis en/of zure regurgitaties als dominant symptoom diagnose refluxziekte heel waarschijnlijk obv anamnese evaluatie van ernst oesofagitis en mogelijke verwikkelingen door endoscopie opmerking: niet-erosieve refluxziekte en oesofagitis graad 0, A en B: maar weinig neiging evolutie in tijd! o atypische klachten → diagnose refluxziekte moet bewezen w door aanvullend onderzoek endoscopie: oesofagitis vinden = diagnose staat vast therapeutische proef met hoge dosis protonpompinhibitoren pH-meting 24 uren evt gecombineerd met impedantiemeting evt met symptoomindex zuurinfusietest volgens Bernstein sonde 5 cm boven cardia met 2 infuuszaken: 1 saline en 1 heel zure oplossing (HCl) w alternerend toegediend → test positief als pt aangeeft dat het zijn klachten zijn wanneer hij zuur krijgt o igv heelkunde als behandeling voorgesteld: preoperatieve evaluatie aangewezen radiologische evaluatie beoordeling maaghernia: aanwezigheid, grootte, reduceerbaarheid beoordeling motoriek vd slokdarm endoscopische evaluatie kwantitatieve pH-metrie manometrie vd slokdarm: igv ernstige peristaltische dysfunctie bestaat postoperatief risico van dysfagie histologische diagnose refluxziekte (APO) o endoscopie w gedaan igv ernstige / atypische symptomen geen reactie op proeftherapie met PPI’s o normale endoscopie eerst slokdarmmucosa (wit ~ meerlagig plaveiselepitheel) scheidingslijn = Z-lijn maagmucosa: dun 1-lagig cilindrisch epitheel → rode kleur o oesofagitis Los Angeles classificatie (zie eerder) volgens hoe veel en hoe grote zweren volledig rondomrond?: als dit fibroseert w het stenose Los Angeles C en D: groot risico op littekenvorming en complicaties → hier w biopsies genomen DD met oesofagitis tgv medicatie, infectie, … 8|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 complicaties uitsluiten: metaplasie en kankervorming o histologische afwijkingen GORD vnl aanwezig igv endoscopische afwijkingen veel minder behulpzaam bij negatieve endoscopie door lage sensitiviteit (intra-epitheliale neutrofielen en eosinofielen) door lage specificiteit: intra-epitheliale lymfocyten, basale cel hyperplasie, verlenging vd stromale papillen o bijdrage van APO aan diagnose van GORD is dus relatief BEPERKT! → enkel voor DD bij oesofagitis infectieus Candida oesofagitis (vb. inhalatiecorticosteroïden) → kleuring met PAS na α-amylase HSV oesofagitis (vb. transplantpt) → kleuring mbv immuunhistochemie CMV oesofagitis (vb. transplantpt) eosinofiele oesofagitis → felrode granulen in ontstekingscellen fysisch vb. trauma door voedselimpactie zeer zeldzaam niet altijd distale slokdarm maar vb. in midden … behandelingsmogelijkheden o hygiëno-diëtistische maatregelen → wetenschappelijke argumenten voor hoogstand hoofdeinde vh bed bij supine reflux vermijden chocolade, vet, pepermunt, bruisende dranken, alcohol gewichtscontrole vermijden/vervangen medicatie die reflux induceert vb. calciumantagonisten o medicamenteus antacida en alginaten zuursecretieremmers H2-blokkers (vnl ranitidine) bij intermittent gebruik want snellere werking dan PPI’s PPI’s o heelkunde: igv falen medicinale therapie of als alternatief voor langdurige medicinale onderhoudstherapie vnl laparoscopische Nissen-fundoplicatie thoracotomie: Belsey Mark IV procedure Collins-procedure (verleningsplastie): bij te korte slokdarm (brachy-oesofagus) praktisch therapieschema o life style measures w steeds aangeraden maar zijn slechts additieve maatregel in behandeling o klassieke behandeling van refluxziekte erosieve oesofagitis PPI in full dosis 4 – 8 weken meest effectieve therapie beste cost-benefit nadien step-down tailoring = dosis aanpassen waarbij men zich laat leiden door effect op klachten controleren van klachten correleert met controle op oesofagitis uitzondering: pt met Barrett-epitheel: klachten dikwijls minimaal niet-erosieve gastro-oesofagale refluxziekte meest efficiënte en beste cost-benefit behandeling staat niet vast symptomen vaak intens en even moeilijk te behandelen als symptomen bij erosieve gastro-oesofagale refluxziekte geen oesofagitis aanwezig → therapie-intensiteit en frequentie inname PPI w bepaald door effect op klachten risico op evolutie nr ernstige oesofagitis = minimaal pt’en met graad A en B oesofagitis: kans op stenose vrijwel onbestaande → doel behandeling is klachten controleren 9|Pagina Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 graad C en D oesofagitis: klachten én letsels behandelen want hier wel risico op stenose behandeling endoscopisch opvolgen → niet enkel voortgaan op verbetering vd klachten! o behandeling van verwikkelingen stenose dilatatie met Savary bougies gesteund door full-dose medicinale therapie (PPI) aanwezigheid metaplastisch cillindercellig epitheel meestal full-dose medicinale therapie (PPI) nodig bioptische follow-up igv intestinale type betekenis van aanwezigheid metaplastisch cilindercellig epitheel o als metaplastische epitheelsegment uitstrekt proximaal van gastro-oesofagale junctie: bijna altijd slijmbekercellen aanwezig = “intestinale metaplasie” o “Barrett slokdarm” = endoscopisch waarneembare proximaalwaartse verplaatsing van squamocolumnaire junctie met intestinale metaplasie op biopsie (zie verder) Tumoren vd slokdarm epitheeltumoren van slokdarm o spinocellulaire epithelioom = squameus cel carcinoom (SCC) o adenocarcinoom verhouding frequentie o wereldwijd: squameus celcarcinoom 3 – 4x frequenter dan adenocarcinoom o Westerse wereld: laatste jaren belangrijke stijging adenocarcinomen thv gastrooesofagale junctie verschuiving met meer en meer adenocarcinomen (vnl thv gastro-oesofagale junctie): zeker gerelateerd aan gastro-oesofagale reflux verhouding tss beiden nu ong 1 o squameus celcarcinoom 3x meer mannen dan vrouwen o jaarlijkse incidentie adenocarcinoom in Barrett slokdarm: 1,3 – 3/1000/jaar = veel frequenter dan in controlepopulatie SCC o herkomst: ontaarding malpigiaans epitheel vd slokdarmmucosa o etiologie bevorderende factoren geconcentreerde alcohol roken langbestaande stase bij achalasie langbestaande ernstige oesofagitis laryngo-pharyngeaal carcinoom want heeft zelfde voorbeschikkende factoren doet zich voor in bovenste 2/3 vd slokdarm adenocarcinoom o herkomst: ontaarding Barrett epitheel (metaplastisch) in distale slokdarm tgv langdurige ernstige reflux o etiologie: ontstaat in Barrett-epitheel uitgebreidere metaplasie (long-Barrett) = meer kans op ontwikkelen dysplasie en carcinoom risico bij aanwezigheid metaplasie in biopsie genomen thv gastro-oesofagale junctie: niet duidelijk plaats in slokdarm: onderste 1/3 symptomen o dysfagie vh organische type: eerste en meest karakteristieke symptoom treedt pas op als ong 2/3e vd slokdarmomtrek geïnvadeerd is → bij eerste consultatie voor dysfagie ikv carcinoom: aandoening al in gevorderd stadium o odynofagie: bij geülcereerde tumor 10 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 anorexie en vermagering thoracale pijn: bij invasie neurale structuren in mediastinum heesheid: bij invasie n. laryngeus recurrens (terugkerende tak van n. vagus) hoesten bij afslikken speeksel, drinken of eten kan wijzen op oesofagotracheale (/bronchiale) fistel locoregionale uitbreiding en metastasering o afwezigheid serosa en sterk ontwikkeld omgevend lymfovasculair netwerk snelle uitbreiding in omgevende lymfeklieren vroegtijdige metastasering o adenocarcinoom: tgv meer distale ligging minder frequent aanleiding tot fistelvorming naar luchtwegen diagnose en staging o diagnose: endoscopie met biopsie o correcte staging: belangrijk voor prognose en keuze vd behandeling w gedaan obv echo-endoscopie diepte van penetratie in wand bepalen pathologische lymfeklieren voorspellen CT thorax/abdomen met contrast PO en IV oa bij niet doorgankelijke stenose, vermoeden fistel, … kan ook RX slokdarm met barium GEEN (joodhoudend) wateroplosaar contrast bij vermoeden fistel naar luchtweg want is hypotoon → igv fistel: longoedeem PET (18F-FDG) of PET-CT: geschikt om metastasen in licht te stellen TNM staging T = tumor T0 = geen bewijs van primaire tumor T1 = invasie lamina propria, muscularis of submucosae T1a = invasie lamina propria of muscularis mucosae T1b = invasie submucosa T2 = invasie muscularis propria T3 = invasie adventitia (dus doorheen volledige wand) T4 = invasie omgevende structuren vb. myocard, lever, … T4a = reseceerbaar vb. invasie pleura T4b = niet-reseceerbaar vb. invasie aorta N = para-oesofagale lymfenoduli N0 = geen lymfenoduli N1 = 1 – 2 lymfeklieren N2 = 3 – 6 lymfeklieren N3 = ≥ 7 lymfeklieren M = metastasen M0: geen metastasen op afstand M1: metastasen op afstand M1a: thv truncus coeliacus M1 Hep: thv lever behandeling o endoscopische mucosale resectie (EMR) kan voldoende zijn bij T1a N0 en letsels met hooggradige dysplasie in Barrett-epitheel limiterend: correct inschatten van toestand vd lymfeknopen (bij T1a-tumoren: risico op lymfeknoopmetastasen gering) radiofrequentie ablatie (RFA) kan ook o primaire therapie: chirurgie met totale of partiële oesofagectomie herstel transit: tubulatie vd maag of interpositie van segment dunne darm of colon chirurgie vaak vooraf gegaan door neo-adjuverende chemoradiotherapie bij meer gevorderde tumoren (T3 of meer en N+) o o o o 11 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o palliatieve therapie: palliatie vd dysfagie dilataties van tumorale stenose met Savary bougies van progressief toenemende diameter effect slechts kortstondig endoscopische (argon plasma) coagulatie meestal: self-expanding metalen stent (coated) oa bij fistel naar luchtwegen radiotherapie evt. palliatieve slokdarmresectie (igv veen alternatief) Infectieuze en precancereuze letsels van bovenste GI tractus Ontstekingen vd slokdarm Algemeen ontstekingen en inflammatoire letsels vd slokdarm: w veroorzaakt door o exogene factoren infecties monilia of candida, herpes simplex virus, cytomegalovirus vnl bij gestoorde immuniteit accidentele of opzettelijke inname caustische chemische producten oa sommige medicamenten: tetracyclines, NSAIDs, osteoclastenremmers, … o endogene factoren: nadelige invloed intrinsieke prikkelende stoffen secreties van maag of gal reflux van maaginhoud onvoldende ontlediging vd slokdarm met incompetentie vd gastro-oesofagale sfincter o in zeldzame gevallen: ikv veralgemeende aandoeningen van bekende of onbekende etiologie diagnose o macroscopische letsels vd slokdarm: w gezien tijdens endoscopie roodheid = erythema erosies macroscopisch: letsels < 1 cm diameter microscopisch: letsels beperkt tot mucosa ulceraties macroscopisch: letsels > 1 cm diameter microscopisch: letsels dieper dan mucosa fibrose vd wand met vernauwing vh lumen o microscopisch onderzoek vd weefselstalen afgenomen tijdens endoscopie niet eerste of noodzakelijke onderzoek voor diagnose van reflux oesofagitis kan wel nuttig en noodzakelijk zijn voor diagnose infectieuze (vnl virale) aandoeningen maligniteit reflux oesofagitis zonder endoscopische letsels microscopische letsels die kunnen voorkomen bij reflux oesofagitis dilatatie van intercellulaire ruimten: vnl in onderste cellagen vh plaveiselepitheel hyperplasie of verbreding vd basale zone vh epitheel verlenging vd bindweefselpapillen vd lamina propria inflammatie: aanwezigheid neutrofiele of eosinofiele polynucleairen of lymfocyten in epitheel of lamina propria neutrofielen: normaal niet aanwezig in epitheel → wijzen op actieve ontsteking eosinofielen en lyfmocyten: onder normale omstandigheden wel aanwezig in slokdarmepitheel 12 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Barret slokdarm steeds bewijs van bestaan chronische gastro-oesofagale refluxziekte pathofysiologie o langdurige blootstelling van slokdarm aan nadelige invloed van reflux kan resulteren in metaplasie van meerlagig plaveiselepitheel: w vervangen door éénlagig cilindrisch (klier)epitheel cilindercellig epitheel dat klierbuisjes vormt = ‘columnar-lined esophagus’ (CLE) biedt betere weerstand aan zure maaginhoud o meest uitgesproken in distale deel vd slokdarm: begint aan maagcardia en stijgt progressief kan in lengte wisselen van short- tot long-segment Barrett kan regelmatig afgelijnd zijn of onregelmatige uitlopers hebben proximaal van Barret-epitheel: vaak additionele oesofagitis graad A, B of C o macroscopisch: vorm metaplasie kan min of meer uitgebreid zijn: short segment vs long segment long-segment Barrett slokdarm short-segment Barrett-slokdarm = aanwezigheid ≤ 3 cm intestinaal metaplastisch epitheel in slokdarm prognose?? → niet geweten hoe lang segment met slijmbekercellen dan moet zijn om geassocieerd te zijn met verhoogd kankerrisico DD met intestinale metaplasie in maagcardia?? heel frequent (tot 1/3 vd pt’en die endoscopie ondergaan voor refluxsymptomen) niet geassocieerd met verhoogd kankerrisico regelmatig voorkomen hebben of onregelmatige uitlopers vertonen o ulcera in Barrett slijmvlies: typisch peptisch ulcus mogelijk = Barrett ulcus vaak ook ulcus aan overgang van Barrett slijmvlies naar malpigiaanse epitheel met erin vnl begeleidende oesofagitisletsels pt’en soms weinig klachten (hyposensitiviteit?) huidige definitie Barret-slokdarm: ‘aanwezigheid endoscopisch zichtbare afwijking in distale slokdarm met aanwezigheid intestinale metaplasie (gediagnosticeerd obv aanwezigheid slijmbekercellen) in biopsies’ o dus Barret-slokdarm = bijzonder subtype van CLE frequentie o prevalentie wsl ong 5% o metaplasie vh meerlagige malphigiaanse epitheel: endoscopisch waargenomen bij ong 10% vd pt’en met chronische reflux klinische betekenis: obv talrijke klinische en epidemiologische argumenten: Barret-slokdarm (intestinale metaplasie) is precancereuze aandoening o pt’en waarbij deze verandering optreedt: statistisch meer kans op ontwikkeling adenocarcinoom vd slokdarm o incidentie adenocarcinoom vd slokdarm aan gastro-oesofagale junctie: sterk gestegen tijdens laatste 25 jaar duidelijk meer uitgesproken dan voor plaveiselcelcarcinomen vd proximale slokdarm adenocarcinoom vd slokdarm gestegen van 5 → 50% v alle slokdarmkankers o ikv secundaire preventie: bij pt’en met Barrett-slokdarm uitkijken naar verschijnen dysplasie dysplasie = epitheel dat met zekerheid neoplastisch (dus uitsluiting goedaardige, regeneratieve fenomenen) maar volledig omschreven blijft door basale membraan waarbinnen het ontstaan is dus nog geen ingroei in onderliggende bindweefsel = ‘intra-epitheliale neoplasie’ (IEN) secundaire preventie bij Barrett slokdarm: opsporen van IEN!! betekenis: kankercellen hebben in dit stadium nog geen toegang tot bloed- of lymfevaten of andere kanalen die uitzaaiing op afstand zouden kunnen toelaten 13 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 diagnose dysplasie: kan voorlopig uitsluitend gemaakt w door microscopisch onderzoek van biopsies o intra-eitheliale neoplasie: diagnose om letsels op te sporen: ‘endoscopische surveillance’ met afname biopten richtlijnen voor follow-up zijn niet universeel richtlijnen American College of Gastroenterology (2002): als bij 2 consecutieve endoscopies geen neoplasie gevonden: interval van 3 jaar voor volgende onderzoek afwijkingen (die gevolg zijn van neoplastische veranderingen) kunnen macroscopisch zichtbaar zijn als verheven letsels vlak en vrijwel onzichtbaar zijn (tijdens routine-endoscopie) diagnose niet altijd evident door macroscopische beeld en problemen bij afname en analyse vd stalen nieuwere endoscopische technieken met chromo-endoscopie en zoom-endoscopie → mogelijk om gerichte biopten af te nemen resultaten zijn hierdoor sterk verbeterd moleculaire en andere technieken kunnen microscopische diagnose ondersteunen vb. expressie vh P53-eiwit ernst intra-epitheliale neoplasie w beoordeeld ahv cytologische afwijkingen: kerngrootte, vss vormen van kernen, vss oriëntatie vd kern, … architecturale afwijkingen: onregelmatige crypten of klieren klassiek w verschillende graden gebruikt onbepaald (indefinite voor dysplasie): als patholoog onzeker is of dysplasie al dan niet aanwezig is vb. atypie vh epitheel in context ernstige actieve inflammatie doorgedreven follow-up met uitgebreide biopsiename na optimale behandeling vereist positief voor intra-epitheliale neoplasie lage graad → grondig opvolgen hoge graad 2e advies door ervaren GI patholoog aangeraden meer ingrijpende behandeling steeds aangewezen radiofrequente ablatie → verdere endoscopische en bioptische follow-up voor evt recidief nodig endoscopische mucosale resectie (EMR) heelkunde Candidiase vd slokdarm Candida albicans = normale commensaal vd mondholte maar kan overgroeien in pharynx en slokdarm bij o slechte algemene toestand o pt’en onder AB of systemische corticosteroïden o immuungecomprommiteerde pt’en: HIV, immuunsuppressie, … o diabetes mellitus o chronisch gebruik inhalaties met topische steroïden voor astma bronchiale o … symptomen o soms ernstige, plots optredende odynofagie o soms continue retrosternale pijn diagnose o meestal typische wit-gele plaques (op friabele, snel bloedende bodem) in keelholte o endoscopie typische wit-gele plaques bij biopsie en kleuring: Candida albicans aantreffen knopvormende gisten (= niet voldoende voor histologische diagnose) 14 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pseudohyfen aantonen (noodzakelijk voor histologische diagnose!): detectie kan ondersteund worden door PAS-kleuring na α-amylase voorbehandeling behandeling o nystatine (in vloeistof): voor lichtere vormen o myconazole (Dactarin®), ketoconazole (Nizoral®), fluconazole (Diflucan®), … → voor ernstige vormen Ontstekingen vd maag Ontstekingen vd maag: gegroepeerd onder algemene term ‘gastritis’ → begrip w gebruikt zowel in klinisch kader als voor beoordeling radiologische opnamen of endoscopische letsels vss toestanden overlappen elkaar niet aanwezigheid radiologische, endoscopische en/of histologische letsels correleert niet noodzakelijk met klachtenpatroon vd pt histologie → mogelijk om vss types te klasseren naar etiologie → behandeling voorstellen Acute gastritis gevolg van meestal kortdurende nadelige invloed op maagmucosa uitgeoefend door uiteenlopende factoren o fysische factoren vb. hoge stralingsdosis (radiotherapie) o chemische factoren pikant eten veel/sterke alcohol farmaca vb. acetylsalicylzuur, ijzer, steroïden drinken/inslikken caustisch product o acute infectie met Helicobacter pylori o stress: brandwonden, sepsis, shock, schedeltrauma klinisch beeld acute gastritis o nausea, braken o verminderde eetlust o maagkrampen o brandend epigastrisch gevoel o volheids-opgeblazen gevoel tijdens/na eten o begeleidende tekens van gastro-enteritis acute gastritis of stress-ulcera: kan aanleiding geven tot belangrijke hoge gastro-intestinale bloedingen o ong 30% vd hoge GI bloedingen is gevolg van ‘acute hemorragische gastritis’ o op endoscopie zie je ‘kometen’: zwarte bolletjes = submucosale bloedingen therapie acute gastritis o stop causale medicatie / alcohol o vocht en elektrolyten bij braken o packed cells transfusie bij anemie o geen specifieke behandeling (behalve Hp) zuur verminderen: antacida, H2 antagonist, PPI AB bij Hp (vb. metronidazole + amoxicilline) Chronische gastritis overwegend histologische diagnose onderverdeling o obv distributie vd letsels, etiologie en vnl histologie: onderscheid tss 3 grote categorieën actieve vormen chronische vormen specifieke vormen o verder onderverdeeld obv al dan niet aanwezig zijn klieratrofie en intestinale metaplasie 15 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 biopten w afgenomen in vss delen vd maag (voor accurate beoordeling: patholoog moet ingelicht w over plaats van afname vd biopsies) o auto-immune gastritis (type A gastritis) = atrofische gastritis vnl thv corpus en fundus antistoffen bij grote meerderheid vd pt’en: antistoffen tegen pariëtaalcellen sommige pt’en: antistoffen tegen intrinsic factor apoptose pariëtaalcellen → atrofie vd maag geen zuursecretie geen intrinsic factor thv maag → vit B12 kan nt opgenomen w thv terminaal ileum → pernicieuze anemie kenmerken prototype deze gastritis: pt’en met pernicieuze anemie en vit B12 gebrek pernicieuze anemie was vroeger letaal maar nu kan je B12 IM inspuiten achlorhydrie hypergastrinemie microscopisch diffuse, tot maagcorpus beperkte, chronische atrofiërende gastritis met beperkte tot matige intestinale metaplasie intestinale metaplasie is precancereuze conditie! antrum komt normaal voor naarmate ziekte vordert: pariëtaalcellen verdwijnen o gastritis geassocieerd met H. pylori (type B gastritis; zie verder) o reactieve gastritis (type C gastritis = chemisch) sommige auteurs verkiezen ‘gastropathie’ want ontstekingscomponent is minimaal letsels vnl gesitueerd in antrum mucosale hyperemie en oedeem oppervlakkige erosies foveolaire hyperplasie reactieve epitheelcelveranderingen erkende oorzaken galreflux medicatie (NSAIDs) zelfde histologisch beeld kan gezien w bij pt’en met hoge alcoholinname of sterk gekruide of gezouten voeding → diagnose ‘reactieve gastropathie’ moet gecorreleerd w met kliniek o speciale vormen gastritis na gastrectomie (subtype van reactieve gastritis) precancereus! gastroenterostomie: antrum verwijderd → veel galreflux → (groot) risico op evolutie naar kanker met nieuwe operaties komt dit veel minder voor maar opletten bij oude pt’en: die hebben oude operaties nog gehad lymfocytaire gastritis > 25 intra-epitheliale lymfocyten per 100 epitheelcellen associatie met coeliakie en Hp (immuunreactie) denken aan coeliakie! R/ PPI en eradicatie Hp granulomateuze gastritis denken aan ziekte van Crohn focaal actieve gastritis denken aan ziekte van Crohn bij kinderen eosinofiele gastritis zeldzaam oa geassocieerd met atopie, voedselallergie 16 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 behandeling dieet PPI steroïden Helicobacter pylori (Hp) Hp = op wereldschaal 1 vd meest verspreide infectie bij mens klinische betekenis o chronische infectie met Hp = rechtstreekse oorzaak van chronisch actieve oppervlakkige gastritis (type B gastritis) o ong 1/6e vd Hp besmette personen ontwikkelt peptische ulcusziekte o chronische Hp-infectie is heel wsl rechtstreekse oorzaak van maag B-cel MALT-lymfoom (mucosa associated lymphoid tissue lymphoma) biologisch gedrag lymfoom: meestal lage graad maligne o chronische gastritis obv Hp kan aanleiding geven tot atrofie en intestinale metaplasie van maagslijmvlies leidt bij aantal pt’en tot maagadenocarcinoom ‘epidemische maagkanker’ ‘intestinaal-type maagkanker’: vanwege associatie met intestinale metaplasie en morfologische aspect vh letsel andere types maagkanker bestaan (maar niet geassocieerd met Hp) vb. ‘mucineus adenocarcinoom’ met oa vorm met zegelringcellen (weinig cohesieve cellen met intracellulaire slijmstapeling) Hp als bacterie o H. pylori gramnegatief beweeglijke, spiraalvormige bacterie met 4 – 6 flagellen micro-aerofiel kenmerkend: sterke ureaseactiviteit → bacterie kan ureum omzetten tot NH3 en CO2 o komt wsl enkel bij mens voor o leeft in maagslijmvlies in of onder beschermende mucuslaag in onmiddellijk contact met slijmnapcellen aan oppervlakte vd crypten kan ook voorkomen op metaplastisch slijmnapepitheel vb. in duodenum o besmetting meest waarschijnlijk: oro-orale of feco-orale besmetting besmetting uit omgeving (water, ongekookte groenten, …): niet uitgesloten besmetting via onvoldoende gesteriliseerd medisch materiaal o stammen die VacA (vacuolating toxin) en CagA (cytotoxin associated protein) tot expressie brengen: duidelijk meer infectieus en agressief → meer intense chronische gastritis o acute infectie met Hp voorbijgaande (enkele dagen) episode van acuut ziektegevoel met bovenbuikpijn, nausea en braken beeld van min of meer uitgesproken gastro-enteritis meestal geen echte aanleiding tot doktersbezoek gaat gepaard met belangrijke hypochlorhydrie → kan weken aanhouden leidt tot humorale en cellulaire immuunrespons aantoonbaar door aanwezigheid IgA- en IgG-antistoffen immuunrespons slaagt er meestal niet in om infectie te elimineren (voorlopig onbegrepen waarom) → chroniciteit ontstaat o chronische inflammatie met histologisch beeld: chronische oppervlakkige actieve gastritis van type B beschadiging en reactieve veranderingen van oppervlakkige epitheel gedaalde slijminhoud discrete uniforme kernvergroting 17 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 toegenomen mitotische activiteit lamina propria: oppervlakkig gelokaliseerd, gemengd ontstekingsinfiltraat met neutrofielen, plasmacellen en lymfocyten neutrofielen infiltreren epitheel lymffolikkels met germinatieve centra kunnen aanwezig zijn naarmate klieratrofie optreedt: ontstekingsinfiltraat breidt uit naar diepere lagen mucosa chronische gastritis persisteert maar geeft meestal geen aanleiding tot klachten nu algemeen aanvaard dat Hp infectie aan basis ligt van peptische ulcusziekte ‘no Hp, nu ulcer!’ o prevalentie Hp bij duodenaal ulcus: praktisch 100% ontstaat via mechanisme van slijmnapmetaplasie in duodenum → secundaire Hpinfectie vanuit maag maagulcus: 80% (overige 20% zijn wsl NSAID-geïnduceerd) o eradicatie Hp geneest actief ulcus zelfs zonder geassocieerde zuursecretieremming o eradicatie Hp doet neiging tot recidiefvorming verdwijnen → ‘no Hp, nu ulcer!’ MAAR Hp leidt maar tot ulcus bij beperkt aantal geïnfecteerde pt’en: tussenkomst van genetische factoren vd gastheer omgevingsfactoren vb. roken wsl ook virulentie van Hp stam (CagA en VacA) Hp en maagadenocarcinoom o epidemiologische gegevens tonen aan dat Hp infectie mee aan basis ligt van maagadenocarcinoom o pathogenetisch mechanisme: rol van Hp ligt in initiëren van cascade pt’en met Hp infectie ontwikkelen chronische type B gastritis aantal v deze pt’en evolueren naar atrofie atrofie is bekende oorzaak van metaplasie en intra-epitheliale neoplasie (dysplasie) oiv carcinogeen uit omgeving lig aan basis van adenocarcinoom o wsl stimuleert Hp op zichzelf ook rechtstreeks proliferatie van mucosacellen → bevordering risico op metaplasie en dysplasie proliferatie meer uitgesproken bij CagA-positieve stammen diagnose van Hp-infectie o histologie (antrumbiopsie) gouden standaard van diagnostiek: directe histologische visualisatie van HP op biopsie immuunhistochemische kleuring → zekerheid op biopsie vd aanwezigheid van Hp uitgebreidheid en ernst gastritis bepalen graad atrofie en intestinale metaplasie bepalen → risico voor carcinoom o culturen vanuit biopsies moeilijke techniek voordeel = opstellen antibiogram: w gedaan na vss gefaalde eradicatiekuren o CLO-test (‘Campylobacter-like organism test’ en analoge tests): gebruikt urease-activiteit van bacteriën aanwezig in biopsie om omzetting ureum tot ammoniak te visualiseren dmv pH-gebonden kleurreactie snelle en goedkope test maar biopsiename is vereist biopsie w in medium geplaatst waarin ureum zit: als bacterie met urease in biopsie aanwezig is, treedt pH-gebonden kleurreactie op o ureum-ademtest: 13C-gemerkt ureum w toegediend PO ureum w bij Hp-positieve pt’en gemataboliseerd tot NH3 en CO2 → via lever naar bloedbaan naar longen → uitgeademd → kan gemeten w vals negatief bij inname AB o serologie: zoekt specifieke IgG- of IgA-antistoffen op 18 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 positieve serologie duidt op aanwezige of doorgemaakte infectie want antistoftiter daalt slechts langzaam na eradicatie niet geschikt om succes eradicatie op korte termijn te bekijken behandeling Hp infectie o vss therapieschema’s w gebruikt wijzigen vaak (dus geen nut om ze vanbuiten te leren) meeste klassieke schema’s berusten op combinatie van PPI + 2 AB waaronder metronidazole of clarithromycine samen met amoxycilline of tetracycline zuursecretie remmen → Hp gaat stikken in ammoniak die het zelf produceert combinatiepreparaat van bismuthzout en ranitidine + 2 AB (zelfde als hierboven) o behandeling w gedurende 1 week – 10 dagen voorgeschreven leidt tot eradicatie in > 85% vd gevallen als Hp resistent is tegen deze therapie: eradicatie w moeilijk tot problematisch meer complexe schema’s nodig moeilijk tot onmogelijk te eradiceren Maag- en duodenumulcus definitie o ulcus = scherp begrensde onderbreking vd mucosa die doorheen muscularis mucosae dringt itt erosie: dringt niet door muscularis mucosae o peptisch (acid-peptic) ulcus komt voor op plaatsen waar mucosa in contact komt met zuur-pepsine maag- en duodenumucus peptische oesofagitis jejunaal ulcus bij gastrojejunostomie Zollinger-Ellison ileaal ulcus bij divertikel van Meckel lokalisatie o maagulcus meestal thv kleine curvatuur rond angulus in feite: in antrum-type mucosa aan overgang tss antrum- en corpustype mucosa o duodenaal (bulbair) ulcus: meestal binnen 2 cm distaal van pyloor vnl in zones antrale metaplasie voorkomen o duidelijk meer bij mannen dan vrouwen o 2,5x meer bulbaire ulcera dan maagulcera gaat wsl in toekomst veranderen want bulbair ~Hp; maag ~NSAID pathogenese o H. pylori klassieke peptische ulcus met neiging tot recidiefvorming (= peptische ulcusziekte) associatie met Hp > 80% voor duodenaal ulcus en > 60% voor maagulcus NSAIDs zijn verantwoordelijk voor grootste deel vd niet-Hp-ulcera 19 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 eradicatie van Hp doet ulcusziekte verdwijnen (‘no Hp, no ulcer’) → peptisch ulcus is infectieziekte pathogenese duodenumulcera meestal infecte met meer virulente Hp stammen die meer adhesief zijn thv mucosa Hp gastritis is antrum-predominant → minder ontstoken corpus kan veel zuur secreteren door antritis: somatostatine-gerelateerde regulatie van gastrine defect → overdreven gastrinerelease → stimulatie pariëtaalcellen overdreven acidificatie vd bulbus → maagmetaplasie ontstaat in bulbus → w op haar beurt geïnfecteerd door Hp → onsteking, erosie en ulcus maagulcus Hp-gastritis is doorgaans pangastritis meestal met zekere graad atrofie door gastritis ontstaat ulcus meestal in antrale mucosa letsel is focaal → waarom?? (niet goed gekend) o maagzuur (HCl) ‘no acid, no ulcer’ → argumenten pt’en met gastrinoom (Zollinger-Ellison) hebben bijna altijd ulcera alle ulcera genezen als zuursecretie w uitgeschakeld met PPI’s minimumhoeveelheid zuur noodzakelijk bij pt met chronische Hp-gastritis of met NSAID-letsel: ulcus ontstaat omdat op bepaalde plaats geïnflammeerde mucosa doorbroken w → zuur kan indringen → verdere weefselafbraak met ulcusvorming o NSAIDs inname NSAIDs veroorzaakt ulcera bij gevoelige pt’en lokalisatie vnl antrale en prepyloor ulcera geen voorkeurslokalisatie voor angulus thv kleine curvatuur ulcerogene effect ontstaat door rechtstreekse prikkeling mucosa inhibitie van prostaglandinesecretie door mucosa → verminderde mucosale defensie (mucus, bicarbonaat) → effect zowel lokaal als langs bloedbaan geen neiging tot recidiefvorming als inname NSAID stopt o conclusie: welke pt doet typisch peptisch ulcus ikv ulcusziekte? Hp-gerelateerde gastritis voldoende maagzuursecretie aantal andere factoren spelen rol wie uiteindelijk ulcus ontwikkelt erfelijkheidsfactoren roken virulentie van Hp … symptomen o knagende pijn gelokaliseerd in epigastrium opkomend op ogenblik dat maagzuur niet gebufferd is 2 – 3 uur na maaltijd soms ’s nachts beterend met ingesta of alkaliën komt periodisch voor: volgens recidieven typisch in voorjaar en najaar o atypische klachten anorexie 20 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 speekselvloed nausea o vnl oudere personen: ulcus kan volledig symptoomloos optreden o bulbair ulcus: meestal typischer pijnpatroon dan maagulcus o ‘pyloric channel syndroom’ als ulcus gelokaliseerd is in of onmiddellijk thv prepyloorstreek: pijnsymptomen meestal onmiddellijk postprandriaal! braken verlicht pijn bij deze pt’en diagnose o vermoeden uit anamnese vb. geschiedenis ulcus o klinisch onderzoek: epigastrische drukpijn igv actief ulcus o oesofago-gastro-duodenoscopie obligaat met biopsies maagbiopsie want elke maagulcus is potentieel maligne!! → ongeacht endoscopische of radiologische beeld biopsiename in rand vh letsel dus voldoende ruime biopsiename is obligaat zeker bij slecht helend ulcus onder medicamenteuze therapie bulbair ulcus: in principe steeds benigne maar hoge prevalentie Hp gastritis → biopsies in antrum o RX SMD met barium als endoscopie niet mogelijk is ulcus w afgebeeld als niet-vormvariabel additie- of nis-beeld omgevend oedeem convergentie van mucosaplooien o vaststellen van Hp-status = essentieel onderdeel in diagnose mbv antrum-biopsies bij duodenumulcus o zorgvuldige anamnese naar gebruik salicylaten, NSAIDs behandeling peptisch ulcus o behandeling beoogt dubbel doel behandeling ulcus zelf (ulcus als uiting van ulcusziekte) → behandeling van symptomen letsel behandeling van ulcusziekte = voorkomen van ulcusrecidieven: echte ulcusziekte komt enkel voor bij chronische Hp-infectie behandeling ulcusziekte is dus eradicatie Hp igv resistentie Hp tegen huidige therapieën: recidiefvorming voorkomen door continue reductie zuursecretie door zuursecretieremmers o medicamenteuze behandeling ulcus hygiëno-diëtische maatregelen vermijden van koffie, thee en cola strikt vermijden aspirine en NSAID rookstop medicamenteuze therapie: zuursecretieremmers H2-receptorantagonisten stoffen cimetidine 800 mg/dag ranitidine 300 mg ‘s avonds in klassieke dosering snelle vermindering vd symptomen ulcusheling na therapie 4 – 6 weken in ong 80% vd pt’en PPI’s stoffen omeprazole 40 mg/dag lanzoprazole 30 mg/dag pantoprazole 40 mg/dag 21 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 raboprazole 20 mg/dag esomeprazole in klassieke dosis snelle verdwijning vd klachten heling na 4 weken therapie in > 90% vd pt’en o behandeling vd ulcusziekte ieder bulbair ulcus en 80% vd maagulcera ontsaan ikv Hp-positiviteit → eradicatie igv resistentie Hp aan eradicatietherapie of in zeldzame geval van niet-Hp-gerelateerd chronisch peptisch ulcus (als dat bestaat): ulcusrecidief voorkomen met continue toediening vd klassieke zuursecretieremmers in full dosis preventie geldt maar zolang therapie gegeven w mogelijk alternatief: reductie zuursecretie door heelkunde (slechts zeldzaam nodig) o heelkunde in behandeling ulcus en ulcusziekte medicamenteuze therapie van ulcus en ulcusziekte: zo performant dat heelkunde vrijwel niet meer w uitgevoerd wel nog voor verwikkelingen van ulcus: bloeding die niet endoscopisch gestopt kan w, perforatie, gastric outlet obstruction supraselectieve vagotomie was vroeger meest aangewezen ingreep bij recidiverende bulbaire ulcera sectie gastrische taken bewaren van hepatische tak en antrale tak van Latarjet → dundarmbezenuwing intact verwikkelingen van peptisch ulcus o maag- of duodenaal ulcus kan vroeg (zelfs als eerste symptoom) of laat verwikkeld zijn perforatie bloeding stenose kunnen gelijktijdig voorkomen o sinds gebruik H2-antagonisten: frequentie dringende ingrepen voor verwikkeld peptisch ulcus duidelijk afgenomen: ↓ incidentie en ↑ niet-HK (endoscopische) behandeling ulcusbloeding en stenose o perforatie pathologie maag- of duodenumwand onderbroken door alle lagen heen → intraluminele inhoud komt in contact met peritoneum → peritonitis oorzaken: ulcus > carcinoom > andere oorzaken (vb. caustisch) soorten gedekte perforatie ontstaat wellicht trager w afgedekt door omgevend orgaan (lever, pancreas, omentum, colon, galblaas) in proces van gelokaliseerde peritonitis (plastron) vermoeden van diagnose: bij verandering patroon ulcusklachten pijn uitstralend naar rug pijn die niet meer betert met ingesta of alkaliën (dus meer continu) verhoging intraluminele druk (endoscopie) is gecontra-indiceerd! vrije perforatie wellicht ontstaan op meer vrijliggend deel van maag-duodenum: vnl thv voorvlakte vd pyloor en DI niet afgedekt → maag-duodenuminhoud loopt vrij in peritoneum vocht preferentieel in paracolische goot R en in Douglas lucht preferentieel subdiafragmatisch (subfrenisch) in staande houding evolutie chemische peritonitis septische purulente peritonitis (na 6 – 12 u) septische shock 22 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 MOSF gedekte perforatie kan evolueren naar vrije perforatie symptomen aanvangssymptomen gemeenschappellijk acuut ontstane epigastrische pijn transfixerend naar rug (als dolksteek) collaps klinisch onderzoek: plankharde buik later: onderscheid meestal duidelijk vrije perforatie gedekte perforatie - continue epigastrische pijn continue epigastrische pijn - diafragmaprikkeling (schouderpijn) na 1 – 4u - diffuse pijn - gelokaliseerde peritonitis - pneumoperitoneum (KO, RX) - klinische verbetering - RX negatief na 6 u - septische peritonitis - facies peritonealis - tachycardie - paralytische ileus na 2 d septische shock + MOSF na 5 – 6 d symptomen verdwenen mits therapie (conservatief) diagnose en differentieel diagnose klinisch anamnese vb. ulcusgeschiedenis plankharde buik verdwenen leverdofheid peritoneale prikkeling (lokaal of diffuus) RX abdomen enkel staande en diafragmastreken subdiafragmatische vrije luchtsikkel(s) in L zijlig als pt niet kan rechtstaan indien negatief: RX controle na 2 – 4 uur of echografie of CT CT grootste gevoeligheid in aantonen plaats en oorzaak intestinale perforaties laat ook toe om andere pathologieën uit te sluiten acute cholecystitis (echo/CT) acute pancreatitis (lipasen, echo/CT) darmischemie (lactaat, CT) colonperforatie CT met intracolisch contrast bij vermoeden: evt RX colon met gastrografine als alternatief voor CT evt RX SMD gastrografine GEEN barium! (is zout en kleverig → als het in buik komt krijgt men het niet weg, chirurg kan dit niet zomaar wegspoelen + onderhoudt bacteriën) GEEN endoscopie bij vermoeden of mogelijkheid gedekte ulcusperforatie behandeling gedekte perforatie: conservatieve behandeling NPO maagsonde in suctie IV vocht want je zuigt maagvocht continu af → risico’s hypovolemie hypokaliëmie alkalose antibiotica: breed spectrum zodat aeroben + anaeroben gedekt zijn H2-blokker of PPI IV intens medisch toezicht! onzekere diagnose 23 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 opvolgen evt. evolutie naar vrije perforatie vrije perforatie: urgente operatie heelkunde bij ulcusperforatie: meestal beperkt tot sluiten perforatie, peritoneale lavage en drainage + biopsie zeker bij maagulcusperforatie kan laparoscopisch igv duodenale perforatie: omentale (Graham) patch die perforatie overnaait gezien zeer goede resultaten (ook laattijdig) medische behandeling (oa Hperadicatie): geen indicatie meer voor definitieve heelkundige behandeling vb. geen HSV (hoogselectieve vagotomie) of partiële gastrectomie onmiddellijk ook medische behandeling aanvatten H2-blokker of PPI antibiotica: zowel tegen post-operatieve infecties als voor Hp eradicatie post-operatief: maag in suctie 6 weken na ulcusrafie: endoscopisch nazien of ulcus al dan niet genezen is als (adequate?!) biopsie carcinoom aanwijst: maagresectie binnen week of na 6 weken prognose bij gedekte perforatie: prognose gunstig bij vrije perforatie: prognose afhankelijk van tijdstip ingreep en ASA-klasse urgente operatie 12 – 24u na perforatie: 2 – 3% † operatie > 24u na perforatie: 20% † o bloeding acute hoge GI bloedingen ulcus verantwoordelijk voor 50% slokdarmvarices acute hemorragische gastritis Mallory-Weiss scheur in slokdarm (scheur vd cardia) … uiting 20% hematemesis 30% melena 50% hematemesis en melena 5% hematochezia meer kans op bloeding bij ulcus door NSAIDs er is Forest classificatie van bloedende ulcera behandeling pt’en vereisen onmiddellijk endoscopische behandeling door experts: gastroduodenoscopie na stabilsatie vd pt met injectie adrenaline bipolaire coagulatie APC (argon plasma coagulatie) clips ‘hemospray’: soort fysische materie die jer erop spuit → hemostase bij diffuse bloedingen (helpt nt bij arteriële bloeding) andere optie in hemodynamisch stabiele pt: interventie radiologie (parels in a. gastroduodenalis spuiten → occlusie: bloeding stopt) bij acute bloeding uit ulcus waarbij geen endoscopische/invasief radiologische hemostase w verkregen mogelijkheden transfixie (overnaaien) van bloedende vat in (bulbaire) ulcus igv duodenale bloeding: vaak a. gastroduodenalis combineren met pyloroplastie en truncale vagotomie 24 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 of antrectomie en truncale vagotomie Billroth II resectie excisie van bloedend maagulcus + biopsie! na transfixie: postoperatief medische behandeling aanvatten: PPI, Hp eradicatie 6 weken nadien: endoscopisch nazien of ulcus al dan niet genezen is IV PPI om recidief bloeding te voorkomen Hp-eradicatie o stenose pathologie passagestoornis thv maag of duodenum door sclerose (verlittekening) tgv chronisch, recidiverend ulcuslijden → gevolgen vernauwing (doorgangsstoornis) motorische stoornissen van betrokken orgaan onvolledige stenose kan volledig w door oedeem rond (recidief) actief ulcus oorzaken en differentiële diagnose van stenose (volgens lokalisatie) cardia: tumor >>> ulcus corpus: tumor > ulcus antrum en pyloor: tumor, ulcus, congenitale pyloorstenose bulbus: ulcus, externe compressie (vb. pancreas), tumor, Crohn → cave: stenose thv maag is dus meestal kwaadaardig!! graden volledige stenose onvolledige stenose (substenose) nog doorgankelijk voor vloeistoffen vaste stoffen stagneren → vorming bezoar dus mechanische intraluminele hinder phytobezoar: conglomeraat van vezelstoffen uit voeding (groenten en fruit) die samenklitten → vorming bolus trichobezoar: bestaat naast voedselbestanddelen vnl uit haren en nagels → vnl bij geesteszieken aangetroffen proximaal ontstaat dilatatie en uiteindelijk atonie (functiestoornissen) verdikking en oedeem vd wand symptomen (volgens lokalisatie vd stenose) gemeenschappellijke algemene symptomen dehydratatie hypovolemie abdominale symptomen cardiastenose dysfagie: meer voor vaste voeding dan voor vloeistof KO: negatief corpusstenose epigastrisch krampende pijn braken van maaginhoud antrum, pyloor, bulbusstenose = gastric outlet obstruction braken van maaginhoud (geen gal!) opgezet epigastrium plasgeruis (maagklotsen) zichtbare perisaltiek diagnose van maag- of duodenumstenose: oorzaak moet opgespoord/aangetoond (en behandeld) w RX abdomen overzicht grote met lucht gevulde maagzak DD met acute maagdilatatie bezoar 25 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 oesofago-gastro-duodenoscopie + biopsie na decompressie met sonde (maaglediging) en spoeling indien nodig indien onmogelijke endoscopische passage: evt RX SMD na maaglediging cave: retentie van barium! behandeling conservatieve behandeling in eerste instantie maagsonde met suctie gedurende ongeveer 7 dagen evt Fauchersonde in spoeling (maaglavage) voor bezoar → anders risico op aspiratie! cave alkalose! IV vocht-elektrolyten (~ionogram!) nutritionele ondersteuning: TPN H+- of H2-blokker bij actief ulcus: door regressie oedeem bij actief ulcus kan stenose regresseren naar substenose maagdebiet vermindert, maagvocht w helder dan kan onderliggende oorzaak opgespoord w endoscopie met biopsie RX etiologische behandeling starten medicamenteuze ulcustherapie: PPI ulcus- of tumorchirurgie endoscopische (ballon)dilatatie kan soms geprobeerd worden cave: perforatie! heelkundige behandeling wanneer? bij tumor als stenose (gastric outlet obstruction) blijft of igv recidief na dilatatie procedure: afhankelijk van oorzaak (ulcus vs tumor) en toestand vd pt’en selectieve vagotomie + pylorplastie of gastro-jejunostomie Billroth I (antrectomie) + vagotomie = duodenum w terug vastgenaaid aan distale maag: enkel antrum en D1 w weggenomen belangrijk probleem: galreflux Billroth II (zeker bij maagulcera) met Roux-in-Y gastrectomie volgens Billroth II = 2/3 partiële (‘subtotale’) distale gastrectomie verwijderen van antrum met G-cellen verwijderen van deel vd pariëtale celmassa geen contact van zure maagstompsecretie met duodenum BII w maar weinig gedaan want ook bijna altijd galreflux Roux-in-Y: jejunum op maag gehecht D4 verder op jejunum vast → geen problemen galreflux voorkeur! indicaties BII zijn nog maagcarcinoom maagulcus weerstandig aan medische therapie (NSAIDs?) peptisch ulcus met stenose of bloeding (als endoscopisch stelpen faalt) 26 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Ziekte van Zollinger-Ellison syndroom van Zollinger-Ellison: veroorzaakt door gastrineproducerende tumor (gastrinoom) o plaats gastrinoom meestal pancreas soms wand van duodenum DII soms elders: maag, hoofdgalweg o is ‘neuro-endocriene tumor’ als groep: gekenmerkt door trage groei relatief indolent klinisch gedrag wel degelijk maligne!: kunnen metastaseren naar regionale lymfeklieren, lever, longen, peritoneum en andere plaatsen in lichaam lange overlevingsduur mogelijk (zelfs met metastasen) gastrinoom secreteert grote hoeveelheid gastrine (G17 en G34) → pariëtaalcellen secreteren continu maximaal zuur → gevolg is syndroom o hardnekkige ulcusgeschiedenis ulcus vaak op zeer ongewone plaats vb. postbulbair ulcus dikwijls verwikkeld: perforatie of bloeding ulcus recidiveert hardnekkig soms hardnekkige refractaire gastro-oesofagale reflux met ernstige oesofagitis door hypersecretie maagzuur o bij 30% vd pt’en: ook diarree (soms enige symptoom) ontstaat door massieve zuursecretie kan waterig zijn of steatorree diagnose o eraan denken! o vermoeden Zollinger-Ellison: bepaling serum gastrine steeds sterk verhoogd verhoging is in aanwezigheid maagzuur DD met hypergastrinemie bij pt’en met pernicieuze anemie of tijdens behandeling met PPI’s o serum chromogranine A ook verhoogd bij meeste neuro-endocriene tumoren o lokalisatie vd tumor vaak moeilijk! densiteit vd tumor verschilt weinig van omgevende weefsels vaak multipele lokalisatie vd tumor diagnostische mogelijkheden echografie echo-endoscopie CT MR angiografie (arteriële fase) octreotidescan (of meer gespecialiseerde PET-CT scan met speciale tracers) → somatostatine receptoren op tumor o 60% vd pt’en met Zollinger-Ellison behoren tot MEN-I syndroom (multipele endocriene neoplasie) gastrinoom, hyperparathyroïdie, hypofyseadenoom dat ACTH of prolactine secreteert autosomaal dominante mutatie op chromosoom 11 (11q13, MEN-I gen) behandeling o behandeling van ulcusgeschiedenis: chronisch toegediende, zéér hoge dosis PPI soms moet dosis getitreerd w tot volledige inhibitie zuursecretie kan ulcusgeschiedenis onder controle houden o behandeling vd tumor afhankelijk van lokalisatie 27 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij solitair gastrinoom in duodenum of in pancreasstaart: resectie andere lokalisatie: tumor is vaak op meer plaatsen aanwezig → heelkunde meestal niet succesvol somatostatine-analogen (3x/dag SC of LAR (long-acting)) onderdrukken soms groei vh gastrinoom stoppen gewoonlijk gastrineproductie nieuwe biologische doelgerichte GM stoppen vaak groei van maligne NETs vd pancreas angiogenese remmer sunitinib mTOR inhibitor everolimus tumor is gevoelig aan sommige cytostatica (streptozotocine in combinatie met andere) maar owv nevenwerkingen is indicatie beperkt nefrotoxisch o zelfs bij gemetastaseerde tumor: nog lange overleving (jaren) kan voorkomen Acute diarree Definities acute diarree duurt meestal maar enkele dagen – 2 weken o frequente stoelgang: > 3/dag o losse tot waterige stoelgang o groot volume o al dan niet vergezeld van abdominale krampen of alarmsymptomen voedselvergiftiging = algemene term voor diarree en/of braken veroorzaakt door voedsel besmet met toxische substanties vb. toxines, bacteriën, parasieten, virussen gastro-enteritis = acute diarree gepaard met nausea en braken (“buikgriep”) o pt voelt zich mottig o buikpijn dysenterie = acute diarree met bloed en etter of slijm (+ evt. koorts) reizigersdiarree (Montezuma’s revenge) = diarree die optreedt tijdens buitenlandse reis o meest frequent door Salmonella sp., Campylobacter sp. o minder frequent door Yersinia sp. Oorzaken plots ontstaan diarree is suggestief voor infectieuze oorzaak o zeker indien geassocieerd met buikkrampen, koorts of braken o meeste gevallen acute infectieuze diarree genezen spontaan bij gezonde individuen: verloop meestal mild maar morbiditeit en mortaliteit door acute diarree blijf in Westerse wereld significant → alarmsymptomen koorts: suggereert infectie met invasieve bacterie of cytotoxisch organisme (vb. C. difficile of Entamoeba histolytica) milde tot matige abdominale pijn dehydratatie: risico manifest hoger bij kinderen en bejaarden o verwekkers infectieuze diarree grote merendeel acute infectieuze diarree w verwekt door virussen: norovirus, rotavirus, adenovirus, astrovirus, … epidemies diarree door besmet voedsel: norovirus frequentste verwekker transmissie zit in water → voedsel en drank persoon op persoon transmissie omgevingsbesmetting → oa schelpdieren en weer voedsel 28 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 kinderen: rotavirus frequente oorzaak bacteriën zijn verantwoordelijk voor meer ernstig verlopende diarree Westerse wereld: meest frequente verwekkers zijn Salmonella spp. veel meer door veel AB in veeteelt! belangrijke rol kip / scharreleieren (dessertjes met rauwe eieren!) Campylobacter spp.: vlees van kippen frequent mee gecontamineerd frequentste oorzaak bacteriële diarree in onze regio Campylobacter jejuni: veel door kip en kalkoen als kip nt goed gebakken w of sap komt op groenten omgeving → andere dieren → oa koemelk Yersinia spp.: zeldzaam enterotoxinogene E. coli (ETEC) Clostridium difficile stinkt enorm kan dodelijk zijn igv toxisch megacolon diagnose screening: bepaling glutamaat dehydrogenase in faeces C. difficile secreteert dit enzym zet glutamaat om in α-ketoglutaraat detectie toxine A en B in faeces coprocultuur enterohemorragische E. coli (EHEC 0157:H7) zeldzame verwekker diarree gevreesd owv risico op hemolytisch uremisch syndroom Shigella sp.: w geïsoleerd bij reizigers die terugkeren uit risicogebieden protozoa (parasieten → kunnen niet gekweekt w!) Giardia lamblia vaak bij ons! cysten in omgeving → opgegeten (drinkwater, rauwe groenten, …) → in darm ontwikkeling tot trofozoïeten evt ontwikkeling diarree (niet iedereen) in darm terug encystatie → cysten en trofozoïeten geëxcreteerd in faeces: terug in omgeving Cryptosporidium bij importproducten kan je dit bij ons krijgen vb. aardbeien vanuit ver land enkel significant bij immuungecompromiteerde pt’en Cyclospora Entamoeba histolytica oorzaak van intestinale amoebiase colitis later evt leverabces bij zwakke pt’en: long- en hersenabces kan geïsoleerd w uit stoelgang pt’en die terugkeren uit (sub-)tropische gebieden opdat dit ontwikkelt: zekere temperatuur nodig cyclus wederom met cyclus van trofozoïeten en cysten 29 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 voedselvergiftiging: toxines van Staphylococcus aureus, Clostridium perfringens en Bacillus cereus: veroorzaken diarree binnen 6 uur na ingesta (geen incubatietijd!) toxines kunnen warmtestabiel (heat stable) zijn! in enterocyt: stimulatie omzetting arachidonzuur naar PG → stimulatie secretie chloor naar darm → trekt water aan vb. voedselvergiftiging met enterotoxine van S. aureus → hoog risico igv vleesmixen vb. vlees- of kipsalade met mayonnaise gekookte ham / sneetjes worst niet-vlees voedsel vb. melk, crème, pudding bacteriën die in voeding komen via wonden, mond of neus geneesmiddelen kunnen oorzaak zijn van acute diarree o chemotherapeutica o colchicine o ieder antibioticum → C. difficile infectie!! o magnesium PO voedselallergie: IgE-gemedieerd Anamnese voor bepalen ernst diarree en risico op dehydratatie: bevragen van o frequentie ontlasting + volume o aard vd ontlasting: bloed, etter, … o duur vd diarree o aanwezigheid van braken o tekenen van dehydratatie: dorstgevoel, gewichtsverlies, orthostatisme, verminderde urineproductie o koorts o abdominale pijn ook bevragen: volledige medische voorgeschiedenis o aandacht voor medicatie o verminderde immuniteit gegevens relevant voor instellen empirische therapie of uitvoeren diagnostische evaluatie o woonplaats o recente reis o beroep en hobby’s o ingenomen voedsel: rauw vlees, vis, eieren, niet-gepasteuriseerde kazen, … o zwangerschap → verhoogd risico op listeriosis! recent gebruik antibiotica? → C. difficile infectie (AB-geassocieerde diarree) Klinisch onderzoek infectie met invasieve darmbacterie: koorts en tekenen peritoneale prikkeling indicatie voor extracellulaire volumedepletie (potentieel ernstige complicatie) o diepliggende ogen o verminderde huidturgor o gewichtsverlies o orthostatische hypotensie Diagnostische benadering vd pt met acute diarree meeste gevallen acute diarree door virussen en bacteriën verlopen mild en genezen spontaan o dilemma: beslissen over verder onderzoek en instellen behandeling o voorspellen bacteriële oorzaak is niet eenvoudig (oa weinig positieve coproculturen) indicaties voor diagnostische evaluatie (risicopt’en) o zwangerschap o pt onder AB 30 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o immuungecomprommiteerde pt’en vb. HIV, immuunsuppressiva, steroïden, chemotherapie, … o MSM o terugkeer reis in risicogebied o meer ernstig ziektebeeld gesuggereerd door bloederige diarree temperatuur ≥ 38,5 °C waterige diarree met tekenen hypovolemie hevige buikpijn recent antibioticagebruik extra-intestinale symptomen diagnostische evaluatie o coprocultuur routine coprocultuur: laat toe Campylobacter, Salmonella, Yersinia en Shigella species te isoleren opsporen E. coli (0157:H7) is in meeste labo’s geen routine maar wel aangewezen bij bloederige diarree stoelgangsstaal moet asap naar labo w gebracht bij wie w coprocultuur gedaan? pt’en die geen ernstig ziekteverloop hebben: symptomatische therapie volstaat → uitvoeren coprocultuur enkel als symptomen blijven persisteren na meerdere dagen onmiddellijk coprocultuur igv recent AB-gebruik verminderde immuniteit (HIV, transplant recipiënt, …) bloederige diarree onderliggende IBD aanzienlijke comorbiditeit o direct onderzoek stoelgang op parasieten en ova!: enkel geïndiceerd bij aanslepende diarree ≥ 14 dagen bloederige diarree diarree na reis of na contact met jonge kinderen in dagverblijf diarree bij MSM (men having seks with men) diarree bij pt’en met AIDS o endoscopie in regel: rectoscopie of fibersigmoidoscopie met biopsie: niet vereist bij acute diarree is geen volledige coloscopie maar gewoon rectoscopie zonder insufflatie endoscopie van distale colon kan nuttig zijn bij vermoeden IBD of low flow ischemische colitis voor opzoeken pseudomembranen bij vermoeden C. difficile in afwachting vd bepaling vh toxine in faeces bij immuungecomprommiteerde pt’en: risico op opportunistische infecties (oa CMV) o bloedonderzoek (biochemie) wanneer? bij ernstige diarree bij jonge kinderen, bejaarden en immuungecomprommiteerde pt’en bij ernstige aantasting van algemene toestand bepaling van: creatinine, ionogram, CRP en leukocytose Therapie: gericht op verlichting symptomen en voorkomen van verwikkelingen algemene maatregelen: rehydratatie en aangepaste voeding o rehydratatie en correctie ionenstoornissen !! voorkeur: orale rehyrdatatie met oplossingen obv water en hoeveelheden zouten en suikers gebalanceerde 31 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 orale weg is haalbaar want dunne darm in staat water op te nemen in aanwezigheid zout en suiker in lumen zelfs terwijl toegenomen secretie w veroorzaakt door infectieus agens orale rehydratatie oplossing (ORS) aanbevolen door WHO: per 1 liter water 3,5 g NaCl 2,9 g trinatriumcitraat of 2,5 g NaHCO3 1,5 g KCl 20 g glucose of 40 g sucrose ook ORS obv rijstbloem te verkijgen (glucose w vervangen door zetmeel van rijst → mogelijk beter) vb. Soparyx igv matige tot ernstige dehydratatie: IV toediening vocht en elektrolyten noodzakelijk (zeker bij risicogroepen) diuretica en ACE-inhibitoren moeten w gestopt o aangepaste voeding voorkeur voor voedsel obv gekookt zetmeel en groenten waaraan zout is toegevoegd soep bananen droge koekjes bij pt’en met anorexie: best enkel vloeistoffen toedienen symptomatische behandeling: loperamide o mag gebruikt w bij pt’en met milde tot matige diarree in afwezigheid hoge koorts of bloederige ontlasting o onderdrukt intestinale motiliteit en secretie → ↓ aantal stoelgangen o dosis moet beperkt w tot max 16 mg/dag (8 capsules) o te vermijden bij C. difficile en EHEC infectie! empirische AB therapie o kan overwogen w in specifieke situaties in afwachting van resultaat stoelgangsonderzoek o quinolonen (vb. norfloxacine 2x 400 mg/dag PO) voordeel beperkt nuttig effect wel meer uitgesproken bij zwaar zieke pt’en: inkorten duur vd ziekte negatief effect bij Salmonella sp.: quinolonen verlengen duur eliminatie uit lichaam o AB vermijden bij EHEC want geven verhoogd risico op hemolytisch uremisch syndroom! o bij AB-geassocieerde diarree (diarree ontstaan na inname AB): AB-behandeling stoppen voor zover mogelijk o specifieke (aangetoonde) infecties: lege artis behandelen Salmonella: fluoroquinolone Campylobacter: fluoroquinolone (al veel resistentie)/azitromycine Shigella: quinolone Clostridium difficile stop huidige AB metronidazole/vancomycine stoelgangstransplantatie Giardia: metronidazole/tinidazole amoeben: metronidazole/paramomycine 32 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Diagnostisch algoritme bij acute diarree! Congenitale aandoeningen van maag en duodenum Congenitale hypertrofische pyloorstenose pathologie en epidemiologie o verdikking vd circulaire spierlaag thv pylorus → gastric outletsyndroom bij zuigeling o 3 – 4/1000 geboorten jongens > meisjes familiaal bij 7% vd pt’en symptomen: typisch postprandiaal projectiel voedselbraken o geen gal (logisch) o treedt op vanaf 3 – 6 weken na geboorte o bij overigens gezonde, hongerige zuigeling klinisch onderzoek o gewichtsverlies (na tijdje) o dehydratatie: huid, ogen, fontanel, urine o elektrolytenstoornissen o zichtbare maagperistaltieken in epigastrium (zelden) o palpeerbare mobiele olijfvormige massa in bovenbuik bij klinisch onderzoek meestal niet te vinden meestal enkel onder nacrose: dan moet je bolletje voelen (anders is het wsl geen pyloorstenose) evolutie: in minder ernstige gevallen kan regressie optreden (na 4 maanden) diagnose o berust op echografie: verlenging en verdikking vd pyloorspier o RX SMD (w nog zelden gedaan): vlak voor duodenum slechts minimale lijn contrast differentiële diagnose o als echo geen duidelijke pyloorhypertrofie toont: andere oorzaken van braken bij zuigeling nagaan dyspepsie gastro-oesofagale reflux (voornaamste) gastro-enteritis meningo-cerebrale aandoeningen o RX SMD: om te differentiëren met malrotatie congenitale duodenumstenose (atresie, pancreas annulare) behandeling 33 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o zelfs bij minder ernstige gevallen: geen conservatieve behandeling! (owv geringe heelkundige morbiditeit) o heelkundige behandeling: extra-mucosale pyloromyotomie (insnijden vd spier) voorbereiding maagsonde correctie vocht- en elektrolytenstoornissen open of laparoscopisch semi-urgente operatie → doen zo snel het mogelijk is (operatiezaal beschikbaar, elektrolytenstoornissen gecorrigeerd, …) prognose: goed o snelle herneming van normale voeding: 4 – 6u postoperatief o complicaties zelden heringreep nodig door onvolledige myotomie perforatie indien gevonden tijdens operatie → direct dicht maken igv laattijdige ontdekking: doodziek kindje → heroperatie nodig Congenitale duodenumatresie pathologie o gewoonlijk thv junctie DII en DIII (dus distaal vd papil van Vater) volledig of onvolledig korte (membraan) of wat langere stenose o vaak geassocieerde congenitale aandoeningen symptomen: afhankelijk van lokalisatie tov papil en (on)volledigheid vd stenose o hydramnios diagnose op prenatale echografie komt doordat kindje amnionvocht niet kan afslikken o braken vanaf geboorte: voedsel en evt. gal (als stenose distaal van papil van Vater) o gewichtsverlies o dehydratatie en elektrolytenstoornissen klinisch onderzoek: soms epigastrische opzetting diagnose o RX abdomen overzicht hangend (geen liggende baby) double bubble: dubbel lucht-vocht niveaubeeld = pathognomonisch! 1e niveau in maag 2e niveau thv bulbus duodeni (boven obstructie) geen lucht in darmstelsel o RX SMD: duodenaal stopbeeld DD o slokdarmatresie o gastro-oesofagale reflux o congenitale pylorushypertrofie o malrotatie (vnl!) o dunnedarmatresie o annulaire pancreas (vnl!) pancreas die ringvormig is ontwikkeld → kan duodenum extrinsiek dicht duwen prenataal kan je verschil niet zien tss pancreas annulare en duodenumatresie (maar is niet erg want behandeling is zelfde) o externe compressie duodenum door cyste o duplicaat behandeling o korte atresie: duodenotomie en membraanincisie o lange atresie: duodeno-duodenostomie (bypass) 34 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Divertikel van maag en duodenum epidemiologie o divertikel vd maag: zeer zeldzaam o duodenumdivertikel: frequent meestal geen symptomen → toevallige vondst bij RX SMD of endoscopie duodenumdivertikel vormt ernstig probleem bij endoscopische papillotomie (ERCP) → risico op perforatie complicaties zijn zeer zeldzaam o voedselstase bij grote divertikels o diverticulitis o … behandeling: enkel bij verwikkelingen Morbide obesitas – metabole chirurgie Pas heel recent: “obesitas = ziekte” vroeger werd het gezien als karakterieel probleem → is niet zo! erfelijke ziekte o 50 – 70% van obesitas is genetisch bepaald o fenotype volledig afhankelijk van gemakkelijk toegankelijke en overvloedig aanwezige hoeveelheid voedsel o soms secundaire trigger (vb. noodstop, medicatie, immobilisatie, menopauze, …) nodig om gewichtstoename te doen ontstaan trigger kan tijdens foetaal leven ontstaan → kinderobesitas o kennis causale gendefecten algemeen zeer beperkt behalve aantal monogenetische syndromen want groot aantal genen tegelijk betrokken bij obesitas ook groot oorzakelijk aandeel van epigenetische fenomenen vb. moeder ondervoed = kind meer kans op latere obesitas mechanismen van setpoint verdediging o energieverbruik o voedselthermogenese UCP in spier minder efficiënt → meer acetylCoA geoxideerd voor zelfde productie ATP (meer warmteproductie) → dunner subject voor zelfde ingestie voedsel o vethormonen: leptine → ↓ honger en lichaamsgewicht o darmhormonen: ghreline → ↑ honger en lichaamsgewicht o chemosensing: proteïne < koolhydraten < vet meest opvallende eigenschap van fenotype: algemene aanwezigheid grote vetophopingen als gevolg van hyperplasie en hypertrofie vetcellen met grote hoeveelheid vrije vetzuren o veroorzaakt bij veel pt’en “metabool syndroom” → gevolgen hypertensie, type 2 diabetes, dyslipidemie gastro-oesofagale refluxziekte steatohepatitis cardiovasculaire ziekte vroege dood o vetdepots zijn gespecialiseerd in zelfbehoud door neuronale en hormonale mechanismen die zowel voedselinname als voedselverwerking en gebruik geleverde energie beïnvloeden 35 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 voedselinname w gecontroleerd door door 2 complementaire regelsystemen homeostatische systeem reguleert verhouding tss energielevering en energiebehoeften modulatie van insulinegevoeligheid en β-celfunctie basaal metabolisme productie van warmte voedselthermogenese hedonistische controlesysteem reguleert beloningsmechanisme verbonden aan voedselinname vasten kan hedonisch systeem moduleren combinatie van beiden obesitas = vele ziekten (kip vs ei?) o hypertensie o hyperlipidemie o GERD o orthopedisch o psychologisch o diabetes o CVD (cardiovascular disease) o tumor cerebri o kanker o infertiliteit o obstructieve slaapapneu syndroom (OSAS) nieuwe inzichten in pathogenese van obesitas en ontwikkeling laparoscopische technieken hebben bariatrische chirurgie veranderd op vss manieren o verhoging vd meer fysiologische procedures ten koste van meer mechanische restrictieve procedures o keuze van type procedure is minder kwestie van patiëntkeuze of expertise vd chirurg maar meer van multidisciplinaire team obv comorbiditeit en psychosociale toestand individuele pt o chirurgie niet langer stand-alone-procedure maar therapeutische module in multidisciplinaire chronische-ziektemanagementmodel voor behandeling obesitas o door laparoscopie: open bariatrische chirurgie is achterhaald o momenteel w electieve bariatrische chirurgie in > 90% vd gevallen laparoscopisch uitgevoerd vanwege extra voordeel dat laparoscopische techniek biedt voor pt en chirurg voor patiënt kortere operatieduur minder postoperatieve pijn 36 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 afname in duur immobiliteit → minder pulmonale compicaties (atelectase, pneumonie, longemboliën) voor chirurg: beter anatomisch zicht bij obese pt’en → correctere techniek mogelijk Techniek van meest voorkomende procedures Restrictieve operaties doel: maag zo klein mogelijk maken o outlet max. 1 cm diameter o drang naar eten en honger ↓ door lichaam te misleiden als men te veel eet: alles w terug uitgebraakt vroeger: gastroplastie o voorkant vd maag aan achterkant nieten + bandje rond outlet o open chirurgie voor nodig o probleem: nietjes waren niet zo sterk → hielden niet → pt’en konden terug alles eten laparoscopische gastric binding (LAGB, laproscopic adjustable gastric banding) – maagband o band w geplaatst rond mesenterium vd kleine curvatuur vd maag (ong 3 – 4 cm onder GEJ helemaal rond maag) vanuit punt net lateraal vd hoek van Hiss via pars flaccida via onderste deel vh rechtercrus anterieur vd beide crurae tot curvatura major vd maag → terug aan voorafgaande dissectie in hoek van Hiss o opblaaskatheter w naar buiten gebracht en verbonden met port-a-cath port-a-cath bevestigd op fascia in L hypochonder vanaf 6w na operatie: bandje kan opgepompt w → ∆ diameter vd outlet o je moet iedere 6 weken opvolgen voor goed resultaat! als pt voelt dat hij/zij minder kan eten = goed als pt enkel nog kan drinken = bandje te strak gespannen als pt nog alles kan eten zonder restrictie = bandje nt strak genoeg gespannen → in België gebeurde deze follow-up niet goed (eerder ‘on demand’) o problemen terug zwaar w ondanks band (!): tot 30% vd pt’en gastro-oesofagale reflux slokdarmdilatatie band kan door maag eroderen (vnl oude banden, veel minder met nieuwe technieken) → oplossing is vaak RYGB maar is gecompromitteerd door voorgaande LAGB! meer lekken? langere operatietijd meer complicaties? Biliopancreatische diversie (BPD) principe: pt’en mogen wel veel eten maar je zorgt dat het niet opgenomen wordt o vetvertering kan pas beginnen net voor dundarm vetoplosbare vitaminen verloren steatorree (stinkt!) 37 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o omdat absorptieoppervlak zo verlaagd is: maag mag niet te klein zijn want moeten nog veel kunnen eten moeten eiwitrijk, suikerarm en vetarm eten vaak moeilijk om eiwitrijk te eten want als ze onvoldoende voeding hebben gehad: trigger voor suiker (en niet voor eiwitten) scopinaro duodenal switch (BPD-DS): nieuwe versie o deel vd grote curvatuur weg o 1 m absorptie-oppervlak achter anastomose ook opvolging iedere 6 weken nodig normaal! Laparoscopische Roux-en-Y gastric bypass (RYGB) = dé bariatrische operatie anno 2015 algemeen o doornemen van maag met chirurgische staple apparaten → kleine maagpouch: 4 cm lang, 2 cm breed zou in principe even goede resultaten geven moest slokdarm rechtstreeks met dundarm verbonden zijn waarom dan toch stukje maag laten zitten? technisch voordeel: minder tractie nodig tijdens chirurgie slokdarm kan tegen minder dan maag o pouch w met end-to-side anastomose verbonden met dunne darm die is doorgenomen juist distaal van Treitz o dan: 1,5 m lager op dunne darm continuïteit herstellen volgens Roux-en-Y door proximale dunne darm side-to-side opnieuw te verbinden geen restrictieve operatie (geen beperking diameter outlet) → braken is niet normaal! enkele technische keysteps zijn onderwerp van uitgebreide discussie geweest → w wereldwijd nog steeds variabel uitgevoerd (zie boek voor uitgebreid; is illustratief) o vorm van gastrojejunostomie: handgelegd, lineair of circulair geniet stenosering vd gastrojejunostomie = bekende complicatie van RYGB (vnl bij circulaire techniek) o lengte van alimentaire darmlis o hoe jejuno-jejunostomie aanleggen o sluiten vs niet-sluiten van mesenteriale openingen → interne herniaties na RYGB kunnen optreden op 3 locaties door defect in mesenterium vh colon transversum defect (enkel bij retrocolic techniek) door defect in mesenterium vd entero-enterostomie door ruimte tss mesenterium vd Roux-lis en colon transversum (Petersen ruimte) neurohormonale effecten o gut-brain-RYGB axis glucagon-like peptide 1 (GLP-1) = belangrijkste incretinehormoon w uitgescheiden door L-cellen (zitten vnl in distale ileum en colon) ileaal remsysteem resulteert in vertraagde maaglediging in reactie op gemengde maaltijd: GLP-1 induceert verzadigingsgevoel en insulinesecretie lager in obese pt’en na RYGB en BPD/DS: L-cellen w eerder gestimuleerd → GLP-1 productie en daaruit voortvloeiende insulinesecretie w versterkt (grote boost postprandiaal) ghreline = orexigeen w geproduceerd thv maagfundus betrokken in homeostatisch en hedonisch systeem zorgt voor ↑ voedselinname versterkt beloning wat gebeurt met ghreline igv gewichtsverlies? na gewichtsverlies door dieet: ghrelinegehalte neemt toe na RYGB: ghreline neemt af PPY = anorexigeen 38 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ileaal remsysteem resulteert in vertraagde maaglediging inhibitie voedselinname en verlies eetlust na operaties? na gewichtsverlies door LAGB/VBG: PYY blijft gelijk na RYGB: PYY gehalte ↑ (snelle aflevering) CCK = postprandiale verzadigdheid geproduceerd door duodenum stimuleert GLP-1 secretie korte termijn controle van appetijt na operaties? na RYGB: vroegere, licht hogere piek na SG: hoger lange termijn o fat-brain-RYGB axis vet: gewichtsverlies na RYGB 50% reductie in whole body fat 65% reductie in visceraal vet na RYGB leptine-afname (evenredig aan gewichtsverlies) adiponectine-toename (evenredig aan gewichtsverlies) o energieverbruik blijft hoog o voedselthermogenese gaat omhoog Sleeve gastrectomie (SG) procedure: longitudinale resectie van grote curvatuur vd maag van halverwege pylorus en punt aan einde vd nervi van Latarjet tot hoek van His o zorgt voor ‘sleeven’ vd maag tot smalle buis + elimineert maagfundus = deel vd maag met hoogste compliantie o nasogastrische sonde (bougie) w gebruikt om nauwkeurige kalibratie te verkrijgen en stenose vd gastroplastie te voorkomen o slechts klein deel van antrum w gereseceerd → balans tss regulering maaglediging minimaliseren risico op gewichtstoename op lange termijn door dilatatie van antrum werd vroeger gedaan voor al wat gewichtsvermindering bij heel obese mensen (vb. BMI ≥ 60) om erna gastric bypass te doen o want was te zwaar om in één tijd te doen o bleek dat ze op zich al redelijk goed vermagerden (zonder restrictie): komt doordat voedsel sneller in darm kwam → neurohormonale mechanismen luchtinsufflatie en/of methyleenblauw-instillatie w gebruikt om integriteit van nietjesrij te beoordelen post-operatief: RX SMD met gastrografine Nieuwe procedures (illustratief; uitgebreider zie boek) banded gastric bypass: techniek begint met standaard gastric bypass maar aan einde procedure w maagring toegevoegd 1 cm boven gastro-enterostomie gastroplicatie: devascularisatie vd grote curvatuur vd maag en inversie vd fundus en corpus door dubbele laag hechtingen Mini gastric bypass/loop bypass: enige anastomose is side-to-end gastrojejunostomie 39 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Indicaties Algemeen richtlijnen van NIH in 1991 nog steeds geldig → om in aanmerking te komen voor bariatrische procedure: BMI ten minste o 35 kg/m² in aanwezigheid obesitasgerelateerde comorbiditeit diabetes slaapapnoe hypertensie hyperlipidemie NAFLD GERD orthopedische lasten psychologisch lijden o 40 kg/m² indien geen comorbiditeit laatste decennium: vermindering morbiditeit en mortaliteit ingrepen dankzij o introductie van laparoscopie o toenemend aantal gecertificeerde high-volume en verbeterde chirurgische en ansthesiologietechnieken → recentelijk: suggestie voor verlaging aangegeven BMI-drempel zeker igv type 2 diabetes sommige wetenschappelijke gegevens ondersteunen suggestie maar momenteel volstaan beschikbare gegevens niet om richtlijnen te wijzigen (verdere trials aangewezen) toenemend aantal multidisciplinaire teams met patiëntgerichte aanpak voor behandeling obesitas → betere zorg voor pt’en door o complete work-up van medische, psychologische en sociaal-economische status van morbide obese pt o huidige kennis van mechanismen en resultaten van vss chirurgische procedures België: ingreep terugbetaald voor pt’en met o minimum BMI 40 kg/m² 35 kg/m² in combinatie met type 2 diabetes polysomnografisch bewezen slaapapnoe en/of hypertensie ondanks therapie met 3 vss klassen anti-hypertensie-GM o conservatieve dieetpoging (minstens 1 jaar) moet vooraf gegaan zijn aan beslissing tot chirurgie o beslissing moet gesteund w door internist en psycholoog (multidisciplinaire intake: psycholoog, diëtist, chirurg en internist) Welke operatie voor welke patiënt? jonge pt’en zonder comorbiditeit o belangrijkste therapeutische doel: bereiken significant gewichtsverlies dat gedurende bijna helft van eeuw moet gehandhaafd w → metabool syndroom voorkomen o bariatrische procedures kunnen geïndiceerd zijn maar onaanvaardbaar om op lange termijn aandoeningen te veroorzaken tgv bariatrische procedure o vroeger: LAGB populair → werd vaak uitgevoerd bij jonge pt’en owv omkeerbaarheid en lage chirurgische mortaliteit volwassen obesitas verergert met leeftijd → omkeerbaarheid is non-issue ikv operatie voor chronsiche ziekte met hoog risico op levensbedreigende complicaties sterftecijfer LAGB 0,1% (laagste van alle bariatrische studies) maar is te hoog voor procedure waarvan resultaten onvoldoende gewaarborgd zijn meeste studies: resultaten die op lange termijn niet aanvaardbaar zijn → duidelijke superioriteit van RYGB en BPD tav gewichtsverlies op korte en lange termijn 40 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 LABG: hoog risico op ontwikkelen GERD en motiliteitsstoornissen slokdarm → verwijdering maagband en revisieprocedure o vnl bij jonge pt’en: kritische evaluatie vd gevolgen van gastric bypass op lange termijn noodzakelijk GERD: bij pt’en met preoperatieve GERD-symptomen moet men aanwezigheid hiatus herniae onderzoeken igv aanwezig: best RYGB uitvoeren → dan w zure reflux volledig opgelost igv LAGB en SG: ong 1/3 vd pt’en hebben toename van symptomen kanker osteoporose bij vrouwen: nl opbouw botleeftijd tot 26 jaar bariatrische procedures veroorzaken allemaal initiële botontkalking postoperatieve supplementatie met vit D en calcium noodzakelijk sommige pt’en: al preoperatief deficiënties dus overbruggen duodenum (waar belangrijkste calciumabsorptie gebeurt) zal dit verergeren risico op interne herniatie en dumping: enkel aanwezig na RYGB o alles bij elkaar: SG is procedure van keuze want meer metabole genezing dan AGB en minder bijwerkingen mogelijkheid voor conversie naar RYGB of BPD-DS (als situatie vd pt verandert) al naargelang compliantie die pt toonde ten tijde van SG pt’en met obesitas gerelateerde comorbiditeit o hypertensie = één vd belangrijkste determinanten van metabool syndroom komt vaker voor bij obese pt’en → sterke negatieve invloed op CV mortaliteit RYGB is beste voor verbetering HT algemeen: bijwerkingen van biliopancreatische deviatie (PBD) zijn contra-indicatie voor behandeling hypertensie want beter bewezen effect RYGB op HT o obstructieve slaapapneu syndroom (OSAS) obesitas = één vd belangrijkste risicofactoren voor slaapapneu ernstige obesitas (BMI > 40): prevalentie slaapapneu 40 – 90 % ernst slaapapneu algemeen groter dan in slanke populatie nasale continuous positive airway pressure (CPAP): primaire vorm van behandeling van OSAS overmatige slaperigheid overdag w behandeld cardiopulmonale complicaties w geëlimineerd pt’en met symptomen OSAS: moeten polysomnografie ondergaan ernstige OSAS: 6 w voorafgaand aan operatie met CPAP-masker behandelen gewichtsverlies is heel effectieve strategie voor behandeling OSAS bariatrische chirurgie → dramatische verbetering in overgrote meerderheid vd pt’en na chirurgie resultaten OSAS resolutie na maagband: veel minder positief SG en BPD beter effect op OSAS dan RYGB en AGB o dyslipidemie resulteert in verhoogd risico op cardiovasculaire ziekte gewichtsverlies verkregen door bariatrische chirurgie in morbide obese proefpersonen → verbetering hyperlipidemie bij > 70% vd pt’en welke procedure? BPD is in behandeling superieur want hierbij is langste deel vd dunne darm overbrugd maar owv bijwerkingen BPD en beschikbaarheid lipideverlagende middelen: RYGB is toch geprefereerde procedure bij pt’en met dyslipidemie BMI > 35 kg/m² en diabetes type 2 = chirurgische ziekte (dé indicatie bij uitstek) ! o operatie kan diabetes type 2 verhelpen → duidelijk overlevingsvoordeel o iedere chirurgische therapie = superieur aan medicamenteuze benadering in bereiken van normale HbA1c met minder medicatie en geen significant verschil tss vss procedures 41 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o oorzaken vd resolutie/verbetering diabetes gewichtsverlies calorische restrictie rechtstreeks effect op pathofysiologie van deficiënte glucosemetabolisme: verbetering vd postprandiale incretinesecretie vb. ↑ GLP-1 (zie eerder) andere mogelijke mechanismen microbiome verandering intestinale gluconeogenese en glucoseconsumptie lipide- en galzuur-stofwisselingveranderingen adipokinen … o omdat gewichtsverlies en calorische restrictie niet w beschouwd als enige causale mechanisme van verbetering: moeten niet alle pt’en met slecht gereguleerde diabetes type 2 en BMI < 35 kg/m² in aanmerking komen voor operatie? w zelfs gesuggereerd door International Diabetes Federation bovendien: hoe langer diabetes aanwezig is voor operatie, hoe kleiner kans op complete remissie → sommigen bepleiten operatie in vroeg stadium → nog ter discussie pt’en met comorbiditeiten niet gerelateerd aan obesitas: vss specifieke ziekten → vss voorkeursbehandelingen o ziekte van Crohn: SG om dunne darm te behouden o pt’en met transplantaties: SG om absorptie te maximaliseren o pt’en met diabetes type 1: SG om onvoorspelbare malabsorptie te minimaliseren en bijgevolg onvoldoende insulinedoses o eindstadium nierinsufficiëntie en dialysept’en: SG voor peritoneale dialyse en in afwachting transplantatie o klasse C en D oesofagitis: RYGB om verergering te voorkomen o alcoholisme en ernstige psychische ziekte: SG want minder deficiënties minder dumping minder hypoglycemie met neuroglycopenie o ASA 4 pt te wijten aan oncontroleerbare hart- en longziekten o BMI > 60 kg/m² ouderen (+55 jaar) met of zonder comorbiditeit o doel: verbetering van kwaliteit van leven (want moeilijk om levensduur te verlengen door chirurgisch ingrijpen) o mortaliteit minstens dubbele van die in jongere populatie! minder invasieve operaties gebruiken vb. AGB maar resultaten ook in deze populatie beter na RYGB → AGB w niet meer aangeraden meer en meer bewezen: SG soortgelijke resultaten als RYGB maar met minder ernstige vitaminetekorten → SG w vaker uitgevoerd bij behandeling morbide obesitas pt met mislukte bariatrische operatie o 2 types falen