Geneeskundige methodiek Door de geneeskundige methodiek vast te stellen met de rode loper krijg je een overzichtelijk beeld. Zo wordt het ziektebeeld duidelijker gemaakt. En in dit geval is dat wanneer je diabetes mellitus type 1 hebt. Geneeskundige methodiek van diabetes mellitus 1. Inleiding 2. Epidemiologie 3. Etiologie 4. Pathosfysiologie 5. Symptomatologie 6. Onderzoek/diagnostiek 7. Therapie 8. Prognose/beloop 9. Complicaties Diabetes Mellitus type I 1. Inleiding Diabetes is een veelvoorkomende ziekte, waarvan niet genezen kan worden. Het is een stoornis in de stofwisseling. Deze stoornis heeft vooral betrekking op de verbranding en de stofwisseling van suiker (glucose) in het lichaam. Er bestaan 2 vormen van diabetes. Diabetes type 1 is een vrij acute aandoening, die zonder behandeling geheid tot de dood leidt. Diabetes type 2, verloopt een stuk geleidelijker en sluipender en geeft in de eerste instantie geen klachten. De ziekte wordt pas ontdekt als zich al ernstige complicaties voordien, als blindheid, een hartinfarct of spontane amputaties (Verstappen, 2009). Diabetes wordt ook wel suikerziekte genoemd. Dit is simpel bedacht, de suikerpatiënt heeft simpelweg teveel suiker (glucose) in zijn bloed. Dit wordt veroorzaakt door een stoornis in het transport van suiker vanuit het bloed naar de cellen. En deze stoornis wordt vervolgens veroorzaakt doordat er geen insuline door het lichaam wordt aangemaakt, of doordat deze insuline niet voldoende werkt. Insuline zorgt namelijk voor een succesvol transport van suiker (glucose) van bloed naar cellen (Verstappen, 2009). 2. Epidemiologie Op basis van verschillende huisartsenprojecten wordt het aantal nieuwe gevallen per jaar van diabetes (het indicatie cijfer) geschat op ongeveer 3,5 per 1000 inwoners. Exact zijn dat ongeveer 60.000 nieuwe patiënten per jaar (www.oogartsen.nl). De prevalentie (het totaal aantal nieuwe gevallen van diabetes) van diabetes mellitus wordt geschat op 29,8 per 1000 inwoners. De prevalentie op oudere leeftijd is onder de vrouwen hoger dan onder de mannen. In Nederland zijn er ongeveer 500.000 gevallen bekend met diabetes mellitus. Tussen 2000 en 2020 wordt een stijging van 35% verwacht van de gevallen met diabetes. Dit is voornamelijk een stijging van diabetes mellitus type 2. Deze stijging heeft te maken met de vergrijzing en de langere levensverwachting. Maar deze stijging kan ook verklaard worden door de westerse welvaartsmaatschappij. Diabetes mellitus type 2 komt ook op steeds jongere leeftijd voor. Van alle mensen met diabetes heeft er ruim: - 85% type 2 diabetes. - Minder dan 15% type 1 diabetes. (bron: www.oogartsen.nl) 3. De oorzaak van de ziekte Diabetes Mellitus type I. Diabetes is een aandoening aan de eilandjes van Langerhans. De eilandjes van Langerhans liggen verspreid over de alvleesklier. Deze eilandjes maken onder andere insuline aan. Insuline zorgt ervoor dat een teveel aan glucose (bloedsuiker) in de vorm van glucogeen wordt opgeslagen in de lever. Diabetes Mellitus ontstaat wanneer er sprake is van een tekort of afwezigheid van insuline (type 1) of door een verstoring van de werking ervan (type 2). Het tekort aan insuline ontstaat door een vernietiging van de eilandjes van Langerhals in de alvleesklier. Door dit tekort ontstaan er verschillende stoornissen van het koolhydraat,- en vetmetabolisme ten gevolge van een verhoogd bloedsuikerspiegel wat niet gereguleerd kan worden. (Ross&Wilson, 2007). 4. Kennis en studie van de functie van zieke organen 4.1 De alvleesklier. De alvleesklier (pancreas) bevindt zich in de buikholte, gedeeltelijk achter de maag en de twaalfvingerige darm. De alvleesklier bestaat uit een hoofd, een lichaam en een staart en is een gemengde klier met interne en externe secretie. De secretiefunctie van dit orgaan is dus dubbel, zowel intern als extern. Extern door middel van een productie en secretie van actieve spijsverteringssappen. Intern door middel van de secretie en afscheiding van insuline, glucogon en somatostatine die aan het bloed worden afgegeven. Deze hormonen reguleren de bloedsuikerwaarden. Wanneer de alvleesklier intern niet goed functioneert, ontstaat er een insulinetekort, waardoor er een verhoogd bloedsuikerspiegel ontstaat. Dit is de basis van het probleem bij diabetes. 