Bijen, bestuiving en biodiversiteit (1) Honingbijen, hommels, wilde bijen, solitaire bijen … in Europa nemen meer dan 2.500 bijensoorten deel aan het bestuiven van planten. Het transport van stuifmeelkorrels van de meeldraden naar de stempel of stigma (3) van de bloem, gebeurt hoofdzakelijk op drie manieren: door zelfbestuiving (het stuifmeel komt in contact met de stempel door middel van de zwaartekracht of door eenvoudige aanraking), door windbestuiving of met de hulp van insecten (en in mindere mate van andere dieren). Er is bestuiving en bestuiving Zelfbestuiving zorgt slechts in beperkte mate voor de bevruchting van planten. Graangewassen en soja zijn er voorbeelden van. Ook de wind blijkt in hooguit 10% van de gevallen de belangrijkste stuifmeeltransporteur, dit terwijl de insecten - hetzij als enige, hetzij als de belangrijkste bestuivers - tekenen voor al wat rest. De overgrote meerderheid dus. Veel van de insecten die zich voeden met stuifmeel en/of nectar leveren weinig of geen bijdrage aan de bestuiving van de planten die ze bevliegen. De belangrijkste bestuivende insecten, naast de kevers, de dag- en nachtvlinders, de vliegen en de zweefvliegen, behoren tot de vliesvleugeligen. Zij hebben een onverbreekbare relatie met de bloemen. Hun voedsel bestaat immers uitsluitend uit pollen en nectar, hun lichaamsvorm en -bouw (o.m. hun beharing) en de bloemvastheid van sommige soorten, zorgen voor een efficiënte en precieze verspreiding van het stuifmeel. Deze ‘winwin-situatie’ die bijen en bloemen aan elkaar bindt, heeft een gezamenlijke evolutie als gevolg en leidt tot de diversiteit die we vandaag kennen. Wereldwijd dragen meer dan 20.000 bijensoorten hun steentje bij tot het overleven en tot de evolutie van meer dan 80% van alle bestaande vegetatie. De bestuiving door bijen is een merkwaardig fenomeen, zowel wat betreft de kwantiteit als de kwaliteit. Bijen transporteren op hun lichaam duizenden pollenkorrels, die ze al foeragerend deponeren op de stempel van de bloemen, met een bevruchting als resultaat. Door van bloem tot bloem te vliegen bezoeken ze planten van dezelfde soort die echter genetisch van elkaar verschillen. Op die manier wordt aan kruisbestuiving gedaan, die zorgt voor verscheidenheid binnen een welbepaalde plantensoort. Daarenboven zorgen de veelvuldige vluchten die de individuele leden van een bijenkolonie maken voor een grote verspreiding ervan. Bestuiving en biodiversiteit Bijen zijn, wat betreft de plantengroei, onontbeerlijk voor het in standhouden van de biodiversiteit in het natuurlijke milieu. Op een braakliggend terrein verschijnen in het algemeen eerst die plantensoorten die zich snel ontwikkelen, een korte levenscyclus hebben en zich voorplanten zonder een beroep te moeten doen op de bestuiving door insecten. Voorbeelden zijn ondermeer het guichelheil (van de sleutelbloemfamilie), het klein kruiskruid en diverse grassen. Zij hebben alle zeer kleine bloemetjes die zelden of nooit door bijen bezocht worden. In onze gematigde streken omvat het eindstadium van de opeenvolgende vegetaties hoofdzakelijk doorlevende vaste planten die kruisbestuiving nodig hebben om zich te kunnen handhaven. Veel van hen zijn in grote mate - sommige zelfs exclusief - afhankelijk van bijen voor wat hun voortplanting betreft. De voorbeelden liggen voor het grijpen: wilde kers, lijsterbes, brem, bosbessen, heide, salie, orchideeën en nog zoveel andere specimen. Bijen zijn trouwens niet alleen onmisbaar voor het in standhouden van deze ontelbare soorten, ze garanderen eveneens het voortbestaan van de vele dieren die ermee verbonden zijn: insecten, vogels en allerhande zoogdieren. Noodzakelijke maar kwetsbare actoren Wanneer men er in slaagt de bijdrage van zelfbestuiving en windbestuiving te kwantificeren, realiseert men maar goed welk een belangrijke rol de bijen spelen. Dit is het duidelijkst merkbaar in de landbouw. Bij de zaadwinning - bijvoorbeeld - stelt men niet alleen een verhoogd rendement vast, maar eveneens een duidelijk kwaliteitsverschil van het ogenblik dat bijen actief