technisch falen functioneel falen: kan w onderverdeeld in (vaak tesamen aanwezig) verlies van therapeutisch effect ontwikkeling onaanvaardbare bijwerking o probleem falen kan gewichtstoename veroorzaken significante bijwerkingen prominent aanwezig → pt gehinderd in dagelijks functioneren o chirurgisch ingrijpen kan noodzakelijk zijn obesitas is chronische ziekte! → chirurgische ingreep moet gericht zijn op resolutie van klachten/bijwerkingen ook op voorkomen postoperatieve gewichtstoename!! in België: heroperatie voor gewichtstoename enkel terugbetaald vanaf BMI 35 kg/m² 42 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 overzicht secundaire bariatrische ingrepen (illustratief: zie boek) Complicaties Korte termijn complicaties naadlekkage o tekenen en symptomen algemene symptomen bij morbied obese pt’en: vaak beperkt klinisch onderzoek vaak negatief tachycardie en tachy-/dyspnoe → hoge index of suspicion o RX thorax vaak linkszijdige pleurauitstorting naadlekkage vd gastrojejunostomie of van sleeve gastrectomie o behandeling als lek voldoende gedraineerd is: conservatief NPO antibiotica TPN indien niet gedraineerd: relaparoscopie kan noodzakelijk zijn lekkage van jejuno-jejunostomie = ernstige levensbedreigende complicatie urgente laparoscopie en vaak –tomie nodig mortaliteit hier heel hoog morbiede obese pt’en: meer voorbeschikt voor meeste postoperatieve complicaties o vb. bloeding, DVT, longembolie, pneumonie, … o behandeling: vaak moeilijker en minder efficiënt dan bij magere pt’en o preventie enorm belangrijk! → vroege intensieve mobilisatie! Lange termijn complicaties gastrische stenose gastric pouch dilatatie intestinale obstructie + SBO (small bowel obstruction) vitamine deficiënties o in intensiteit rechtstreeks evenredig met overbruggende deel dunne darm graad dysfagie dysfagie komt meestal snel postoperatief ernstige vormen: bij alle procedures kan acuut vitamine B1 deficit ontstaan soms met ernstige Wernicke encephalopathie ook later: bij ernstige vorm dysfagie in combinatie met neurologische verschijnselen → B1 dosage moet gebeuren o ijzerdeficiëntie meest frequent (behalve B1 deficiëntie) bij bypass ingrepen moet vaak ijzer IV gesubstitueerd w want slechte absorptie oraal ijzer igv blijvend tekort: persiserende bloedingsoorzaken uitsluiten cave marginaal ulcus o vit B12-deficiëntie ong even frequent als ijzerdeficiëntie substitutie: 2 opties oraal dagelijks met > 1g Ferrograd 500 → cave slechte compliantie Tribvit = combinatie vit B12, B6 en foliumzuur maandelijks IM o vit D en calcium best preventief gegeven bij alle pt’en → botontkalking tegengaan bij controle bloed: best PTH mee bepalen (voor calciumdeficiëntie) 43 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 maag- en slokdarmkanker o maagkanker = zorg bij pt’en met RYGB slechts enkele pt’en op de miljoenen die laatste jaren RYGB ondergingen tijdens preoperatieve work-up voor bariatrische chirurgie: gastroscopie nodig met biopsie voor Hp igv RYGB moet Hp w uitgeroeid voor start vd procedure o gastroscopie ook belangrijk om Barrett op te sporen (komt veel voor bij morbied obese pt’en) indien Barrett biopsie verplicht om mate dysplasie te beoordelen bariatrische chirurgie w uitgesteld tot endoscopische behandeling heeft plaatsgevonden SG is gecontra-indiceerd igv hooggradige oesofagitis met of zonder Barrett: SG vereist resectie vd fundus terwijl die nodig zou zijn voor wederopbouw na oesofagus resectie dumping en hypoglycemie o dumping kan optreden na maagchirurgie vnl na inname snelle koolhydraten in mindere mate na inname vet voedsel of normale en laagcalorische voeding ingenomen met drankje vloeistof minder dan half uur na maaltijd o pathofysiologie gevolg van snelle aflevering voedingsstoffen aan duodenum vroege dumping treedt op direct na maaltijd symptomen duizeligheid misselijkheid diarree buikkrampen angina-achtige pijn late dumping vindt plaats 2u na maaltijd w veroorzaakt door hypoglycemie neuroglycopene symptomen: geïnduceerd door aanzienlijke osmotische vloeistofstroom naar dunne darm → vasomotorische reacties overmatige incretinerespons → disproportionele insulinesecretie o gewenst of complicatie? → ongewenst (dus GEEN mechanisme om gevoel volheid te induceren!) darm past na tijd aan dus dan werkt mechanisme niet ↑ insuline bij te weinig suikers → hypoglycemie en dan door overlevingsmechanisme zal lichaam het toelaten meer suikers te eten → pt’en krijgen te veel suikers binnen o kunnen w vermeden als pt zich aan suikervrij en vetvrij dieet houdt regelmatig eten helpt om hypoglycemie te voorkomen vermijden van alcohol! vnl ‘binge-drinking’ in weekend kan dodelijke combinatie veroorzaken late dumping hypoglycemie door alcohol geblokkeerde glucagonrespons op hypoglycemie jonge mensen: meer chaotisch en intensieve levensstijl → minder compatibel met gastric bypass o behandelingsalgoritme verdenking van dumping bevestiging door labotests dieet 3 – 4 weken acarbose guargom (galactomannan) of pectine 44 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 octeotride octeotride L.A.R. (long-acting release) 20 mg IM/4 weken evaluatie na 2 maanden → verderzetten / dosis toenemen igv falen therapie: chirurgie en continue voeding interne herniatie o incidentie: 0 – 8 % na laparoscopische procedures o gevreesde complicatie na Roux-en-Y procedures o ontstaat als dunne darm hernieert onder opgetrokken darmlis of door mesodefecten die ontstaan bij transectie en reanastomose vd dunne darm o klinisch pathognomonisch hevige krampende pijn in linkerhypochonder al dan niet met braken (doet pt met RYGB anders nooit!!!) dysfagie CT-scan = enige onderzoek dat positief kan zijn (niet altijd) Whirl sign zelden tekens van gedilateerde dunne darm of abnormale linkse ligging v/e dunne darm pakket o gevreesde outcome: torsie vd a. mesenterica superior → dunne darm necrose o bij geringste vermoeden: laparoscopie nodig marginaal ulcus = ulcus aan gastrojejunale anastomose o incidentie 1,5 – 12% o symptomen epigastrische pijn anemie perforatie o risicofactoren NSAIDs → nooit voorschrijven aan RYGB pt’en! H. pylori coca cola roken pouch dilatatie pouchogastrische fistel o behandeling PPI’s in hoge dosis (80 mg) aanpakken van risicofactoren igv therapieresistentie: heringreep noodzakelijk Follow-up na bariatrische chirurgie Doel follow-up: opsporen van dreiging van gewichtstoename terugval van comorbiditeit complicaties op lange termijn → indien problemen zich voordoen: multidisciplinaire aanpak noodzakelijk Levenslange jaarlijkse routinebezoeken bij gespecialiseerde arts en/of paramedicus belangrijk voor iedere pt jaarlijkse labocontrole o complet formule o levertesten o ionogram en nierfunctie 45 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o ijzer, ferritine, transferrine o foliumzuur, vit B12 (cobalamine) o calcium, fosfor, magnesium o koper, zink o cholesterol totaal, LDL, HDL o totaal proteïne, amylase, lipase o vit A, vit D en vit B1 o glucose en HbA1c o bijschildklierhormoon (PTH) en schildklierfunctie wat? o iedere verhoging van gewicht moet w opgespoord o pt’en moeten w aangemoedigd om zich aan gezond dieet te houden te sporten o pt’en met metabool syndroom: regelmatig controleren op dyslipidemie, hyperglycemie, hypertensie en leversteatose gewichtstoename zal opnieuw stoornissen in stofwisseling induceren o bij ieder bezoek: vragen naar pijn in bovenbuik → detectie interne herniatie of marginale ulcera bij pt’en met RYGB symptomen van GERD bij pt’en met SG en AGB → evt. indicatie voor gastroscopie o pt’en met preoperatieve Barrett: 1 – 2-jaarlijkse endoscopische controle bariatrische chirurgie verandert obesitas van chronische ziekte in chronische behandeling o chronische ziektemanagement is noodzakelijk: uitdagende taak gezien hoge prevalentie vd ziekte! Conclusies en toekomstperspectieven obesitas = aandoening of symptoom van ziekte die gevolg is van multifactoriële en multigenetische dysfunctie van één of meer neurohormonale fysiologische processen die eetgedrag, calorie- en energieverbruik beïnvloeden o invloed van micro-omgeving vb. microbioom vd gastheer o invloed van macromilieu vb. beschikbaarheid voedsel en sociaal-economische context chirurgische procedures herstellen dysfuncties o bij morbied obese pt’en: 85% slagingspercentage o met bepaalde risico’s op korte en lange termijn complicaties toekomst o meer onderzoek is nodig om resterende 15% vd morbied obese pt’en met mild overgewicht en ernstig metabool syndroom te kunnen helpen o invasiviteit van chirurgische ingrepen moet w verlaagd als behandeling kan w geminimaliseerd: meer pt’en kunnen w behandeld waaronder die met lage BMI → pt’en kunnen eerder voor ziekte w behandeld Tumoren van maag en duodenum Tumoren vd maag Indeling goedaardig 0,5% kwaadaardig o epitheliaal: adenocarcinoom 95% o niet-epitheliaal: GIST, lymfoom, sarcoom, …: 2 – 5 % Goedaardige maagtumoren soorten o goedaardige tumoren uitgaande van maagepitheel = poliepen hyperplastische poliepen: 75% v alle maagpoliepen 46 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 = regeneratieve poliepen ontstaan in context langdurige gastritis als ‘overdreven’ reparatief fenomeen gekenmerkt door forse foveolaire hyperplasie oedeem congestie aanwezigheid ontstekingscelinfiltraat tot 20% hiervan: kan dysplasie vertonen precancereus !! resectie w aanbevolen bij poliepen > 1,5 cm hamartomateuze poliepen: bestaan uit abnormale combinatie weefsels die normaal in maag voorkomen meest frequent: ‘fundic gland’ poliepen meestal sporadisch komen ook voor bij Familiale Adenomateuze Polyposis (FAP) syndroom ander subtype ikv syndroom van Peutz-Jeghers mucocutane pigmentatie multipele gastro-intestinale hamartomateuze poliepen beiden kunnen (zeldzaam) ontaarden met ontwikkeling dysplasie en potentieel ook carcinoom adenomateuze poliepen adenoom = omschreven letsel afgelijnd door dysplastisch epitheel vss vormen meestal: verheven letsels ook vlakke en zelfs ingezonken adenomen bestaan ontstaan uit metaplastisch intestinaal epitheel maagepitheel (zeldzamer) mengeling van beiden precancereus !! o goedaardige tumoren uitgaande van niet-epitheliale bestanddelen vd maagwand kunnen submucosaal of subserosaal liggen leimyoom, sommige GIST, neurogene tumoren (oa schwannoom), fibroom, lipoom en angioom symptomen o weinig of geen → w ontdekt tijdens gerichte screening o wel symptomen bij verwikkelingen ulceratie vd bovenliggende mucosa met bloeding (submucosale lokalisatie) stenose: vnl bij lokalisaties thv antrum en pyloor torsie vh gezwel (subserosale lokalisatie) diagnose: soms niet zo eenvoudig o endoscopie met EUS (echo-endoscopie) o spiraal CT-scan behandeling o poliepen endoscopische polypectomie + endoscopische follow-up! o tumoren van diepere lagen heelkundige excisie: wigvormige gastrectomie zonder onderbreking maagcontinuïteit + endoscopische follow-up! Adenocarcinoma vd maag epidemiologie o incidentie in Noord/West-Europa: laag neemt nog meer af behalve thv gastro-oesofagale junctie 47 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hoogste incidenties in Oost-Azië, Zuid-Amerika en Oost-Europa o vnl vanaf 50 jaar, gemiddeld 63 jaar o man > vrouw (1,5x meer in West-Europa) etiologie: combinatie van cofactoren o voeding slecht gezouten voeding gerookte voeding nitrosoverbindingen nicotine beschermend: antioxidantia in fruit en groenten o H. pylori en chronische atrofische gastritis speelt ook rol bij maaglymfoom H. pylori = 3,6 – 18x vermeerdering risico op maagCa o genetisch: pt’en met FAP en HNPCC zijn voorbeschikt → moeten gescreend w! o precancereuze aandoeningen adenomateuze poliep: ontaardingsrisico groot als > 1,5 cm atrofische gastritis met pernicieuze anemie en achlorhydrie sequens: oppervlakkige gastritis → atrofische gastritis → metaplasie → dysplasie → carcinoom??? (belangrijke?) rol van Hp en voeding mogelijk hypertrofische gastritis (ziekte van Ménétrier) bij volwassenen ‘gastric stump’: ≥ 20 jaar na ingrepen met maagzuurreductie en duodenogastrische reflux (vagotomie met pyloroplastie, partiële gastrectomie): verhoogd kankerrisico niet enkel thv maagstomp maar in alle weefsels nitrosoverbindingen zouden rol spelen pathologie o morfologische types oppervlakkig verspreidend Ca (10%) mucosa en submucosa → early gastric Ca goede prognose bourgeonerende tumor → evt. substenose geülcereerd tumor (25%) maligne ulcus, al dan niet bourgeonerend geeft bloeding polypeuze Ca (25%) = late M1 linitis plastica (zegelringcarcinoom): submucosale infiltratie (5 – 10%) vroege M1 slechte prognose infiltrerende tumor (submucosaal) → verstarring geavanceerd Ca (35%): infiltrerend in naburige organen organen: pancreas, duodenum, lig. gastrocolicum, colon, slokdarm, diafragma late diagnose en frequent M1 → slechte prognose o lokalisatie over hele maagoppervlak maar vnl antrum ulcera vd grote curvatuur, fundus en cardia: uiterst verdacht op maligniteit (‘maligne maagulcus’) o microscopisch: 3 subtypes volgens Laurén-classificatie intestinaal type: 50 – 65% wisselend goed gevormde klierbuizen meestal oudere pt’en vaak in antrum geassocieerd met chronische Hp-infectie met klieratrofie en intestinale metaplasie diffuus type: 30 – 35% afzonderlijke cellen of kleine celgroepen die diffuus maagwand infiltreren 48 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 typisch jongere pt’en vaak in corpus kan familiaal voorkomen op genetische basis onbepaald type: 5 – 20% → gemengde histologische kenmerken o uitzaaiingen lymfogeen: 60 – 75% eerst lokaal, later regionaal soms in retrograde richting hematogeen lever soms longen, hersenen, botmetastasen cavitair (peritoneaal) vb. Douglas → “Blumer’s shelf” (te voelen op PPA) vb. Krukenberg-tumor op/in ovaria o stadia van maagtumoren: TNM-classificatie is gecorreleerd met prognose voorvoegsel cTNM (c voor klinisch): obv preoperatieve onderzoekingen pTNM (p voor pathologisch): obv anatomopathologie en heelkunde T = tumor Tis: intramucosaal adenocarcinoom zonder invasie lamina propria T1: lamina propria of submucosale invasie T2: muscularis propria invasie (tot subserosaal) T3: invasie subserosa zonder penetratie in omgeving T4: perforeert serosa al dan niet met invasie in nabije organen (met of zonder fistelvorming) N = nodus (minstens 15 klieren onderzoeken) N0: geen kliermetastasen N1: 1 – 2 locoregionale klieren aangetast N2: 3 – 6 locoregionale kliermeta’s N3a: 7 – 15 kliermeta’s N3b: ≥ 16 kliermeta’s kans op kliermeta’s neemt toe met diepte van invasie (T) M = metastase M0: geen meta’s op afstand M1: meta’s op afstand peritoneum lever long … R = staging na heelkundige resectie R0: geen residuele tumor R1: microscopische residuele tumor R2: macroscopisch residuele tumor uit TNM classificatie → vss anatomische stages / prognostische groepen stage 0 – III = geen meta’s stage IV = meta’s 49 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o ‘early gastric cancer’ = adenocarcinoom dat beperkt is tot mucosa of submucosa (Tis of T1) met of zonder lymfkliermetastase maar zonder metastasen op afstand Japan: ong 30% vd pt’en (door massascreening) met ong 90% 5-jaarsoverleving na curatieve resectie Westen: ong 10% vd pt’en symptomen o vaak asymptomatisch tot gevorderd stadium o maagklachten epigastrische knaging/last/pijn (zoals ulcus) en dyspepsie kleine(re) maag: postprandiaal epigastrisch opzettingsgevoel (na kleinere maaltijd) anorexie en gewichtsverlies bij sommige pt’en typische afschuw voor vlees = horror carnis bij anderen: ‘foetor ex ore’ (halitose) tgv tumornecrose → trekt aandacht vd omgeving naargelang lokalisatie vd tumor dysfagie: organische obstructie dus eerst vast, dan ook vloeibaar gastric outletobstructie manifeste bloeding bij geülcereerde tumor (soms 1e symptoom) melena symptomen van anemie o tekenen van uitzaaiing obstructieve icterus tenesmen … o algemene symptomen gewichtsverlies ferriprieve anemie: moe, bleek tot strogeel, … klinisch onderzoek o meestal negatief o laattijdig palpabele tumor (epigastrische massa?) supraclavulaire adenopathieën links (Virchow) hepatomegalie? PPA: douglasmeta’s (Blumer shelf) … diagnose o endoscopie (oesofago-gastro-duodenoscopie) + 8 biopsies ook bij ‘maagulcus’ want iedere ulcus is verdacht! biopsies niet in necrotisch deel maar rondom o RX SMD w niet meer gedaan lacunair beeld met constante onregelmatige aflijning niche en plateau verstarring vd maagwand met openstaande angulus o tumormerkers CEA en CA 19.9: verhoogd bij meer dan helft vd pt’en o ter staging spiraal CT thorax + abdomen of PET-CT → voor cTNM (T, N, levermeta’s, ascites, invasie omliggende organen) endo-echografie (via gastroscoop) voor kleinere tumor (cTN adequater dan voor CT) verdenking linitis plastica invasie vb. pancreas (laparoscopie: bij gevorderd Ca doet men soms peritoneale lavage → vocht onderzoeken op kankercellen) o bij diagnose: meeste pt’en al vergevorderd stadium vd ziekte + metastasen DD 50 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o benigne peptisch of medicamenteus maagulcus o maaglymfoom behandeling o als maagulcus klinisch w vermoed: geen medicamenteuze ‘proeftherapie’ instellen voordat endoscopisch onderzoek met biopsies heeft plaatsgevonden ulcustherapie geeft meestal tijdelijke verdwijning van epigastrische klachten en zelfs tijdelijke mucosale heling van kleiner, oppervlakkig maligne maagulcus → vroegtijdige diagnose w gemist o enige curatieve behandelingsmogelijkheid (±20%): adequate, radicale R0-resectie maar multidisciplinaire aanpak noodzakelijk partiële (subtotale) of totale maagresectie geplande curatieve resectie kan voorafgegaan w door diagnostische laparoscopie: kleine metastasen opsporen in peritoneum curatief = maag(tumor)resectie + adequate lymfadenectomie in expertcentra lymfadenectomie minstens 16 klieren voor pathologisch onderzoek lymfenoduli reseceren 1 niveau verder dan pathologisch aangetoonde lymfeklieren D2-resectie is standaard procedure voor curatieve resectie van maagkanker bij distaal (antrum) maagadenocarcinoom: partiële gastrectomie volgens Billroth II Roux-in-Y distaal 1/3 = antrum en pylorus (± 40%) igv submucosale infiltratie (vb. linitis plastica): altijd totale gastrectomie bij andere maagadenocarcinomen: totale gastrectomie proximaal 1/3: GEJ + fundus (± 30%) middelste 1/3: corpus (± 30%) verkleefde (potentieel geïnvadeerde) naburige organen w ‘en bloc’ gereseceerd vb. pancreas, milt, colon transversum, L leverlob postoperatief post-gastrectomiesyndroom mogelijk (cfr. morbide obesitas) levenslang vitamine B12-substitutie nodig bij geavanceerde stadia (T3 of meer en N+ tumoren): multimodale behandeling bij fitte pt’en perioperatief (enkele maanden voor en na operatie) chemotherapie alternatief: postoperatieve chemo-radiotherapie multimodale behandeling verbetert overlevingskansen van pt’en met resecabel maagadenocarcinoom o palliatieve behandeling (± 80%) bij gemetastaseerd maagadenocarcinoom combinatiechemotherapie aangewezen verlengt gemiddelde overleving met 6 maanden geen consensus over beste chemotherapeuticum → mogelijkheden: 5-FU, cisplatinum/oxalipaltin, docetaxel biologische middelen middelen doen intrede: trastuzumab verhoogt activiteit v chemotherapie antilichaam gericht tegen HER2-receptor → 15 – 20% vd maagadenocarcinomen zijn HER2-positief bij stenoseklachten: vss ingrepen mogelijk endoscopische coagulatie en/of dilatatie met bougies + plaatsen van stent bij cardia-adenocarcinoom gastro-enterostomie bij antrumadenocarcinoom met stenose peritoneale metastasen (PC) systemische chemotherapie is onvoldoende om PC te behandelen chemotherapie raakt onvoldoende in peritoneum chemo minder effectief op peritoneale meta’s 51 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 PC kan gezien w als locoregionale extensie ipv manifestatie van systemische aandoening → vereist minstens locoregionale therapie: Cytoreductive Surgery (CRS) + Hyperthermic Intraoperative Peritoneal Chemotherapy (HIPC) procedure laparoscopische exploratie in dagchirurgie → PCI scoring (bepaling tumorload) standaard open CRS + HIPC: peritoneum opwarmen tot 41 – 42° C → hyperthermie: permeabiliteit cellen stijgt → intraperitoneale chemotherapie w ingebracht → werkt op delende cellen hypertermie doet efficaciteit intraperitoneale chemotherapie toenemen nadeel: w meestal slechts éénmalig gedaan owv technische redenen (meermaals zou beter zijn want chemo werkt enkel op delende cellen) vergelijkbare mortaliteit en morbiditeit als grote chirurgische procedures zonder HIPC verbetert overleving en is dus standaardpraktijk bij PC van colorectale, ovariële en mucineuze appendixkanker prognose o overleving bij maagadenocarcinoom: afhankelijk van stadium ziekte maar globaal slecht gemiddelde overleving vijfjaarsoverleving palliatieve behandeling 12 maanden curatieve resectie - early gastric C (T1N0/1) 90% - N1 50 – 60% - > N1 < 40% alle pt’en 30 % o verbetering van prognose kan verkregen w door vroegtijde bedachtzaamheid vanwege huisartsen bij vage klachten → onmiddellijke verwijzing voor endoscopie en biopsies maagulcus is verdacht voor kwaadaardigheid tenzij benigne karakter bewezen is door multipele (8) biopsies iedere symptomatische ulcusbehandeling is verboden als biopsie-uitslag niet bekend is multimodale behandeling in expertteams GEJ tumoren o definitie is niet gestandaardiseerd: verschilt tss anatomisten, fysiologisten, endoscopisten en pathologisten o classificatie AJCC classificatie GEJ tumoren zijn die tumoren die ontstaan aan GEJ of in cardia vd maag binnen 5 cm vd GEJ die uitbreiden in GEJ of oesofagus alle tumoren met epicentrum in maag > 5cm van GEJ of binnen 5 cm van GEJ zonder extensie en oesophagus zijn maagkankers Siewert classificatie type I: ontstaat 1 – 5 cm proximaal van GEJ → adenocarcinoom vd distale oesofagus die meestal van intestinale metaplasie van oesofagus ontstaat (Barrett’s slokdarm) en GEJ kan infiltreren van vanboven type II: ‘junctioneel carcinoom’ ware tumor vd cardia die ontstaat uit cardiaal epitheel of korte segmenten intestinale metaplasie aan GEJ ligt tss 1 cm proximaal en 2 cm distaal van anatomische cardia type III: subcardiaal gastrisch carcinoom (2 – 5 cm distaal van anatomische cardia) dat GEJ en distale oesofagus van vanonder uit infiltreert o behandeling afhankelijk van anatomische tumorlocatie Siewert type I tumoren: neo-adjuvante therapie gevolgd door resectie proximale maag en slokdarm geen gepaste kandidaten voor puur transabdominale benadering voor chirurgische resectie 52 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 chirurgische benadering: transthoracische ‘en bloc’ oesofagectomie en partiële gastrectomie met 2-veldse lymfadenectomie Siewert type II en III tumoren → totale gastrectomie met transabdominale/transhiatale resectie v distale slokdarm met lymfadenectomie vh lagere mediastinum en abdominale D2 nodale compartiment ook adjuvante therapie radiotherapie? → mss wel noodzakelijke component voor behandeling maag- en GEJ kanker klinisch relevant maar statistisch niet significant voordeel van neoadjuvante chemotherapie + chemoradiotherapie vs inductie-chemotherapie alleen GIST vd maag GIST = gastro-intestinale stromale tumoren o incidentie ± 50 – 60 jaar vrouwen = mannen o lokalisatie: kan op alle niveaus van GI tractus voorkomen frequent thv maag 70% dunne darm 20 – 30% (duodenum 4%) oesofagus, colon, rectum < 10% o subepitheliaal gelegen tumoren die ontstaan uit c-kit positief kleurende interstitiële cellen van Cajal o obv grootte, aantal mitosen en aanwezigheid adenopathie: gezwellen onderverdeeld in tumoren met laag, matig of hoog risico symptomen o geen symptomen, ook geen typische kankerklachten!! (anorexia, vermoeidheid, …) o wel van bloeding / hypovolemische shock hematogene verspreiding dus lymfeklieren zelden betrokken diagnose o berust op endoscopie supepitheliale welving evt met ulceratie diagnose vnl obv echo-endoscopie (met gerichte fijnenaaldaspiratie-biopsie/cytologie) o preoperatief: PET-scan ter staging behandeling o curatief reseceerbare letsels (primaire GIST M0) w heelkundig verwijderd: wigvormige maagresectie o onreseceerbaar/M1 → imatinib (Glivec®) = heel efficiënt biological neoadjuvant adjuvant (bij grote tumoren met hoog risicoprofiel obv oa andere mitotische index) palliatief prognose heel goed na behandeling (ook bij metastasen tgv Glivec®) Primair maaglymfoom = laaggradig B-cellymfoom van mucosa-geassocieerde lymfoïde weefsel (MALT) geassocieerd met H. pylori infecie heel zeldzaam primair maaglymfoom gaat uit van MALT (Mucosa Associated Lymphoid Tissue) o MALT w geactiveerd w door H. pylori o na lymfoïde hyperplasie: monoclonale proliferatie van B-cellen ontstaat tumor kan voorkomen als o polypoïd o ulceratief letsel o verdikte hypertrofische maagplooien o roodheid met erosies maag is frequentste locatie voor lymfoom in GI tractus: komt door hoge aantal marginale Bcellymfomen 53 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 meestal grote, geülcereerde letsels pt’en jonger dan bij adenocarcinoom diagnose o endoscopie met (lus)biopsie o staging: endoluminele echografie behandeling o laaggradig maaglymfoom = oppervlakkig (T1) zonder adenopathie → kan curatief behandeld w dmv Hp eradicatie + chemotherapie o hooggradig maaglymfoom: heelkundig of (chemo)radiotherapeutisch behandeld + Hp eradicatie Carcinoïd tumor vd maag zeldzame tumoren o < 1% v alle carcinoïd tumoren o < 2% v alle gastrische neoplasma classificatie: 3 types symptomen o asymptomatisch o carcinoïd syndroom → >90% vd pt’en hebben metastasen (vnl lever) diagnose: lokalisatie primaire carcinoïd tumor of mogelijke metastasen o endoscopie o CT / MRI scan o echo-endoscopie o somatostatine receptor scintigrafie (SSRS) behandeling o verwijderen van carcinoïd tumor in M0 gevallen type I en II < 1 cm: endoscopische resectie endoscopische follow-up 6 – 12 maanden → nieuwe laesies (hypergastrinemie)? > 1 cm of > 5 tumoren: antrectomie overwegen type III: gastrectomie (partieel/totaal) + lymfadenectomie o controle van carcinoïd symptomen indien aanwezig Duodenumtumoren = zeldzaam Goedaardige duodenumtumoren mogelijke tumoren o adenomateuze poliepen solitair: zeldzaam multipel: vnl bij familiale polyposis o leimyoom o gangliocytair paraganglioom o neurofibroom (ziekte van Von Recklinghausen) o … symptomen zijn meestal gevolg van verwikkelingen o ontaarding (via dysplasie) van adenoom o duodenumstenose o ulceratie en bloedingen diagnose: duodenoscopie + biopsies 54 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 behandeling: resectie o endoscopische resectie indien mogelijk indien onmogelijk: strikte endoscopische follow-up o heelkundige excisie bij ernstige dysplasie of verder gevorderde ontaarding Maligne duodenumCa adenoCa >> GIST > lymfoom adenocarcinoom vh duodenum o zeldzaam o > 50% vd dunnedarmcarcinomen ontstaan uit duodenum hoewel dit slechts 4% vd lengte vd dunne darm uitmaakt o lokalisatie: meestal in regio vd papil van Vater o FAP-syndroom is geassocieerd met sterk verhoogd risico op duodenaal (periampullair) adenocarcinoom o symptomen bloeding (ulcus) anorexie en stenose met braken symptomen van peripapillaire tumor (cfr. later) pijnloze obstructieve icterus abdominale last / pijn gewichtsverlies Courvoisier Terrier-galblaas (in 30%) o R/ resectie ± chemotherapie 5 jaarsoverleving = 30% na resectie Chirurgie van maag en duodenum Niet-tumoraal perforatie (zie eerder) bloeding (zie eerder) obstructie o duodenale stenose (zie eerder) o intra-thoracische maag asymptomatisch (meestal) → discomfort → hoge GI obstructie (en evt. bloedingen) is morfologisch probleem → heelkundige behandeling (zelden nodig!) maag terug in abdomen trekken hiatus hernia sluiten maag fixeren aan abdominale wand of diafragma (gastropexy) evt. antirefluxprocedure (want als men dit niet doet: veel refluxklachten) duodenale divertikels o frequente toevallige bevinding o divertikels bestaan uit mucosa + submucosa o meeste binnen 2 cm van papil van Vater o behandeling zelden symptomatisch → behoeft geen behandeling enkel chirurgie (diverticulectomie) igv complicaties ulceratie → bloeding compressie → cholangitis ± pancreatitis perforatie → abcessen ± peritonitis duodenale obstructie Tumoraal benigne (zie eerder) maligne (zie eerder) 55 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Chirurgische benadering van gastroduodenale aandoeningen: open vs laparoscopisch vs robotisch minimaal invasief vs open o betere korte-termijn uitkomst bloedverlies complicaties duur ziekenhuisverblijf o vergelijkbaar mortaliteit aantal lymfeknopen dat verkregen w chirurgische resectiemarges langetermijn overleving robotisch vs laparoscopisch o langere duur chirurgie (kan verbeterd w met vooruitgang technologie) o hogere kost expertise in chirurgische oncologie en gevorderde laparoscopie methodologisch hoge kwaliteit studies nodig! Post-gastrectomie syndromen kunnen optreden na o gastric bypass voor obesitas o totale gastrectomie o subtotale gastrectomie syndromen o small stomach syndroom o dumping hypertone bolus komt te snel in dunne darm bolusvolume neemt nog meer toe door aantrekking vloeistof van circulatie (plasmavolume) opname snel absorbeerbare suikers gastro-intestinale en cardiovasculaire symptomen meeste pt’en: symptomen kort na chirurgie 1 – 2% vd pt’en: relevante klinische symptomen enkele maanden na chirurgie (andere pt’en: passen zich aan) vroege vs late dumping vroege dumping: symptomen tijdens of binnen 30’ na maaltijd symptomen: nausea, opgeblazen gevoel, overgeven, krampen, diarree, tachycardie, palpitaties, duizeligheid diagnose: provoceerbaar door orale glucose tolerantietest (OGTT) behandeling frequent kleine maaltijden met lage koolhydraat/suikerinhoud beperkt drinken tijdens en binnen 1u na maaltijd late dumping: symptomen hypoglycemie treden op ong. 1u na maaltijd symptomen (~hypoglycemie): zweten, tachycardie, hongergevoel, tremor, duizeligheid, syncope, … behandeling gelijkaardig aan vroege dumping ± long-acting somatostatine-analogen o duodenale reflux gastritis of oesofagitis o pseudo Zollinger-Ellison syndroom o Roux-in-Y (‘efferent limb’) syndroom o afferente lus syndroom 56 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Complicaties van maag- en duodenumchirurgie: type en ernst complicaties zijn gerelateerd aan type chirurgische procedure en algemene toestand vd pt anastomotisch lek: OES, GES, EES, duodenale stomp abces bloeding stenose wondinfectie niet-chirurgische complicatie 57 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Aandoeningen van dunne darm en colon Malabsorptie Inleiding vss functies van dundarm o motiliteit o vertering (digestie) = intraluminele (pancreasenzymen) en mucosale enzymen (brush border enzymen) voor hydrolyse van vetten, proteïnen en koolhydraten o secretie o absorptie = hoofdfunctie van dunne darm gebeurt aan mucosaal oppervlak adequate absorptie veronderstelt harmonieus samengaan met motoriek en digestie → afwijkingen in absorptie, motoriek of digestie of mengvorm geeft malabsorptie digestie maakt eten klaar voor absorptie motiliteit speelt rol in contacttijd vss mogelijkheden malabsorptie o digestie en absorptie vetten = ingewikkeld proces: kan op veel plaatsen falen vetmalabsorptie is frequent, klinisch belangrijk probleem o malabsorptie koolhydraten: bij volwassenen bijna enkel onder vorm lactosemalabsorptie o malabsorptie eiwitten soms na uitgebreide darmresecties of na bepaalde vormen bariatrische chirurgie ook eiwitverlies (protein lossing) kan soms groot probleem zijn Hoe diagnose stellen van malabsorptie en oorzaak van malabsorptie? anamnese: voorgeschiedenis! vb. Scopinaro, pancreatectomie, bestraling op buik, … klinisch onderzoek o geeft geen idee over oorzaak o wel voor toestand pt te bepalen laboratoriumonderzoeken o standaard laboratoriumonderzoeken!: bloedbeeld + ‘absorptietesten’ + merkers inflammatie (CRP) → malabsorptie? + evaluatie ernst, uitgebreidheid, oorzaak, … bloedbeeld hemoglobine RBC morfologie normocytair (normaal MCV) macrocytair (hoog MCV) → mogelijke oorzaken vit B12 deficiëntie FZ deficiëntie bepaalde medicaties vb. Imuran (azathioprine) alcoholgebruik microcytair (laag MCV) vaak ook ‘hypochroom’ bij ferriprieve anemie: bloedverlies, verminderde ijzerabsorptie (proximaal) CRP = niet-specifieke, vrij gevoelige maat voor inflammatie geen kenmerk malabsorptie maar kan nuttig zijn bij opsporen oorzaken of voor DD gestegen bij meeste infecties, IBD, diverticulitis, appendicitis, … ionogram, calcium, fosfaat serum cholesterol (~vetmalabsorptie?) PT = protrombinetijd merker voor vitamine K: vit-K afhankelijke stollingsfactoren (II, VII, IX, X, proteïne C en proteïne S) ook beïnvloed door leverfunctie: aanmaak stollingsfactoren 58 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 foliumzuur en vit B12 FZ w geabsorbeerd thv duodenum en proximale jejunum vit B12 w vnl geabsorbeerd thv distale dundarm (ileum) parameters ijzerstatus: ijzer, transferrine, saturatie, ferritine albumine igv meer uitgesproken vormen van vermoede of gekende malabsorptie vetoplosbare vitamines! 25-OH-vit D (+ evt PTH stijging igv deficiëntie) vit A vit E (andere) divalente ionen: magnesium en zink o faeces onderzoek onderzoek faeces staal rechtstreeks microscopisch onderzoek voor parasieten (igv langdurige diarree) vb. Giardia, amoeben WBC vet (Sudan kleuring voor vet op staal stoelgang: beperkt nut) andere testen mogelijk op staal stoelgang (niet relevant ikv malabsorptie!) occult bloed: screening voor CRC (niet nuttig igv zichtbaar bloed in stoelgang) cultuur (igv vermoeden acute ernstige infectie of igv langdurige diarree) igv Clostridium infectie: toxine + evt speciale cultuur nieuw: calprotectine (eiwit afkomstig van WBC) → om inflammatoire oorzaken diarree uit te sluiten igv normale CRP? opsporen virussen (duur!): meestal enkel bij kinderen onderzoek faecescollectie: bij voorkeur stoelgang van 72 uur volume > 200 g/dag w gezien als abnormaal (in Westerse maatschappij) best over 3 dagen owv dag-tot-dag variabiliteit faeces vet igv inname 80 – 100 g vet /24u: faecale excretie > 7 g/24u is pathologisch 7 – 15 g/24 u = lichte tot matige steatorree niet noodzakelijk teken van primaire vetmalabsorptie kan ook tgv versnelde transit zware steatorree: > 20 g/24u hiernaast: ook faeces volume of gewicht is belangrijke parameter indicatie objectivering diarree: large stool vs small stool bepalen richting verdere exploratie voor terugbetaling pancreasfermenten (Creon): gedocumenteerde steatorree noodzakelijk evt meten transitmerker en galzuren in stoelgang omslachtig onderzoek dus zelden initieel endoscopie en biopsiename radiologische testen functionele testen: oa ademtesten o meestal niet eerste onderzoeken want eerste diagnostische aanpak: morfologische diagnose (radiologie en endoscopie met biopsiename) o indicaties vnl als ze aanknopingspunt kunnen opleveren voor therapie vb. bacteriële overgroei dunne darm diagnose lactosemalabsorptie aantonen malabsorptie bij chronische pancreatitis (terugbetaling medicatie) evt als functiestoornis enige aantoonbare afwijking is: om klachten te verklaren 59 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o ademtests *C ademtests principe 13C-substraat te onderzoeken functie / enzym → *C-subgroep → *CO2 welke *C? 13C isotoop = op basis van massa stabiel isotoop: niet radioactief dus kan zonder risico gebruikt w in uitgeademde lucht: verhouding 13C/12C w gemeten 14C isotoop = radioactief gebruik enkel in situaties waar alternatief 13C niet bruikbaar is vb. glycocholzuur men 2 substraten ineens wil toedienen → 1e met 13C, 2e met 14C stralingsbelasting varieert wat volgens type substraat maar is in grootte-orde van radiologisch onderzoek niet bij zwangere vrouwen of kinderen H2-ademtest (zie verder) frequent gebruikte ademtests (in Leuven) ikv malabsorptie mengtriglyceride ademtest: meten exocriene pancreasfunctie (13C) galzuur (glycocholzuur) ademtest: opsporen bacteriële overgroei (14C) lactose: meestal 13C testen voor andere indicaties ureum ademtest voor H. pylori (13C) octaanzuur ademtest voor evaluatie maaglediging (13C) Malabsorptie van vetten Vetmalabsorptie: als bij nl dieet (60 – 100 g vet/d) > 7g vet in stoelgang verschijnt = steatorree uitgesproken steatorree (> 20 g/d): klinisch meestal duidelijk herkenbaar meer discrete vormen steatorree o kan vermoed w uit ziektegeschiedenis maar vergt bevestiging door vetbepaling in stoelgangcollectie 3 dagen o beperkte steatorree: niet noodzakelijk probleem van vetvertering maar kan gevolg zijn van diarree op zich (versnelde darmtransit) ! eraan denken dat dit vaak gepaard gaat met malabsorptie vetoplosbare vitamines (ADEK) Vss fasen in absorptie vetten + pathologie gastroduodenale fase: emulsificatie en initiële lipolyse o maagcontracties brengen vetten in emulsie (kleine vetdruppels die zweven in waterfase): verhoogt contactoppervlak met digestieve enzymen o maag bevat actief maaglipase o heel belangrijk: maag staat in voor getimede evacuatie aangepast aan digestie- en absorptiecapaciteiten van dunne darm o pathologie na volledige of partiële gastrectomie na gastric bypass o diagnose belang van anamnese: voorgeschiedenis! radiologisch (RX transit) en/of endoscopisch onderzoek evt meten van maagevacuatie: radio-isotopen of ademtest pancreasfase: triglyceriden (niet-wateroplosbaar) w door lipase omgezet in monoglyceriden en vrije vetzuren (amfipaten) o gebeurt onder invloed van co-lipase in alkalisch midden (bicarbonaat) o lipase w aangemaakt in pancreas na stimulatie door secretine 60 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o igv belangrijke lipasedeficiëntie: steeds ernstige steatorree o pathologie absoluut tekort aan lipase bij pancreasaandoeningen chronische pancreatitis! pancreascarcinoom! pancreasresectie! obstructie op afvoerwegen mucoviscidose (relatief) tekort aan lipase: pancreas zelf normaal maar onvoldoende secretie door onvoldoende stimulatie door tekort aan secretine vb. bij coeliakie denaturatie van lipase vb. door te hoge zuursecretie vb. bij Zollinger-Ellison (zeldzaam!) onvoldoende mengen van lipase met voedselbrij → na chirurgische ingrepen vb. gastric bypass of biliopancreatische diversie (Scopinaro) o diagnose morfologie vd pancreas echo CT (meestal eerste keuze!) echo-endoscopie ERCP → meestal enkel therapeutisch gebruikt want mortaliteitsrisico functionele tests mengtriglyceriden-ademtest mengtriglyceride want 2 langketen vetzuren (buitenste) en 1 middellangketen vetzuur (binnenste) indirecte test van pancreasfunctie (lipase-activiteit): lipase splitst 2 stearylvetzuurgroepen van mengtriglyceride (snelheidsbepalende stap) goede test? test abnormaal voor steatorree optreedt (sensitief) reultaten correleren niet goed met analyse faecaal vet test slechts matig betrouwbaar niet specifiek voor primair pancreaslijden (belang van context!) mogelijke toepassingen motivatie voor terugbetaling pancreasfermenten (Creon) evaluatie van effect van toediening pancreasfermenten opvolgen van evolutie vd exocriene pancreasfunctie bij chronisch pancreaslijden 3-daagse stoelgangcollectie → meten van vet faecaal elactase principe: pancreasenzym dat resistent is aan autodigestie weinig gedaan in België maar internationaal vaak als beste test beschouwd o behandeling causale behandeling ?? (zelden mogelijk!) pancreatische enzymen substitutie (Creon) micelvorming (galzuren) o geconjugeerde galzuren zijn sterke amfipaten → bij voldoende hoge concentratie: micelvorming treedt op micellen kunnen β-monoglyceriden, vrije vetzuren, ADEK-vitamines en cholesterol opnemen → omvorming tot gemengde micellen (50 – 80 nm diameter) o gablees ledigt oiv CCK o door enterohepatische cyclus: dagelijks verlies aan galzuren beperkt tot 600 mg → evenveel de novo aangemaakt in lever o zonder galzuren (en dus zonder gemengde micellen): toch 50% van ingenomen vet w opgenomen door vorming ‘vetvesikels’ (kleine emulsie druppels die kristalliseren) o pathologie 61 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 tekort aan galzuren bij leverziekten (vb. cirrose): onvoldoende aanmaak belemmering op afvoerwegen vb. primaire biliaire cirrose, galwegstenose te groot ileaal verlies vb. ziekte van Crohn, belangrijke ileale resectie deconjugatie van galzuren door bacteriële overgroei (gedeconjugeerde galzuren zijn minder goede amfipaten) vb. jejunale diverticulose o diagnose belang van context: voorgeschiedenis (vb. chirurgie, bestraling op abdomen) morfologie vd galwegen: echo, CT, echo-endoscopie, ERCP galzuurademtest positieve test duidt op bacteriële overgroei in dunne darm ileale malabsorptie geen goede sensitiviteit en specificiteit geen onderscheid tss deconjugatie door bacteriën in dundarm (bacteriële overgroei) of in colon (malabsorptie galzuren) dosering galzuren in faecescollectie van 3 dagen (mogelijk maar weinig gedaan in Be) o behandeling oorzakelijk indien mogelijk (vb. bacteriële overgroei) toediening exogene galzouten = niet nuttig evt supportieve therapie dieetaanpassingen? vb. middellange keten vetzuren soms parenterale voeding intestinale fase o vetten vanuit gemengde micellen w passief opgenomen in enterocyt (in feite dienen gemengde micellen om vetten ruimtelijk in waterfase tss microvilli te brengen) o opgenomen in enterocyten: vetzuren terug veresterd tot triglyceriden o enterocyt verpakt ze in chylomicronen (lipoproteïne): triglyceriden, cholesterol, cholesterolesters, fosfolipiden o pathologie verminderde mucosaoppervlakte!! vb. dundarmresectie, shunt door fistelvorming, coeliakie, … zeldzaam: defect in vorming chylomicronen vb. α-β-lipoproteïnemie zeldzaam: obstructie lymfafvoerwegen vb. intestinale lymfangiëctasieën o diagnose morfologie van dunne darm door RX transit endoscopie dundarmbiopsie: endoscopisch genomen biopsie thv duodenum D3 volstaat pathognomonische beelden bij coeliakie, ziekte van Whipple, α-β-lipoproteïnemie, intestinale lymfangiëctasie transport via lymfevaten voor lange keten triglyceriden o langs lymfe: chylomicronen bereiken ductus thoracicus → algemene circulatie o korte keten: v. porta veel aandoeningen veroorzaken maldigestie en malabsorptie door interferentie met meerdere fasen tegelijk o bariatrische chirurgie (vb. Scopinaro) en (partiële) gastrectomie deficiënte maagfase afwezigheid van emulsie slechte timing van evacuatie maaginhoud pancreaslipase en galzuren lopen achter voedsel aan door te snelle dundarmtransittijd: verkorting contacttijd ingesta met mucosa o short bowel syndroom verminderd intestinaal oppervlak verminderde galzuurpool 62 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o radiatie-enteritis verminderd functioneel darmoppervlak bacteriële overgroei o coeliakie relatief tekort aan lipase en galzuren door deficiënte secretie van secretine en CCK verminderde mucosale oppervlakte door villusatrofie Malabsorptie van koolhydraten volwassenenkliniek: enkel klinisch belangrijke malabsorptie koolhydraten door lactosemalabsorptie door lactasedeficiëntie o lactase staat normaal in voor omzetting lactose naar galactose en glucose o verschillende termen lactose intolerantie = lactose veroorzaakt GI symptomen (subjectief) lactose malabsorptie: gebeurt als substantiële hoeveelheid lactose niet geabsorbeerd w in darm (objectief) bijna altijd tgv lactase deficiëntie → metingen voor lactose malabsorptie w gebruikt om bestaan lactase deficiëntie af te leiden lactase deficiëntie: brush border lactase activiteit is veel minder ivm in normale mensen (objectief) onderscheiden van koemelk allergie! o pathologie lactasedeficiëntie thv intestinale cellen zeldzaam: congenitale lactasedeficiëntie tgv autosomaal recessief defect primaire verworven lactasedeficiëntie = geïsoleerde verworven enzymdeficiëntie bij volwassenen (‘lactase non-persistence’) lactase synthese normaal bij geboorte en jonge leeftijd maar na stoppen borstvoeding: afname lactasesynthese → op volwassen leeftijd: brush border lactaseconcentraties maar 10% van infantiel niveau klassiek meer bij niet-blanke populatie: blanke populatie heeft meer fenotype van ‘lactase persistence’ prevalentie wereldschaal: 2/3 vd mensen (dus niet echt ‘ziekte’) in min of meer uitgesproken graad bij 5 – 20% vd blanke populatie Be: ± 5 – 10% De: 5 – 15% relatieve lactasedeficiëntie door te snelle transit na gastrectomie secundaire lactasedeficiëntie bij dundarmziekten als coeliakie, uitgebreide ziekte van Crohn, tijdens acute gastro-enteritis, … o symptomen osmotische, waterige diarree abdominale krampen en discomfort flatulentie → w in hand gewerkt door gasvorming door bacteriële productie H2 vluchtige vetzuren azijnzuur melkzuur belangrijke overlap met klachten IBS → DD mee maken o diagnose van intolerantie: lactosevrij dieet op proef (kan placebo-effect geven) lactosebelastingscurve: 50 g lactose PO (equivalent van lactose in 1 L melk) → glycemie moet oplopen met 25 mg% van malabsorptie (igv nood aan objectivering) H2-ademtest: H2 geproduceerd in colon komt in bloedbaan → w uitgeademd = standaardtest voor documenteren lactose-malabsorptie 63 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 H2 w gevormd als koolhydraten in contact komen met bacteriën → komt gedeeltelijk in adem: kan vrij eenvoudig gemeten w alle waterstof is afkomstig van bacteriële origine contact tss bacteriën en niet-verteerde koolhydraten in colon: niet-geabsorbeerde koolhydraten klassieke toepassing: opsporen lactosemalabsorptie in dundarm: niet erg betrouwbare techniek voor diagnose bacteriële overgroei beperkingen dieet met onverteerbare koolhydraten: hoge achtergrond van waterstof inname van AB: vals negatieve test 13C-lactose ademtest: 13C-lactose w door lactase gesplitst in 13C-glucose en 13Cgalactose → w gemetaboliseerd tot 13CO2 verschijnen 13CO2 is maat voor ABSORPTIE! w vaak samen met waterstofademtest uitgevoerd als resultaat beide testen concordant: hogere betrouwbaarheid diagnose bij discordante testresultaten: oppassen met interpretatie van lactasedeficiëntie: enzymatische bepaling op biopsie (soms bij kinderen) o behandeling lactosebeperking in voeding tot symptomen verdwijnen meeste pt’en met lactosemalabsorptie verdragen beperkte hoeveelheden lactose zonder veel ongemakken (10 – 15 g/dag) getolereerde dosis kan verschillen als lactose met of zonder andere voedingswaren w ingenomen voeding geen of weinig lactose in (Hollandse) kaas yoghurt meestal beter verdragen evt lactasesupplementen? → beperkte evidentie over nut lactase afkomstig van schimmels (vb. Kerutabs = lactase bereid Aspergillus oryzae) geen geneesmiddel maar voedingssupplement soms intolerantie voor fructose en sorbitol o malabsorptie fructose na inname 25 g fructose in bijna 50% vd mensen klinische relevantie? → mss rol in IBS?? West-Europa: fructose vnl uit fruit (vb. appelsap) itt USA waar fructose ook in frisdrank zit o sorbitol eigenlijk geen suiker maar suikeralcohol (polyol) aanwezig in kauwgom → hoge dosis kauwgom kan chronische diarree veroorzaken nieuw overkoepelend concept: FODMAPs o klachten IBS w vaak geassocieerd met voedselintolerantie rol van alcohol, caffeïne, vet, vezels, voedselallergie? weinig echte evidentie en vaak tegenstrijdig lactose al lang gekend als oorzaak IBS-achtige klachten, recent ook aandacht voor fructose en sorbitol o mogelijke rol FODMAPs = fermenteerbare oligosacchariden, disacchariden, monosachariden en polyolen mechanisme?: FODMAPs komen in dikke darm → luminale distentie en veranderde motiliteit meer water w aangetrokken en meer gas w geproduceerd geeft pijn, opgeblazen gevoel, distentie, winderigheid, constipatie en evt diarree 64 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Malabsorptie van proteïnen = zeldzaam oorzaken o meestal gevolg van uitgebreide darmresecties (short bowel syndroom) o soms als complicatie van bariatrische chirurgie in extreme gevallen: hypoalbuminemie, anemie, oedemen, … beeld dat hier sterk op lijkt: protein loosing gastro-enteropathy o = verlies van eiwit bij uitgebreide mucosaletsels in die mate dat het niet gecompenseerd kan w door aanmaak eiwit in lever en opname in voeding o oorzaken mucosale schade met ulceraties van dunne darm of colon (vb. CD, UC, ernstige pseudomembraneuze colitis) mucosale schade zonder ulceraties (vb. coeliakie, Menetrier) lymfatische obstructie (vb. lymfangiëctasie, kanker) Malabsorptie van ‘micronutriënten’ lokalisatie o proximale dundarm: ijzer, zink, folaat, magnesium, calcium, vit D o meer distaal (ileum): vit B12 en galzuren o effecten van plaats van resectie resectie jejunum: minder problemen met vloeistofbalans dan na ileocolische resectie want compensatie absorptie nutriënten in ileum extensieve ileale resecties: problemen met galzouten en vit B12 afhankelijk van aanwezigheid colon geen colon: meer problemen met vloeistof en elektrolyten colon (equivalent met ong 50 cm jejunum) beschermt vnl tegen dehydratatie rol van ‘colonische rem’: vertraagt transit in dundarm (en gastrische lediging) o effecten van extensie van resectie ileale resectie < 30 – 50 cm resectie: weinig problemen 50 – 100 cm resectie en colon aanwezig: galzuurmalabsorptie (galzuurdiarree) en vit B12 malabsorptie > 100 cm resectie en colon aanwezig vetmalabsorptie en steatogene diarree verlies van divalente ionen (Ca en Mg) want binden aan vetzuren < 200 cm overblijvende dundarm (normaal 3 – 8 m) of resectie > 70 – 75% dundarm = anatomische definifitie van ‘short bowel’ aanwezigheid colon? 65 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 met colon: gemiddelde limiet om te kunnen leven zonder parenterale nutritie: 50 cm dundarm zonder colon: 100 cm voldoende dus “colon is equivalent aan ong 0,5 m dundarm” short bowel syndroom (SBS) = stoornis van absorptie macronutriënten en micronutriëten of probleem met vloeistofbalans tgv belangrijk verlies functionele darmoppervlakte oorzaken meestal door excessieve resectie zeldzaam tgv (congenitale) ziekte orale inname is onvoldoende om nutritionele (en/of vloeistof) balans te onderhouden voorbeelden van oorzaken o na chirurgische interventies vb. bariatrische chirurgie (proximaal), chirurgie voor CD (distaal ileum) o coeliakie: vnl proximaal probleem Klinische symptomen van malabsorptie symptomen te wijten aan malabsorptie o algemene symptomen vermagering malabsorptie geeft verlies van calorieën omdat inname voedsel zorgt voor ↑ symptomen: vaak secundair anorexie vermoeidheid en algemene zwakte amenorroe (bij te laag lichaamsgewicht) evt tekens hypoproteïnemie: oedemen, anemie o GI-symptomen: symptomen eigen aan malabsorptie diarree: van waterige tot uitgesproken steatorree abdominale krampen (gaan dikwijls diarree vooraf) abdominale opzetting en flatulentie: door gasproductie in colon door bacteriële digestie van malabsorptieproducten o symptomen door deficiënties bepaalde micronutriënten glossitis en stomatitis: Fe, B12, foliumzuur anemie microcytair: Fe-tekort macrocytair: B12 of FZ-tekort bloedingsneiging: vit K tekort (hypoprotrombinemie) botpijn: vit D tekort → osteomalacie nachtblindheid: vit A tekort perifere neuropathie: B12, B1 huidafwijkingen: zink, essentiële vetzuren tetanie: laag Ca2+ of laag Mg2+ spierzwakte bij K+-verlies symptomen eigen aan onderliggende ziekte vb. ziekte van Crohn, pancreaskanker Diagnose van malabsorptie vermoeden van malabsorptie als oorzaak van klachten o gemakkelijk bij bestaan volledig klinisch beeld o igv monodeficiëntie: diagnose moeilijker vb. nachtblindheid met consultatie bij oftalmoloog vaak presentatievorm van coeliakie bij volwassene: vnl geïsoleerd ijzergebrek en/of FZ-gebrek! diagnose van onderliggende aandoening o anamnese: vnl voorgeschiedenis!! o radiologische beeldvorming 66 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 CT of MR enterografie (of small bowel follow trough) CT pancreas o histologische diagnose: vnl duodenumbiopten soms biopsies meer distaal zeldzaam chirurgische biopten o soms bijkomende bloedtesten diagnose van gevolgen: ‘absorptietesten’ en vitaminestatus o bloedbeeld o ijzer + ijzersaturatie + ferritine o B12 en FZ o Ca, Mg, Zn, … o vit A en E o soms 3 dagen faecescollectie voor vetbepaling soms ophelderen pathofysiologisch mechanisme vb. ademtesten Coeliakie / glutenenteropathie / niet-tropische spruw Definitie coeliakie = immuungemedieerde aandoening vd dunne darm o gepaard met malabsorptie o kenmerkend dundarmletsel: villusatrofie met crypthyperplasie o verdwijnt bij weglaten gluten uit voeding villusatrofie in combinatie met crypthyperplasie o in onze streken quasi synoniem voor coeliakie o komt ook in andere aandoeningen voor (maar die hebben ook andere histologische kenmerken waardoor diagnose mogelijk is) eosinofiele gastro-enteritis auto-immune enteropathie microvillus-inclusieziekte common variable immunodeficiëntie bacteriële overgroei bepaalde proteïne-intoleranties en voedingsdeficiënties ziekte van Whipple intestinaal lymfoom o bepaalde GM kunnen ook aanleiding geven tot villusatrofie vb. olmesartan prevalentie o niet echt zeldzaam gekende incidentie in België: 1/2000 bij actief zoeken: diagnose mogelijk bij 1/200 = ‘coeliakie-ijsberg’ redenen van onderdiagnose sommige mensen: geen klachten (echt ‘stil’) 67 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 atypische of minimale klachten of enkel milde, niet-specifieke labo-afwijkingen (ijzerdeficiëntie, leverfunctieafwijkingen, …) soms lange vertraging tss klachten en diagnose (dokters denken er niet aan) o geen exclusieve kinderziekte: incidentie bij kinderen is niet hoger dan bij volwassenen o 2x meer vrouwen dan mannen o frequentie neemt toe → 2 oorzaken vaker herkend ook reële toename! Etiologie en pathogenese: coeliakie is gevolg van interactie tss 3 processen die uiteindelijk aanleiding geven tot beschadiging van slijmvlies vd darmen omgevingsfactoren o gliadines uit gluten: conditio sine qua non voor gevoelige pt gluten = wateronoplosbare proteïnegedeelte van bepaalde graansoorten vb. tarwe, rogge, gerst, haver (?), spelt, couscous, kamut gliadine = “33 mer” peptide rijk aan glutamine en proline w niet afgebroken door pancreasenzymen en interageert met immuunsysteem gluten = alcoholopslosbare opslagproteïnen in granen coeliakie is model auto-immuunziekte: omgevingsfactor is gekend, kan verwijderd en terug ingebracht w o dat omgeving belangrijk is blijkt oa uit toename in tijd “Zweedse epidemie”: 3% coeliakie bij 12-jarigen geboren in bepaalde periode o andere omgevingsfactoren leeftijd introductie gluten? → niet bevestigd dat dit rol speelt! borstvoeding? → niet bevestigd! infecties: rotavirus? Campylobacter? ijzerinname tijdens zwangerschap? gebruik van PPI of antibiotica? veranderingen in microbioom? genetische factoren o genetische factor blijkt uit familiaal voorkomen en tweelingenstudies 5 – 15% vd eerstegraadsverwanten hebben ook coeliakie niet alle homozygote tweelingen krijgen steeds beiden coeliakie → omgevingsfactor moet rol spelen 75% concordantie bij 1-eiige tweeling 11% concordantie bij 2-eiige tweeling o HLA-DQ2- en HLA-DQ8-halplotypes bij bijna alle coeliakiept’en teruggevonden: HLA-DQ2 bij 95%, HLA-DQ8 bij bijna alle anderen op zich niet voldoende om ziekte te krijgen want 1/3 vd bevolking is DQ2 of DQ8 HLA-genen zouden tot 30% van genetisch risico bijdragen o link met veel niet-HLA regio’s vb. regio op chromosoom 4 die codeert voor IL2-IL21 alle beschreven regio’s verklaren 3 – 4% vd erfelijkheid van coeliakie o dus nog 65% ongekend immunologische systeem: humorale en celgemedieerde immuniteit o (niet-verteerbaar) peptide triggert immuunsysteem vb. 33 mer peptide van α-gliadine abnormale reactie van cellulair immuunsysteem → weefseldestructie gevolgen ontsteking 68 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 beschadiging: oa verdwijnen van darmvlokken o pt’en met coeliakie hebben meestal IgA- en IgG-antistoffen tegen weefseltransglutaminase: vormen complex met (gedeamideerd) gliadine → herkend door DQ2 of DQ8 receptor van antigenpresenterende cellen Symptomen hangt af van uitgebreidheid letsels o bijna altijd aanwezig thv duodenum (want hoogste contaminatie met gluten) o kunnen uitstrekken over hele jejunum en zelfs ileum dus spectrum symptomen o sommige: volledig ziektebeeld met uitgesproken malabsorptie (panmalabsorptie) o anderen geïsoleerde deficiëntie: vaak geïsoleerde ijzerdeficiëntie of ijzer- en FZ-gebrek!! vage atypische symptomen vermoeidheid leverfunctiestoornissen IBS-achtige symptomen: opgeblazen gevoel, winderigheid, diarree of soms obsitpatie neurologische klachten: epilepsie, spierzwakte psychische klachten botpijn vruchtbaarheidsproblemen groeistoornissen!! tandproblemen (tandglazuur) … dan is diagnose moeilijker o er zijn symptoomvrije pt’en die pathognomonische histologische (beperkt) en immunologische kenmerken van coeliakie vertonen: dikwijls familieleden van coeliakiept geassocieerde aandoeningen o 100’en ziekten beschreven die samen optreden met coeliakie o coeliakie is auto-immuunziekte → vaak samen met andere auto-immuunziekten diabetes type 1 (2 – 8 %) schildklieraandoeningen (5%) ‘bindweefselaandoeningen’ meer zeldzaam: leveraandoeningen en neurologische aandoeningen (epilepsie) o vaak geassocieerd met dermatitis herpetiformis (huidaandoening) ‘coeliakie vd huid’ verdwijnt dikwijls maar niet altijd onder glutenvrij dieet beantwoordt aan Dapsone (antibioticum) Gevolgen en mogelijke verwikkelingen intestinaal en extra-intestinaal o lymfocytaire en collageneuze gastritis en collitis o niet-specifieke intestinale ulceratie o dermatitis herpetiformis metabole problemen o malabsorptie kan extreem zijn: laag eiwit, laag Ca, ijzertekort, vitaminetekort (B12, FZ), laag zink, gestoorde bloedstolling, ernstige anemie kan ook minimaal of afwezig zijn o osteoporose met toegenomen fractuurrisico duidelijk toegenomen risico op osteoporose + vermoedelijk toegenomen risico op fracturen (vermoedelijk vnl bij klassieke presentaties) oorzaken osteoporoserisico malabsorptie Ca2+ en vit D 69 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 chronische ontsteking (cytokines): ook invloed mogelijk gunstig effect van glutenvrij dieet? refractaire coeliakie (zeldzaam) verhoogde neiging tot maligniteit (zeldzaam): vnl intestinaal T-cellymfoom en adenocarcinoom van dunne darm o risico op lymfoom: groot? relatief cijfer: x6 wsl ong 1/200 mensen met coeliakie krijgt darmlymfoom (is in absolute cijfers eigenlijk beperkt) o risico op maligniteit wsl niet of minder verhoogd voor mensen met lichte afwijkingen (~ Marsh classificatie) (licht) toegenomen infectierisico (pneumokokken)? risico op sterven tgv coeliakie o risico op sterven is 1,24x groter voor groep mensen met coeliakie dan groep mensen van vergelijkbare leeftijd zonder coeliakie o risico vermindert als glutenvrij dieet w gevolgd risico grootste in 1e jaar dan quasi zelfde risico als leeftijdsgenoten Diagnose berust op o aanwezigheid histologische afwijkingen o aanwezigheid antistoffen in bloed o nooit louter obv klinisch vermoeden!: levenslange behandeling en eenmaal pt glutenvrij dieet volgt is het heel moeilijk om diagnose te weerleggen dundarmbiopsie (genomen langs klassieke gastroscoop) in DII of DIII o aanbevelingen biopsies minstens 4 biopten in DII en DIII evt biopt in bulbus zeldzaam enkel afwijkingen in bulbus afwijkingen in bulbus: moeilijk te interpreteren (petpische, inflammatoire veranderingen) soms artefacten mogelijk → vals positief of vals negatief o typisch aspect in gevorderde stadia vd ziekte vaak is mucosa volledig afgevlakt vroeger: villusatrofie noodzakelijk voor diagnose maar vlokken kunnen ook verbreed of mild tot matig verkort voorkomen (ratio normale vlok/crypt = 3:1 tot 5:1) oppervlakkig epitheel beschadigd en vertoont reactieve veranderingen toename aantal intra-epitheliale lymfocyten = karakteristieke bevinding > 4 lymfocyten/10 epitheelcellen komt ook voor als solitaire afwijking in vroege stadium lamina propria vertoont toegenomen, overwegend mononucleair (plasmacytair) ontstekingsinfiltraat o afwijkingen w gescoord volgens Marsh-classificatiesysteem Marsh I = toename intra-epitheliale lymfocyten frequent maar niet specifiek (glutensensitiviteit, medicatie vb. NSAIDs, infecties vb. H. pylori) op zich onvoldoende om diagnose te stellen owv levenslange implicaties diagnose → serologie, kliniek en evolutie afwijkingen correleren niet specifiek voor coeliakie w ook gezien bij tropische spruw, bacteriële overgroei, bepaalde voedselallergieën, soms common variable immuundeficiëntie en gebruik van olmesartan 70 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 dus patholoog kan diagnose coeliakie enkel suggereren → moet steeds gecorreleerd w met kliniek (en met serologie) antistoffen in bloed o soorten antistoffen die w gevonden auto-antistoffen anti-weefsel-transglutaminase (anti-tTG) opsporen hiervan is meest geschikte test (90 – 95% sensitief en specifiek) vnl IgA antistoffen (kan minder betrouwbaar zijn igv ernstige coeliakie want dan soms IgA-deficiëntie) anti-endomysium antistoffen zeer goed alternatief maar moeilijker → w niet veel uitgevoerd vnl IgA antistoffen (kan minder betrouwbaar zijn igv ernstige coeliakie want dan soms IgA-deficiëntie) antistoffen tegen vreemde eiwitten anti-gliadine → veel minder betrouwbaar in diagnostiek anti-gedeamideerd gliadine (anti-DGP = anti-gedeamideerd gliadine peptide) meer betrouwbaar dan tegen gliadine voornamelijk IgG antistoffen → geen voordeel bij pt’en met normaal IgA maar kan alternatief zijn ipv eerst IgA meting o antistoffen verdwijnen stilaan na starten van glutenvrij dieet → persisteren van antistoffen tijdens behandeling wijst op dieetfouten opmerkingen bij serologie en biopsies o serologie antilichamen alleen = onvoldoende voor diagnose (behalve heel hoge titers in kinderen?) antilichamen kunnen vals negatief zijn goede tests voor ‘middelmatige verdenking’: screenen igv hoge klinische verdenking: geen serologie doen maar biopsies serologie minder behulpzaam igv lichte vormen o biopsies ook niet altijd duidelijk andere oorzaken villeuze atrofie fouten bij nemen biopsies (sampling errors) HLA typering: zelden gedaan o rationale: coeliakie (bijna) uitsluitend bij HLA-DQ2 of HLA-DQ8 o 30% vd bevolking heeft DQ2 of DQ8 (1e graadsverwanten 70%) o voordeel: heel gevoelig negatief resultaat = bijna zeker geen coeliakie o toepassing kan nuttig zijn als pt al dieet volgt zonder duidelijke diagnose (want normalisatie AL en biopsies bij dieet) in sommige landen gebruikt als eerste screening bij familieleden o nadeel België: nt terugbetaald en duur (€175 – €250) interpretatie niet eenvoudig hoe w diagnose gesteld? o eraan denken! typische beelden minder typische klachten (geïsoleerd ijzergebrek, FZ-gebrek, atypische GI ongemakken (?)), zeker bij risicogroepen o GEEN behandeling voor diagnose bewezen is! o 2 technieken bloedonderzoeken standaard eerst IgA dosage ikv vaak IgA-deficiëntie bij coeiliakie igv geen IgA-deficiëntie: IgA anti-tTG 71 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij laag IgA: IgG anti-DGP kinderen < 2 jaar: antit-tTG en anti-DGP biopsies in twaalfvingerige darm (duodenum) o igv typische afwijkingen bij zowel biopsies en bij bloedonderzoek: grote graad zekerheid (radiologische onderzoeken) (endoscopische bevindingen) Behandeling glutenvrij dieet = enige aanvaarde behandeling voor coeliakie o bedoeling symptomen verbeteren (soms al na dagen of weken) herstel histologische afwijkingen na maanden – jaren (bij volwassenen soms onvolledig) ↓ metabole verwikkelingen: anemie, vitaminetekort, osteoporose ↓ risico op kwaadaardige complicaties en evt overlijden kinderen: preventie van groeiachterstand o is zeer moeilijk dieet omvat niet alleen glutenvrij brood en glutenvrije deegwaren maar bloem w gebruikt in veel producten (soms als indikkingsmiddel) producten verboden in glutenvrij dieet alle soorten ‘gewoon’ brood: ook beschuiten en crackers alles soorten ‘gewoon’ gebak: taarten, wafels, pannenkoeken, koekjes, … alle ‘gewone’ deegwaren: macaroni, spaghetti, vermicelli, tagliatelli, … ‘gewoon’ paneermeel: kroketten, schnitzel, gepaneerd kippenlapje, … bloem- of zetmeelsoorten (van granen die gluten bevatten) om soep of saus te binden alle industrieel bereide gerechten waarvan men niet zeker weet of ingrediënten wel glutenvrij zijn alle gemoute dranken en granenkoffie wat kan u wel gebruiken in glutenvrij dieet glutenvrij brood, glutenvrije crackers en toast glutenvrij gebak aardappelen, rijst, glutenvrije deegwaren, maïs glutenvrij paneermeel om soep, saus of nagerecht te binden: rijst, rijst(zet)meel, maïs(zet)meel, aardappelen, aardappelzetmeel, tapioca, gelatine, sojabloem johannesbroodpitmeel, arrowroot, eieren of room alle groenten, vlees- en vissoorten die men glutenvrij klaarmaakt olie en boter tuinkruiden en ongemengde specerijen, zelf getrokken vlees- of visbouillon kaas, confituur en honing fruit: vers ovv fruitsap of verwerkt met glutenvrije hulpmiddelen melk, koffie, thee, echte cacaopoeder pt moet heel goed etiketten op voedingsmiddelen leren interpreteren belang van goede/ervaren diëtisten (zo zijn er niet veel) zelfhulpgroepen = zeer interessante informatiebron (Vlaamse Coeliakievereniging) o als pt dieet heel strikt volgt: snelle verbetering binnen 6 maanden (vaak sneller): klachtenvrij vaak binnen 12 maanden: normalisatie dundarmbiopsie o hoe strikt moet dieet zijn en hoe lang moet dieet gevolgd w? in principe heel strikt levenslang principe: eens coeliakie, altijd coeliakie duidelijk verband tss therapietrouw en darmbeschadiging weinig data over risico dieetfouten op complicaties maar zeldzaam: (voorbijgaande?) tolerantie? (vnl igv diagnose als kind) 72 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hoe veel gluten mag in glutenvrij dieet? Europese industriële standaard natuurlijk glutenvrije producten: < 20 mg/kg product (vb. maïs) ‘zeer laag glutengehalte’: > 20 maar < 100 mg/kg product kan voor meeste pt’en met coeliakie vb. speciaal gezuiverd tarwezetmeel sterke individuele verschillen en mss ook verschillen in loop van leven (vb. adolescenten mss minder gevoelig) bepaalde studies: sommige pt’en geen verslechtering met dosissen 1 – 5 gram gluten per dag (normaal dieet 20 g) maar ‘veilige grens’ is mss 50 mg = hoeveelheid gluten van 1/50 boterham maar weinig gegevens over veiligheid van dieetfouten op lange of korte termijn opmerkingen sommige pt’en doen ‘gliadine-shock’ na minste inname gluten heel veel pt’en maken ongewild veel manifeste fouten en gaan toch goed tijdens puberteit en als jongvolwassene verdraagt men blijkbaar veel beter gluten dus mogelijk bestaat subgroep pt’en die enkel grove beperking gluten nodig hebben ook discussie of pt’en die helemaal geen klachten of symptomen hebben glutenvrij dieet moeten volgen in principe behandeling aanbevolen bij iedereen (~doelen) zijn er toch (atypische) symptomen die evt toch zouden kunnen verbeteren? (geen eenduidige data, mss zijn mensen klachten ‘gewoon’ dus zien ze niet als symptomen) zijn er laboratoriumafwijkingen die argument zijn om dieet te starten? mogelijk voordeel van volgen dieet voor vermijden complicaties op lange termijn complicaties: osteoporose, later ‘klassieke’ coeliakie, maligniteit, … grootte vh effect is moeilijk in te schatten o globale schatting: 20 – 30 % vd coeliakiept’en houdt zich niet strikt aan dieet → redenen hoge kostprijs weinig beschikbaarheid glutenvrije producten (nu minder) weinig smaak geen symptomen als dieetrestricties niet gevolgd w inadequate informatie over gluteninhoud van medicatie of voedsel / inadequate diëtaire counseling / inadequate initiële informatie door dokter inadequate medische of nutritionele follow-up geen participatie in steungroep uit eten gaan sociale, culturele of groepsdruk overgang naar adolescentie inadequate follow-up na kindertijd o wat als geen verbetering optreedt met glutenvrij dieet? controle: is diagnose juist? igv diagnose juist: w dieet goed gevolgd? als niet goed gevolgd: helpen (hulpgroep, counseling, follow-up, …) als goed gevolgd: evalueren of er verwikkelingen zijn refractaire coeliakie: pt’en die dieet goed volgen en waarbij antistoffen verdwenen zijn maar biopsie en klachten blijven afwijkend primaire refractaire coeliakie: vanaf begin refractair secundaire refractaire coeliakie: er is periode geweest dat het beter was lymfoom adenocarcinoom andere maatregelen o opsporen en behandelen nutritionele tekorten in begin: evt. vitamine- (FZ, B12, D) en ijzer- of zinksupplementen evt (tijdelijk) beperking lactose-inname o medicatie?? 73 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 in principe en meestal niet nodig igv heel ernstige inflammatie: tijdelijk corticosteroïden mogelijk nieuwe behandelingen?: onwaarschijnlijk dat medicamenteuze behandelingen (ooit/op middellange termijn) behandeling met glutenvrij dieet zullen kunnen vervangen o mss wel additioneel? vb. makkelijker maken om eens uit te gaan eten om kleinere dieetfouten te compenseren o redenen dat het niet kan vervangen w vragen ivm werkzaamheid GM vragen ivm veiligheid kostprijs GM o enzympreparaten? sommige zo goed als waardeloos en dus gevaarlijk! ‘An pep’ (Aspergillus niger peptidase): commercialisering op korte tijd te verwachten als voedingssupplement niet als GM maar mss wel enig nut als hulpmiddel actief bij pH 4 en niet specifiek actief op peptidebindingen van gliadine / gluteïne → gevolg: effectiviteit hangt af van met wat je voedsel inneemt (vb. eten sandwich met cola vs eten sandwich met melk) Opvolging van coeliakie bedoeling o stimuleren en opvolgen van therapietrouw o beoordelen van symptomatische verbetering o opvolgen van correctie van eventuele deficiënties o documenteren van verdwijnen van serologische merkers (en evt histologische merkers) o vermijden laattijdige complicaties hoe? o altijd: klinische en laboratorium follow-up antilichamen anti-endomysium AS en anti-tTG AS verdwijnen meestal tijdens 1e jaar van volgen glutenvrij dieet en soms zelfs al binnen maand verdwijnen AS betekent niet dat geen dieetfouten meer gemaakt w is geen gevoelige maatstaf voor histologisch herstel vd intestinale mucosa persisteren of opnieuw verschijnen anti-tTG AS is sterk argument voor dieetfouten toch: jaarlijkse opvolging AS w meestal aanbevolen ‘absorptietesten’ (metabole opvolging) afhankelijk van bevindingen bij diagnose: Hb, ijzerreserves, folaat, serumgehaltes vetoplosbare vitaminen, albumine, PTH, leverenzymen, PT en evt. zink soms aanbevolen tests jaarlijks te controleren (zeker die initieel afwijkend waren) botdensitometrie: tegenstrijdige aanbevelingen o routine controle opvolging van biopsie? geen consensus niet nodig als pt goed reageert wel aangewezen bij blijvende klachten als biopsie slechts onvoldoende recupereert is dit bijna altijd aan (soms ongewilde) dieetfouten te wijten biopsies laten ook toe om andere oorzaken van slechte klinische respons uit te sluiten vb. refractaire spruw, infectie of lymfoom o follow-up door ervaren diëtist? → allicht geen nut Opmerking: niet-coeliakie glutensensitiviteit pt’en die zelf zeggen dat ze gluten niet verdragen → glutenvrij dieet volgen zonder diagnose o door eigen beslissing (lezen op internet, …) of advies van familie, artsen 74 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o kan in principe weinig kwaad maar is niet nuttig o nadeel: eenmaal glutenvrij dieet aantal weken gestart is, w het heel moeilijk om coeliakie uit te sluiten dus: eerst diagnostische onderzoeken voor start dieet! prevalentie: heel afhankelijk van locatie (vb. Australië 11% vd bevolking ‘wheat-advoidance’, USA < 1%) symptomen o intestinale symptomen: IBS-achtig o algemene symptomen: vermoeidheid, depressie, angst, … “toestand waarin ingestie voedsel met gluten leidt tot één of meer van variëteit immunologische, morfologische of symptomatische manifestaties in mensen waarbij coeliakie is uitgesloten” → discussie over definitie o definitie is louter operationeel (vglbaar met IBS) o volgens sommigen: te maken met immunologisch mechanisme evt. toename lymfocytair infiltraat? mechanisme ‘innate immunology’? o volgens anderen: alleen als geen mucosale afwijkingen (ovv toegenomen aantal lymfocyten) aan te tonen studies met glutenvrij dieet o niet-coeliakie glutensensitiviteit o belangrijke overlap met IBS → vnl data over d-IBS starten met glutenvrij dieet bij pt’en die nog geen glutenvrij dieet volgen herintroductie gluten bij pt’en op glutenvrij dieet glutensensitiviteit: nog veel vragen o hoe diagnose (enigszins restrictief) stellen? → niet alle IBS, CVS, … o wat is mechanisme? o meeste evidentie voor effect dieet als er toch ‘iets’ objectief is (vb. toename intraepitheliale lymfocyten) o wat is oorzaak?: gluten of iets anders in graan? o 1 entiteit of syndroom met vss oorzaken en pathogenetische mechanismen? o hoe strikt moet eventueel dieet zijn? Bacteriële overgroei dunne darm = nooit steriel o bacteriële flora w minimaal gehouden door darmperistaltiek vnl migrerende motorcomplex (MMC) vd dunne darm = uitbarstingen intense elektrische en contractiele activiteit in GIT begint in lichaam vd maag → verspreidt helemaal door dunne darm en eindigt in ileum gebeurt tijdens vasten (uren na maaltijd): ong 1 per 90 minuten → als einde van ileum bereikt w: nieuwe begint mss gegenereerd door neurale (vagus) of hormonale (motiline) stimulus enterisch ZS speelt belangrijke rol in propagatie MMC bacteria = gemixte flora van aeroben en anaeroben o altijd bij stase darminhoud: bacteriën gaan woekeren (vnl anaeroben) oorzaken: stase! o postoperatieve toestanden 75 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 terminolaterale anastomose met blinde zak afferente loopsyndroom na Billroth II subobstructie door briden o structurele afwijkingen van dunne darm ziekte van Crohn met stricturen en fistels vernauwingen en verminderde motiliteit door radiatie-enteritis dundarmdiverticulose amyloïdose (zeldzaam) o belangrijke dundarmmotiliteitsstoornissen sclerodermie pseudo-obstructie mechanismen malabsorptie o deconjugatie (en inactivatie) galzouten → vetmalabsorptie o mucosale beschadiging door effecten van bacteriën zelf en door gedeconjugeerde galzouten → verminderde absorptie o bacteriële fermentatie van koolhydraten → koolhydratenmalabsorptie + winderigheid o interferentie met proteïne-absorptie via vss mechanismen eventueel ‘protein loosing enteropathy’ o bacteriën in dunne darm verbruiken B12 en produceren foliumzuur! o vaak factor secretoire diarree gevolgen van bacteriële overgroei o kan beeld geven van panmalabsorptie: vetten, koolhydraten, eiwitten, vitamine B12 o vetmalabsorptie: vaak prominent vnl door bacteriële deconjugatie van galzuren o symptomen eigen aan onderliggende ziekte diagnose o diagnose van bacteriële overgroei zelf galzuurademtest = glycocholzuur ademtest één vd oudste ontwikkelde ademtesten principe 14C-glycocholzuur bacterie → 14C-glycine → 14CO 2 test w vrij regelmatig gebruikt maar oppassen met interpretatie! sensitiviteit: slechts matig want niet alle bacteriën in staat om glycocholzuur te deconjugeren specificiteit niet heel goed: geen goed onderscheid mogelijk tss bacteriële overgroei en malabsorptie van galzuren (vb. na darmresectie) als oorzaak van verschijnen 14CO2 in adem 14C-xylose ademtest (nt in Leuven gedaan, w in literatuur aanbevolen) jejunale cultuur soms therapeutische trial met AB o diagnose van onderliggende oorzaak belangrijke informatie: afkomstig van anamnese of kennis van voorgeschiedenis radiologisch onderzoek (enterografie): structuurafwijkingen opzoeken zeldzaam: onderzoek dundarmmotoriek als geen structurele afwijkingen w gevonden o diagnose van metabole gevolgen: ‘absorptietesten’ behandeling o voorkeur: etiologische behandeling (vb. structuurcorrectie) o behandeling bacteriële overgroei zelf: indien nodig iedere 4 – 6 weken 4-tal dagen breedspectrum AB (vb. doxycycline, ampicilline) niet nodig om ook anaeroben te dekken o behandeling consequenties maandelijks vit B12 IM 76 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 andere deficiënties corrigeren vb. vit D symptomatische behandeling van vetmalabsorptie Neuro-endocriene tumoren en carcinoïdsyndroom tumoren die uitgaan van neuro-endocriene cellen o meestal kwaadaardig gedrag o kunnen soms zeer traag verloop hebben o behoren tot apudomen (APUD = amine precursor uptake and decarboxylation) o heterogene groep tumoren o voorkomen zeer zeldzaam: slechts 2% vd tumoren vd maagdarmtractus GI NETs maken wel 75% uit van totaal aan NETs in hele lichaam lokalisatie dunne darm 30% (ileum 20%) pancreas 20% appendix 15% kunnen obstructie lumen veroorzaken → retro-obstructieve appendicitis rectum 10% maag en colon ook mogelijk vaak heeft primaire tumor meerdere lokalisaties maligne tumoren → kunnen metastaseren naar locoregionale lymfklieren en organen op afstand soorten symptomen o functionele tumoren produceren hormonen → aanleiding tot symptomen gerelateerd aan hormoonproductie itt afunctionele tumoren: produceren geen hormonen die in systeemcirculatie terechtkomen productie serotonine (5-hydroxytryptamine) of metaboliet hiervan: door carcinoïd tumor kunnen aanleiding geven tot carcinoïd syndroom productie serotonine in GI systeem (meestal) → secretieproduct serotonine w langs portaalsysteem naar lever gevoerd → inactivatie igv levermeta’s die serotonine produceren: secretieproduct rechtstreeks in algemene circulatie → carcinoïdsyndroom symptomen w veroorzaakt door aantal secretieproducten vnl serotonine kallicreïne histamine symptomen van carcinoïd syndroom (igv levermeta’s) aanvallen flush in gelaat, op armen en op borst diarree want serotonine stimuleert zeer sterk darmmotoriek tricuspidalisinsufficiëntie en pulmonalisinsufficiëntie met rechterhartfalen aanvallen van astma maligne epitheliale tumoren groeien heel traag meer indolent klinisch verloop dan klassieke tumoren productie gastrine door gastrinoom → ↑↑ zuursecretie (zie boven) productie glucagon door glucagonoma → diabetes mellitus met oa migrerend necrolytisch erytheem productie VIP door vipoma → diarree nog zeldzamer dan gastrinoma WDHA syndroom (Verner Morrison syndroom, ‘pancreatische cholera’) WD = waterige diarree H = hypokaliëmie A = achlorhydrie 77 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 productie insuline door insulinoma → hypoglycemie: pt’en blijven continu eten om hypoglycemie te voorkomen o symptomen door tumorgroei (staan op voorgrond bij niet-functionele tumoren) vermagering anorexie pijn lokale symptomen vb. obstructie bij dundarmtumoren vaak laattijdige diagnose owv o zeldzaamheid o wisselende klinische presentatie diagnose o syndroom doseren serum chromogranine (+ kleuring hiervoor op biopsie mogelijk) doseren 5-HIAA (5-hydroxy-indol-acetic-acid) in urine doseren specifieke hormonen in bloed o tumor en metastasen klinische geschiedenis vb. appendicitis lokalisatie klassieke beeldvorming CT MR echografie octreotide scan somatostatinereceptoren op tumor → scan mogelijk met octreotide wat deeltje is van serotonine gebeurt met 68Gallium-endotreotide = DOTATOC gespecialiseerde PET/CT lokalisatie dikwijls moeilijk (is zo voor alle apudomen) opmerking: iedere operatief verwijderde appendix moet onderzocht w op aanwezigheid tumoren: NET is belangrijke DD behandeling o resectie vd tumor en grote metastasen indien mogelijk (owv hormoonproductie) o somatostatine-analogen / radio-isotoop gelabeld somatostatine-analoog vertragen tumorgroei 177Lutetum-endotreotide = DOTATOC (IV) remmen secretie vh hormoon octreotide = Sandostatine LAR (IM) lanreotide = Somatuline (IM) o chemotherapie voor metastasen streptozotocine gebaseerde therapie biologische middelen in gevorderde NET (pancreas) sunitinib = tyrosine kinase inhibitor everolimus = mTOR inhibitor (mTOR is proteïnekinase dat celgroei en proliferatie regelt) Congenitale aandoeningen van dunne darm Congenitale dundarmatresie jejunaal (meestal) of ileaal niveau oorzaken o dys-embryogenese met deficiënte vacuolisatie van darmlumen o intra-uterien ‘vasculair accident’ (er was lumen maar geoblitereerd tgv ischemie) kenmerken o bij volledige atresie proximale distentie 78 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 distale microdarm o dunne darmen: kurkentrekkerachtig voorkomen o aandoening vaak geassocieerd met malrotatie gastroschisis symptomen o tijdens zwangerschap: prenatale hydramnios (en zijn gevolgen) o darmobstructie bij geboorte vroegtijdig braken (gal) geen meconiumevacuatie abdominale opzetting: graad afhankelijk van hoogte vd atresie diagnose o RX abdomen overzicht hangend: multipele lucht-vochtniveaus o RX coloninloop (contrastlavement): microcolon heelkundige behandeling: resectie atretisch gedeelte met anastomose o primaire anastomose indien niet te veel discongruentie tss proximale en distale darm soms ‘tapering’ vd proximale uitgezette darm nodig: verkleinen van darmdiameter om peristalsis effectiever te maken (want uitgezette deel is meestal atoon) o igv te veel discongruentie: ingreep in 2 tijden 1e tijd: enterostomie volgens Bishop-Koop of stoma met muceuze fistel → postoperatief w distale darm gereëduceerd Bishop-Koop: proximale uitgezette deel w als eindanastomose op distale (micro)deel geplaatst + einddeel van distale micro-dundarm wordt naar buiten gebracht (fistel) met klein buisje in voordelen stoma die wsl spontaan gaat dicht gaan (dus geen heroperatie nodig): stoma is soort uitlaatklep voeding die door kan, gaat door naar distale darm → reëducatie alles wat normaal zou obstrueren, kan naar buiten weg via buisje kan je evt. voeding bijgeven of spoelen (vb. als er stoelgang vast zit) meest verregaande optie: stoma en muceuze fistel (naar buiten brengen) reëducatie van darm (die nooit gebruikt is) door buisje in fistel moet op termijn terug geopereerd w (als distale darm voldoende gereëduceerd is) voor continuïteit darm te herstellen e 2 tijd (na 2 – 3 maanden of later): stoma w gesloten o belangrijk probleem: vaak stenose op veel plaatsen tegelijkertijd aanwezig → heel uitgebreide resectie nodig: risico op later ontwikkelen van short bowel syndroom nood aan langdurige parenterale nutritie later overwegen van dundarmtransplantatie (itt colonresectie: daar kan men beter mee leven) Necrotiserende enterocolitis vd pasgeborene komt vnl voor bij prematuren pathologie o door hypoperfusie: partiële of transmurale darmnecrose meestal ileaal of ileocolisch hierdoor: pneumatosis cystoides intestinalis: aanwezigheid met gas gevulde holten in darmwand → kan perforatie geven o zelden: prematuur met perforatie van (terminaal) ileum zonder tekens necrotiserende enterocilitis symptomen o pasgeborene: peritonitis met sepsis o bij lichtere vormen: fibrose en stricturen → latere (sub)obstructie beeldvorming 79 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o RX abdomen overzicht hangend/liggend: vrij lucht in darmwand en v. porta o echografie: hyperechogene darmwand behandeling o bij necrose/perforatie (irreversibele ischemie): darmresectie(s) evt met aanleggen stoma met muceuze fistel → herstel transit na 2 – 3 maanden o na resecties: opvolgen of het uitbreidt → relook en evt. bijkomende resecties Meconium ileus 2 belangrijke groepen pt’en o vaak deelaspect van cystic fibrosis (mucoviscidose): dysfunctie thv longen, lever, huid, exocriene pancreas, GI tractus o prematuren probleem: mechanische ileus door meconiumplugs (te taaie stoelgang) → obstructie o meconiumplugs bevinden zich in terminale ileum of preterminale ileum o proximaal enorme distentie met taaie meconiummassa (gedecompenseerd segment) daarboven lucht-vocht distentie intra-uterien of postnataal: perforatie van gedecompenseerd deel mogelijk met (steriele) chemische meconiumperitonitis klinisch: presentatie als lage dundarmobstructie vanaf geboorte o opgezet abdomen o braken o afwezigheid meconiumontlasting (grijzerig taaie mucus in rectum) diagnose o diagnose mucoviscidose zweettest genetisch onderzoek o RX abdomen overzicht: niveaubeelden o RX coloninloop (met laag osmolair jodiumhoudend contrast vb. iomeron) microcolon soms ‘plugs’ thv ileum behandeling o lichte vorm uitspoelen taaie meconiummassa mbv lavementen met gastrografine, verdunde Nacetylcysteïne (Mucomyst®), NaCl 0,9% eventueel mucolyticum PO o ernstige vorm (met/zonder peritonitis): heelkunde aangewezen in 2 tijden 1e tijd: resectie van gedecompenseerde, evt geperforeerde preterminale ileum gevolgd door mucolytische spoelingen: verwijderen van plugs dan: enterostomie aangelegd volgens Bishop-Koop of stoma met muceuze fistel → postoperatief w distale darm gereëduceerd (cfr. congenitale dundarmatresie) 2e tijd (2 – 3 maanden of later): stoma gesloten o prognose geneest en lost op igv goede behandeling prognose gereserveerd igv mucoviscidose postoperatieve pneumonie voedingsproblemen laattijdige longverwikkelingen Malrotatie pathologie: onvolledige rotatie vd darm tijdens embryogenese o malrotatie: gekenmerkt door afwezigheid vd hoek van Treitz (duodenojejunale overgang) ligging van caecum onder lever voor DII soms bandvormige fibrotische strengen over DII: Laddse banden lopen van caecum naar Re hypochonder 80 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 kunnen duodenum dichtspitsen als banden te strak w aangespannen → hoge duodenale obstructie o bij malrotatie is meso veel kleiner dan normaal normaal: aanhechting meso breed (van Li boven naar Re onder) grootste gevaar bij malrotatie: risico op ‘midgut’ volvulus door smalle meso-implanting vd dunne darm o opmerking: situs inversus = links-rechts omgekeerde lokalisatie van organen → NIKS te maken met malrotatie!! symptomen en verwikkelingen o zelden vroegtijdig symptomen → meestal pas bij zuigelingen of jonge kinderen o chronische symptomen meestal variabel in intensiteit maar recidiverend veroorzaakt door duodenale stenose/obstructie door intermittente subacute volvulus met spontane detorsie o voornaamste verwikkeling: acuut abdomen door volvulus vd hele dunne darm = ‘midgut volvulus’ → strangulatie → uiteindelijk short bowel syndroom als ischemie irreversibel is diagnose o RX SMD: geen hoek van Treitz dynamische opnames bekijken! abnormale duodenojejunale overgang o RX colon: caecum thv R hypochondrium o echo abdomen: Dupplex echografie (= met Doppler) abnormale verhouding a. en v. mesenterica superior (malrotatie) whirlpool sign igv midgutvolvulus: je ziet bloed stromen in spiraal behandeling o igv volvulus: dringende laparotomie met eerst detorsie vd volvulus Laddse procedure met sectie vd Laddse banden darmen helemaal doornemen en vrijleggen totdat ze in non-rotatie liggen: alle dundarm ligt in R abdomen, alle colon (en appendix) in R abdomen mechanisch: smalle ‘V’ is verbreed → veel minder kans op nieuwe volvulus risico voor miskenning latere appendicitis dus ofwel w appendix weggenomen (dus evt. appendectomie) ofwel w ouders verwittigd van mediane à linkszijdige lokalisatie vd appendix o alle andere omstandigheden: electieve Laddse procedure Divertikel van Meckel meest frequente congenitale GI afwijking: 1 – 3% vd bevolking pathologie: onvolledige afsluiting vd dustus vitellinus (/ ductus omphalomesentericus) typische kenmerken o antimesenteriële implanting o eigen mesenterium en bloedvaten (dus eigen mesenteriële bevloeiing) o écht divertikel: bevat alle dagen van darmwand o gelokaliseerd 30 – 100 cm proximaal vd klep van Bauhin 81 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 vaak bevat divertikel ectopische mucosa o zuursecreterende maagmucosa: corpustype met pariëtale cellen → ulcus mogelijk met lage GI bloeding perforatie (vrij, gedekt) o ectopisch pancreasweefsel divertikel kan o losliggend zijn → invaginatie mogelijk o strengvormige verbinding met navel hebben volvulus, obstructie en strangulatie dundarmlissen kunnen optreden over verloop streng kan zich cyste bevinden zeldzaam: open traject naar navel = open ductus omfalo-entericus = navelfistel navelsecreet en ontsteking kunnen ontstaan symptomen o meestal symptoomloos → toevallige vondst o vss symptomen kunnen optreden (4%): meestal bij kind (soms ook volwassenen) navelsecreet igv navelfistel: darmvocht, soms etterig cystevorming: palpabele massa verwikkelingen obstructie igv streng of invaginatie intussusceptie van divertikel torsie dundarm rond streng met of zonder strangulatie (invaginatie, volvulus) lage GI bloeding igv ulcus ontsteking van diverdikel met gedekte of vrije perforatie igv onderliggend ulcus → diverticulitis DD o bij bloeding: juveniele colonpoliepen o bij peritonitis: acute appendicitis o bij navelsecreet open ductus urachus omfailitis diagnose o soms preoperatief moeilijk te diagnostiseren Meckel 99mTc-pertechnetaat isotopenscan (na H2-blokker) sensitiviteit 85% voor aantonen ectopische maagmucosa RX transit (niet in acuut stadium/bij acute verwikkelingen) o vaak pas diagnose tijdens exploratieve laparotomie/laparoscopie behandeling o asymptomatische pt’en moeten niet w geopereerd! o gezien meerdere potentiële verwikkelingen: toevallig gevonden divertikel van Meckel (vb. tijden laparotomie/-scopie voor andere niet-infectieuze reden) w steeds gereseceerd enkel bij adolescenten (nt bij oude mensen) o heelkundige behandeling wigvormige resectie vh divertikel (diverticulectomie) segmentaire dundarmresectie (enterectomie) igv peptisch ulcus Pathologie van appendix Anatomie appendix ingeplant op dorsomediale zijde vh caecum op plaats waar de 3 taeniae coli samenkomen lokalisatie van lichaam en top appendix is wisselend o gewoonlijk vrij en mobiel in peritoneale holte thv R fossa iliaca 82 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o retroperitoneaal gefixeerde ligging (meestal retrocolisch) ong 5% appendixwand o zelfde bestanddelen als colon o maar in submucosa (vnl op jonge leeftijd): groot aantal (tot 200) lymffollikels die progressief atrofiëren geen nadelige immunologische gevolgen appendectomie bekend Acute appendicitis epidemiologie o vnl 15 – 30 jaar bij 60+: denken aan onderliggende tumor o mannen = vrouwen o ‘civilisatieziekte’? → komt frequenter voor in Westerse beschaving (6%) dan in bevolkingsgroepen met vezelrijke voeding pathofysiologie: sequentie van o obstructie vh lumen door ontsteking van submucosale lymffolikels mucosale verlittekening met strictuurvorming faecolith (vaak radio-opaak) parasieten (Enterobius vermicularis) vreemd lichaam (pit) tumor inklemming in lies- of dijbreuk o drukverhoging in lumen en toename aantal bacteriën (colonflora) o drukatrofie vd mucosa o bacteriële infiltratie vd wand (acute appendicitis) o trombose vd bloedvoorziening → verwikkelingen gangreneuze appendicitis peri-appendicitis perforatie als proces heel snel verloopt: vrije perforatie met diffuse peritonitis trager verloop: perforatie begrensd door inflammatoire vergroeiingen tss appendix, dundarmsegmenten, peritoneum en omentum (periappendiculair plastron) septische embolen bacteriëmie … evolutie acute appendicitis kan variëren o natuurlijke evolutie: naar perforatie → peritonitis → sepsis → dood o acute appendicitis kan ‘aborteren’ als obstructie overwonnen w al dan niet door (te) frequente gebruik AB voor begeleidende luchtweginfectie aangerichte beschadiging en verlittekening → waarschijnlijk vroeg- of laattijdig recidief van appendicitis o peri-appendiculair infiltraat of plastron kan regresseren onder medisch-conservatieve behandeling maar frequent vormt hierin abces (appendiculair abces, Douglas abces) dus peritonitis eerst lokaal igv ettervorming abces in Douglas (want is laagste punt in abdomen bij liggen) dan ook subdiafragmatisch dan geleidelijk hele buik o zeldzaam septische tromboflebitis vd vd v. portae (pyleflebitis) leverabcessen symptomen en klinische bevindingen o klassieke geval abdominale klachten 83 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 migrerende pijn aanvankelijk epigastrische, periumbilicale of vage diffuse pijn na enkele uren: continue pijn in RFI (R fossa iliaca) dan anorexie, nausea en soms ook braken pijn neemt toe bij bewegen of hoesten (vervoerspijn) tekenen van gelokaliseerde peritonitis (aandacht van kinderen afleiden!) loslaatpijn spierverzet percussiepijn speciale tekenen drukpijn thv punt van McBurney = punt op 1/3 tss SIAS en navel teken van Rovsing!: druk op L colon (door diepe palpatie L abdomen) kan pijn veroorzaken in R fossa iliaca door druktoename in ontstoken regio want gesloten buis → wandspanning grootste op punt waar diameter grootst is PPA kan rechtszijdige pijn uitlokken bij pelvische appendicitis dient vnl voor DD met aandoeningen van interne genitaliën bij vrouwen Douglasabces op te sporen igv retroperitoneale, retrocaecale appendicitis psoïtis: pijn bij passieve extensie Re heup (of bij actieve flexie) drukpijn en spierverzet in rechterflank DD met pyelonefritis, glomerulonefritis, … als ontstoken appendix tegen m. obturatorius interna ligt: pijn bij flexie en endorotatie vd heup algemene tekenen van ontsteking ziektegevoel koorts meestal tot 38,5 °C o moeilijke gevallen als ziektegeschiedenis atypisch is en KO niet overtuigend: pt 24u observeren anamnese en KO iedere 2u herhalen 2 mogelijkheden lokale prikkeling treedt op → diagnose w duidelijk en ingreep noodzakelijk verdwijning symptomatologie zonder dat duidelijke oorzaak kan w aangetoond igv perforatie: tekenen algemene peritonitis met hoge koorts, tachycardie, paralytische ileus, … als symptomen ≥ 5 dagen bestaan: harde, pijnlijke massa kan gevormd hebben rond appendix en caecumbodem: periappendiculair infiltraat (plastron) evt vormt hierin abces rond caecumbodem of in Douglas ruimte argumenten voor vorming van abces toename pijn toenemende gevoeligheid structuren die abces omgeven: huid, rectum, vagina fluctuatie hectische koorts toenemende leukocytose ‘diarree’ (door rectale irritatie): frequente evacuatie fecaloïd slijm acute appendicitis bij zwangere: te dikwijls te laat gediagnosticeerd gevolg: foetale sterfte < 5% indien niet-verwikkelde appendicitis tot 40% bij verwikkelde appendicitis! oorzaken dat het gemist w vanaf 2e trimester caecum en appendix w verplaatst → lokale verschijnselen krijgen andere lokalisatie soms moeilijker om spierverzet te beoordelen 84 | P a g i n a Ine Bollen abdominale pijn en braken komen dikwijls voor tijdens zwangerschap tijdens puerperium: pijn, spierverzet, algemeen ziektegevoel en koorts → er w in eerste plaats aan endometritis gedacht acute appendicitis verloopt minder typisch bij bejaarden verschijnselen lokale en algemene inflammatie zijn minder uitgesproken appendicitis kan veroorzaakt w door caecumadenocarcinoom thv ostium vd appendix bij baby: moeilijke kliniek (kan niet meewerken aan anamnese en KO) diagnose o anamnese en klinisch onderzoek! o leukocytose: 10.000 – 15.000/mm³ (in 10 – 20% aanwezig) met linksverschuiving o dan w Alvarado-score opgesteld anorexia 1 nausea en braken 1 koorts ≥ 37,3 °C 1 pijnmigratie 1 gevoelige R fossa iliaca 2 rebound tenderness 1 leukocytose 2 neutrofielen ≥ 75% 1 TOTAAL 10 bij score 9 – 10: diagnose zeker → laparoscopische appendectomie bij score 7 – 8: best aanvullende onderzoeken (labo, echografie, CT) bij score < 7: observatie en andere oorzaak zoeken Spijsvertering | 2014 - 2015 (itt handboek: 7 – 8 consult bij andere arts of onderzoek overdoen; < 7 aanvullende onderzoeken) o echografie diagnosemiddel bij uitstek na KO positief predictieve waarde 89 – 94% negatief predictieve waarde 89 – 97% ook nuttig voor DD met mesenteriële adenitis, ovariële en adnexiële pathologie, diverticulitis, pyelonefritis, invaginatie o CT-scan aangewezen (evt aanvullend na echografie) bij vermoeden peripendiculair plastron of abces o laparoscopie: overwegen als na 24u observatie ernstige twijfel blijft bestaan o klinische diagnose acute appendicitis blijft problemen opleveren: risico op te laat stellen diagnose met optreden perforatie → ingreep bij ernstig vermoeden appendicitis hierdoor aantal ingrepen met negatieve exploratie ong 10% negatieve exploraties is aanvaardbaar en inherent aan ‘gezonde’ diagnostische en therapeutische aanpak DD bij RFI syndroom o bij kind gastro-enteritis mesenteriale adenitis = banaal gezwollen klieren in meso van ileum ikv darminfectie hier doet men meestal niks aan kan wel voorbeschikken tot intususseptie (ileocolische invaginatie) basale pneumonie: acuut abdomen mogelijk Crohn ileitis (adolescenten en jongeren) o bij seksueel actieve vrouwen adnexitis Mittelschmerz pyelonefritis ectopische zws o bij bejaarden diverticulitis sigmoïd coloncarcinoom 85 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 behandeling = chirurgisch o appendectomie kan open of laparoscopisch (voorkeur) gebeuren o acute appendicitis begint met exploratie vrij vocht/etter → staal voor bacterio opzoeken van appendix: beoordeling van ontstekingsgraad afbinden of coagulatie van meso → dan w appendix aan basis afgebonden en verwijderd als appendix retrocolisch gelegen is: R colon moet wat gemobiliseerd w afhankelijk van wat gevonden w igv periappendicitis: peroperatief nagaan of ontsteking gevolg is van pathologie in nabijgelegen orgaan igv appendix normaal: naar andere pathologie zoeken bijzondere aandacht aan terminale ileum: ileïtis, divertikel van Meckel mesenterium in ileocaecale regio: adenitis sigmoïd: diverticulitis interne genitaliën bij vrouw: adnexitis, ovariumcyste, retrograde menses bij negatieve exploratie w appendix toch verwijderd → gemakkelijkere diagnostiek bij later acuut abdomen igv geperforeerde appendicitis (etter): abdomen zorgvuldig reinigen door aspiratie etter en verwijdering fibrinipurulent materiaal = peritoneale lavage/drainage igv ernstige diffuse peritonitis waarbij abdomen niet volledig kan w gereinigd: geplande relaparotomie overwegen (Etappenlavage) → preventie persisterende of recurrente abdominale sepsis met multipel orgaanfalen o igv uitgebreid periappendiculair infiltraat of plastron: in 1 e instantie behandelen met bedrust, IV breedspectrum AB betrokken kiemen: E. coli, andere Enterobacteriaceae, Enterococcus spp., Bacteroides spp., andere anaerobe bacteriën AB-therapie kan bestaan uit amoxicilline/clavulaanzuur IV + levofloxacine IV of gentamycine IV levofloxacine IV + ornidazol IV na 2 dagen moet gunstige evolutie duidelijk zijn opvolging klinisch: ↓ pijn en koorts + PPA ↓ CRP en leukocytose progressieve ↓ infiltraat echografisch: lokaal abces of Douglas abces als massa persisteert: betekent dat nieuw abces ontwikkelt of ingestelde behandeling en afweermechanismen vd pt slagen er niet in ontstekingsproces in te dammen periappendiculair abces w gedraineerd als abces goed begrensd en rijp is (bij KO, op echo en/of CT) abces w geopend op plaats waar het dreigt door te breken zonder vrije peritoneale holte te openen soms treedt tijdelijk stercorale fistel op hoe draineren? vaak kan percutaan w gedraineerd onder echografische of CT-geleiding Douglasabces w bij voorkeur transanaal in rectum gedraineerd narcose: voelen waar het uitpuilt → drain daar bij vrouw kan ook transvaginaal (fornix posterior) abceswand zal na drainage gat sealen dus geen ontwikkeling fistel 86 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 6 – 12w na afkoeling van periappendiculair plastron of na drainage periappendiculair abces: electieve, ‘interval’-appendectomie (à froid) doen omdat kans op recidief 10 – 80% bedraagt o igv laparotomie voor andere indicatie: ‘gelegenheidsappendectomie’ mogelijk kan veilig w uitgevoerd heeft alleen zin als diagnose appendicitis of appendectomie in later stadium moeilijkheden zou opleveren (vb. malrotatie, plastische peritonitis, ziekte van Crohn, …) pt moet worden ingelicht appendectomie: postoperatieve verwikkelingen o septische complicaties wondinfectie → zonder AB-profylaxe of –therapie is incidentie 5% wondinfectie bij niet-geperforeerde appendicitis 30% wondinfectie bij geperforeerde appendicitis diep abces pelvisch, subhepatisch, subfrenisch of mesocoeliacaal tss dunne darmen symptomen koorts (hectisch) igv Douglas abces urineretentie PPA: zachte ‘massa’ waarbij pt heel veel pijn heeft als je ertegen komt komt voor bij 10 – 20% na geperforeerde appendicitis septicemie o zeldzame complicaties bloeding uit a. appendicularis postoperatieve ileus loslating vd appendixstomp eventratie o na laparoscopische appendectomie: incidentie wondinfectie en eventratie geringer dan na laparotomie o na appendectomie ikv geperforeerde appendicitis: laattijdige adhesies (1 – 10%) dundarmobstructie tubulaire infertiliteit bij appendectomie voor niet-geperforeerde appendicitis: geen ↑ kans hierop o mortaliteit < 0,1% bij niet-geperforeerde acute appendicitis igv geperforeerde appendicitis: mortaliteit hoger zeker als veralgemeende peritonitis en sepsis aanwezig zijn: morttaliteit 5 – 8% histologie o verwijderde appendix moet altijd histologisch w onderzocht o soms: pathologie aantonen die peroperatief miskend werd periappendicitis zonder endoluminale ontsteking (oorzaak op te sporen) aanwezigheid parasieten: meestal Enterobius vermicularis → na te behandelen mucosale hyperplasie of hyperplastische poliep adenoom of adenocarcinoom carcinoïdtumor (NET = neuro-endocriene tumor) endometriose Chronische, recidiverende appendicitis als beginnende acute appendicitis geneest (spontaan of na koliekachtige aanval of na AB) o vaak voorloper van echte acute appendicitisaanval o soms leidt dit tot subklinisch verlopende, recidiverende appendiculaire ontstekingen tot verlittekening en neurogene hyperplasie = ‘neurogene’ en ‘chronische’ appendicitis gaat gepaard met fibreuze obliteratie vh lumen zeldzame aandoening 87 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 vaak w diagnose ten onrechte gesteld bij psychosomatische aandoeningen o appendectomie vaak uitgevoerd voor (al dan niet) uitsluiten andere aandoeningen → resultaten niet gunstig: 50% blijft klachten vertonen Tumoren van appendix en dunne darm Algemeen zeldzaam kunnen in principe uitgaan van alle cellulaire elementen die wand samenstellen o carcinoïd komt frequentste voor o dan adenocarcinoom Mucocoele cystische dilatatie van appendix die ontstaat als slijmbekercellen mucus blijven afscheiden bij obstructie van lumen o obstructie w veroorzaakt door zelden: fibreuze obliteratie vaak: goed- of kwaadaardige proliferatie vd mucosa diffuse mucosale hyperplasie hyperplastische poliep sessiel serrated adenoom of klassiek adenoom (‘cystadenoom’) adenocarcinoom o ruptuur van mucocoele leidt tot pseudomyxoma peritonei = mucineus materiaal op peritoneale letsel zowel bij benigne als maligne vormen bij ingreep voor mucocoele: opletten dat het niet ruptureert! geen op zichzelf staande diagnose → prognose afhankelijk van aard causale letsel onderscheid tss diffuse peritoneale adenomucinose: beperkt aantal, vaak goed gedifferentieerde maligne cellen in ruime mucusplassen typisch bij appendiceale adenomen met ruptuur vrij goede prognose peritoneale mucineuze carcinomatose: overvloedige aanwezigheid histologisch atypische tumorcellen met infiltratieve groei bij mucineuze adenocarcinomen van appendix of colon slechte prognose diagnose o pt’en met pijn en palpabele massa in RFI o echografie en CT-scan behandeling o mucocoele: appendectomie o pseudomyxoma peritonei: exploratieve relaparatomie/-scopie moet met HIPEC (hyperthermie en intraperitoneale chemotherapie) na cytoreductieve chirurgie o als er argumenten zijn voor bestaan tumor: R hemicolectomie Carcinoïdtumor vd appendix eigenschappen o traaggroeiende tumoren o 2 soorten carcinoïdtumoren: endocrien ‘goblet cell’ carcinoïdtumoren: carcinoïden met glandulaire differentiatie → gemixt exocrien-endocrien o vaak toevallige vondst: diagnose tijdens appendectomie voor acute appendicitis of bij gelegenheidsappendectomie histologisch onderscheid tss verschillende soorten 88 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 behandeling o appendectomie voor kleine carcinoïden (tot 1,5 cm) met negatieve basis o (aanvullende) R hemicolectomie (ileocaecale resectie) aangewezen bij positief sectievlak thv basis tumoren met diameter vanaf 2 cm vergrote locoregionale lymfeklieren histologische kenmerken van invasie (angio- of neurale invasie) histologische kenmerken van ‘goblet cell’-carcinoïden tumor 1 – 2 cm + mesoappendiceale betrekking positieve marges o rol adjuvante behandeling niet duidelijk behalve bij carcinoïdsyndroom prognose o afhankelijk van tumorgrootte invasie meso-appendix vasculaire invasie Ki-67 index mitotische telling o 5-jaarsoverleving T < 3 cm, N0M0: 100% T < 3 cm, N+ of T > 3cm: 78% M+: 32% bijkomende diagnose na toevallige vondst? o T < 1 cm: geen verdere beeldvorming o T > 2 cm + slijmbekercel carcinoïd chromogranine A somatostatinereceptor scintigrafie of PET-CT o T 1 – 2 cm: verdere beeldvorming igv Ki-67 > 25% vasculaire betrekking mesoappendiceale betrekking locatie thv basis Adenocarcinoom zeldzame tumor symptomen appendicitis o simuleert meestal acute appendicitis door perforatie en ingroei in omgeving o of veroorzaakt retro-obstructieve appendicitis → diagnose vaak pas laat en/of bij histologisch onderzoek gesteld kan gepaard gaan met mucocoele behandeling o appendectomie voor niet-invasieve carcinomen o invasieve vormen: (aanvullende) R hemicolectomie aangewezen adenocarcinoom vd appendix zaait op 3 manieren uit o naar lymfklieren o via portale afvoer o cavitair Dundarmtumoren Algemeen zeldzaam (1,5% van alle GI tumoren) meestal 40 – 60 jaar diagnose: moeilijk en laattijdig 89 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o 50% heeft al metastasen o door langdurige afwezigheid klinische afwijkingen of vage symptomen lokalisatie (benigne en maligne) o duodenum 20% o jejunum 30% o ileum 50% symptomen w veroorzaakt door o (sub)obstructie door massa invaginatie vd tumor o bloedverlies (meestal occult) tgv ulceratie perforatie vd tumor diagnose o RX transit of enteroclysma bij subobstructieklachten of occulte bloeding intralumineel polypoïd letsel plotse kalibersprong met doorgangshinder o CT bij obstructie of massa o staging: dmv CT behandeling o segmentaire enterectomie met klierevidement o adjuvante chemotherapie moet overwogen w bij klieraantasting Goedaardige tumoren poliepen o solitair o veralgemeend: hamartromateus polyposis syndroom (AD) JPS = juveniel polyposis syndroom cumulatief kankerrisico locatie hamartomen colon 30 – 50% upper GI tractus 15% syndroom van Peutz-Jeghers precancereus (maar minder dan adenomen): 2 – 20% GI tractus kanker autosomaal-dominant erfelijk melaninegepigmenteerde vlekken extra-intestinaal: lippen, mondslijmvlies, handpalm, voetzool hamartomen in dunne darm, colon, maag Cowden’s aandoening o DD: familiale polyposis coli = adenomen o behandeling: resectie poliep(en) bij verwikkeling invaginatie obstructie leiomyomen hemangiomen: bloedingen Kwaadaardige tumoren mogelijkheden o adenocarcinoom van dunne darm lokalisatie: duodenum en jejunum > ileum heel zeldzaam (4%) want hier is geen stase → in principe is dundarm leeg en heel snelle transit prognose: slecht 90 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o lymfomen: oa enteropathie-geasscieerd T-cellymfoom, intestinaal diffuus grootcellig B-cellymfoom, mantelcellymfoom, Burkitts lymfoom, post-transplant lymfoproliferatieve aandoeningen (PTLDs), lymfomen bij ziekte van Crohn en erfelijke immuundeficiënties o sarcoom GIST (lymfosarcoom), angiosarcoom behandeling: enterectomie en chemotherapie o NET (neuro-endocriene tumoren) o metastasen vb. van maligne melanoma, borstCa, longCa, … symptomen o (sub)obstructie tgv massa invaginatie o anemie o perforatie dunne darm tumor diagnose: meestal te laat want inhoud dunne darm vloeibaar → pas heel laat obstructieklachten → slechte prognose Inflammatoire aandoeningen Samenvatting inflammatoire darmziekten (IBD): ziekte van Crohn (CD) en colitis ulcerosa (UC) chronische ontstekingsziekten van maagdarmkanaal prevalentie ziektes 2 – 3/1000 komen vnl tot uiting bij jongvolwassenen lokalisatie en ontsteking o UC activiteit gelokaliseerd in colon oppervlakkige ontsteking van darmeptiheel (mucosaal) o CD hele maagdarmkanaal kan aangedaan zijn ontsteking reikt door alle wandlagen heen (transmuraal) ontstaan van IBD: multifactorieel bepaald o onderliggende oorzaken: laatste jaren steeds duidelijker geworden o huidige hypothese: IBD ontstaat door verlies van tolerantie tegen eigen darmflora in persoon met erfelijke aanleg voor ontwikkelen van darmziekte o beter inzicht in onderliggende oorzaak → veranderde doelstelling bij behandeling chronische ziekte van symptoombestrijding tot strikte monitoring van effect vd medicatie introductie nieuwe GM vb. anti-TNF-α Inleiding Wat zijn inflammatoire darmziekten? ziekte van Crohn (CD) en colitis ulcerosa (UC): beide o chronische inflammatoire maagdarmaandoeningen o meestal optredend in jongvolwassen leeftijd: 15 – 25 jaar CD = chronische ontsteking kan in hele spijsverteringskanaal o meestal komt ontsteking voor in terminale ileum, colon of in combinatie van beiden o stricturen of stenose kan optreden o vaak gepaard met diarree + evt. bloed- of slijmverlies buikkrampen gewichtsverlies UC = chronische gelokaliseerde ontsteking in rectum en colon o lokalisatie symptomen beginnen meestal in rectum (30%) 91 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij 25%: onmiddellijk pancolitis ontstekingen blijven beperkt tot dikke darm en endeldarm o ontsteking beperkt zich tot slijmvlies (mucosa) vd darmwand roodheid kleinere en grotere zweren bloederig slijmverlies → bij UC staat vooral bloedverlies per anum op voorgrond! Incidentie incidentie CD: gestegen vanaf WO II tot vrij recent → huidige incidentie o stabiel in volwassenen: 5 – 6 pt’en/100 000 inwoners/jaar (West-Europa en USA) o incidentie van jonge kinderen is nog steeds stijgende incidentie van UC: 8 – 10 pt’en/100 000 inwoners/jaar prevalentie IBD ong 30 000 pt’en Geografische verspreiding noordelijk halfrond: duidelijke noord-zuidgradiënt in voorkomen IBD o Noorwegen: 10 pt’en/100 000 inwoners o Italië 3,4 pt’en/100 000 inwoners o Spanje 0,9 pt’en/100 000 inwoners etniciteit speelt rol bij voorkomen IBD: hoogste bij Ashkenazi joden → 2 – 8x hoger risico op ontwikkelen IBD Etiopathogenese IBD w veroorzaakt door verlies aan tolerantie (first hit) vh mucosaal immuunsysteem tov commensale flora (omgeving) in vatbare gastheer (genetica) getriggerd door voorlopig ongekende omgevingsfactoren Erfelijkheid onderzoek naar erfelijkheid bij ontwikkelen IBD: aanleg voor UC en vooral voor CD deels genetisch bepaald o studies bij tweelingen: concordantie voor CD in monozygote tweelingen hoger dan in dizygote tweelingen (33% vs 4%) o belangrijke concordantie in fenotypes tussen tweelingen + binnen families o risico voor eerstegraadsverwanten van IBD-pt’en om ook ziekte te ontwikkelen: 10x hoger tov niet-IBD-families sinds ontdekking NOD-2 gen: 163 loci geïdentificeerd o NOD-2/CARD15 gen: risico op ontwikkelen CD 2 – 4x hoger in personen die heterozygoot zijn 20x hoger in personen die homozygoot mutant of compound homozygoot zijn o pt’en met CD vh colon hebben verminderde productie β-defensines tgv polymorfisme in HBD-2 gen Risicofactoren: enige levensstijlfactor met duidelijk aangetoond verband met CD en UC: roken CD o komt vaker voor onder rokers o meer ernstige ziekte ivm niet-rokers o hoger risico op hernieuwde ziekte-activiteit na operatie o exacte mechanisme hierachter is niet opgehelderd UC: pt’en zijn vnl mensen die gestopt zijn met roken of nooit gerookt hebben Immunologie onderscheid tss CD en UC o CD: vnl Th1-gemedieerde respons veroorzaakt door overmaat cytokinen (IFN-γ en IL-12) o UC: meer Th2-gemedieerde respons door verhoogde concentraties IL-13 92 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o onderscheid tss beide: meer en meer in twijfel getrokken verschillen in cytokineproductie tss Crohn en colitis niet zo groot GM die specifiek cytokines blokkeren of stimuleren: maken geen onderscheid meer tss beide ziektes bij regulatie chronische darmontsteking: ook Th17-gemedieerde respons oiv IL-23 en TGF-β Bacteriën laatste jaren: rol van microbiotica meer duidelijk geworden vss argumenten vanuit kliniek en onderzoek dat bacteriën centrale rol spelen in pathogenese vd ziekte o ontsteking: vaak gelokaliseerd in darmregio met hoogste bacterieconcentratie (vb. ileocolische regio: meer stase) o aanleggen van stoma resulteert in afname vd ziekteactiviteit vh gedeelte dat niet meer w blootgesteld aan ontlasting o AB resulteert in tijdelijke verbetering van CD-pt’en voorlopig nog geen specifieke pathogenen verantwoordelijk gesteld voor ontstaan vd ziekte huidige hypothese van ontstaan IBD is meer van dysbiose (= onevenwicht in samenstelling microbiotica) o gekenmerkt door 3 eigenschappen verminderde densiteit verhoogde aanwezigheid adherente bacteriën gewijzigde samenstelling van microbiotica o vnl adherente invasieve E. coli is door vss onderzoeksgroepen aangetoond rol te spelen in Crohn-ileïtis o recent: aangetoond dat pt’en met CD minder Faecalibacterium prausnitzii bezitten Pathologie CD: macroscopisch en microscopisch gekenmerkt door discontinue ontsteking o eerste afwijkingen zijn laesies macroscopisch gekenmerkt door kleine zweren (ulcera) omgeven door halo van erytheem microfistulatie vanuit afteuze ulcera gaat gepaard met diepere inflammatie vd mucosa die kan leiden tot ‘cobble stones’ o ontsteking reikt door alle wandlagen heen tot serosa → kan leiden tot verbinding met darmsegment vb. ileocolische fistel fistel naar huid (enterocutane fistel) verbindingen met organen vb. blaas o microscopie: in 15 – 70% vd pt’en w niet-verkazende granulomen gevonden zeer selectief voor CD niet diagnostisch UC: continue, oppervlakkige ontsteking o beperkt tot mucosa o initieel/mild: friabel, vervlakt vaatpatroon o ernstig: diepe ulcera, denudatie vd mucosa o typisch histologisch kenmerk: cryptitis met vorming crypte-abcessen Klinische presentatie klinisch beeld w bepaald door o locatie: rectum vs ileum o uitgebreidheid o opstoot of remissie o verwikkelingen of extra-intestinale manifestaties CD kan op veel vss manieren manifesteren o meest voorkomende klachten diarree: bij 50% 1e symptoom 93 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 3 – 10x/d door ontsteking van colon (igv rectum: ook bloed) galzuurmalabsorptie bij ontsteking van terminale ileum gewichtsverlies pijn in R fossa iliaca subobstructief (stenose): krampen (postprandiaal), vermagering inflammatoir: zeurend, continu, nachtelijk perforatie met abces: subacute pijn + koorts perianale afwijkingen anale fistels en abces (bij 15% 1e presentatie!) atypische fissuur (kloof), skin tags o algemeen koorts (abces?) vermoeidheid bij kinderen: koorts en groeiachterstand kunnen optreden als eerste symptomen o extra-intestinaal: artritis > erythema nodosum > uveïtis UC: minder heterogene symptomen o presenteren meestal met bloederige diarree o klachten zoals CD (behalve perianale afwijkingen): diarree, gewichtsverlies, … → lastig om beide ziektebeelden van elkaar te onderscheiden extra-intestinale manifestaties: in 40% vd pt’en met IBD o extra-intestinale manifestaties zijn actief als darmziekte actief is mogelijke manifestaties erythema nodosum perifere artritis iritis bij behandeling actieve darm: meestal ook verbetering extra-intestinale symptomen o andere extra-intestinale symptomen verlopen onafhankelijk van intestinale inflammatie ankyloserende spondylitis primair scleroserende cholangitis (PSC) amyloïdosis (zeldzaam, bij CD) o galstenen of nierstenen zijn metabole consequenties van IBD of behandeling (resecties) vd ziekte door ileïtis terminalis of na ileocecaal resectie: galzuurverlies → ↑ kans op galsteenvorming nierstenen ontstaan door verhoogde absorptie oxalaat Classificaties vd ziekte Montreal-classificatie vd ziekte van Crohn o indeling van pt’en in homogene groepen = van groot belang vb. bij opzet en interpretatie van resultaten in klinische trials ook bij keuze voor geschikte behandeling vd pt o meest recente indeling: Montreal classificatie → kent 3 variabelen leeftijd (Age) op moment diagnose tot 17 jaar (A1) 17 – 40 jaar (A2) > 40 jaar (A3) lokalisatie vd ziekte onderste deel vd dunne darm: terminale ileum (L1) colon (L2) combinatie van beiden: ileocolon (L3) hoge deel vh maagdarmkanaal: proximale GI tractus (L4) manifestatie vd ontsteking (Behavior) 94 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 geen vernauwingen of fistelgangen (B1) beduidende vernauwing zonder fistelgangen (B2) fistuleuze afwijkingen in buikholte of perianale ziekte met abcessen, fistels of kloofjes (B3) modifier: aandoeningen rondom anus: perianale ziekte Montreal-classificatie v colitis ulcerosa → 2 variabelen o lokalisatie vd ziekte (Extent) proctitis-aandoening beperkt tot rectum (E1) links-distale colitis ulcerosa beperkt tot deel vh colon tot bocht in dikke darm thv milt (milthoek) (E2) colitis ulcerosa (pancolitis) waarbij hele dikke darm en endeldarm is aangedaan (E3) o manifestatie van ziekteactiviteit (Symptoms) klinische remissie – geen symptomen (S0) milde colitis ulcerosa waarbij (S1) pt per dag ≤ 4 ontlastingen heeft met of zonder bloed pt geen andere systemische ziekte heeft normale bezinkingssnelheid vd RBC matige colitis ulcerosa (S2) waarbij pt per dag > 4 ontlastingen heeft (met of zonder bloed) met minimale aanwijzingen systemische toxiciteit (onvermogen van lichaam om afvalstoffen uit te scheiden) ernstige colitis ulcerosa (S3) waarbij pt per dag minstens 6 ontlastingen met bloed heeft polsslag minstens 90/minuut, temperatuur minstens 37,5 °C, Hb-gehalte < 10,5 g/100 mL en bezinkingssnelheid RBC minstens 30 mm/uur Diagnose diagnose IBD w gesteld obv combinatie vss parameters o klinische symptomen o laboratoriumbevindingen o endoscopische en histologische bevindingen o radiologische onderzoeken laboratoriumbevindingen o gestegen inflammatieparameters: CRP, sedimentatie, trombocytose, leukocytose o albumine o vitaminetekorten: vitamine B12, ijzer en ferritine, foliumzuur pt’en hebben vaak ijzertekort vit B12 en FZ: heel specifiek voor CD B12 w opgenomen in terminaal ileum pt’en gaan minder groenten eten (want daar krijgen ze last van) → ↓ FZ-opname o levertesten ikv primary sclerosing cholangitis o faecale merkers van inflammatie: faecaal calprotectine en lactoferrine wijst erop dat gezonde neutrofielen uit bloedvaten naar darm zijn ah trekken verhoogd bij pt’en met CD en UC niet specifiek: gestegen waarden ook bij infectieuze en ischemische colitis o hypo-albuminemie geassocieerd met protein-loosing enteropathie kan voorkomen o genetische, serologische en weefselmerkers: onderwerp van studies serologische antistoffen tegen microbiële (OmpC, anti-flagellin cBir1, antiPseudomonas i2) en/of gist-epitopen (ASCA, ALCA, AMCA, ACCA) in verhoogde mate aanwezig in pt’en met fistuliserende en/of stenoserende CD ASCA = anti sacharomyces cervisiae AB C-bir1, OMP-C, anti-flagellin, anti-i2 = antibodies tegen ‘bacterial wall’ proteïnen ANCA = antineutrofiel cytoplasma As p-ANCA’s (perinucleair) hier interessant voorlopig nog niet klaar voor dagelijke praktijk 95 | P a g i n a Ine Bollen DD Spijsvertering | 2014 - 2015 gebrek aan sensitiviteit en specificiteit ontbreken van prospectieve studies onduidelijkheid over stabiliteit van sommige serologische antistoffen als er aanwijzingen zijn vanuit kliniek en labo voor vermoeden inflammatoir darmlijden o ileoscopie met biopsies in dunne en dikke darm is onderzoek van eerste keuze volledige darmvoorbereiding daghospitalisatie goede visualisatie van mucosa o moet evt aangevuld w met gastroduodenoscopie: als klachten compatibel zijn met hoge aantasting CT of meer en meer MR-enterografie: aantasting dunne darm uitgebreidheid dundarmletsel vernauwingen fistels, abcessen, ontsteking rond darm MR klein bekken: igv perianale ziekte van Crohn echografie: bij zwangere en op spoed CT en MRI enteroclysis CD: vnl bij acute verwikkelingen kan soms moeilijk zijn: bijvoorbeeld bij o jonge pt’en met onverklaarde koorts of groeiachterstand o vage abdominale pijn o anemie o extra-intestinale symptomen (oa erythema nodosum) fistuliserende CD in ileocaecale regio kan vals beeld van appendicitis geven en/of kan gepaard gaan met ileopsoas irritatie als IBD acuut presenteert: DD met acute bacteriële of virale infectie o Yersinia-infectie kan lijken op CD: zeker owv locatie in terminaal ileum andere aandoeningen van colon vb. ischemie en ontsteking door medicatie (NSAIDs) vasculitis bij anamnese: altijd navragen naar o recente reizen o medicatie (antibiotica) o druggebruik o onbeschermde seksuele contacten andere ziekten vb. lymfocytaire of collageneuze colitis chronische fase: IBD histologisch gekenmerkt door letsels die kunnen lijken op intestinale tuberculose Behandeling Medische behandeling en doelstellingen van behandeling pt’en met IBD vereisen in meeste gevallen onderhoudsbehandeling owv chronische karakter vd ziekte en frequente opflakkeringen doelstellingen van behandeling o inductie en behoud van remissie o vermijden van steroïden o induceren van mucosaal herstel o bij kinderen: herstel van groei en ontwikkeling o QoL o preventie van colonkanker → verwachting dat door deze doelstellingen: progressie van ziekte minder snel en ↓ aantal complicaties → uiteindelijk ↓ ZH-opnames en chirurgische ingrepen als diagnose IBD gesteld is: beste therapeutische strategie bepalen 96 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o afhankelijk van 1e presentatie en lokalisatie: geen of episodische therapie, versnelde step-up of meer proactieve top-down behandeling klassieke therapie: step-up behandeling starten met medicatievorm met minste bijwerkingen indien niet effectief steeds stapje verder richting gebruik van anti-TNF voor pt’en met hoge kans op agressief ziekteverloop: betere correctie ziekteverloop door top-down benadering waarbij direct gestart w met anti-TNF o therapiekeuze is lastig want ziekteverloop van Crohn- en colitispt’en is heel variabel en vaak niet te voorspellen bij diagnose klinische factoren die geassocieerd zijn met meer agressieve vorm CD jonge leeftijd op moment diagnose aanwezigheid diepe ulcera zeer uitgebreide aantasting perianale ziekte ook noodzaak tot opstarten steroïden bij aanvang lijkt parameter van ernstig ziektebeloop maar is subjectieve risicofactor genetische en/of serologische parameters geassocieerd met bepaald fenotype → nog te vroeg om deze parameters toe te passen in therapiekeuze o belangrijk voor therapiekeuze bij CD ernst al dan niet aanwezigheid van perianale ziekte bij UC ziekte-uitgebreidheid (proctitis, L-zijdige colitis of pancolitis) voor distale ziekte beperkt tot rectum of sigmoïd: liefst topicale behandelingen ernst (lichte, matige of ernstige ontsteking) milde of matig: eerst 5-ASA ernstige opflakkering: steroïden en/of anti-TNF medicamenten voor behandeling inflammatoire darmziekten o 5-aminosalicylaten (5-ASA): speelt rol in inductie- en onderhoudstherapie van UC eerstelijnsbehandeling bij UC dosis bij start tijdens opflakkering: 3 – 4 g/d PO onderhoudsbehandeling: 1 – 2 g/d PO kan volstaan lokale 5-ASA preparaten (zetpillen en clysmata) zijn eerste keuze bij proctitis of L-zijdige colitis kunnen indien nodig gecombineerd w met orale therapie tegenwoordig: orale dosis vaak 1x/d ingenomen met zelfde effectiviteit als gespreide inname maar betere therapietrouw CD: w hierbij ook gebruikt maar weinig bewijs voor nut o steroïden prednisone en prednisolone goede inductiemedicatie voor CD en UC NIET voor onderhoudsbehandeling → veel bijwerkingen korte termijn: GI intolerantie, dyspepsie, moon facies, acne, hypertensie, hyperglycemie, depressie en psychose lange termijn: osteoporose, kataract, groeiachterstand bij kinderen als inductie: dosering 40 – 60 mg PO in meer ernstige ontsteking ook IV mogelijk over 10 – 12 weken terug helemaal afbouwen budenoside = synthetisch glucocorticoïd met heel hoog first pass effect thv lever bezit effectiviteit vd systemische steroïden maar zonder veel vd bijwerkingen inductietherapie bij CD die gelokaliseerd is in ileocaecale regio startdosis 9 mg/d PO ook af te bouwen in aantal maanden 97 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o thiopurines: onderhoudsmedicatie bij CD en UC azathioprine en 6-mercaptopurine: meest voorgeschreven bijwerkingen beenmergtoxiciteit, pancreatitis, levertoxiciteit, myalgieën, arthralgiën en hoge koorts aantal vd bijwerkingen: gerelateerd aan metabolisme dat via thiopurine methyltransferase (TPMT) verloopt: activiteit TPMT is erfelijk bepaald → mutaties in gen resulteren in verlaagde activiteit → verhoogd risico op beenmergtoxiciteit dus dan moet AZA of 6-MP vermeden w pt’en zonder mutaties: standaard dosis 2 – 2,5 mg/kg PO per dag voor AZA 1 – 2,5 mg/kg/dag voor 6-MP bloedwaarden iedere 3 – 4 maanden controleren o antibiotica: w gebruikt bij behandeling septische complicaties vb. abcessen en fistels GEEN plaats als inductie- en onderhoudsbehandeling metronidazole = imidazole met activiteit tegen protozoa en meeste gramnegatieve en grampositieve anaerobe bacteriën efficiënt bij behandeling perianale fistels en pouchitis bijwerkingen bij 1 – 20% vd pt’en: nausea, GI intolerantie, neurotoxiciteit en metaalsmaak perifere neuropathie kan optreden bij langdurig gebruik ciprofloxacine: quinolone met selectieve werking tegen E. coli en aerobe enterobacteriën dus selectieve suppressieve therapie tegen intestinale microbiotica effectief bij behandeling perianale fistels en pouchitis o anti-TNF therapie: biologische therapie gericht tegen TNF-α (tumor necrosis factor α) vb. infliximab, adalimumab, certolizumab pegol, golimumab, etanercept beschikbaar voor aantal chronische inflammatoire ziekten vb. reumatoïde artritis, spondyloartropathieën, CD, UC, psoriasis en psoriatische artropathie effectiviteit bij IBD-pt’en inductie respons bij 75 – 80% respons w bijhouden tijdens onderhoudstherapie bij 30 – 50% vd pt’en met herstel vh darmslijmvlies infliximab: chimere AS die als infuus w toegediend in dosis 5 mg/kg iedere 8 weken na inductie op week 0, 2 en 6 adalimumab: humane antistof subcutaan toegediend in onderhoudsfase: 40 mg iedere 2 weken startdosering: meestal oplaaddosis 160 mg op week 0 en 80 mg op week 2 bij gebruik te veel anti-TNF: verlies van respons over tijd vaak te wijten aan immunogeniciteit met vorming neutraliserende antistoffen → lage anti-TNF dalspiegels w meestal opgevangen door dosis te verhogen interval tss injecties of infusen te verkorten immuunsuppressiva (methotrexaat, AZA) toe te voegen te switchen naar andere anti-TNF neveneffecten en contra-indicaties reactivatie van tbc = meest gerapporteerde neveneffect → belangrijk: iedere pt die anti-TNF start moet onderzoek gebeuren grondige anamnese naar evt blootstelling aan tbc RX thorax Mantoux huidtest of IFN-γ assay andere risicofactor vb. hepatitis → ook op controleren CI: ernstig hartfalen 98 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 verhoogd risico op infecties vb. luchtweginfecties vorming ANA (anti-nuclear antibodies) in 50% vd pt’en minderheid ontwikkelt lupus-like reacties 20% vd pt’en ontwikkelen psoriasisforme huiderupties slechts zelden reden om therapie te stoppen behandeling huidafwijkingen door lokale therapie o anti-adhesiemoleculen adhesiemoleculen spelen rol in migratie leukocyten naar plaats vd ontsteking meeste adhesiemoleculen en liganden: verhoogd aanwezig bij IBD-pt’en nieuwe klasse biologicals en small molecules: gericht op inhibitie v deze ontstekingsreactie anti-α4 integrine (natalizumab) toonde heel overtuigend inductie en behoud van remissie aan bij CD pt’en ook efficiënt bij Multiple Sclerose pt’en niet meer gebruikt bij CD in Europa owv enkele gevallen vh zeldzame maar vaak letale JC-virus geassocieerd met Progressieve Multifocale Encephalopathie (PML) ondertussen: vss darmspecifieke anti-adhesie strategieën ontwikkeld die interactie van α4β7 met Madcam en α1β7 met VCAM in darm blokkeren veelbelovende resultaten in studies o autologe stamceltransplantatie: lymfoblatieve en autologe hematopoëtische stamceltransplantatie kunnen langdurige remissie geven bij pt’en met zeer ernstige CD immuunsysteem w ‘gereprogrammeerd’ → studies lopende (systeemsclerose, MS en CD) preliminaire resultaten vd studies zijn veelbelovend maar geen definitieve genezing o centraal in behandeling IBD: adequate voeding en preventie van specifieke tekorten enterale voedingstherapie bij kinderen met CD vermindert ziekteactiviteit geeft slijmvliesherstel even effectief als glucocorticoïden w ingezet als inductietherapie bij kinderen → adequate onderhoudstherapie moet w gestart voor behoud van remissie overzicht behandeling CD en UC o behandeling CD behandeling opstoot corticosteroïden algemene steroïden: prednisone ong 1 mg/kg → afbouwen over 8 – 12 weken topisch (lichte tot matige ileitis of caecitis): budenoside 9 mg → afbouwen over 12 weken sulfazalazine: colitis en veel gewrichtsklachten kinderen: exclusieve enterale nutritie (12 w) anti-TNF antistoffen: infliximab of adalimumab monoclonale zeer specifieke antistoffen in principe 2e of 3e lijn (pas na 6 m andere behandeling) corticoïdresistentie falen onderhoudsbehandeling 99 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 wanneer snelle start? (top down therapie): bij pt’en met grote kans op agressief ziekteverloop jonge pt’en diepe ulcera op endoscopie perianale letsels waaronder fistels bij diagnose uitgebreide darmaantasting onderhoudsbehandeling CD NOOIT algemene corticosteroïden immuunsuppressie azathioprine (= corticoïdsparend) 2 – 2,5 mg/kg PO methotrexaat 25 mg IM per week → daarna 15 mg SC per week bijwerkingen veranderde levertesten allergische alveolitis nausea foliumzuur supplement! nooit aan jonge vrouw geven want teratogeen anti-TNF antistoffen: infliximab of adalimumab infliximab 5 mg/kg IV om de 8 weken adalimumab 40 mg SC om de 2 weken nadelen infecties kostprijs infuusreacties surinfectie eczeem cave: hartfalen, demyelinisatie, tbc voorgeschiedenis specifieke situaties plastron Re fossa iliaca (peritonitis): eerst breedspectrum AB → dan heelkunde plannen anale fistel / abces: eerst heelkunde → dan medicamenteus antibiotica: nitro-imidazoles azathioprine vrij snel anti-TNF medicatie overwegen (top down want anders risico op verliezen aars) subobstructie → opname in ZH essentieel NPO of restenarme voeding AB indien hoog CRP opnieuw investigeren! medicamenteus of heelkunde: afhankelijk van situatie o behandeling UC behandeling opstoot 5-ASA sulfasalazine en mesalazine (mild – matig) PO 3 – 4 g rectaal (lavementen / suppo) want laatste deel darm aangetast 100 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 corticosteroïden (matig – ernstig) algemene steroïden: prednisone 1 mg/kg → afbouwen over 8 – 12 weken topisch: lavementen pas 2e lijn (eerst 5-ASA) IV bij ernstige opstoot anti-TNF (infliximab, adalimumab, golimumab): na steroïden / azathioprine ernstige opstoot met hospitalisatie: kort op bal spelen anders mortaliteit IV steroïden (5 dagen) igv geen verbetering: cyclosporine of anti-TNF (7 dagen) igv nog onvoldoende verbetering: colectomie onderhoudsbehandeling UC NOOIT systemische corticosteroïden mesalazine > 2 g/d (ook suppo’s) preventie dysplasie immuunsuppressie: azathioprine anti-TNF antistoffen: infliximab, adalimumab, golimumab anti-integrine antistoffen: vedolizumab behandeling complicaties UC toxisch megacolon (> 7 cm): gevaar voor perforatie ernstige ziekte, pancolitis uitlokkend opiaten endoscopie behandeling intensieve medische behandeling colectomie indien nodig zware bloedingen licht verhoogd risico op dysplasie en darmcarcinoom → risicofactoren langbestaande ziekte (> 10 jaar) pancolitis primair scleroserende cholangitis behandeling en voorkomen van complicaties o stenose: op- en afgaande ontsteking vd darm kan resulteren in vernauwingen ong 1/3 CD pt’en evolueert naar stenotisch beeld over tijd behandeling meest voorkomende reden voor resectie of stricturoplastie bij CD pt’en herhaalde ingrepen kunnen leiden tot short bowel endoscopische dilatatie o short bowel syndroom pt’en met CD hebben hoog risico op postoperatieve terugkeer vd aandoening → dikwijls herhaalde ingrepen nodig short bowel syndroom = dundarm lengte < 180 cm gaat gepaard met malapsorptie vss factoren kunnen bijdragen tot short bowel syndroom agressieve heelkunde heelkundige complicaties preventie: heelkunde igv CD zoveel mogelijk darmsparend o colorectaal carcinoom (CRC) gevreesde complicatie van lang bestaande colitis risio duidelijk aangetoond voor lang bestaande UC ook lang bestaande CD colitis verhoot risico tot ontwikkeling IBD-geassocieerde CRC w voorafgegaan door dysplasie risico voor ontwikkelen start typisch na 8 – 10 jaar ziekteduur 101 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o o o o o enige strategie momenteel: surveillance waarbij screeningscoloscopieën moeten beginnen vanaf 8 – 10 jaar ziekte altijd uitsluiten bij ontstaan van strictuur in colon! behandeling CRC bij IBD vaak totale proctocolectomie subtotale colectomie palliatieve procedures prognose: niet slechter dan prognose bij sporadisch niet-IBD-geassocieerde CRC preventie?: sommige studies zeggen dat 5-ASA in dosis 1,2 g/d risico zou verminderen maar w niet bevestigd in andere studies adenocarcinoom vd dunne darm (zeldzaam) meeste dunne darm carcinomen zijn adenocarcinomen vnl jonge leeftijd meerderheid: presenteert met dunne darm obstructie surveillance van dunne darm niet geadviseerd fistels = connecties tss darm en mesenterium, ander gedeelte vd darm en/of ander orgaan of huid igv symptomen (vb. faecaal verlies per vagina of pneumaturie (blaasfistel)): denken aan fistelvorming vss soorten enterocutane fistels: van darm naar huid entero-enterische fistels → kunnen malnutritie en/of diarree geven na ingestie van voedsel vb. duodenocolische of ileosigmoïdale fistels behandeling: anti-TNF igv perianale fistuliserende CD externe openingen drogen hiermee op maar interne trajecten blijven vaak maanden zichtbaar op MR therapie moet lang genoeg w verdergezet: recidieven voorkomen abces penetrerende transmurale ziekte kan resultaten in lokale abcesvorming bij vermoeden abces breedspectrum AB starten beeldvorming via CT-scan doen → kijken of percutane drainage mogelijk is indien mogelijk: doen indien onmogelijk en pt is ziek (vb. met tekens ileopsoas-irritatie): heelkundige drainage overwegen bloeding ernstige bloeding kan vnl bij heel ernstige UC optreden behandeling soms noodzaak tot bloedtransfusie heel zelden: indicatie voor urgente heelkunde bot: pt’en met IBD hebben verhoogd risico op ontwikkelen osteopenie en osteoporose bijdrage aan botverlies persisterende inflammatie malnutritie gebruik van corticosteroïden behandeling preventie vermijden van steroïden calcium/vit D associëren igv steroïdgebruik igv osteoporose: behandeling met bisfosfonaten Chirurgische aspecten van IBD ziekte van Crohn o initiële behandeling is medicamenteus maar 80% vd pt’en zullen tijdens ziekteverloop chirurgische interventie ondergaan 102 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o indicaties voor heelkunde inflammatoir: therapieresistentie, steroïdafhankelijkheid, toxische dilatatie behandeling verwikkelingen vd ziekte → CD is transmurale ontsteking die kan leiden tot stenosen en perforatie (abces, fistel, vrije perforatie) kanker o stenoserende ziekte langdurige transmurale inflammatie vd darmen kan aanleiding geven tot fibrotische omvorming vd darmwand → stenose vd darm = fibrostenotische letsels inflammatoire stenosen zijn iets anders fibrostenotische letsels onderscheiden zich van inflammatoire stenosen door relatieve afwezigheid inflammatie inflammatoire stenosen w medicamenteus behandeld → na verdwijning van inflammatie: kaliber lumen normaliseert bij fibrostenotische letsels: bijna geen inflammatie aanwezig → CD medicatie geen impact meer op stenose dus als pt symptomatisch is: moet chirurgische ingreep ondergaan diagnose pt’en die presenteren met stenose: lichte krampen tot (sub)obstructief beeld hebben meestal ook dieet aangepast naar restenarme voeding klinisch beeld geeft indicatie over diagnose (zeker als pt gekend is met CD) medische beeldvorming kan letsels in beeld brengen vnl MR-enterografie (MRE): kan abdominale inhoud in totaliteit in beeld brengen (cross-sectional imaging) intraluminele eigenschappen: stenosen, ulceraties, pseudodivertikels, … intramurale eigenschappen: fibrose, oedeem extramurale eigenschappen: fistels, abcessen, flegmone klassieke RX dunne darmtransit veel meer in onbruik CT-enterografie (CTE) kan aangewezen zijn als MRE onbeschikbaar is sensitiviteit en specificiteit vergelijkbaar maar pt wordt aan straling blootgesteld (en belangrijk om stralingsdosis te beperken owv jonge leeftijd pt’en en chronisch verloop vd ziekte met vele noodzakelijke onderzoeken) op beeldvorming kan ook verschil gemaakt w tss fibrostenotische segmenten lissen met verdikte, weinig contrast-capterende wand prestenotische dilatatie inflammatoire stenosen geen prestenotische dilatatie mucosa hypercapterend Comb sign duidelijker bij aanwezigheid inflammatie als segmenten zich thv colon of terminaal ileum bevinden: endoscopie maar bij uitgesproken stenose endoscoop kan niet passeren → lengte kan nt bepaald w beeldvorming blijft aangewezen chirurgische behandeling meest uitgevoerde resectie: ileocaecale resectie (= beperkte rechter hemicolectomie) want stenotische segmenten kunnen bij CD op elk segment vd GI tractus ontstaan maar vnl thv dundarm: vnl terminaal ileum tijdens HK voor CD: zo veel mogelijk darm sparen reden: pt’en moeten wsl meermaals geopereerd w tijdens ziekteverloop → risico op short bowel proberen minimaal houden 103 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 chirurg zal meestal resectie uitvoeren waarbij aangetaste segment w gereseceerd en al dan niet anastomose w aangelegd 6 m na operatie: colonoscopie → nieuwe letsels opsporen (vaak recidief na verloop van tijd) bij vroegtijdige structuren: ballondilatatie mogelijk → stase vermijden strictuloplastie w uitgevoerd igv skip lesions skip lesions = korte stenotische segmenten (meestal 2-tal cm lang) die zich over verloop dunne darm bevinden strictuloplastie: techniek waarbij darm niet gereseceerd w maar plastie w uitgevoerd om lumen te verbreden bij ingreep: je moet hele dundarm controleren of er nergens kleine/korte vernauwing is → kenmerken creeping fat: mesenterieel vat probeert errond te kruipen hypervasculariteit serosale nodulariteit prestrictuur dilatatie vss soorten kunnen toegepast w naargelang lengte vh aangetaste segment igv korte stricturen: Heineke-Mikulicz verbredingsplastie vd darm: longitudinaal insnijden → dwars sluiten igv lang segment darm (tot 20 cm): Finney-strictuloplastie → side to side vastmaken bij zeer lang segment en zeker igv resecties in verleden: lange strictuloplastie kan gebruikt w om uitgebreide resectie te vermijden w in regel enkel op dundarm gebruikt en niet op colon stenosen kunnen vnl op dundarmniveau voor → bij stenosen van colon steeds bedacht zijn op maligniteit dus best resectie colonstenose o penetrerende / fistuliserende ziekte fistel = verbinding tss 2 holtes die er niet hoort te zijn vss lokalisaties mogelijk → naam interloop of entero-enterische fistel enterocolische fistel enterosigmoïdale fistel enterocutane fistel enterovesicale fistel retroperitoneale fistel geneest nooit met medicamenteuze therapie → chirurgie meestal aangewezen symptomen kan vrij asymptomatisch zijn 104 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 maar vaak gepaard met lokale inflammatie en flegmone met mogelijk ontwikkeling abces sommige pt’en: diarree als darminhoud preferentieel via fistel passeert → bypass lang segment darm vb. bij enterosigmoïdale fistel diagnose medische beeldvoorming met MR-enterografie en CT-scan = onderzoeken bij uitstek om fistel en evt omliggende flegmone en abcedatie in beeld te brengen kan niet altijd eenduidig w aangetoond als hij kort en smal is aanwezige ontsteking en proximiteit van sommige organen kunnen op beeldvorming aanwezigheid fistel sterk doen vermoeden endoscopisch kan fistel ook soms aangetoond w vaak intralumineel wat hypergranulatieweefsel die fistel kan aantonen chirurgische behandeling volstaat meestal om ziek segment te reseceren fistel gaat meestal uit van aangetast segment → lopt naar gezond segment dat hoogstens wat contiguïteitsinflammatie vertoont andere segment kan mee gereseceerd w maar wigexcisie is vaak mogelijk strictuloplastieën: meestal geen optie bij fistuliserende ziekte als flegmone aanwezig is: ontstekingsproces kan in eerste instantie afgekoeld w → na 2 – 6 w AB resectie bij aanwezigheid abces: indien mogelijk cutaan aanprikken en draineren → na voldoende drainage en afkoeling: chirurgie o Crohn colitis segmentale colitis (25 – 30%) → segmentaire colectomie extensieve colitis igv compliant rectum en normale anus (40%): totale colectomie + ileorectale anastomose igv ziek rectum + vernietigde anus: intersfincterische proctectomie + ileostoma o anale crohn veel pt’en met CD vertonen symptomen thv aars: kan gaan van marisken en chronische anale fissuren tot perineale fistels en abcessen zo conservatief mogelijk beleid hanteren meest voorkomende indicatie voor proctologische ingreep: abcessen en fistels fistels hebben frequent gecompliceerde presentatie → vormen uitdaging fistels w geclassificeerd volgens verloop tov externe sluitspier (classificatie volgens Parks) chirurgisch principe: iedere sepsis draineren + evt tress-draad plaatsen over verloop fisteltraject voorkomt nieuwe collectievorming en kan weefsels lokaal tot rust laten komen medicamenteuze therapie maakt integraal deel uit van behandeling van fistels anti-TNFα en vnl Remicade hebben hiervooor beste resultaten recidief is toch nog steeds frequent en veel pt’en hebben tress voor lange tijd aantal chirurgische ingrepen kunnen aangewend w ter genezing van fistel mag enkel als weefsels rustig zijn en geen Crohn rectitis of anitis aanwezig is recidiefratio hoger dan bij niet-Crohnpt’en veel pt’en zullen derivatief stoma nodig hebben succesvolle behandeling: moeilijker bij aanwezigheid proctitis → sommige van die pt’en zullen eindigen met definitief stoma veel pt’en vertonen ook anale stenose door langdurige ontsteking herhaalde chirurgische ingrepen met littekenvorming colitis ulcerosa o darmaandoening die uitsluitend dikke darm aantast → colon kan functie niet naar behoren uitoefenen → (bloederige) diarree in grote meerderheid: medicamenteuze behandeling mogelijk 105 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 tot 15% vd pt’en: antwoorden niet meer aan medicamenteuze R/ → operatie nodig hierbij w (in 1, 2 of 3 stappen) volledige colon en rectum verwijderd wanneer urgente chirurgie? falen van medicinale therapie (rescue therapie: corticosteroïden, cyclosporine A, anti-TNF) bij ernstige extensieve colitis > 8 stoelgangen per dag 3 – 8 stoelgangen per dag + CRP > 45 mg/L toxisch megacolon transversum > 6 cm algemene slechte toestand 2 vss operaties mogelijk (zie onder) o eenvoudigste (en oudste) operatie: totale intersfincterische coloproctectomie met definitief ileostoma wegname colon samen met rectum en aars → definitief stoma op dunne darm pt is ziektevrij maar moet leven met definitief stoma o restoratieve coloproctectomie met ileo-anale pouch: dunne darm rechtstreeks op aars gehecht om opslagfunctie vh rectum na te booten: ‘pouch’ of reservoir gemaakt met dunne darm (side to side anastomose) hierdoor: pt kan stoelgang maken op gecontroleerde manier vss vormen pouch: J, S en W → J-pouch w meeste gebruikt meestal in meerdere tijden gedaan want UC heeft aanzienlijke invloed op algemene toestand vd pt is zeker zo igv onvoldoende antwoord aan medicatie → pt’en die in aanmerking komen voor operatie zijn vaak te verzwakt om op veilige manier pouch te krijgen aanleggen van pouch: lange naden nodig → risico op naadlekkage bij zieke pt’en die vaak nog heel wat medicatie (vnl steroïden) nemen: risico op lek te groot bij aanleggen pouch zonder beschermend stoma vss opties eerst optie 1e stap colectomie: colon verwijderd behalve rectum → tijdelijk ileostoma vermijdt aanleggen naden bij zieke pt’en verwijdert grootste deel vh colon → alle medicatie kan gestopt w en pt kan herstellen voordat volgende operatie w uitgevoerd 2e stap meestal na 3 maanden: rectum gereseceerd → pouch op aars gehecht er kan ook gekozen w om bij aanleggen pouch tijdelijk beschermend stoma aan te leggen (is eventuele 3e stap) om naden alsnog te beschermen w nog in geselecteerde gevallen gedaan tweede optie direct volledige resectie en maken van pouch onder beschermend stoma stoma w meestal na 6 weken afgebroken soms kan men alles in één tijd doen (zonder aanleggen stoma): slechts bij kleine minderheid vd pt’en meestal mbv laparoscopie gedaan sneller herstel na ingreep 106 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 beperking littekens gunstige invloed op aantal wondinfecties gunstig effect op vruchtbaarheid bij vrouwen stoelgangsfrequentie: pt’en met ileo-anale pouch kunnen gemiddeld 6 – 8 ontlastingen per dag verwachten individueel variabel evolueert in 1e postoperatieve jaar: functie pouch evolueert dan verder eindresultaat na 1 jaar veeeel beter dan in eerste maanden na ingreep pouch heeft tijd nodig om zich aan te passen aan nieuwe functie er bestaan hulpmiddelen om functie vd pouch te beïnvloeden aanpassen van dieet: kan (on)gunstig effect hebben op stoelgang ↑ stoelgangsfrequentie door eten van suiker, vetrijke of gefrituurd voedsel, melkproducten, koffie, rauwe groenten en fruit gunstig effect op stoelgang en pouchfunctie: door indikkende voeding vb. rijst, bananen, droge koeken, wit brood effect voedsel: bij niet iedereen zelfde → pt moet voor zichzelf uitmaken welke ingrediënten hij/zij minst goed verdraagt loperamide (Imodium®) vertraagt darmbewegingen → voedsel trager voortgestuwd stoelgang kan indikken → pouch kan evt minder vaak geledigd w ook hier: effect persoonsafhankelijk → resultaat kan niet voorspeld w nachtelijke stoelgang vnl in periode die op ingreep volgt: niet ongewoon om ook ’s nachts naar toilet te moeten gaan 0 – 1x per nacht verbetert tijdens eerste jaar aantal trucjes mogelijk ’s avonds (tot 4 – 6u voor slapengaan): geen (zware) maaltijd meer benutten niet te veel drinken warme maaltijd ’s middags eten → ’s avonds lichtere maaltijd liefst aantal uren voor slapengaan innemen loperamide ’s avonds kan ook nuttig zijn kunnen uitstellen van ontlasting: na enige adaptatie kan pouch dit heeft (meer dan stoelgangsfrequentie op zich) belangrijk effect op dagelijkse leven: normaal sociaal en professioneel leven w opnieuw mogelijk volledige continentie overdag zonder stoelgangsdrang of drangverlies! pouch-gerelateerde verwikkelingen pouch-gerelateerde septische complicaties rol voor rectale dissectie waarbij dorsaal mesorectaal vet w bewaard? meer igv corticosteroïd-gebruik laattijdige verwikkeling: obstructie vd dunne darm (50% verbetert spontaan) pouchitis = ontsteking vd pouch 40% vd pt’en krijgt hiermee ooit te maken kan ontwikkelen zo lang pouch in transit staat frequentie meeste episodes (40%): beperkt in tijd en makkelijk behandelbaar sommige pt’en (60%) ontwikkelen frequente opstoten pouchitis (> 2x) duur acuut: < 4 weken klein deel evolueert naar chronsiche pouchitis = > 4 weken significant ↑ kans bij pt’en met PSC (primair scleroserende cholangitis) symptomen toegenomen stoelgangsfrequentie consistentie urge 107 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pijn in onderbuik buikkrampen vermoeidheid koorts bloederige stoelgang (RBPA) diagnose: endoscopie + biopsie behandeling ciprofloxacine 2 w geven → na 48u reeds duidelijk verbetering vd klachten sommige pt’en: AB-afhankelijk zelden refractair aan AB igv recidiverend langdurig AB anti-TNF therapie als dan nog niet goed: pouchectomie nodig (slechts 5%) als je diagnose fout hebt gesteld: Crohn pouchitis mogelijk → pouchectomie noodzakelijk Inflammatoire aandoeningen van onbekende etiologie en precancereuze letsels Microscopische colitis diagnose op biopsies van endoscopisch normaal colon oudere mensen met polyfarmacie chronische waterige diarree met relatief acuut begin 2 types o collageneuze colitis o lymfocytaire colitis etiologie niet met zekerheid bekend o associatie met auto-immune aandoeningen o wsl kunnen vss factoren aanleiding geven tot zelfde ziektebeeld collageneuze colitis: geassocieerd met inname vss GM (oa NSAIDs) maar vaak geen oorzaak gevonden lymfocytaie collitis: denken aan medicatie (oa ticlodipine) infecties associatie met coeliakie behandeling: symptomatisch o topische steroïden: budenoside 9 mg/d afbouwen over 6 weken initieel recidief frequent → herstart budenoside o alternatief: mesalazine, bismut Precancereuze letsels CD en UC hebben verhoogd risico voor colorectale carcinomen (↑ risico bij langere ziekte) vroegtijdige letsels: intra-epitheliale neoplasie (dysplasie) macroscopisch o meeste letsels vlak (niet-verheven) → moeilijk gezien tijdens routine coloscopie en lokale behandeling is moeilijk o verheven/polypoïde letsels w onderverdeeld in sporadische adenomen (poliepen) niet colitisgerelateerd lokale behandeling volstaat adenoma-like mass (ALM) → uitgebreide heelkundige resectie kan nodig zijn dysplasia associated lesion or mass (DALM) → uitgebreide heelkundige resectie kan nodig zijn gradering gebeurt zoals voor IEN bij Barret-slokdarm 108 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 DD: herstelfenomen (epitheelcellen rijpen dan ook minder goed uit) diagnose is moeilijk (wsl zal panel technieken nodig zijn voor moeilijke gevallen) Colitis met bekende etiologie: pseudomembraneuze colitis is ‘infectieuze colitis’ w gekenmerkt door o aanwezigheid membranen die epitheel bedekken en samengesteld zijn uit mucus, fibrine, afgeschilferde epitheelcellen en inflammatoire cellen o oppervlakkige necrose vh epitheel en bovenste segmenten vd crypten o dilatatie vd basis vd crypten gelegen onder membraan crypten zijn gevuld met mucus o lamina propria: inflammatoir infiltraat (polynucleairen en mononucleairen) aandoening is gevolg van overgroei van Clostridium difficile o kan uitgelokt w door gebruik AB en sommige antimitotica o overgroei door C. difficile is niet altijd verantwoordelijk voor pseudomembraneuze collitis: vaak veel minder uitgesproken macro- en microscopie DD: vnl ischemische colitis Verwikkelingen van radio-enteritis, -rectitis oorzaak: radiotherapie thv pelvis voor carcinomen van cervix, uterus, ovarium, blaas, prostaat, rectum o dikwijls: voorafgaande operatie met pelvische fibrose en adhesies dundarm in te bestralen regio o bij sommige pt’en: overgevoeligheid voor bestraling (idiosyncrasie) pathologie o vroegtijdig (binnen uren – dagen na bestraling): epitheelbeschadiging endoscopisch: oedeem en vlekkerige hyperemie (erger dan in transit) microscopisch epitheliale apoptose en celverlies ↓ aantal mitosen degeneratieve veranderingen erosies influx van eosinofielen regeneratieve atypie o laattijdig (vanaf 6 – 24 m na bestraling): beschadiging mesenchymale darmweefsels endoscopisch vlekkerig erytheem telangiëctasieën ulcera stricturen fistels microscopisch occlusie van bloedvaatjes in submucosa en mesenterium hyalinisatie van lamina propria atypische ‘irradiatie fibroblasten’ lokalisatie o rectum en sigmoïd o dunne darm, vnl ileum (bij fixatie in pelvis door vroegere ingreep) symptomen o begin: zeer variabel, soms pas na jaren o symptomen hangen af van lokalisatie en aard/ernst pathologie ileum stenose met (sub)obstructie(s) interne fistel(s) zeer zeldzaam: bloeding 109 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 rectum rectitis stenose bloeding fistel → vagina, blaas aars: proctitis DD tumorrecidief! behandeling o anti-inflammatoire medicatie o resectie, bypass of stoma: enkel bij ernstige verwikkelingen! Colorectale poliepen en tumoren Inleiding colorectaal carcinoom = wereldwijd meest voorkomende GI tumor meeste gevallen ontstaan uit identificeerbaar precursor-letsel: poliepen o poliepen traditioneel: epitheliale poliepen vh colon en rectum onderverdeeld in hyperplastische (niet-neoplastische) poliepen adenomateuze (neoplastische) poliepen belangrijke precursoren van colorectaal carcinoom: adenoma-carcinoma sequens mutatie in APC gen → ontstaan aberrante crypten → vroegtijdige adenoma → dysplasie → carcinoma insitu → adenocarcinoom gebeurt door opstapeling aantal mutaties (erfelijk of (vnl) verworven) huidige indeling van colorectale poliepen adenoma (± ernstige dysplasie) tubulair tubulovilleus villeus serrated poliepen hyperplastische poliep sessiel serrated adenoma/poliep (± dysplasie) maligne poliep = als poliep invasief adenocarcinoma vertoont doorheen muscularis mucosae tot in submucosa poliepen met carcinoma in situ zijn per definitie ook maligne maar hebben gedrag zoals benigne adenomen → kunnen endoscopisch verwijderd w als poliep volledig verwijderd is maligne invasie beperkt tot lamina propria of muscularis mucosae: ‘high grade dysplasie’ T1 poliepen hebben laag potentieel voor lymfeklierinvasie (< 10%) risicofactoren voor positieve klieren (T1N1) zijn slechte differentiatie lymfovasculaire invasie 110 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 tumor budding diepere submucosale invasie gesteelde poliep Haggitt level 4 en Sm2 Sm3 Kikuchi voor sessiele poliep slechts poliepen met tumorinvasie level 4 of diepere submucosale invasie (Kickuchi Sm2 en Sm3): risico op lymfeklierinvasie o recente ontwikkelingen in moleculaire biologie → vss andere pathways mogelijk dus colorectaal carcinoom is vrij heterogene groep vb. ‘serrated pathway’ BRAF mutatie centraal → serrated poliep deel vd serrated poliepen: serated adenoma’s (al dan niet met dysplasie) → bijkomende mutaties: snelle progressie naar ontwikkelen van invasief colorectaal carcinoom Diagnose en behandeling poliepen: weinig symptomen o RBPA: vaak occult o grote rectale poliep kan aanleiding geven tot (overvloedig) slijmverlies diagnose en behandeling: volledige colonoscopie en endoscopische resectie (of biopt) o gesteelde poliepen: meestal vlot endoscopisch reseceerbaar o villeuze poliepen: soms noodzakelijk om mucosa te ‘liften’ → veilige snaar resectie vd poliep mogelijk (als je niet zou liften: moeilijk om volledige poliep weg te nemen zonder perforatie colon te veroorzaken) o mogelijke complicaties bloeding perforatie chirurgische resectie (segmentaire colectomie) o indicaties als colonoscopische resectie niet mogelijk is bij T1 tumoren met verhoogd risico op positieve lymfeklieren o bij rectale poliepen: chirurgische full-thickness resectie mogelijk 111 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o bij T1 Sm2 en Sm3: uitgebreide rectumresectie overwegen owv hoge risico op evt. positieve lymfeklieren (T1N1: zie behandeling colorectaal carcinoom) Follow-up → owv risico op metachrone poliepen bij iedere pt waarbij poliep werd verwijderd: opvolgschema van colonoscopie waarbij interval tss controle colonoscopies zal afhangen van type poliep en aantal dat werd gereseceerd Colorectaal adenocarcinoom Voorkomen 2e frequentste tumor bij vrouw (na borstcarcinoom), 3e frequentste bij man (na prostaat- en longcarcinoom) cumulatieve incidentie 3 – 4% o België > 7500 nieuwe pt’en per jaar o Vlaanderen > 4500 nieuwe pt’en per jaar o Europa: ±400.000 nieuwe pt’en per jaar o Wereld: > 1.200.000 nieuwe pt’en per jaar life-time risk voor colonkanker: ~5% gemiddelde leeftijd van diagnose van sporadisch colorectaal carcinoom o 70 jaar o iets vroeger bij man dan vrouw heterogene groep tumoren (met verschillend biologisch gedrag) o sporadische vorm o erfelijke vormen ikv FAP = familiale polyposis coli HNPCC = Heriditary Non-Polyposis Colon Cancer syndrome – Lynch syndroom overlevingskans o 5-jaarsoverleving rectumkanker in Vlaanderen: 62,9% colonkanker in Vlaanderen: 61,7% o hangt af van stadium op moment van diagnose stadium I: 74,1% 5-jaarsoverleving stadium IV: 6% 5-jaarsoverleving Screening doorgedreven screening → significante (30 – 50%) reductie van colorectaal carcinoom gerelateerd overlijden want o tijdswindow tss optreden precursorletsel (poliep, adenoom) en ontwikkelen tumoren o zeldzaamheid van interval tumoren o overleving sterk gerelateerd aan stadium vd tumor obv Europese richtlijnen: in Vlaanderen algemene screening voor pt’en met “average” risico o leeftijdscategorie 56 – 74 jaar o iFOBT (fecal occult blood test) = screeningsmiddel maakt gebruik van antilichamen tegen humaan globine itt vroegere gFOBT (gebaseerd op peroxidase reactie): geen medicatie of voedingsrestrictie noodzakelijk test w iedere 2 jaar uitgevoerd igv positieve test: volledige colonoscopie noodzakelijk → taak iedere zorgverstrekker is om bij positieve test pt ervan te overtuigen colonoscopie te ondergaan accuraatheid sensitiviteit 60% specificiteit 95% NPV 97,5% PPV 43,3% pt’en met verhoogd risico (familiaal, HNPCC, FAP, …): op jongere leeftijd al stringent screeningsprogramma 112 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Symptomen: afhankelijk van lokalisatie symptoom R colon L colon rectum occult bloedverlies + anemie + RBPA + + obstructie + diarree + (krampend) tenesmen + massa eventueel + pijn vaag (krampend) vaag (krampend) colonkanker o bloedverlies kan rood, zwart (melena) of onzichtbaar (occult) zijn gevolgen ijzertekort, anemie vermoeidheid o verandering van stoelgangsgewoonten vb. valse stoelgangsnood (tenesmen) o obstructie o vermagering o abdominale pijn o bij aantal pt’en: geen klachten o diagnose: totale coloscopie rectumcarcinoom o slijm en bloed in stoelgang! o veranderde defaecatiegewoonten o tenesmen! o complicaties stenose invasie → pijn (vb. bij invasie sacrum: hier zitten veel zenuwen in) o klinisch onderzoek: PPA heeeeeel belangrijk!! o diagnose: totale coloscopie + biopsie Pathologie Oorzaak colorectale tumoren: multifactorieel sommige risicofactoren gekend vb. leeftijd o ontwikkeling bijna altijd > 50 jaar o diagnose vnl rond leeftijd 70 jaar genetische en erfelijke belasting: 20 – 25% o meeste colorectale tumoren (80%): sporadisch o erfelijke vormen 80%: familiale vormen waarbij genetische etiologie niet gekend is hoger hoger hoger hoger risico risico risico risico igv 1e-graadsfamilielid met dikke darm kanker indien 1e-graadsfamilielid met dikke darm kanker < 45 jaar indien > 1 1e-graadsfamilielid met DDK indien 1e-graadsfamilielid met adenoom genetische syndromen (verantwoordelijk voor < 3% van alle colonkanker): FAP, HNPCC, … omgevingsfactoren: multifactorieel!! o voeding hoge vs lage vezelinname rood vlees o lage fysieke activiteit o overgewicht o in mindere mate: lage vitamine (D) inname, lage Ca-inname, roken o …? 