deelnemen aan de bestuivingsactiviteiten. Bijen worden overigens massaal ingezet voor de bestuiving in verschillende agrarische sectoren zoals de fruitteelt (kersen, appelen, perziken, amandelen, abrikozen, enz.), de ‘grote culturen’ (koolzaad, zonnebloemen, luzerne, enz.), de groenteteelt (augurken, komkommers, tomaten, paprika, enz.) en van zogenaamd ‘kleinfruit’ (aardbeien, bessen, enz.). Bij nader toezien kan men zich moeilijk voorstellen dat er een gerecht op tafel komt zonder ingrediënten waar de bijen niet bij betrokken waren. Het feit dat in Europa tot 84% van de gecultiveerde gewassen rechtstreeks afhankelijk is van de bestuiving door insecten - en door bijen in het bijzonder - zorgt voor een kwetsbare situatie. Het gaat immers om een zeer fragiele ‘ecologische dienstverlening’ die in grote mate afhankelijk is van het ecosysteem. In de geïndustrialiseerde landen evolueert de bijenpopulatie in snel dalende lijn. Een tendens die steeds meer toeneemt. De oorzaken zijn divers. Specifiek voor de wilde bijensoorten zijn de ruilverkavelingen en het verdwijnen en versnipperen van hun habitat rampzalig, voor alle specimen spelen de toegepaste rotatiesystemen in en het intensiveren van de landbouw, de monoculturen en het gebruik van pesticiden een negatieve rol. Voor de honingbijen komen daar bovenop de bedreigingen door parasieten als de varroamijt en andere. De biodiversiteit van de bestuivers Tot op vandaag verzekeren de vele en verscheiden bijensoorten (voorlopig?) het behoud van de biodiversiteit in de bestaande plantenwereld. Het is echter van essentieel belang, zowel voor de gecultiveerde als voor de wilde gewassen, niet alle hoop te stellen op één enkele soort van bestuiver. De biodiversiteit en de aantallen van de bestuivers die werkzaam zijn op de akkers, verhogen op proportionele wijze met de omvang van de ‘wilde’ en ‘semi-wilde’ natuur in hun nabijheid. Deze interactie tussen het natuurlijk milieu enerzijds en de gecultiveerde velden anderzijds draagt een boemerangeffect met zich mee. Het overleven van de wilde bijen - en ook van de gedomesticeerde honingbijenkolonies - is in grote mate afhankelijk van de manier waarop er aan landbouw gedaan wordt. Je mag niet vergeten dat in Europa zowat 80% van de wilde bijen uit solitairen bestaat, die zeer kwetsbaar zijn. Zelfs een zeer minieme doses pesticiden kan voldoende zijn om een ravage aan te richten, temeer omdat zij geen of slechts zeer weinig afstammelingen hebben. Wat doet men eraan? Reeds in 1996 lanceerde de Wereldvoedselorganisatie (FAO) van de Verenigde Naties een alarmerende oproep en vestigde de aandacht van alle regeringen op het belang van het bewaren en veilig stellen van de levensomstandigheden van de bestuivende insecten. Zij spelen immers een onmisbare rol in het behoud van onze landschappen en in onze voedselvoorziening. In 2004 werd het Europese ALARM-project (4) opgestart, een onderzoek dat zich o.m. richt op het inschatten en voorspellen van wijzigingen in de biodiversiteit en in de structuur, functie en dynamiek van ecosystemen. Het onderzoekt zeer specifiek de risico’s die voortkomen uit klimaatsveranderingen, milieuverontreiniging, biologische invasies en het verlies van bestuivende insecten. Op die manier tracht men grootschalige milieurisico’s in te schatten, zodat directe en indirecte negatieve menselijke invloeden op het milieu kunnen worden geminimaliseerd. (1) Oorspronkelijke titel ‘Abeilles, pollinisation et biodiversié’ - het artikel verscheen in ‘Abeilles & Cie’ - uitgave van CARI asbl nr 106 - 2005. (2) dr. Bernard Vaissière, Nicolas Morison en Gabriel Carré zijn onderzoekers van het ‘Laboratoire de Pollinisation Entomophile’ van het INRA (Intstitut National de la Recherche Agronomique) te Avignon (Frankrijk) (3) De stempel of het stigma is het al of niet verbrede, meest kleverige, bovenste gedeelte van de stamper, dat het stuifmeel opneemt. (4) ‘Assessing LArge-scale environmental Risks for biodiversity wth teted Methods’. Het project wordt gefinancierd door de EU. Meer informatie op www.alarmproject.net