113 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Genetische syndromen FAP = familial polyposis coli o autosomaal dominante aandoening o 1:20.000 o genetische oorzaak: mutatie van APC gen op 5q21 o definitie: colorectale adenomen in colon > 100 bij één individu OF < 100 bij één individu met 1e-graadsverwant met FAP o penetrantie 100%: alle pt’en ontwikkelen voor leeftijd 35 – 40 jaar colorectaal carcinoom! meestal start screening colonoscopie op leeftijd 12 jaar er onstaan ontelbare poliepen over verloop vh rectum en colonkader o voor leeftijd 18 jaar: profylactische colectomie nodig!! meeste pt’en krijgen restoratieve proctocolectomie met ileo-anale J-pouch zelden: subtotale colectomie met ileorectale anastomose (IRA) gebeurt igv relatief bewaard rectum: < 20 poliepen die allen endoscopisch reseceerbaar zijn voordelen single stage procedure verminderde morbiditeit verbeterde functionele outcome voorkomt pelvische dissectie mannelijke seksuele functie vrouwelijke vruchtbaarheid daarna: stringente endoscopische controle vh rectum jaarlijks of iedere 6 maanden nadien kan het noodzakelijk zijn IRA te veranderen in ileale J-pouch of proctectomie met definitief ileostoma o bij mutatie buiten gebruikelijke colon: attenuated FAP (aFAP) duidelijk lagere penetrantie (65%) en later optreden van tumoren vaak kan profylactische chirurgie beperkt w tot subtotale colectomie en IRA o na profylactische colectomie: pt’en met FAP toch soms nog verminderde overleving duodenale poliepen mogelijk → surveillance volgens Spigelman Criteria 1 2 3 totaal Spiegelman aanbevelingen stage aantal 1–4 5 – 20 > 20 0–4 0–I endoscopie/5 poliepen jaar grootte 1–4 5 – 10 > 10 5–6 II endoscopie/2-3 (mm) jaar histologie tubulair tubulo- villeus 7–8 III endscopie/6 villeus maanden dysplasie mild matig ernstig 9 – 12 IV overweeg chirurgie bij aantal pt’en: desmoïd tumoren (mesenchymale tumoren) kunnen ontstaan metastaseren niet maar kunnen problematisch w owv lokale destructiviteit! behandeling Sulindac® (NSAID): onderhoudstherapie bij asymptomatische desmoïden 114 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 groei of symptomen: oestrogenenblokkade (Tamoxifen) associëren snelle groei of obstructieve symptomen: chemotherapie kan noodzakelijk zijn methotrexaat + vinblastine of doxorubicine + dacarbazine chirurgie: zeldzaam geïndiceerd o fenotypes van FAP Gardners Syndroom: FAP + huidtumoren, duodenale tumoren, desmoïdtumoren en CHRPE (specifiek retinaal pigment) Turcot’s Syndroom: FAP + medulloblastoom, astrocytoom o België: nationaal FAPA-register registratie pt’engegevens nodige informatie en counseling van families MAP (Mu-TYH associated polyposis) o autosomaal recessieve aandoening o mutatie van Mu-TYH gen (op chromosoom 1p34) → verlies repair-proteïne dat instaat voor herstel van oxidatieve DNA-schade o penetrantie 70% o tumoren zijn MSI negatief o (w in hoorcollege vermeld als ‘recessieve vorm van FAP’) HNPCC = Heriditary Non-Polyposis Colon Cancer syndrome – Lynch syndroom o autosomaal dominante aandoening o 1:3.000 o genetische oorzaak: mutatie in één vd DNA-mismatch repair genes 90% MSH2 en MLH1 MSH6 o frequentie: < 5% van alle colonkankers o gevolgen lifetime risico op vroegtijdig coloncarcinoom van 80% sterk verhoogd risico op endometriumCa (40 – 60%) en ovariumCa (10%) sporadische kanker HNPCC life-time risico 5 – 6% 80% aantal kanker per aantal 40 – 120 2–8 preventieve polypectomie tijd tot maligne transformatie 10 jaar 3 jaar proximale locatie 49% 69% positieve lymfeklieren 65% 35% synchrone tumoren 1% 7% metachrone tumoren (10 j) 5% 29 – 45% o surveillance enorm belangrijk → preventieve onderzoeken totale coloscopie om de 2 jaar vanaf 25 jaar gynaecologisch onderzoek met intravaginale echografie en CA125 bepaling jaarlijks vanaf 30 jaar indien volgende tumoren voorkomen: vanaf 35 jaar gastroscopie: om de 2 jaar echo blaas en nieren en urine cytologie: jaarlijks o behandeling profylactische colectomie??? → veel minder voordeel aan QALY’s (0,3) ivm surveillance (14 QALY’s) bij vaststellen adenoma met dysplasie of carcinoom: segmentaire colectomie of subtotale colectomie met ileorectale anastomose (IRA) aangewezen vermindert kankerrisico behoudt rectum → 10% rectaal kankerrisico acceptabele functie profylactische hysterectomie met adnexectomie overwegen igv bij potsmenopauzale vrouwen 115 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 als kinderwens is vervuld o diagnose syndroom van Lynch klinische pt-gerelateerde criteria: Amsterdam II criteria → helpen voor diagnose ≥ 3 verwanten met CRC of HNPCC gerelateerde kanker (endometrium, dundarm, urotheel (ureter, nier)) waarvan 1 een 1e-graadsverwant is van de overige 2 ≥ 2 opeenvolgende generaties betrokken bij ≥ 1 verwant: tumor gediagnosticeerd voor 50 jarige leeftijd FAP uitgesloten revised Bethesda criteria: histologische criteria om pt’en te testen voor MSI colorectale kanker gediagnosticeerd voor leeftijd 50 jaar aanwezigheid synchrone, metachrone CRC of HNPCC gerelateerde kankers (onafhankelijk van leeftijd) colorectale kanker met histologische kenmerken tumorinfiltrerende lymfocyten Crohn-achtige lymfocytaire ractie mucineuze / singlet ring differentiatie of medullair groeipatroon colorectale kanker gediagnosticeerd met ≥ 1 verwant persoon gediagnosticeerd met HNPCC gerelateerde kanker < 50 jaar colorectale kanker gediagnosticeerd met ≥ 2 verwanten met HNPCC gerelateerde kankers (onafhankelijk van leeftijd) wanneer genetisch testen? o fenotypes van HNPCC Muir-Torre Syndroom: HNPCC + typische huidtumoren (sebaceuze adenomen en carcinomen) Turcot’s Syndroom: HNPCC + glioblastoma (hersentumoren) 116 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Staging en stadiëring Prognostische rol staging vd tumor: cTNM of pTNM o pTN staging T-stage Tis: carcinoom beperkt tot mucosa T1: ingroei in submucosa T2: ingroei in muscularis propria T3: ingroei in subserosa T4a: perforatie in visceraal peritoneum T4b: directe invasie in andere organen of structuren (vb. urineblaas, bekkenwand) minstens 12 lymfeklieren moeten onderzocht w voor adequate pN-staging N0: geen meta’s in regionale lymfeklieren N1 metastase in 1 – 3 regionale lymfeklieren N2: metastase in ≥ 4 regionale lymfklieren o metastasen meest frequent: naar lever maar ook: long, peritoneaal, klieren, (bot) o na staging: onderverdeling in vss stadia mogelijk (0 – IV) stadium T N M 0 Tis N0 M0 I T1 of T2 N0 M0 IIA T3 N0 M0 IIB T4a N0 M0 IIC T4b N0 M0 IIIA T1 of T2 N1 M0 IIIB T3 of T4 N1 M0 IIIC eender N2 M0 IV eender eender M1 stadium I: oppervlakkige tumoren zonder metastasen → 90% 5-jaaroverleving stadum II: diepere invasieve tumoren zonder metastasen stadium III: als lymfeklieren aangetast zijn (N+) stadium IV: als systeemmetastasen aanwezig zijn (lever, long, peritoneum) slechts 20% 5-jaarsoverleving meestal gaat men over tot palliatieve behandeling tenzij curatieve (chirurgische) behandeling meta’s evt. andere pathologische kenmerken o differentiatiegraad vd tumor o tumorbudding o lymfovasculaire invasie, bloedvatinvasie, neurogene invasie o status vd chirurgische sectievlakken biologische kenmerken 117 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 → tumorstaging bepaalt behandelingsschema: in opzet curatieve of palliatieve behandeling Steeds “colorectale carcinomen” maar verschil tss colontumoren en rectumtumoren inzake huidig behandelingsschema metastaseringspatroon o lymfogene metastasen paracolisch langsheen voedende arteries: a. en v. colica (sinistra of dextra) para-aortisch o hematogene metastasering portaal naar lever en secundair naar longen bij rectumcarcinoom: via iliacale venen sneller longmetastasen o door rechtstreeks afschilferen maligne cellen bij transserosaal groeiende colon- of proximale rectumtumoren (pT4a): peritoneale metastasen mogelijk Staging wat? o locoregionale uitgebreidheid van tumor bepalen heel belangrijk bij rectumCa want bepaalt of pt neoadjuvante behandeling krijgt o al dan niet aanwezigheid metastasen onderzoeken o klinisch: concomitante pathologie o labo anemie orgaanfunctie CEA = carcino-embryonaal antigen voor verdere follow-up (ivm 5-FU) o coloscopie met biopsie (= diagnose!) o CT abdomen/thorax lokaal klieren lever, long en peritoneale metastasering o specifiek bij rectumtumoren MRI klein bekken → beoordelen van T3 accurate predictie van circumferentiële resectiemarge tov mesorectale fascia (N?) endo-echo rectum: vnl nuttig bij oppervlakkige letsels (T1 vs T2) o PET CT: enkel als CEA significant gestegen is + CT geen metastasen aantoont of er onduidelijke afwijkingen zijn Behandeling Schematisch stadium opzet I curatief II curatief III curatief IV colon chirurgie chirurgie + adjuvante chemotherapie bij hoog-risico stadium II chirurgie + adjuvante chemotherapie rectum chirurgie neoadjuvante chemoradiotherapie + chirurgie neoadjuvante chemoradiotherapie + chirurgie + adjuvante chemotherapie individueel behandelingsplan palliatief / individueel behandelingsplan curatief behandeling stadium IV tumoren o verschillende factoren spelen rol → individueel behandelingsplan 118 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 algemene toestand vd pt uitgebreidheid vd metastasering symptomen vd primaire tumor potentiële reseceerbaarheid vd tumor respons vd tumor op gestarte therapie: chemo, biologicals o curatief? → enkel mogelijk als men tumor kan converteren van niet-resecabel tot resecabele metastasen o verlenging vd overleving als pt adequaat geselecteerd en behandeld w vss combinaties van chemotherapie en biologicals meer en meer moleculaire profilering vd tumor (vb. KRAS-, RAS- en BRAF-mutaties) Colontumor segmentaire colectomie voor colontumor met hoge ligatuur vd bloedvaten o afhankelijk van lokalisatie tumor en arteriële bevloeiing lymfatische drainage volgt arteriële bevloeiing hierdoor: breed klier-evidement dus doel brede resectie is niet per se tumor op zich wel omdat je zo veel mogelijk drainerende lymfeklieren wil meenemen: is essentieel voor accurate N-staging o R- en L-hemicolectomie vb. R-hemicolectomie voor caecumtumor hoge ligatuur van a. ileocolica, a. colica dextra en R takken vd a. colica media ileo-transverso anastomose w uitgevoerd vb. L-hemicolectomie: a. mesenterica inferior, L takken vd a. colica media en a. hemorroidalis superior tumoren gelegen aan leverhoek van colon: ‘extended’ R-hemicolectomie kan aangewezen zijn adjuvante chemotherapie o na curatieve resectie: pt’en met stadium III-ziekte (N+) of hoog risico stadium II-tumor (T3, T4a, N0): behandeld met adjuvante chemotherapie significante verbetering vd overleving! ook follow-up nodig: is ikv feit dat 40% vd pt’en die curatieve behandeling hebben ondergaan nadien metachrone metastasen doet! o doel = voorkomen van recidief (~’preventief’ maar is altijd zekere kansberekening) o actueel: 6 maanden o meest voorkomende schema’s FOLFOX: 5-FU, leucovorine en oxaliplatine 5-FU orale prodrug capecitabine in combinatie met oxaliplatine klassieke 5-FU en leucovorine palliatieve chemotherapie o pt’en met stadium IV ziekte (M+) die niet meer in aanmerking komt voor chirurgische resectie (80% vd meta’s: niet-reseceerbaar) in meeste gevallen w hierbij besloten tot palliatieve chemotherapie afhankelijk van symptomatologie vd primaire tumor (obstructieklachten, recidiverende bloeding): palliatieve resectie kan aangewezen zijn strategie steeds multidisciplinair door expert team laten bepalen!! o vaak: in combinatie met chemotherapie w biologische (target) therapie gestart chemo FOLFOX FOLFIRI: leucovorine, 5-FU, irinotecan combinatie met bevacizumab (Avastin) = anti-VEGF (anti-vascular epithelial growth factor) ceduximab (Erbitux) = monoclonaal antilichaam tegen EGFR (epidermal growth factor receptor) inefficiënt bij pt’en met KRAS-mutatie (ong 4/10 vd colorectale tumoren)! 119 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij pt’en met metastatische maar reseceerbare ziekte (vb. beperkte levermeta’s): combinatietherapie chemo + chirurgie o kan nog leiden tot curatieve behandeling o peritoneale carcinomatose (PC) van CRC: kan in beperkt aantal pt’en gereseceerd w → nadien CCRS + HIPEC (zie eerder) voor cytoreductie meta’s Behandeling van rectumcarcinoom veel complexer dan behandeling coloncarcinoom want bij chirurgische behandeling lokaal gevorderde tumor (diepe T3, N+, bedreigde resectiemarge): risico op lokaal pelvisch tumorrecidief o dus groot belang van goede klinische staging mbv endo-echo MRI pelvis o om lokale controle te verbeteren: neo-adjuvante radio- of radiochemotherapie bij radiotherapie: schema van 5 x 5 gray met onmiddlelijke heelkunde bij lang schema met radiochemotherapie: infusioneel 5-FU samen met radiotherapie in lagere fracties (25 x 1,8 Gray = 45 Gray) duidelijke ↓ risico op herval o na radio(chemo)therapie: 8 – 10 weken wachten voordat men chirurgie uitvoert periode laat toe om downsizing en zelfs downstaging van tumor te verkrijgen tumor bulk (volume) kleiner en lager stadium mogelijk kan evt zorgen dat alsnog sfinctersparende resectie kan uitgevoerd w goede respons op neoadjuvante radio(chemo)therapie is ook prognostisch gunstige factor naar overleving toe chirurgie voor rectumtumoren o enkel bij oppervlakkige, kleine T1-tumoren: transanale excisie w overwogen TEMS = transanal endoscopic microsurgery niet meer als er beetje invasie is: dan direct heel grote kans op lymfkliermeta’s o alle andere stadia: radicale brede resectie noodzakelijk klieren langsheen mesenterica ‘en bloc’ reseceren afhankelijk van lokalisatie vd tumor in rectum: heelkundige procedure proximale rectumtumoren (rectosigmoïd tumoren): anterior resectie distale marge van 5 cm in acht genomen omdat slechts deel van mesorectum w weggenomen: PME = partiële mesorectale excisie midrectale en distale rectumtumoren: volledige rectum en mesorectum weggenomen = restoratieve rectumresectie = TME (totale mesorectale excisie) lage colorectale (anale) reanastomose w uitgevoerd om reservoirfunctie te vervangen: men kan colon J-pouch maken gereseceerd stuk pathologische staging (pTNM of ypTNM) evaluatie van uitgevoerde chirurgie: men kan heel gemakkelijk zien of volledige TME werd uitgevoerd schilderen: toont waar chirurg juist en niet goed heeft weggenomen dwarse coupes → circumferentiële resectiemarge bekijken (CRM) = afstand van tumor (of geïnvadeerde klier) tot mesorectale fascia positieve CRM is onafhankelijke risicofactor voor lokaal recidief distale rectumtumoren als sfincter niet is ingenomen: TME met colo-anale anastomose (= restoratieve rectumresectie met colo-anale anastomose) als sfincter tumoraal geïnvadeerd is: abdominoperineale rectumamputatie (APRA) moet uitgevoerd w pt krijgt definitief eindstandig colostoma door adequate screening en behandeling: tegenwoordig krijgt 22% vd pt’en nog APRA (ivm 50% 20 jaar geleden) 120 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 zeker bij ‘lage naad’: tijdelijk stoma aanleggen kan aangewezen zijn nut verlaagt kans op anastomoselek zal zeker septische gevolgen van evt lek verminderen meestal: loop-ileostoma aangelegd in tweede tijd: ileostoma kan gesloten w bijwerkingen van chirurgie sfinctersparende rectumresectie geeft vaak aanleiding tot functionele last = ‘low anterior resection syndrome’ (LARS) gaat gepaard met frequente kleinere defecaties urge soiling gefractioneerde defecatie maken van pouch-reconstructie ondervangt deel vd problemen als autonome pelvische zenuwen door chirurgie en/of radiotherapie beschadigd w urogenitale restletsels mogelijk dysurie impotentie retrograde ejaculaties risico vooral bij grote T smal bekken ventrale onderste 1/3 T o post-op: follow-up nodig adjuvante therapie (verloopt vrij gelijklopend met die van colontumoren): stadium III en hoog risico stadium II tumoren krijgen adjuvante chemotherapie palliatief rectumcarcinoom: prognostische factoren (multidisciplinair!!) o tumor: ligging, pGTNM, spillage, … o pt: immunologische afweer, ASA klasse, leeftijd, … o therapie(ën) o chirurg, radiotherapeut, patholoog, … o follow-up Follow-up op regelmatige tijdstippen: re-evaluatie om lokaal recidief of metastasering uit te sluiten blijvende controle vh colon noodzakelijk om metachrone letsels uit te sluiten Colonobstructie heelkundige ingrepen in colon stellen aantal specifieke problemen ivm besmettings- en infectiegevaar o inherent aan meestal overvloedige aanwezigheid fecale septische darminhoud o colonvoorbereiding (zoals voor coloscopie) niet nuttig om problemen te voorkomen na electieve colonchirurgie bij rectumresectie: wel toegepast bij urgente chirurgie kan/mag geen darmvoorbereiding gebeuren bij tumoren in R colon: geen probleem want R hemicolectomie uitgevoerd en dundarm kan gemakkelijk leeggezogen w bij obstructie door tumor in L colon: R colon kan peroperatief uitgespoeld worden (on-table colon wash-out) met fysiologische of Hartmann-oplossing op lichaamstemperatuur ingebracht via appendix (appendix w nadien verwijderd) en geëvacueerd via sectievlak proximaal van obstruerende letsel herstel transit 121 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 indien nodig: in één tijd herstel vd transit alternatief: in 2 tijden bij eerste (urgente) ingreep w obstruerende letsel verwijderd en tijdelijk stoma aangelegd = Hartmannprocedure (!!!) bij 2e ingreep (2 – 3 maanden later): transit w hersteld specifiek voor colonobstructie: tamelijk snelle evolutie naar necrose vd mucosa en zelfs volledige darmwand o vnl thv caecum → functie van klep van Bauhin speelt hier belangrijke rol competente (niet-retrograad doorlaatbare) klep met distaal obstructief letsel (vb. op sigmoïd) snel oplopende intraluminele druk met grootste spanning in wand (en dus minste perfusie) in segment met grootste diameter (wet van Laplace) DUS gevaar voor perforatie van caecum = caecal blow-out incompetente klep met gelijkaardig distaal letsel veroorzaakt ‘gewone’ lage darmobstructie met overloop en uitzetting van colon en dunne darm colonfunctie (water- en elektrolytenresorptie en reservoirfunctie) o resectie van grote delen van colon en zelfs heel colon: kan zonder zeer relevante klinische gevolgen → na totale colectomie met ileorectale anastomose waterabsorptie w gedeeltelijk overgenomen door dunne darm reservoirfunctie w overgenomen door rectum o toename vd defecatiefrequentie (meestal tot 3x/d) kan optreden Invaginatie pathologie: proximaal darmsegment penetreert in lumen van meer distale darm o lokalisatie dunne darminvaginatie (vb. ileo-ileaal) ileocologische invaginatie (predilectieplaats) colocolische invaginatie o gevolgen mechanische ileus van geïnvagineerde segment evt. strangulatie vh geïnvagineerde darmsegment → bloederig exsudaat in lumen o voorkomen en oorzaken meestal bij kinderen (85%) leeftijd < 3 jaar: meestal idiopathisch (oorzaak onbekend) > 3 jaar: meestal onderliggend probleem dat zorgt voor gemakkelijkere invaginatie vb. divertikel of poliepje meestal ileocolische invaginatie veroorzaakt door hypertrofische klep van Bauhin lymfeklierhypertrofie stompe hoek-implanting van dunne darm ileo-ileaal: losliggend divertikel van Meckel kan top van invaginatie vormen bij volwassenen eerder zeldzaam (15%) meestal veroorzaakt door organisch letsel vd darm (tumor of poliep) die top vormt van invaginatie → als bolus door peristaltiek voortgedreven symptomen en klinische tekenen o dikwijls langdurig miskend in praktijk o symptomen van invaginatie plotse inzet van buikkrampen (wenen, spartelen) evt. reflectoir braken bij vooraf gezonde baby bewegingsdrang +++ gevolgd door pijnvrije periode: desinvaginatie of verminderde hyperperistalsis symptomatologie verloopt in recidiverende aanvallen KO buiten krampperiode 122 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 soms goed voelbare palpabele massa die kan verplaatsen in verloop van uren: van R fossa iliaca naar R hypochonder naar epigastrium PPA: bloed mogelijk op vingerling (igv strangulatie) o mechanische ileus o symptomen strangulatie: oa bloed in faeces of op vingerling diagnose o eraan denken! o echografie: cocarde beeld = afwisseling concentrische echoarme en echorijke ringen o bij volwassenen aangevuld met CT abdomen: onderliggende tumor? o RX contrastlavement met laagosmolair jodiumhoudend contrast bevestigt echografische diagnose (cocarde beeld) therapeutisch aangewend met poging tot reductie verwikkeling o obstructie o strangulatie: symptomatologie vaak weinig specifiek want strangulatie niet in peritoneum gelegen (minder toxische resorptie) maar afgesloten in darmlumen behandeling o poging tot niet-heelkundige reductie (radioloog): druk in distaal deel hoger maken radioscopie: contrast of lucht echografie: fysiologisch serum o urgente laparotomie / -scopie indicatie poging tot reductie mislukt tekens van strangulatie eerst w gepoogd manueel desinvaginatie te verkrijgen letsel of gestranguleerd darmsegment reseceren (segmentaire resectie) met reanastomose bij strangulatie indien desinvaginatie niet lukt als top vh invaginaat organisch letsel is (tumor, Meckel) prognose o kinderen: goede prognose indien geen strangulatie (zelden of nooit recidief) o volwassenen: afhankelijk van aard en uitbreiding tumor Volvulus pathologie: torsie van GI segment (vnl sigmoïd) op zijn vaatsteel o voorwaarden voor ontstaan beweeglijk en lang segment basis kort en gefixeerd bij elkaar (omegavorm) o lokalisatie thv maag thv dunne darm smalle meso-implanting vb. bij malrotatie bridenstrengen vb. bij divertikel van Meckel en bride thv colon sigmoïdvolvulus bij dolichosigmoïd caecumvolvulus igv caecum mobile o gevolgen mechanische darmobstructie op 2 niveaus: closed loop strangulatie door closed-loop distentie of door torsie vd vaatsteel: veneuze stuwing evolutie o meestal strangulatie en perforatie (necrose) o zelden spontane detorsie en verdwijnen vd symptomen o frequent recidiverende volvulus sigmoïd volvulus 123 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o veruit frequentste o komt vnl voor bij dolichosigmoïd = heel lang sigmoïd psychiatrische en seniele pt’en (langdurig gebruik psychofarmaca zorgt voor elongatie colon) o symptomen: acute colonobstructie ± strangulatie acuut ontstane krampen en reflectoir braken → evoluerend naar constante pijn afwezigheid flatus en defecatie afhankelijk van competentie klep van Bauhin igv competente klep: druk kan niet weg → caecum blijft enorm opezetten “caecal blow-out” igv diameter > 11 cm: scheur mogelijk met acuut abdomen dus urgentie!! igv incompetente klep drukstijging voortgezet naar dundarm → zet mee uit faecaloïd braken progressieve opzetting abdomen tot enorm meteorisme PPA: leeg rectum o diagnose RX abdomen overzicht: sterke uitzetting sigmoïd bij sigmoïdvolvulus → ‘koffieboon’beeld of ‘autoband’ van L fossa iliaca tot lever RX contrastlavement (gastrografine): snavelvormig stopbeeld thv rectosigmoïd evt CT (w vaak gedaan bij obstructie): uitgesproken sigmoïddilatatie tgv dubbele tegenover elkaar gelegen vernauwing (closed loop) o behandeling endoscopische detorsie en decompressie: met scoop in sigmoïd → progressief naar voor: detorsie indien nodig: sigmoïdresectie kan urgent of electief chirurgische opties bij niet-voorbereid colon peroperatieve wash-out (sonde in appendix en buis net voor obstructie → lavage) → daarna: resectie of anastomose Hartmann resectie totale colectomie: enkel igv blow-out caecum caecum volvulus (minder frequent) o komt voor bij caecum mobile belangrijkste oorzaak colonobstructie bij zwangere pt!: caecum w wat naar boven geduwd → kan draaien ook bij geriatrische pt’en o symptomen: lage dundarmobstructie met of zonder strangulatie o behandeling: steeds urgente operatie naargelang leefbaarheid van caecum rechter hemicolectomie met ileocolische reanastomose caeciopexie geen endoscopische decompressie mogelijk Diverticulose en diverticulitis Divertikels vh colon verworven aandoening (niet aangeboren!) bestaan uit protrusies van mucosa (zonder muscularis) doorheen colonwand langsheen vasa recta → valse divertikels want enkel mucosa komen over hele colon voor (niet rectum) maar meest frequent in sigmoïd definities o diverticulose = aanwezigheid divertikels o diverticulaire ziekte = symptomen of verwikkelingen treden op o diverticulitis = ontsteking van divertikels 124 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 epidemiologie o zeldzaam < 30 jaar o snelle stijging incidentie > 30 jaar op 60j: ong 50% vd mensen divertikels op 80j: ong 75% vd mensen divertikels o diverticulitis 10 – 25% Pathogenese waarom divertikels ontstaan? = nog niet volledig duidelijk o vroeger: ‘associatie met vezelarm dieet’ → w niet bevestigd o geen associatie met constipatie o mss door motiliteitspatroon sigmoïd?: segmentatie → gelokaliseerde overdruk → ontwikkeling divertikels klassieke paradigma van diverticulitis: faecolith of obstuctie vd nek van divertikel leidt tot lokale infectie → evt ontstaan flegmone, abces of zelfs perforatie met peritonitis nieuw denkpatroon o laaggradige inflammatie, darmdysbiose en lokale zenuwschade (viscerale hypersensitiviteit) spelen rol in ontstaan symptomen vglbaar met IBS of IBD o huidige taxonomie: onderverdeling Acute diverticulitis acute diverticulitis → acuut L fossa-syndroom met lokale peritoneale prikkeling (lokale inflammatie) o vaak nauw contact tss diverticulaire ontsteking en blaasdak → urinaire symptomen op voorgrond (vglbaar met acute cystitis) o lokale ontsteking kan aanleiding gevel tot inflammatoir plastron: massa palpabel in L fossa o lokale inflammatie (evt met inflammatoir plastron) kan paralytische ileus veroorzaken verwikkelde vs onverwikkelde diverticulitis o onverwikkelde diverticulitis peridiverticulitis flegmone o verwikkelde belangrijke diverticulitis kan aanleiding geven tot colonobstructie → DD nodig met onderliggend tumoraal lijden in acute situatie: CT na voldoende afkoeling ontsteking: colonoscopie (screening) aangeraden voor uitsluiten onderliggend neoformatief proces sigmoïdfistels diverticulitis van sigmoïd heeft neiging om fistel te vormen zelfs bij pt’en waarbij anamnetisch niet steeds belangrijke diverticulitisopstoot te achterhalen is sigmoïdo-vesicale, -vaginale, -enterale en –cutane fistels zijn mogelijk sigmoïdo-vesicale fistels meest frequent geven aanleiding tot 125 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 recidiverende cystitis pneumaturie aanwezigheid lucht in blaas op CT-scan = pathognomonisch sigmoïdo-vaginale fistels treden enkel op als er hysterectomie voorgeschiedenis is symptomen vaginitisklachten ongewild vaginaal verlies (faecaloïd of flatus) vaak kan fistel alleen onrechtstreeks w aangetoond bijna altijd indicatie voor heelkunde abces en perforatie → classificatie volgens Hinchey in Hinchey klasse 1: klein of beperkt pericolisch of mesenterisch abces Hinchey klasse 2: groot abces dat uitbreidt naar pelvis peritoneale prikkeling ↑ en kan aanleiding geven tot hectische koorts Hinchey klasse 3: als bij perforatie purulente peritonitis optreedt met alle tekenen diffuse peritonitis en sepsis Hinchey klasse 4: als bij perforatie faecale peritonitis optreedt met alle tekenen diffuse peritonitis en sepsis diagnose symptomen diagnose Li: ~appendicitis CT plastron + abces hectische koorts CT + fistel pneumaturie, recidiverende cystitis, CT ongewild vaginaal verlies, … + perforatie diffuse peritonitis RX AE o onverwikkelde diverticulitis bloedbeeld met gestegen leukocytose, L-verschuiving en ↑ CRP echo abdomen → uitsluiten pericolisch abces of pelvisch abces o verwikkelde diverticulitis bloedbeeld met gestegen leukocytose, L-verschuiving en ↑ CRP hemoculturen bij temperatuur > 38,5 °C RX diafragmakoepel ter uitsluiting van vrije lucht (Hinchey 3, 4) CT-abdomen met IV contrast en lumineel contrast o na afkoelen (dus buiten acute fase): volledige colonoscopie aangewezen geen colonoscopie tijdens acute opstoot! geen contrastlavement (ook niet met gastrografine) want ontsteking zit rond darm, niet erin (peri)diverticulitis 126 | P a g i n a Ine Bollen behandeling 1e en 2e (peri)diverticulitis + abces + fistel + perforatie Spijsvertering | 2014 - 2015 - conservatief (tenzij verwikkeling) - na 2e: resectie (?) conservatief + drainage (punctie) of Hartmann met herstel na 12 weken resectie + sluiten fistel - Hartmann (tenzij …) met herstel na 12 weken - ± geplande relaparotomie o onverwikkelde diverticulitis gezien onduidelijkheid van onderliggende pathogenese: AB-behandeling in vraag gesteld wsl geen nut tov enkel supportief door pijnstilling indien AB: zien dat je alle mogelijke verwekkers dekt: anaeroben (Bacteroides), E. coli, enterkokken → voorbeelden amoxicilline – clavulaanzuur fluoroquinolone + metronidazole dieetrichtlijnen onduidelijk (rol vezelarm dieet tijdens opstoot?) algoritme dus testbehandeling met restenarme voeding + AB na 48u: is er klinische respons en ↓ CRP (halvering)? ja: AB verderzetten 14 d na normalisatie CRP (metronidazole 7d) nee: diagnose in vraag stellen → CT-scan met contrast: complicaties? drainage IV AB urgente chirurgie o verwikkelde acute diverticulitis Hinchey 1: AB 7 – 10 dagen oraal/IV: metronidazole-quinolone of amoxicilline-clavulaanzuur bij onvoldoende snelle verbetering of oplopende parameters: abces uitsluiten! Hinchey 2 abces > 5cm: percutane (echografisch en CT-grafisch) geleide drainage van abces AB-therapie na afkoelen: vaak electieve resectie voorgesteld Hinchey 3 en 4: indicatie voor urgente heelkunde Hinchey 3: vss strategieën mogelijk maar afhankelijk van comorbiditeit vd pt laparoscopische lavage en drainage van abdomen zonder sigmoïd resectie recent interesse voor → strategie w actueel gevalideerd bij postoperatief persisteren van sepsis: agressieve approach nodig met resectie type Hartmann vaak: sigmoïdresectie met anastomose al dan niet met tijdelijk protectief ileostoma bij zware comorbiditeit of ernstige sepsis: resectie type Hartmann noodzakelijk met bijkomende lavage en drainage van abdomen AB worden in therapie gegeven: 7 – 10 dagen 127 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Hinchey 4: Hartmann operatie met uitgebreide lavage van buikholte en nalaten verschillende drains sigmoïd met perforatie w gereseceerd (sigmoidectomie) residuele rectumstomp w gesloten of als muceuze fistel aan huid gebracht indien voldoende lengte colon descendens w als terminaal colostoma naar buiten gebracht + abdominale lavage en therapeutische AB afhankelijk van omstandigheden: second look laparotomie (systematisch of on demand) bij optreden koorts en stijgen inflammatoire parameters: denken aan loslating rectumstomp met lokale abcesvorming kan aangetoond w op CT pelvis met rectaal contrast w transanaal gedraineerd: pezzer drain na 3 – 4 maanden: herstel van transit (colorectale anastomose) Recidiverende diverticulitis subgroep pt’en krijgt recidiverende opstoten diverticulitis afhankelijk van interval tss en ernst van opstoten: electieve heelkunde kan geïndiceerd zijn o meeste vrije perforaties treden op bij eerste opstoot DUS klopt NIET dat kans tot ontwikkelen vrije perforatie bij iedere opstoot toeneemt o bij immuungecomprommiteerde pt’en (diabetes type 1, transplantpt’en, …): agressievere houding met vroegtijdige electieve chirurgie na afkoelen 1e opstoot aangewezen o operatie: electieve sigmoïdresectie met colorectale anastomose sigmoïd w weggenomen met als distale resectiemarge rectum aanwezigheid proximale divertikels: leidt NIET tot meer uitgebreide resectie meestal laparoscopisch uitgevoerd indicaties recidiverende opstoten van bewezen diverticulitis: na 2e opstoot (ook pt’en < 45j) verwikkelde diverticulitis na afkoeling (Hinchey I, II – percutane drainage) fistels → fistel in blaas, vagina en/of dunne darm sluiten tumor niet te excluderen Diverticulaire bloeding vallen onder problematiek van lage GI bloeding (acuut abdomen) → DD mee maken IBS (spastisch colon) antecedenten algemeen o RBPA (rood bloedverlies per anum) o meestal zelflimiterend: beperkt, geen shock o lokalisatie van bloedingshaard vaak onmogelijk tgv onvoldoende debiet o owv frequent aanwezig zijn divertikels: lage GI bloeding vaak ten onrechte als diverticulaire bloeding geduid divertikels op R colon: meer aanleiding tot bloedingen (80%) risicofactoren recurrentie o gebruik NSAIDs kan primaire bloeding of recidief bloedingen veroorzaken o leeftijd o man > vrouw management o bij belangrijke bloeding: CT met IV contrast → als er duidelijke blush is: selectieve angiografie met embolisatie kan aangewezen zijn o slechts heel zeldzaam indicatie tot heelkunde endoscopische hemostase resectie Speciale gevallen acute diverticulitis R colon: DD appendicitis, acute cholecystitis 128 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 solitair caecum diverticulitis o toevalsbevinding bij exploratie voor acute appendicitis o hier is diverticulectomie aangewezen (ipv ileocaecaal resectie) jejunum diverticulitis diverticulair disease related segmental colitis DD diverticulitis sigmoïd adenocarcinoom (in 7% diverticulitis + carcinoom!) o igv diagnostische twijfel flexibele endoscopie overweeg oncologische resectie hoge vasculaire ligatie ‘en bloc’ resectie colitis: Crohn, colitis ulcerosa, ischemisch, infectieus, … acute appendicitis (peri-appendicitis) … Endometriose Endometriose = aanwezigheid endometriumachtig weefsel buiten baarmoeder veroorzaakt chronische inflammatoire reactie (oestrogeen-afhankelijk) typische locatie: ruimte van Douglas 3 typische klinische presentaties o peritoneale endometriose o endometrioma’s = endometriose ovariële cystes o diep infiltrerende endometriose (DIE) = invasie anatomische structuren en organen dieper dan halve centimeter buiten peritoneum kan volledige distorsie van pelvische anatomie veroorzaken vnl aantasting van uterosacrale ligamenten, vagina, blaas, rectum en sigmoïd Epidemiologie treedt op in actieve reproductieve periode (enkel bij vrouwen) implant is afhankelijk van steroïden voor groei en onderhoud geproduceerd in ovarium o dus niet bij meisjes voor menarche o zeldzaam bij postmenopauzale vrouwen die niet onder hormonale vervangingstherapie staan weinig gekend over prevalentie o 5 – 15% vd vrouwen in reproductieve leeftijd o ong 1/3 vd onvruchtbare vrouwen (of zelfs meer) risicofactoren o nullipariteit o polymenorree o hypermenorree o vroege menarche o lage BMI ong 3 – 37% vd gevallen: darm aangetast → 90% hiervan: rectum of rectosigmoïd Pathogenese: 3 theorieën voorgesteld om pathogenese van endometriose te verklaren → nog steeds geen definitieve consensus ‘transplantation theory’: door uitzaaiing en implanteren van endometriale cellen tijdens retrograde menstruatie kan groei ontstaan op peritoneum o meest geaccepteerde theorie o maar retrograde menstruatie komt voor bij 70 – 90% vd vrouwen kan leiden tot aanwezigheid endometriale cellen in peritoneale vocht maar niet alle vrouwen met retrograde menstruatie ontwikkelen endometriose 129 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ‘coelomic metaplasy theory’ en ‘inductietheorie’ (beiden minder geaccepteerde theorieën): door endogene biochemische factoren is transformatie mogelijk van coelomic epitheel in endometriaal weefsel Pathologie histopathologische diagnose endometriose: normaal gezien straight forward o macroscopisch: endometriose kan in vss kleuren en groottes o microscopisch: endometriose vglbaar met endometrium in baarmoeder endometriale klieren + stroma daarbuiten ook vaak inflammatiefibrose foci van bloed en cysten (noduli) lichaam probeert weefsel in te kapselen bij iedere menstruatie: endometriose bloedt mee → vergroting nodulus darmendometriose = infiltratie endometriumachtig weefsel in darmwand o vnl serosale laag maar kan in alle lagen tot aan mucosa geobserveerd w o penetratie vanaf buitenste laag vd darmwand richting darmlumen Klinische symptomen endometriose komen vnl in pelvis voor → symptomen gerelateerd aan pelvische klachten o onregelmatige menses o pijn dysmenorree dyspareunie chronische, niet-cyclus gebonden pelvische pijn o infertiliteit!! vrouwen met endometriose en ook darmendometriose: vertraging in diagnose en behandeling mogelijk → redenen o kunnen asymptomatisch zijn o niet-specifiek symptoompalet: overlap met andere klinische entiteiten klassieke presentatie: toenemen van klachten en verergeren van symptomen tijdens menstruatie darmendometriose: klachten variëren afhankelijk van lokalisatie vd aantasting o rectosigmoïd verandering stoelgangspatroon vb. constipatie en diarree dyschezie tenesmen o zeldzaam: rectaal bloedverlies o colonendometriose kan presenteren als dikkedarmobstructie soms moeilijk te onderscheiden van CD of tumor DD: zeker onderscheid maken met andere colorectale pathologieën o IBS o diverticulose/diverticulitis o solitair rectaal ulcus o adhesies o IBD o colorectale tumoren Diagnose belangrijk: precieze diagnose darmendometriose stellen mbt o aanwezigheid o locatie o uitgebreidheid 130 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 preoperatieve work-up: essentieel voor optimaal plannen van multidisciplinaire chirurgische behandeling o vss technieken kunnen gebruikt w om chronische pelvische pijn en recidiverende bloeding van reproductieve of GI tractus in kaart te brengen o coloscopie weinig waarde in diagnostiek endometriose mbt darm is vnl niet-transmurale ziekte → coloscopie weinig waarde in diagnostiek bij pt’en met grote stenoserende letsels: coloscopische biopsie moet kwaadaardige pathologie uitsluiten doel van technische onderzoeken o diagnosticeren en lokaliseren vd implants o helpen in plannen van multidisciplinaire behandeling o pt’en inlichten over postoperatieve complicaties en te verwachten resultaat voor evaluatie dundarmendometriose: onderzoeken van keuze o transvaginale echografie voordelen goedkoop en snel onderzoek niet-invasief kan gemakkelijk op raadpleging gynaecologie uitgevoerd w rectovaginale endometriose: gedetecteerd als heterogene hypo-echogene gespiculeerde massa sensitiviteit en specificiteit voor endometriose: 91% resp. 98% o RX colon (barium enema) kan goedaardige stenoses van darmlumen in licht stellen → chirurg krijgt idee over niveau dissectie en evt. resectie vh aangetast segment endometriose veroorzaakt extrinisieke compressie op darmlumen → goedaardige strictuur thv rectosigmoïdale junctie mogelijk o MR soms noodzakelijk om beter anatomisch inzicht te krijgen mbt pelvische lokalisaties van endometriale implants belangrijke voordelen afwezigheid van straling hoge contrast-resolutie mogelijkheid om in vss vlakken anatomische lokalisaties van endometriose te karakteriseren belangrijk nadeel: duur en kostprijs onderzoek wat zie je? T1-gewogen beelden: endometrioseletsels komen hyperintens over T2-gewogen beelden: hypo-intense nodules die weefselsignaal hebben dat vergelijkbaar is met pelvische musculatuur sensitiviteit en specificiteit voor detectie pelvische endometriose: 90% exploratieve laparotomie is nog steeds gouden standaard om endometriose te diagnosticeren o bovengenoemde beeldvormingstechnieken: anatomische lokalisatie en uitgebreidheid vd endometriose beschrijven o exploratieve laparotomie: vnl uitgevoerd bij verdenking endometriose bij pt’en met pelvische pijn en persisterende infertiliteit Behandeling behandeling van o pelvische pijn / dyspareunie medische onderdrukking ovulatie chirurgie o infertiliteit chirurgie geassisteerde reproductieve technologie 131 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o colonobstructie lus colostomie (acute setting) oestrogeen-onderdrukking verderzetten orale anticontraceptiva progesteron: orgametril, lutenil GnRH agonisten: decapeptil, zoladex technische onderzoeken rectale/sigmoïdale betrekking ureterische betrekking algemene principes o medische behandeling kan regressie van implantaten veroorzaken o heelkundige behandeling is enige mogelijkheid om letsels volledig te eradiceren ultieme doel endometriosechirurgie symptoomverlichting goede long term outcome afhankelijk van ernst en type symptomen, geassocieerde fertiliteit en respons op hormonale therapie: radiale excisie vd endometriose = 1e keuze voor DIE laparoscopisch voordelen: minder pijn, korter ZH-verblijf, sneller herstel en betere cosmetische outcome op lange termijn vaak groep jonge vrouwen: profiteren optimaal van minimaal invasieve laparoscopische techniek alle endometriose moet radicaal geëxciseerd w zonder ovariële functie te compromitteren radicale verwijdering gebeurt dmv laserablatie (gebeurt door gynaecoloog gespecialiseerd in fertiliteitschirurgie) tijdens ingreep: uroloog en colorectaal chirurg gecontacteerd igv letsels aan resp. urologisch of GI systeem integriteit vd darm w nagekeken door colorectaal chirurg → indien nodig: discoïde excisie of segmentaire colectomie laparoscopische segmentaire colectomie beslissing hiertoe hangt af van grootte vd full thickness defecten: te groot om dicht te naaien functionaliteit vd darm extensieve laterale dissectie met devascularisatie of denervatie vd darm igv sigmoïdale endometriose: altijd laparoscopische sigmoïdresectie letsels op rectum < 3 cm: discoïde excisie kan volstaan grotere letsels op rectum of igv generveerd rectum: partiële rectumresectie met opvangen vd functie dmv reconstructie van side-to-end anastomose als lage anastomose gemaakt w (op rectum of boven anaal kanaal) samen met sutuur op vagina en ureter of blaas: soms derivatief tijdelijk loopileostoma noodzakelijk J-pouch constructie endometriose vd dunne darm en appendix o = zeldzaam en niet altijd symptomen o appendix: laparoscopische appendectomie o dunne darm: grootte en lokalisatie letsel van belang kleine implants kunnen met beperkte wedge-excisie en dwarse sutuur behandeld w grotere letsels of letsel dichtbij ileocaecale overgang: soms behandeld met segmentaire enterectomie beperkte ileocaecale resectie prognose → belangrijke outcomeparameters voor evaluatie langetermijnresultaat van endometriose: pijn, endometriose recidief en zwangerschapsratio o meestal verbetering postoperatieve pijn 132 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o recidief meestal 5 – 25% in papers met follow-up van > 2 jaar Leuven: 3 – 7% na laserablatie en darmresectie voor behandeling endometriose o Leuven: zwangerschapsratio’s vergelijkbaar in groep pt’en met en zonder darmresectie (50% resp. 51%) Vasculaire insufficiëntie vd darm Vascularisatie vh darmstelsel Algemeen vasculaire insufficiëntie vd darm: frequenter klinisch probleem door verouderen vd bevolking snelle diagnose o CT-angiografie o arteriografie was vroeger enige mogelijkheid ook therapie mogelijk embolectomie door vaatchirurg trombolytica ballondilatatie met plaatsen stents van vernauwde vaten trombose vd a. mesenterica superior is meest frequente vorm vasculaire insufficiëntie o voorkeur voor bloedvat? truncus coeliacus staat loodrecht op aorta → hier gaat trombose minder gemakkelijk in AMS: op 45° vd aorta → vaker trombi AMI: bij oude mensen relatief hypolastisch en onbelangrijk (kan vaak gewoon weggenomen w wanneer men vaatchirurgie doet in onderbuik) o bij 50% vd pt’en voorafgegaan door abdominale angor o urgentie! (tijdsvenster ong 8 uur voordat het gangreneuze darm is) bij ischemie: vss stadia o transiënte functionele stoornissen: reversibel o oedeem en congestie met hemorragische necrose van mucosa en submucosa: reversibel o necrose vd diepere lagen → fibrose dus reversibel in die zin dat het geneest met litteken (fibrose vd muscularis mucosae) → stenose mogelijk o transmuraal darminfarct met necrose → perforatie, gangreen en perivisceritis = irreversibel! er bestaan veel collateralen o collateralen tss verschillende vaatniveaus tss truncus coeliacus en a. mesenterica superior (AMS): anastomose tss a. gastroduodenalis en a. pancreaticoduodenalis tss AMS en AMI: via arcus van Riolan tss a. colica media en a. colica sinistra tss AMI en aa. hemorrhoïdales vd a. iliaca interna (ileomesenteriële arcade) o collaterale circulatie w pas duidelijk als grote vaten toe zijn 133 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o owv mogelijkheden van collaterale circulatie: symptomatische chronische ischemie treedt pas op als 2 vd 3 takken > 50% vernauwd zijn Angor abdominalis ziektebeeld dat ontstaat door herhaalde episodes relatieve ischemie vd dunne darm! o leidt niet tot necrose o ischemie geeft aanleiding tot abdominale pijn (‘angor’) o ontstaat bijna altijd obv atherosclerose o treedt op als bloedtoevoer zou moeten toenemen postprandiaal tijdens digestie (afhankelijk van zwaarte vd maaltijd) zeker bij gelijktijdige inspanning symptomen o doffe tot krampende abdominale pijn meestal in bovenbuik soms uitstralend naar rug o pt legt associatie met maaltijd → schrik om te eten → vermagert o soms ook motiliteitsstoornissen obv ischemie: diarree of constipatie diagnose o vnl obv klinisch vermoeden zware rokers oudere pt geruis over abdomen veralgemeende atherosclerose (vb. systolische souffle over a. carotis communis) diabetes, hypertensie, hyperlipidemie o klinisch onderzoek vh abdomen: meestal negatief o andere aandoeningen die abdominale pijn kunnen geven moeten w uitgesloten o CT-angiografie (of MR-angiografie) heeft arteriografie verdrongen als diagnostisch onderzoek meestal alle 3 grote arteries aangetast waarvan 2 met occlusie > 50% soms ischemie zonder echte occlusie zeer dikwijls occlusies zonder symptomen behandeling o ballondilatatie en stent tijdens angiografie o chirurgische bypassoperatie met dacron greffe (dilatatie onmogelijk bij bloedvat dat volledig toe zit) igv ernstige abdominale angor: steeds gevaar op optreden acute ischemie op korte termijn o uiteindelijk doet ong 50% vd pt’en ooit acuut darminfarct Acute ischemie in gebied vd a. mesenterica superior oorzaken o occlusief embolen (klonter van elders vb. VKF) acute trombose (obv atheromatose) o lage bloedflow met niet-occlusief mesenteriaal infarct (NOMI): bloedvaten open maar te lage flow vb. shock: darmen in vasoconstrictie o acute veneuze occlusie vb. vrouw ad pil, congenitale stollingsstoornis, … soms kunnen pt’en naar huis als je ze coagulantia geeft (anderen hebben te veel pijn) kliniek o acuut mesenteriaal infarct tot tegendeel bewezen is igv samengaan ploste hevige veralgemeende abdominale pijn initieel vaak krampachtig nadien continu 134 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pt met tekenen belangrijke aantasting van algemene toestand (shock): snelle pols, lage bloeddruk, zweten, tekenen van hypotensie in aanwezigheid van praktisch negatief KO vh abdomen geen tekenen peritoneale prikkeling vrijwel geen drukpijn o buikpijn kan initieel gepaard gaan met hevig braken en lediging vh colon initieel GEEN bloed in stoelgang! o pas later tekenen van ileus met abdominale distentie tekenen van peritoneale prikkeling tekenen van algemene toxiciteit (met shock) o meer insidieus verloop bij VMS trombose diagnose o steeds op bedacht zijn bij pt met acuut abdomen (zonder peritoneale prikkeling) die risicofactoren vertoont diffuse atherosclerose voorkamerfibrillatie (VKF) hartdecompensatie voorgeschiedenis abdominale angor o diagnostische hulpmiddelen RX abdomen enkel vrij aspecifiek initieel meestal weinig gas in de darmen goed voor DD met perforatie want geen vrij lucht in abdomen labo (niks is specifieke merker voor ischemie!) leukocytose gestegen alkalische fosfatasen en amylasen amylasen zitten in darm → als ischemie: komt verhoogd in bloed (maar DD pancreatitis) metabole acidose (verhoogd lactaat want ischemie) echografie en CT hebben RX-angiografie verdrongen als primaire diagnostische test CT w meer en meer eerstelijnsonderzoek (hogere gevoeligheid dan echo) dikke wand pneumatosis intestinalis = lucht id darmwand portale lucht mogelijk (prelethale toestand) RX-angiografie w meer en meer voor therapie gebruikt (vb. endovasculaire ingrepen) en minder als diagnostische test exploratieve laparotomie (w soms zelfs gedaan zonder CT-angio) behandeling dundarmischemie o meestal: diagnose relatief laattijdig → men kan enkel niet-leefbare darmsegmenten heelkundig wegnemen evt met ‘second look’ operatie (24u later): je neemt enkel darmsegmenten weg die zeker necrotisch zijn twijfelgevallen: laat je zitten (evt. tijdelijk stoma) dan herevalueren of deze segmenten nog viabel zijn uitgebreide dundarmresectie (met jejunocolische anastomose) → gevolg: short bowel syndroom = sterk ingekorte dunne darm: < 70 cm residuele lengte oorzaak: subtotale enterectomie voor darmischemie tgv volvulus door briden, malrotatie, divertikel van Meckel acute ischemie in gebied vd AMS strangulatie gevolgen en symptomen diarree ++++ met perianale irritatie 135 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 tenzij stoma vocht- en elektrolytenstoornissen gewichtsverlies tot cachexie door malabsorptiesyndroom maagzuurhypersecretie lithiase (cholelithiase en urolithiase) behandeling: onbehandelbaar! daarom is subtotale enterectomie enkel verantwoord bij jonge pt’en: resterende dundarm heeft dikwijls groot adaptatievermogen toestand na 6 – 12 maanden leefbaar dieet en substitutietherapie nodig dikwijls supplementaire ‘home TPN’ (totale parenterale nutritie) aangewezen igv extreem, onvoldoende adapterend short bowel syndroom (met vaak ook leverfalen tgv TPN): dundarmtransplantatie is enige uitkomst o meer vroegtijdige toestanden: vss mogelijkheden embolectomie trombolytica intra-arterieel: streptokinase, tPA heel krachtige trombolyse → gevaar op bloedingen elders vb. hersenen vasodilatoren intra-arterieel vb. papaverine, prostaglandines low flow bestrijden: verbeteren hartdebiet toestanden hypercoagulatie en polycytemie tegengaan heparine infuus of LMWH SC bij VMS trombose o algemene maatregelen tegen shock enzo → ondanks alles: toch nog belangrijke mortaliteit Ischemische colitis = acute ischemie thv colon in gebied van AMI o oorzaken trombose meer frequent: low flow (NOMI vb. bij maratonlopers) o predilectieplaats: L colon thv milthoek en sigmoïd = overgang tss 2 vaatgebieden rectum typisch gespaard o grote viscerale collaterale netwerken zorgen voor bloedvoorziening marginale arterie van Drummond arcade van Riolan a. van Moschowitz kliniek o symptomatische (min of meer uitgesproken) ischemische colitis plots optredende krampachtige pijn: meestal over L colon of hypogastrium bijna altijd: frequente bloederige ontlastingen!! (zelf-limiterend) bij KO: drukpijn maar geen duidelijke peritonitis evolutie → belangrijk om onderscheid te maken tss (!!) spontane regressie: als enkel mucosa en submucosa ischemisch zijn spontane heling over 6-tal weken beperkt risico op recidief op lange termijn igv transmurale ischemie: toename met ziektebeeld van instellende peritonitis met evt. perforatie o silentieuze chronische ischemie (zeldzaam) soms wat vage klachten maar niks typisch (geen pijn, geen bloed, …) kan aanleiding geven tot laattijdige colonstrictuur diagnose o typische ziektegeschiedenis bij pt die vasculair belast is met risicofactoren (alles wat zorgt voor lagere flow dan normaal): antihypertensiva, nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hoge leeftijd, dehydratatie diabetes mellitus: osmotische diurese → dehydratatie 136 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 atheromatose o vermoeden ischemische colitis met afwezigheid peritoneale prikkelingstekens → linker coloscopie met biopsies = hét diagnosemiddel bij uitstek bloedverlies per anum: indicatie voor coloscopie!!! geen voorbereiding voor nodig (want door ischemie is darm leeg) letsels polymorf beeld bleke zones hyperemie (inflammatie): rood witte ulceraties thumb printing = blauwe bulten van submucosale bloedingen o radiologisch onderzoek van colon met gastrografine of barium ‘thumb printing’ in acute fase stricturen in chronische fase o echografie en CT aanvankelijk: aspecifieke wandverdikking van colon bij verdere evolutie infarctisatie: luchtbellen in wand vd darm en nadien in splanchnische vaten CT heeft RX colon meer en meer verdrongen behandeling o meestal spontaan gunstige evolutie igv optimalisatie bloeddruk (adequate hydratatie) → enkel supportieve therapie noodzakelijk o pt nabij opvolgen: bij verslechteren vd toestand moet men evolutie naar gangreen tijdig onderkennen → segmentaire colectomie (type Hartmann) noodzakelijk Functionele GI-aandoeningen Algemeen functionele gastro-intestinale aandoeningen o irritable bowel syndrome (IBS) o functionele dyspepsie o thoracale pijn van niet-cardiale oorsprong (NCCP, minder frequent) o biliaire dyskinesie (minder frequent) basiskenmerken o chronische aandoeningen: op- en afgaand o symptomen suggereren veranderingen in motoriek of viscerale sensibiliteit o geen gekende onderliggende structurele of biochemische afwijkingen gevonden o pt’en met veelal ‘speciaal’ psychologisch profiel epidemiologie: 10 – 20% vd populatie vertoont intermittent klachten van functionele GI stoornissen o overlap: veel pt’en met IBS hebben bij navraag ook klachten dyspepsie en omgekeerd o van deze mensen: 10 – 15% gaat naar arts (w dus pt) → zeer frequente aandoeningen in HA-praktijk en zeker bij gastro-enteroloog (tot 40% vd GE-praktijk) Pathogenese niet duidelijk → lijkt multifactorieel (niet obv 1 etiologie) 137 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 biopsychosociale model voor functionele GI aandoeningen neemt aan dat aandoeningen niet ontstaan obv 1 etiologie maar door simultaan interagerende systemen thv cel, weefsel, orgaan, interindividueel en op omgevingsniveau o kinderleeftijd genetische aanleg vermoedelijk belangrijk ‘conflictsituaties’ met omgeving tijdens deze levensfase onaangepast of foutief leren van vaardigheden en taken zoals eten en stoelgang sterk bepalend voor hoe men later met conflictsituaties omgaat conditionering over hoe men omgaat met klachten (al dan niet aandacht aan besteden) familie en cultuur bepalen mee hoe men omgaat met pijn, … o psychosociale omgeving stress beïnvloedt sterk hoe iemand reageert op ziekte kan psychologische effecten uitlokken: motiliteit, secretie verhoogt aandacht voor klachten bevordert abnormaal omgaan met klachten geschiedenis fysieke of seksuele abuse → vaak functionele klachten persoonlijkheid: modulator in hoe men omgaat met ziekte angst, depressie al dan niet aanwezig zijn van familiaal en sociaal vangnet kwaliteit van arts-patiëntrelatie o brain-gut axis: centraal en enterisch ZS, neuropeptiden, OS en PS ZS stress: duidelijk effect op GI functie (motoriek, secretie) effect is toegenomen bij IBS kan via CRF (corticotropin releasing factor) en adrenerge systemen immunologische antwoord vd darm op omgevingsfactoren beïnvloeden en zelfs ontsteking induceren viscerale pijn w sterk beïnvloed door brain-gut axis: limbisch systeem regelt affectieve en emotionele component vd pijn via dalende inhibitorische banen in ruggenmerg = gate control aanknopingspunt voor hypnose en antidepressiva in behandeling acute inflammatie (vb. gastro-enteritis) kan via brain-gut axis hogere centra beïnvloeden → (ifv vroegere belevenissen) conditioneren = post-infectieuze sensitisering hierdoor blijven klachten bestaan nadat inflammatie al is verdwenen (postinfectieuze IBS) o outcome: verwerken van symptomen en hoe men hierop inspeelt is van cruciaal belang voor outcome die zelfs dan weer symptomen beïnvloedt Irritable bowel syndroom Gedefinieerd (positief!, niet door uitsluiting van organische pathologie) obv Rome III criteria recurrente abdominale pijn of ongemakken gedurende minstens 3 dagen per maand gedurende laatste 3 maanden 138 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 met minstens 2 vd volgende bevindingen o beterend met defaecatie o optreden vd klachten geassocieerd met verandering in frequentie vd stoelgang o optreden vd klachten geassocieerd met verandering in vorm vd stoelgang Diagnose eigenlijk groot diagnostisch probleem door o frequent voorkomen vd aandoening o feit dat klachten aspecifiek zijn van karakter → kunnen ook voorkomen bij gekende, soms ernstige organische aandoeningen poliep of tumor: stoelgangsveranderingen villeuze poliep: slijmproductie lactose-intolerantie ziekte van Crohn coeliakie microscopische colitis … sterk pleitend voor diagnose van IBS o lange, onveranderde bestaan van symptomen o zonder aantasting algemene toestand o volstrekt negatieve klinische bevindingen bij minste twijfel: steeds organische pathologie uitsluiten o perifeer bloedbeeld: biochemische afwijkingen (vb. versnelde sedimentatie, hoog CRP, ferriprieve toestand, …) kunnen nooit verklaard w door IBS o fiber recto-sigmoïdoscopie (retroscopisch onderzoek): steeds normaal bij IBS behalve evt. hemorroïden o coloscopie of virtuele coloscopie (CT) toont geen afwijkingen behalve evt. diverticulose IBS kan zich uiten in vss klinische vormen o diarreïsche vorm = d-IBS (1/3) o eerder constipatie = c-IBS (1/3) o afwisselend diarree en constipatie = alternators (1/3) belangrijke vraag: hoe snel en bij wie moet men aanvullende onderzoeken doen als men diagnose IBS vermoedt? o bij pt’en < 40 jaar: steunen op Rome III criteria → indien vervuld kans op IBS heel groot kans op organisch bloedverlies heel klein o anaal bloedverlies = rode vlag! → kan nooit verklaard w door IBS Behandeling essentieel: pt met irritable bowel syndroom benaderen vanuit positieve diagnose o ‘ik ben overtuigd dat …, maar om onderliggende pathologie uit te sluiten doen we een aantal onderzoeken; het is geen kanker’ o belangrijk want negatieve diagnose a posteriori w niet aanvaard door pt negatieve diagnose à posteriori wil zeggen dat alle organische pathologie werd uitgesloten en wat overblijft dus IBS is in selecte gevallen: kan nuttig zijn om verband uit te leggen met onderliggende psychosociale factoren (dikwijls aanwezig) o slechts zelden zijn hiervoor psychofarmaca of echte psychische begeleiding nodig (pt’en die sociaal en professioneel niet functioneren) o essentieel: goede pt-artsrelatie o erop wijzen dat IBS te maken heeft met zekere aanleg voor aandoening → probleem moeilijk definitief oplosbaar symptomatische therapie o vezelrijke voeding bevordert defaecatie bij c-IBS 139 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 maar doet algemeen bij IBS subjectieve opgeblazen gevoel toenemen (moeilijk te behandelen klacht) o licht tot matig ernstige IBS: spasmolytica (vb. calciumantagonisten) o traagwerkende anticholinergica o igv constipatie: laxativa maar kunnen opgeblazen gevoel en pijn doen toenemen o bij diarree: evt loperamide neveneffect: constipatie o evt licht sedativum of anxiolyticum cave: afhankelijkheid! o zeldzaam (enkel ernstige gevallen): antidepressiva o bij c-IBS: linaclotide = agonist van guanylaat cyclase receptor in darmlumen bevordert secretie van water en elektrolyten onderdrukt abdominale pijn en opzetting pt’en kunnen in loop van aandoening belangrijkere ziekte (vb. carcinoom) ontwikkelen o tijdig onderkennen vaak heel moeilijk o maar niet te vaak herhalen onderzoeken (vb. coloscopie) opmerking: pt’en met diverticulose hebben vaak klachten die lijken op IBS o w niet veroorzaakt door divertikels maar zowel divertikels als klachten kunnen uitdrukking zijn van onderliggende functionele aandoening (vaak motoriekstoornissen) o diverticulose kan ook zonder symptomen verlopen o divertikels kunnen wel ontsteken → diverticulitis Functionele dyspepsie Rome III criteria klachten in bovenbuik die 1 of meer van volgende kenmerken includeren o storend postprandiaal volheidsgevoel o vroegtijdige verzadiging o epigastrische pijn o epigastrisch brandend gevoel zonder evidentie van structurele aandoening (inclusief gastroduodenoscopie) die klachten kan verklaren Symptomen analoge dyspeptische klachten kunnen voorkomen bij aantal bekende aandoeningen = organische dyspepsie o voedselintolerantie na overdadig gebruik sterke kruiden vb. pilipili grote hoeveelheden sterke alcoholische drank o na allerhande medicatie: vnl NSAIDs maar ook Fe, AB, … o peptisch ulcus o carcinoom atypische refluxklachten kunnen verward w met dyspepsie o anderzijds: pt’en met typische functionele dyspepsie hebben vaak ook reflux galstenen geven GEEN aanleiding tot dyspeptische klachten diagnose functionele dyspepsie mag enkel gesteld w als oesofagogastroduodenoscopie geen afwijkingen heeft getoond braken, dysfagie, vermagering en anemie: geen echte symptomen van functionele dyspepsie 2 subtypes functionele dyspepsie op klinische gronden o epigastrisch pijnsyndroom (ulcus-like dyspepsie): pijn en brandend gevoel in maagstreek klachten lijken op ulcusziekte maar bij onderzoek w nooit ulcus in licht gesteld o postprandiaal distress syndroom (dysmotility-like dyspepsie): vroegtijdige verzadiging tijdens en overdreven volheidsgevoel na maaltijd klachten doen eerder motiliteitsstoornissen vermoeden 140 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij verder onderzoek: aantal vd pt’en heeft idd antrale hypomotiliteit, soms vertraagde maaglediging, soms verminderde accommodatie vd fundus na maaltijd vaak nog andere klachten die aan functionele aandoening doen denken o frequent gepaard met gastro-oesofagale reflux o frequent gepaard met klachten van spastisch colon Behandeling behandelingsmodaliteiten blijven beperkt o aantal pt’en reageert gunstig op zuursecretieremmers mogelijk dat deze pt’en atypische vorm gastro-oesofagale reflux hebben waardoor dit deel klachtenpatroon beantwoordt aan medicatie ook ulcus-like vorm beantwoordt soms gunstig aan deze medicatie (miskend ulcuslijden?) o voor dysmotility-like dyspepsie: prokinetica (metoclopramide = Primperan®, domperidone = Motilium®) geven bij aantal pt’en beperkt succes o nu w medicatie ontwikkeld die vnl ingrijpt op maagaccommodatie of op sensoriële afferente ZS vd maag → preliminaire onderzoeken tonen aan dat dit succesvol kan zijn zeer belangrijk in behandeling van functionele dyspepsie o positieve diagnose o goede arts-patiënt relatie o uitleggen en invloed van psychosociale factoren in ontstaan ziekte 141 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Chronische diarree Enkel om casus te kunnen oplossen (vnl algoritme)! Komt frequent voor → kan veel vss oorzaken hebben Definitie traditioneel: definitie diarree gebaseerd op frequentie, volume (gewicht) en consistentie (% vaste stof) o > 3 stoelgangen/dag o > 200 g faeces/dag o < 15% vaste stof relatie tss parameters en perceptie vd pt is wisselend tegenwoordig: chronische diarree = afname stoelgangsconsistentie die ≥ 4 weken periodisch optreedt Subtypes en oorzaken Obv kenmerken vd diarree: 4 grote klassen osmotische diarree o inname Mg, SO4, PO4 o malabsorptie van koolhydraten: lactose, xylose, fructose, sorbitol, … inflammatoire diarree (vorming van exsudaat) o IBD o infectieus pseudomembraneuze colitis door C. difficile virale infectie: CMV, Herpes simplex invasieve parasieten (amoeben, …) o radiatie colitis o colontumoren, lymfoom o ischemische colitis secretoire diarree o abusus van stimulerende laxativa (antranoïeden, bisacodyl) o galzurenmalabsorptie vb. tgv ileumresectie, ileïtis terminalis, post-cholecystectomie o IBD (ook lymfocytaire en collageneuze colitis) o medicatie o voedselallergie o motiliteitsstoornis diabetische neuropathie hyperthyroïdie IBS post-vagotomie o neuro-endocriene tumoren (carcinoïd syndroom, medullair schildkliercarcinoom, …) o colonneoplasie (villeus adenoom, …) o Addison syndroom vetdiarree (steatorree): malabsorptie o mucosa aantasting vb. coeliakie o short bowel syndroom o bacteriële overgroei o infectie met Giardia lamblia o dundarm ischemie (angor abdominalis) o chronische pancreatitis en pancreascarcinoom o maldigestie na chirurgie (gebrek aan lipase en galzuren) → meestal spelen meerdere pathofysiologische mechanismen gecombineerd rol 142 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 → belangrijkste oorzaken in Westerse wereld: IBS, IBD, malabsorptiesyndromen (vnl coeliakie en lactose-intolerantie), ischemie, chronische infecties bij immuungecomprommiteerde pt’en en bepaalde medicatie Diagnostisch algoritme Bij zoeken specifieke diagnose: optimale strategie is niet bepaald vinden van specifieke oorzaak voor waterig groot-volume diarree zonder alarmtekens = uitdaging voor arts in regel: eerst onderzoeken uitvoeren om organische aandoeningen op te sporen of uit te sluiten voordat men overgaat tot functietesten (faecescollectie, ademtesten, …) in beslissing om specifieke onderzoeken uit te voeren: uiteenlopende factoren kunnen meespelen o reeds uitgevoerde onderzoeken o suggestieve resultaten van eenvoudige laboratoriumonderzoeken o vermoeden van specifieke diagnose o comorbiditeit o ernst vd symptomen o voorkeur vd pt Anamnese diepgaande ondervraging vd pt = essentieel voor plannen verdere onderzoeken eerst proberen begrijpen wat pt bedoelt met ‘diarree’ o vb. pt’en met faecale incontinentie (urge, soiling, …) kunnen soms consulteren voor ‘diarree’ chronische diarree kan voorkomen al dan niet gepaard met alarmtekens o bloed- of etterverlies o ontstekingsverschijnselen koorts verhoogde inflammatoire parameters o proctologische afwijkingen o verschijnselen van obstructie of palpabele abdominale massa o algemene symptomen: ijzergebrek, vermagering, koorts, anemie, extra-intestinale verschijnselen (erythema nodosum, iritis, artritis) o malabsorptietekenen in afwezigheid alarmtekens: meestal onderscheid mogelijk tss o klein-volume diarree 143 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 komt vnl voor bij pathologie L colon en rectum kenmerken frequente kleine defaecaties stoelgangsgewicht ≤ 200 g/d vaak gepaard met pijn in LFI die betert met stoelgang en flatus o groot-volume diarree komt vnl voor bij pathologie vd dundarm en/of proximale colon en pancreas kenmerken losse tot waterige stoelgang of vette, plakkerige stoelgang borborygmi epigastrische pijn igv groot-volume diarree: met gerichte vragen onderscheid maken tss steatorree w gesuggereerd door overvloedig slecht ruikende, bovendrijvende, plakkerige, moeilijk wegspoelbare stoelgang stoelgangscollectie van 3 d kan diagnose bevestigen: gemiddeld > 7 g vetverlies/dag bij vetinname in voeding van 100 g/d bij evidentie voor waterige diarree → bijkomende vragen voor onderscheid tss secretoire diarree: blijft bestaan tijdens vasten en ’s nachts osmotische diarree: ingesta gebonden nachtelijke diarree zelden functioneel kan voorkomen bij oa autonome neuropathie gemengde types vb. bij malabsorptie vetten is er naast osmotische component ook belangrijke secretoire component (tgv bacteriële inwerking op nietopgenomen vetzuren) andere relevante vragen o bloedverlies → suggereert IBD o duur vd klachten o buitenlandse reizen o overmatig alcoholgebruik o gewichtsverlies o faecale incontinentie o familiale voorgeschiedenis vb. IBD, … o systemische symptomen (ogen, gewrichten, huid, …) o medicatie o recidiverende infecties (immuungecompromitteerd?) o seksuele anamnese o risicofactoren voor besmetting Lichamelijk onderzoek onderzoeken van o schildklier (goiter) o ogen (exoftalmie, bleke conjunctivae, episcleritis, …) o huid (erythema nodosum) o klierstreken (lymfadenopathieën) o abdomen: littekens van chirurgie, palpabele massa’s o onderhuids vet o spiermassa o perianale streek en anorectum met PPA geeft aanwijzingen voor oa hyperthyroïdie, IBD, slechte voedingstoestand, laaggelegen rectumtumor, anale sfincteriële insufficiëntie en rectum constipatie (als oorzaak overloop diarree) 144 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Onderzoeken: exploratie van chronische diarree heeft als doel ernstige of behandelbare oorzaken van diarree aan te tonen bloedonderzoek o routine oriënterend bloedonderzoek: hemoglobine, WBC, MCV, CRP, TSH, glycemie, ionogram, creatinine en ‘absorptietesten’ o evt ook serologische testen voor coeliakie (anti-weefsel-transglutaminase of antiendomysium antistoffen) rechtstreeks microscopisch onderzoek van staal stoelgang kan nuttig hulpmiddel zijn vb. aanwezigheid WBC is suggestief voor inflammatoire diarree in aanwezigheid alarmsymptomen: ileocoloscopie en gastroduodenoscopie met biopsies aangewezen o in afwezigheid letsels bij coloscopie: biopsiename in vss colonsegmenten kan diagnose opleveren o endoscopische onderzoeken: goed voor diagnose coeliakie, giardiasis, ischemische colitis, inflammatoir darmlijden, NSAID-geïnduceerde letsels, microscopische colitis en pseudomelanosis coli (door langdurig gebruik antranoiede laxativa) o duodenoscopie met biopsiename aangewezen bij vermoeden coeliakie (zelfs bij negatieve serologie) ook nuttig bij diagnose Giardia-infectie en voor evaluatie diarree bij immuungecomprommiteerde pt’en bij klinisch vermoeden steatorree o kwantitatieve bepaling vet in stoelgang (72 uur faecescollectie) = gouden standaard o CT pancreas en mengtriglyceride ademtest kunnen pancreatische oorsprong vd vetdiarree aantonen o serologische tests en duodenumbiopsies laten toe coeliakie als oorzaak aan te wijzen radiologische onderzoeken: nuttig en zelfs onontbeerlijk in specifieke gevallen o CT aantonen chronische pancreatitis en pancreascarcinoma aantonen verdikte wand van dunne darm of vergrote lymfeklieren bij CD, lymfoom en ziekte van Whipple (zeer zeldzaam) o RX dunne darm met contrast oraal (enterografie) of via duodenale sonde (enteroclysis) of MR enterografie gedaan igv negatieve endoscopie met biopsie van ileum of duodenum in licht stellen van massieve diverticulose vd dunne darm jejunale of hoogileale lokalisatie van CD laatste jaren: voorkeur aan CT en MR beeldvorming ter vervanging klassieke enterografie en enteroclysis met barium bijkomend voordeel: ook extra-intestinale pathologie aangetoond functionele onderzoeken o steatorree 14C-glycocholzuur ademtest: nuttige aanwijzingen voor bacteriële overgroei of massief galzurenverlies als oorzaak van vetmalabsorptie bij aantonen steatorree: exocriene pancreasfunctie kan geëvalueerd w met mengtriglyceride ademtest o igv waterige diarree 13C-lactose ademtest voor diagnose lactose-intolerantie → osmotisch type diarree 14glycocholzuur voor diagnose galzurendiarree (secretoir type) aanvullende laboratoriumonderzoeken o specifieke gevallen ernstige secretoire diarree bepalen secretagogen in serum gastrine ikv Zollinger-Ellisonsyndroom calcitonine ikv medulair schildkliercarcinoom VIP ikv vipoma syndroom bepalen 5-HIAA in urine ikv carcinoid syndroom 145 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 beeldvorming van dunne darm en colon (CT, MR enterografie) → aantonen NET chromograninespiegel nuchter in serum = merker voor NETs interpretatie resultaat: voorzichtig want significante kans op vals positieve resultaten → aanleiding tot dure, invasieve aanvullende onderzoeken o igv vermoeden laxativa-abusus bij pt’en met klachten diarree colonbiopsie voor pseudo-melanosis doseren bisacodyl en magnesium in urine Schema’s: algoritmes 146 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Therapie Oorzakelijk? behandeling chronische diarree: oorzakelijk waar mogelijk o nitro-imidazole PO bij vermoeden giardiasis (vb. tinidazol 2g in één gift) o dieet bij lactose-intolerantie o cholestyramine bij secretoire diarree na ileumresectie of cholecystectomie bepaalde situaties: empirische therapie overwegen bij pt’en met chronische diarree: igv o CI voor onderzoeken door comorbiditeit o sterk klinisch vermoeden van diagnose Symptomatische behandeling: aangewezen als geen afdoende oorzakelijke behandeling voorhanden is na stellen diagnose (vb. bij d-IBS) loperamide = heel vaak eerste keuze o heeft ook antisecretoire eigenschappen o dosis moet getitreerd w volgens effect rekening houdend met constipatie (voornaamste neveneffect) o veilig middel o kan langdurig of intermittent (op momenten storende symptomen) ingenomen w farmaca met anticholinerge werking galzurenbindende resines codeïne o krachtiger dan loperamide o heeft centraal neurologische neveneffecten met verminderde waakzaamheid en risico op addictie o kan nuttig alternatief zijn voor loperamide igv uitgebreide intestinale resecties zeldzame gevallen erge diarree: octreotide (somatostatine analoog) nuttig o wanneer nuttig? chemotherapie geïnduceerde diarree dumping syndroom diarree bij aids pt’en idiopathische secretoire diarree ileostomie met high-output o verhoogt meestal glycemie maar kan ook hypoglycemie induceren o bij langdurig gebruik: longacting release vorm kan maandelijks IM toegediend w o zeer dure behandeling 147 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Chronische constipatie Definitie pt’en met gevoel van gestoorde ontlasting kunnen klagen van o weinig frequente stoelgang o te harde of te weinig volumineuze stoelgang o laborieuze uitdrijving problemen bij definiëring o enkel frequentie goed te kwantificeren o aantal stoelgangen w vaak door pt onderschat rome III criteria: diagnose functionele constipatie als o ≥ 2 vd volgende klachten minstens 3 maanden aanwezig overmatig persen bij ≥ 25% vd stoelgangen gefragmenteerde of harde stoelgangen bij ≥ 25% vd stoelgangen gevoel van onvolledige lediging bij ≥ 25% vd stoelgangen gevoel van anale ‘obstructie’ bij ≥ 25% vd stoelgangen manuele ondersteuning vd defaecatie bij ≥ 25% vd stoelgangen (‘splinten’, digitaal evacueren, …) minder dan 3 stoelgangen/week o zelden losse stoelgangen zonder laxativa o onvoldoende criteria voor irritable bowel syndroom (IBS) Etiologie en subtypes: oorzaken vertraging vd transit doorheen colon en/of anorectum secundair aan ziektes of gebruik van farmaca o dieet deficiënt aan vezels en te proteïnerijk o metabole en endocrinologische aandoeningen hypercalcemie hypokaliëmie diabetes mellitus hypothyroïdie zwangerschap feochromocytoom intoxicatie met zware metalen (Pb, …) o obstruerende letsels colonCa diverticulaire ziekte ischemische stenose stenoserende M. Crohn o aganglionosis (ziekte van Hirschsprung) o neurologische aandoeningen multipele sclerose ziekte van Parkinson ruggenmerglaesies o bekkenbodemdysfunctie en prolaps syndromen recto-anale dyssenergie totale rectumprolaps / rectorectale invaginatie rectocoele o IBS o psychiatrische aandoeningen anorexia nervosa depressie o systeemziektes sclerodermie myotonia dystrophica o farmaca 148 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 antidepressiva antipsychotica ijzer PO aluminium (antacida) opiaten antihypertensiva CCB diuretica idiopathisch o pt’en met erge idiopathische constipatie: voor overgrote meerderheid vrouwen met normaal colon (zeer zeldzaam met megacolon) die klachten vertonen van weinig frequente stoelgang nood aan hevig persen bij poging tot defaecatie o vezelsupplementen en laxativa geven geen bevredigend resultaat o neiging tot gewenning o obv tranisttijdmeting en anorectale functietesten: onderscheid tss vss subtypes idiopathische constipatie ‘normal transit’ constipatie deel van deze pt’en (vaak met psychosociale stress): hebben abnormale sensorische-motorische anorectale functie ‘slow-transit’ constipatie vertraagde transit doorheen R colon: frequent in aanwezigheid van abnormale enterische zenuwplexus (oa verlies van interstitiële cellen van Cajall) kleine subgroep reageert volledig niet op stimulerende laxativa: hebben coloninertie vertraagde transit doorheen rectum (uitdrijvingsstoornis): gezien bij megarectum prolapssyndromen M. Hirschsprung paradoxale contractie vd gestreepte bekkenbodemspieren tijdens poging tot defaecatie (recto-anale dyssynergie) Evaluatie vd pt met chronische constipatie onderzoeken die bij alle pt’en moeten w uitgevoerd o zorgvuldige anamnese aard en duur vd klachten: dagboek gedurende 2 weken is nuttig om juiste stoelgangsfrequentie te achterhalen inventaris gebruikte GM en tijdsrelatie tss begin vd constipatie en starten vd medicatie begeleidende klachten en symptomen vb. buikpijn, bloedverlies per anum, … o klinisch onderzoek: anorectaal onderzoek pijnlijke anale fisuur gestoorde anale sfincterreflexen wijzend op neurogene stoornis paradoaal externe sfincter / m. puborectalis antwoord op persen tijdens PPA indicatief voor recto-anale dyssynergie rectale prolaps tijdens persen in gehurkte houding rectocoele tijdens persen met onderzoekende vinger naar ventraal (rectovaginaal septum) onderzoeken bij geselecteerde pt’en o verder onderzoek is aangewezen bij pt’en met recent opgetreden persisterende constipatie zonder evidente oorzaak zoals recent opgestarte medicatie of andere ziekte familiale geschiedenis colonCa positieve faeces occult bloed test (FOBT) microcytaire anemie of ijzerdeficiëntie pt’en > 50 jaar die nog nooit colononderzoek hebben gehad o bloedonderzoek 149 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Hb en MCV serum glucose creatinine calcium TSH o coloscopie kan stenoserende letsels in licht stellen en toelaten biopsies te nemen steeds uit te voeren bij bloedverlies per anum vermagering positieve FOBT symptomen van obstructie o radiografie abdomen enkel: laat toe faecale stase te evalueren aanwijzingen voor megacolon in licht te stellen onderzoeken enkel uit te voeren bij pt’en met constipatie refractair aan behandeling o colon transittijd studies met radio-opake markers pt neemt onder vezelrijk dieet aantal markers in vb. 24 radio-opake pellets met RX abdomen enkel na 120 uur (aantal varianten van studie zijn mogelijk) retentie van > 5 markers op dag 6 wijst op vertraagde transit colontransittijd bij pt’en met klachten van constipatie: vss mogelijkheden (zie boven) o anorectale manometrie (ARM) en ballonexpulsietest ballonexpulsietest met met 50 mL water gevulde ballon in zittende houding = eenvoudige test bij expulsie vd ballon binnen 1 minuut: weinig evidentie voor gestoorde anorectale functie MAAR normale test sluit mogelijkheid niet geheel uit gestoorde expolsietest w waargenomen bij pt’en met dyssenerge defaecatie slow transit constipatie ARM geeft informatie over anale sfincterdrukken bij rust en tijdens persen gevoelsdrempels vh rectum tijdens ballondistenties vh rectum met toenemende volumes test recto-anaal inhibitorisch reflex = relaxatie vd interne anale sfincter tijdens rectumdistentie afwezig bij M. Hirschsprung abnormale externe sfincterantwoorden tijdens distentie vb. recto-anale dyssynergie: toename vd druk thv externe sfincter bij poging tot uitdrijven vd manometriekatheter voorzien van ballon ad tip Behandeling inleiding o oorzakelijk waar mogelijk o als oorzaak niet kan weggenomen w (vb. opiaten): symptomatische behandeling met laxativa aangewezen o behandeling van idiopathische constipatie wisselt naargelang subtype: normale of slow transit, uitdrijvingsstoornis of combinatie behandeling omvat dieetaanpassing vezelsupplementen bulk-, osmotische- en stimulerende laxativa prokinetica suppositoria 150 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 enema’s biofeedback relaxatietraining aangepast aan subtype van constipatie laxativa o vezelsupplementen en bulklaxativa (psyllium) opdrijven vd vezelinname met voldoende vochtinname kan symptomen constipatie verbeteren gemengde vezels in natuurlijke voedingsproducten verdienen voorkeur nadelen verhoogde vezelinname verbetert niet altijd globale constipatiescores met evt verergering van opzwellen en abdominale pijn vnl bij pt’en met IBS resulteert dit in geringe therapietrouw vezelsupplementen kunnen rectumimpactie veroorzaken bij functioneel megarectum en rectocoele bulk laxativa zijn alternatief voor pt’en die niet beantwoorden aan vezelsupplementen of deze niet verdragen laxativa obv psyllium bevatten polysacchariden die water absorberen → verhogen faecale massa o osmotische laxativa polyethyleen glycol (PEG, met of zonder elektrolyten) verhoogt waterinhoud id darm PEG kan stoelgangsfrequentie verhogen en consistentie verbeteren bij onvoldoende effect: lage dosis kan gecombineerd w met stimulerende laxativa synthetische disaccharide lactulose w niet gemetaboliseerd id dunne darm → verhoging vh intestinaal water nadeel: in colon w lactulose omgezet tot korteketenvetzuren die geabsorbeerd w zwak laxativum neveneffect: overmatige flatus magnesiumzouten w intestinaal slecht opgenomen en zijn osmotisch actief effect is dosisafhankelijk hypermagnesemie kan optreden bij pt’en met nierinsufficiëntie o stimulerende laxativa bisacodyl (Dulcolax®), senna (Prunazine®, Senokot®) en natrium picosulfaat (Laxoberon® druppels) stimuleren ‘mass movements’ ih colon verhogen netto secretie door veranderingen in ionentransport bisacodyl w best niet dagelijks ingenomen: vermijden van hypokaliëmie inkrimpen vh plasmavolume nevenwerkingen buikkrampen diarree evt urge faecale incontinentie geen bewijs dat ze darmwand structureel beschadigen of colontumoren induceren bij chronisch gebruik! tegenaangewezen tijdens zwangerschap! senna en andere antranoieden bevattende laxativa (vuilboombast, cascara, cascia, …) effectief w in regel goed verdragen bij langdurig gebruik: pseudo-melanosis coli en darmatonie met slechts trage regressie ervan na stoppen van inname kunnen veilig alternatief voor bisacodyl zijn tijdens zwangerschap prokinetica: prucalopride (= 5-HT4 agonist) o 1 – 2 mg/dag effectief in monotherapie bij beperkt aantal pt’en o kan indien nodig gecombineerd w met osmotische en stimulerende laxativa 151 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o mogelijke neveneffecten urgente stoelgang na eerste inname hoofdpijn nausea hartkloppingen verdwijnen bij meeste pt’en na enkele dagen suppositoria o bij pt’en met rectale uitdrijvingsstoornis (rectocoele, rectorectale invaginatie of rectoanale dyssynergie): best starten met suppo’s obv glycerine of bisacodyl zijn lubrifiërend stimuleren zowel intestinale secretie als motorische activiteit vh rectum biofeedback training o gebruikt om paradoxale contractie vd m. puborectalis en/of externe anale sfincter tijdens poging tot rectumlediging bij pt’en met recto-anale dyssynergie te corrigeren o tijdens relaxatietraining olv bekkenbodemkinesist: dmv plugelectrode of manometriekatheter w veranderingen in resp. myo-elektrische activiteit en druk thv anale sfincter tijdens persen aan pt getoond pt tracht dmv ‘trial and error’ paradoxaal antwoord vd externe sfincter te corrigeren generaliseren van sfincterantwoord zonder apparatuur die sfincteractiviteit tijdens persen aan pt toont na training blijft probleem o resultaat effectief bij pt’en met dyssenerge defaecatie evt pt’en met slow transit in combinatie met recto-anale dyssynergie niet effectief bij pt’en met zuivere slow transit constipatie bij deel vd pt’en met dyssynerge defaecatie: partiële verbetering vd rectale uitdrijving maar blijft beperkte nood aan laxativa PO en/of rectaal resultaat vd training ook afhankelijk vd ervaring vd operator resectionele heelkunde o chirurgie kan bij pt’en met invaliderende slow transit constipatie belangrijke verbetering geven op gebied van levenskwaliteit predictoren van slecht resultaat ernstige buikpijn intestinale pseudo-obstructie duidelijke bekkenbodemdysfunctie contra-indicaties anale sfincteriële insufficiëntie incontinentie voor vloeibare stoelgang mogelijke complicaties sutuurloslating vroegtijdige of laattijdige dundarmobstructies obv intra-abdominale adhesies o bij beslissing tot resectionele chirurgie bij refractaire slow transit constipatie: enkel subtotale colectomie met iliorectale anastomose dus GEEN R hemicolectomie en sigmoïd resectie want hebben geen blijvende verbetering vd constipatie aanwezigheid van faecale incontinentie bij vloeibare stoelgang geïnduceerd door lavementen of laxativa moet tot voorzichtigheid aanzetten o mogelijk alternatief voor subtotale colectomie bij deze pt’en: definitief ileostoma 152 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Proctologie en functionele anorectale aandoeningen Congenitale anorectale misvormingen (CARM) epidemiologie en pathologie o zeldzaam: 1/5.000 – 1/10.000 o gevolg van dysembriogenese van anorectum o vnl bij hoge malformaties: andere geassocieerde congenitale afwijkingen helft vd pt’en: urogenitale afwijkingen VACTERL associatie moet w uitgesloten: minstens 3 afwijkingen vertebraal/spinaal anorectaal cardiaal tracheo-esofagaal renaal/urinair ledematen chromosomale afwijkingen in 8% o variëteiten volgens niveau en uitgebreidheid afwijking lage vorm (infralevatorisch): blind eindigende rectale ampulla onder bekkenbodemniveau hoge vorm (supralevatorisch): rectum eindigt boven bekkenbodemniveau > 15 mm boven anale dimple bij pasgeborene moeilijker te opereren want grotere afstand te overbruggen voor operatie aan- of afwezige fistel fistel = ectopische anale kanaal omgeven door interne anale sfincter fistel gaat van rectum naar jongen perineum urethra blaas (jongen en meisje) meisje vestibulum zeer zeldzaam vagina meest complexe afwijking: meisje met cloaca zeer zeldzaam heel vaak geassocieerde afwijkingen! → helemaal onderzoeken afwezige fistel → neonatale colonobstructie klinisch voorkomen en diagnose o neonatale colonobstructie bij afwezigheid fistel o subobstructiebeeld bij aanwezigheid fistel o inspectie aars en perineum: vereist bij iedere neonatus anus kan normaal voorkomen maar niet doorgankelijk zijn! vb. membraan anale dimple al dan niet aanwezig = aangelegde externe anale sfincter (EAS) aanwezigheid externe sfincter kan getest w: anocutaan reflex bij pin prik belang aanwezigheid: bedoeling operatie is rectum met anaal kanaal en IAS terug thv EAS te brengen in afwezigheid anale opening: basis scrotum, vulva, vagina en urine nauwkeurig nazien op meconiale evacuatie (via fistel) goed ontwikkelde bilspleet is gunstig prognostisch teken slecht ontwikkelde bilspleet = ‘flat buttocks’ o RX abdomen in buiklig en profiel met metalen repair thv anale dimple loden marker gelegd op plaats waar poep verwacht w maar er niet is doel: bepaling lengte vd atresie (afstand rectum die zichtbaar is als lucht tov marker) → bepalend voor prognose o RX permictionele cysto-urethrografie 153 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 fistel? urologische afwijkingen? o RX wervelzuil-sacrum = belangrijk voor prognose sacrale ratio = verhouding distaal deel (a) tov proximaal deel (b) vh sacrum als sacrale ratio < 0,5: slecht prognostisch teken voor uiteindelijke continentie heeft wsl te maken met bezenuwing o echografie abdomen en perineum o echografie spinaal kanaal – MR o echocardiografie opmerking: ectopische anus is NIET zelfde als ectopisch anaal kanaal o ectopische anus = normaal aangelegde aars die te ventraal gelokaliseerd is omgeven door IAS en EAS probleem: obstipatie behoeft geen chirurgische behandeling o ectopisch anaal kanaal = fistel van CARM behandeling: multidisciplinaire aanpak en begeleiding noodzakelijk o geen heelkunde voor ectopische anus o lage vorm perforatie van membraan anale dilatatie igv stenose anoplastie o hoge vorm 1e tijd: colostomie en muceuze fistel bij geboorte 2e tijd (enkele maanden later) RX colon via muceuze fistel naar distaal onder hoge druk → evaluatie hoogte defect en aanwezigheid eventuele fistel dan open (ASARP, PSARP, = anterieure resp. posterieure anorectoplastie) of laparoscopische ingreep met transpositie fistel indien aanwezig colocutane anastomose 3e tijd (2 maanden later): herstel transit prognose w bepaald door pre-, per- en postoperatieve factoren o hoge vs lage vorm lage vormen: prognose meestal goed wel vaak constipatie hoge vormen: vaak defaecatie- en continentieproblemen o oorzaken postoperatieve incontinentie agenese of hypotrofie van anale sfincter innervatiestoornissen van anorectum geassocieerde sacrale anomalieën (sacrale ratio!) tethered cord met ook urinaire problemen transpositie van anorectum achter puborectalis en/of niet in centrum vd externe sfincter (dimple) megarectum Ziekte van Hirschsprung = megacolon congenitum = congenitaal megacolon = aganglionose pathologie: totale afwezigheid ganglioncellen (plexussen van Meissner en Auerbach) en relatieve submucosale neurale hyperplasie vanaf anus met uitbreiding naar rectum en colon tot op variabele hoogte o variëteiten volgens uitgebreidheid klassieke vorm: aganglionose van rectum en rectosigmoïd ¾ vd pt’en 154 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ‘megarectum’ korte vorm: aganglionose van distale deel vh rectum lange vorm: aganglionose van rectum en linkercolon soms zelfs hele colon en deel vh ileum o proximaal perfect normale ganglioncellen, distaal helemaal abnormaal → tussenin is transitiezone! o fysiopathologie: aganglionaire distale segment vertoont geen peristaltiek (afwezige descenderende inhibitie) → gevolgen darm in spasmen (want niet bezenuwd) → stoelgang kan niet door dus functionele stenose: meestal subobstructie proximale, ganglionaire darm decompenseert motorisch dilatatie (megacolon) evt. stase-colitis symptomen en tekenen: variabel en niet altijd evenredig met lengte vh aganglionaire segment o klassiek beeld: aanhoudende obstipatie vanaf geboorte abdominale opzetting defecatie meestal enkel mogelijk door hulpmiddelen: sonde, suppo, lavement PPA of rectale sondering lokt ‘explosieve defecatie’ uit (druk heel hoog in gedilateerde, normale, gedeelte) o neonatale darmobstructie = zeldzaam o chronische obstipatie bij kind, adolescent, volwassene (zeer zeldzaam) verwikkeling: colitis door stase en bacteriële overgroei o kan snel fataal (sepsis) evolueren: 48 uur o dringend stoma proximaal van aganglionair segment aanleggen o risicofactoren lange vorm trisomie 21 diagnose o anorectale manometrie: afwezigheid recto-anale inhibitorische reflex (RAIR) kan bij bijna alle kinderen gedaan w ballon in rectum brengen en drukmeter in anaal kanaal → ballonetje opblazen RAIR: als ballon opgeblazen w relaxeert normaal EAS als EAS niet relaxeert: diagnostisch o oppervlakkige rectumbiopsies (geen narcose voor nodig want voelt men niet): enzymhistochemisch onderzoek van innervatie onderzoek kan alleen w uitgevoerd op vers weefsel → biopsies moeten onmiddellijk w ingevroren op -80 °C test voor aanwezigheid NADPH diaforase (aanwezig in cellichamen van neuronen) en acetylcholinesterase (aanwezig in zenuwvezels) → ziekte van Hirschsprung igv aganglionose: afwezigheid neuronale cellichamen op NADPH-d-kleuring (neurale hyperplasie: aanwezigheid dikke, AChE-positieve zenuwvezels in muscularis mucosae en lamina propria vh aganglionaire darmsegment) o RX contrastlavement normaal of venauwd distaal rectum/colon (aganglionair segment) trechtervormige overgang uitgezet proximaal colon DD o congenitale anorectale misvormingen: oa ectopische anus en atresie o darmatresie o meconium ileus 155 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o necrotiserende enterocolitis o chronische obstipatie o neonataal ‘small left colon’ syndroom = functionele obstructie splenische colonhoek soms meconiumplug thv transitiezone moeder diabetes in 50% vd gevallen behandeling o meestal ingreep in 1 tijd: pull-trough en resectie aganglionair segment én transitiezone met coloanale reanastomose vh proximale bezenuwde colon (pull-trough-operatie van Swenson) + myotomie vd interne sfincter laparoscopisch geassisteerd transanaal o meestal op leeftijd 10 maanden of bij lichaamsgewicht 10 kg o vriescoupe peroperatief is heel belangrijk! proximaal: zien dat je alle pathologische eruit haalt (ook transitiezone moet er volledig uit) want volledige omtrek van de darm moet normaal zijn distaal: klein stukje laat men zitten: stuk waar sfinters zitten want anders maak je pt incontinent o igv stasecolitis: AB + evt dringend stoma 1e tijd: tijdelijk stoma ileo- of colostomie afhankelijk van uitgebreidheid aganglionose indicaties ernstige ‘obstipatie’ met belangrijke proximale colondistentie zeker bij verwikkelingen (colitis) 2e tijd: pull-trough-operatie van Swenson + myotomie vd interne sfincte 3e tijd (6 weken later): sluiten van evt vroeger aangelegde stoma prognose: zeer goed o verbetering tot in puberteit o maar functiestoornissen in 10 – 20% Chirurgische anatomie en fysiologie Proctologische aandoeningen komen heel frequent voor veroorzaken veel last diagnose: vaak klinisch na adequate anamnese o anamnese o KO inspectie PPA!! (“if you don’t put your finger in it, you may put your foot in it”) anatomische info: cervix, prostaat, Douglas (als je die voelt: altijd pathologisch), rectumneo, … functionele info: tonus o anuscopie / rectoscopie (± biopsie) o onderzoek onder sfinterblock of narcose (igv veel pijn) steeds behoedzaam zijn bij ‘alarmsymptomen’ vb. veranderd stoelgangspatroon, RBPA, … Anatomie van anaal kanaal anaal kanaal loopt van margo ani (anal verge) tot aan anorectale ring o anorectale ring w gevormd door m. puborectalis thv linea dentata: ontstaan van anale crypten waarin kliertjes uitmonden o ligging vd kliertjes aantal liggen submucosaal anderen liggen intersfincterisch 156 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o spelen rol in etiopathogenese van suppuratieve aandoeningen (anaal abces en fistel) anaal kanaal w omgeven door dubbele spiermantel o interne anale sfincter (IAS): gladde spier autonoom bezenuwd belangrijke rol in anale rustdruk o externe anale sfincter (EAS): gestreepte spier somatisch bezenuwd: n. pudendus vormt functionele eenheid met m. puborectalis → staan in voor anorectale hoek squeeze-druk (knijpkracht) interne hemorroïdale plexi (‘anale kussens’): deel van normale anatomie o bij lage druk: interne hemorroïden zwellen op → bijdrage aan tonus IAS: 15% vd rustdruk o bij hoge druk: vallen plat (dus NIET voelbaar bij PPA!) veneuze drainage van anaal kanaal is dubbel o portale systeem → anorectale varices kunnen vormen ikv portale hypertensie o cava-systeem lymfatische drainage: via inguïnale klieren Proctologische aandoeningen → vaak ook klachten van urineretentie en dysurie (~ bezenuwing) Proctologische aandoeningen Hemorroïdaal lijden Hemorroïden interne hemorroïden = anale kussens = onderdeel vd normale anatomie o spelen rol bij afsluiten van anaal kanaal o 3 primaire pijlers links lateraal rechts anterieur rechts posterieur thv margo ani: 2e hemorroïdale plexus = externe hemorroïden o bekleed door anoderm Pathologie vd externe hemorroïden plotse zwelling met trombose mogelijk: externe hemorroïdale trombose o externe knobbel hard erg pijnlijk o vaak begeleidend oedeem behandeling o excisie vd plexus onder lokale anesthesie → geeft onmiddellijke pijnvermindering o conservatief: antiflogistica en afwachten igv conservatief behandelen: na regressie van oedeem en zwelling kan residuele skin tag (mariske) overblijven o kan anale pruritus veroorzaken o kan behandeld w met externe hemorroïdectomie wegnemen vd mariske DD: bij anale Crohn kunnen soms typische, belangrijke marisken optreden (‘hanekammen’) Pathologie vd interne hemorroïden intern hemorroïdaal lijden: symptomen o normaal geen pijn o bloedverlies (RBPA) 157 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 cave: alarmsymptoom kan belangrijk zijn (zeker bij pt’en onder anticoagulantia) → ferriprieve anemie o soiling, anale jeuk o drukkend gevoel (sfintertonus) o tijdens Valsalva: interne hemorroïdale plexus w naar buiten geduwd vaak spontane reductie soms enkel manuele reductie mogelijk o trombose kan optreden → zeer pijnlijke zwelling niet reduceerbaar kan belangrijk oedeem uitlokken = fluctio hemorrhoidalis gradatie en eraan gekoppelde behandeling hemorroïdaal lijden: gebaseerd op symptomen graad kenmerken behandeling graad 1 intermittent bloedverlies - conservatieve behandeling - dieetmaatregelen graad 2 intermittente prolaps bij Barron-ligatuur defaecatie, spontaan reducerend graad 3 niet-spontaan reducerende - Barron-ligatuur prolaps - Longo endoanale hemorroïdopexie gemengd hemorroïdaal + belangrijke marisken klassieke hemorroïdectomie lijden graad 3 + externe hemorroïden graad 4 fluctio hemorrhoidalis urgente klassieke hemorroïdectomie! (interne) noodzakelijk: inspectie + ano-rectoscopie DD o mucosale prolaps anterieur of circulair vaak symptomen van obstructieve defaecatie behandeling: mucosectomie o rectumprolaps: full-thickness intussusceptie vh rectum o prolaberende poliep cave: bij pt’en met verminderde sfincterdruk (anale hypotonie): interne hemorroïden kunnen belangrijk opzetten → belangrijke rol in behoud van continentie → wegname hemorroïden kan symptomen faecale incontinentie doen ontstaan of verergeren behandeling intern hemorroïdaal lijden o conservatieve behandeling dieet Daflon sclerotherapie? Barron ligatuur via proctoscoop (anuscoop): rubber band aanlegen net boven interne hemorroïdale plexus → decongestie → ontstane litteken kan beperkt prolaps wat corrigeren igv te lage plaatsing: felle anale pijn o endoanale hemorroïdopexie (= Longo-procedure = PPH (procedure for prolapse and hemorrhoids)) onder algemene of locoregionale anesthesie: prolaps reduceren en circulaire mucosectomie boven hemorroïdale plexus → gevolgen belangrijke decongestie (door devascularisatie) endo-anale lifting vd prolaberende hemorroïdale plexi 158 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 geen invloed op aanwezige externe hemorroïden niet pijnlijk o klassieke radicale hemorroïdectomie algemene of locoregionale anesthesie: resectie externe en interne complexen adequate hemostase vd interne pijlers: noodzakelijk om belangrijke bloeding te vermijden te diepe dissectie kan letsels vd IAS veroorzaken ontstane wonden sluiten: twee manieren partieel sluiten (Ferguson) openlaten ter secundaire heling (Milligan en Morgan) → minder uitgevoerd ow belangrijke postoperatieve pijn vaak trage heling (tot 6 w) problemen na klassieke chirurgie pijn (dag na chirurgie) secundaire faecale impactie secundaire urineretentie bloeding faecale soiling vertraagde wondheling indien men te brede resectie uitvoert: na uithelen kan anale strictur ontstaan post-hemorrhoidectomie behandeling flagyl 3x 500 mg/d voor 1 week nifedipine zalf (0,2%) 3x/d gedurende 2 weken 2x 20 cc Duphalac gedurende 2 weken (2d postop) analgetica (+ NSAID) – geen codeïne Daflon 3x 2 co/d ? o HALL-procedure (Doppler guided hemorrhoidal artery ligation) met Doppler rondomrond zoeken waar hemorroïd zit → arterie ligeren niet pijnlijk Anale fissuur (fissura ani) anale fissuur = split in anoderm o ligt altijd thv middellijn! meestal thv posterior middellijn bij vrouwen: 10% anterieur o acute fissuur kan spontaan helen kan chronisch w (na 4 – 6w): recidiverend en kenmerkende trofische veranderingen reflexmatige hypertonie (omdat defaecatie pijn doet) uitz: postpartum vrouwen vaak fissuren maar hypotoon (geneest vanzelf) gevolg van hypertonie: te weinig bloed naar sfincter → heling onmogelijk o primaire fissuur w gedifferentieerd van secundaire (Crohn, herpes, tumoren, …) symptomen o scherpe anale pijn: tijdens en na defaecatie o RBPA o pruritus diagnose: inspectie en PPA o triade vd fissuur (hypertrofe fissuur) fissuur: posterior split distaal anoderm geïndureerde randen zichtbare spiervezels van IAS sentinel mariska prolaberende hypertrofe papil (bolletje dat bijkomend continu ulcus beschadigt) o sfincterhypertonie (daardoor is soms PPA te pijnlijk) 159 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o DD: fissuren die niet in middellijn zijn → neem biopt!! Crohn, tumor, SOA, … o herkende eigenschappen hoge rustdrukken anaal kanaal verminderde vasculaire perfusie-index ‘ultratrage’ drukgolf activiteit in IAS behandeling: w bepaald door aanwezigheid sfincterhypertonie (acuut) en lokale fibrose (chronisch) o medische therapie: tijdelijke reductie van IAS tonus → verbetering anodermale bloedflow: heling kan optreden o fibrotische veranderingen (chronisch) kunnen fissuurheling verhinderen → heelkunde of combinatietherapie kan aangewezen zijn o acute anale fissuur stoolsoftener (Duphalac®) warme zitbaden (40°C) vezelpreparaten (Movicol, …) Ca2+-blokkers (diltiazem, nifidepine 0,2% zalf): vaak voldoende NO-donoren (0,2% glycerinenitraat zalf – Rectogésic zalf) → zelfs bij zalf krijgt men hier vaak hoofdpijn van dus slechte compliance o chronische anale fissuur zonder trofische veranderingen: botuline A (Botox®) infiltratie intersfincterisch bij trofische veranderingen: men moet fissuur opfrissen → resectie vd hypertrofe papil en mariske o sfincterhypertonie: behandelen met Botox®-infiltratie partiële (zeer beperkte) sfincterotomie vd IAS = beperkte, gesloten laterale interne sfincterotomie ± anodermale flap met mesje in interscincterische groeve gaan → draaien + beetje duwen met vinger (dus heel focaal) pijn gaat heel snel weg en snelle genezing vd fissuur bij te belangrijke sfincterotomie: contourdefect kan ontstaan → faecale soiling o persisterende hypotone fissuren: fissurectomie en anodermale flap (VY-House advancement flap) Anaal abces en fistel Anorectale abcessen en fistels behoren tot frequentste anorectale aandoeningen vertegenwoordig ander stadium vd zelfde aandoening o acute setting: abces o igv onvolledige heling: residuele fistel oorsprong: belangrijk voor DD en behandeling o primaire fistels (90%): cryptoglandulaire origine mannen > vrouwen interindividuele variatie posterieur > anterieur o 10% duidelijk andere etiologie (secundaire abcessen en fistels) anorectale aandoeningen Crohn → diepe ulceraties maligniteit: anaal kanaal tumoren, laag-rectale tumoren, radioractitis diverticulitis → perforerende fistel specifieke infecties tuberculose actinomycosis venerisch (Chlamydia, gonorree, Chancroid) huid: furonkel 160 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 trauma penetrerend trauma episiotomie → komende uitleg: over primaire (cryptoglandulaire) perianaal abces Ontstaan abcessen (cryptoglandulaire origine) ontstaan in ‘anal glands’: kliertjes gelokaliseerd in intersfincterische ruimte o draineren via kanaaltje doorheen interanale sfincter in anale crypte thv linea dentata o posterior gedeelte vh anaal kanaal: grotere densiteit aan klieren belangrijke interindividuele verschillen in aantal klieren Abces klassieke abces o vaak externe, pijnlijke zwelling o lokale roodheid, warmte o soms ontwikkelt pt koorts o soms spontane drainage van pus via geërodeerde anoderm o cave: intersfincterisch abces soms klinisch moeilijk te herkennen kliniek anale pijn dysurie geen duidelijk fissuraal lijden vaak koorts pt laat vaak geen PPA toe door pijn onderzoek onder narcose aangewezen om diagnose te stellen! niet zeldzaam: diagnostisch delay dan w soms AB opgestart omdat men denkt aan urologische oorzaak vb. prostatitis classificatie: abcessen w gecatalogeerd volgens anatomische lokalisatie o onderscheid van klinisch belang want gevolgen voor accurate chirurgische drainage o ook indicatief voor type fistel dat residueel kan optreden o onderverdeling perianale abcessen intersfincterisch abces ischiorectaal abces abces kan uitbreiden tot boven levator: supra-levator abces o circumferentiële spreiding kan optreden in intersfincterische, ischiorectale (via diepe posterior anale ruimte) en supralevatorische ruimte resulteert in ‘hoefijzervormig abces’ diagnostiek o diagnose: meestal klinisch o soms onderzoek onder narcose noodzakelijk (~ intersfincterisch abces) o bijkomende informatie: endo-echografie of MRI (of pelvische CT) enkel noodzakelijk bij complexe fistels recidief abcesvorming behandeling o vroegtijdige incisie en drainage (ubi pus, ibi evacua): meest adequate behandeling o spontaan verdwijnen van abces = heel zeldzaam o breedspectrum AB nut? stellen enkel noodzaak tot heelkunde uit zijn vaak oorzaak vh ontwikkelen meer complexe abcessen en fistel AB gebruikt men enkel in klinische setting residuele (niet-draineerbare) flegmone zeker igv gangreen van Fournier 161 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o chirurgische technieken incisie en drainage van abces: uitgevoerd via radiaire incisies beperkte ‘deroofing’ is vaak genoeg om adequate drainage te verkrijgen incisie gebeurt over plaats van meeste fluctuatie bij drainage: soms fisteltraject naar anaal kanaal gevonden (cf. infra) ofwel onmiddellijk fistulotomie verrichten (klieven van fisteltraject) ofwel drainage van traject met tress (plaatsen van draad door fisteltraject) postoperatieve zorgen cave: urineretentie adequate analgesie (antiflogistica +) wonden verzorgen door mechanische reinigen: spoelen met water veelvuldig gebruik antiseptica: vermijden! (want geeft steeds aanleiding tot belangrijke dermatitis) gebruik wiekverbanden: w meer en meer verlaten (owv ongemak voor pt) AB: enkel aangewezen in aanwezigheid residuele flegmone recidief abces: oorzaken o inadequate drainage o onderliggende fistel o secundair abces (dus steeds in DD houden) Fistels na adequate drainage van abces o secundaire heling bij 60% vd pt’en o 40%: residuele fistel kliniek: vaak weinig symptomatisch o suppurerende opening (recidiverend) o specifieke symptomen ano(recto)vaginale fistel recto-urethrale fistel afhankelijk van abces: vss fistels o oppervlakkige fistels bij intersfincterisch of perianaal abces w vaak behandeld tijdens drainage van abces zelf (fistulotomie) vb. dorsale fistulotomie bij drainage retrofissuraal abces o als bij drainage ischiorectaal abces fistel w gevonden: best draineren door ‘seton’ (drainerende seton) hiervoor gebruik van: dikke gevlochten draad (zijde 2) of vessel loop 2e tijd: behandeling van fistel Parks classificatie o afhankelijk van verloop vd fistel doorheen EAS oppervlakkige (lage) fistel diepe (hoge) fistel o fistel naar vagina (rectovaginale fistel): is steeds complexe, diepe fistel o verband met abcessen perianaal abces → intersfincterische fistel ischiorectaal abces → transsfincterische fistel supralevator abces → supralevatorische fistel (extrasfincterische fistel) diagnose o aanwezigheid w verraden door niet-helende wonde na abcesdrainage snel recidief abces o anatomisch definiëren van fisteltraject = basis voor correcte strategie van fistelbehandeling KO: induratie palperen → vermoeden van fisteltraject onderzoek onder narcose is basis voor vaststellen vd fistel 162 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ‘regel van Salmon-Goodsall’ anterieur gelegen fistels hebben vaak radiair traject dorsaal gelegen externe fistelopeningen lopen vaak curvilineair naar posterieure midline → zo naar anaal kanaal bijkomende beeldvorming kan noodzakelijk zijn endo-anale ultrasound kan van waarde zijn om niet-gedraineerde abcessen te draineren fisteltraject kan ‘enhanced’ w door gebruik zuurstofwater (H2O2) MRI van anaal kanaal: meest accurate informatie! indicaties complexe cryptoglandulaire fistel Crohn fistels recidiverende fistels (na voorgaande chirurgie) o DD: als er plots veel destructieve fistels zijn → mogelijk geen ‘gewone’ fistels maar Crohn moet je herkennen want volledig andere behandeling behandeling o dubbel eindpunt definitieve eradicatie van perianale abces en fistel behoud van faecale continentie o iedere behandeling zal zekere functionele impact hebben → belangrijk bij bespreken van chirurgie en te verwachten resultaat met pt! o keuze van behandeling lage fistel (beperkte hoeveelheid sfincter vervat in sfinctertraject) meestal fistulotomie hoge fistel (meestal belangrijk deel vd EAS vervat): andere technieken nodig om integriteit van sfinctercomplex zo goed mogelijk te vrijwaren bijkomende factoren die complexiteit behandeling bepalen grootte vd interne fistelopening aanwezigheid achterliggende caviteiten reeds aanwezig littekenweefsel endo-anale fibrose tijdstip chirurgie van belang: er moet voldoende heling zijn opgetreden na drainage van abces en weefsel moet zekere soepelheid herwonnen hebben voor heelkunde o fistulotomie (bij lage fistels) doorsnijden fisteltraject → enkel oppervlakkig deel vd IAS of EAS w doorgesneden bij uithelen kan door ontstane contoureffect (keyhole) wat soiling optreden NOOIT bij anterieur gelegen fistels bij vrouw → altijd als hoge fistel beschouwen! vrouw heeft sowieso weinig sluitspier anterior dus bij minste insnijden creëer je faecale incontinentie!! o hoge (complexe) fistel of RV-fistel fistulotomie zou tot belangrijke graad faecale incontinentie leiden dus w niet gedaan vss chirurgische technieken om fistel te behandelen en toch sfincter te vrijwaren alle technieken hebben eigen indicatie soms meerdere chirurgische interventies noodzakelijk om fistel te sluiten sommige pt’en: tijdelijk loop-colostoma aanleggen om kans op heling te vergroten technieken eerst aanleggen loose seton, tress: draad doorheen fistel die etter (van abces en fistel) draineert en waarop fibrose w gevormd (bevordering heling) fistulectomie en rectal advancement flap fistulectomie = uitsnijden van fistel (itt fistulotomie = insnijden ervan) rectal advancement flap: defect dat ontstaat in sluitspier herstellen mucosaal full-thickness (+ IAS) fish-mouth fistel plug: in fistel steken LIFT-procedure: ligation of the intersphincteric fistula tract 163 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Sacrococcygeale cyste, abces en fistel synoniem: pilonidale sinus (pilus = haar, nidus = nest) etiologie (controversieel) o verworven aandoening o > 80% komt voor in leeftijd 20 – 30 jaar o oorzaak: ingroei of trauma van haren in intergluteale plooi punt vd losse haren is naar binnen gericht komt vnl voor bij sterk behaarde mannen die veel zitten (‘jeep bottom’) pathologie o in principe gewoon cyste o surinfectie via cutane opening(en) → abces – en sinusvorming (blindeindigende ‘fistel’) waaruit evt. losse haren puilen o NOOIT fistels naar rectum (wel eventueel naar elders) symptomen o pijn tgv abces of thv chronische of recidiverende sinus over coccyx o losse haren in sinus o ‘fistel(s)’ met of zonder bloederige of purulente afscheiding o secundaire trajecten naast middellijn (tot op billen, tot achter aars) o jonge, obese, sterk behaarde man behandeling o igv abces: incisie en drainage (urgent)! o asymptomatische cyste: geen behandeling o symptomatische cyste excisie van cyste met heling per secundam (vaak langdurig) excisie van cyste met verschuivingsflap (vb. Limberg) prognose: frequent recidief (zeker igv onvolledige resectie) Anale Crohn Onderliggende ziekte van Crohn: uitsluiten igv recidief abcessen en/of fistels zeker igv actieve ontsteking van anaal kanaal en rectum behandeling anale Crohn kan enkel slagen als luminele aandoening (iliitis) onder controle is dus moet agressief behandeld w (oa anti-TNF) Gangreen van Fournier = synergistische (Gram- aeroben + anaeroben) necrotiserende fasciitis in perirectale, perineale en genitale regio met trombosen → gangreen van weefsels en huid fataal verlopend indien te laattijdige en/of inadequate diagnose en behandeling!! risicofactor: immuungecomprommiteerde pt (diabetes, cirrose, NI, onderliggend oncologisch lijden, AB, …) diagnose o klinisch o indien nodig CT/MR voor opsporen ‘occulte’ abcessen endo-echografie: goede resolutie maar pijnlijk behandeling o incisie en ‘deroofing’ op afstand van sfincterapparaat dus geen fistelbehandeling bij eerste abces (meestal) o gangreen van Fournier breedspectrum AB IV breed, radicaal debridement derivatieve colostomie soms: rectumamputatie nodig prognose o 10 – 35% recidief abces met fistelvorming 164 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o continentie: intact na incisie en drainage (afhankelijk van hoeveelheid sfincterweefsel dat genecrotiseerd is) Hidradenitis suppurativa (acnea inversa, ziekte van Lange–Verneuil) is chronische aandoening van apocriene zweetklieren o begint vanaf puberteit o w veroorzaakt door occlusie van haarfollikels voorbeschikkende factoren: roken en obesitas oorzaak: chronische acneiforme ontsteking vd zweetklieren thv oksel, lies, perineum, bilplooien, inframammair klinisch o recidiverende abcedaties o sinus-fistelvorming (heel veel fistels) o verlittekening DD bij aantasting thv perineum o Crohn (hier is overigens vaak enige associatie mee) o venerische ziekte o … behandeling o conservatief rookstop incisie en drainage van abcessen AB (tetracyclines) lokale zorgen o anti-TNF-α w geprobeerd o igv recidief: radiale excisie met split-thickness huidgreffen Anale jeuk frequente klacht al dan niet met aanwezigheid zichtbare huidletsels kan veel oorzaken hebben o hygiënische factoren → 2 extremen kunnen beiden oorzaak zijn overdreven wassen met alkalische geparfumeerde zeep onvoldoende hygiëne vb. obesitas en overvloedig zweten o dermatologische aandoeningen: perianale manifestatie van eczeem, schimmelinfecties, lichen, comedonen en psoriasis psoriasis inversa: gekenmerkt door roodheid en huiderosies zonder typische witgrijze schilfers gebruik crèmes en zalven obv antibacteriële agentia, antimycotica, lokale anesthetica en corticosteroïden vaak in combinatie kunnen huidirritatie en contactallergie veroorzaken comedonen kunnen door surinfectie en secretie van vocht leiden tot anale jeuk o proctologische oorzaken door vochtverlies → jeuk ondermijnde fissuren interne hemorroïden graad 4 fistels anale Crohnletsels condylomata acuminata passieve faecale incontinentie met onwillekeurig verlies kleine hoeveelheden faecaal vocht of ontlasting o internistische oorzaken chronische diarree galzuren en proteasen in stoelgang kunnen zenuwuiteinden in epidermis irriteren 165 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 diarree kan resulteren in incontinentie → verdere toename huidirritatie en jeuk pt’en met diabetes mellitus en CNI: frequenter last van anale jeuk bij diabetes mellitus: schimmelinfectie (Candida) kan recidiverend voorkomen oxyuren en andere darmparasieten (niet te missen oorzaak) o pruritus ani: bij significant deel vd pt’en kan geen evidente oorzaak jeuk w aangetoond (dus idiopathische aandoening) psychologische factoren spelen wsl rol: vnl nerveuze pt’en door secundair krabben en wrijven: verdikte geërodeerde huid (te vergelijken met neurodermitisbeeld) → toename klachten klinisch onderzoek: bevindingen kunnen zeer uiteenlopend zijn o mogelijke afwijkingen bij inspectie perianaal erytheem huidatrofie (vaak secundair aan topisch steroïdengebruik) huidverdikking met lichenficatie ragaden erosies krab- en wrijfletsels vochtig eczeem o proctologisch onderzoek met spreiden vd aarsplooien en anusscopie in licht stellen ondermijnde chronische fissuren, condylomata, fistelopeningen, Crohnanus, oxyuren, prolaps, lage sfinctertonus en soiling rectoscopie: obligaat om oa proctitis te detecteren o aanvullende onderzoeken die geïndiceerd kunnen zijn faecesonderzoek op parasieten huidbiopsie bij vermoeden van ziekte van Paget of dysplastische HPV-geïnduceerde letsels bloedonderzoek ter uitsluiting DM of CNI therapie o vss doelen nastreven van correcte anale hygiëne elimineren van crèmes en zalven met gemengde samenstelling (enkel geschikt voor kortstondig gebruik bij hemorroïdale crisis) causale behandeling van proctologische en internistische onderliggende aandoeningen behandeling van specifieke dermatologische ziekten optimalisatie van stoelgangsconsistentie igv diarree en incontinentie o hygiëne vermijden van gebruik van geparfumeerde alkalische en zure zepen of gels voorbevochtigde doekjes wassen: best met koud water zonder zeep vermijden te strakke kledij die kans op zweten en anale irritatie verhoogt gekleurd en synthetisch ondergoed dat contactallergie kan geven viscieuze cirkel van krabben en wrijven (ook met toiletpapier) moet onderbroken w o causale behandeling oxyurasis: effectief behandelbaar met 100 mg mébendazole ’s morgens te herhalen na 14 dagen alle contacten van pt: gelijktijdig behandelen behandeling proctologische aandoeningen en specifieke dermatologische ziekten o symptomatische behandeling crèmes of zalven obv steroïden (vb. betamethasone) afwisselen met pasta op basis van ZnO en antimycoticum (miconazole) topische steroïden max enkele weken gebruiken om huidatrofie te vermijden na kuur met steroïden: onbeperkt zalf obv ZnO aanbrengen (oa bij zweten, fietsen, …) 166 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 igv refractaire, ernstige jeuk (vnl bij pt’en met atopische constitutie): antihistaminicum PO (vb. dimentindene of cetirizine) ’s avonds voor slapengaan effecten causale behandeling hebben ook slaapbevorderend effect waardoor ze krabben voorkomen Condylomata acuminata oorzaak: infectie van Humaan PapillomaVirus (HPV) o ontstaan van intra-epitheliale goedaardige tumoren (wratten) kunnen leiden tot anaal squameus epithelioom zoals thv cervix HPV type 6, 11: anogenitale wratten HPV type 16, 18: anogenitaal squameus Ca o seksueel overdraagbaar microscopie o acanthotisch verdikt, papillomateus gestructureerd, gewoonlijk normaal uitrijpend malpighiaans epitheel o bij productieve virale infectie: aanwezigheid koilocyten = plaveiselcellen met perinucleaire vacuole en vergrote, onregelmatige hyperchromatische kern immuunhistochemische kleuring: capsideproteïnen van virale partikels in kernen van koilocyten zichtbaar o laag- en hooggradige squameuze dysplasie kan voorkomen o ontaarding tot plaveiselcelcarcinoom is beschreven symptomen: wratachtige letsels thv perianale (soms zelfs in anaal kanaal) en genitale regio (+ ook vagina en cervix) behandeling o lokale applicatie antivirale (cidofovir) of cytostatische zalf (imiquimod, podophylline, 5-FU, …) o excisie of (foto)coagulatie na biopsies o follow-up o behandeling van partner(s) DD zeer zeldzame maar destructieve toestanden o Giant condyloma (Buschke – Loewenstein tumor) o verruceus carcinoom Kwaadaardige tumoren van anaal kanaal Spinocellulair epithelioma van anaal kanaal zeldzame tumor (maar meest frequente anaal kanaal tumor) risicofactoren o intra-epitheliale letsels (AIN: anal intra-epithelial neoplasia) tgv HPV zijn precursoren → dienen nauwgezet gevolgd te w o receptieve anale intercourse o SOA’s letsel presenteert als atypisch pijnlijk en friabel ulcus klinisch onderzoek o induratie met/zonder ulceratie van anale huid of juist in anaal kanaal o tekenen van HPV-infectie o tumor metastaseert naar inguïnale klieren diagnose o anaal onderzoek al dan niet onder narcose met biopsie bij iedere verdachte induratie o microscopisch: vss varianten 167 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 keratiniserende niet-keratiniserende basaloïde/cloacogene o DD met andere anaal kanaal tumoren staging o NMR klein bekken: inzicht in lokale uitgebreidheid vd tumor o CT bekken: evaluatie inguïnale kliermetastasen o CT thorax: uitsluiten longmetastasen o PET-CT: PET-avide tumor (upstaging in ong 20%) behandeling o standaard primaire behandeling: gecombineerde radiochemotherapie externe bestraling (+ evt. brachytherapie) + 5-FU en mitomycine-C schema geeft aanleiding tot vrij belangrijke acute toxiciteit prognose 3-jaars DFS (disease-free survival) van 75% te verwachten grotere tumoren (> 5 cm): duidelijk slechtere prognose laattijdige morbiditeit: optreden rectovaginale fistel (bij behandeling anterieur gelegen tumoren o 8 weken na beëindigen radiotherapie: beoordeling resultaat volledige klinische respons partieel klinische respons verdere regressie kan optreden tot 9 m na behandeling o igv onvolledige respons, rest-tumor of tumorrecidief: salvage heelkunde brede abdominoperineale rectumamputatie (evt. met uitruimen inguïnale klieren) owv gecreëerde brede perinaal defect: lokale flapreconstructie (myocutaan) vaak noodzakelijk Andere anaal kanaal tumoren adenocarcinoom → R/ chirurgie mucineus adenocarcinoom maligne melanoom (zeer zeer zeldzaam, vaak al veel meta’s dus hoge mortaliteit) … Constipatie: slow transit en obstructed defaecation anamnestisch en klinisch: onderscheid maken tss o slow colon transit: verminderde defaecatiefrequentie (< 1x/3d) o moeilijke ontlasting: dyschezie of ‘outlet obstruction’ = anorectale obstipatie colorectaal carcinoom of organische stenose/compressie steeds uitsluiten! oorzaken mechanismen evaluatiemethode abnormale rectale compliance rectale compliance gestoord gevoel compliance + gevoelsdrempels onvoldoende expulsiekracht defecometrie onvoldoende relaxatie van sfincterbarrière - interne sfincter x manometrie x rectale biopsies (Hirschsprung) - externe sfincter en m. puborectalis x RX (colpocysto-)defecografie x defecometrie (ballonexpulsie) x (EMG) anaal kanaal klinisch onderzoek (elasticiteit) obstructie van anaal kanaal RX (colpocysto-)defefografie deficiënt anorectaal gevoel DM lumbosacrale neuropathieën onderdrukt rectaal gevoel: megarectum 168 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 psychogene factoren (pot refusal syndroom) vergroot rectaal reservoir onvoldoende relaxatie vd interne sfincter Hirschsprung megarectum onvoldoende relaxatie van externe sfincter en m. puborectalis anismus (+ vaginisme) = spastische bekkenbodem anale fissuur onvoldoende diameter van anale kanaal onvoldoende of inefficiënte perskracht buikwandatonie, hernia diafragmatica, dyspnoe scyballeuze stoelgang (dieetfouten, spastisch colon) rectocoele, ectopic anus anale blockage door rectorectale invaginatie (interne prolaps) o combinatie van beiden bijkomende onderzoeken o transittijd dmv radio-opake pellets o RX colpocysto-defecografie Anorectale incontinentie ernst o subjectief volgens symptomen en interpretatie partiële incontinentie: incontinentie voor flatus of vloeistof (mucus, diarree) volledige incontinentie: incontinentie voor vaste stoelgang (urge incontinentie) scoresystemen o objectief rectale infusietest (RIT) ballonretentietest (BRT) oorzaken mechanismen evaluatiemethode reservoir x capaciteit, compliance x rectoscopie, RX gevoel - ‘rectopelvisch’ ballonretentietest + gevoelsdrempels - anaal elektrische sensibiliteit sfincters (IAS, EAS, m. puborectalis) x endo-anale echo, (NMR) x manometrie, … x RX procto-defecografie x SF-EMG, PNTML epitheel anuscopie o rectale oorzaken resectie rectum zonder reconstructie met reservoir = low anteror resection syndroom ontsteking of sclerose van rectum (CD, UC) o dysfunctie van interne sfincter → soiling en incontinentie voor flatus perianale fistels en fisteloperaties, sfincterotomie denervatie o dysfunctie van externe sfincter en m. puborectalis → faecale incontinentie sfincterscheur, rectale prolaps, neurologische aandoeningen denervatie (n. pudendus neuropathie) tgv moeilijke vaginale bevalling(en), chronisch persen, … congenitale misvormingen (oa innervatiestoornissen door sacrale misvormingen) opmerking: pseudo-incontinentie o = overloopincontinentie bij rectale fecale stase of impactie o vnl bij jonge kinderen (5 – 10 jaar) en bejaarden 169 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Rectale prolapssyndromen: externe en interne rectale prolaps etiologie o obstipatie en elongatie van rectale ‘ligamenten’ (verminderde suspensie) o verzwakte bekkenbodemmusculatuur (verminderde ondersteuning) voorkomen o zeldzaam bij jonge kinderen (< 5 jaar) o meestal bij vrouwen graden o rectorectale invaginatie of interne prolaps o totale rectumprolaps (externe prolaps) alleen tijdens defaecatie, spontane reductie prolaps bij hoesten (en andere Valvaslva), rechtstaan continue prolaps symptomen en klinisch onderzoek o slijmsecretie en –verlies igv incontinentie o RBPA (beperkt) door kwetsuren van mucosa en ‘solitair’ rectaal ulcus o onderbroken defecatie en ‘outlet obstruction’ o tenesmen o fecale incontinentie (in 70%) door denervatie chronische sfincterinhibitie anale stretch o intermittente prolaps kan uitgelokt w door Valsalva, persen op wc o openstaande anus bij interne sfincterinsufficiëntie o PPA → hypotonie vd sfincters o symptomen van geassocieerde afwijkingen rectocoele solitair rectaal ulcus enterocoele uterusprolaps, vaginale eversie (na hysterectomie) diagnose o RX (colpocysto-)defecografie beoordeling graad van invaginatie/prolaps/spontane reductie begeleidende aandoeningen: rectocoele, enterocoele, cystocoele, descending perineum, anismus o coloscopie: ‘solitair’ rectaal ulcus kan voorkomen niet steeds solitair en niet altijd geülcereerd kan voorkomen als anaal poliepoïdletsel (inflammatoire cloacogene poliep) microscopisch fibromusculaire hyperplasie vd lamina propria vaak inflammatie en ulceratie klierbuizen kunnen vast komen te zitten in submucosa = colitis cystica profunda DD o (prolaberende) rectumtumoren: villeus adenoom en carcinoom o prolaberende hemorroïden behandeling o kind repositie(s) therapie van diarree of obstipatie (of malnutritie) o volwassene rectopexie met prothese met ‘douglasectomie’ verhogen van Douglas met/zonder colposuspensie sigmoïdresectie en rectale fixatie (vnl bij begeleidend dolichosigmoïd en constipatie) vnl bij hoogbejaarden 170 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 transanale resectie STARR = stapled rectal resection TRANSTAR = transanal stapled resection mucosectomie (Delorme, Altemeier) sfinctersupplementatie: indien nog incontinent na 6 – 12 maanden prognose o rectopexie is steeds efficiënt qua prolaps o graad residuele incontinentie w bepaald door begeleidende pudendusneuropathie interne sfincterinsufficiëntie Rectocoele verzwakking van rectovaginale septum met uitstulpen rectum naar vagina komt voor na o vaginale bevallingen o langdurig en hard persen symptomen o vaginaal/perineaal bolgevoel na lang staan o anorectale obstipatie (outlet obstruction) defaecatie vergemakkelijkt door ondersteunen vd vagina achterwand o vaak symptomen van bekkenbodemspierdenervatie (cf. bevallingen, persen) diagnose o inspectie tijdens Valvalva o PPA graad 1: uitstulping bereikt vulva niet graad 2: uitstulping reikt tot vulva graad 3: uistulping reikt tot buiten vulva o RX defecografie grootte lokalisatie: supra-anaal, midden, hoog dikwijls begeleidende afwijkingen: sfincterscheur, rectumprolaps, enterocoele, … behandeling o posterieure colpo(perineo)rrafie = herstel septum met sfincterherstel bij geassocieerde sfincterruptuur o recto-colpopexie indien geassocieerde rectorectale invaginatie, prolaps of enterocoele 171 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Aandoeningen van peritoneum en acuut abdomen Inleiding: morfologische en fysiologische aspecten Pariëtale en viscerale peritoneum oppervlakte: ± 2 m2 peritoneale bekleding (mesotheel) o gedraagt zich als ‘permeabel membraan’ met groot absorptie- en exsudatievermogen o heeft fibrinolytische activiteit → geen verklevingen of vergroeiingen treden op deze functie gaat verloren bij ontsteking peritoneum w sensorieel bezenuwd o pariëtale peritoneum: somatisch bezenuwd → gevolgen spierreflexen: spierweerstand lokalisatie van pijn, scherpe(re) pijn gerefereerde pijn vb. prikkeling vh peritoneum thv diafragma → schouder o viscerale peritoneum w autonoom bezenuwd → gevolgen gevoelig voor uitrekking: vagale reflexen met cardiovasculaire effecten vage, doffe ‘viscerale’ pijn peritoneale holte o heeft geen verbinding met buitenwereld behalve via tubae uterinae o w onderverdeeld in compartimenten of zones herstel van peritoneaal defect gebeurt snel (dagen) o vnl vanuit losse cellen in peritoneale vocht → restitutio ad integrum o behalve igv ontstekingsreactie en/of andere ongunstige factoren: dan fibrose met vergroeiing(en) = adhesies, briden vroeger: ‘chronische adhesieve peritonitis’ Acuut abdomen Acute abdominale toestand = urgentietoestand waarbij dringende, specifieke medische hulp noodzakelijk is om leven vd pt te redden acuut abdomen = plotse abdominale pijn (< 24 uur) o met begeleidende symptomen vb. hoge koorts, shock, … o die snelle interventie vergen: vaak chirurgisch (maar niet altijd!) dikwijls moet dringende operatie overwogen/uitgevoerd w acuut abdomen kan veroorzaakt w door heterogene groep pathologieën → 4 ‘patronen’ o peritonitis o obstructie o ischemie o bloeding acuut abdomen = urgentie voor verschillende clinici o algemeen arts toestand waarbij arts na korte evaluatie toestand vd pt moet onderkennen pt al dan niet onmiddellijk verwijzen naar ziekenhuis o ziekenhuisarts bijna uitsluitend obv klinisch onderzoek vermoeden diagnose stellen → bevestigen door beperkt aantal niet-tijdrovende onderzoekingen (zeer) snel overgaan op behandeling o chirurg: meestal spoedoperatie graad van dringendheid kan variëren uiterst dringend vb. fulminante bloeding, strangulatie dringend binnen uur vb. peritonitis semi-urgent vb. mechanische darmobstructie juiste aard van pathologie die aan grondslag acute abdomen ligt: soms pas tijdens ingreep vastgesteld 172 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 zelfde geldt dus ook voor juiste aard vd uit te voeren procedure afhankelijk van beschikbaarheid en kwaliteit van preoperatieve diagnostische beeldvorming voorafgaand en gelijklopend met urgente ingreep: nog andere belangrijke medische maatregelen monitoring vitale parameters instellen therapie antibiotica IV vocht en elektrolyten en/of transfusie snelheid waarmee juiste behandeling van acute abdomen w ingesteld bepaalt prognose o overgelaten aan spontane verloop: toestanden dikwijls fataal tgv onmiddellijk tgv hypovolemische shock (vb. fulminante bloedingen) na 24 – 48u tgv septische en/of toxische shock vb. diffuse peritonitis vb. strangulatie binnen 3 – 5 dagen tgv multipel orgaan falen (multiple organ system failure, MOSF) nierfalen: anurie respiratoir falen: shocklongen leverfunctiestoornissen met oa stollingsstoornissen cerebrale stoornissen intestinale stoornissen: stressulcera, paralyse, acalculeuze cholecystitis o in beginstadium: niet altijd mogelijk te voorzien hoe acute abdominale toestand zal evolueren mogelijke evoluties evolutie in slechte zin beperking of regressie proces (evolutie in gunstige zin) noodzaak: iedere pt met acuut abdomen serieus nemen → zeer nauwlettend opvolgen! o ‘best outcome’ van acuut abdomen enkel opereren wanneer noodzakelijk en minimaal nodige doen om pt stabiel te krijgen (vb. enkel ischemisch stuk darm eruit halen) → nadien in verdere stappen noodzakelijke operatie niet uitstellen en maximale doen wanneer geïndiceerd o owv levensbedreigend karakter van acuut abdomen: bij vooraf gekende pathologie etiologische behandeling instellen → preventie risico van acuut abdomen op later tijdstip = ‘preventieve therapie’ want acute abdominale toestanden zijn vaak verwikkeling van al langer gekende en gediagnosticeerde aandoeningen maar kan ook eerste manifestatie van aandoening zijn! Peritonitis Algemeen: peritonitis meest typische vorm v acuut abdomen → term ‘acute buik’ w dikwijls als synoniem gebruikt heel heterogene aandoeningen zijn oorzaak Indeling volgens uitgebreidheid o gelokaliseerde (plaatselijke) peritonitis w veroorzaakt door orgaanletsel plastronvorming = verkleving met omgevende organen ontstaat na 2 – 3 dagen o diffuse (veralgemeende, gegeneraliseerde) peritonitis volgens aard van exsudaat o chemische (aanvankelijk ‘aseptische’) peritonitis maag-duodenumvocht perforatie van ulcus 173 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 trauma gal (choleperitoneum): perforatie door trauma pancreassecreet acute pancreatitis trauma meconium peritonitis: na intra-uteriene darmperforatie bloed (hemoperitoneum) ruptuur extra-uteriene zwangerschap lever- of miltruptuur aorta-aneurysmaruptuur urine cystevocht vreemde voorwerpen (corpus alienum) o septische (purulente of faecale) peritonitis door 1 micro-organisme tbc-peritonitis streptokokken, pneumokokken, … peritonitis bij immuunsuppressie vb. bij chemotherapie, transplantatie, HIV w behandeld met AB door mengflora surinfectie van chemische peritonitis (na 6 uur) bij ontstekingsziekte van orgaan: acute cholecystitis, appendicitis, diverticulitis, adnexitis (PID = pelvic inflammatory disease) Pathofysiologie permeabiliteit van peritoneale bekleding o exsudatie van sereus vocht (sereuze peritonitis) → factor hypovolemie bij diffuse peritonitis fibrinerijk vocht → vergroeiingen (briden, adhesies, ‘chronische adhesieve peritonitis’) fibrineuze peritonitis met pseudomembranen → afkapseling van gelokaliseerde proces → gelokaliseerde plastische peritonitis (plastron) → vergroeiingen WBC → purulente peritonitis o absorptie van bacteriën → sepsis o absorptie van (endo)toxines → toxinemie → MOSF (of MOSD) → vaak uiteindelijke doodsoorzaak bij ernstige, diffuse peritonitis reflectoire gevolgen van peritoneale prikkeling o symptomen van pijn en spierweerstand o reflectoir braken (bijdrage aan hypovolemie) o paralytische ileus vnl bij diffuse peritonitis bijdrage aan hypovolemie 174 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Evolutie afhankelijk van oorzaak, exsudaat (terrein, besmettende kiemen), afweervermogen (lokaal en algemeen) vd gastheer chemische peritonitis o vb. ulcusperforatie o w meestal septisch na 6 uur spontane evolutie diffuse faecale peritonitis is fataal na evolutie 3 – 5 dagen Symptomen zijn afhankelijk van o duur vh bestaan: wanneer meldt pt zich? vroegtijdig laattijdig o uitgebreidheid van ontstekingsproces gelokaliseerd diffuus o aard van ontsteking en van exsudaat chemische peritonitis etterige peritonitis faecale peritonitis soorten symptomen o symptomen van oorzakelijke orgaanziekte duidelijkst in begin vb. appendicitis, acute cholecystitis, diverticulitis, … o acute gelokaliseerde peritonitis vnl lokale, plaatselijke symptomen beperkt tot deel vh abdomen minder uitgesproken algemene symptomen o acute diffuse (vrije) peritonitis lokale symptomen verspreid over ongeveer hele abdomen algemene symptomen snel evoluerend in intensiteit symptomen ‘op afstand’: MOSF lokale symptomen o acuut ontstane buikpijn verergerend door bewegen o gevolgd door braken algemene symptomen o koorts o tekenen van dehydratatie o tekenen van intoxicatie met facies peritonealis 175 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Klinisch onderzoek symptomen en bevindingen bij gelokaliseerde en diffuse peritonitis INSPECTIE costale ademhaling PALPATIE pijn spierweerstand rebound tenderness PERCUSSIE pijn leverdofheid weg gelokaliseerde peritonitis diffuse peritonitis bij bovenbuikperitonitis ++ gelokaliseerd gelokaliseerd gelokaliseerd diffuus tot plankhard diffuus gelokaliseerd diffuus perforatie maag, duodenum, colon + – peritoneaal exsudaat gelokaliseerd AUSCULTATIE paralyse – + PPI cri du Douglas bij onderbuikperitonitis + ALGEMENE TEKENS koorts 37,5 – 38,5 39,5 – 40 dehydratatie (–) ++ intoxicatie – +++ facies peritonealis – + symptomen en klinisch onderzoek bij plastron o recente voorgeschiedenis van miskende abdominale infectie (3 – 4 dagen) o KO koorts? subfebrillitas abceskoorts igv plastron met abces vage slecht aflijnbare pijnlijke massa (wat meer ingeperkte) tekenen van lokale peritonitis evt tekenen van darmobstructie Diagnose peritonitis = klinische diagnose! biochemie: WBC, CRP, amylase, … RX AE o aspecifiek en soms misleidend o behalve: vrije lucht onder diafragma = zekerheidsteken v luchthoudende orgaanperforatie CT = eerstelijns diagnostisch onderzoek bij acuut abdomen! o heeft hogere gevoeligheid dan echografie Gelokaliseerde acute peritonitis: frequentste topografische vormen thv RFI o oorzaken acute appendicitis, appendiculair plastron en abces ileitis terminalis (ziekte van Crohn) o symptomen: rechterfossasyndroom thv LFI o oorzaken: diverticulitis van sigmoïd o symptomen: linkerfossasyndroom thv Douglasholte (pelvische peritonitis, Douglasabces) o oorzaken adnexitis 176 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 appendicitis diverticulitis van sigmoïd rest van diffuse peritonitis o symptomen rectitis ‘diarree’ = slijmverlies valse stoelgangsnood dysurie leukorree o diagnose: PPA cri du Douglas gebombeerde Douglas thv subdiafragmatische ruimte (subfrenisch, subdiafragmatisch abces) o oorzaken leverabces miltpathologie uitbreiding van subhepatisch abces rest van diffuse peritonitis o symptomen aspecifieke, infectieuze symptomen pleurale prikkeling, exsudaat diafragmaprikkeling: hik o diagnose RX diafragma, RX thorax hoogstand diafragma pleura-exsudaat CT thv subhepatische streek (subhepatisch abces) o oorzaken acute cholecystitis gedekte maag-duodenumperforatie retrocaecale appendicitis Behandeling preventieve behandeling = aandoeningen waarvan bekend is dat ze kunnen evolueren naar peritonitis preventief behandelen o vb. appendectomie vóór appendicitis perforeert o vb. sigmoïdresectie electief vóór opnieuw ontstaan van verwikkelde diverticulitis o vb. cholecystectomie vóór ontstaan cholecystitis diffuse peritonitis o drie pijlers IV vocht, reanimatie, indien nodig ITE postoperatief breedspectrum AB-therapie urgente laparotomie/laparoscopie (tenzij voor pancreatitis) o chirurgie bestaat uit toilet van pertioneale caviteit: lavage met warm fysiologisch serum behandeling van orgaanperforatie of ontsteking (source control!!) rafie: maag/duodenum ulcusperforatie resectie vd septische oorzaak: appendix, darmsegment (met stoma), galblaas peritoneale drainage lokale drainage maar ook drainage van Douglas-holte en subfrenische ruimten (profylactisch) want zijn meest declieve ruimten bij neerliggende pt Douglas abces → dysurie subfrenisch abces → oppervlakkige ademhaling vd pt 177 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 indien nodig: geplande relaparotomie(s) om 1 – 2 dagen bij ernstige, diffuse peritonitis ‘on demand’ vb. ikv CRP, kliniek, CT-scan, … igv ischemie: na 12 – 24u relook andere indicaties: na 24 – 48u vb. faecale peritonitis: etappenlavage (vss keren in buik gaan om te spoelen tot het proper is → dan terug sluiten) gelokaliseerde peritonitis o bij vroegtijdig stadium van gelokaliseerde peritonitis urgente laparoscopie/laparotomie + evt AB-therapie → indicaties pathologie waarvan geweten is dat ze evolueert naar diffuse peritonitis vb. appendicitis bij twijfel over oorzaak bij pathologie waarvan geweten is dat gelokaliseerde peritonitis dikwijls regresseert onder AB-therapie: conservatieve therapie ter ‘afkoeling’ (AB-therapie en IV vocht) onder nauwgezet medisch toezicht vss evoluties mogelijk afkoeling vh proces → na 6 weken: behandeling van à froid oorzakelijk proces symptomen diffuse peritonitis ontstaan → urgente laparotomie lokale peritonitissymptomen regresseren niet binnen 2 – 3 dagen geen regressie te verwachten of abcesvorming aanwezig ingreep geïndiceerd vb. percutane drainage onder CT-geleide deze strategie w verlaten voor acute cholecystitis redenen urgente ingreep kan veilig uitgevoerd w risico van recidief voor ingreep te vermijden beperking globale hospitalisatieduur en werkverlet DUS onmiddellijk cholecystectomie voor cholecystitis indien begonnen sinds < 2 dagen o bij laattijdig stadium gelokaliseerde peritonitis (plastron) als gelokaliseerde peritonitis pas w vastgesteld op stadium plastronvorming: optimale ogenblik voor chirurgisch ingrijpen voorbij vb. pericholecystitis (> 2 dagen symptomen), peridiverticulitis, periappendicitis, gedekte maagperforatie redenen pt heeft bewezen te beschikken over goed afweermechanisme operatieve ingreep zou in dit stadium belangrijke orgaanschade veroorzaken bij vrijmaken plastroneuze massa bij diagnose plastron start medische behandeling AB-therapie IV vocht NPO hospitalisatie: nauwkeurige opvolging evolutie lokale (abdominale) en algemene toestand igv regressie ontstekingsproces: oorzakelijke pathologie opsporen (observatie) regressie is meestal binnen 4 – 5 d als pathologie van heelkundige aard is: 6 weken later à froid opereren na volledige klinische regressie vd massa igv evolutie naar abces in plastron: ingreep diagnose obv hectische koorts, fluctuerende massa, echografie, CT-scan ingreep echo- of CT-geleide punctie en drainage desnoods heelkundige drainage: operatie beperkt zich tot externe drainage vh abces via meest directe weg vb. Douglasabces via transrectale drainage 178 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 6 weken later: oorzaak à froid heelkundig behandelen igv evolutie naar diffuse peritonitis door plastron-abcesruptuur naar peritoneale holte: urgente laparotomie aangewezen Prognose hangt van vss factoren af o ernst vd aandoening o pt-gebonden factoren vb. leeftijd, begeleidende aandoeningen o adequaatheid van therapie(ën) diffuse ernstige peritonitis: mortaliteit ong 30% o purulent 20% o biliair 17% o faecaal 38% Opmerking: abdominaal compartimentsyndroom = verminderde perfusie van intra-abdominale organen (inclusief nieren) door plotse toename vd intra-abdominale druk o normaal: intra-abdominale druk (IAP) 3 – 15 mmHg o pathologisch: IAP > 20 mmHg intra-abdominale druk w meestal gemeten via druk id blaas oorzaken kunnen intra- of retroperitoneaal gelegen zijn o peritonitis o pancreatitis o bloeding (aneurysma, trauma) o obstructie o pneumoperitoneum bij (te langdurige) laparoscopie o sluiten reuze-eventratie o gastroschisis pathofysiologie o respiratoire distress restritctief longlijden R-L shunt (respiratoire acidose) o cardiovasculair: verminderde cardiac output tgv verminderde veneuze return gestegen afterload o verminderde renale perfusie: oligo- of anurie o verminderde splanchnische perfusie ischemie bacteriële translocaties o cranieel: gestegen intracraniële druk (door gestegen intrathoracale druk en CVD) behandeling o zorgen voor adequaat circulerend volume o abdominale decompressie! ‘laparostomie’ Wittmann patch aangewezen vanaf 20 mmHg intra-abdominale druk o progressieve abdominale sluiting vb. VAC-systeem Obstructie of ileus Obstructie of ileus = afwezigheid transit door dunne dam en/of dikke darm Indelingen soorten o organische of mechanische ileus 179 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 opmerking: mechanische ileus kan overgaan in (decompenseren tot) paralytische ileus tgv overdistentie o strangulatorische ileus = organische of functionele ileus gepaard gaande met hypoperfusie van darmsegment o functionele of paralytische ileus = transitstoornis tgv dismotiliteit (dus zonder organische oorzaak) graden o subobstructie o volledige obstructie lokalisatie o hoge dundarmobstructie opm: thv slokdarm, maag en duodenum eerder sprake van ‘stenose’ dan obstructie o lage dundarmobstructie o colonobstructie Pathofysiologie mechanische ileus o naargelang oorzaak: ileus kan beginnen als subobstructie of obstructie subobstructief letsel: toestand kan vrij vlug evolueren naar volledige obstructie door oedeemvorming stase min of meer vaste substanties in lumen boven vernauwing mogelijk reversibel als stase opgeheven kan w door maag- of darmsonde volledig obstructief letsel intraluminele druk boven stenose stijgt snel omdat aangevoerde secreties en voedselbestanddelen stagneren absorptiestoornis en hypersecretie in proximaal uitgezette oedemateuze gedeelte snel ontstaan gevolg: darminhoud loopt terug tot in maag → galbraken of fecaloïd braken (afh van hoogte vd stase) stadium is reversibel door opheffen vd stase indien niet opgehoffen: proximaal van obstructie motorische uitputting (decompensatie) → mechanische obstructie gaat over in (secundaire) paralytische ileus o tgv distentie: intraluminele druk en vnl intramurale druk kunnen hoger w dan capillaire perfusiedruk → vascularisatiestoornissen: ischemie (hier ook ‘secundaire strangulatie’) stadium is irreversibel gangreneuze darmwand zal perforeren/ruptureren (vb. caecum igv sigmoïdobstructie door carcinoom) → faecale peritonitis o ook ernstige algemene stoornissen vocht- en elektrolytenverlies is variabel maar meestal groot tgv overvloedig braken stagnatie van secreties in darm proximaal van obstructie → opgestapelde vocht is verloren voor circulatie hypersecretie in darm proximaal vd obstructie ionenstoornissen? 180 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hoge dundarmobstructie (inclusief pyloor- en duodenale stenose) → ernstige ionenstoornissen lage dundarmobstructie → minder ionenstoornissen colonobstructie → weinig of geen ionenstoornissen paralytische ileus o primaire (veralgemeende) paralytische ileus: uitval vd motoriek vd hele dunne darm en dikke darm vaak is ook maag afunctioneel (acute maagdilatatie) gevolgen hele GI inhoud stagneert diffuus darmoedeem en uitgesproken hypersecretie met massieve dilatatie alle ingewanden absorptie gestoord ionenstoornissen en vochtverlies zijn ernstig soms is motorische uitval minder ernstig (darmparesie) o secundaire (gelokaliseerde) paralytische ileus: beperkt tot één of enkele darmsegmenten vb. thv gelokaliseerde peritonitishaard – sentinelloop bij mechanische obstructie kan darmsegment proximaal vd stenose motorisch decompenseren → ontstaan paralyse die beperkt blijft tot segment boven stenose strangulatorische ileus o strangulatie = gelijktijdige afklemming zowel darmlumen als bloedvoorziening vh darmsegment DUS obstructie + darmischemie o primaire strangulatie bloedcirculatiestoornis bestaat vanaf begin en gaat gepaard met mechanische ileus: éénzelfde oorzaak snoert lumen darm en bloedcirculatie vh darmsegment af meestal is ischemie beperkt tot 1 darmsegment: ‘closed loop’ door proximale en distale obstructie gelijktijdig vb. ingeklemde liesbreuk, strengbride, volvulus o secundaire strangulatie igv uitgesproken distentie en intraluminele drukstijging bij mechanische obstructie: intramurale druk proximaal van obstructie zo hoog dat perfusie gestoord w eerst beperken ischemische letsels zich tot mucosa van uitgezette darmsegment na enkele uren/dagen w alle lagen van darmwand ischemisch om zelfde reden kan ook bij paralytische ileus secundaire strangulatie ontstaan o darmwandischemie leidt tot darmruptuur / perforatie opm: darmischemie of darmgangreen kan ook veroorzaakt w door primaire vaatpathologie vd mesenteriële bloedvaten aanvankelijk en kortstondig spasmen gevolgd door darmparalyse vh betrokken segment, metabole acidose en intoxicatie o bij strangulatie-ileus: steeds triade van gevolgen ischemische darm w (na korte periode hypermotiliteit) afunctioneel darm w permeabel (translocatie) voor toxisch exsudaat (bacteriën, toxines, …) dat zich in lumen bevindt hierdoor: peritoneale prikkeling 181 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 uiteindelijk treedt perforatie/ruptuur op met faeale peritonitis + septische shock toxische darminhoud en toxisch peritoneaal exsudaat w massief geresorbeerd → snelle ontwikkeling toxische shock Voornaamste oorzaken van ileus mechanische ileus o in lumen meconium ileus galsteen ileus vreemd voorwerp: alimentaire ileus, enteroliet (fecaloom, baroliet), ascariskluwen o in darmwand aangeboren oorzaken ziekte van Hirschsprung darmatresie imperforatio ani duplicatie invaginatie sequellen van vroeger trauma of ontstekingen van darmwand met stenose / littekenschrompeling thv darmanastomose ontstekingen ziekte van Crohn darmulcus perdiverticulitis tumoren! o buiten darmwand ingeklemde breuken altijd eerst klinisch uit te sluiten: kijken naar navel, lies, dij !!!! interne herniatie doorheen omentum, lig. latum postoperatief (bariatrische chirurgie!: darmlissen kunnen onder gemonteerde lissen draaien) briden congenitaal 5% postoperatief (kan lang voordien zijn!) tumoren (gynaecologische) endometriose volvulus paralytische ileus o acute peritonitis en acute pancreatitis o reflexmechanismen torsie van intraperitoneale organen, eierstokcyste, omentum, teelbal galsteencrisis, niersteencrisis retroperitoneale aandoeningen: ontsteking, operatie/trauma (hematoom) oorzaken op afstand: meningitis, hartinfarct, pleuritis o ionenstoornissen (hypoK+) o postoperatieve ileus (na laparotomie) strangulatorische ileus o invaginatie o volvulus o ingeklemde breuk o briden o secundair vb. caecal blow-out 182 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Voorkomen naargelang frequentie en leeftijd mechanische ileus Pasgeborene ziekte van Hirschsprung meconium ileus atresie vreemd voorwerp malrotatie ziekte van Crohn tumor ingeklemde breuk peridiverticulitis imperforatio ani Kind ingeklemde breuk Volwassene ingeklemde breuk Bejaarde tumor fecalomen galsteen ileus Vrouwen endometriose compressie door gynaecologische tumor Na laparotomie (zelfs zeer laattijdig) bride Psychiatrische pt vreemd voorwerp volvulus paralytische ileus o vroegtijdig na laparotomie o bij gal- en nierkoliek o bij peritonitis en pancreatitis o bij torsie intra-abdominale organen o posttraumatisch Symptomen en diagnose van leeftijd symptomen en biochemische afwijkingen bij ileus zekerheidssymptomen bij alle vormen ileus o afwezigheid flatus + stoelgang o braken heel variabel symptomencomplex qua intensiteit en aard: afhankelijk van o graad vd ileus: subobstructie vs obstructie o soort ileus: organisch, functioneel, strangulatie o lokalisatie: hoge vs lage obstructie o duur van bestaan: organische ileus → secundaire paralyse en evt secundaire strangulatie 183 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 biochemie o elektrolytenstoornissen o acidose: frequent bij (uitgebreide) strangulatie geen geïsoleerde klinische eigenschap of laboratoriumwaarde vertelt of darm gestranguleerd is! (geïsoleerd gestegen lactaat mag niet enige gids zijn) niet wachten op koorts, leukocytose of acidose voor diagnose ischemische darm!!! beeldvorming o spiraal CT abdomen: hoge gevoeligheid in aantonen plaats oorzaak levensbedreigende complicaties vb. strangulatie: afwezige contrastcaptatie vd wand + in eindstadium aanwezigheid lucht in darmwand (pneumatosis), mesenterische en portale venen vb. herniatie na bariatrische chirurgie: ‘whirl sign’ o RX abdomen overzicht staande lucht-vochtniveaus: orgelpijpbeeld niet sensitief voor beoordeling vasculaire verwikkelingen Verwikkelingen van ileus hypovolemie en ionenstoornissen intoxicatie (en SIRS/MOSF) tgv resorptie toxines e.a. secundaire strangulatie door overdistentie dyspneu door druk op diafragma darmruptuur met faecale peritonitis: vnl bij colonobstructie en closed loop aspiratiepneumonie: verslikken bij braken Behandeling igv geen symptomen van inklemming (beklemde breuken) of strangulatie: in eerste fase medische behandeling o NPO o IV NaCl 0,9% met K-supplement en glucose 5% met K supplement o GI-intubatie ten minste maagsonde → intraluminele druk en distentie (krampen) verminderen evt darmsonde, Cantor: geen meerwaarde over conventionele maagdecompressie (en nadeel: geraakt moeilijk voorbij pyloor → vaak endoscopisch te plaatsen) zorgt niet voor pijnvermindering bij closed loop! bij aantal mechanische oorzaken obstructie die potentieel van voorbijgaande aard zijn: proeftherapie enkele dagen voortzetten onder nauwgezet medisch toezicht vb. recente postoperatieve briden, CD bij acute opstoot o bij sigmoïdvolvulus en bij invaginatie: in eerste instantie intraluminele desobstructie beproeven mbv endoscopie of contrastlavement onder gedoseerde druk o bij primaire paralytische ileus: parasympaticomimetica of prokinetica toedienen heelkundige behandeling o indicaties voor urgente operatie irreversibele oorzaken van obstructie strangulatie of vermoeden ervan uitgesproken darmdistentie die niet afneemt door GI intubatie en aspiratie want mss closed loop! falen van endoluminele desobstrutiepoging (bij volvulus, invaginatie) o indicaties voor semidringende operatie (na ong 2 d medische proeftherapie) alle andere, vermoedelijk niet-reversibele oorzaken van ileus vb. tumor gevallen waar conservatieve proeftherapie aangewezen was (acute CD, recente adhesies zonder strangulatie) die niet spontaan op transit komen obstructie met voorgeschiedenis recidiverende subobstructies o operatieve ingreep varieert naargelang onderliggende pathologie 184 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ledigen van vochtopstapeling boven obstructie door leegmelken en afzuigen via preoperatief aangebrachte GI sonde enterotomie resectie reseceerbare obstructieve letsels met reanastomose behandeling niet-reseceerbaar obstructief letsel bypass entero-enterostomie of entero-colostomie voor letsels thv dundarm en colon colostomie voor letsels thv recto-sigmoïd Bloeding Hoge GI bloeding = bloeding proximaal van hoek van Treitz frequentie o acute hoge bloedingen zijn veel frequenter (> 95%) dan acute lage bloedingen o occulte lage bloedingen zijn veel frequenter dan occulte hoge bloedingen gevaarlijkste!!: stopt niet vanzelf → altijd gaan kijken oorzaken o peptisch ulcus vnl thv DI (zeldzaam postbulbair) thv maag thv distale slokdarm igv reflux oesofagitis o slokdarm- en maagkoepelvarices o adenocarcinoom van slokdarm, maag en duodenum o zeldzame oorzaken stressulcera medicamenteus ulcus (NSAIDs, corticoïden) gastritis goedaardige tumoren syndroom van Mallory-Weiss aorta-aneurysmafistel naar DIII (na vroegere aortagreffe) incarceratie van para-oesofagale hernia diafragmatica hemofilie spontane bloeding bij pt op coumarinederivaten vb. bloeding a. epigastrica … graden van bloedverlies o intensiteit, duur en totale hoeveelheid bloedverlies w geschat door evaluatie circulatoire toestand en hoeveelheid bloed die getransfuseerd moet w ter correctie van CVD o vaak variabel debiet in loop vd tijd waardoor aanvankelijk subacute bloeding plots hyperacuut w en vice versa o mogelijke graden occulte, latente bloeding subacute bloeding: compenseerbaar door 500 cc bloed/8 uur acute bloeding: niet compenseerbaar door 500 cc bloed/8 uur hyperacute bloeding: niet compenseerbaar door massieve transfusie vaak ‘open vessel’ bloedingen of slokdarmvarices symptomen o algemene symptomen: afhankelijk van debiet en totale hoeveelheid bloedverlies (evt variabel in tijd) ferriprieve anemie syncope, nausea, onpasselijk, zweten hypovolemische shock: zweten, droge bleke slijmvliezen, snelle zwakke pols, lage BD, lage CVD, snelle ademhaling, onrust o lokale symptomen hematemesis: braken rood bloed met klonters of zwart, halfverteerd bloed bij syndroom van Mallory-Weiss: eerst braken maaginhoud → dan hematemesis dikwijls afwezig bij duodenumbloeding 185 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 anaal bloedverlies occulttest + melena (meestal) rood bloedverlies + klonters per anum bij massieve hoge GI bloeding (ook gevolg van hyperperistaltiek) DD o latente GI bloeding: DD andere oorzaken van anemie o hematemesis: DD epistaxis, hemoptoe o anaal bloedverlies: DD lage acute intestinale bloedoorzaken diagnose vd plaats en oorzaak o anamnese en KO peptisch ulcus: ulcuslijden slokdarmvarices: cirrose + portale hypertensietekenen stress-ulcus: postoperatief, posttraumatisch medicamenteus ulcus o oesofago-gastroduodenoscopie behandeling: hemostase en causale behandeling indien mogelijk o reanimatie en monitoring blaassonde → urinedebiet CVD-leiding correctie circulerend volume via IV katheter(s): colloïden, packed cells evt. intubatie (ook om aspiratie te voorkomen) o bloedstelping endoscopisch indien mogelijk: injectie, coagulatie, ligaturen, … sonde van Sengstaken-Blakemore bij massief bloedende slokdarm- of maagvarices = sonde voor oesophagogastrische tamponade gevolgd door TIPSS zeer zeldzaam: heelkunde angiografisch of heelkundig als geen (definitieve) stelping endoscopisch verkregen kan w: bij bloedverlies ≥ 2,5 L bloed/24 – 48u o oorzakelijke (definitieve) behandeling indien mogelijk o vb. ‘maagbloeding’ goede veneuze access sedatie / ventilatie maagsonde spoelen met ijswater + (repeated) endoscopie selectieve arteriografie en coiling heelkunde prognose o afhankelijk van onderliggende pathologie en begeleidende aandoeningen slecht bij portale hypertensie, stress-ulcera o afhankelijk van ernst en duur hypovolemische shock(s) bij massief preoperatief bloedverlies (5 – 6 L): ontstaan van stollingsstoornissen en weefseloedeem → sterke daling prognose onafhankelijk van aard ingreep/pathologie tijdige indicatiestelling voor chirurgie noodzakelijk! Lage intestinale bloeding = bloedingsplaats distaal van hoek van Treitz o veel minder frequent (< 5%) dan hoge GI bloedingen o meestal occulte en latente bloedingen oorzaken o lage intestinale bloedingen waarbij bloeding hoofdsymptoom is carcinoom van colon of rectum > dunne darm poliepen van colon of rectum > dunne darm 186 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ulcus tgv divertikel van Meckel diverticulosis coli angiodysplasie thv darm (vnl ileocaecaal) anale pathologie hemorroïden fissuur zeldzame oorzaken: darmulcus o ziektetoestanden waarbij bloeding voorkomt maar ziektebeeld gedomineerd w door andere symptomen strangulatie invaginatie volvulus trombose vd a. mesenterica superior, a. mesenterica inferior (ischemische colitis) ontstekingen colitis ulcerosa en andere colitis ziekte van Crohn o oorzaken vd bloedingen volgens leeftijd bloeding = hoofdsymptoom bloeding = bijkomend symptoom kind - divertikel van Meckel - invaginatie - poliep rectum, colon - anale fissuur volwassene - colorectaal carcinoom - UC - diverticulose - CD - angiodysplasie - aorto-duodenale fistel bejaarde colorectaal carcinoom - ischemische colitis - trombose AMS symptomen o algemene symptomen afhankelijk van intensiteit bloeding (~ hoge GI bloedingen) o lokale symptomen occulttest + melena bij pathologie thv R-colon of dunne darm rood bloed en klonters per anum bloed op faeces: distaal colon en rectum bloed nadruppelen na defaecatie: anale oorzaken diagnose o tijdens acute bloedingsfase eerst hoge GI bloeding uitsluiten door oesofagogastroduodenoscopie PPA en anuscopie voor opsporen anorectale bloedingsoorzaken coloscopie is technisch niet uitvoerbaar tijdens acute bloedingsfase beeldvorming CT angiografie: adequaat bij voldoende bloedingsdebiet van ong 1 mL/min angiografie w aangewend ter behandeling (want heelkundig lokaliseren tijdens operatie faalt frequent) o bij trage bloeding ileo-coloscopie na darmvoorbereiding 187 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 isotopenscan gelabelde RBC voor bloedingsplaats Tc-scan voor Meckel enteroscopie dmv ‘push enteroscopie’ of videocapsule kan nuttig zijn behandeling o conservatieve behandeling IV vocht en transfusie 80% vd lage ‘acute’ GI bloedingen stoppen spontaan na stoppen bloeding en opsporen oorzaak: later electief chirurgisch ingrijpen afhankelijk van oorzaak bij aanhoudende bloeding: RX-angiografie met hemostase dmv zeer selectieve arteriële embolisatie (coiling) o heelkundige behandeling urgente operatie: zelden aangewezen bij lage bloedingen zelfde normen voor indicatie als bij hoge GI bloedingen acute dundarmbloeding → enterectomie bij acute colonbloeding soms uitgebreide ‘blinde’ resectie nodig of evt tijdelijk stoma als arteriografisch bloedingsplaats exact is aangetoond: meer beperkte darmresectie mogelijk als embolisatie niet lukte embolisatie resulteerde in ischemie (symptomen na 1 – 4 dagen) Intraperitoneale bloeding (hemoperitoneum) oorzaken o stomp abdominaal trauma milt- en leverruptuur mesenteriële laceraties o iatrogene oorzaken leverpunctiebiopsie e.a. postoperatief na laparotomie o extra-uteriene zwangerschap o aneurysma aortaruptuur / viscerale arteriën o stollingsstoornissen anticoagulatietherapie (slecht geregelde) bloedingsziekten: hemofilie, Henoch-Schönlein purpura, trombocytopenische purpura, … o intraperitoneale tumoren o postviraal spontane miltruptuur (vnl oudere mensen) symptomen o peritonitistekenen: dikwijls weinig uitgesproken o tekenen van diafragmaprikkeling: pijn thv schouders o abdominale opzetting: metingen thv navel o PPA: cri du Douglas o algemene, cardiovasculaire tekenen van bloedverlies diagnose o steeds aan mogelijkheid denken bij polytrauma of geopereerde pt o als algemene toestand en nierfunctie het toelaten: CT met IV contrast laattijdige gevolgen o vergroeiingen (diffuus) o hemorragische pseudocyste o surinfectie (translocatie) waardoor abces zelden purulente peritonitis behandeling: exploratieve laparotomie/laparoscopie voor idiopathische 188 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o diagnose cave multipele bloedingsplaatsen/letsels o causale behandeling o evacuatie van bloed Acute intestinale ischemie Zie vroeger Peritoneale vergroeiingen, adhesies, briden fibreuze verklevingen tss organen onderling en/of met pariëtale peritoneum ontstaan tgv o congenitaal: 5% o (doorgemaakte) peritonitis o vroegere laparotomie/laparoscopie met manipulatie van ingewanden en/of beschadiging van peritoneum o intraperitoneale bloedingen (stomp trauma) o vergroeiingen in breukzak pathogenese o peritoneale ontstekingsreactie + ongunstige factoren (fysieke en/of chemische beschadiging) → beschadigde mesotheel verliest fibrinolytische activiteit o fibrineuze exsudaat w ofwel afgebroken met resorptie en geen verkleving ofwel ‘omgezet’ tot fibrose (ingroei van fibroblasten) met ontstaan van definitieve vergroeiing diffuus strengvormig (‘bride’) o recent gevormde vergroeiingen versoepelen gedurende 6 – 12 weken maar verdwijnen nooit symptomen: niet noodzakelijk in verhouding tot uitgebreidheid vergroeiingen o meestal geen symptomen o vaag abdominaal discomfort tot ‘pijn’ door tractie bij bewegen, postprandiaal, … o manifeste symptomen: meestal pas bij verwikkelingen diagnose o in afwezigheid verwikkelingen: heel moeilijk om causaal verband aan te tonen of met grote waarschijnlijkheid te stellen tss symptomen en vb. radiologisch of laparoscopisch vastgestelde vergroeiingen o in electieve omstandigheden: RX transit of enteroclysma knik, vernauwing, … proximale dilatatie = bewijs van relevante transitstoornis o bij obstructie en zeker bij (vermoeden) strangulatie: spiraal CT abdomen met contrast DD o stenose darmsutuur o peritoneale metastasen o nieuwe pathologie vb. breuken, carcinoom verwikkelingen o mechanische dundarmobstructie door strengvormige bride variabele graad intensiteit (subobstructie tot obstructie) variabel interval na causale factor (soms vele jaren) o strangulatie van dundarmlis(sen) behandeling o bij strangulatie: urgente operatie met enterectomie igv gangreen o bij postoperatieve mechanische obstructie vroegtijdig (< 6 – 8 weken) na vroege laparotomie: conservatieve poging GI sonde IV vocht 189 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 TPN constant medisch toezicht (cave strangulatie!) laattijdige postoperatieve obstructie conservatieve poging 2 – 3 dagen igv geen strangulatietekenen laparoscopische of open adhesiolyse o recidiverende subobstructies met klinische impact en bewijs op beeldvorming: adhesiolyse prognose o meestal goed o maar toch ong 10% recidief obstructie na adhesiolyse Opmerking: interne hernia oorzaken o congenitale openingen herniatie via foramen van Winslow paracolische hernia pelvische herniatie o postinflammatoir of postoparatief: bride en adhesies symptomen, diagnose en behandeling: zie verder Corpus alienum oorzaak: achtergebleven/achtergelaten vreemd voorwerp na o trauma vb. kogel o laparoscopie of –tomie vb. clip, tampon, … symptomen o ruimte-innemend proces o compressie o infectie o abces o erosie diagnose o RX AE igv radio-opaak materiaal o spiraal CT abdomen met contrasten behandeling: verwijderen indien ongewild achtergebleven Peritoneale tumoren soorten o primair: mesothelioma (zeer zeldzaam) o secundair: heel frequent vnl van GI of gynaecologische (ovarium) oorsprong ontstaan peritoneale metastasen vnl tgv cavitaire pre- of peroperatieve tumorcelsoiling kunnen ook hematogeen ontstaan vb. borst pseudomyxoma peritonei ontstaan tgv soioling/ruptuur van cystadenoom of mucineus cystadenocarcinoom vd appendix of vh ovarium grote gelatineachtige collecties naast diffuus verspreide tumorale woekeringen verspreide perineale uitzaaiing w ‘carcinomatosis peritonei’ genoemd symptomen en tekenen o ascites of signe (/phénomène) du glaçon o extrinsieke compressie vd darm meestal op multipele plaatsen met (sub)obstructie diagnose en staging o CT o ascites cytologie o peroperatief: biopsie 190 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 immuunhistochemische kleuringen van peritoneale biopsies voor differentiatie en bepaling primaire origine van tumor calretinine +, Ber-Ep4 –, CK7 +, CK20 – → mesenthelioom calretinine –, Ber-Ep4 + → metastase van adenocarcinoom met CK7 +, CK20 –: afkomstig van bovenste GI tractus (maag, pancreas, …) met CK7 –, CK20 +: van colorectale origine behandeling o curatief: zeldzaam mogelijk volledige debulking (cytoreductie) + intraperitoneale chemotherapie met evt hypertermie (HIPEC) gevolgd door systemische chemotherapie o palliatief/symptomatisch systemische chemotherapie ascites tap ingreep voor obstructie (indien oplosbaar) 191 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Pathologie vd buikwand Congenitale buikwanddefecten Omfalocoele (navelstrengbreuk) pathologie: aplasie vd buikwand thv navel o meestal bedekt door dun membraan (peritoneum en amnionvlies) dat doorloopt op navelstreng o geassocieerde anomaliën (bepalen prognose!) bij klein defect: <10% geassocieerde anomaliën groot defect: > 50% geassocieerde anomaliën afwijkingen thv hart, middenrif, nier malrotatie trisomie 21 … o ingewanden en deel vd lever bevinden zich in breukzak o abdominale holte kan klein zijn = microabdomen symptomen en diagnose o intra-uteriene diagnose dmv prenatale echografie → bevalling plannen in ZH waar kind geopereerd zal w o umbilicaal defect van variabele grootte: navelstreng loopt uit op doorzichtige ‘zak’ waardoorheen ingewanden zichtbaar zijn o symptomen van geassocieerde congenitale afwijkingen behandeling o klein defect: herstel buikwand in één tijd (urgent) o groot defect met micro-abdomen: herstel met silo en progressieve reductie op neonatale ICU over vss dagen o aan geassocieerde malrotatie: moet niets gebeuren want tgv verklevingen is er minder volvulus Gastroschisis pathologie: volledig buikwanddefect (zonder vlies) naast normale navelstreng o meestal R van navelstreng o dunne darm is geëviscereerd (al intra-uterien) → gevolgen: dunne darm soms bedekt door dikke gelatineuze membraan (‘peel’) oedemateus komt verkort voor o postoperatief blijft vaak langdurige ileus (weken) bestaan: bepaalt prognose o steeds malrotatie o microabdomen o geassocieerde afwijkingen in < 10%: vnl dundarmatresie symptomen o intra-uteriene diagnose dmv prenatale echografie → plan bevalling in ZH waar kind gaat geopereerd w o evisceratie met (meestal beperkt) buikwanddefect thv normaal gevormde navel o symptomen van geassocieerde afwijkingen behandeling o klein defect: herstel buikwand in één tijd (urgent) o groot defect met micro-abdomen: herstel met silo en progressieve reductie op neonatale ICU over vss dagen Hematoom in rectusschede zeldzaam maar klinisch belangrijk door DD met peritonitis die moeilijk kan zijn oorzaak: bloeding in m. rectus abdominus schede uit v. of a. epigastrica inferior (90% onder navel) of superior door 192 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o indirect trauma en overrekking zwangerschap hoesten o direct trauma o postoperatief (laparotomie/-scopie) o hoger risico bij stollingsstoornissen: inclusief anticoagulantiatherapie symptomen o plotse hevige abdominale pijn ‘pseudo-peritonitis’: heel gevoelige buik maar geen peritoneale prikkeling mindert na paar dagen en verdwijnt dan o evt nausea of braken o klinisch onderzoek: gevoelige gespannen massa (hematoom) over m. rectus abdominis (meestal rechts) diagnose o echografie o CT behandeling o meestal volstaat conservatieve therapie → resorptie treedt op o bij te hevige pijn: evacuerende punctie of drainage nodig na controle vd stolling o bij hemodynamische instabiliteit: embolisatie vd a. epigastrica inferior (want we kunnen arterie in principe missen) Breuken van buikwand Inleiding (uitwendige) abdominale breuk of hernia: ingewanden of deel ervan, omgeven door peritoneum, puilen uit door abnormale opening in buikwand tot in vetlaag onder huid o breuk manifesteert als zwelling (bij inspanning) o meest frequente voorbeelden ‘spontane’ uitwendige buikwandbreuken: lies-, dij- en navelbreuken o definitie inklemming (‘incarceratie’): insnoeren vd doorgankelijkheid (en evt doorbloeding) vd organen die doorheen poort uitpuilen hoe smaller poort, hoe groter gevaar is NIET synoniem van strangulatie want dan is ook bloedvoorziening weg breuk bestaat uit 3 delen o breukpoort = abnormale opening in buikwand hoe smaller poort, hoe groter gevaar voor inklemming met afsnoering organen die doorheen poort uitpuilen o breukzak = zakvormige uitstulping van buikvlies o breukinhoud → mogelijkheden preperitoneaal vet intraperitoneale organen vb. omentum, dunne darm, dikke darm, appendix, blaas, ovarium soorten breuken o congenitale vs verworven breuken congenitale breuken 193 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 treden op tijdens eerste levensjaren oorzaak is congenitaal buikwanddefect verworven breuken ontstaan op latere leeftijd steeds op congenitale of verworven locus minoris resistentiae evisceratie en eventratie (littekenbreuk) zijn bijzondere vormen ‘verworven’ abdominale hernia doorheen (ver)zwak(t) operatielitteken o onafhankelijk van plaats breuk: onderscheid tss niet-verwikkelde reduceerbare breuken reduceerbare breuken breukinhoud valt terug in buik in ontspannen rugligging of kan (voorzichtig) teruggeduwd w naar buik als druk in buikholte voldoende groot is (vb. rechtstaan en hoesten): ingewanden puilen terug uit in breukzak niet-verwikkelde niet-reduceerbare breuken → wijst op banale verklevingen van breukinhoud met breukzak sliding hernia: deel vd breukzakwand intens verkleefd met darmlis → kan er niet van losgemaakt w verwikkelde breuken met inklemming of incarceratie van organen gekenmerkt door acuut event niet-reduceerbare zwelling bij inklemming darm: optreden van obstructie vb. dundarmobstructie tgv afsnoeren lumen behalve igv hernia van Richter: enkel darmwand-stukje afgesnoerd gevaarlijk want geen tekens → onvoldoende herkend als inklemming evt strangulatie en perforatie igv afsnoeren vascularisatie binnen 6 uur gevolgd door gangreen betrokken darmsegment elke verwikkelde breuk moet onmiddellijk behandeld w! eerst poging tot voorzichtige reductie pt in Trendelenburg positie rustig laten liggen → voorzichtig proberen terug erin masseren → pt voelt zih igv reductie plots veel beter cave ‘valse reductie’ niet igv peritoneale prikkeling! klinische opvolging na reductie als reductie niet lukt: pt dringend opereren (anders irreversibele necrose) diagnose breuk o klinisch!!! inspectie en palpatie zowel liggend als staande reduceerbaar als liggend? bij twijfel liesbreuk: scrotale palpatie telkens met en zonder Valsalva bij iedere pt met breuk: beide liesregio’s en abdominale littekens nakijken op breukvorming o technische onderzoeken? echografie NIET zinvol als breuk klinisch duidelijk is enkel bij obese pt’en beeldvorming (echo of CT) kan nuttig zijn bij blijvende twijfel: exploratieve laparoscopie behandelingsprincipe van breuken o moderne geneeskunde: geen plaats meer voor conservatieve behandeling breuken vb. breukbanden, abdominaal corset behalve uitzonderlijke gevallen vb. eventratie bij ernstig belaste pt ASA 4 194 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o bij asymptomatische breuken kan wel geopteerd w voor conservatief beleid omdat in meeste gevallen risico op inklemming beperkt is tekens van inklemming moeten aan pt toegelicht w o electief operatief herstel aan te raden voor meeste symptomatische breuken (zeker liesbreuken) heelkundig herstel van breuk omvat open of laparoscopische aanpak met vss stappen reductie inhoud vd breukzak resectie vd breukzak en sluiten vh peritoneum sluiten en verstevigen vd musculofasciale buikwand meestal met synthetische mesh (netje) open of laparoscopisch belang van positie mesh overlap!! (mesh over gat naaien) voordeel dramatische reductie van kans op recidief ook bij inklemming en darmresectie mogelijk als clean-contaminated mesh-gerelateerde complicaties briden – erosie – fistelrisico als in contact met viscera mesh infectie harnas-gevoel (owv krimpen net) / chronische pijn mesh: recente evoluties meshes met anti-adhesieve capaciteit meshes met grote poriën atraumatische fixatiemethoden primair herstel (niet resorbeerbare hechtingsdraad) bij kinderen ernstige contaminatie peroperatief bij verwikkelde breuk: inhoud vd breukzak steeds nazien op viabiliteit igv irreversibele ischemie: evt aparte laparoscopie/laparotomie uitvoeren met resectie betrokken orgaan (vb. segmentaire enterectomie) resultaten zijn afhankelijk van type pt type breuk gebruikte hersteltechniek af- of aanweigheid postoperatieve verwikkelingen belangrijkste specifieke verwikkelingen recidief chronische pijn mesh-gerelateerde complicaties infectie harnasgevoel breuken buikwand: steeds opereren? pro last 195 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 risico inklemming gaat niet spontaan verdwijnen contra algemene risico’s ingreep specifieke risico’s ingreep (verwikkelingen) o postoperatieve instructies dagelijkse activiteiten onmiddellijk toegestaan (vb. trappen doen) hef- en sportverbod mesh: 2 weken volstaat bijna altijd primair: 6 weken geen fysieke restricties bij kinderen! nadien: ‘do what you can’ werkverlet: afhankelijk van type werk maar niet langer dan hef- en sportverbod Indeling Indeling uitwendige breuken o congenitale breuken liesbreuk navelbreuk o verworven breuken op congenitaal zwakke plaatsen liesbreuk dijbreuk navelbreuk epigastrische breuk zeldzame breuken o verworven breuken thv laparotomie / laparoscopielitteken: eventratie inwendige breuken o intraperitoneale hernia (interne hernia) vb. na gastric bypass chirugie o hernia diaphragmatica (hiatus hernia) Congenitale breuken liesbreuk of hernia inguinalis bij kind o pathogenese tijdens foetale leven dalen testikels af in scrotum → nemen daarbij peritoneum mee peritoneale uitstulping (peritoneo-vaginaal kanaal) sluit zich net voor geboorte af slechts in 20% is dit volledig bij geboorte op volwassen leeftijd is er afsluiting in 75% breuk (meestal zwelling opgemerkt door ouders) treedt op in 1 – 4% vd kinderen zijn dus bijna altijd indirecte breuken jongens > meisjes risico op inklemming is hoger in eerste levensmaanden (5 – 30%) igv geïsoldeerde scrotale zwelling moet men onderscheid maken tss liesbreuk: breukzakinhoud darmen hydrocoele (waterbreuk): bevat enkel vocht (translucentie), geen darmen communicans: kan leeggeduwd worden non-communicans: kan niet leeggeduwd w ook bij meisjes kan liesbreuk op heel vroege leeftijd bestaan veel zeldzamer dan bij jongens cave: breukzak kan ovarium bevatten o behandeling liesbreuk bij kind: steeds heelkundig behandeld (vanaf 2,5 kg) zelfs igv geen duidelijke symptomen kleine heelkundige ingreep onder algemene verdoving 196 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ‘hoge ligatuur’: afbinden vd breukzak thv inwendige liesring geen resectie distale breukzak geen mesh geen contralaterale exploratie kan in daghospitalisatie uitgevoerd w kans op recidief: heel laag (< 1%) postoperatieve complicaties (zeldzaam!) testisatrofie iatrogene malpositie (hoogstand) vd teelbal trauma vd vas deferens bij inklemming: lukt meestal om breuk te reduceren → gevolgd door ingreep volgende dag(en) bij hydrocoele geen risico op inklemming kans op spontane resolutie in eerste levensjaar navelbreuk of hernia umbilicalis bij kind o pathogenese en evolutie bij geboorte w navelstreng afgebonden → droogt → valt af op deze plek kan naderhand zwakke plek ontstaan omdat navelring niet goed sluit buikvlies met daarin gedeelte vh omentum (vetschort) en/of ingewanden kunnen uitpuilen onder huid jongens > meisjes (2:1) als breukpoort < 1 cm: kan in tot > 90% vd gevallen ‘spontaan’ sluiten tijdens eerste levensmaanden – derde levensjaar o behandeling in principe wachten tot 3 jaar als breukpoort < 1 cm geen last anders primair herstel (daghospitalisatie – narcose) heelkundige correctie (primair herstel in daghospitalisatie): absoluut aan te raden ongeacht leeftijd als breuk symptomatisch is (vb. krampen door intermittente inklemming) of breukpoort > 2 cm en breukzak volumineus en bevat darmlissen navelbreuk die in 3e levensjaar nog bestaat best heelkundig gesloten omdat spontane sluiting onwaarschijnlijk is ingreep is eenvoudig (daghospitalisatie) en vrijwel zonder gevaar Verworven breuken op congenitaal zwakke plaatsen liesbreuk of hernia inguinalis bij volwassene o anatomie zaadstrengelementen (ductus deferens en spermatische bloedvaten) verlopen door lieskanaal verloop van annulus inguinalis interna (inwendige liesring) naar annulus ingunalis externa (uitwendige liesring) m. obliquus interna en m. transversus abdominalis sluiten inwendige opening en achterkant vh lieskanaal af vnl bij contractie (heffen, hoesten, …) vrouw: ligamentum rotundum (lig. teres uteri) o voorkomen liesbreuken komen voor op alle leeftijden 20x frequenter bij mannen dan vrouwen ong 25% vd mannelijke bevolking zou liesbreuk krijgen vaak familiale voorgeschiedenis in 15% vd gevallen komt breuk bilateraal voor o pathogenese 197 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 oorzaak ligt in open blijven vd peritoneale uitstulping zwakke (/verzwakte) buikwand toestanden waarbij intra-abdominale druk frequent sterk verhoogt longaandoeningen (COPD), ascites, langdurig zware arbeid) en/of hereditaire of verworven aandoeningen vh bindweefsel → risicofactoren rokers familiaal voorkomen PPV (patent processus vaginalis) collageenziekte, AAA na appendectomie en prostatectomie ascites peritoneaal dialyse risico op inklemming wsl rond 0,35% per jaar o pathologie (vb. hernia inguinalis indirecta: breukzak exterioriseert zich via inwendige liesopening (dus breuk loopt door zowel interne als externe liesring) lateraal vd a. en v. epigastrica inferior verloopt in zaadstreng (meestal aangeboren) hernia inguinalis directa: breuk exterioriseert via achterwand vh lieskanaal → enkel doorheen externe liesring door fascia transversalis mediaal vd a. en v. epigastrica inferior meestal ‘ouderdomsziekte’ (slecht collageen?) cave: veel mensen enkel asymptomatische bulge liesbreuken komen bilateraal voor in ong 15% graden hernia inguinalis incipiens: breukzak reikt tot aan uitwendige liesring hernia inguinalis: breukzak reikt tot buiten lieskanaal hernia inguinalis scrotalis / labialis: breukzak breidt zich uit tot in scrotum / labia o symptomen en KO zwelling thv liesstreek bij rechtstaan en inspanningen (reponeerbare zwelling) vage last of pijn in lies bij rechtstaan en inspanningen bij verwikkelingen harde niet-reponeerbare zwelling pijn, krampen, braken (mechanische ileus, strangulatie) bij strangulatie roodheid peritonitis inspectie en palpatie liggend en staande telkens met en zonder Valsalva palpatie via scrotum: nuttig bij hernia inguinalis incipiens DD met dijbreuk o DD zwelling 198 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hydrocoele (transilluminatie) dijbreuk lymfeklierzwelling lipoom cyste van Nuck (vrouw; kanaal van Nuck is abnormaal open zak peritoneum die uitbreidt tot in labia majora) varix v. saphena aneurysma ectopische teelbal zaadstrengcyste endometriose pijn musculotendineuze pijn vb. adductorentendinopathie, m. rectus abdominis tendinopathie heupartrose lage rugpijn osteitis pubis bursitis ileopectinea endometriose o caveats bij diagnostiek pijn zonder zwelling positieve echo voor directe breuk o behandeling asymptomatische breuken: conservatief beleid soms mogelijk zeker igv pt met risicofactoren voor chronische pijn postoperatief “watchful waiting” electief heelkundig herstel: aangewezen voor elke symptomatische liesbreuk standaardtherapie voor volwassenen: herstel met synthetische niet-resorbeerbare mesh (vb. polypropyleen) in daghospitalisatie 2 meest aanvaarde technieken Lichtenstein hernioplastie: anterieure toegangsweg met mesh onder m. obliquus externus (onlay) voordelen eenvoud vd ingreep ingreep mogelijk onder algemene, regionale maar ook lokale anesthesie cave urineretentie igv regionaal (spinale anesthesie) anesthestiologisch geen contra-indicaties meer om liesbreuk te opereren zelfs niet bij oudere en belaste pt risicopt’en w best electief geopereerd want igv operatie in urgentie: sterke toename kans op postoperatieve mortaliteit (≥ 10%) nadeel risico op chronische liespijn 10% bij 3% zeer invaliderend (neuropathisch?) dijbreukregio niet verstevigd laparoscopische techniek (posterior toegangsweg met preperitoneale mesh): TEP of TAPP voordelen snelle recuperatie (zeker igv bilateraal herstel) ganse lies- en dijregio (myopectineael opening van Fruchaud) bedekt risico’s 199 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 recidief breuk: vergelijkbaar met Lichtenstein hernioplastie risico op chronische liespijn lager dan bij Lichtenstein nadelen nood aan algemene anesthesie sterke leercurve feit dat peritoneale mesh latere radicale prostatectomie kan bemoeilijken postoperatieve tijdelijke werkonbekwaamheid (met hef- en sportverbod) 2 – 3 weken nadien mag pt alles doen wat hij / zij kan zonder pijn of last outcome risico op recidief breuk met deze technieken: ong 1 – 5% (duidelijk lager dan niet-meshtechnieken vb. Shouldice) dan: approach / positie mesh omgekeerd ivm eerste ingreep chronische pijn tot 10% (invaliderend 3%) mortaliteit heel laag maar sterk stijgend bij inklemming zeker bij (oudere) pt met veel comorbiditeit (≥ 10%) complicaties nabloeding oppervlakkige infectie meshinfectie ischemische orchitis, testisatrofie (0,05%) dijbreuk of hernia femoralis of cruralis o komt 3 – 4x meer voor bij vrouwen dan bij mannen → wsl te maken met inclinatie vh bekken zwangerschap o hoewel zwelling meestal klein is: gevaar voor verwikkelingen (strangulatie) heel groot 5 – 10x meer risico dan bij liesbreuk oorzaak: nauwe breukpoort verwikkeling is dikwijls zelfs eerste symptoom o symptomen zwelling onder liesboog, hoog in dijstreek (mediaal vd v. ilicaca) met/zonder verwikkeling o DD: ~liesbreuk o behandeling: ALTIJD electief heelkundig herstel aangewezen voor iedere (symptomatische en asymptomatische) dijbreuk owv groot risico op inklemming laparoscopisch herstel met mesh geniet voorkeur daghospitalisatie mesh posterieur: preperitoneaal behalve igv ernstige contaminatie igv strangulatie navelbreuk of hernia umbilicalis bij volwassene o breukpoort meestal heel nauw en breukzakvolume neemt progressief toe → toenemend inklemmingsgevaar! meeste breuken (wsl ook igv geen last) best zonder uitstel heelkundig herstellen daghospitalisatie narcose uitzondering: zeer kleine navelbreukjes die asymptomatisch zijn en niet evolueren over tijd zijn vaak niet reduceerbaar door wat gehernieerd preperitoneaal vet o meer en meer breuken w met (pre- of intra-)peritoneale mesh behandeld owv risico op recidief van primair herstel breukpoort > 2 – 3 cm zelfs kleiner igv risicofactoren bij morbied obese pt’en: laparoscopisch herstel met intraperitoneale mesh is goede indicatie om mogelijke wondcomplicaties te vermijden 200 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 roken chronische hoest bij levercirrose ook aangeraden omdat trofische huidstoornissen zullen optreden ascites en andere verwikkelingen cirrose moeten wel preoperatief behandeld w immuungedeprimeerde pt’en positie mesh anterieur (open) onlay sublay: retromusculair, preperitoneaal of intraperitoneaal (IPOM) mesh posterieur (laparoscopisch): intraperitoneaal (IPOM) pro: duidelijk minder risico op wondinfectie contra: seroom, bulging, pijn o primair herstel enkel nog aangeraden als breukpoort < 2 cm en tegelijkertijd geen risicofactoren voor recidief (obesitas, diabetes, roken, chronsiche hoest, levercirrose, immuunsuppressie) ingreep gebeurt meestal in daghospitalisatie onder nacrose epigastrische breuk of hernia epigastrica o pathologie: hernia via linea alba tss navel en processus xiphoideus (vaak thv rectusdiastase) soms multipel vaak enkel gehernieerd preperitoneaal vet zonder breukzak o kleine breukpoort met risico op inklemming uitzondering: cfr. bij navelbreuk o symptomen geen zwelling en/of pijn thv epigastrium min of meer uitstralend toenemend bij inspanningen o DD maagulcus galstenen lipoom diastase vd mm. recti spoelvormige longitudinale zwelling op middellijn enkel zichtbaar bij Valsalva veroorzaakt door elongatie vd linea alba onderbuik: multipares bovenbuik: obesitas is geen breuk → geen gevaar voor inklemming behandeling geen indien esthetisch storend: evt plicatuur vd linea alba of herstel met mesh … o behandeling: heelkundig herstel daghospitalisatie narcose opties 201 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 primair herstel mesh igv breukpoort > 2 – 3 cm kleiner igv risiofactoren: obesitas, roken, … zeldzame breuken: soms heel moeilijk klinisch te herkennen → presenteren dikwijls met/door verwikkeling o hernia van Spieghel: thv linea arcuata lateraal van m. rectus meestal enkel doorheen m. transversalis en m. obliquus internus dus: echo doen igv pt die herhaaldelijk komt terwijl je bij KO niets voelt maar pt meer pijn heeft bij duwen, … o hernia obturatoria thv canalis obturatorius: typische presentatievorm als dundarmobstructie bij oudere magere pt o hernia ischiadica thv gluteusstreek o hernia perinealis doorheen bekkenbodem: meestal na rectumamputatie o hernia lumbalis verworven breuken tgv laparotomie / laparoscopielitteken o eventratie of littekenbreuk oorzaken verzwakking vd buikwand thv laparotomie- of laparoscopielitteken incidentie: tot 10% vd pt’en na laparotomie! risicofactoren type insnede (verticaal > transversaal) slechte fasciasluiting abnormaal verhoogde inrta-abdominale druk postoperatief slechte kwaliteit van bindweefsel vd fascia (vb. AAA, roken) metabole factoren: anemie, obesitas, diabetes, corticoïden, hypoproteïnemie wondinfectie !!! pathologie lengte breukpoort kan zich uitstrekken over hele lengte vh laparotomielitteken 202 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 soms heel klein breukzak gecentreerd op huidincisie maar kan ook lateraal van litteken bulge thv litteken duidt op verzwakking in plaats van breukpoort kan optreden door denervatie vd buikwandmusculatuur (typisch na lumbotomie) behandeling: heelkundig herstel altijd als symptomen en geen contra-indicatie voor chirurgie bijna altijd herstel met mesh meestal extraperitoneaal achter rectusspier geplaatst: retromusculaire techniek volgens Rives-Stoppa mesh kan ook intraperitoneaal geplaatst w dan moet mesh anti-adhesieve laag hebben om kans op complicaties door intraperitoneaal gebruik (vb. adhesies en erosies vd darmen) te beperken kan ook laparoscopisch gebeuren breuk ook nog sluiten (dus geen mesh augmentation) owv vermindering risico postoperatieve bulging preventie meshinfectie best wordt ganse litteken peroperatief geëxploreerd (bijkomend voordeel laparoscopie) uitzonderingen wanneer geen heelkunde → buikband voorschrijven te klein en asymptomatisch (cave inklemming) te groot (anesthesiologisch) risico opmerking: parastomale breuk = speciale vorm littekenbreuk thv stoma heel frequent: 30 – 50% niet altijd symptomatisch behandeling resultaten van herstel (zelfs met prothese) waren tot voor kort ontgoochelend keyhole techniek: opening in net → terug rond darm leggen → sluiten (laparoscopische) techniek van Sugarbaker: veelbelovende techniek met lage recidiefratio darm vh stoma w volledig omgeven door netje → beduidend minder kans op recidief preventie van littekenbreuken voldoende kleine stapjes bij sluiten abdominale fascia na laparotomie (sutuur/wonde lengteratio 4:1) dwars sluiten vd fascia voor kleine incisies mesh? laparotomie bij aanleggen definitief stoma o postoperatieve evisceratie pathologie plots openvallen van alle lagen van recent laparotomielitteken over hele lengte of deel vd lengte in eerste weken postoperatief nog geen breukzak gevormd → 2 types gedekte evisceratie: huid nog intact vrije evisceratie: ingewanden liggen bloot oorzaken zelfde als eventratie ter preventie kan ondersteunende elastische buikband nuttig zijn symptomen pt voelt/hoort meestal scheur (‘krak’) in wonde gedekte evisceratie plots verschijnen van sero-hemorragisch exsudaat tss huidsuturen aan denken bij plots veel serohemorragisch vochtverlies via wonde! 203 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 soms onderbreking in fascia te voelen (‘ingevallen’ wonde) ingewanden zichtbaar in open wonde behandeling onmiddellijke re-interventie en sluiting vd buikwand behalve als darmen al sterk verkleefd zijn opmerking: ‘open abdomen’ is postoperatieve situatie waarbij intentioneel fascia en huid vd buikwand niet gesloten w redenen met oog op ‘relook’ laparotomie om te hoge intra-abdominale druk (compartimentsyndroom) te voorkomen of behandelen proberen progressief te sluiten Wittmann patch (zie slides) TNP (topical negative pressure) bacteriën w eruit gezogen wonde w verkleind als dit niet lukt (verkleving): 1 – 2 jaar afwachten tot huid voldoende soepel is om te sluiten preventie: ondersteunende buikband? Opmerking: samenvatting mesh-gebruik liesbreuk open Lichtenstein navelbreuk preperitoneale mesh laparoscopisch IPOM TEP, TAPP (Stoppa) littekenbreuk - Rives-Stoppa - IPOM - onlay IPOM Inwendige breuken intraperitoneale hernia (interne hernia) vb. na gastric bypass chirugie hernia diaphragmatica (hiatus hernia) Tumoren van buikwand Tumoren vd buikwand zijn frequent maar gewoonlijk goedaardig Goedaardige tumoren (60%) lipoom (20%) hemangioom fibroom neurofibroom desmoïdtumor (desmoïd type fibromatose) o = lokaal agressieve, diepgelegen (musculofasciale) wekedelentumor o lokalisatie in buikwand komt ook buiten buikwand voor mesenterium retroperitoneum o etiologie tumor treedt spontaan op kan ook na laparotomie vnl bij vrouwen: vnl na zwangerschap o er is associatie tss desmoïdtumoren en FAP: syndroom van Gardner (met meer agressief verloop) o tumor groeit traag en kan soms spontaan regresseren o behandeling: multidisciplinaire aanpak igv snel evolutief met symptomen: brede excisie 204 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 gezien infiltrerende karakter: frequent recidief (zelfs na volledige resectie) andere behandelingsmogelijkheden kunnen overwogen w: radiotherapie, tamoxifen, anti-oestrogeen o metastaseren NIET keloïd o = tumor van onderhuidse bindweefsel (fibroblastenproliferatie) die naast litteken uitbreidt gedurende maanden na trauma/incisie met overigens onverwikkelde heling er treedt dus geen maturatie van litteken op o behandeling ook voor ‘onbehandelbare’ hypertrofische littekens: maandelijks triamcinolone-injectie (corticosteroïd) ín litteken gedurende 6 maanden variabel resultaat lokale applicatie corticosteroïdenzalf heeft geen zin evt toch excisie (binnen litteken) met per- en postoperatief injecties hypertrofisch litteken o = breed litteken dat matureert (bleek w) en beperkt blijft tot litteken meestal na verwikkelde wondheling: wondloslating, infectie, heling per secundam intentionem, brandwonden preventie: lokale druk (vnl voor brandwonden) vroegtijdig, continu en langdurig (6 – 12 maanden) o behandeling: excisie van litteken en cosmetische hechting o resultaat: meestal goed Kwaadaardige tumoren (40%) primaire huid-, fascia- en spiertumoren: zeldzaam metastasen zijn meest frequent o vb. thv navel: Sister Mary Joseph’s nodule o ontstaan door implantatie kankercellen tijdens primaire operatie in laparotomieof laparoscopielitteken of in drainagelitteken directe invasie hematogene uitzaaiing (longCa, pancreasCa, …) o bij microscopische evaluatie: opsporen primaire origine mbv immuunhistochemische kleuringen 205 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Leverziekten Inleiding Anatomie gewicht normale lever o 1,5 kg (1,2 – 1,8 kg) o 1/36 of ong 3% van lichaamsgewicht lobben o kleinere lob links van porta hepatis (leverhilus) o grotere rechterlob voorvlakte op splitsing tss beide lobben: lig. falciforme o loopt uit in lig. teres met v. umbilicalis vascularisatie o lever ontvangt arterieel bloed van truncus coeliacus (a. hepatica) evt a. mesenterica superior splanchnisch veneus bloed via v. portae GI veneuze afvoer komt aan in lever: nutritie, detoxicatie, captatie toxines en antigenen → pas na zuivering: door naar algemene circulatie bij portale hypertensie: stase in v. portae, v. lienalis, v. mesenterica superior en inferior + v. umbilicalis gaat terug open o afvoer vd lever: via 3 vv. hepaticae naar VCI net onder diafragma biliair apparaat o intrahepatische galkanaaltjes komen samen in 2 ducti hepaticae → ductus choledochus waar ook ductus cysticus in uitmondt o samen met pancreaskanaal: ductus choledochus mondt uit thv papil van Vater in duodenum Functies vd lever lever voert veel functies uit: bevorderd door o anatomische plaats in veneuze afvoer van darm (opname voedingsstoffen) o structuur: eenlagige celplaten in rechtstreeks contact met bloed (sinusoïden) o naast parenchymcellen (hepatocyten): andere cellen die verschillende functies uitvoeren cholangiocyten Kupffercellen stelaat cellen hepatocyten: opbouw, afbraak, stapeling, metabolisme en secretie veel stoffen naar gal en terug naar bloed o proteïnemetabolisme opbouw totale hoeveelheid proteïnen in lever bedraagt ± 170 mg/g (vochtig) levergewicht bron AZ via v. portae opgenomen lokaal opgebouwd door transaminering uit ketonen functie gedeelte: lokale structurele, bindende of enzymatische rol vb. ferritine, ligandine, cytochroom P450 ander deel zijn exportproteïnen: w naar bloed of gal getransporteerd albumine (leverinsufficiëntie → hypoalbuminemie) alle proteïnen vd bloedstolling (factor VIII w weliswaar vnl in endotheelcellen opgebouwd) glycoproteïnen lipoproteïnen 206 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 afbraak proteïnen w in lever afgebroken → AZ ontstaan → deaminering met vorming ammonia (stof die hepatische encefalopathie uitlokt) → w verwerkt tot ureum in uremcyclus uit nucloproteïnen: zowel ureum als urinezuur gevormd koolhydratenmetabolisme glycogeen monosacchariden w geabsorbeerd → moleculen die niet onmiddellijk w verbrand: omgezet in glycogeen dat in hepatocyten w gestapeld glycogeen w onder endocriene controle door glycogenolytische enzymen in lever terug afgebroken tot glucose gluconeogenese vanuit AZ en vanuit afbraakmoleculen van glucoseverbranding (glycolyse → lactaat, pyruvaat, …): glucose kan teruggevormd w in gluconeogenese igv acuut leverfalen hypoglycemie lactaatacidose volwassene beschikt over ± 300 g koolhydraten 70 g in lever gestapeld dus vlug beschikbaar vasten gedurende 24 uur put hepatische glycogeenreserve volledig uit want organisme heeft voortdurend grote glucosebehoefte (vb. hersenen 120 g/d) → vanaf dan moet beroep gedaan w op gluconeogenese lipidenstofwisseling hepatocyten regelen belangrijk gedeelte vd triglyceridensynthese vetzuren nodig voor triglyceridensynthese grotendeels afkomstig uit voeding of uit vetweefsel klein gedeelte (vnl verzadigde vetzuren): vanuit acetaat gevormd verdere verwerking vetzuren in hepatocyten ingebouwd in fosfolipiden veresterd met cholesterol oiv lecithine-cholesterol-acyltransferase geoxideerd tot ketonen of CO2 normale omstandigheden: lipiden 5% van totale levergewicht te veel leidt tot steatose endogene cholesterolsynthese (1 – 2 g/24u, 500 mg komt uit voeding) ong 80% in lever vanuit acetaat gesynthetiseerd sleutelenzym: β-hydroxy-methylglutarylreductase (HMG-reductase): katalyseert vorming mevalonaat inhibitoren van HMG-reductase w gebruikt bij hypercholesterolemie (statines) mogelijke routes cholesterol in gal gesecreteerd ingebouwd in lipoproteïnen en naar plasma afgevoerd in hepatocyten w cholesterol ook afgebroken tot galzuren gekatalyseerd door 7α-hydroxylase vitaminen hepatocyten zijn stapelplaatsen voor veel vitaminen ADEK B12 ferritine-ijzer op voorwaarde dat vit K voorhanden is: hepatocyten kunnen synthese protrombinecomplex (stollingsfactoren II, VII, IX en X) regelen metabolisme: detoxificatie fase 1 reacties: oxidatie, reductie, hydroxylatie meestal gekatalyseerd door enzymen van endoplasmatisch hemoproteïne cytochroom P450 familie fase 2 reacties: toevoeging van groep (conjugatie) o o o o 207 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 reeks stoffen ondergaat eerst fase 1 en dan fase 2 reacties vb. cholesterol → galzuren → geconjugeerde galzuren meeste reacties: gekatalyseerd door enzymen van ER vss stoffen: enzyminductie = sterke stimulatie van ER vb. barbituraten, spironolactone, rifampicine, chlofibraat, anticonvulsiva, ethanol, Sint-Janskruid, … kan vss klinisch merkbare gevolgen hebben inhibitie van enzymen eiwittekort, bestraling, castratie en foetale immaturiteit veel medicaties (ook inhibitie eigen metabolisme): TCA’s, allopurinol, disulfiram, oestrogeen, morfine, azolen, macroliden acute alcoholintoxicatie inhibeert metabolisme van andere sedativa cholangiocyten (galwegcellen) o begrenzen lumina van eigenlijke galwegen ongeveer vanaf portale veld o beheersen water- en elektrolytsecretie en –absorptie produceren licht alkalische bicarbonaatrijke vloeistof toename secretie oiv secretine (sterke invloed) cholecystokinine, gastrine en glucagon (in mindere mate) o globaal: volwassene produceert ong 600 mL gal/24 uur 1/3 canaliculaire galzuurafhankelijke fractie 1/3 canaliculaire galzuuronafhankelijke fractie 1/3 ductulaire secretie sinusoïd-aflijnende cellen o ong 25% vd lever lijnt sinusoïden af o obv EM onderzoeken: indeling in Kupffercellen = leversinusoïdale macrofagen celmembraanreceptoren en sterk ontwikkeld RER (peroxidase, heem oxygenase, …) staan oa in voor vorming bilirubine fagocytose immunologische remodeling van antigenen endotheelcellen wandbekleding filterfunctie endocytose stellate cellen (voorheen Ito-cellen) vetstapeling vit A stapeling fibrogenese regeling van leverperfusie (belang bij portale hypertensie) hematopoietische cellen: aanwezig neonataal en igv extramedullaire hematopoiese Histologie lever bestaat uit leverparenchym dat doorkruist w door afferente en efferente structuren o portale vaten o galwegen o centrolobulaire venen portale structuren o bestaan uit bindweefsel en gemiddeld 2 takjes vd a. hepatica 1 takje vd v. portae 2 galwegen (ductus) galducti en ductuli zijn afgelijnd door kubisch epitheel dat omgeven w door basale membraan galducti gaan over in fijnere vertakkingen die aansluiten op hepatocyten (galductuli) in fijnste vertakkingen: zeldzame (bipotentiële) progenitorcellen die aanleiding kunnen geven tot vorming 208 | P a g i n a Ine Bollen o Spijsvertering | 2014 - 2015 nieuwe galgangstructuren nieuwe hepatocyten portale structuren vertakken zoals takken van boom leverlobulus / acinus o grotere portale structuren zijn conductorisch: geleiden enkel bloed en gal maar maken geen contact met parenchym uitgaande van structuren: zeer fijne distributorische portaveldjes gevormd waarvan vaatstructuren aansluiten op sinusoïden galductuli aansluiten op interhepatocytaire canaliculi o hierdoor: gradiënt van zuurstofspanning en van aanwezigheid producten afkomstig uit darm indeling dicht bij distributorische portaveld: periportaal parenchyma of acinair zone I verst ervan: centrolobulair, acinair zone III indeling is van belang in pathologie periportale zone I letsels stapeling van ijzer (ovv hemosiderine) stapeling van galzouten (cholaat stasis) in chronische cholestase centrolobulaire zone III letsels ischemische letsels want hepatocyten verst van aanvoerend bloed verwijderd vss vormen necrose van hepatocyten stapeling van bilirubine toxische letsels want hier drugmetaboliserende enzymen actief vetstapeling in hepatocyten (steatose) in alcoholische beschadiging hepatocyten (grote cellen) o bezitten sinusoïdale pool bekleed met microvilli in contact met plasma dat vrije toegang heeft tot ruimte van Disse door fenestraties vd endotheelcellen o contactoppervlak tss hepatocyten bezit groeve die samen met groeve in aanliggende hepatocyt galcanaliculus vormt canaliculus is bekleed met microvilli tss canaliculus en celkern: Golgi-apparaat o in cytoplasma: groot aantal organellen → vnl RER en SER mitochondriën lysosomen peroxisomen ruimte van Disse o heel intensieve metabole uitwisselingen o sinusoïden w afgelijnd door endotheelcellen en Kupffercellen Kupffercellen behoren tot monocyt-macrofagensysteem o stellaire cellen (‘hepatic stellate cells’ – HSC, Ito-cellen) bron van matrix in ruimte van Disse: oa collageen cellen oiv groeifactoren die geproduceerd w oiv ontstekingsinfiltraten HSC’s stapelen ook vetten en vit A o in ruimte van Disse: ontstekingscellen mogelijk o ruimte kan ook dienen voor hematopoiese Leverziekten: parenchymateuze ziekten Acute en subacute leverziekten → begint meestal stormachtig 1. Acute infectieuze hepatitis Presentatie: ↑↑ ALT en/of icterus Oorzaken meestal virale oorzaken o specifieke hepatitisvirussen HAV HBV HCV 209 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 HEV hepatitis deltavirus heeft HBV nodig om te repliceren en remt HBV-replicatie aan denken als men HBV bij iemand verdenkt en daarvoor behandelt maar onvoldoende verbetering diagnose gesteld via Delta-antistoffen vnl aangetroffen in Italië en Albanië o niet-specifieke levervirussen (systeemvirussen) Epstein Barr virus (mononucleosis, EBV) → keelpijn, splenomegalie cytomegalovirus (CMV) → transplantatie (herpes) (rubella) microbiële oorzaken (zeldzaam) o Toxoplasma gondii o Q-fever (rickettsia) → fibrine ringgranulomen o syfilis (homofiele contacten) o spirochetosis ictero-hemorragica (via ratten in besmet water) Symptomen en klinische tekenen prodromale fase: griepaal syndroom o nausea, braken, anorexie, spierpijn, vermoeidheid o vage last in R-hypochonder o gewrichtspijn 20% o soms huiduitslag o igv GI ongemakken: HAV ziektefase (1 – 3 maanden) o icterus bij 1/3 (biochemisch equivalent: ↑ bilirubine) o meer uitgesproken vermoeidheidsgevoel o lichte koorts tgv endogene cytokines (oa interferon en TNF-α) o eventueel huiduitslag gewrichtszwelling lichte, pijnlijke hepatomegalie miltvergroting in 15% herstelfase: enkele weken posthepatitis-syndroom o blijvende klachten: oa vermoeidheid, anorexie o normale levertesten o prognose: goed o progressieve training Labo vnl zeer sterke transaminase ↑ andere testen in wisselende graad gestegen afhankelijk van ernst o bilirubine ↑ o PT (INR) ↑ enige test die echt heel belangrijk is! → bepaalt hoe ernstig hepatitis is (igv INR > 1,5: naar levertransplantatiecentrum verwijzen) Transmissierisico voor gezondheidswerkers HBV o risicoberoepen: cardiale/thoracale chirurgen, orthopedisten, gynaecologen en tandartsen o transmissiekans 30% igv HBV-DNA > 104 IU/mL HCV o risicoberoepen: verslaafde anesthesisten 210 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o transmissiekans 3% Behandeling algemeen rust o bed en zetel tijdens ziekte o werkhervatting wanneer transaminasen normaal zijn voeding o wisselend, lichte, kleine frequente maaltijden o vetarm o alcoholbeperking medicatie o alle niet-levensnoodzakelijke medicatie stoppen o stop ook oestrogenen! (gezien risico voor cholestatische hepatitis) o geen corticoïden want gevaar voor chroniciteit bij HBV Specifieke infectieuze hepatitis acute hepatitis A o incubatieduur 2 – 6 weken o wijze van besmetting: faeco-oraal voorname bron van besmetting: kinderen van migranten die op vakantie zijn geweest bij familie in endemisch gebied geïnfecteerd persoon kan besmettelijk zijn van 2 – 5 weken voor begin vd geelzucht tot verdwijnen vd klinische symptomen o voorkomen: epidemisch o diagnose: anti-HAV IgM + o verloop bij kinderen: meestal silentieus anicterisch weinig symptomen bij ouderen zwaar ziek icterus kan dodelijk zijn: bij > 45 jaar toch > 2% mortaliteit ± 25% cholestatische hepatitis: door gecombineerde inname orale contraceptie bifasisch in 5% vd volwassenen (zelfs trifasisch) zeldzaam: acuut leverfalen (ALF) o nooit evolutie naar chronisch o preventie: Havrix® schema 0 – 6 m voor reizigers naar endemische gebieden eerste toediening 14 d voor vertrek toediening vlak voor vertrek geeft nog graad van bescherming vaccin gebruiken ipv gammaglobulines (niet beschikbaar in Vl): binnen week bij mogelijke besmetting ter preventie samenwondenden o behandeling: conservatief acute hepatitis B o incubatieduur 8 – 24 weken o wijze van besmetting (DNA-virus = weerstandig aan veel!!) bloed seksueel verticaal (moeder op kind)! o diagnose HBsAG + (surface antigen) HBV-DNA + o verloop wordt geregeld chronisch 211 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 90% bij pasgeborene 20% bij kinderen < 10% bij volwassenen zeldzaam ALF o preventie passief = inspuiten van gammaglobulines beschermen slechts 3 maanden maar bescherming wel onmiddellijk en iedereen steeds te combineren met vaccin indicaties prikaccident na seksueel contact bij pasgeborene van HBsAg + moeder dosis anti-HBs globulines (CAF): 500 IU IM volwassene, 150 IU IM baby actief = vaccinatie Engerix B 20 µg 0 – 1 – 6 maanden booster na 12 maanden HAV + HBV: Twinrix schema 0 – 1 – 6 maanden sinds 1999 veralgemeende vaccinatie in vlaanderen van pasgeborenen en pubers vnl gewenst bij alle ziekenhuispersoneel kandidaten voor transplantatie echtgenoten en kinderen van HBsAg + personen reizigers en wie verblijft in endemisch gebied pasgeborenen van HBsAg + moeder (samen met toedienen HBVimmuunglobulines) gevangenispersoneel personeel en pt’en van instellingen één maand na laatste inspuiting: titer anti-HBs bepalen igv > 10 IU/mL: levenslange immuniteit igv lage titer: opnieuw vaccineren en opnieuw titer bepalen HBV en zwangerschap: overdracht universeel > 90% vd kinderen ontwikkelt chronische hepatitis B besmetting gebeurt tijdens bevalling sectio heeft GEEN nut!! als moeder viremie heeft van > 109 IU/mL HBV-DNA: vaccinatie en immunoglobulines faalt in 8% borstvoeding is toegelaten o behandeling: antivirale therapie overwegen als HBV-DNA na 6 w nog positief is acute hepatitis C o wijze van besmetting (RNA-virus = minder weerstandig) bloed (oa prikaccident via IV en intranasaal druggebruik) seksueel contact vaste heteroseksuele relatie: geen nood aan preventie vnl homoseksuele HIV-mannen via zwangerschap < 5% bij moeder met HIV en HCV: 20% o diagnose HCV-antistoffen – (verschijnen pas na 4 – 12 weken) HCV-RNA + o verloop: 75% w chronisch o preventie: geen vaccin beschikbaar o behandeling: < 3 m opstarten antivirale therapie 212 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 acute hepatitis E o wijze van besmetting jongere mensen: door verblijf in endemische gebieden ouderen: nauw contact met varkens o diagnose: anti-HEV IgM + o lijkt wat op HAV maar bij HEV: hepatoneuraal syndroom! → neurologische problemen vb. thv ledematen, … o verloop: nooit chronisch tenzij transplantatiept’en o preventie: geen vaccin o therapie geen behalve bij chronische vorm: ribavirine 2. Toxisch leverlijden (niet-alcoholisch) = DILI: drug-induced liver injury Presentatie: gestoorde levertesten (alle types mogelijk) Indeling toxische substanties voorspelbare (rechtstreeks toxisch) agentia niet-voorspelbare agentia o hypersensitiviteit (allergie) o metabole toxiciteit = indirecte toxiciteit hier horen belangrijkste toxische reacties thuis rechtstreeks toxisch metaboliet gevormd uit op zichzelf weinig of niet toxisch product → kenmerken vss reacties voorspelbare incidentie bij inname dosis reproduceerbaar bij proefdieren tijdstip van begin rechallenge aantasting andere organen (nieren) rash, eosinofilie levercelnecrose cholestase hoog gebonden niet-voorspelbare immunoallergie metabool (idiosyncrasie) sporadisch sporadisch relatief onafhankelijk onafhankelijk + ± – snel snel variabel: na 1w – 1j na 1 – 2w meestal < 6w snel frequent zelden zelden – centrolobulair zeldzaam – mild, diffuus frequent + mild, diffuus frequent Risicofactoren genetische factoren: hoeveelheid sommige metaboliserende enzymen in lever zijn genetisch bepaald o persoon die genetisch bepaald snelle omvorming tot toxisch product uitvoert: meer kans op toxische nevenwerkingen o vb. Japanners: metaboliseren GM minder ouderen: meer kans op medicamenteuze toxiciteit onderliggende leverziekte o max dosis paracetamol 2 g ipv 4 g o lever- of nierinsufficiëntie: afh van excretieweg GM kan dosis stijgen → toxische dosis drug-drug interactie o enzyminductie (hypnotica vb. barbituraten; chronisch gebruik ethanol → Valium® snel uitgewerkt; anticonvulsia; nicetamide; tranquillizers: meprobamaat, promazine; orale antidiabetica; fenylbutasone; aminopyrine; antihistaminica; nicotine; spironolactone; chloroquine, rifampicine; clofibraat; insecticiden) 213 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o enzyminhibitie (nortryptilline; allopurinol; oestrogenen; morfine; cimetidine; acuut alcoholisme → Valium® traag geëlimineerd) Oorzaken 70% één specifiek medicament o 45% antibiotica amoxicilline clavulaanzuur (Augmentin®) flucloxacilline (Floxapen®) macroliden (Erythromycine®) o 15% anti-epileptica valporaat (Depakine®) carbamazepine (Tegetrol®) o ontstekingsremmers (NSAIDs en paracetamol) diclofenac (Voltaren®) nimesulide (Mesulid®) sulfasalazine (Salazopyrine®) paracetamol o … 10% dieetsupplement of kruiden 20% combinatie van medicatie Presentatievormen van toxisch leverlijden leversteatose o oa door mitochondriale toxiciteit o vb. alcohol, steroïden, tetracyclines, methotrexaat, NSAIDs levercelnecrose-hepatitis o vnl door vorming erg reactieve niet-stabiele metabolieten vorming toxische metabolieten: vnl gekatalyseerd door microsomale cytochroom P450 (of P448) systeem sterk beïnvloed door allerlei farmaca → samen innemen meerdere medicamenten houdt steeds risico in o vb. paracetamol, amanita phalloides (paddenstoel), isoniazide (INH), anticonvulsiva fibrose (non-cirrotische portale hypertensie) vb. methotrexaat, vit. A overdosis cholestase: normale galsecretie = resultante van complex mechanisme → stoornissen op vss domeinen mogelijk o ‘zuivere’ cholestase vb. door steroïden (anabole, oestrogenen) o cholestatische hepatitis vb. NSAIDs, amoxyclavulaanzuur, chlorpromazine, erythromycine, fenylbutazone, … vaatafwijkingen vb. steroïden, azathioprine, vitamine A, chemotherapeutica, … angiosarcoom vb. thorotrast, arsenicum, vinylchloride adenomen vb. anale steroïden, contraceptiva granulomen vb. fenylbutazone, erytromycine, allopurinol, … fosfolipidase (lipide-opslag) vb. amiodarone, perhexiline Diagnose toxische screening op urine > 50 jaar nauwkeurige anamnese (en hetero-anamnese) vd ingenomen medicatie o recent innemen van nieuwe substantie is al richtinggevend o vaak vergeten mensen wat ze genomen hebben + kruiden w niet vermeld rash, koorts, perifere eosinofilie histologisch beeld kan zeer suggestief zijn meestal blijft het waarschijnlijkheidsdiagnose o behalve igv rechallenge maar kan gevaarlijke risico’s inhouden (dus niet doen)!! 214 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Prognose volledig herstel 80% blijvende gestoorde levertesten 15% (oa vanishing bile duct syndroom) mortaliteit 10% o 45% levergerelateerd: meestal door ALF Behandeling igv ALF: dringende levertransplantatie Voorbeelden van frequente oorzaken van toxisch leverlijden paracetamol (acetaminophen) o hepatotoxiciteit van acute paracetamolinname neemt toe met toenemende dosis komt meer voor bij personen die ook chronisch paracetamol, alcohol en/of barbituraten innemen na vasten of ondervoeding o paracetamol in lever kleine hoeveelheden: in lever efficiënt verwerkt tot glucuronide- of sulfaatderivaten → verwijderd via urine hogere dosissen: metabolisatiestappen satureren oxidoreductieve processen spelen rol: w gekatalyseerd door microsomiale CYP450 → potentieel toxisch derivaat w gevormd door binding aan glutathion: derivaat kan gedetoxifieerd w als dit niet gebeurt: irreversibele binding aan levercelproteïnen → celnecrose o evolutie 15% kan op ALF igv ALF: 65% overleving zonder transplantatie o karakteristieken van pt’en met paracetamolintoxicatie en ALF 50% accidenteel, 50% zelfmoord 50% geassocieerd met alcoholabusus 60% neemt antidepressiva o labo ALT > 1000 creatinine ↑ metabole acidose serum acetaminophen-concentratie via Rumack-nomogram: vnl nuttig bij eenmalige inname toxicoscreening urine (alcohol, …) o behandeling < 4 uur na ingestie nasogastrische lavage geactiveerde kool 1 g/kg 1x per 12u bepaling PT, bilirubine, creatinine, lactaat, arteriële bloedgassen inschatten bewustzijnstoestand igv PT > 1,5 INR: IV N-acetylcysteïne (bron voor glutathion) oplaaddosis: 150 mg/kg in 250 mL glucose 5% over 30 minuten onderhoudsdosis: 150 mg/kg in 250 mL glucose 5% over 24u cave: hypersensitiviteitsreactie in 3% amoxicilline en clavulaanzuur: combinatie is een vd meest frequente oorzaken van cholestatische hepatitis o pas na 6-tal weken! o vnl ouderen o normaal goede prognose maar GEEN rechallenge doen! (kan nefast aflopen) macroliden (vb. erytromycine, …) kunnen aanleiding geven tot 215 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o cholestatische hepatitis o langdurige cholestase in combinatie met orale contraceptiva NSAIDs → ernstige vormen cholestatische hepatitis door NSAID: vnl bij oudere vrouwen o vermoedelijk ander of trager metabolisatiepatroon isoniazide (INH, tbc-medicatie) o isoniazide → acetylniazide gevormd → evt. acetylhydrazine: is potentieel hepatotoxisch o fulminante hepatitis: vastgesteld als INH en rifampicine w toegediend aan pt’en die nog andere enzyminductoren innamen (vb. barbituraten) rifampicine en barbituraten stimuleren cytochroom P450 → wsl bevordering microsomiale hydroxylering van acetylhydrazine tot N-hydroxy-acetylhydrazine rifampicine is ook anti-tbc dus w vaak gelijktijdig met INH gebruikt belang opvolging leverfunctie bij anti-tbc medicatie o subklinische en klinische hepatotoxiciteit van INH + rifampicine komt vnl voor bij hoge doses hoge leeftijd vrouwen chronisch alcoholisme bestaande leveraandoeningen bijna altijd binnen eerste 12 weken vnl gedurende eerste 5 – 6 weken Verwikkelingen van acute leverziekten: acuut leverfalen (ALF) presentatie o icterus o PT-stoornis o bewustzijnsdaling definitie leverinsufficiëntie o daling van stollingsfactoren (teken van ↓ leverfunctie): PT < 40%, INR > 1,5 o verschijnen hepatische encefalopathie als dit ontwikkelt: heeeeeel hoge mortaliteit!! o bij pt zonder voorafgaand leverlijden indeling: volgens bilirubinestijging – encefalopathie-interval o < 1 week: fulminant → hersenoedeem → inklemming vd hersenen → † o > 1 week: acuut o > 6 – 8 weken: subacuut → beeld van ‘cirrose’ → † door infecties oorzaken o fulminant HAV paracetamol o acuut HBV unknown o subacuut: drug-induced prognose o mortaliteit tot 90% < 2 weken o als pt recupereert: volledige spontane genezing o scores die noodzaak tot dringende levertransplantatie inschatten O’ Grady of Kings College criteria Bernau criteria MELD o subacute vorm heeft slechtste prognose behandeling o onmiddellijk verwijzen naar levertransplantatie-centrum bij PT < 40% of INR > 1,5 216 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 prognostische score slecht o specifieke therapie paracetamolintoxicatie: N-acetylcysteïne amanati phalloides (paddenstoel): silibinine (Legalon®) Chronische leverziekten 1. Chronische hepatitis Chronische virale hepatitis presentatie: chronisch gestegen transaminasen definitie: chronisch blijven bestaan (> 6 maanden) van cellaesie = ALT ↑ symptomen o vermoeidheid 35% o last/pijn in R hypochondrium 34% o hypo- tot anorexie 20% o jeuk 6% o icterus: tijdens opstoten o artralgieën o extrahepatische manifestaties: oa vasculitis bij mixed cryoglobulinemie bij HCV chronische hepatitis B o voorkomen 350 miljoen dragers wereldwijd België: 0,2 – 0,7% HBsAg + (dragers) o transmissie HBV is DNA-virus = heeeeel besmettelijk → samenwonenden vaccineren! seksueel contact bloed prikaccidenten tatoeages reizen in endemische gebieden o types en evolutie: ene type kan overgaan naar andere type dragers met hoge virale replicatie (immunotolerantie) vb. verticale transmissie - Aziaten HBsAg HBeAg HBV-DNA ALT + + +++ normaal chronische actieve hepatitis (CAH) + + dragers met lage virale replicatie + – precore mutanten met CAH + – > 105 kopieën /mL (20.000 IU/mL) < 103 kopieën /mL (200 IU/mL) > 104 kopieën/mL (2000 IU/mL) ↑ normaal ↑ o evolutie dragers met hoge virale replicatie: verhoogd risico op HCC vanaf middelbare leeftijd ook zonder cirrose CAH → 30% na 10 jaar cirrose → dan 10% na 10 jaar HCC dragers met lage virale replicatie: gunstig maar heropflakkering mogelijk door immunosuppressie (vb. corticosteroïden, cytostatica, …)!! o behandeling: alleen pt’en met actieve leverziekte (CAH) w behandeld genotype A, jong, lage viremie, ALT x2: Pegylated Interferon α (PEG-IFN-α) SC 1x/w ; 12 maanden lang nadelen niet zo efficiënt SC injectie 217 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 neveneffecten! anderen: nucleos(t)ideanalogen vb. lamivudine, adefovir, entecavir, tenofovir PO hoe lang? HBeAg+: tot HBeAg-seroconversie HBeAg-: tot HBsAg-seroconversie (gedurende jaren te geven) resistentie: HBV kan polymerase aanpassen (mutatie) → ontstaat als HBV-DNA > 10x terug stijgt HBV-DNA niet 100x daalt o opmerking (!!): immuniteit? HBsAg HBc antistoffen HBs antistoffen immune pt na HBV-infectie – + – immune pt na vaccinatie – – > 10 IU/mL chronische hepatitis C o voorkomen 0,8% vd Be bevolking tot 75% bij IV / nasale druggebruikers o transmissie HCV = RNA-virus → minder besmettelijk via bloed: oa hemofilie, dialyse, naalden (druggebruikers, prikaccident) geen risico door seksueel contact uitzondering: HIV+ MSM moeder op kind < 5% o types type HCV Ab HCV-RNA ALT doorgemaakte infectie + normaal chronische, niet-actieve hepatitis + + normaal ↑ chronische actieve hepatitis + + o genotypes 1, 2: IV-druggebruikers 3, 4: Afrikanen 5: West-Vlamingen en Zuid-Afrikanen o evolutie ALT kan fluctueren en periodes normaal zijn cave!: chronische niet-actieve hepatitis kan fibrose hebben daarom niet op slechts 1 bloedname baseren risico cirrose bij chronische actieve hepatitis C: 20% na 20 jaar → daarna 2% evolutie naar HCC o behandeling wie behandelen?: chronische actieve hepatitis zeker igv fibrose NIET MEER: PEGylated INFα SC 1x/week + ribavirine + protease inhibitoren cave neveneffecten genezingspercentages genotypes 1, 4, 5: 70% genotypes 2,3: 75% nu: Direct Active Agens (DAA) genezen definitief pt’en: 96% vd pt’en na 3 maanden huidig schema prijs: €60.000 – €80.000 Chronische auto-immuunhepatitis presentatie: chronisch erg gestegen transaminasen definitie: chronische, meestal vrij actieve hepatitis die snel kan evolueren naar cirrose voorkomen o zeldzaam: 25-30/miljoen o vrouwen > mannen (5:1) o kan op alle leeftijden 218 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 symptomen o kan zich voordoen als dreigend leverfalen o secundaire amenorroe o artralgieën diagnose o gestegen gammaglobulines > 20 – 30 g/L specifiek IgG o duidelijk gestegen transaminasen o positieve antinucleaire factoren in serum antigladdespier-antistoffen = type I antilever-niermicrosomen (LKM) = type II komt meer voor bij kinderen o biopt is noodzakelijk o gunstig effect van steroïden prognose o heel goed behalve igv cirrose op moment diagnose o kan bij kinderen evolueren naar PSC behandeling o steroïden prednisone starten met 30 mg/d in afdalende dosis lagere dosis bij oudere pt’en cave uitlokken osteoporose, DM en infecties budenoside 3 mg 3/d startdosis minder systeemneveneffecten NIET geven igv cirrose meestal levenslang, minstens 3 jaar o gecombineerd met azathioprine (Imuran®) 1,5 mg/kg lichaamsgewicht afbouwende dosis o igv intolerantie of resistentie: mofetil, cyclosporine, tacrolimus cave: slechte therapietrouw bij jonge meisjes → ALF 2. Steatotische leverziekten Alcoholisch leverlijden alcoholabusus en delirium tremens o voornaamste oorzaak van leverziekte in Europa leidt niet bij iedereen tot leverlijden risico op cirrose neemt sterk toe met toenemende inname en duur o acute inname → gewijzigde hersenfunctie dronken vanaf 1,5 – 2 g/L (promille) o totale inname per 24u is belangrijk voor orgaanaantasting inname g/d gedurende 10 – 25 jaar → ↑ risico op cirrose 20 – 40 g/d 40 – 60 g/d 60 – 80 g/d M – 6x 14x V 4x – – alcoholabusus kan ieder orgaan aantasten chronische pancreatitis polyneuropathie jicht cardiomyopathie syndroom van Korsakow: confabulatie met geheugen ∆ (vroegtijdige dementie) syndroom van Wernicke: verwarring met ataxia en oogsymptomen 219 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 belangrijke cofactor voor ontwikkeling kankers: verhoogd risico op mond-, farynx-, larynx- en slokdarmcarcinoom tot 3x (zelfs 8x igv ook roker) o alcohol veroorzaakt malnutritie of voedingstekorten → secundaire afwijkingen (oa huidafwijkingen) o schade is functie van ras vb. Japanners zullen sneller ‘flushen’ (acetaataldehyde) alcohol schadelijker voor vrouwen ethanol: niet vetoplosbaar maar vrouwen hebben meer vetmassa → kleiner distributievolume → snellere en hogere bloedalcoholconcentraties vrouwen hebben minder alcohol dehydrogenase oestrogenen hebben synergistisch effect op oxidatieve stress en inflammatie obesitas → meer kans op cirrose ilegale toxische alcohol in Oost-Europa en Rusland geassocieerde leverziekten vb. HCV, hemochromatose hieraan zeker denken igv op jonge leeftijd reeds cirrose bij alcoholgebruik o berekening alcoholinhoud X g alcohol/100 mL alcoholische drank = percentage alcohol (op fles) ∗ 0,78 10 g alcohol ≈ 1 glas pils ≈ 1 glas wijn ≈ 1 bodem whisky berekening alcoholeliminatie uit bloed: alcoholcalculator o alcoholabusus: vroegtijdig opsporen en actief onderkennen! via anamnese op nuchtere maag alcohol drinken specifieke vragenlijsten CAGE = Cut down, Anger, Guilty, Eye opener had je ooit indruk dat je best minder zou drinken? was je ooit geïrriteerd omdat anderen je commentaar gaven over je drinkgedrag? voor jongeren: bestuur je soms een voertuig wanneer je onder invloed bent van drank? heb je jezelf ooit schuldig gevoeld ivm je drinkgedrag? drink je ooit ’s morgens om terug fit te worden? AUDIT-C (maximumscore 12): significant igv score ≥ 5 hoe dikwijls drink je alcohol? nooit = 0 eens per maand = 1 2 – 4 per maand = 2 2 – 3 per week = 3 4 of meer per week = 4 hoe veel alcoholhoudende drinks neem je in op een typische dag? 1–2=0 3–4=1 5–6=2 7–9=3 ≥ 10 = 4 hoe vaak drink je 6 of meer alcoholhoudende drinks? nooit = 0 < maandelijks = 1 maandelijks = 2 wekelijks = 3 bijna dagelijks = 4 via klinische presentaties werk- en verkeersongevallen 220 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pseudo-Cushing (vrouw) pseudo-hyperthyroïdie (man) via risicoberoepen: brouwerij, bouw, gemeentepersoneel, … via onderzoek ademtests voor alcoholemie in bloed (w snel negatief!) carbonaat deficiënt transferrine (CDT) haaranalyses: metabolieten vindbaar van afgelopen maand o alcoholabusus is vaak verweven in psychosociale problematiek en vergergert deze o stadia van alcoholgebruik recreationeel misbruik (20%) = schade op lichamelijk vlak sociaal vlak = werkverlies, echtscheiding, verkeersongevallen mentaal vlak = depressies verslaving (5%) tolerantie abstinentieverschijnselen (delirium tremens) meestal binnen 6 – 24u tot 5d na alcoholstop (withdrawal) zeer angstige, geagiteerde pt, soms verward snelle fijne tremor hallucinaties (mieren voelen en beestjes zien, angstwekkend): leidt tot onrust indien niet behandeld: epilepsie, coma behandeling pt kalm houden in ZH: rust, donkere kamer diazepam 10 mg om de 4 – 8 uur (of meer IV indien nodig) tot rust daarna geleidelijk minder chlorazepaat (Tranxene®, 3x 10 – 20 mg/d) of haloperidol (Haldol®, 5 – 10 mg IM of IV waarna 1 – 10 mg/d volgens agitatie) vitamine B1 om deficiënties aan te vullen zeker als glucosehoudend infuus w gegeven na ontwenningsverschijnselen: langdurige craving = goesting voor alcohol medicatie voor alcoholafhankelijkheid: NIET gevalideerd ikv leverlijden disulfiram (Antabuse®): hepatotoxisch! camprosaat (Campral®): niet getest bij leverziekten alcoholische steatose o presentatie: ↑ γ-GT o definitie: vetlever = oa stapeling triglyceriden in hepatocyten o symptomen weinig hyperlipidemie hemolyse (syndroom van Zieve) reticulocytose laag haptoglobine niet-geconjugeerd bilirubine! o diagnose klinisch: grote, vrij zachte lever labo ↑ γ-GT ↑ MCV ↑ triglyceriden AST > ALT ↑ urinezuur 221 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 soms ↑ alkalische fosfatasen echografie!: grote, hyperreflectieve lever biopt zeldzaam noodzakelijk micro- en macrovesiculaire steatose o DD NAFLD nutritioneel ondervoeding kwashiorkor anorexia nervosa jejuno-ileale kortsluiting (om te vermageren) parenterale nutritie indien niet gebalanceerd toxisch: medicamenteus (corticoïden, cordarone) andere syndroom van Reye (kinderen) → ALF zwangerschapssteatose o behandeling: stop alcohol cave ontwenningsverschijnselen prognose: verdwijnt < 6 weken na volledige alcoholstop alcoholische steatohepatitis o presentatie: icterus met sterke ↑ γ-GT o voorkomen bij 1/3 vd zware drinkers meestal bovenop alcoholische cirrose o etiologie: ethanol > 80 g (M) of > 40 g (V) dagelijks treedt sneller op bij vrouwen sociale status vaak normaal o symptomen en labo: erg wisselend van lichte aspecifieke klachten (nausea, matinaal braken, vermageren) tot ernstig ziek (stuporeus) lever vergroot pt soms heel ziek: acuut op chronisch leverfalen (ACLF) bilirubine meestal sterk verhoogd > 10 mg/dL → icterus verhoogde leukocytose laag bloedplaatjesaantal (onderdrukt door ethanol) protrombinetijd gedaald tot < 40 – 20% transaminasen matig gestegen ± 100 IU/L AST > ALT γ-GT heel hoog Fe-saturatie > 40% en ferritine +++ DD: primaire hemochromatose o prognose maar 25% normale histologie na alcoholstop (igv geen voorafbestaande cirrose) bij ACLF: > 50% mortaliteit < 6 weken ! prognostische score Maddrey: gebaseerd op PT bilirubine voornaamste doodsoorzaak: infectie o behandeling alcoholstop cave delirium tremens vitamine B1: 100 mg/d indien Maddrey-score ≥ 32: prednisone 222 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 32 mg/d gedurende 1 maand stoppen als na 1 week bilirubine niet daalt alcoholische cirrose o voorkomen: bij 20% vd pt’en met alcoholmisbruik of verslaving o kan voorkomen zonder alcoholische hepatitis o na alcoholstop leversynthese kan normaliseren blijvend verhoogd risico op HCC Niet-alcoholische leververvetting (NAFLD = non-alcoholic fatty liver disease) presentatie o chronisch gestoorde levertesten o meestal inclusief ↑ γ-GT voorkomen o 20 – 30% vd Belgische bevolking: steatose o 2% vd Belgische bevolking: steatohepatitis (NASH) pathogenese ikv metabool syndroom o abdominale obesitas: buikomtrek ≥ 94 cm voor mannen ≥ 80 cm voor vrouwen o insulineresistentie nuchtere glycemie ≥ 110 abnormale OGTT (orale glucosetolerantietest) o hyperlipidemie ↑ triglyceriden ↑ cholesterol o arteriële hypertensie o gevolgen 3x meer risico op diabetes mellitus en 1,7x meer risico op ischemisch hartlijden GI dysbiose stadia o steatose o steatohepatitis (NASH) o cirrose symptomen en kliniek o meestal klachtenvrij o (hepatomegalie) o gestoorde labotesten vnl ↑ γ-GT evt ↑ transaminasen en alkalische fosfatasen o geïsoleerde stijging ferritine dus geen gestegen ijzersaturatie!! → DD met alcoholisch leverlijden en primaire hemochromatose o hyperlipidemie o gestoord glucosemetabolisme o echo: hyperreflectieve lever o biopsie: voor DD tss steatose en NASH behandeling o behandeling metabool syndroom 5 – 10% gewichtsverlies meer fysieke activiteit o effect nieuwe medicatie w getest 223 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 3. cholestatische leverziekten Cholestase (zie uitgebreid uitgelegd: volgend hoofdstuk) = stapeling van galbestanddelen in lever o galzouten o evt ook bilirubine (bilirubinostase) oorzaken o extrahepatische, mechanische obstructie op galwegenboom stenen tumoren benigne stricturen na cholecystectomie of na levertransplantatie PSC o intrahepatische cholestase door pathologie van galcanaliculi vb. hepatitis, cirrose, zws-cholestase pathologie vd galductuli in portavelden vb. PBC, PSC, transplantrejectie congenitaal tgv genmutaties die aanleiding geven tot gestoord galtransport PFIC 2: progressieve familiale intrahepatische cholestase type 2 door mutatie in BSEP gen → gestoord galzoutentransport mutaties in gen kunnen bij volwassenen ook leiden tot BRIC syndroom (benigne recurrente intrahepatische cholestase) PFIC 3 door mutatie in MDR3 gen → gestoord fosfolipidentransport mutaties in gen kunnen bij volwassene ook leiden tot zws-cholestase intrahepatische steenvorming onderscheid mogelijk door echografie: dilatatie intrahepatische galwegen igv mechanische obstructie o igv dilatatie: zeker extrahepatische obstructie → verder onderzoek dmv MRCP en/of ERCP o igv geen dilatatie: wsl intrahepatische cholestase → verder onderzoek mbv aangepaste serologische bloedonderzoeken: virale serologie, weefselantistoffen, … evt leverbiopsie symptomen o tekort aan galbestanddelen in dunne darm galzouten ↓: malabsorptie met steatorree en tekort aan vit ADEK bilirubine ↓: ontkleurde ontlasting o teveel aan galbestanddelen in bloed galzouten ↑: jeuk concept dat galzouten verantwoordelijk zouden zijn voor jeuk is wsl onjuist mss lysofosfatidylzuur (stof die ontstaat door enzymatische werking autotaxine) verantwoordelijk voor jeuk heel goede correlatie tss serum-autotaxine en jeuk bij cholestase bilirubine ↑ icterus donkere urine cholesterol ↑ xantelesmata xanthomen labo o bij cholestase ↑ necrosetesten: AST en ALT ↑ excretietesten: alkalische fosfatasen en γ-GT bij acute obstructie (vb. acute galkoliek, acute biliaire pancreatitis): zelfs ↑ transaminasen o ↑ bilirubine enkel bij volledige obstructie vd galweg → onderscheid tss verhoging indirect (niet-geconjugeerd) bilirubine 224 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 kan voorkomen bij hemolyse: verhoogde productie bilirubine syndroom van Gilbert syndroom van Crigler-Najjar: gestoorde conjugatie bilirubine labo verhouding direct/totaal bilirubine in bloed < 15 – 20% igv hemolyse laag hemoglobine hoge reticulocytose laag haptoglobine hoog LDH verhoging direct (geconjugeerde) bilirubine vnl bij cholestatische icterus: galafloop is gestoord verhouding direct/totaal bilirubine > 60 – 70% ook andere levertesten gestoord igv geen andere klinische of biochemische tekenen van cholestase: verhoging direct bilirubine is tgv syndroom van Dubin-Johnson = congenitale stoornis door mutatie in cMOAT gen cMOAT gen is verantwoordelijk voor canaliculaire excretie van geconjugeerd bilirubine en andere organische anionen behandeling o extrahepatische cholestase: vrijmaken galwegen door endoscopische, percutane of heelkundige technieken igv choledocholithiase: ERCP met sfincterotomie en steenverwijdering ERCP met plaatsing van stent (plastic of metallic): igv maligne galwegstenose benigne postoperatieve stricturen PTC (percutane transhepatische cholangiografie) evt. percutane transhepatische cholangioscopie met electrohydraulische lithotripsie van stenen (igv galwegstenen) maligne of benigne stenoses vd galweg die niet endoscopisch behandeld kunnen w heelkundige drainage van galwegen vb. dmv choledocho-jejunostomie met Roux-en-Y constructie o bij chronische intrahepatische cholestase behandeling onderliggende cholestatische leveraandoening ursodeoxycholzuur (Ursochol®, Ursofalk®) 15 mg/kg hydrofiel galzuur effecten hepatoprotectief effect werkt toxische effecten van meer lipofiele detergente galzouten tegen evt levertransplantatie bij leverfalen vb. PBC, PSC en congenitale vormen van cholestase door transportgebreken behandeling tekorten vetoplosbare vitaines ADEK evt behandeling osteoporose door toediening vit D en calcium bisfosfonaten behandeling van jeuk anti-jeuklotion vb. mentha crème cholestyramine (Questran®): galzoutenbindend hars 4 g per zakje aan 2 – 3 zakjes per dag: vnl 1 voor ontbijt, 1 na ontbijt en evt 1 voor middagmaal cave: alle andere medicatie 4u na inname w gebonden best ’s avonds bereiden in fruitsap → overnacht in koelkast bewaren igv onvoldoende effect: Rifadine 150 – 300 mg is agonist van PXR nucleaire receptor 225 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 evt UVB-fototherapie Primaire biliaire cirrose (PBC) presentatie: chronische cholestase met jeuk “C” van cirrose komt doordat men vroeger diagnose altijd te laat stelde o lever doet geen pijn → laattijdige diagnose o nu wel vroegtijdig opgespoord dus eerder ‘primaire biliaire cholangiopathie’ pathogenese: destructie interlobulaire gangetjes in portavelden o oorzaak?? (mss auto-immuun) o leidt finaal tot ductopenie en biliaire cirrose voorkomen o vrouwen > mannen (10:1) o middelbare leeftijd symptomen o asymptomatisch: toevallig gevonden ↑ alkalische fosfatasen en γ-GT o symptomatisch jeuk (kan zeer uitgesproken zijn) vermoeidheid, asthenie later xanthelesmata en xanthomen later icterus o allerlei andere orgaanpathologie kan geassocieerd voorkomen syndroom van Sicca artralgieën chronische thyroïditis o absorptiestoornissen ADEK → osteoporose (dus preventief Ca en vit D geven) diagnose o cholestatisch syndroom ↑ alkalische fosfatasen en γ-GT ↑ cholesterol evt ↑ bilirubine in eindstadium o belangrijke test: AMA IgM gestegen auto-antistoffen tegen mitochondriën (AMA) > 1/80 o leverbiopt suggestief type o AMA positief o AMA negatief maar ANA (anti-nucleaire antistoffen) positief zeldzaam w ook auto-immune cholangitis genoemd heeft typische biopsie van PBC maar is AMA-negatief evolutie o heel wisselend: kan 20 – 30 jaar weinig symptomatisch zijn o 20% botfracturen door osteoporose o kan evolueren naar biliaire cirrose met alle verwikkelingen (vnl portale hypertensie) behandeling o ursodeoxycholzuur 15 mg/kg/dag: vertraagt evolutie geneest niet o behandeling van jeuk o gecompliceerd leverlijden: levertransplantatie (vroeger voornaamste reden transplantatie, nu veel minder) Primaire scleroserende cholangitis (PSC) presentatie: chronische cholestase geassocieerd aan chronisch inflammatoir darmlijden pathogenese: chronische ontsteking in wand van zowel grotere extrahepatische galwegen als van intrahepatische galwegen → fibrose en stricturen voorkomen: vnl jonge mannen 226 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 symptomen o traag evoluerende cholestase o > 70% vd pt’en met PSC heeft colitis ulcerosa (of minder frequent ziekte van Crohn) diagnose o ↑ alkalische fosfatasen en γ-GT o ↑ bilirubine o serum: in 2/3 positieve p-ANCA (perinucleair anti-neutrofiel cytoplasma antistoffen) niet specifiek o MRCP (en ERCP): typisch beeld met stenosen en kleine parelvormige dilataties o leverbiopt is suggestief evolutie o opstoten cholangitis door slechte galafvoer Re hypochonder last hoge koorts hemoculturen: meestal E. coli positief o door chronische ontsteking: hogere incidentie cholangiocarcinoom (8%) cave geïsoleerde strictuur op ductus choledochus risico grootste binnen 3 jaar na diagnose (dus kans ↓ naarmate diagnose langer is gesteld) o traag naar biliaire cirrose o voornaamste doodsoorzaak: colorectale (en hepatobiliaire) tumoren behandeling o behandeling jeuk en cholestase: ursodeoxycholzuur w gegeven maar effect deze therapie bij aandoening niet bewezen (niet evidence-based) o bij cholangitis antibiotica (vb. amoxiclav) endoscopische ballondilatatie van stenosen + plaatsen van stent in ductus choledochus bij decompensatie of recidiverende cholangitis: levertransplantatie Andere zeer zeldzame cholestatische leverziekten secundaire scleroserende cholangitis o definitie: progressieve mechanische cholestase die langzaam leidt tot biliaire cirrose o oorzaken: substenose galwegen chirurgisch of traumatisch letsel chronische obstructie tgv miskende choledocholithiase chronsiche pancreatitis o diagnose dmv echografie: dilatatie intrahepatische galgangen o behandeling: heelkundig herstel (best voor cirrose ontstaat) vanishing bile duct syndroom o definitie: verdwijnen kleine galwegen (na uitsluiten PBC en PSC) o oorzaak onbekend gevolg van medicamenteus geïnduceerd leverlijden overlapsyndroom: ziekten die kenmerken hebben van chronisch auto-immune hepatitis + PBC of PSC of waar ene vorm overgaat in andere 4. congenitale stapelingsziekten (‘metabole ziekten’) Hemochromatose (klassieke vorm) presentatie: ↑ Fe-saturatie en ferritine ijzermetabolisme o ong 60% vh lichaamsijzer: in Hb van RBC o oorsprong Fe in plasma meeste is afkomstig van vrijzetting uit macrofagen vh reticulo-endotheliale stelsel 227 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 macrofagen zijn plaats waar RBC w afgebroken afgave Fe uit macrofagen w bepaald door ferroportine-eiwit kleiner deel: uit GI stelsel o 2 belangrijkste ijzerbindende eiwitten: transferrine en vnl ferritine o circulerende Fe (gebonden aan transferrine): in cel opgenomen via transferrinereceptoren o hepcidine = klein proteïne geproduceerd door leverparenchymcellen als reactie op Fe-balans inflammatoire stimuli bij hoog plasma-Fe: hepcidine gestimuleerd Fe-afgave vanuit macrofagen onderdrukt (via inhibitie van ferroportine) verminderde opname vanuit darm regeling hepcidine w mee bepaald door hemojuvenile (HJV)-eiwit en HFE-eiwit voorkomen o in onze streken homozygote vorm in 1/400 vd bevolking → slechts 20% hiervan heeft fenotype heterozygote (dragertoestand) vorm in 1/10 o “Keltische” aandoening: frequentst in Ierland en Normandië → van daaruit naar Engeland, USA en Australië, Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Noord-Italië o in Zuid-Italië: hereditaire hemochromatose zonder mutaties meestal rond 40 jaar (later bij vrouwen owv menstruatie) pathogenese (klassieke vorm) o stapeling ijzer in lever en andere organen tgv sterk ↑ absorptie in maagdarmstelsel bij normale personen: slechts 10% vh ijzer uit voeding opgenomen bij hemochromatose: 60 – 70% gevolg: progressieve opstapeling symptomen ontstaan meestal rond 40 jaar o aandoening is gevolg van mutatie in HFE-gen gen codeert voor eiwit dat modulerend werkt voor hepcidine (dat ijzeropname in darm regelt) meestal mutatie van cysteïne naar tyrosine in AZ 282 (C282Y-mutatie) homozygoten hebben ziekte heterozygoot kan toch ziekte hebben als op normale chromosoom mutatie aanwezig is op andere plaats; H63D-mutatie: AZ 63 histidine w veranderd in aspartaat = ‘gemengd heterozygoot’ slechts 2% heeft fenotype o andere types juveniele vorm (autosomaal recessief, symptomen rond 20 jaar) Tfr-2-vorm (transferrine receptor mutatie, symptomen rond 40 jaar) ferroportine-vorm (autosomaal dominant, symptomen rond 40 jaar) symptomen o 3 A’s asthenie (zwakte, krachteloosheid) artralgieën stijging aminotransferasen o andere organen grijsbruine huidskleur diabetes testesatrofie myocardinfiltratie → ritmestoornissen chondrocalcinosis → artralgieën diagnose o ↑ transferrinesaturatie: verhouding Fe/IBC > 65% (normaal < 45%) o ↑ ferritine normaal < 250 µg/dL 228 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 DD met acute fase reactie o genmutatie opzoeken o fibroscan (transiënte elastografie) = techniek om stijfheid vd lever te bepalen o leverbiopt stadium van ziekte bepalen igv cirrose: screening naar HCC niet nodig igv ferritine < 1000 µg/dL, normale transferasen en echografie lever en fibroscan geen tekenen tonen van gevorderd leverlijden: significante fibrose dan niet aanwezig o CT: geen diagnosemiddel want densiteit verhoogt pas laattijdig o MR: kan in gespecialiseerd onderzoek gebruikt w ter diagnose: belangrijke signaaldaling op T1- en T2-gewogen opnamen voor niet-invasieve kwantitatieve bepaling van ijzerbelading in lever behandeling: aderlatingen o op het begin 400 mL/2 weken o nadien ifv Fe-saturatie < 45% en ferritine < 45 µg/L o (igv ferroportine-vorm: risico op anemie) Ziekte van Wilson zeldzaam pathogenese o congenitale stapeling koper in lever: ontwikkeling cirrose in hersenen: neuropsychiatrische symptomen en bewegingsstoornissen o > 60 mutaties beschreven → diagnose kan niet gesteld w met eenvoudig opzoeken van genmutatie (itt hemochromatose) gen codeert voor ATPase dat na fosforylering koper bindt voor export vanuit hepatocyt naar biliaire canaliculus ceruloplasmine-synthese stimuleert voor plasmabinding aan koper bij ziekte van Wilson koper onvoldoende geëxcreteerd uit hepatocyt: stapeling in lever koper niet-proteïne (ceruloplasmine)-gebonden → kan in weefsels binnendringen: stapeling in andere organen symptomen o acuut leverfalen met hemolyse doordat koper vrijkomt uit weefsels → sterke stijging indirect bilirubine o cirrose o op latere leeftijd: neurologische stoornissen type Parkinson (extrapiramidaal) o Cu-stapeling aan rand vd oogcornea (Kayser-Fleischnerring) labo o zeer laag ceruloplasmine (plasmakoper-bindend eiwit) o ↑ koperexcretie in urine (> 100 µg/24u) omdat er meer niet-ceruloplasminegebonden koper is o cave bij cholestase: ook verhoogd urinair koper maar normaal ceruloplasmine behandeling → koper binden en urinaire excretie verhogen o d-penicillamine (750 mg – 1 g per dag) met supplement pyridoxine (vit B6) 250 mg/w o sommige groepen gebruiken zinkacetaat: vnl bij neurologische afwijkingen α1-antitrypsinedeficiëntie zeldzaam pathogenese o congenitale afwijkingen in structuur geproduceerde α1-antitrypsine → aberrante isoenzym w niet uit levercel gesecreteerd o stapeling in hepatocyten kan aanleiding geven tot neonatale cholestase 229 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 op volwassen leeftijd cirrose o deficiëntie van plasma kan leiden tot emfyseem (op 18 – 30 jaar) diagnose o eraan denken bij cryptogene cirrose o dosage van α1-antitrypsine (is een α1-globuline) o opsporen genmutatie o aankleuren aberrant enzym in hepatocyt op leverbiopt behandeling o totaal verbod van roken o preventie van longinfectie o levertransplantatie igv terminale cirrose Andere zeer zeldzame stapelingsziekten vd lever hele lijst ‘metabole ziekten’ die lever aantasten mogelijk vb. problemen in o aanmaak, verbranding of stapeling van suikers (glycogenosen) o verwerking aminozuren (vb. tyrosinemie) o aanmaak, stapeling of verwerking vetten o afbraak oude cellen en hun membranen o … glycogenosen: ziekten veroorzaakt door problemen in aanmaak/stapeling suikers in lichaam o mensen die suikers niet op normale wijze kunnen opslaan als reserve voor tijden van schaarste (glycogeen) of niet in staat zijn voorraad te mobiliseren igv nood makkelijk vermoeidheidsklachten, spierzwakte, spierkrampen … krijgen namelijk last van te lage bloedsuikerspiegels o sommige vormen glycogenose: gepaard met voorloperletsels van leverkanker o behandeling sommige glycogenosen: levertransplantatie tyrosinemie: ziekte veroorzaakt door defect in afbraak aminozuur tyrosine o bloedspiegels circulerend tyrosine lopen op → levercellen gaan afsterven of nieren functioneren niet langer normaal kan acuut verlopen: zeer jonge kinderen al problemen chronisch: pas op latere leeftijd complicaties vb. leverfalen, nierfalen, leverkanker o sommige vormen veroorzaken neerslag afbraakproducten in ogen en huid → typische okerverkleuring en eeltvorming mentale achterstand, bewegingsstoornissen, vallende ziekte o behandeling dieet arm aan tyrosine of verwante producten medicatie die omzetting van teveel aan tyrosine in schadelijke producten remt levertransplantatie (zeker igv weinig restfunctie lever of igv leverkanker) ziekte van Gaucher: bouwstoffen van celmembranen van afgestorven lichaamscellen kunnen niet afgebroken w o eiwit dat normaal voor afbraak bouwstoffen zorgt is afwezig door afwijking in DNA o niet-afgebroken bouwstoffen w opgestapeld in cellen vd lever, milt en beenmerg → na verloop van jaren veroorzaking hepatomegalie, splenomegalie, beenmergonderdrukking o symptomen: oa trombopenie en hevige botpijnen o behandeling eiwit substitueren en infusen toedienen → opgestapelde afval alsnog afgebroken sinds kort: plletjes waardoor stapelingsproduct minder aangemaakt w 5. vasculaire aandoeningen van lever Vena porta / splanchnische veneuze trombose (zonder cirrose) voornaamste oorzaken veneuze trombose o stase van bloed o protrombotische afwijkingen risicofactoren 230 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o lokale hepatobiliaire factoren cirrose ↑ druk → ↓ flow → veneuze stase ↓ productie anti-stollingsfactoren HCC intra-abdominale infectie/inflammatie perinatale navelinfecties: v. umbilicalis pancreatitis enteritis trauma ad v. porta splenectomie abdominale heelkunde o protrombotische afwijkingen bij niet-cirrotische, niet-maligne splanchnische trombose (niet te interpreteren bij cirrose!) verworven myeloproliferatieve ziektes (35%): diagnose via opsporen JAK 2-mutatie JAK 2 = stof die proliferatie oa beenmergcellen regelt JAK 2-mutatie is aanwezig jaren voor hematologische ziekte presenteert! antifosfolipidensyndroom (15%) paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie ziekte van Behçet hyperhomocysteïnemie aangeboren tekorten zeldzame maar ernstige risicifactoren: tekorten van antitrombine, proteïne C (10%) en proteïne S (20%) frequente maar lage risicofactoren: factor V Leiden mutatie, mutaties in protrombinegen (20%) o orale contraceptie kliniek van geïsoleerde splanchnische veneuze trombose o abdominale pijn (60%) ‘spanning id buik’ veneuze stuwing: kan leiden tot darminfarct o toevallige vondst (1/3) o portale hypertensie (10%) slokdarmbloedingen weinig ascites ≈ presinusoïdale portale hypertensie prognose o 5-jaarsoverleving > 90% (want we kunnen anticoaguleren) o mortaliteit door darmischemie: vnl als v. mesenterica superior getromboseerd is behandeling o acuut: anticoagulantia initieel laagmoleculaire heparine nadien coumarinederivaten o chronisch cf. preventie slokdarmvaricesbloeding Syndroom van Budd-Chiari en sinusoïdaal obstructief syndroom (SOS) = gestoorde veneuze afvoer vd lever tgv o occlusie thv kleine hepatische venules: SOS o compressie/trombose thv vv. hepaticae: syndroom van Budd-Chiari oorzaken o SOS (slechte prognose) inname plantaardige pyrrolizidine alkaloïden in exotische kruiden en ‘bush’ tea afstoting (graft- vs hostreactie) bij beenmergtransplantatie bestraling vd lever bepaalde cytostatica 231 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o Budd-Chiari syndroom: meest frequente risicofactoren atypische presentatie myeloproliferatieve aandoeningen factor V Leiden-deficiëntie orale contraceptie web in v. cava (allochtonen) symptomen o acuut plotse, pijnlijke hepatomegalie tgv stuwing ascites met veel albumine evolutie → ALF o chronisch: progressieve hepatomegalie met ascites kan aanleiding geven tot cirrose diagnose o ascitespunctie: hoog eiwit- en albuminegehalte o echo/CT/MR: partiële occlusie vv. hepaticae (Budd-Chiari) o eventueel biopt: veneuze stase → ischemie en necrose o leverkatheterisatie vd v. hepatica via v. cava superior obstructiebeeld (Budd-Chiari) postsinusoïdale portale hypertensie behandeling (syndroom van Budd-Chiari) o acuut ALF: dringende levertransplantatie dreigend ALF: anticoaguleren en angioplastie of TIPSS (als nog hepatische vene open is) behandeling van ascites o chronisch: behandeling van ascites Rendu-Osler-Weber = vasculaire abnormaliteit overal in lichaam pathogenese o arterioveneuze shunts in lever → lokale ischemie lever en galblaas vnl galblaas gevoelig aan ischemie o high output failure vh hart symptomen: neusbloedingen behandeling voor lever/galischemie en preventie hartfalen: levertransplantatie (5% heeft dit nodig) 6. cystische leverziekten Pathogenese: tgv “embryonale ductal plate (cholangiocyten – v. porta) malformaties” → dilataties op galwegboom Types geen communicatie met galkanaal (klein-intermediaire galwegen) o biliaire hamartomen diffuse kleine (< 1 cm) biliaire cystes goedaardig geven meestal geen klachten DD levermeta’s (heeft steeds eerste plaats in DD igv focale letsels lever op radiologie) o polycystische leverziekten vormen deel van autosomaal dominante polycystische nierziekte zeldzaam: enkel levercysten → bij ‘autosomaal polycystische leverziekten’ vnl vrouwen vanaf middelbare leeftijd definitie: > 20 grote levercysten geassocieerde pathologie 232 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 cerebrale aneurysmata mitralisklep insufficiëntie (of prolaps) verwikkelingen bloeding of infectie van cysten compressie door massieve hepatomegalie GEEN kanker behandeling stop oestrogenen (want beïnvloeden cystengroei!) somatostatine analogen inhiberen cyste secretie doen volume levercysten afnemen levertransplantatie (indien nodig met niertransplantatie) bij extreme hepatomegalie blijvende communicatie met galkanaal (grote galwegen) o choledochus cysten (zie later) o ziekte van Caroli geïsoleerde dilataties van grote intrahepatische galwegen verwikkelingen: cholangitis o syndroom van Caroli triade dilataties vd wat kleinere intrahepatische galwegen congenitale leverfibrose autosomaal recessieve polycystische nierziekte verwikkeling: complicaties van portale hypertensie door leverfibrose Verwikkelingen cirrose en levertransplantatie Cirrose symptomen o aspecifiek: varieert van niks lichte vermoeidheid alle verwikkelingen o cave: kan lange tijd miskend worden (leverziekten doen geen pijn!) o als cirrose klinisch w: ‘gedecompenseerde cirrose’ diagnose o inspectie – palpatie – percussie: tekens van cirrose!!! stervormige angiomen (spider naevi) purpura palmair erytheem trommelstokvingers gynaecomastie, testesatrofie, gynaecoïde haarverdeling (96% vd pt’en heeft seksuele dysfunctie door hyperoestrogenemie) spieratrofie buikwand: collaterale circulatie lever stompe randen, hobbelig in begin vergroot, klein in eindfase splenomegalie > 12 cm ascites oedeem aan onderste ledematen flapping tremor dwz dat pt hand niet in dorsiflexie kan houden wanneer onderzoeker die hier brengt → zakt terug weg en dan compensatie foetor hepaticus: muffe, doordringende geur o labo 233 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hoge gammaglobulines lage albumine PT: laag %, hoog INR hoog bilirubine trombopenie (< 100.000) is vroegtijdig teken van portale hypertensie kan dalen tot ong 20.000 maar normaal niet verder door gedaalde productie tgv gedaald trombopoietine (synthese in lever) hypersplenisme door portale hypertensie = afbraak en stapeling in milt ‘spur cell’ anemie: RBC met aberrante vorm (= acanthocyt) komt doordat wand RBC abberant cholesterol (w in lever gemaakt) bevat in lever: RBC kunnen kapot gaan → hemolyse o echografie !! onregelmatige contouren vd lever collateralen splenomegalie ascites hepatische venen vernauwd v. porta trombose HCC o elasticiteitsmeting via fibroscan: stijve lever (> 14 kpa) hierdoor moet men minder biopsies doen (in principe is cirrose ook klinische diagnose, niet per se bevestiging nodig!) stijf = aanwijzing voor fibrose maar kan vals + zijn → DD oedemen bij hepatitis NASH o leverpunctie naald doorheen ribben → punctie lever 1/10 heeft pijn dus adequate pijnstilling! pijn komt doordat gal beetje vrij komt → peritoneale prikkeling waarom zou je dit doen? diagnose stadium bloedingsparameters moeten dit toelaten igv bloedplaatjes > 80.000/mm3 en PT ≥ 50%: percutane biopsie anders: via transjugulaire weg → “pt bloedt in zijn eigen bloed” prognostische scores !! o belang inschatten therapienood en –mogelijkheden prognose aan gekoppeld o Child-Pugh score 1 punt 2 punten 3 punten ascites afwezig matig ernstig encefalopathie afwezig matig ernstig bilirubine (mg/dL) <2 2–4 >4 albumine (g/dL) > 3,5 2,8 – 3,5 < 2,8 PT (%) > 60 40 – 60 < 40 score A: 5 – 6 punten B: 7 – 9 punten C: 10 – 15 punten → niet opereren want mortaliteitsrisico heel hoog! belang vb. mortaliteit tgv cholecystectomie bij cirrose beperkingen: subjectieve parameters (klinisch te beoordelen) spelen rol → niet bruikbaar ikv levertransplantatie (LTx) o MELD-score 234 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 3 objectieve parameters die in formule gegooid worden → score van 6 tot 40 PT (INR) bilirubine creatinine erg nauwkeurige inschatting van korte termijn overleving w gebruikt ikv LTx! enige probleem: niet iedereen past in systeem vb. kankerpt’en hebben deze afwijkingen niet en toch LTx nodig → exceptions verwikkelingen o tgv deficitaire celfunctie en gestoorde leversynthesecapaciteit hypoalbuminemie: oedemen, ascites ↓ stollingsfactoren en anti-stollingsfactoren → stollingsafwijkingen (bloeding als PT < 10%) verminderde detoxificatie: ↑ NH3 → encefalopathie o portale hypertensie tgv fibrose activatie stellaatcellen o bacteriële infecties o carcinoomvorming: HCC o zeldzaam: glomerulonefritis door IgA-immuuncomplexen vnl bij alcohol o voornaamste doodsoorzaak: multi-orgaanfalen meestal geïnduceerd door bacteriële infectie behandeling o preventie van evolutie tot cirrose = causale behandeling o preventie en behandeling van verwikkelingen o levertransplantatie Cirrose en stollingsstoornissen normale pathogenese van bloedklonter o trauma → schade aan vasculaire endotheel → weefselfactoren w vrijgezet die stollingsfactoren activeren (vnste procoagulerende factor: factor VIII) → vorming trombine → omzetting fibrinogeen in fibrine → maakt bloedstolsel met bloedplaatjes o regeling bloedklonter w verder bepaald door vorming stollingsfactoren die trombinevorming tegengaan (voornaamste antigoaculerende factor is proteïne C) factoren die fibrineklonter kunnen oplossen (fibrinolyse) stolling en cirrose o pt’en met cirrose: at risk voor stollingsproblemen meeste stollingsfactoren (behalve factor VIII en Von Willembrandsfactor) door lever aangemaakt trombopenie en bloedplaatjesdysfunctie o bij cirrosept’en blijft meestal evenwicht behouden tss procoagulerende en anticoagulerende factoren maar evenwicht is minder stabiel w wel verbroken bij oa infecties → verhoogde bloedingsneiging kan ontstaan bij stabiele cirrosept’en: geen verhoogd voorkomen van spontane bloedingen bij terminale cirrosept: zelfs verhoogde tromboseneiging (15 – 20% heeft v. porta trombose) o verhoogde PT (INR)!! duidt NIET op verhoogd risico op bloeding maar is parameter van deficiëntie van procoagulerende factoren → parameter voor ernst van leverlijden Cirrose en bacteriële infectie voorkomen: 30 – 40% vd gehospitaliseerde pt’en 235 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pathogenese o GI bacteriële translocatie permeabiliteit darm gestoord door cirrose endotoxines (nt bacteriën zelf) gaan over darmwand → naar v. porta → naar lever en galwegen: geraken hier want Kupffercellen al overbelast o gestoord immuunsysteem (reticulo-endotheliale dysfunctie; hypersplenisme; ↓ productie IgG’s, complement, …) → systemisch en lokaal toegenomen inflammatoir antwoord (op non viabele bacteriële producten) en verminderde tolerantie → gevolgen leverfalen nierinsufficiëntie hepatische encephalopathie relatieve bijnierschorsinsufficiëntie (hepato-adrenaal syndroom) prognose: hoge korte termijn mortaliteit tgv ACLF (acute on chronic liver failure) o = acute decompensatie van cirrose gepaard met orgaanfalen Portale hypertensie = verhoging vd hydrostatische druk in v. porta oorzaken (met bijhorende wigdruk in lever) o presinusoïdaal: normale wigdruk (< 8 mmHg) prehepatisch: compressie/trombose vd v. portae / v. lienalis intrahepatisch cholestastische leverziekten (PBC, PSC) → interactie-inflammatie kleine galwegen en kleine portale venules schistosomiasis o sinusoïdaal: toegenomen wigdruk (> 10 mmHg, meest klassieke vorm) acute hepatitis (vnl alcohol) cirrose tumorale infiltratie o post-sinusoïdaal: toegenomen wigdruk maar ook toegenomen vrije hepatische druk door ‘outflow-blok’ sinusoïdaal obstructief syndroom (SOS) syndroom van Budd-Chiari web in vena cava cardiaal vb. pericarditis constrictiva, R-hartdecompensatie pathogenese sinusoïdale portale hypertensie o verhoogde intrahepatische vasculaire weerstand → verhoogde portale druk fibrose activaties stellaatcellen → omvorming tot contractiele myofibroblasten kunnen sinusoïden aanpassen: vasoconstrictie of vasodilatatie hier: contractie oa door tekort aan NO o compensatiemechanisme: ↑ NO in systemische circulatie → verlaagde extrahepatische vasculaire weerstand gevolg: gedaalde systeemdrukken, systemische ondervulling met toegenomen cardiac output hyperdynamische circulatie splanchnisch debiet diagnose o labo trombopenie (hypersplenisme) later daling WBC en RBC met actief beenmerg o echo/CT/MR collateralen splenomegalie ascites o leverkatheterisatie (geen routine) 236 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 gebeurt via transjugulaire katheter verhouding tss wigdruk in lever (gemeten door v. hepatica occlusie → proximaal daarvan = druk sinusoïden) en druk in VCI gemeten = maat voor portale hypertensie gevolgen van portale hypertensie o slokdarmvarices presentatie: melena / hematemesis bij cirrosept symptomen bloedbraken (hematemesis) of melena ontstaan van encefalopathie (door overmaat aan eiwitten in darm): suf → coma diagnose dmv oesofagoscopie! slokdarmvarices: veneuze collateralen vertrekkend vanuit v. porta zichtbaar als blauwe verkleuringen azygossysteem komt in slokdarm igv rond slokdarm: geen groot probleem want tegendruk door weefsels (is ook zo bij andere collateralen vb. rond milt) igv in lumen slokdarm: geen tegendruk → barst open en spuit eruit kans op barsten groter igv heel grote varices dunne wand (‘red color sign’) evt maagkoepelvarices = veneuze collateralen die vertrekken vanuit v. lienalis: oa bij v. linealis trombose bij pancreatitis evt hypertensieve gastropathie fragiele maagwand die gemakkelijk bloedt (vb. bij aanraking door gastroscoop) die kan voorkomen bij pt’en met portale hypertensie oorzaak van chronische ferriprieve anemie DD hoge GI bloeding igv portale hypertensie 80% slokdarmvarices Mallory-Weiss vb. veel braken na alcoholinname ulcera vb. NSAID-gebruik acute hemorragische gastritis … verwikkelingen: risico op bloeding door ruptuur vd varices 1/3 binnen 2 jaar na diagnose varices meestal in distale 5 cm vd slokdarm prognose mortaliteit bij eerste bloeding 20 – 50% (afhankelijk van reserve leverfunctie) recidief bloeding vnl binnen 6 weken (40%), 66% binnen 3 jaar na eerste bloeding mortaliteit 40% primaire preventie ↓ portale hypertensie door niet-selectieve β-blokkers (+ α-receptorblokker) vb. propanolol, carvedilol zorgt voor afname verhoogde splanchnische inflow → ↓ portale hypertensie actief endoscopisch zoeken naar varices behandeling slokdarmvaricesbloeding snel overbrengen naar ZH! algemene maatregelen beschermen luchtwegen ikv voorkomen aspiratiepneumonie (!) behandeling hypovolemische shock: bloed transfusie vanaf Hb < 7 g/dL niet te veel: cave overvulling → onderhoud bloeding onmiddellijk somatostatine of terlipressine IV → ↓ portale druk door vasoconstrictie splanchnische arteriolen oesofago-gastroscopie 237 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 andere oorzaken bloeding uitsluiten (komen voor in 20% vd cirrosept’en) endoscopische behandeling rubberbandligaturen igv maagkoepelvarices-bloeding: injectie met Histoacryl®-lijm systemische AB is evidence-based lever krijgt nog minder bloed dan anders dus nog vatbaarder voor bacteriële infecties → AB zorgen voor betere overleving! preventie/behandeling hepatische encefalopathie (‘levercoma’): bloed uit darm verwijderen dmv clysma met 0,5L lactulose 30% nazorg propanolol of carvedilol dosis aanpassen tot polsritme 52 – 56/min verdere rubberbandligaturen tot eradicatie varices igv herhaalde bloedingen of als bloeding niet stopt: TIPSS (transjugulaire intrahepatische portosystemische shunt) plaatsing: dilateerbare endoprothese w door katheterisatie R v. jugularis → middenste v. hepatica doorgeduwd tot in v. portazak → ontstaan van v. portahepatica shunt zorgt voor snelle ↓ portale hypertensie risico’s (minder relevant hier want urgentie) post-TIPSS hepatische encefalopathie door toename shunting leverfalen door toename hypoperfusie vd lever (bij pt met MELD > 19) o ascites presentatie: opzetten abdomen bij cirrosept ascites = aanwezigheid abnormale hoeveelheid vocht in abdomen voorkomen en prognose ontwikkelt bij 60% vd pt’en met cirrose < 10 jaar 50% mortaliteit na 8 jaar tgv verwikkelingen pathogenese osmotische druk daalt door daling serumalbumine hydrostatische druk stijgt door portale hypertensie transitie vocht uit splanchnische veneuze systeem (heeft basale membraan) → alleen H2O transitie vocht uit sinusoïden (heeft fenestrae) → H2O + albumine dus grootste kans op ascites bij postsinusoïdale portale hypertensie vochtretentie (Na+ + H2O) tgv systemische ondervulling (te veel NO extrahepatisch) dilatatie en pooling plasmavolume in abdomen → bijdrage aan ondervulling renine-angiotensine-aldosterone: Na+-retentie is opgereguleerd behandeling: aldosterone antagonist vb. spironolactone (aldactone) orthosympathicus: adrenaline ADH → V2-receptoren onderzoek geweest naar behandeling met V2-receptorantagonisten (vb. vaptans) maar bleek hogere mortaliteit → mss door te snelle behandeling? lymfecirculatie overbelast → peritoneum kan 900 mL/d resorberen symptomen en diagnose inspectie altijd CVD om R-hartdecompensatie uit te sluiten!! abdomen zet op, flank zakt af diastase mm. recti huidstriae navel rekt zijwaarts (smiling umbilicus) oedeem id huid malleolaire oedemen 238 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 percussie en palpatie verplaatsbare dofheid in flanken: ‘shifting dullness’ ijsbergteken: signe de glaçon echo: vocht nuttig voor DD met obesitas en obstipatie paracentese (steriel!) = punctie in abdomen waar?: L fossa iliaca contralaterale McBurny punt → minste kans op punctie dunne darm evt onder echo-geleiding pt op zij naar punctiekant toe laten draaien → meer ascitesvocht ter plaatse bepaling van albumine → vergelijken met serumalbumine voor diagnose leukocyten cultuur (op hemocultuurflessen) → uitsluiten SBP DD vd oorzaken beste parameter: SAAG = serumalbumine – ascites-albumine gradiënt > 11 g/L bij ascites die veroorzaakt w door portale hypertensie cardiale ascites maar dan is er ook hoog eiwit in ascitesvocht 80% idd portale hypertensie presinusoïdaal; zelden ascites tenzij zeer laag albumine cirrose: vaak eerder laattijdige ascites postsinusoïdaal: altijd ascites + grote lever (Budd-Chiari, SOS) peritoneale prikkel 10% tumoren primair (vb. ovarium) of secundair (peritoneale metastasen) daarom: altijd cytologie doen op punctievocht chronische ontstekingen vb. tbc pancreatitis 3% cardiaal gestegen CVD vb. pericarditis constrictiva, hartdecompensatie nefrotisch syndroom: diffuus oedeem en albuminurie behandeling go low, go slow: max 0,5 kg gewichtsverlies per dag → anders: hypovolemie en prerenale nierinsufficiëntie fase 1: dieet zoutarm proteïnerijk fase 2: diuretica welke? spironolactone (aldosterone-antagonist, K+-sparend) 100 mg/d furosemide 2x 40 mg 3x/w regelmatige controle van elektrolyten (Na+!), ureum en creatinine neveneffecten hypoNa+ (dilutie) bij 30% vd gehospitaliseerde pt’en behandeling: niet te snel corrigeren (want dat geeft hersenschade)! stop diuretica voldoende centrale vulling (CVD 8 – 10 cmH2O) met humaan albumine terlipressine ter behandeling systemische hypotensie (0,5 mg IV/6 u) hypokalemische alkalose tgv furosemide hyperkalemische acidose vnl igv lichte NI tgv K+-sparende diuretica 239 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 kuitkrampen gynaecomastie op spironolactone fase 3: paracenteses evacuerende punctie indien ≥ 5 L + toediening albumine: 1 g/kg lichaamsgewicht (cave hepatorenaal syndroom) fase 4: bij resistente ascites TIPSS maar slechte prognose bij > 60 jaar bilirubine 3 MELD > 19 LTx verwikkelingen ascites spontane bacteriële peritonitis (SBP) presentatie: pt gaat minder goed – toxisch peritoneale prikkeling WEINIG uitgesproken! (dus geen presentatie met plankharde buik e.d.) punctie van ascitesvocht troebel celrijk leukocyten > 500/mm3 granulocyten > 250/mm3 kweek niet altijd positief meestal darmkiemen: vb. E. coli of Klebsiella afnemen op hemoculturrflessen! DD: secundaire bacteriële peritonitis kan tgv bvb. operatie dan: aanwezigheid vss pathogene bacteriën behandeling: breedspectrum-AB vb. 3e generatie cefalosporines of quinolone eerst IV, later PO secundaire preventie tot verdwijnen ascites! hepatorenaal syndroom creatinine > 1,5 mg/dL is al significant verhoogd bij cirrosept! want weinig spiermassa (~ spierafbraak ikv gedaalde proteïenvoorraad) initieel: reversibele nierinsufficiëntie zonder andere directe oorzaken van nierfalen vb. volumedepletie door diuretica, sepsis, … gaat gepaard met Na+-retentie → in urine: < 10 mmol/L komt voor bij 17% vd pt’en met ascites in ZH (vnl na SBP) ontstaat door extreme vermindering effectieve arteriële bloedvolume met reflectoire vasoconstrictie in cortex vd nier (door initieel verlaagde systemische vasculaire weerstand) 2 types type 1 in < 2 weken GFR < 40 mL/min ± 100% mortaliteit type 2 bij refractaire ascites progressief: door daling cardiac output die daarvoor verhoogd was om hypovolemie tegen te gaan 50% leeft langer dan 3 maanden behandeling voorkomen 240 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 albumine (tegen ondervulling) terlipressine IV (0,5 mg/6u) cave: potentieel nefrotoxische medicatie steeds verboden bij cirrosept’en!! (vb. aminoglycosiden) hepatische hydrothorax komt na moeilijk behandelbare ascites vnl pleuraal vocht rechts behandeling: TIPSS igv niet te hoge MELD o hepatische encefalopathie (HE) presentatie: sufheid bij cirrosept definitie: psychische en neurologische stoornissen bij pt met leverlijden vormen bij acuut leverfalen (HE → ↑ mortaliteit) bij chronsich gevorderd leverlijden symptomen foetor hepaticus flapping tremor bewustzijnsstoornissen → pt mag geen auto besturen! Parkinsonachtige extrapyramidale symptomen stadia apraxie → testen door cijfers in juiste volgorde te laten verbinden binnen zekere tijd geschriftstoornissen: beginnen woord groot te schrijven → einde klein en kribbelig dag-nacht ritme verstoord → als behandeling nemen ze sedativa → verergering HE flapping tremor coma pathogenese te weinig hepatocyten uitgesproken shunting (↑ nog meer door TIPSS) beide samen = meest frequent (vb. cirrose) toegenomen bloed-hersenbarrière permeabiliteit → beperkt oedeem normaal enkel doorgankelijk voor H2O meer neurotoxines: vnl ammoniak uitlokkende factoren toename ammonia-aanbod bloeding (eiwitten) constipatie bevorderende uitlokkende factoren voor gestoord hersenmetabolisme hypotensie door bloeding elektrolytstoornissen hyponatriëmie hypernatriëmie (dehydratatie tgv diarree door lactulose) 241 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 acidose (spironolactone overdosage) sedativa, hypnotica → steeds vragen naar slaapmedicatie! alcohol TIPSS → ↑ shunting infectie = belangrijke uitlokkende factor! (ook SBP) diagnose kliniek! (~ stadia) veneus NH3 gestegen DD bij alcoholische cirrosept die in coma w gevonden subduraal hematoom alcoholintoxicatie tranquilizers postepilepsie ikv withdrawal meningitis bij pt zonder leverlijden en verhoogd veneus ammoniak congenitale ureumcyclus-deficiëntie congenitale porto-systemische shunts prognose: wisselend volgens oorzaak (mortaliteit 5 – 100%) behandeling predisonerende factoren opzoeken en corrigeren! proteïnedieet aanpassen (0,5 – 1 g/kg/dag) = tijdelijk heel beperkt effect → w niet meer gedaan want goede voedingstoestand is belangrijk ikv LTx! controle ammoniakproductie in darm lactulose PO (30 – 120 mL/d) tot minimaal 2 zachte ontlastingen per dag trekt NH3 mee pH daalt → ‘zure dialyse’: NH3 w NH4+ → kan niet terugdiffunderen naar bloed lavement met 150 mL lactulose en 350 mL water → igv ernstige ↓ bewustzijn niet te snel corrigeren! neomycine (2 – 4 g/d PO) afwisselend met metronidazole en ampcilline → wijziging darmflora levertransplantatie = enige goede behandeling! (maar kan nt bij iedereen) reductie TIPSS shunt embolisatie spontane porto-systemische shunts (interventie-radiologie) bij MELD < 11 o zeldzame complicaties van portale hypertensie hepatopulmonaal syndroom = functionele rechts-links shunt door dilatatie vasculair bed (overmaat aan NO) PaO2 < 70 mmHg klinisch vingerclubbing centrale cyanose tachypnea diagnose: echocardio → contrast verschijnt onmiddellijk in linkerhart na 3 slagen hypo-echogene bubbels ingespoten aan R-zijde → moet normaal in longen blijven hier gaan bubbels naar L-hart door enorme dilatatie in long door NO dringende indicatie levertransplantatie!! hepatopulmonale hypertensie = vorm pulmonale hypertensie diagnose screening: echocardiografie 242 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 cave: overschatting pulmonale drukken diagnose door R-hartkatheterisatie cave: plotse dood bij ingreep HCC → zie verder Levertransplantatie orthotope levertransplantatie (OLT) = complexe multidisciplinaire, maar levensreddende behandeling indicaties: vergevorderde acute of chronische leverziekte met beperkte levensverwachting waarvoor geen andere therapie effectief is → voornaamste o chronisch leverfalen (MELD > 20): vnl postalcoholische en virale cirrose o HCC (binnen Mazzafero criteria) o heel slechte kwaliteit vd lever leverpolycystose (PCLD) recidiverende cholangitis bij PSC PBC met enorme jeuk … donorselectie o lichaamsbouw donor en recipiënt: lengte en gewicht moeten ongeveer overeen komen o ABO-bloedgroep compatibiliteit o types donoren kadaverlever (donatie via principe ‘veronderstelde toestemming’) hersendode donoren non-heartbeating donoren (w tegenwoordig meer en meer gedaan) machines afkoppelen → als hart- en neurologische activiteit stopt: organen kunnen gebruikt w enkel succes als men dan binnen 6 uur orgaan kan transplanteren levende donatie → cave mortaliteit gezonde donor 0,5% recipiëntselectie → zeldzame contra-indicaties voor OLT o irreversibele neurologische uitval (igv ALF) o onvoldoende ‘compliance’ postoperatief: alcohol, drugs, … o ernstige comorbiditeit postoperatieve verwikkelingen o primary non-function (5%): vnl steatotische levers o technische problemen (na)bloeding trombose van a. hepatica of v. portae o infecties (< 3 m) tgv immunosuppressie bacterieel preventie: selectieve darmdecontaminatie viraal CMV (cytomegalovirus) vnl 1 maand postoperatief of bij opdrijven immunosuppressie symptomen: rilkoorts, ziektegevoel, leukopenie, leverpijn en transaminasen, hoest, anorexie, nausea, diarree diagnose serologie: CMV DNA via PCR biopsie: CMV inclusies CMV-profylaxis (gancyclovir) igv donor CMV AS+ en recipiënt CMV AS EBV (Epstein-Barr virus) lymfatische proliferatie (klieren, …) (ril)koorts en zweten o rejectie (zeldzaam in lever ivm andere transplantaties) acuut (cellulair) in 25% 243 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 meestal binnen 2 weken kliniek gestegen temperatuur transaminasen en bilirubine gestegen leverbiopsie: bewijzend chronisch (ductopenische) in < 5% aanvankelijk asymptomatisch → progressieve intrahepatische cholestase door vanishing bile ducts obliteratieve arteriopathie o biliaire complicaties ischemische stricturen (door prelevatieschade) → PSC-achtig beeld stenose aan biliaire anastomose immunosuppressie o calcineurine-inhibitoren: cyclosporine en tacrolimus (nauwe marge van bloedspiegels) o corticosteroïden o mofetil o everolimus resultaten laattijdig o eenjaarsoverleving > 90% oa afhankelijk van indicatie vb. minder goede resultaten bij levertumoren perioperatieve mortaliteit ± 2% o levenslange follow-up noodzakelijk regeling immunosuppressie corrigeren metabole verwikkelingen vb. diabetes mellitus, hypertensie, carcinoomrisico (door combinatie postethyl en roken), recidief virale hepatitis, calcineurin-inhibitor geïnduceerde nierinsufficiëntie cave: op lange termijn recidiveren sommige aandoeningen (oa HCC, HCV, PBC, PSC) o chronische immunosuppressie kan aanleiding geven tot posttransplantlymfomen vnl bij kinderen met hoge viremie voor EBV Varia Leverziekten en zwangerschap 3% van alle zwangerschappen prognose o mild tot zeer ernstig verloop voor zowel moeder als foetus o belang van erkennen als medische urgentie! soorten o exclusief voor zwangerschap intrahepatische zwangerschapscholestase (IHCP) HELLP acute fatty liver of pregnancy (AFLP) o voorafbestaande leverziekten vaak verergering door hoge oestrogenenspiegel (jeuk) vb. PBC, PSC, cholelithiasis o co-incidentie in zwangerschap o virale – toxische hepatitis soorten leverziekten naargelang tijdstip van ontstaan tijdens zws o eerste trimester hyperemesis gravidarum galstenen virale hepatitis toxisch medicamenteuze hepatitis (IHCP) 244 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o tweede trimester (IHCP) galstenen virale hepatitis toxisch medicamenteuze hepatitis HELLP pre-eclampsie / eclampsie o derde trimester IHCP HELLP pre-eclampsie/eclampsie AFLP hepatische ruptuur galstenen virale hepatitis toxisch medicamenteuze hepatitis cave o spider naevi en palmair erytheem: ook bij normale zwangerschap (hoge oestrogenen en progesteronproductie) o normale waarden van labotesten: beïnvloed door zws test effect trimester albumine 10 – 60% gedaald 2 gamma GT normaal tot lichte stijging einde fibrinogeen 50% gestegen 2 transferrine gestegen 3 bilirubine normaal alkalische fosfatase x 2 – 4 gestegen (placenta) 3 AST normaal ALT normaal cholesterol x 2 gestegen 3 LDH normaal plasmavolume 50% gestegen virale hepatitis tijdens zws o HBV: HBsAg+ moeders → hoog risico op neonatale besmetting → belang van immuunglobulines vaccinatie lamivudine o HCV: 2 – 5% neonatale besmetting o HEV: 20% mortaliteit bij zwangere o sectio vermindert transmissiegevaar niet! intrahepatische zwangerschapscholestase (IHCP) o presentatie: jeuk o meest frequente zwangerschapsgerelateerde leverziekte o symptomen en labo pruritus zonder rash (vnl vanaf w26) galzouten ↑ bilirubinestijging: slechts bij 20 – 25% maar toch 2e oorzaak van icterus tijdens zws na virale hepatitis labo test normale zwangerschap IHCP galzouten lichte stijging 30 – 100x gestegen gamma GT normaal tot lichte daling (?) normaal tot lichte stijging bilirubine normaal < 5 mg/dL alkalische fosfatase 2 – 4x gestegen (placenta) 2 – 4x gestegen AST normaal 1 – 4x gestegen ALT normaal 1 – 4x gestegen cholesterol x 2 gestegen sterk gestegen 245 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o pathogenese: genetische dysfunctie van galtransporters o prognose moeder vs kind moeder: meestal goedaardig (geen leverfalen) kind: tot 20% mortaliteit (risico vnl als galzouten > 40 µmol/L) bij volgende zws komen symptomen steeds vroeger verdwijnt bijna onmiddellijk na bevalling o behandeling ursodeoxycholzuur (15 mg/kg/d) → minder transfer galzouten naar foetus vit K bij moeder + postpartum bij baby want cholestase vermindert absorptie vetoplosbare vitamines cholestyramine voor jeuk cave vit K deficiëntie inductie vanaf week 38 bij milde IHCP vanaf week 36 bij ernstige IHCP HELLP-syndroom o presentatie: R hypochonderpijn o voorkomen 1/1000 zws’en 2e en 3e trimester o symptomen en labo ≈ pre-eclampsie proteïnurie en oedeem stijging bloeddruk H = hemolyse EL = elevated liver tests: AST – ALT (200 – 700 IU/L) LP = low platelets (< 100.000/mL) o pathogenese: systemische endotheeldysfunctie o verwikkelingen DIC 23% placentaruptuur 16% leverhematoom met ruptuur o prognose moeder 1 – 3% mortaliteit kind 30% mortaliteit 1/3 foetussen prematuur o behandeling ~ eclampsie bevalling acute zwangerschapssteatose (acute fatty liver of pregnancy, AFLP) o presentatie: ALF o voorkomen 1/7.000 – 1/13.000 zws’en 3e trimester o symptomen, labo, verwikkelingen: ALF zonder sterke stijging ALT o pathogenese accumulatie niet-geoxideerde vrije vetzuren enzymdeficiëntie? o prognose moeder 18% mortaliteit kind 23% mortaliteit o behandeling: inductie (sectio/vaginaal) 246 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Leverziekten en porfyrie porfries = groep metabole ziekten veroorzaakt door dysfunctie of defect in enzym vd heembiosynthese → accumulatie toxische heemprecursoren o locatie synthese heem vnl in RBC (85%) → gebruikt voor vorming Hb rest vnl in lever → 80% gebruikt voor aanmaak vss cytochromen o 7 vss genetische porfyries zijn geïdentificeerd ieder tgv mutatie gen dat instaat voor specifiek enzym vd heembiosynthese o ook verworven vormen beschreven: oa frequentste subtype van porphyria cutanea tarda 2 vormen die gepaard gaan met huidletsels en leverafwijkingen (hepatodermaal syndroom) o erytropoietische protoporfyrie o porphyria cutanea tarda komt meeste voor: 0,5 – 1/10.000 pathogenese deficiëntie van uroporfyrinogeen decarbolyxase-activiteit (ondanks normale concentratie) → accumulatie porfyrines in lever uitlokkende factoren Fe alcohol HCV HIV orale contraceptie frequentste subtype verworven, sporadisch defect alleen in lever symptomen en diagnose zonlichttoxiciteit vd huid donkerrode urine (na tijdje in urinebuisje) gestoorde levertesten (mild) geassocieerd aan HCV, hemochromatose, alcohol hepatische ijzeroverbelasting Fe-saturatie gestegen ferritine gestegen uroporfyrine plasma > 10 µg/dL (normaal < 1,4 µg/dL) urine > 800 µg/d (normaal < 50 µg/d) huidbiopsie behandeling bescherming tegenzonlicht cave lampen in operatiekwartier vermijden of behandelen uitlokkende factoren aderlatingen igv ijzeroverbelasting (chloroquine 125 – 250 mg PO 2/week) Andere oorzaken leverafwijkingen sepsis → veroorzaakt ernstige functionele reversibele cholestase (door block galtransporters) parenterale nutritie o bij te veel koolhydraten → steatose o lipiden → cholestase schildklierafwijkingen o rechtstreeks door dysfunctie o tgv thyreostatica (oa Strumazol, Propylthiouracile) 247 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Leverziekten: ruimte-innemende processen Voor beschrijving lokalisatie leverletsels: door v. hepatica sinistra, media en dextra: lever in vier sectoren verdeeld volgens Couinaud linker laterale (posterieure) sector: segment II linker mediale (anterieure) sector: segmenten III en IV gescheiden volgens lijn die lig. teres en falciforme volgt rechter mediale (anterieure) sector: segmenten V en VIII rechter laterale (posterieure) sector: segmenten VI en VII Leverabces = ophoping etter in necrotische holte → kan veroorzaakt w door bacteriën, parasieten (amoeben) of fungi Pyogeen leverabces pathogenese o w veroorzaakt door bacteriën die lever op vss manier kunnen bereiken vanuit portaal gebied vb. appendicitis, diverticulitis, Crohn, … vanuit galblaas of galweg bij biliaire infecties: empyeem vd galblaas, cholangitis vanuit arteriële gebied: bacteriëmie/septicemie, endocarditis vanuit omgeving door contiguïteit: perinefritis, … exogeen: na niet-steriele punctie/drainage van cyste onbekende oorzaak o verwekkende kiemen: meestal E. coli, andere Enterobacteriaceae, Enterococcus spp., Bacteroides spp., Proteus mirabilis, andere anaerobe bacteriën symptomen en tekenen o diagnose soms moeilijk als symptomen niet heel uitgesproken zijn o typische symptomen pijn in R hypochonder hectische koorts met hyperleukocytose slechte toestand o naast symptomen van leverabces: ook symptomen mogelijk die verband houden met oorzakelijke aandoening → staan vaak op voorgrond o symptomen van predisponerende aandoeningen die tot immuunsuppressie leiden kunnen aanwezig zijn vb. diabetes mellitus, carcinoom, alcoholisme diagnose o echografie en/of spiraal CT-scan met IV contrast: aanwezigheid dubbele rim of haloteken in rand letsel na toediening contrast op CT = pathognomonisch voor leverabcessen o hemoculturen (ikv hoge koorts) o echo- of CT-geleide punctie met kweek (aeroob – anaeroob – fungi) behandeling o antibiotica breedspectrum AB eerst IV amoxicilline/clavulaanzuur met of zonder levofloxacine of gentamicine levofloxacine alleen, met of zonder ornidazol aanpassen aan antibiogram tot 1 week na verdwijnen abces op echo/CT! 248 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 na aanvangstherapie: overgaan op PO antibioticatherapie ornidazole) volgens antibiogram o percutane echo- of CT-geleide punctie en drainage drain wordt achtergelaten in grote abcesholte zelden: heelkundige drainage leverabces(sen) nodig o behandeling oorzakelijke pathologie (heelkunde, …) (levofloxacine plus Amoebe leverabces pathogenese o anaerobe parasiet Entamoeba histolytica komt voor in tropen en subtropen veroorzaakt amoebendysenterie na ingestie besmet water of voedsel pathogene parasiet bereikt bloedstroom vanuit darm veroorzaking leverabces (meest frequent), long- of hersenabces o leverabces meestal solitair en in R-leverlob gelokaliseerd typisch: gevuld met anjoviskleurige etter symptomen en tekenen o symptomen amoebencolitis met dysenterie (bloederige diarree) o gevolgd door symptomen van leverabces (zie later) diagnose o echo/CT: laat op zich geen onderscheid toe met vb. pyogeen leverabces o serologie (IHA) = indirecte heemagglutinatie (met antigenen tegen parasiet) → pathognomonisch! o indien nodig: PCR → detectie E. histolytica DNA in etter uit leverabces of in urine o stoelgangonderzoek behandeling o metronidazole (vaak volstaat 1 dosis) gevolgd door darmdecontaminatie met amoebicide o zeldzaam: percutane drainage nodig Levercysten Niet-parasitaire gewone levercysten pathologie o solitaire levercysten komen frequent voor dikwijls toevallig gevonden bij beeldvorming vb. echo/CT/MR o polycystose is > 20 cysten verspreid over lever berust op genetisch autosomaal dominant defect gevolg van stoornissen in fysiologische remodeling vd ‘ductal plate’ (anatomische vormplaat waaruit intrahepatische galwegen ontstaan) multipele cysten ontstaan tgv progressieve dilatatie vd abnormale intrahepatische galwegen die verbinding met biliaire boom verliezen complicaties in 10% bloeding infectie icterus voorkomen vnl bij vrouwen: vroegtijdiger en meer cysten Benelux, Finland en USA diagnose: echo – CT of MRI komt voor in associatie met nierpolycystose wat ook autosomaal dominant heriditair is in 5%: polycystose geassocieerd aan intracraniaal aneurysma of mitralisklepabnormaliteiten symptomen en tekenen 249 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o meestal GEEN symptomen atypische bovenbuiklast mag NIET toegeschreven w aan één of paar toevallig gevonden levercysten → andere oorzaken uitsluiten vb. maag-, pancreas- en colonpathologie o bij verwikkelde cysten en polycystose: wel symptomen door volume spanning in cyste: pijn en/of druk compressie naburige organen → snel verzadigingsgevoel, dyspnoe, rugpijn, … infectie vd cyste: kan gevolg zijn van verbinding met galweg diagnose: echo/CT/MR o typisch voor vochthoudende structuren: retro-akoestische versterking op echografie o na toediening contrast op CT en MR: geen contrastcaptatie o bij verwikkelde en symptomatische cysten: differentiëren met cystadenoom cystadenocarcinoom hydatide cyste cystische metastase behandeling o behandeling is gericht naar symptomen! asymptomatisch = GEEN behandeling vage last kan ook gevolg zijn van meer ernstige gastroduodenale, pancreas- of colonpathologie → moet eerst opgezocht en uitgesloten w o (percutane echo/CT-geleide punctieaspiratie → meestal recidief na gewone punctie (cyste vult terug met vocht) tenzij alcoholisatie) o interne marsupialisatie en fenestratie: voorste kapsel wegsnijden → vocht verdwijnt (resorptie door peritoneum) igv geen verbinding met galweg na uisluiten zeldzame cystische tumoren (cystadenoom, cystadenocarcinoom) waarvoor gewoonlijk heelkundige resectie is aangewezen o bij polycystose stop oestrogenen enkel igv massa-effect cyst-fenestratie indien massa-effect van één zeer grote cyste levertransplantatie somatostatine? Echinococcuscyste of hydatide cyste pathogenese o ziekte w veroorzaakt door parasiet van honden en vossen met vorm van kleine lintworm: meestal Echinococcus granulosus (maar er bestaan 4 types echinococci) mensen w besmet door inname besmet voedsel: bosbessen, bramen, onvoldoende gewassen groenten contact met geïnfecteerde dieren of bodem incubatieperiode kan jaren bedragen o wormeieren, larven en scolices migreren vanuit darm via v. portae naar lever → vorming hydatide cyste germinatieve binnenwand cyste: bezaaid met multipele embryonale lintwormkoppen buitenwand cyste: gelamineerd en kan verkalken o presentatie 70% rechts en solitair multipel in 25 – 33% symptomen o pijn in rechter hypochonder o hepatomegalie (massa) o symptomen van verwikkelingen vd cyste 250 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 druk op nabije organen bij zeer grote cyste ruptuur van cyste naar galwegen: 20% heeft verbinding met galweg → gevolg: galkoliek, geelzucht, … peritoneum → anafylactische shock (!), peritonitis, peritoneale cysten thorax surinfectie → vorming leverabces diagnose o beeldvorming RX leverstreek enkel (verkalkingen?) echografie CT/MR o eosinofilie en serologie (IHA) o GEEN PUNCTIE!!! want soiling wormen in peritoneale holte kan aanleiding geven tot anafylactische shock behandeling o heelkundige resectie voor symptomatische én asymptomatische cysten tenzij volledig verkalkte wand want = steriele inhoud met pre-en postoperatief mebendazole of albendazole mogelijkheden cystectomie: germinatieve laag vd echinococcuscyste w gereseceerd na peroperatieve sterilisatie vd inhoud met hypertone NaCl-oplossing partiële hepatectomie: één leverlob volledig wegnemen prognose = goed o bij inoperabele lokalisaties of pt’en: mebendazole (Vermox®) of albendazole langdurig!: 6 maanden – 1 jaar (proberen cysten/abces te steriliseren) Levertumoren Goedaardige levertumoren bijna allen vergelijkbare symptomen o vaak toevallige vondst bij beeldvormende onderzoeken: echografie, MR, CT o onspecifiek / discomfort o massa o pijn o bloeding soorten pathologie o hemangioom zeer frequent: 4% vd populatie is kluwen van bloedvaatjes met fibreus weefsel wsl congenitaal geef uiterst zeldzaam aanleiding tot symptomen behalve door volume (druk) bloedplaatjesverbruik diagnose door combinatie echografie en CT of MR geen biopsie: uiterst gevaarlijk voor bloedingen! o adenoom leverceladenoom komt vaker voor bij jonge vrouwen w meestal gestimuleerd door innemen oestrogenen of anabole steroïden symptomen meestal klinisch onopvallend enkele gevallen: necrose en bloeding ontstaan → kunnen levensbedreigend zijn tumor bestaat uit levercellen waartussen enkel vaten voorkomen en geen ductuli o focale nodulaire hyperplasie (FNH) 251 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 is geen echte tumor maar lokale hyperplasie als reactie op overbevloeiing door groot arterieel bloedvat meestal klein en solitair (maar kan tot 10 cm groot w) kenmerkend: centraal stervormig litteken ontstaan door getromboseerde v. portaetak letsel zelf bestaat uit proliferatie levercellen waartussen hier en daar vaten lopen owv geen goede afloop gal: hier en daar letsels van cholaatstase rond vaatstructuren in aanwezigheid ductulaire reactie ductuli zijn heel belangrijk voor DD met adenoom (waarbij geen ductuli w aangetroffen en wat klassiek ook niet cholestatisch is) o vergelijking adenoom vs focale nodulaire hyperplasie adenoom FNH oorzaak veel orale contraceptiva voorkomen 70% vrouwen 20 – 40 jaar V/M = 10 symptomen - incidenteel - incidenteel - massa - massa - pijn - pijn - bloeding 1/3 - zeer zeldzaam bloeding distributie x vnl solitair x vnl solitair x 10% bilateraal x 5% bilateraal histologie - lokalisatie - vaak subcapsulair; L = R - vaak subcapsulair; L = R - noduli - 5 – 15 cm in 70% - < 5 cm in 60% - hepatocyten - bleker, onregelmatige - weinig afwijkend trabekels - fibrose -/ - centraal en stervormig uitbreidend - andere kenmerken - geen galwegen en geen - gangproliferatie en veel venen portale venen o hamartroom zeer zeldzaam mesenchymaal hamartoom bij kind is snelgroeiend diagnose o vaak toevallige vondst bij beeldvormende onderzoekingen: echografie, MR, CT o verdere DD (ook met maligne tumoren!!) dmv MR bij voorkeur (CT) tumormerkers o meestal gebruik IV contrasttoediening in meerdere fasen: arterieel, veneus en evt laattijdig hemangiomen: typische trage centripetale contrastcaptatie op CT en MR FNH hypercapterend of hypervasculair in arteriële fase eerder trage uitwas contrast in portale fase bijkomend typisch kenmerk: aanwezigheid centraal litteken adenomen aanwezigheid vet in letsel in arteriële fase: heterogenere, minder uitgesproken contrastcaptatie dan FNH behandeling o stop oestrogenen (zeker bij adenoom!) o opvolging (vb. echo) igv van beperkte omvang o adenoom en FNH: resectie igv > 5 cm owv bloedingsgevaar DD twijfel met hepatocellulair carcinoom (zeker bij lowrisk pt) diameter < 5 cm maar belangrijke symptomen / complicaties o hemangioom: resectie uiterst zelden aangewezen vb. als > 10 cm en symptomatisch o prognose is goed, geen recidieven 252 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Kwaadaardige levertumoren hepatocellulair carcinoom (HCC, hepatoom) o presentatie: hypervasculair letsel in cirrotische lever o voorkomen zeer frequent in Afrika en Verre Oosten was niet frequent in Europa en Noord-Amerika maar sterk toenemend meestal in laattijdige evolutie van levercirrose (10% kans op HCC over 10 jaar) o etiologie hepatitis B en C: ook in afwezigheid van cirrose! blootstelling aan carcinogene stoffen vb. aflatoxine B (product van Aspergillus flavus, in half beschimmeld voedsel) levercirrose: vnl die door alcohol niet-alcoholische steatohepatitis hemochromatose o pathologie zoals in andere organen: voorloperletsels van hepatocellulaire carcinomen bestaan = dysplastische letsels dysplastische foci (< 1 mm) zijn microscopisch kleine letsels als letsels groeien: w dysplastische noduli (> 1 mm): zijn gevolg van accumulerende genetische afwijkingen HCC ontstaat uit hepatocyten die nog min of meer herkenbaar zijn als dusdanig vormen sterk verbrede muralia (≥ 4 cellagen dik) hepatocyten hebben cytologische kenmerken van maligniteit frequent veneuze invasie o symptomen bekende cirrose waarbij ontstaat pijn snel verslechterende algemene toestand (asthenie) icterus ascites met bloeding (tumornecrose – ruptuur) porta trombose (macrovasculaire invasie) geeft dus pas laattijdig klachten → daarom: alle pt’en met cirrose iedere 6 maanden preventief screenen voor HCC dmv echografie α-fetoproteïnebepaling o diagnose echografie: variabel uitzicht meestal heterogene hyperreflectieve massa CT/MR: hypervasculair letsel met snelle contrastcaptatie in arteriële fase en snelle wash-out in portoveneuze fase in cirrotische lever DD met dysplastische noduli: < 1,5 cm en hypovasculair MRI = beste onderzoek (bij echo en CT: vaak moeilijk om in cirrose HCC te ontdekken) α-fetoproteïne: gestegen in ≤ 50% cave: vals gestegen bij chronische virale hepatitis > 200 µg/mL = erg diagnostisch maar kan ook bij testistumor dient ook als middel om evolutie tumor te volgen indien positief enkel bij twijfel over diagnose: biopsie gewettigd biopsietraject moet gecoaguleerd w (tumorcelsoiling / implantatie voorkomen) o prognose HCC is heterogene tumor → groot verschil in prognose individueel prognose is afhankelijk van aantal en grootte vd letsels hoogte vh α-fetoproteïne (> 400 µg/mL) 253 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ernst van onderliggende leverlijden Child Pugh A → 10% 2-jaar mortaliteit Child Pugh B → 30% 2-jaar mortaliteit Child Pugh C → 70% 2-jaar mortaliteit macrovasculaire invasie extrahepatische lokalisaties (metastasen in long, bot) o behandeling beperkte operabele letsels: curatieve intentie slechts mogelijk bij 25% vd pt’en → belang van goede screening igv goede leversynthesecapaciteit en geen ernstige portale hypertensie: chirurgische resectie met ≥ 1 cm marge cave satelietletsels (peroperatieve echo) resectie kan vss zaken betreffen segmentectomie lobectomie hemihepatectomie risegmentectomie heel grote kans op nieuwe letsels elders in lever igv te hoog risico voor resectie (door cirrose): radiofrequentie-ablatie (RFA) levertransplantatie is voorkeurstherapie igv gevorderd leverlijden en binnen Milaan-criteria (Mazzafero): 60% 5jaaroverleving bij 1 letsel < 5 cm of ≤ 3 letsels ≤ 3 cm uitgebreide letsels chemolipidolisatie via a. hepatica: lipidiol + oa cisplatinum of doxorubicine of ‘drug eluting beads’ met vb. doxorubicine lokale toediening radioactieve partikels (ytrium) neoangiogeneseremmers peroraal (vb. sorafenib) kan leiden tot mediane overleving 8 maanden andere primaire maligne levertumoren o cholangiocarcinomen en gemengde tumoren cholangiocarcinomen kunnen ontstaan uit galgangcellen chronisch obstructieve of inflammatoire aandoeningen vd galwegen zijn meest voorbeschikkend chronische infecties vd galwegen lithiasis chronisch scleroserende cholangitis deel vd primaire maligne levercarcinomen zijn mengvormen: zones HCC en zones cholangiocarcinoom 254 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ontstaan wsl uit progenitorcellen die bidirectioneel differentatiepotentieel hebben progenitorcellen zijn geactiveerd in alle chronische leverziekten dus vormen targetpopulatie voor carcinogeneze maturatie-arrest van progenitorcellen kan aanleiding geven tot spectrum gemengde tumoren → w in tal van chronische leverziekten gezien slechtere prognose dan mature ‘klassieke’ HCC o angiosarcoom → duidelijker in verband met ethiologische factoren thorotrast (ThO2): gebruikt als IV contrastmiddel tot 1950 vinylchloride: monomeer in fabricatie PVC arsenicum: in sproeistoffen en sommige verouderde medicaties anabole steroïden o hepatoblastoom = ‘immature vorm van HCC’ bij kinderen tot 3 jaar α-fetoproteïne is gestegen behandeling bij afwezigheid metastasen → gunstige prognose curatieve chirurgische resectie met (neo)adjuvante chemotherapie (prognose 100%) levertransplantatie indien nodig (prognose 80%) levermetastasen o voorkomen metastasen in lever: 20x frequenter dan primaire leverkanker lokalisatie vnl frequent uit drainagegebied vd v. portae colorectaal = meest frequent pancreas gastrisch – oesophagus gevolgd door metastasen van vss weinig gedifferentieerde tumoren (long, borst, melanoom, neuro-endocrien, …) o pathologie lever is frequentste lokalisatie van hematogene metastasen afkomstig van GI carcinomen maar kan ook afkomstig zijn van Ca van borstklier, long, ovarium, nier, … presentatie synchoon vs metachoon synchoon met oorspronkelijke tumor metachoon: na behandeling vd oorspronkelijke tumor levermetastasen kunnen solitair, multipel of diffuus zijn metastasen beperkt tot lever vnl bij colorectaal carcinoom maar curatieve resectie slechts mogelijk in minderheid vd pt’en bij GI carcinoïdtumoren: vnl appendix o symptomen: LAATTIJDIG!! (enkel in ver gevorderd stadium) anorexie, gewichtsverlies, moe doffe pijn of volheid, discomfort icterus (afhankelijk van tumorlokalisatie) koorts tgv tumornecrose symptomen van primaire tumor o diagnose diagnose in vroegtijdig, beperkt stadium verbetert prognose diagnose vnl metachrone levermeta’s van colorectale oorsprong moet resultaat zijn van regelmatig geplande follow-up met CEA en echo/CT lever (afwisselend vb. om 6 maanden) hoe? biochemie (aspecifiek) tumormerkers = enkel voor opvolging beeldvorming echo is eerste lijn! 255 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 CT-scan om te verfijnen (met contrast) MRI als CT onvoldoende info geeft over operabiliteit PET-scan is niet standaard tests voor primaire carcinoom staging gebeurt best door PET/CT → doel: detectie/uitsluiten extra-abdominale metastasen operabiliteit/resecabiliteit: bepaald dmv evt bijkomende MR lever multidisciplinair overleg (multidisciplinair oncologisch consult) → onderscheid tss M1a: resecabele letsels M1b: potentieel resecabele letsels na chemotherapie met/zonder antistof (biological) M1c: letsels die waarschijnlijk nooit resecabel zullen w o behandeling van levermetastasen van colorectale oorsprong is best bestudeerd → richtlijnen curatieve intentie bij operabele letsels bij synchrone levermetastasen van colorectale oorsprong gecombineerde chemotherapie met of zonder biological gevolgd door resectie van primaire gezwel (primary first) levermetastasen eerst (liver first) vnl bij grote of diffuse resecabele leverletsels rationale: vermijden postoperatieve morbiditeit van colorectale resectie die timing van behandeling vd metastasen zou kunnen beïnvloeden primaire gezwel + levermetastasen vnl bij kleinere, gemakkelijk te reseceren leverletsels hierna: 6 maanden adjuvante chemotherapie zoals voor pStadium III (klier positieve colorectale carcinomen) bij metachrone levermetastase van colorectale oorsprong als < 4 meta’s in één kwab en na uitsluiten extrahepatisch tumorrecidief (tenzij dit gelijktijdig curatief gereseceerd kan w) perioperatieve chemotherapie (3 maanden voor ingreep en 3 maanden na ingreep) én R0-resectie met ≥ 1 cm marge kan gecombineerd w met radiofrequentie-ablatie (RFA) reresecties igv recidief na vroegere metastasetomie: mogelijk in geselecteerde gevallen palliatieve intentie bij (tenminste voorlopig) inoperabele levermetastasen combinatietherapie (vb. Folfox, Folfiri) evt nog gecombineerd met monoklonale AS tegen vb. VEGF bij pt’en in goede algemene toestand die progressie onder eerstelijnsschema vertonen (gedocumenteerd met radiologische beeldvorming): 2 e-, 3e- en 4elijnstherapie kan overwogen w bij tumoren zonder KRAS-mutatie kan ook anti-EGFR antistof aangewend w meer en meer: behandeling geïndividualiseerd obv moleculaire merkers → zowel activiteit als toxiciteit van chemotherapeutica voorspellen chemo-embolisatie en andere: w bestudeerd bij geselecteerde inoperabele pt’en adequate symptoomcontrole met oa pijnstillers = cruciaal! o prognose colorectale kanker spontaan mediane overleving ong 6 maanden 25 – 40% eenjaarsoverleving na palliatieve chemotherapie mediane overleving 24 maanden toevoeging monoklonale antistof tegen vb. VEGF verhoogt overleving na curatieve resectie en chemotherapie (ook bij initieel niet-resecabele metastasen): 30 – 45% vijfjaarsoverleving 256 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Opmerkingen Curatieve vs palliatieve behandeling van leverkanker chirurgie o resectie o transplantatie: enkel igv primaire tumoren, NIET metastasen interstitiële therapieën o LAT = lokale ablatieve therapieën hyperthermie: radiofrequency, microwave of laser cryoablatie PEI o infusionele therapie intra-arteriële (chemo-)embolisatie / TACE intra-arteriële (chemo-)lipiodolisatie o whole liver radiotherapie / SIRT chemotherapie biologicals Chirurgische techniek resectie eender welk leversegment o R hepatectomie = 5 – 6 – 7 – 8 o L hepatectomie = 2 – 3 – 4 principes van leverchirurgie o chirurgische anatomie vs anatomische chirurgie o maligne vs benigne aandoening o functioneel leveroverblijfsel en onderliggende leveraandoening na iedere leverresectie: minstens 30% goed functioneren, niet-cirrotisch leverparenchym (stemt overeen met 2 – 3 segmenten) moet bewaard blijven residuele lever regenereert snel: na 3 – 6 weken zijn alle leverfuncties (albumine, PT, bilirubine) genormaliseerd preoperatief in geselecteerde gevallen: embolisatie van portale takken naar te reseceren segmenten mogelijk → hypertrofie leversegmenten die behouden w vroegtijdige postoperatieve problemen en verwikkelingen na uitgebreide leverresectie hypoglycemie hypoalbuminemie lage PT icterus subdiafragmatisch abces → percutane drainage biloma → percutane drainage cave medicatie! (vb. analgetica) gezien verminderde detoxificatie leverfalen owv te weinig residueel functioneel leverweefsel onderliggende leveraandoening → bepaald perioperatief risico o resectie vs ablatie ablatie = vernietigen en ter plaatse laten resectie vs ablatie bij HCC: resectie beter betere lange-termijn overleving bij chirurgische resectie dan bij RFA lange termijn herval lager bij chirurgische resectie dan bij RFA resectie vs ablatie bij levermetastasen van colorectale kanker marginaal herval (in loco) na chirurgische resectie lager dan bij RFA intrahepatisch herval (andere plaats in lever) na chirurgische resectie lager dan bij RFA lange terijn overleving na chirurgische resectie beter dan bij RFA conclusie: bij curatieve behandeling CRLM (colorectale levermetastasen) is chirurgische resectie aanbevolen, niet RFA 257 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 MWA (microwave ablation) goed (ivm RFA)? voordelen snelle weefselverwarming geen hitteverlies snellere ablatie hogere thermale efficiëntie onafhankelijk van thermische conductiviteit geen aardingspads (geen risico of brandwonden vd huid) nadelen hoge kosten “Comet” effect (elektromagnetisch effect met ‘terugverhittingsfenomeen’) conclusie ablatietherapie igv geneesbare HCC / CRLM: steeds chirurgische resectie HCC: laproscopische RFA als overbrugging voor leverchirurgie CRLM: laparoscopische RFA adjunctief aan chemo en chirurgie (+ behandeling colorectaal carcinoom) RFA laparoscopisch door expert = voorkeur percutaan: in pt’en die niet fit zijn voor chirurgie o volledigheid van resectie en resectiemarges o chirurgische expertise Chirurgische benadering CRLM: open vs laparoscopie vs robot → gelijkaardige overleving op lange termijn CRLM: lokaal herval → na percutane RFA hoger dan na chirurgische RFA hepatische maligniteiten: laparoscopische vs open RFA → laparoscopische RFA beter igv expertise (goede tumorcontrole, weinig complicaties)! voordelen minimaal invasieve leverchirurgie o behandeling alle levertumoren in enkele sessie o minimaal chirurgisch trauma: minder morbiditeit, bloedverlies, LOS, kosten o Pringle/vasculaire exclusie → grotere/complete ablatiezones o gecontroleerde biopsie zonder carcinomacel-seeding o controle en behandeling potentiële intra-procedurale complicaties vb. bloeding o simultane chirurgie vb. voor colonCa o adequate en volledige oncologische staging vb. peritoneaal Ca o laparoscopische echografie en verandering behandeling/managment nadelen o kostprijs o leercurve 258 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Biliaire pathologie Kliniek en diagnostiek klinische presentatie biliaire pathologie: 3 dingen van belang o pijn o geelzucht prehepatisch: hemolyse, ziekte van Gilbert hepatisch hepatocellulair: acute virale hepatitis, chronische alcoholische cirrose cholestatisch: PBC, PSC, toxisch-medicinaaal post-hepatisch: malginiteit, CDL o koorts biochemie o inflammatie: WBC en CRP o leverfunctietest: bilirubine, AST, ALT, alkalische fosfatasen o tumormerkers: CEA – CA 19.9 transabdominale echo = 1e lijn! o cholecystolithiase (CCL) 5% vals negatief vnl cholesterolstenen evt echo-endoscopie doen o galwegdilatatie o sludge o cholecystitis o massa andere diagnostische beeldvorming o CT ikv tumorstaging o MRCP: galwegen in beeld brengen niet-invasief nadelen niet overal beschikbaar duur o ERCP: invasief (cave verwikkelingen) o PTC = percutane transhepatische cholangiografie aanprikkel gedilateerde galweg onder echo → echo-contrast inspuiten Congenitale aandoeningen van galwegen Embryologie eerste galgangetjes ontstaan rond 8e week vd zwangerschap laag hepatoblasten die contact heeft met bindweefsel rond v. porta krijgt galgangfenotype o eenlagige ductale plaat vormt mouw rond portale bindweefsel o eenlagige plaat gaat ontdubbelen tot tweelagige ductale plaat → vormt tubulaire uitstulpingen (zoals paternoster) gedeelte vd ‘ductal plate’ w geresorbeerd: enkel ducti blijven over ducti gaan incorporeren in portale bindweefsel tegelijkertijd w a. hepatica gevormd vanuit portale myofibroblasten alle verschijnselen beginnen aan hilus → progressief verder in parenchym Galwegenatresie pathologie: progressieve obliteratie en sclerose van gedeelte of geheel vd galwegen met proliferatie intrahepatische galwegen → leverfibrose → uiteindelijk cirrose o galblaas zelf is wel goed ontwikkeld symptomen o congenitale icterus → DD met veel andere mogelijke oorzaken 259 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 indirecte hyperbilirubinemie door prematuriteit hemolyse fysiologisch directe (geconjugeerde) hyperbilirubinemie door neonatale hepatitis metabole pathologie vb. α1-antitrypsinedeficiëntie choledochuscyste ‘inspissated bile syndrome’ syndroom van Alagille o ontkleurde stoelgang diagnose o andere oorzaken geconjugeerde hyperbilirubinemie uitsluiten o echografie: triangular cord sign = fibrotische rest van geoblitereerde galwegen thv leverhilus o 99mTc-IDA-scan evt. na 5 dagen fenobarbital o zekerheidsdiagnose: open of laparoscopische cholangiografie via galblaas + chirurgische leverbiopsie (ductulaire proliferatie, periportale fibrose) behandeling: porto-enterostomie volgens Kasai = Roux-en-Y hepaticojejunostomie waarbij minuscule galgangetjes thv porta hepatis geanastomoseerd w met jejunum prognose o prognostisch bepalende factoren ingreep liefst binnen eerste 6 weken na geboorte want langer wachten met ingreep = meer kans op slecht resultaat door zich instellende levercirrose histologie van lever op ogenblik ingreep centrum effect: meer ervaring chirurgisch team = betere resultaten o 80% vd pt’en evolueert op termijn toch naar levertransplantatie owv chronisch leverfalen 40 – 70% binnen 5 jaar al geen survival vd natieve lever meer Cysten van galwegen zeer zeldzaam: 1/2 miljoen pathologie o progressieve dilatatie van cyste door galstase met vorming slijkgal en galstenen o vaak: pancreaticobiliaire malunion en lange ‘common channel’ van galweg en pancreasgang o manifesteert vnl op kinderleeftijd maar kan ook symptomen geven op volwassen leeftijd o vss soorten cysten van extra- en intrahepatische galwegen: Todani-classificatie type I = choledochuscyste type II = choledochus divertikel type III = choledochocoele type IV = extra- ± intrahepatische cysten type V = intrahepatische cysten = ziekte van Caroli symptomen o galkoliekpijn op jeugdige leeftijd (< 30 jaar) o obstructieve geelzucht o palpabele massa R hypochonder o cholangitis o pancreatitis evolutie o biliaire cirrose o maligne ontaarding → galwegcarcinoom in cyste als ze niet gereseceerd werd diagnose 260 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o beeldvorming met echo o MRCP behandeling ifv type o type I: cholecystectomie (CCE) + cystectomie + hepatico-jejunostomie (HJS) Roux-en-Y o type II: CCE + cystectomie en Kehr-drainage (T-vormige buis voor biliaire drainage) o type III: endoscopische sfinctertomie + ‘unroofing’ vd cyste o type IV extrahepatisch zoals type I intrahepatisch gelokaliseerd: partiële hepatectomie diffuse aantasting intrahepatisch: levertransplantatie o type V gelokaliseerd: partiële hepatectomie diffuus: levertransplantatie levenslange follow-up is noodzakelijk owv mogelijke risico’s op o pancreatitis o maligne ontaarding thv galwegen Cholelithiasis: galstenen Algemene term ‘galstenen’ kan gespecifieerd w door lokalisatie cholecysto-lithiase (CCL): galblaasstenen choledocho-lithiase (CDL): galwegstenen o meestal afkomstig uit galblaas via ductus cysticus intrahepatische lithiase Soorten galstenen cholesterolstenen: rijk aan cholesterol o opgebouwd uit cholesterolkristallen o beeldvorming → 2 mogelijkheden radiolucente stenen niet zichtbaar op RX abdomen enkel, lage densiteit op CT abdomen kunnen evt behandeld w met orale galzoutentherapie radio-opake stenen verkalkt op RX abdomen enkel, hoge densiteit op CT abdomen kunnen niet meer opgelost w met galzouten pigmentgalstenen zijn cholesterolarm o kunnen niet opgelost w o kunnen voorkomen als zwarte en bruine pigmentstenen o ontstaanswijze is totaal verschillend van die van cholesterolstenen Epidemiologie en pathogenese Epidemiologie galstenen = heel frequent risicofactoren o prevalentie van galblaasstenen neemt toe met leeftijd in beide geslachten o geslachtsverschil? voor puberteit: geen verschil in alle leeftijdklassen vanaf puberteit: vrouwen > mannen op hogere leeftijd: geslachtsverschil neemt af (na menopauze: ↓ oestrogeen) prevalentie bij vrouwen > 50 jaar is 25% o risico op galstenen neemt toe door zwangerschap(pen) ~ rol oestrogenen bij ong 1/3 zwangere vrouwen: ‘sludge’ in galblaas 261 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 verdwijnt bij 2/3 spontaan binnen 5 maanden na bevalling sludge = aanwezigheid bouwstenen van cholesterolstenen cholesterolkristallen en mucus geeft zelfde klinisch beeld als stenen vaak meer verwikkelingen dan gewone stenen want passeren naar meer distaal o genetische invloeden bepaalde populaties (vb. Pima’s): tot 80% vd vrouwen ontwikkelen stenen komt voor in families prevalentie van choledocholithiase o bij pt’en die cholecystectomie (CCE) ondergaan 17% igv < 60 jaar 40% igv > 60 jaar o hogere leeftijd = belangrijke risicofactor voor voorkomen choledocholithiase oudere pt’en: meer verwikkelingen van galsteenlijden o regelmatig bij oudere persoon: eerste optreden van symptomen gepaard met belangrijke verwikkelingen vb. pancreatitis of verwikkelde cholecystitis o bij jonge mensen: eerste symptoom gewoonlijk onverwikkelde galkoliek Pathogenese pigmentstenen o = arm aan cholesterol → vnl opgebouwd uit bilirubinepigment o maken ong ¼ vd galstenen ih Westen uit o onderscheid tss zwarte en bruine pigmentstenen (2 totaal verschillende stenen) zwarte pigmentstenen bruine pigmentstenen pathogenese - hemolyse bacteriële kolonisatie vd galwegen - cirrose lokalisatie galblaas galwegen opaak 50% 0% samenstelling calciumbilirubinaat (heel hard) - calciumbilirubinaat - calciumpalmitaat zwarte stenen: harde amorfe stenen die vnl bestaan uit calciumbilirubinaat → behandeling steeds cholecystectomie! frequent ook splenectomie als behandeling van chronische hemolyse bruine stenen (slijkstenen, aardestenen): zachte slijkachtige stenen die gemakkelijk vermorzeld kunnen w w gevormd bij pt’en met chronische bacteriële kolonisatie vd galwegen na heelkundige of endoscopische interventie op galwegen enzymen geproduceerd door bacteriën zetten geconjugeerd bilirubine om tot niet-geconjugeerd bilirubine → slaat neer als calciumbilirubinaat zetten vetzuur palmitaat vrij uit fosfolipiden (vetzuur = zacht!) kolonisatie vnl na sfincterotomie want dan w bacteriën nt meer tegengehouden door sfincter van Oddi behandeling stenen w gewoonlijk verwijderd door ERCP niet vatbaar voor medicamenteuze behandeling cholesterolgalstenen o = harde kristallijne stenen die opgebouwd zijn uit cholesterolkristallen o 75% vd stenen in onze maatschappij o risicofactoren voor ontstaan van cholesterolstenen toenemende leeftijd oestrogenen en progestagenen genetische factoren (familiaal en raciaal karakter) obesitas snelle vermagering 262 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 hypertriglyceridemie dus NIET hoog cholesterol in bloed! behandeling van hyperlipidemie met fibraten o vertonen complexe pathogenese met interactie vss factoren chemische factoren: supersaturatie van gal met cholesterol levercellen: constante pool vrij cholesterol aanwezig met evenwicht tss aan- en afvoer cholesterol aanvoer cholesterol: 2 mechanismen synthese cholesterol oiv serie enzymen met snelheidsbeperkende rol HMGCoA reductase (hydroxymethylglutaryl-CoA reductase) opname cholesterol uit in bloed circulerende lipoproteïnen over sinusoïdale membraan via LDL-receptor cholesterolrijke chylomicron-remnants afkomstig vd darm LDL-partikels afkomstig vd door lever uitgescheiden VLDL-deeltjes HDL afvoer cholesterol vrij cholesterol w als dusdanig uitgescheiden in gal door levercellen vrij cholesterol w in levercellen omgezet tot galzouten oiv 7α-hydroxylase → galzouten ook naar gal uitgescheiden cholesterol w veresterd en samen met triglyceriden ingebouwd en uitgescheiden onder vorm VLDL (heeft niks te maken met gal) omdat hoeveelheid vrij cholesterol in levercellen constant moet blijven: bij verhoogd aanbod cholesterol in lever is er meer excretie naar gal → verhoogde saturatie gal met cholesterol → verhoogde neiging tot steenvorming factoren 263 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 obesitas en hypertriglyceridemie gaan gepaard met verhoogde synthese cholesterol in lever oestrogenen → ↑ opname cholesterol in levercellen via LDL-receptor (wel minder in bloed dus minder kans op hartinfarct) fibraten → inhibitie cholesterol-esterificatie met toenemende leeftijd: afname omzetting vrij cholesterol naar galzouten ‘lithogene genen’ (lith genese) kunnen invloed hebben op alle metabole stappen en transportprocessen bijkomend mechanisme om verhoogde secretie cholesterol uit levercellen te verklaren: koppeling tss excretie galzouten en excretie van cholesterol naar gal curvilineair verband tss excretie cholesterol en galzouten meer hydrofobe galzouten zoals cholzuur en deoxycholzuur leiden tot hogere cholesterolexcretie dan hydrofiele galzouten urso- en chenodeoxycholzuur in vss klinische omstandigheden die gepaard gaan met verhoogde neiging tot steenvorming: verhoogd percentage deoxycholzuur → verhoogde neiging tot biliaire cholesterolexcretie is geval bij risicofactoren als oestrogenen, oudere leeftijd en hypertriglyceridemie vertraagde darmtransit leidt tot verhoogde intestinale bacteriële vorming van deoxycholzuur mogelijke oorzaken: toediening octreotide of bij aanwezigheid verhoogde concentraties progestagenen (vb. zws) gevolg: hogere concentratie deoxycholzuur in gal → toegenomen cholesterolexcretie motorische stadium verminderde motiliteit galblaas en GI systeem oiv progestagenen bij zwangerschap tijdens totale parenterale nutritie motiliteit vd galblaas: afgenomen motiliteit → bijdrage aan vorming galgruis en stenen minder GI motiliteit → meer GI omzetting van primaire naar secundaire galzouten (deoxycholzuur) in darm → meer excretie cholesterol fysische factoren: nucleatie van cholesterol tot cholesterolkristallen supersaturatie gal met cholesterol = onvoldoende om vorming cholesterolstenen te verklaren saturatie gal met cholesterol met en zonder stenen is vergelijkbaar wel duidelijk verschil in nucleatietijd tss beide groepen 264 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 = tijd die nodig is om in in vitro galstaal cholesterolkristallen te zien ontstaan pt’en die geen stenen hebben in galblaas: nucleatietijd gemiddeld 13 dagen steenvormers: nucleatietijd gemiddeld maar 3 dagen factoren verantwoordelijk voor stabiele / labiele karakter vd gal → inzicht in secretiemechanismen van cholesterol, fosfolipiden en galzouten door levercellen naar galcanaliculi van belang galzouten w uitgescheiden via galzoutentransportmechanisme op canaliculaire membraan → vorming eenvoudige galzoutenmicellen in gal cholesterol en fosfolipiden w onder vorm vesikels getransporteerd van levercel naar canaliculi tijdens transport vd galbestanddelen in galwegen: progressief overgang van bestandelen vd vesikels naar eenvoudige micellen → vorming complexe micellen fosfolipiden gaan sneller over dan cholesterol → cholesterolrijke vesikels blijven over in galblaas hoge cholesterol-fosfolipidenverhouding → labiliteit vd vesikels → vorming cholesterolkristallen uit vesikels normaal lage cholesterol-fosfolipiden verhouding thv lever → nooit vorming stenen in lever (behalve bij bepaalde erfelijke aandoening) bij pt’en bij wie in galblaas dergelijke labiele vesikels aankomen: verhoogde neiging tot vorming stenen dus korte nucleatietijd aanwezigheid nucleatieremmende en nucleatiebevorderende factoren in galblaas speelt rol nucleatiebevorderend eiwit in gal: mucine-eiwit = essentieel bestanddeel van sludge dus veel slijm in gal zorgt voor bevordering nucleatie tot kristallen nucleatieremmende factoren in gal o cholesterolstenenontstaan dus uit vesikels! wat is bepalend voor stabiliteit vd vesikels? nucleatietijd? neiging tot steenvorming? balans tss nucleatiebevorderende en nucleatieremmende factoren in gal cholesterol/fosfolipidenratio in vesikels progressieve ↑ in gal want fosfolipiden verlaten vesikels sneller dan cholesterol hoogst in galblaasgal dus cholesterolstenen gevormd in galblaas, niet in galwegen tenzij: bij afwezigheid fosfolipiden in gal bij MDR3-deficiëntie hoe gal stabieler maken, minder neiging tot steenvorming (vb. tijdens vermageren)? ursodeoxycholzuur (Ursofalk) vormt slecht micellen → fosfolipiden blijven in vesikels → stabiele vesikels lange nucleatietijd, geen steenvorming acetylsalicylzuur (Aspirine): inhibeert prostaglandines → inhibitie productie mucus in galblaas 265 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Cholecystolithiasis Natuurlijk verloop cholecystolithiasis asymptomatische galblaasstenen = geen typische galkoliekpijnen gehad o slechts 20% vd pt’en met asymptomatische cholecystolithiasis (CCL) w symptomatisch over verloop 20 jaar meestal binnen 5 jaar eerste symptoom gewoonlijk koliekpijn (~onverwikkelde koliek) uitzondering: ouderen vaak al verwikkeling bij eerste galsteenprobleem o dus cholecystectomie (CCE) is NIET aangewezen bij asymptomatische CCL want meeste pt’en blijven dus asymptomatisch uitzonderingen langdurig verblijf in afgezonderde streken CCL > 2 cm diameter (-itis) abnormaal risico voor ontaarding: igv porselein-galblaas waarbij galblaaswand is verkalkt (25% heeft kanker) ‘en passant’ uitvoeren CCE bij andere ingreep symptomatische galblaasstenen o pt’en die galkoliek hebben gedaan: zeer hoog risico voor nieuwe kolieken: 50 – 70% verwikkelingen: 20 – 30% o DUS electieve (laparoscopische) CCE absoluut aan te raden bij symptomatische CCL! in principe van eerste aanval daarenboven: operatieve risico groter bij dringende ingrepen die uitgevoerd moeten w vanwege verwikkelingen Kliniek symptomen zijn heel variabel o geen symptomen o atypisch: vage last, nausea, braken, ‘slechte vertering’, opzettingsgevoel en migraine mogen NIET beschouwd w als symptomen van galstenen → DD andere pathologie zijn dus geen indicatie voor ingreep o typische galkoliek: heel hevige pijn in bovenbuik vnl R hypochonder / epigastrium vaak irradiërend naar rug tss schouderbladen duurt minstens 15 – 30 minuten!! typisch gepaard met bewegingsdrang (maar nt altijd, kan ook gewoon crescendodecrescendo) gepaard met nausea en braken o verwikkelde CCL: vnl bij ouderen diabetici immunosuppressie klinisch onderzoek o tijdens klachtenvrije periode: onderzoek negatief o tijdens of kort na galcrisis: galblaas gevoelig of pijnlijk bij palpatie cystisch punt + manoeuvre van Murphy + → wijst meestal op acute cholecystitis (pericholecystitis) o geen koorts diagnose o transabdominale echografie uitgevoerd in nuchtere toestand = ideale screeningsmethode 98% sensitiviteit en specificiteit wat w beoordeeld? aanwezigheid lithiasis / sludge dikte en aspect vd galblaaswand → uitsluiten cholecystitis 266 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 diameter vd hoofdgalweg → uitsluiten mechanische galwegobstructie of CDL massa’s: locatie igv aspecifieke symptomatologie: dmv echografie evt pathologie van lever, pancreas en nieren opsporen o biochemie levertesten frequent bij galkoliekpijn: stijging vd serumtransaminasen (AST, ALT) stijgt als eerste!! → bij koliek bloed laten nemen evt stijging bilirubine en alkalische fosfatasen bij galwegobstructie door choledocholithiase (γ-GT) lipasen en amylase ter uitsluiting begeleidende pancreatitis CRP en leukocytose ter uitsluiting cholecystitis o pt die presenteert met cholecystolithiase met mogelijkheid CDL → keuze van techniek? → economisch en medisch verantwoord handelen!: afhankelijk van probabiliteit voor CDL hoge probabiliteit voor CDL wanneer? vb. icterus, cholangitis, blijvende koliekpijn echografie: uitgezette galwegen, stenen in galweg hogere leeftijd onmiddellijk ERCP met papillotomie → endoscopische verwijdering galwegstenen! geen MRCP (want heeft wachttijd → als je moet wachten, is pt mss al dood) pt’en met lage probabiliteit voor CDL wanneer? symptomen gehad maar op dit ogenblik geen symptomen normale levertesten geen uitgezette galwegen op echografie geen MRCP of ERCP wel: onmiddellijk cholecystectomie met peroperatieve cholangiografie twijfel over aanwezigheid CDL onduidelijk obv symptomen, labo, echo MRCP of echo-endoscopie ERCP met papillotomie als MRCP positief voor stenen differentieel diagnose o onderscheid CCL met CDL = belangrijk voor bepalen vh type behandeling o maagpathologie: gastroduodenale ulcus en hernia diafragmatica oesofago-gastro-duodenoscopie (EGD) RX maag-duodenum o colonpathologie: IBD, diverticulose, coloncarcinoom coloscopie (evt RX dubbel contrastlavement) o DD bij pijn in R hypochonder die niet typisch is voor galkoliek wandpijn intercostaal – drukpijn slipping rib pleurale aandoening: ademhalingsritme, wrijfgeruis leverpijn abces: leverslagpijn, koorts hepatitis: leverslagpijn galblaas: cystisch punt pancreas: meer naar midden en links, langdurig aanhoudend ulcus bulbi epigastrisch invloed van maaltijden colon: carcinoom, spastisch, atypisch, ontlastingsstoornissen 267 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 nier: koliek van lumbaal naar lies neuralgie uitstralend vb. vanuit wervelpathologie volgens zenuwverloop myocardiaal infarct Verwikkelingen zijn frequent en kunnen heel ernstig zijn!! thv galblaas o hydrops (zie verder) o empyeem → R/ drainage + AB o cholecystitis (zie verder) thv galwegen o choledocholithiasis o cholangitis o papilstenose thv lever: leverabces thv pancreas: acute biliaire pancreatitis Behandeling van CCL behandeling vd galkoliek o spasmolyticum: atropinederivaat vb. butylscopolamine (Buscopan) IM of IV o NSAID vb. diflofenac (Voltaren) behandeling vd CCL = electieve laparoscopische cholecystectomie (CCE) o ALTIJD o galblaas w volledig verwijderd heeft geen nadelige gevolgen want galblaas is dikwijls al afunctioneel voor ingreep 95% vd gevallen: ingreep kan laparoscopisch uitgevoerd w meestal in daghospitalisatie pt moet ingelicht zijn over mogelijkheid (5%) van conversie vd laparoscopie naar klassieke open cholecystectomie (subcostale of mediane insnede) igv onduidelijke anatomie laparoscopisch onbehandelbaar plastron verwikkelingen tijdens laparoscopie: bloeding, galwegtrauma voordelen laparoscopische CCE tov open CCE via laparotomie gering heelkundig trauma minder pijn snelle mobilisatie → minder postoperatieve verwikkelingen korte hospitalisatie en snellere revalidatie (ong 2 weken) kleine littekens (minder eventratie) o pt moet geen dieet volgen o postoperatieve mortaliteit na CCE na electieve CCE: mortaliteit nagenoeg onbestaande als cholecystectomie urgent moet uitgevoerd w bij acute ontwikkelingen mortaliteit tot 3% zelfs 10 – 20% bij bejaarden en diabetici o morbiditeit na cholecystectomie is gering peroperatief trauma vd hoofdgalweg: sectie, afsnoering/strictuur galwegtrauma w peroperatief dikwijls niet herkend postoperatief galperitonitis mogelijk na sectie de/een galweg obstructieve icterus na afbinden hoofdgalweg (leverfunctiestoornissen igv afbinden één vd galwegtakken) bij optreden van benigne postoperatieve strictuur vd galweg residuele miskende choledocholithiase: kan voorkomen w door uitvoeren peroperatieve cholangiografie cysticus-stompsyndroom: te lange ductus cysticus met vorming ‘nieuwe’ stenen 268 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 klachten van geasscieerde pathologie biliopancreatische pathologie vb. CDL, papilstenose, chronische pancreatitis andere gelijktijdig bestaande ziekten (vb. bulbair ulcus, sliding hernia, colontumor): blijven de facto bestaan na CCE biliaire dyskinesie: dysfunctie (spasme) van sfincter van Oddi soms uitgelokt door morfineachtige medicatie symptoom: biliaire koliekpijn zoals preoperatief biochemie: gestoorde levertesten (vnl verhoogde transaminasen bij pijnaanvallen) behandeling: ERCP met sfincterotomie na diagnosestelling alternatieven bij pt’en bij wie heelkundig risico te groot geacht w (zeer zeldzaam, mortaliteit is 0,1%) o orale galzoutentherapie overwegen: ursodeoxycholzuur werkingsmechanisme verminderde biliaire excretie van cholesterol tov door meer lipofiele galzouten cholzuur en deoxycholzuur stabilisatie vd cholesterol en fosfolipidendragende vesikels in gal met behoud lage cholesterol/fosfolipiden ratio vd vesikels voorwaarden kleine radiolucente stenen (< 5 mm): niet zichtbaar op RX, lage densiteit op CT geen recente ernstige kolieken resultaat oplossen vd CCL na 6 – 18 maanden continue therapie in ong 60% frequent recidief na stoppen vd therapie: 50% na 5 jaar o lithotripsie (ESWL) + dissolutie verlaten want gaf aanleiding tot meer pancreatitis 25% succes op 9 maanden in geselecteerde pt’en bij kleine stenen < 5 mm Choledocholithiase en verwikkelingen Oorzaak cholecystolithiase: stenen vanuit galblaas o in 10 – 20% van alle gevallen van cholecystolithiase o tot in 40% bij bejaarden choledocholithiase bestaat meestal uit bruine pigmentstenen die gevormd w in galwegen zelf tgv chronische aanwezigheid bacteriën id galwegen zeldzaam o intrahepatisch gevormde stenen vb. intrahepatische cystische dilataties vd galwegen of bij MDR3 deficiëntie met stoornissen vd biliaire fosfolipidensecretie o steenvorming proximaal van stenose vb. papilstenose, galwegstrictuur, PSC Kliniek: vss mogelijkheden kan gaan om toevallige vondst zonder melding symptomen o vb. tgv peroperatieve cholangiografie leverfunctiestoornissen kunnen opgemerkt zijn bij screening na galkoliek obstructieve icterus na galkoliek (pijnlijke icterus) o geen teken van Courvoisier want galblaas sclerotisch tgv chronische ontstekingen o diagnose: meest gevoelige niet-invasieve onderzoek voor opsporen galwegstenen is MRCP cholangitis = bacteriële infectie van geobstrueerde galwegen o triade van Charcot triade = rilkoorts (39°C) + icterus (met transaminasen) + koliekpijn uitbreiding tot pentade van Reynolds = evt leidend tot sepsis en shock → levensbedreigende toestand o oorzaak meest frequent: choledocholithiasis stenose vd galweg vb. tumor, strictuur 269 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 zeldzamere oorzaken bilio-digestieve fistel: vnl colonfistel primaire scleroserende cholangitis verstopping van endoscopisch geplaatste biliaire stent chronische pancreatitis, pancreas-pseudocyste duodenumdivertikels congenitale cyste parasieten o kiemen: E. coli, Klebsiella, Pseudomonas, Enterococci, Proteus, Bacteroides fragilis, Clostridium perfringens in > 50%: 2 species o symptomen: ernst vd galwegeninfectie is evenredig aan graad van galstase meestal lichte aanvallen: controleerbaar met AB soms continue etterige infectie door gramnegatieve kiemen: suppuratieve cholangitis rilkoorts (39 – 40°C), geelzucht, koliekpijn (triade van Charcot) leverslagpijn (triade van Carhot in 70%) hoge leukocytose suppuratieve cholangitis: triade v Charcot – mentale confusie – shock → hemocultuur+ o biochemie: stijging van geconjugeerd bilirubine alkalische fosfatasen transaminasen o evolutie kan evolueren naar gramnegatieve sepsis en naar leverabces(sen) zeldzaam laattijdig ontstaan biliaire levercirrose: na multipele aanvallen o behandeling dringend: biliaire desobstructie: uitvoeren ERCP met steenverwijdering of met drainage gestenoseerde galweg AB therapie: cefalosporine / aminoglycoside + metronidazol acute biliaire pancreatitis (met of zonder obstructieve icterus en/of cholangitis) o passage stenen kan leiden tot tijdelijke blokkage vd papil van Vater en tot prikkeling vd pancreas → ontstaan acute biliaire pancreatitis o symptoom: hevige, langdurige pijn in bovenbuik o diagnose pancreatitis → verhoogde lipasen in bloed biliaire oorzaak vd pancreatitis vnl gesuggereerd door minstens 3x verhoging vd transaminasen aanwezigheid cholecystolithiase op echografie o behandeling biliaire pancreatitis ernstige biliaire pancreatitis: urgente ERCP / ERS timing vd cholecystectomie: gebaseerd op ernst biliaire pancreatitis mild → vroege laparoscopsiche CCE matig: ? ernstig behandel complicaties + “CCE en passant” “kort interval CCE” na volledig klinisch herstel o pancreatische pseudocyste: behandeling via gastroscopie: inhoud pseudocyste verbinden met maag → cyste valt in AB zelden chirurgie Diagnose meest gevoelige niet-invasieve onderzoek voor opsporen galwegstenen is MRCP o zeer hoge sensitiviteit (> 90%) en specificiteit o voordelen 270 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 geen X-stralen geen verwikkelingen o geen therapie!! o MRCP heeft ERCP verdrongen in diagnostiek ERCP o zeer hoge sensitiviteit en specificiteit o cave: verwikkelingen o enkel gebruikt als therapeutische procedure (vb. steenextractie) echografie en zeker CT/ lagere gevoeligheid dan MRCP in detectie galwegstenen echo-endoscopie o echografisch onderzoek vanuit maag-duodenum in onmiddellijk contact met galwegen o evt opzoeken microlithiase in galblaas en galwegen indien geen diagnose door echografie en MRI Behandeling CDL kan papil passeren (spontane evacuatie) met galkoliek evaluatie en behandeling steeds ABSOLUUT en ONMIDDELLIJK aangewezen omdat vrijwel zeker recidief/verwikkeling zal volgen behandeling sterk afhankelijk vd beschikbare expertise en toestand vd pt en aandoening o open chirurgische galwegenexploratie werd verlaten voor endoscopische behandeling significant minder morbiditeit en mortaliteit recent is behandeling in één tijd dmv laparoscopische CCE en galwegexploratie zeer valabel alternatief als expertise aanwezig is o igv toevallige vondst preoperatief: overweging ofwel ERCP met endoscopische sfincterotomie (ES) en steenextractie gevolgd door laparoscopische CCE na enkele dagen/weken bij pt’en met operatief risico (ASA 4) kan voor CCL afwachtende houding aangenomen w met 5 – 20% kans op cholecystitis over 3 – 5 jaar follow-up ofwel laparoscopische CCE met galwegexploratie en steenextractie peroperatief bij laparoscopische cholecystectomie ofwel laparoscopische galwegexploratie (‘1-fase procedure’) = beste procedure als expertise aanwezig! kortere length of stay lagere kosten wel vergelijkbare morbiditeit, mortaliteit en steenklaring als 2-fase procedure ofwel postoperatieve ERCP met ES en steenextractie (w meestal toegepast) bij open CC: chirurgische galwegenexploratie met steenextractie en indien nodig papildilatatie in zelfde tijd o bij galkoliek cf CCL: spasmolitica, … ook therapie voor CDL o bij icterus met of zonder cholangitis igv cholangitis: IV breedspectrum AB vb. Ampi + aminoglycoside of piperacilline of quinolone evt met metronidazole ERC met ES en steenextractie gevolgd door laparoscopische CCE bij pt’en met aanvaardbaar operatief risico 271 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 igv duidelijk verhoogd operatief risico: er kan geopteerd w om galblaas in situ te laten o bij biliaire pancreatitis idem als bij icterus met of zonder cholangitis in 90% passeert steen die pancreatitis veroorzaakte → snelle beterschap en progressieve normalisatie vd amylasemie en lipasemie ERCP met ES dringend igv blijvende icterus en/of niet normaliseren of verergeren vd pancreatitis (biochemie) bij lichte vormen acute biliaire pancreatitis: liefst electieve cholecystectomie tijdens zelfde opname CCE niet uitstellen zoals bij acute cholecystitis owv kans op recidief pancreatitis! Hydrops vd galblaas pathogenese: snel optredende distentie vd galblaas door mechanische afsluiting vd ductus cysticus of galblaashals o geen icterus o geen koorts o inhoud vd galblaas helder! (niet purulent) symptomen en diagnose o galkoliek gevolgd door blijvende pijn die niet beïnvloed w door herhaalde toediening spasmolytica o progressief toenemende spanning en volume van afgeronde, goed begrensde ‘massa’ thv galblaaspunt palpabele massa breidt zich na 12 – 24u uit naar navel o echografie grote gespannen galblaas (hydrops) CCL in galblaashals of ductus cysticus evolutie o empyeem vd uitgesloten galblaas (met purulente inhoud vd galblaas) o acute (peri)cholecystitis o perforatie (zeer zeldzaam) o spontaan (of tgv therapie) verdwijnen vd hydrops behandeling o dringende laparoscopische cholecystectomie o evt percutane katheterdrainage bij operatieve contra-indicaties opmerking: syndroom van Mirizzi = steenimpactie in ductus cysticus met laterale compressie op hoofdgalweg → ontsaan icterus en evt cholangitis o 2 types type I: enkel infundibulum → galwegvernauwing type II → ontwikkeling cholecysto-choledochofistel o DD galductuskanker o behandeling laparoscopische (of open) CCE met herstel vd galweg evt op drain ± fistelherstel hepatico-jejunostomie bij groot galwegdefect evt voorafgaand stentplaatsing dmv ERCP ter behandeling icterus en evt cholangitis overbrugging vh defect met stent Cholecystitis Chronische cholecystitis pathogenese: bijna obligate verwikkeling na langdurig bestaan CCL (al dan niet met herhaalde pijnepisodes) 272 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o door mechanische irritatie (lithiase) en chemische irritatie: galblaaswand verdikt → sclerotische omvorming en verkleining vh galblaasvolume = geschrompelde sclerotische galblaas o door opstopping vd ductus cysticus: afunctionele galblaas ontstaat waarin bacteriële overgroei kan voorkomen diagnose: echografie → sclerotisch geschrompelde galblaas o erin: lithiase o afname volume en wandverdikking (60%) behandeling: laparoscopische CCE (met RX cholangiografie) = moeilijker bij chronische cholecystitis → groter risico op o conversie o galwegtrauma Acute cholecystitis oorzaak o calculeuze cholecystitis: tgv obstructie ductus cysticus door cholecystolithiase (> 95%) o acalculeuze cholecytitis is zeldzaam (< 5%) vnl gezien bij langdurig kritisch ziekte pt’en (polytrauma, ICU, TPN): galblaashypomotiliteit, verminderde galblaasperfusie, immunosuppressie, … occlusie a. cystitcus obstructie ductus cysticus door tumor primaire bacteriële infectie verwekkende kiemen: E. coli, andere Enterobacteriaceae, Enterococcus spp., Bacteroides spp., andere anaerobe bacteriën symptomen o anamnese: evt voorgeschiedenis galsteenlijden en kolieken o huidige episode vaak begonnen als galkoliek maar gevolgd door continue hevige pijn in R hypochondrium verergerend door bewegen weerstandig aan spasmolitica o nausea en braken o koorts 38 – 38,5°C klinisch onderzoek en labo o gelokaliseerde peritonitis R bovenste buikkwadrant o galblaaspunt en manoeuver van Murphy positief o palpabele galblaas in 1/3 pt’en o geelzucht in 10% (mild) o biochemie leukocytose lichte stijging van transaminasen en bilirubine mogelijk door compressie hoofdgalweg mogelijk gestoorde levertesten o opmerking: bij bejaarden kan minder typisch klinisch beeld voorkomen maar kunnen letsels veel erger zijn dan klinisch vermoed w diagnose o echografie: diffuus verdikte oedemateuze of ontdubbelde galblaaswand evt met vocht en ontsteking vetweefsel in omgeving galblaas (pericholecystitis) soms dunne wand bij acalculeuze cholecystitis verwikkeling kan optreden tgv wanddefect of perforatie galblaas → ontstaan afgekapselde of vrije vochtcollectie in peritoneum (galperitonitis) o CT en MR (niet essentieel): concentrisch verdikte galblaaswand met toegenomen contrastcaptatie en inflammatoire veranderingen in omgevend vetweefsel DD: andere oorzaken van acute peritonitis vd bovenbuik → vnl o ulcusperforatie (vrij of gedekt) o acute pancreatitis o appendicitis 273 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o … evolutie en mogelijke verwikkelingen o resorptie: 85 – 90% o verwikkelingen in 10 – 15% empyeem perforatie gelokaliseerd met abces (gedekte perforatie) R/ drainage + AB R/ na afkoeling abcessen: cholecystectomie vrije perforatie met peritonitis cholecysto-digestieve fistels (zie verder) choledocholithiase aanwezig in 15% ook hydrops vd galblaas kan optreden behandeling o bij vroegtijdige diagnose (< 48 uur na begin symptomen vd huidige aanval/episode): dringende laparoscopische CCE met RX cholangiografie ook bij bejaarde pt’en 5 – 10% conversiekans behandelingswijze is meest efficiënt met snel herstel en vermijden verdere verwikkelingen (maar CCE kan enkel ≤ 72u na onset symptomen of ≥ 6w) o bij laattijdige diagnose (pt biedt aan 3 d na begin symptomen): behandeling in 2 tijden pericholecystitis met plastronvorming (verklevingen) is aanwezig → sterke bemoeilijking ingreep 1e tijd: breedspectrumantibiotica levofloxacine of amoxicilline/clavulaanzuur nauwgezette klinische opvolging tot beterschap evt ziekenhuisopname IV vocht en IV antibiotica bij ernstige cholecystitis kan amoxicilline/clavulaanzuur of levofloxacine geassocieerd w met aminoglycoside AB 2e tijd: laparoscopische CCE met RX cholangiografie (6 – 12 weken na acute periode) o hydrops: dringende laparoscopische CCE igv symptomen > 3 dagen en plastron: percutane cholecystotomie en 6 – 12 weken later laparoscopische CCE o igv empyeem met pericholecystitis en evt ook abces 1e tijd percutane, transhepatische cholecystotomie IV AB en vocht na 6 – 12 weken: laparoscopische CCE Bilioodigestieve fistel en galsteenileus pathogenese 274 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o necrotiserende cholecystitis: tgv druknecrose (door grote galblaassteen) of door pericholecystitis en plaston-abcesvorming perforeert steen naar leverhoek vh colon of duodenum o hierdoor ontstaat fistel waarlangs galblaasinhoud en steen/stenen evacueren o hierdoor kan galsteenileus (met hoge of lage dunnedarmobstructie) optreden galsteenileus o = mechanische obstructie door grote galsteen (≥ 2,5 cm) in lumen vd darm o voorkomen vrouwen > mannen ± 70 jaar lokalisatie fistel: duodenum > maag – jejunum > colon lokalisatie obstructie: distaal thv dundarm > colon o dikwijls geen of slechts onduidelijke acute ziekteperiode in voorgeschiedenis vnl bij bejaarden o symptomen van hoge of lage dundarmobstructie als steen blokkeert in duodenum: syndroom van Bouveret met beeld van ‘gastric outlet’ obstructie als steen blokkeert lager in dundarm: beeld van dundarmobstructie o diagnose RX abdomen enkel en vnl CT dundarmniveaubeelden lucht in galwegen (hiervoor is CT meest gevoelig voor) steen in dunne darm CT laat ook diagnose vd etiologie vd dundarmobstructie toe (in dit geval geïmpacteerde lithiasis) soms w diagnose pas peroperatief gesteld bij dringende operatie voor obstructie o mortaliteit ± 20% → risicofactoren leeftijd late diagnose comorbiditeit o behandeling: laparotomie/laparoscopie voor obstructie met enterotomie en verwijderen vd galsteen enkel dundarmobstructie behandelen! NIET fistel herstellen of CCE doen igv geen symptomen thv galblaas of galwegen (vb. cholecystitis of cholangitis): ongemoeid gelaten galblaas laten zitten want steen is ontstaan door cholecystoduodenale fistel CCE enkel in 2e tijd igv symptomen (30%) ook cholecystoduodenale fistel: kan ‘spontaan’ gesloten zijn Cholestase en icterus (heel dit stuk: uit hoorcollege) Normale secretie van gal Anatomie kleinste galkanaal is canaliculus → richting ducti in portaveld → alsmaar grotere galwegen intrahepatisch → R en L ductus hepaticus → ductus hepaticus communis o ductus cysticus → sfincter van Oddi → galblaas o ductus choledochus → ampul van Vater → duodenum 275 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Portaveld portaveld Arteria Hepatica vertakking Interlobulaire ductus Vertakking van galwegen Vena Portae vertakking gestoorde galsecretie: 2 mogelijke plaatsen waar oorzaak kan zitten o galcanaliculi en galducti in portavelden microscopische begrippen diagnose: mbv leverbiopsie o grote galwegen (intra- en extrahepatisch) macroscopische begrippen radiologie ter diagnose NMR-CP ERCP Canaliculaire galsecretie in lever hepatocyten → galcanaliculi is eerste plaats voor galsecretie wat gesecreteerd? Galproductie Galcanaliculus Canaliculair membraan van de levercel o galzouten o H2O: osmotisch o bicarbonaat Ductulaire secretie in galwegen transport van bicarbonaat en H2O o water volgt gewoon bicarbonaat o bicarbonaat w uitgescheiden in uitwisseling met Clo Cl- komt daar door CFTR (cystic fibrosis transmembrane protein) transportereiwit zelfde proces speelt zich af in pancreas 276 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Normale secretie van galbestanddelen ALLE galbestanddelen w uitgescheiden door aanwezigheid ABC-transporters (ATP-binding cassette) PFIC 1 pomp: pompt bepaald fosfolipide naar binnen (itt al de rest die naar buiten pompt) o rol: membraan vd canaliculus zekere stabiliteit geven o igv mutatie: ziekte PFIC 1 galzoutentransporter = BSEP o igv mutatie BSEP: groot probleem MDR3-gen = fosfolipidentransporter o mutatie in MDR3 gen → risico voor zwangerschapscholestase o igv volledig geen fosfolipiden in gal: letaal want galzouten extreem toxisch voor galwegen en lever (leverbeschadiging, cirrose, intrahepatische galstenen, …) → die toxiciteit w voorkomen door aanwezigheid fosfolipiden cMOAT (multispecifieke transporter voor anionen) o bilirubine = organisch anion o igv mutatie in dit gen: gele pt cholesteroltransporter Galzouten geconjugeerde galzouten (met glycine en taurine): toxische galzouten want detergent enterohepatische circulatie 277 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 bij cholestase (gestoorde galzoutenexcretie): 3 dingen treden op o jeuk o toxisch effect op lever door toxische, detergente galzouten bij chronische cholestatische aandoeningen (PBC, PSC, mucoviscidose, …) indicatie voor ursodeoxycholzuur (minder toxisch galzout) → verbetering leverlijden o adaptieve mechanismen ter bescherming tegen toxiciteit escapemechanismen excretiemechanismen thv basolateraal membraan → galzouten terug naar bloed detoxificatie tot minder schadelijke metabolieten: CYP450 en conjugatiereacties met glucuronzuur en sulfaat (ipv glycine en taurine) belang nucleaire receptoren functie regelen van transcriptie van genen regelen van activiteit van transporters en enzymen FXR = belangrijke nucleaire receptor die allerlei processen regelt Icterus Normaal metabolisme en secretie van bilirubine oorsprong bilirubine igv cholestase: gestoorde bilirubinesecretie → gevolgen o geelzucht o donkere urine o witte “stopverf” faeces 278 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Gestegen niet-geconjugeerd bilirubine oorzaken o overproductie bij hemolyse o verminderde conjugatie syndroom van Gilbert = glucuronyltransferase die iets minder werkt vb. bij stress: geel rond ogen syndroom van Crigler-Najjar = zware deficiëntie van glucuronyltransferase type 1: volledig geen activiteit → niet compatibel met leven behalve igv LTx type 2 laboratorium (!) o totaal bilirubine o direct bilirubine (~geconjugeerd bilirubine in bloed) o direct/totaal bilirubine < 20% → DD tss hemolyse of conjugatiestoornis: hemolysetesten laag haptoglobine hoge reticulocyten hoog LDH laag haptoglobine Gestegen geconjugeerd bilirubine meest frequent oorzaken o meestal tgv cholestase gestoorde levertests alkalische fosfatasen gamma-GT transaminasen andere symptomen: jeuk, evt. galkoliek, … o syndroom van Dubin-Johnson normale levertests geen andere symptomen oorzaak: mutatie in cMOAT gen → bilirubinostase (geen cholestase) heeeeeeel erg zeldzaam laboratorium o direct/totaal bilirubine > 60 – 70% o cholestase: gestoorde levertests en symptomen o alkalische fosfatasen = enzym op canaliculair membraan synthese neemt toe bij cholestase o hepatitis vs cholestase hepatitis cholestase AST, ALT ++++ +++ (necrosetesten) alkalische fosfatasen +++ ++++ γ-GT bilirubine (excretietesten) bij ontwikkeling geelzucht bilirubine stijgt eerst dan pas alkalische fosfatasen bij galcrisis door acute cholestase: stijging alkalische fosfatasen, transaminasen en bilirubine eerst transaminasen! Cholestase mogelijke symptomen o geelzucht niet altijd aanwezig: alleen bij volledige obstructie vd galwegen!!! 279 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o donkere urine o bleke stoelgang jeuk o niet altijd!! o waarom? stijging vd galzouten? = foutieve hypothese (maar oké bij klinisch redeneren) geen correlatie tss serumgalzouten en jeuk bij chronische cholestase (PBC): meeste jeuk in vroege fase als galzouten nog laag zijn endogene opioïden?: hebben jeukstillend effect lysofosfatidylzuur (LPA)!! gevormd door autotaxine zeer goede correlaties tss autotaxine en jeuk in vss toestanden xantelasmata o cholesteroldeposities → gele plekken rond ogen o teken van chronisch (!) verhoogd cholesterol evt symptomen van chronisch leverlijden o spider naevi o palmair erytheem Diagnose en therapie diagnostisch-therapeutisch beleid bij lever-/galweglijden Klinisch-biochemische evidentie voor lever/galwegenpathologie of voor cholestase Echografie/CT Dilatatie van intrahepatische galwegen? + Extrahepatische cholestase Intrahepatische cholestase NMRCP: diagnose ERCP/PTC: diagnose en therapie Leverbiopsie Bloedonderzoeken o igv dilatatie vd intrahepatische grote galwegen: 100% specifiek voor extrahepatische cholestase!! extrahepatische cholestase o mogelijke oorzaken choledocholithiase tumor vd galweg leverhilus: Klatskin tumor (L en R ductus hepaticus kunnen betrokken zijn) distale galweg ampulloom onderscheid tss 3 niveaus!! → belang voor aantal stents dat je moet steken bij distale galweg: 1 bij Klatskin tumor probeer je 2 maar 1 is ook voldoende want als je één galweg open hebt, is dat voldoende om jeuk en geelzucht te doen verdwijnen pancreastumor metastatische compressie van galweg strictuur van galweg postoperatief na cholecystectomie (= klassiek!; galweg wat geraakt bij operatie) na levertransplantatie (want je zet galweg van donor en receptor op elkaar) primaire scleroserende cholangitis o diagnose door beeldvorming galwegen MRCP 280 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 ERCP PTC o behandeling door vrijmaken galwegen endoscopisch sfincterotomie stenting goedaardige stenose: zo veel mogelijk stents voldoende brede stents: bedoeling dat stents 1 jaar aanwezig blijven → hierna verwijderen in hoop dat galwegen breed blijven open staan bij kwaadaardige stenose: beperkt aantal stents → icterus en jeuk proberen laten verdwijnen tot levenseinde percutane drainage percutane cholangioscopie met lithotripsie operatief intrahepatische cholestase o mogelijke oorzaken pathologie van levercellen acute virale hepatitis: hepatitis A, hepatitis B, hepatitis C, hepatitis E, … toxische hepatitis door geneesmiddelen chronische hepatis B of C gedecompenseerde levercirrose auto-immune hepatitis (ANF, ASMF) pathologie van ducti in portavelden primaire biliaire cirrose (AMF positief) primaire scleroserende cholangitis (pANCA) auto-immune cholangitis (ANF positief) toxisch medicamenteuze galgangbeschadiging transplantrejectie genetisch veroorzaakte syndromen zeer zeldzaam: PFIC1 (aminofosfolipid translocase) transporter mutaties zware mutatie in PFIC 1 gen = PFIC 1 = Ziekte van Byler progressieve familiale intrahepatische cholestase type 1 met vroegtijdig leverfalen bij pasgeboren (overleving enkel igv snelle levertransplantatie) vnl bij Amish in Amerika lichte mutatie in PFIC 1 gen = BRIC 1 = benigne recurrente intrahepatische cholestase bij volwassenen: af en toe periode zeer zware cholestase met ongelofelijk veel jeuk mutaties in BSEP (galzoutenexporter) zware mutatie in BSEP gen: PFIC 2 progressieve familiale intrahepatische cholestase 2 vroegtijdig leverfalen op zeer jonge leeftijd lichte mutatie in BSEP gen: BRIC 2 benigne recurrente intrahepatische cholestase bij volwassene mutaties in MDR3 (fosfolipidentransporter) homozygote MDR3 deficiëntie = PFIC 3 progressieve familiale intrahepatische cholestase 3 vroegtijdig leverschade – portale hypertensie heterozygote MDR3 deficiëntie zwangerschapscholestase vrouw geboren met lichte mutatie MDR3 → risico op intrahepatische cholestase vd zwangerschap ook voorbeschiktheid op medicamenteuze levertoxiciteit o diagnose door 281 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 leverbiopsie grondige anamnese naar medicatie bloedonderzoeken virale serologie (hep A, B, C, E) weefselantistoffen (AMF, ANF, ASMF, pANCA) o behandeling behandelen van jeuk (want is meest storende voor pt) GEEN antihistaminica cholestyramine (Questran®) !!! hars, 4g per dosis (oplossen in fruitsap → nacht in koelkast zetten) bindt galzouten in darm → komen er niet meer van los → verdwijnen via stoelgang (onderbreking enterohepatische cyclus) voor en na ontbijt dosis! ’s nachts stapelen galzouten in galblaas dus supergeconcentreerd → ’s ochtends bij ontbijt komen ze samen in darm dus dat is hét moment om ze te binden evt ook nog dosis voor middagmaal geen andere medicatie samen met Questran! rifadine (AB tegen tbc) = FXR agonist: activeert specifiek escapemechanisme (opioid antagonisten) (sertraline: serlain) UV-B lichttherapie → werkt heel goed maar enkel gedaan als rest niet werkt vetoplosbare vitaminen bij chronische cholestase: ADEK cave stollingstoornissen, nachtblindheid, osteodystrofie aandacht voor osteoporose bij chronische cholestase (vb. PBC)!! fysieke activiteit calcium en vitamine D supplementen bisfosfonaten (Actonel, Aclasta, Fosamax…) ursodeoxycholzuur: bij chronische cholestatische aandoeningen (PBC, PSC, PFIC, zwangerschapscholestase) hepatoprotectief effect gaat toxische effecten van detergente galzouten tegen levertransplantatie bij eindstadium van chronische cholestatische aandoeningen (PBC, PSC, PFIC, …) Kwaadaardige tumoren vd galblaas en galwegen Lokalisatie Kwaadaardige tumoren vd galblaas etiologie en epidemiologie o incidentie 1,2/100.000 → zeldzaam o heel hoge mortaliteit! o etiologie is onduidelijk lithiase w gezien als cofactor in ontstaan galblaaskanker bij calcificatie vd galblaaswand (porseleinen galblaas): risico op cancerisatie 25% o samen met galwegadenocarcinoom: 3% van alle GI kankers 282 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o bij 0,1 – 3% vd cholecystectomies uitgevoerd owv CCL werd toevallig carcinoom aangetroffen vnl bij oudere pt’en nu minder voorkomend: wsl door betere preoperatieve beeldvorming o vrouwen > mannen (2:1) o incidentie ↓ ~ ↑ cholecystectomieën (1 GB-Ca minder/100 CCE) o lokalisatie pathologie: meestal adenocarcinoom o zeer agressief verloop: vroegtijdige invasie lever, galwegen, lymfklieren o meeste pt’en (90%) inoperabel symptomen o asymptomatisch – aspecifiek o teken van Courvoisier-Terrier o algemene symptomen van kanker o vroegtijdig geen symptomen soms galkolieken igv obstructie ductus cysticus: hydrops → acute cholecystitis igv obstructie ductus choledochus: geelzucht → cholangitis o laattijdig vage klachten in R hypochonder obstructieve geelzucht (ong 50%) bij klinisch onderzoek: palpabele massa (ong 50%) DD o chronische cholecystitis o cholecystolithiasis o andere oorzaken obstructieve geelzucht diagnose: meestal pas laattijdig gesteld (gevorderd stadium) o tumormerkers: CA 19.9 – CEA o berust op echo en CT/MR asymmetrische wandverdikking of toegevoegde massa met heterogene contrastcaptatie uitgaande van galblaas meestal niet aflijnbaar vh omgevende leverparenchym o voor bepaling operabiliteit en verdere staging MR PET/CT-scan diagnostische laparoscopie bij ‘operabele’ pt’en behandeling o volledige R0-resectie = enige kans op genezing bestaat uit cholecystectomie ‘en bloc’ partiële hepatectomie (galblaasbed) lymfklierevidement tenzij voor zeer vroegtijdige stadia (pT1) kleine tumoren zijn soms toevallige vondst bij pathologisch onderzoek na cholecystectomie → bijkomende resectie en klierevidement kunnen dan nodig zijn adjuvante chemoradiotherapie moet overwogen w in geselecteerde pt’en → verbetering overleving na curatieve resectie o palliatieve behandeling symptomatisch galwegstent bij icterus Best Supportive Care (BSC) vb. pijnstillers 283 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 … systemische chemotherapie vb. gemcitabine + cisplatinum prognose: globaal slecht o redenen late diagnose extreem agressieve biologie locoregionale invasie metastasen gebrek aan effectieve systemische therapie o 50 – 60% 5-jaarsoverleving na curatieve R0-resectie na curatieve resectie treedt vaak recidief op: vnl tgv peroperatieve tumorcelsoiling Kwaadaardige tumoren vd extrahepatische galweg voorkomen en etiologie o incidentie 1,7/100.000 o vrouw = man o gemiddelde leeftijd 60 jaar (20 – 80) o 3% van alle GI kankers (samen met galblaas) o incidentie van extrahepatisch cholangiocarcinoom neemt af, incidentie van intrahepatisch cholangiocarcinoom lijkt toe te nemen o risicofactoren primaire scleroserende cholangitis ulceratieve colitis galwegparasitose choledochuscyste ziekte van Caroli hepatolithiase HCV, HBV diabetes obesitas alcohol roken pathologie: meestal adenocarcinoom (cholangiocarcinoom) o mucineproducerend o lokaal invasief o lokalisatie tumor van proximale 1/3 met invasie in lever leverhilustumor: Klatskin-tumor thv bifurcatie classificatie hilair cholangiocarcinoom: modified Bismuth-Corlette tumor van middenste 1/3 met hydrops vd galblaas tumor vh distale 1/3 met invasie in pancreas en duodenum (cf. peripapillaire tumoren) o uitbreiding submucosale invasie naar proximaal en distaal kliermetastase rondom hoofdgalweg en in leverhilus lokalisatie bepaalt symptomen o aanvankelijk aspecifieke algemene klachten, vermagering en anorexie o progressieve obstructieve pijnloze icterus o vage ‘pijnen’ (geen kolieken) o evt cholangitis klinisch onderzoek o icterus 284 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o hepatomegalie o hydrops (geen icterus, palpabele galblaas) bij middenste 1/3 tumoren o teken van Courvoisier-Terrier = icterus + uitgezette palpabele galblaas bij distale 1/3 tumoren diagnose o berust op combinatie van tumormerkers serum CA19-9 CEA CT, MRCP of ERCP bij CT / MRCP: hypovacsculaire wekedelenmassa met segmentaire vernauwing vd galweg en prestenotische dilatatie bij ERCP: brushcytologie uitvoeren o operabiliteit w bepaald obv CT/MR diagnostische laparoscopie: vnl om peritoneale metastasen op te sporen DD o choledocholithiasis o andere peripapillaire tumoren o externe compressie vd hoofdgalweg door adenopathie of steen (syndroom van Mirizzi) o chronische pancreatitis behandeling o operabele gevallen (ong 30%) ingreep begint meestal met diagnostische laparoscopie (als dat nog niet gebeurt is ter staging) afhankelijk van lokalisatie proximale en middenste 1/3 galwegresectie met klierevidement en partiële leverresectie gevolgd door intrahepatische hepatico-jejunostomie Roux-in-Y resectie van extrahepatische galweg met klierevidement gevolgd door hepaticojejunostomie Roux-in-Y distale 1/3: duodeno-hemipancreatectomie vss mogelijkheden curatieve chirurgische resectie galblaasresectie + lobus caudatus + lymfeklierdissectie Re / Li hemihepatectomie + lymfklierevidement Whipple-operatie igv distaal galblaasCa / ampuloom rol van adjuvante chemoradiotherapie w geëvalueerd rol levertransplantatie? prognose: na curatieve R0-resectie is er 40% vijfjaarsoverleving o inoperabele gevallen (ong 70%) preoperatief inoperabel: endoscopische galwegstent peroperatief inoperabel transtumorale stent voor proximaal letsel palliatieve resectie met hepatico-jejunostomie Roux-in-Y voor distaal letsel palliatief bij geselecteerde pt’en: palliatieve chemotherapie (combinaties van gemcitabine/cisplatinum) kan nuttig zijn geelzucht → biliaire stent BSC prognose na stenting en chemotherapie of niet-curatieve resectie: mediane overleving 12 maanden Conclusie cholangiocarcinoom zeldzame kanker met extreem slechte prognose 285 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 belang multidisciplinair team! merendeel ongeneesbaar: lokaal geavanceerd of metastatisch o mediane overleving 8 – 12 maanden minderheid (10 – 30%) potentieel geneesbaar door chirurgie o tumorlocatie en uitbreiding bepalen resectie en type o procedures met hoog risico o overleving is stage-afhankelijk: 5-jaarsoverleving 20 – 80% o R0-resectie Benigne tumoren vd galblaas en galwegen Benigne galblaastumoren zeldzaam mogelijkheden o poliepen o adenomyomatosis o adenoma meestal met pedunkel cave: associatie met Ca in situ behandeling o steeds CCE want anders ontwikkeling Ca! o symptomen (vb. pijn) Benigne tumoren vd galwegen heel zeldzaam o papilloom o adenoom vaak multipel behandeling: radicale resectie = curatief 286 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Pancreaspathologie Anatomische en functionele aspecten (met aanvulling van hoorcollege) Macro-anatomische aspecten pancreas ligt dorsaal: retroperitoneaal tss duodenum en milt o boven v. linealis o achter maag o terminale gedeelte vd choledochus loopt door pancreas tot in ampulla Vateri: hier komen ductus van Wirsung en ductus choledochus samen pancreas verloopt in nauw contact met grote bloedvaten vb. a. en v. mesenterica superior en v. portae !!! retroperitoneale lokalisatie vh pancreas en intieme relatie met omgevende organen (vnl rechts) → gevolgen o complexe chirurgie: vnl op R hemipancreas (Whipple operatie) o eerste symptoom pancreaspathologie is dikwijls gevolg van uitbreiding naar duodenum: stenose vertraagde maagontlediging braken galweg: icterus retroperitoneum: rugpijn o pancreas is sterk blootgesteld aan trauma door compressie op wervelzuil bij stomp abdominaal trauma (pancreasfractuur of transsectie) o moeilijke technisch-diagnostische benadering pancreasweefsel kan in licht gesteld w met radiologische beeldvorming: echografie, CT-scan, MRI-scan endoscopische beeldvorming door echo-endoscpie ductus van Wirsung kan in licht w gesteld door niet-invasieve MRI-cholangiopancreaticografie (MRCP) invasieve beeldvorming met ERCP o snelle invasie grote omgevende bloedvaten bij pancreascarcinoom → vaak inoperabiliteit o frequent voorkomen bloedvataantasting (trombose v. mesenterica, v. portae) bij inflammatoire pancreasaandoeningen (vb. pancreatitis) Microstructuur en functies exocriene functie o acinaire cellen die gerangschikt liggen in acini → enzymsecretie acinaire cellen produceren verteringsenzymen enzymen: verantwoordelijk voor vertering of digestie koolhydraten (amylase) triglyceriden (lipasen) eiwitten (proteasen met oa trypsine) invloed op secretie gestimuleerd door intestinale hormoon cholecystokinine! geïnhibeerd door somatostatine normale omstandigheden: pancreasenzymen aanwezig in acinaire cellen onder inactieve vorm w pas geactiveerd in GI stelsel oiv enterokinase: zet trypsinogeen om in trypsine → trypsine activeert alle andere enzymen! vroegtijdige activatie in acinaire cellen leidt tot autodigestie → pancreatitis om pancreas te beschermen tegen intra-acinaire activatie pancreasenzymen (vnl trypsine): 2 voorname verdedigingsmechanismen vroegtijdig geactiveerd trypsine kan geïnactiveerd w door SPINK-1 eiwit (Serine Protease INhibitor Kazal type 1) 287 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 inhibeert 20% van trypsine mutaties in SPINK-1 gen zijn voorbeschikkend voor ontwikkelen van pancreatitis mogelijkheid tot autolyse trypsine: actief trypsine knipt andere actieve trypsinemoleculen → inactivatie bij mutaties kationisch trypsinogeen gen of PRSS1-gen: geactiveerde trypsine kan niet meer geknipt w knipplaats niet toegankelijk → geen trypsine autolysis verantwoordelijk voor zeer zware heriditaire chronische pancreatitis autosomaal dominant o secreties w afgevoerd naar duodenum via systeem van ducti die bekleed zijn met eenlagig epitheel → ductale water- en bicarbonaatproductie transport transport van bicarbonaat is gevolg van Cl--transport via CFTR-transporteiwit ductale epitheelcellen secreteren water secundair aan transport van HCO3 ductale vochtproductie w gestimuleerd door GI hormoon secretine functie gesecreteerde bicarbonaat neutraliseert maagzuur water verschaft transportmedium voor door acinaire cellen geproduceerde enzymen aanwezigheid water in pancreaskanaal (en ook in galkanaal) vormt basis voor nietinvasieve visualisatie beide kanalen dmv MR-cholangiopancreaticografie: op T2gewogen opnames witte aankleuring (zonder contrast) bij mutaties vh CFTR-gen zware mutaties → mucoviscidose met pancreasinsufficiëntie productie taaie secreties in ducti → obstructie van kanalen orgaandysfuncties vb. pancreas: maldigestie acute intermittente opstoten van pancreatitis of chronische pancreatitis (niet noodzakelijk pancreasfalen) bij lichte mutatie(s), hetero- of homozygoot in CFTR gen bij T5-polymorfisme: verminderde activiteit CFTR-eiwit normaal T7 of T9: 7 – 9 thymidine repeats in gen T5: slechts 5 thymidine repeats o gestoorde exocriene functie (exocriene insufficiëntie) → vetdiarree of steatorroe kenmerk: productie grijze, drijvende, plakkende faeces evaluatie vd exocriene pancreasfunctie 3 dagen faeces collectie: > 7 g faecaal vetverlies per dag isotopen mengtriglyceride ademtest behandeling steatorree: toediening pancreasenzympreparaten bij maaltijden (Creon) endocrien pancreasweefsel: eilandjes van Langerhans (oa insulineproducerende β-cellen) o secretie insuline (β-cellen) glucagon (α-cellen): hyperglycemie-inductie door glycogenolyse in lever 288 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 somatostatine (δ-cellen): inhibeert α- en β-cellen pancreatisch polypeptide (PP-cellen) o pathologie diabetes mellitus endocriene pancreastumoren Onderzoeksmethoden structureel o pancreasklier: niet-invasieve onderzoeken echografie CT-scan NMR-scan o ductus van Wirsung: wirsungografie NMR-CP: niet-invasief, diagnostisch ERCP: invasief, therapeutisch functioneel o exocriene functie belangrijke testen voor aanvraag goedkeuring medicatie bij pancreasinsufficiëntie! meten vetexcretie in stoelgang (normaal max 7g): ‘drie dagen faeces vetcollectie’ mengtriglyceride-ademtest (lipase-activiteit) dosage vetoplosbare vitamines! o endocriene functie: evalueren van glucosemetabolisme Congenitale aandoeningen van pancreas Pancreas divisum tijdens embryonale ontwikkeling: geen fusie vd dorsale pancreasaanleg (grootste volume, met ductus Santorini) met ventrale pancreasaanleg (met ductus Wirsungi) o ductus Santorini en zijn accessoire papilla minor (waarin ductus apart van Wirsung uitmondt): soms te klein voor excretievolume vd dorsale pancreas o galweg mondt nog mee uit in papilla major ong 5% vd bevolking symptomen o meestal geen o soms recidiverende opstoten van acute pancreatitis en/of chronische pancreatitis hypothese: relatieve outflow blok door papilla minor → meer vatbaar voor opstapelen pancreassap diagnose: stopbeeld bij ERCP o enkel ventrale pancreas w aangekleurd: ‘parenchymografie’ want veel contrast → niet enkel aankleuring ductus maar ook parenchym o te veel injectie contrast bij ERCP → risico op pancreatitis! behandeling bij symptomen o endoscopische papillotomie o tijdelijk plaatsen stent in ductus Santorini via ERCP Pancreas annulare leidt tot congenitale duodenale (sub)obstructie behandeling: idem als bij lange duodenale atresie (duodeno-duodenostomie: bypass) 289 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Acute en chronische pancreatitis Acute pancreatitis Inleiding acute pancreatitis = acute ontsteking met zelfvertering v pancreas voorkomen: relatief frequent pathologie o variabele graad van ontsteking → vss mogelijkheden mild (80%): oedeem + hyperemie ernstig (20%): hemorragisch-necrotiserend (steatonecrose) o variabele uitgebreidheid → vss mogelijkheden beperkte letsels hele orgaan uitbreiding naar retroperitoneaal, intraperitoneaal in principe reversibel Oorzaken acute biliaire pancreatitis: passage van galsteen met tijdelijke impactie steen in papil van Vater → obstructie van ductus van Wirsung → pancreatitis o 50% van alle gevallen o vroegtijdige passage van galstenen acute alcoholische pancreatitis → 2 mogelijkheden o acute pancreatitis (tgv binge drinking) o acute opstoten van chronische alcoholische pancreatitis pancreatitis door metabole oorzaken o hypercalciëmie (hyperparathyroïdie) o hypertriglyceridemie acute traumatische pancreatitis: bij o stomp abdominaal trauma vb. stuur vd auto in buik o heelkunde o post-ERCP (potentieel fataal!) viraal: bof?? → zou kunnen geven maar zeldzaam! medicamenteus-geïnduceerd: voor aantal GM is er duidelijk etiologisch verband met optreden van acute pancreatitis → voorbeelden o bepaalde diuretica (hydrochlorothiazide) o statines o ACE-inhibitoren o immunosuppressiva zoals Azathioprine (Imuran) o NSAIDs zoals diclofenac o corticoïden o PPI’s o 5-ASA preparaten acute intermittente pancreatitis bij o pancreas divisum o pt’en met auto-immune (chronische) pancreatitis o genmutaties in CFTR gen en in SPINK-1 gen cave: acute pancreatitis als eerste teken van tumor van ampulla Vateri of van pancreas!! Symptomen en klinische bevindingen oedemateuze pancreatitis o hevige acute pijn bovenbuik!! bandvormig , evt. transfixerend uitstralend naar rug langdurig (vb. uren – dagen; itt galkoliek) o matige koorts 290 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o KO: drukpijn met/zonder spierweerstand hemorragisch-necrotiserende pancreatitis o acute bovenbuikpijn die diffuus wordt o nausea, braken o koorts door weefselnecrose o peritonitis en ascites (greppelwater) o paralytische ileus o dyspnoe: longverwikkelingen, pleura-uitstorting o shock (ondervulling door oedeem rond pancreas) o ecchymotische verkleuring vd abdominale wand thv flank = teken van Cullen thv navel= teken van Grey-Turner Diagnose ziektegeschiedenis: plotse, hevige, constante bovenbuikpijn o uitstralend bandvormig of dwars door naar rug o beter in zittende en voorovergebogen houding labo o verhoging van lipasen (en amylasen) in bloed o duidelijke verhoging vd transaminasen AST en ALT = indicatief voor biliaire oorzaak RX abdomen overzicht liggend en staand (weinig sensitief) o colon cut-off sign: distentie vh colon transversum o sentinel loop: paralytische jejunale lissen CT scan o NIET onmiddellijk voor stellen van diagnose van acute pancreatitis o WEL aangewezen bij zwaarder verlopende vormen 3 – 5 dagen na opname vnl voor beoordelen van graad weefselnecrose en van verwikkelingen MRCP: vnl voor opsporen bepaalde etiologieën vb. CDL, pancreas divisum, tumor diagnose van biliaire oorzaak o leeftijd en geslacht: vrouw, ouder o dosage van transaminasen (> 2 – 3x normaal) o echografie: aantonen galblaasstenen bij acute biliaire pancreatitis Differentieel diagnose cholecystitis en galwegpathologie ulcuspathologie (vrije lucht) strangulatorische ileus en darminfarct ruptuur aorta aneurysma Evaluatie vd ernst van acute pancreatitis ernst van pancreatitis inschatten o CRP > 150 mg/L na 48 uur o prognostische scores (vb. Ranson-score, Apache II score en Glasgow criteria) o CT zonder en met contrast = essentieel voor uitgebreidheid van pancreasnecrose en evt andere verwikkelingen te bepalen (‘Balthazar score’) ernstiger klinisch verloop (hogere mortaliteit) bij o obesitas (hoog BMI) o leeftijd > 70 jaar Verwikkelingen oedemateuze vorm o vnl pijnprobleem o zeldzaam verwikkelingen!! hemorragisch-necrotiserende vorm: veel verwikkelingen 291 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o algemeen paralytische ileus hypocalcemie door verbruik Ca2+ bij vorming kaarsvlekken (steatonecrose) kan zeldzaam tetanie veroorzaken hyperglycemie shock o fase 1: SIRS multi-orgaanfalen respiratoir falen: PaO2 < 60 mmHg nierfalen: creatinine > 2 mg% (oligurie, anurie) stollingsstoornissen: DIC belang van intensive care verzorging (weken – maanden) meestal geen overlijden aan deze complicatie o fase 2 (laattijdig, na 14d): peripancreatische infectie/sepsis surinfectie vd pancreasnecrose leidt tot koorts, algemene achteruitgang, tachycardie belangrijkste oorzaak van mortaliteit bij acute pancreatitis!!! kans op infectie neemt toe met graad van necrose vd pancreas consequenties verlengd verblijf op intensive care langere totale hospitalisatie indicatie voor heelkundige behandeling evt. vorming van acute, postnecrotische pseudocyste = afgelijnde vochtcollectie met homogene vochtinhoud maar geen eigen epitheliale wand heel frequent!! vaak spontane regressie kan zelf nog verwikkelen ruptuur bloeding infectie walled-off necrose: in cystische massa gesequestreerde necrosehaarden aanwezig verwikkeling: infectie zeer vaak te zien na zware pancreatitis veel moeilijker te draineren zowel pseudocyste als walled-of necrose kunnen surinfecteren → verwikkeling: vorming pancreasabces Behandeling onmiddellijk hospitalisatie! o uitzondering: klinisch lichte opstoten bij gekende recidiverende chronische pancreatitis ernst bepalen o gebaseerd op klinische en biochemische evaluatie o evt obv Ranson, Apache II en Glasgow criteria bij lichtere, oedemateuze vormen o adequate pijnstilling o tijdelijk NPO bij zwaardere, hemorragisch-necrotiserende vormen: opname op intensieve zorgeneenheid behandeling vd symptomen o pijnbestrijding door morfine-achtige analgetica! o bij paralytische ileus maagsuctie en IV voeding toch w nu snel overgeschakeld op enterale sondevoeding via endoscopisch geplaatste jejunale sonde 292 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 minder infectie betere prognose o shockcontrole: zorgen voor goede intravasculaire vulling door voldoende IV vocht o behandeling van verwikkelingen vb. acuut respiratoir falen → beademing vb. acuut nierfalen → nierdialyse o mss aangeraden: preventieve toediening breedspectrum AB (vb. quinolones, imipenem, meronem) bij necrotiserende pancreatitis → ↓ kans op infectie vd necrose behandeling vd oorzaak o alcoholabsistentie o correctie metabole afwijkingen: hypercalcemie, hyperlipidemie o vermijden van potentieel uitlokkende GM o evt. toediening NSAID (Indocid suppo, Voltaren IV) bij ERCP: preventie post-ERCP pancreatitis vnl bij pt met verhoogd risico op post-ERCP pancreatitis o bij biliaire pancreatitis in principe: cholecystectomie moet gebeuren tijdens hospitalisatie pt voor pancreatitis uitstellen vd cholecystectomie verhoogt kans op recidief van pancreatitis evt. vroegtijdig uitvoeren van ERCP met sfincterectomie en steenverwijdering: vnl igv pt met icterus pt met cholangitis ernstig verloop vd pancreatitis heelkunde en endoscopische behandeling o heelkundige drainage is aangewezen bij geïnfecteerde pancreasnecrose o indien nodig: percutane katheterdrainage of endoscopische cysto-gastrostomie (plaatsen van stents tss pseudocyste en maag) bij grote of snel toenemende pseudocyste geïnfecteerde pseudocyste o endoscopische cysto-gastrostomie met necrosectomie bij geïnfecteerde walled-of necrose Chronische pancreatitis (CP) Chronische pancreatitis = chronische ontsteking en fibrose vh pancreasweefsel leidt tot o onregelmatige stenosen en dilataties vd pancreasgangen met evt. calcificaties o pijn o verlies van exocriene en endocriene pancreasfuncties niet reversibel! Etiologie: TIGAR-O-classificatie T: toxisch o mogelijkheden vnl alcoholabusus en roken hypercalcemie hypertriglyceridemie chronische nierinsufficiëntie o alcohol risico op chronische pancreatitis begint duidelijk toe te nemen vanaf 4 – 5 consumpties alcohol per dag (48 – 60 g alcohol) <10% vd mensen met dit alcoholgebruik ontwikkelen chronische pancreatitis alcohol = cofactor bij genetisch voorbeschikte personen o roken verhoogt risico op CP onafhankelijk vh alcoholgebruik leidt tot snellere evolutie tot verwikkelingen 293 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o alcoholabusus is belangrijkste oorzaak bij 60-70% vd pt’en met CP I: idiopatisch o oorzaak niet gekend o kan genetisch bepaald zijn door mutaties in CFTR of in SPINK1 gen o vormt ongeveer 15% vd oorzaken G: genetisch: 2 vss mogelijke situaties o hereditaire, autosomaal dominante pancreatitis veroorzaakt door mutaties in kationisch trypsinogeen gen (PRSS1): geen autolyse van trypsine → rechtstreeks oorzaak van chronische pancreatitis duidelijke familiale antecedenten van pancreatitis klassiek beginnend op jonge leeftijd (6 maanden – 30 jaar) sterk verhoogd risico op pancreasCa mutatie-analyse mag enkel gevraagd w igv duidelijke familiale anamnese! o recessief: mutaties in CFTR en in SPINK1 gen → genetisch bepaalde pancreatitis NIET in dominant overerfbaar patroon meestal geen duidelijke familiale anamnese evt. cofactor bij idiopathische vorm A: auto-immuun → te onderscheiden in o type I: IgG4-gerelateerde vorm lymfocytaire infiltraten rond pancreasgangen gezwollen, dikke pancreas (sausage shaped) vnl bij oudere mannen klassieke presentatie: als obstructieve icterus door stenose op distale galweg DD met distale maligne galwegstenose → vaak verkeerde diagnose van pancreastumor → verkeerde behandeling met Whipple operatie andere presentatie: pancreatitisopstoten hoog IgG4 in bloed (IgG-4 ziekte) kan geassocieerd voorkomen met tal van andere orgaanlokalisaties van IgG4gerelateerde ontsteking (cholangitis, speekselklierontstekingen, nefritis, colitis ulcerosa, pneumonitis, peri-aortitis, …) behandeling: corticoïden o type II: IgG4-negatieve vorm vnl op jongere leeftijd, evenveel bij mannen als bij vrouwen presenteert vnl met acute opstoten van pancreatitis normaal IgG4 in serum kan alleen geassocieerd voorkomen met colitis ulcerosa! therapie: steroïden R: chronische pancreatitis als restletsel na zware acute (necrotiserende) pancreatitis o vb. acute biliaire pancreatitis o vb. post-ERCP pancreatitis O: obstructief o vnl in kader van pancreas divisum Symptomen en verwikkelingen pijn o lokalisatie: epigastrium, L hypochonder, rug o continue hevige pijnen oorzaken irritatie vd intrapancreatische zenuwuiteinden distentie vh pancreaskanaal dikwijls veregerend door voedselinname tgv stuwing id pancreasgangen! gevolg: voedselvrees en vermagering foetushouding (knie-elleboog houding) om pijn te verzachten o acute maar eerder beperkte opstoten van pancreatitis frequent hospitalisatie 294 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o pijnloos verloop mogelijk! exocriene pancreasinsufficiëntie → steatorree met vette, bovendrijvende, bleke, volumineuze, stinkende ontlasting (>7g vet/d) o komt voor bij destructie >90% vd klier o gevolgen!! draagt bij tot vermagering die vaak teruggevonden w bij CP frequent tekorten van vetoplosbare vitamines (vnl vit D)! endocriene pancreasfunctie: diabetes mellitus druk op of aantasting van nabijgelegen organen o choledochus symptomen: leverfunctiestoornissen, icterus, jeuk evt evolutie naar secundaire biliaire cirrose o duodenum: maagevacuatieprobleem met braken o bloedvaten v. lienalis/v. portae trombose maagkoepelvarices pseudo-aneurysma van peripancreatische slagaders o pancreatische ascites of pancreatische pleuritis oorzaak: lek op Wirsung of op pseudocyste hoge concentratie van amylasen in punctievocht o retentiepseudocysten met heldere sereuze inhoud tgv secretie in afgesloten nevengang gevolgen pijn ook compressie van omliggende organen mogelijk (galweg, duodenum) verwikkelingen o verhoogd risico op maligniteiten risico op pancreascarcinoom is verhoogd bij CP (x4) bij hereditaire vorm: sterk verhoogd risico vnl verhoogd risico op maligniteiten id orofarynx, slokdarm, longen door uitlokkende oorzaak: alcohol en roken o socio-economische verwikkelingen (tgv alcohol) o verminderde levensverwachting Diagnose algemene aspecten o diagnose is moeilijk te stellen bij vroegtijdige vormen o beeldvormende onderzoeken van pancreas RX abdomen enkel: pancreasverkalkingen CT/MR: vervormde pancreas met pseudocyste parenchymverlies (atrofie) mogelijk verbrede ductus van Wirsung en dilatatie nevengangen ERCP/MRCP vervorming van ductus van Wirsung: stenosen en dilataties: ‘chain of lakes’ MRCP heeft ERCP als diagnostisch onderzoek verdrongen → ERCP vnl therapeutisch vb. behandelen Wirsungstenen of –stenose of behandeling van pseudocyste o functioneel pancreasonderzoek 13C-mengtriglyceriden-ademtest ivm exocriene vertering driedaagse vetcollectie in feces glycemie (dagprofiel), OGTT specifieke aspecten o nauwkeurige anamnese naar alcohol, roken familiale VG van pancreatitis 295 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 mogelijk andere geassocieerde aandoeningen antecedenten van pancreatitis o bepaling van PRSS1 mutatie bij duidelijke familiale anamnese van CP suggestief voor hereditaire pancreatitis o bepaling van mutaties van CFTR en SPINK1 bij idiopathische en familiale vormen zonder duidelijk dominant overervingspatroon o bepaling van IgG4 bij vermoeden van auto-immune pancreatitis Behandeling medische behandeling o oorzakelijk alcoholverbod, rookverbod behandeling van hypercalcemie, hypertriglyceridemie corticoïdenbehandeling bij auto-immune vorm endoscopische behandeling: sfincterotomie papilla minor en stenting ductus van santorini bij pancreas divisum (waarbij meestal tekenen van chronische pancreatitis aanwezig id dorsale pancreas en santorini) o symptomen pijn: analgetica begin met paracetamol (of andere niet-narcotische analgetica) narcotische analgetica: cave verslaving aan morfine-achtige analgetica!! voeding geen dieetmaatregelen!! dus geen (vet)restricties kleine frequente maaltijden evt langwerkend somatostatine (sandostatine LAR of Lanreotide maandelijks) exocrien pancreasenzymen bij maaltijden en snacks!! (Creon) vitamines (vooral A, D) endocrien: metformine of insuline zo nodig endoscopische (ERCP) behandeling: vnl bij pijn en bij galwegstenose o sfincterotomie naar ductus van Wirsung met verwijderen van wirsungstenen o stenting van wirsungstenose en indien aanwezig ook van galwegstenose o indien nodig: cysto-gastrostomie (of cystoduodenostomie) ter behandeling van grote pancreaspseudocysten (= plaatsen van stents tss maag of duodenum en cyste) heelkundige behandeling o indicaties verwikkelingen onbehandelbare pijn met werkverlet en analgeticaverslaving o anatomische evaluatie met MRCP is essentieel! o opties: resectie en/of derivatie resectie van pancreaskop (Frey-operatie) of -staart volgens lokalisatie vd anatomische veranderingen/afwijkingen: bij afwezigheid van duidelijke dilatatie vd Wirsung latero-laterale pancreatico-jejunostomie (Puestow operatie) bij duidelijke dilatatie vd Wirsung evt Whipple-operatie of zelfs totale pancreatectomie (zeldzaam) pseudocyste: cysto-jejunostomie Roux-en-Y galwegobstructie: hepatico-jejunostomie Roux-en-Y Pancreaspseudocysten Oorzaak post-necrotische pseudocysten bij acute pancreatitis retentie-pseudocysten bij chronische pancreatitis na pancreastrauma 296 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Pathologie bij acute pancreatitis o opstapeling steato-necrotisch vocht in pancreas of in omgeving vd pancreas o omkapseling door nabije organen met vorming fibrineuze-fibrotische wand (6 weken) zonder eigen epitheel cysten staan meestal NIET in verbinding met Wirsung wel in verbinding met Wirsung igv “ductal disruption” waarbij beschadiging vd Wirsung leidt tot cystevorming bij chronische pancreatitis o afsluiting van nevengang en blijvende secretie van vocht in weefsel gedraineerd door deze gang leidt tot vorming van retentiecyste gevuld met helder sereus pancreasvocht cysten staan ALTIJD in verbinding met Wirsung mogen NIET percutaan gedraineerd worden igv drainage: uitvoeren met endoscopische of chirurgische techniek o lokalisatie meestal in nauwe samenhang met pancreas: bursa omentalis minor evt op afstand: retroperitoneaal, subdiafragmatisch, intrathoracaal Diagnose: echo/CT/MRI georganiseerde vochtcollectie ontstaan na pancreatitis o eerder dunne, regelmatige wandaflijning o geen captatie van contrast op CT scan vochtcollectie bij pt met chronische pancreatitis Verwikkelingen compressie van nabije organen: stenose van maag-duodenum, icterus ruptuur waardoor chemische peritonitis infectie pseudo-aneurysmavorming: oorzaak van bloeding id cyste, GI tractus of peritoneum Evolutie resorptie: vnl bij kleine cysten < 5 cm stabilisatie en omkapseling: vnl bij grote cysten Behandeling igv asymptomatische pseudocysten (zowel bij acute als chronische pancreatitis): meestal afwachtende houding mogelijk bij grote of snel in volume toenemende of verwikkelde postnecrotische pseudocysten bij acute pancreatitis o evt percutane katheterdrainage of heelkundige drainage o meestal: endoscopische cysto-gastrostomie via ERCP: transgastrisch één of meerdere stents steken tss cyste en maag grote pseudocysten bij chronische pancreatitis die leiden tot pijn of druk op omliggende organen: drainage o meestal via endoscopische cysto-gastrostomie o ofwel via heelkundige cysto-gastro- of cysto-jejunostomie Tumoren van pancreas Indeling Goedaardige cystische tumoren vh exocriene pancreas cystische tumoren: zeldzaam! o 5% vd maligne pancreatische tumoren o 10% van alle pancreatische cysten 297 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 sereus microcystisch cystadenoom o voorkomen 2e meest frequent vnl vrouwen lokalisatie: hoofd, lichaam, staart o kenmerken staat NIET in verbinding met Wirsung ‘druiventrosachtig’ letsel heel dunne wand o geen neiging tot maligne ontaarding (controverse: 3%?) o behandeling: conservatief (dient niet heelkundig verwijderd te w) mucineus macrocystisch cystadenoom o voorkomen meest frequent vnl vrouwen lokalisatie: pancreaslichaam (of –staart) o sterke neiging tot maligne ontaarding → vaak maligne bij diagnose o behandeling: chirurgische resectie intraductale papillaire mucineuze tumor (IPMT) = cystische omvorming van Wirsung en nevengangen o overmatige mucusproductie door abnormaal epitheel o kliniek vaak presentatie als pancratitis: mucus in ductus pancreaticus obstrueert deze → beeld acute pancreatitis kan ook toevallige vondst zijn bij vage klachten o verschillende soorten main-ducttype (MDT): hoofdgang vd Wirsung is aangetast hoge neiging tot maligne ontaarding!! vaak verkeerde diagnose: chronische pancreatitis presentatie: pijn, pancreasinsufficiëntie beeldvorming: cystisch verbrede Wirsung ERCP dilatatie vd Wirsung gevuld met mucus mucusbel in wijd openstaande papil van Vater behandeling: steeds indicatie tot partiële of volledige pancreatectomie! side-branchtype (BDT, branch duct type): één of meerdere cystisch gedilateerde nevengangen die in verbinding staan met Wirsung (itt sereus cystadenoom) veel lagere neiging tot maligne ontaarding vaak toevallige vondst te differentiëren van andere cystische tumoren (vb. sereus cystadenoom) behandeling? jaarlijkse opvolging enkel heelkundig te behandelen igv > 3 cm diameter vd cyste symptomatisch (vb. opstoten van pancreatitis) duidelijke wandproliferaties bij beeldvorming (CT, MRI, echo-endoscopie) mixed type (hogere neiging tot maligne ontaarding dan BDT) papillaire cystetumor o extreem zeldzaam o vnl bij jonge vrouw o lokalisatie: lichaam of staart o lokaal invasieve groei maar zelden metastasen o behandeling: chirurgische resectie 298 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Kwaadaardige exocriene tumoren ductaal adenocarcinoom komt meest voor mucineus cystadenocarcinoom (uitgaand van mucineus cystadenoom) adenocarcinoom (uitgaand van IMPT) Kwaadaardige endocriene tumoren gastrinoom (syndroom van Zollinger-Ellison) insulinoom vipoom (WDHA, syndroom van Verner Morrison) Adenocarcinoom vh pancreas (PDAC) Voorkomen en etiologie 4e meest frequente tumor o na borstklier (vrouwen) of longtumor (mannen), colon-rectum en ovarium of prostaat etiologie is onduidelijk → risicofactoren o leeftijd: 80% vd gevallen is 60 – 80 jaar o genetische factoren met familiaal voorkomen o roken (via aromatische amines) o langdurige geschiedenis van chronische pancreatitis o IPMT zijn premaligne w gekenmerkt door dilatatie vd ductus van Wirsung of zijtakken geassocieerd met overproductie mucine Pathologie tumorale woekering vd ductuscellen (meestal) ligging o kop (2/3 of 3/4), lichaam of staart o kan multifocaal zijn pancreasadenocarcinomen groeien aanvankelijk zonder klachten o wanneer ze klachten veroorzaken: meestal al > 2 cm of invasief in omgevende organen of al kliermetastasen o invasie in splanchnische zenuwen komt vaak voor: oorzaak van erge pijnen o tumor id pancreaskop kan duodenumwand invaderen → tumorale ulceratie o dikwijls tumorinvasie rond of ingroei in grote bloedvaten rond pancreas arteria mesenterica superior porto-mesenterische veneuze confluentie Kliniek symptomen en klinische bevindingen o vage abdominale klachten, anorexie, vermagering o pijn (pt ligt liefst in flexie) abdominaal: epi-mesogastrisch evt. transfixerend of bandvormig naar rug o pijnloze icterus (!!) en jeuk bij kopcarcinoom (in 50%) door compressie vd choledochus in intrapancreatisch verloop grote galblaas: teken van Courvoisier-Terrier o recent ontstane diabetes bij pt 60 – 80 jaar o palpabele massa o nausea en braken o pancreatitis o diarree, steatorree o cachexie, asthenie 299 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o ascites o algemene symptomen van maligniteit diagnose en staging o bij klinisch of echografisch vermoeden: CT-scan of MRI voor diagnose en staging bij CT-scan met IV-contrast: massa zichtbaar vanaf 1 cm met prestenotische dilatatie en pancreasatrofie als tumor gelegen is in pancreaskop en/of lichaam echo-endoscopie gevoeliger dan spiraal-CT/MR voor detectie kleine tumoren geeft mogelijkheid tot fijne naald punctiebiopsie (FNA, fine needle aspiration) → cytologie verkrijgen bij inoperabele pt’en moet vermeden w bij alle potentieel curatief behandelbare pt’en!!! tumorcelsoiling implantatie tumor in punctietraject o diagnostische laparoscopie: vnl om peritoneale metastasen op te sporen (zijn in 10 – 15% vd curatief behandelbaar geachte pt’en aanwezig) o tumormerkers CA 19.9 heeft beperkte diagnostische waarde (70 – 90% sensitiviteit en specificiteit) vnl nuttig in follow-up CEA DD met andere peripapillaire tumoren en focale/chronische pancreatitis o soms moeilijk of zelfs onmogelijk o igv twijfel: toch heelkundige resectie uitvoeren om potentieel operabel letsel niet te missen Behandeling → ~staging R0-resectie lijkt mogelijk (stage 0 t.e.m. stage IIB (T3N1M0)) → laparoscopie gevolgd door exploratieve laparotomie o igv geen metastasen en resecabel: R0-resectie voor pancreaskoptumoren: hemipancreaticoduodenectomie (Whipple) of pyloorsparende Whipple (PPPD) als maag en bulbus niet geïnvadeerd zijn mortaliteit moet < 5% zijn belang van centrum met expertise!!! voor lichaam- en staarttumoren: linker pancreatectomie met splenectomie uitzonderlijk totale pancreatectomie ‘en bloc’ resectie vd v. portae en v. mesenterica superior met reconstructie gedeeltelijke invasie vd v. portae: wel indicatie voor chirurgie volledige occlusie vd v. portae: geen indicatie voor chirurgie na resectie na R0-resectie: ajuvante chemotherapie (gemcitabine, 5-fluorouracil of combinatie) na R1-resectie: chemoradiotherapie overwegen (controversieel of dit voordeel heeft) o igv irresecabel of metastasen: stop of derivaties borderline resecabiliteit (R0 niet zeker mogelijk) 300 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o neoadjuvante chemotherapie gevolgd door radiotherapie chemotherapie: potentieel voordeel bij erg geselecteerde pt’en chemoradiotherapie: potentieel voordeel in lokaal geavanceerde PDAC o na 3 maanden: restaging → indien dan operabel: ingreep gevolgd door chemotherapie lokaal inoperabel (niet curatief reseceerbaar) maar geen meta’s (40% vd pt’en) o symptomatische behandeling icterus liefst endoscopsiche biliaire drainage indien onmogelijk: heelkundige hepatico-jejunostomie en gastrojejunostomie igv (dreigende) duodenale compressie pijn analgetica (meestal morfine) evt. ggl. coeliacum block steatorree: pancreasenzymen (vb. Creon®) o chemotherapie (gemcitabine of combinaties) en radiotherapie zoals bij borderline-situatie igv goede algemene toestand o chirurgische palliatie zo goed als geen plaats behalve voor stijging QoL in geselecteerde gevallen levensverwachting > 6 maanden fit voor chirurgie en technisch mogelijk met minimale morbiditeit gefaalde endoscopsiche en/of radiologische management gastric outlet obstructie → R/ gastro-enterostomie (bypass) biliaire obstructie met onverwachte metastasen gediagnostisceerd tijdens chirurgie met curatieve intentie → R/ hepaticojejunostomie gemetastaseerde aandoening (aanwezig op moment diagnose in 40% vd pt’en) o symptomatische behandeling zoals bij lokaal inoperabele kanker o palliatieve chemotherapie (gemcitabine of combinaties) voorwaarde: goede conditie verhoogt mediane overleving van 3 – 4 maanden naar 6 maanden (met 20% overleving na 1 jaar) welk middel? FOLFIRINOX = enorm toxische combinatie gemiddelde overleving 12 maanden enkel gebruikt om van borderline (in)operabel naar operabel te brengen gemcitabine = minder toxische neveneffecten → w gebruikt voor palliatie Prognose slecht: mediane overleving ± 8 maanden afhankelijk van stadium (op moment therapie) en therapie pancreasadenocarcinoom mediane overleving resectie 20 maanden derivatie 10 maanden supportief 3 – 6 maanden meest prominante predictoren van verminderde overleving na chirurgie o pN1 o pT3 – 4 o pG3 – 4 o pV1 o pR1 / R2 Peripapillaire of periampullaire tumoren kwaadaardige tumoren vd periampullaire streek = heterogene tumorgroep die in buurt van papil van Vater liggen o w dikwijls samen vermeld omdat ze diagnostische en therapeutische gemeenschappelijke kenmerken vertonen o betreft carcinomen van 301 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 pancreaskopadenocarcinoom 70% ampulloom (adenocarcinoom vd ampulla van Vater): 10% distale choledochuscarcinoom: 10% duodenumadenocarcinoom: 10% thv papil van Vater kunnen ook goedaardige adenomateuze letsels voorkomen symptomen en tekenen symptomen ampulloom pancreaskopdistaal galweg duodenumadenoCa Ca adenoCa icterus vroegtijdig laat min of meer (laat) vroeg vermagering geen +++ (snel) geen weinig GI-bloeding weinig geen geen + pijn (geen geen +++ weinig + koliek) diagnose endoscopie CT, echo-endo ERCP endoscopie operabiliteit vrijwel altijd minderheid minderheid minderheid prognose beter zeer slecht slecht slecht o pijnloze obstructieve icterus o abdominale last / pijn o gewichtsverlies o Courvoisier-Terrier galblaas in 30% labo: obstructieve leverfunctietesten onderzoeken: bij echte ampullaire tumoren (zowel benigne als maligne): vnl ERCP met biopsiename vd papil aangewezen behandeling o indien resecabel: hemipancreaticoduodenectomie (al dan niet pyloorsparend) o evt. endoscopische ampullectomie bij goedaardige tumoren vd papil van Vater o anders: cfr. adenocarcinoom vd pancreas prognose tumor 5-jaarsoverleving pancreasadenocarcinoom < 10% igv N+ 20% igv N0 ampulloom 30 – 40% distaal cholangiocarcinoom 30 – 40% duodenaal adenocarcinoom 15 – 30% Neuro-endocriene pancreastumoren (pNET) (~Zollinger-Ellisonsyndroom en neuro-endocriene tumoren vd dunne darm) endocriene tumoren vh pancreas zijn zeldzaam o klinische incidentie 0,2 – 0,4/1 miljoen o 0,5 – 1,5% bij autopsies o 5% van alle pancreatische tumoren maar 50% van alle pancreatische tumoren in pt’en < 40 jaar oorsprong: cellen van neuro-endocriene systeem: eilandjes van Langerhans (1 – 2% vd totale pancreasmassa) neuro-endocrien want kleuringen hiervoor positief o Grimelius-zilverkleuring o NSE (neuron-specifiek enolase) kleuring o chromgraninekleuring microscopisch kwaadaardig maar verlopen klinisch goedaardig (gewoonlijk traag) tot metastasen optreden functioneel vs afunctioneel o functionele tumoren (2/3) meeste tumoren produceren vss hormonen (gemengde tumoren) maar één ervan staat op voorgrond 302 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 resulteert in klinisch syndroom tumor cel hormoon multipel maligne MEN 1 insulinoom β insuline 10% 10% 10 30% glucagonoom α glucagon neen 70% zeldz. VIP neen 60% zeldz. somatostatine neen 90% neen gastrine ja ja 60% vipoom somatostatinoom gastrinoom δ symptomen honger, hypoglyc. bij vasten (test), beter door suiker hyperglyc., anemie, necrotiserend migr. erytheem, cachexie waterige diarree, hypoK, cachexie, achlorhydrie hyperglyc., steatorree, hypoCl, galstenen, cachexie recidiverende peptische ulcera, diarree opmerking: MEN = multipele endocriene neoplasie familiale syndromen (autosomaal dominant) MEN 1: pancreasinsulinoom, - gastrinoom of -vipoom + parathyroïdhyperplasie + hypofyse-adenoom bij andere MEN-syndromen zijn geen pancreastumoren geassocieerd DD bij insulinoom: nesidioblastose = diffuse hyperplasie vd eilandjes van Langerhans oorzaak van neonatale hypoglycemie therapie: subtotale pancreatectomie o afunctionele tumoren geen hormoongebonden symptomen 70 – 90% hiervan is maligne bij ontdekking metastasen naar lever en lymfeknopen groeien in naburige organen symptomen o eerste symptomen zijn vaag en aspecifiek dyspepsie abdominale last (‘pijn’) o interval tss eerste symptoom en diagnose bedraagt ong 2 jaar tenzij bij familiaal voorkomen tumor heeft dan vaak gevorderd stadium bereikt diagnose o serum chromogranine stijgt in serum bij endocriene pancreastumoren 100% sensitiviteit stijgt niet bij niet-endocriene tumoren en niet-tumorale pancreasaandoeningen dus specifiek nuttig voor DD en voor follow-up o biochemie volgens syndroom o echo en CT: weinig accuraat o echo-endo: goed voor heel kleine tumoren (< 8 mm) goede DD gerichte punctie mogelijk o MRI o Dotatoc-PET scintigrafie 80 – 90% vd pancreastumoren heeft somatostatine-receptoren whole body scan metastasen? implicaties voor behandeling karakter vd tumor: biopsie → Ki-67 index 303 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o Ki-67 staat voor aantal mitosefiguren per high power field o lagere index = betere prognose behandeling o M0 pNET → heelkundige resectie of enucleatie (gelokaliseerde tumor) o heelkundige reductie vd tumormassa (debulking) heeft goed palliatief effect o M1 pNET met hepatische predominante aandoening: chirurgie (resectie – RFA) van potentieel geneesbare levermetastasen in AFwezigheid van diffuse bilobaire betrekking verminderde leverfunctie extrahepatische metastasen o indien inoperabel (M1 pNET inoperabel) of te hoog operatief risico: inhibitoren ± biological ± chemotherapie inhibitoren vb. PPI bij gastrinoom langwerkende somatostatine-analogen (vb. Sandostatine LAR of Somatuline) die maandelijks toegediend w remming hormonenproductie van functionele endocriene pancreastumoren hebben ook antitumoraal effect → w ook gegeven als basisbehandeling voor stabilisatie vd tumor nieuwere biologische GM met anti-tumorale werking: Sunitinib (Sutent) en Everolimus (Afinitor) evt kan gebruik gemaakt w van radionuclide therapie waarbij tumortargetting gebeurt gebruik makend van somatostatine-receptoren op tumorcellen 304 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 Heelkundige aandoeningen van milt Milt: belangrijke rol in reticulo-endotheliale systeem → filtert bloed met opslag-, monitoring- en actiemogelijkheden Indicaties voor splenectomie trauma: ruptuur met meestal massieve bloeding intraperitoneaal hematologische aandoeningen o idiopathische (auto-immuun) trombocytopenische purpura (ITP) als < 20.000 bloedplaatjes/µL en conservatieve therapie ineffectief is conservatieve therapie = Medrol, trombopoiese-stimulerende peptides, … na splenectomie: blijvend resultaat in 80% o hemolytische anemie splenectomie aangewezen in meeste gevallen hereditaire sferocytose en elliptocytose splenectomie moet selectief overwogen w bij andere oorzaken (auto-immuun, thallasemie) o hypersplenisme ontstaat bij splenomegalie met milthyperfunctie → anemie, trombocytopenie, leukopenie portale hypertensie (cirrose, v. portae of v. lienalis trombose) splenectomie zelden nodig vb. bij maagfundusvarices met bloedingen als portacavashunt (nog) niet nodig is leukemies (CML, CLL, HCL): splenectomie palliatief voor bloedingsrisico discomfort door splenomegalie miltinfarcten myelofibrose met extramedullaire hematopoiese: splenectomie in geselecteerde gevallen o lymfoom sommige pt’en met Hodgkinlymfoom: staging laparotomie of laparoscopie aangewezen staging dmv splenectomie leverbiopsie lymfklieren veel minder nodig geworden owv verbeterde beeldvormende technieken splenectomie voor symptomatisch, secundair hypersplenisme bij non-Hodgkin lymfoom cysten: zeldzaam o parasitair (Echinococcus): cystectomie o non-parasitair echte cyste: hemi- of totale splenectomie igv symptomatisch pseudocyste (posttraumatische bloedingcyste) < 5 cm: follow-up met echo > 5 cm: hemi- (of totale) splenectomie miltabces tgv bacteriëmie (vb. endocarditis) = zeldzaam maar potentieel letaal o splenectomie primaire milttumoren: uiterst zeldzaam T4-tumoren van maag, colon, pancreas, … Postoperatieve sequels na splenectomie trombocytose = tijdelijk o antiaggregatiepreparaat is aangewezen als bloedplaatjes > 600.000/µL postsplenectomie-sepsis = bacteriëmie die letaal kan zijn op < 48 u o incidentie en mortaliteit postsplenectomie-sepsis volgens leeftijd leeftijd incidentie mortaliteit < 16 jaar 4 – 5% 2% > 16 jaar 1% 1% 305 | P a g i n a Ine Bollen Spijsvertering | 2014 - 2015 o risico voor deze ernstige sepsis is 0,5%/jaar meestal (80%) binnen 2 jaar post-splenectomie door S. pneumniae, minder H. influenzae en Meningococcus sp. preventie pneumokokkenvaccin preoperatief in electieve gevallen anders postoperatief miltsparende heelkunde indien mogelijk en aangewezen snelle instelling AB tegen gram+ aeroben igv koorts recidief trombocytopenie o kan oa door achtergebleven bijmilt(en) peritoneale splenosis (geïmplanteerde miltcellen) o diagnose: 99mTc warmtebeschadigde RBC-scan 306 | P a g i n a