4.2 De eilandjes van Langerhans. Deze deeltjes van de alvleesklier zijn het endocriene deel van de alvleesklier en produceren hormonale stoffen die zij afgeven aan het bloed. De eilandjes van Langerhans bevatten drie hoofdtypen van cellen: - Alfacellen, deze scheiden glucagon af. De belangrijkste functie van glucagon in het verhogen van de bloedsuikerspiegel. Door middel van glucagon wordt het opgeslagen glycogeen in de lever en de skeletspieren weer omgezet in glucose, om het lichaam van energie te voorzien. - Bètacellen, deze scheiden insuline af. De belangrijkste functie van insuline is het verlagen van een verhoogd gehalte aan voedingsstoffen in het bloed, vooral glucose, in het bloed. Glucose wordt door insuline omgezet in glycogeen, waarna het wordt opgeslagen in de lever en de skeletspieren. - Gammacellen, deze scheiden somatostatine af (Ross&Wilson, 2007). 5. Wat zijn de symptomen? 5.1 Algemene klachten bij diabetes. - Vaak dorst en veel plassen - Afvallen of aankomen zonder dat daar een reden voor is - Ziek en beroerd voelen - Constant hongergevoel - Wazig zien 5.2 Hyperglykemie. De medische benaming voor een verhoogde bloedsuikerspiegel is hyperglykemie. Bij diabetes wordt er geen insuline aangemaakt in de eilandjes van Langerhals, dus kan deze verhoogde bloedsuikerspiegel niet gereguleerd worden in de vorm van glycogeen. Een extreem hoge bloedglucosespiegel kan uiteindelijk leiden tot een coma. 5.3 Keto acidose. Wanneer de aanmaak van insuline ontbreekt, kan de glucose in het bloed niet verbrand worden voor energievoorziening in de cellen van het lichaam in de vorm van ATP. Er ontstaat een hoge glucosevoorraad in het bloed, maar het lichaam kan deze voorraad niet gebruiken voor de energievoorziening dankzij de afwezigheid van insuline. Er wordt daarom overgegaan op de verbranding van lichaamsvetten, dit wordt ketose genoemd. Voor deze vorm van ververbranding is een bepaald enzym nodig, namelijk het coenzym A- molecuul. Echter deze coenzym A- molecuul wordt gevormd uit glucose, maar omdat het lichaam geen glucose kan gebruiken, wordt er overgegaan tot het afbreken van eiwitten om toch deze coenzym A- molecuul te kunnen vormen voor de energievoorziening. Er worden voornamelijk eiwitten afgebroken in de spieren, wat leidt tot verzuring. Bij de ververbranding uit deze lichaamsvetten ontstaat ketonen voor de energie. Deze ketonen komen terecht in de bloedbaan. Omdat er glucose nodig is voor de vetverbranding en deze glucose zit door het insulinetekort niet in de cellen, worden de ketonen niet verbrand en hopen deze ketonen zich op. Ketonen zijn zuur en verzuren het bloed. Er ontstaat acidose (Wikipedia). 5.4 Polyurie. Van polyurie is sprake wanneer de urinelozing per dag vermeerderd is, dus meer dan 2 liter per dag. Diabetes Mellitus patiënten hebben een verhoogd glucosegehalte in het bloed. Deze verhoogde concentratie van glucose wordt voor een groot gedeelte wel door de niertubuli (de kleine buisjes in de nier die de urine vervoeren) gereabsorbeerd, maar niet alles. De overblijvende glucose in het nierfiltraat verhoogt de osmotische druk, waardoor de waterreabsorptie wordt vervolgens gereduceerd en de nieren produceren meer urine. Polyurie kan leiden tot extreme dorst en een verhoogde vochtinname (Ross&Wilson, 2007). 6. Onderzoek/ diagnostiek. De diagnose diabetes wordt gesteld aan de hand van een vingerprik. Huisartsen meten meestal de glucose in capillair bloed. Dit is het bloed wat vrij komt nadat er in de vinger is geprikt. Het beste is dit te doen wanneer iemand nuchter is. Dit wil zeggen dat er 8u voor de bloedprik geen calorieën meer zijn genuttigd door de patiënt. De nuchtere glucosewaarde is normaal wanneer deze lager is dan 5,6 mmol/l. Wanneer de nuchtere glucosewaarde hoger is dan 6,0 mmol/l, dan is er hoogstwaarschijnlijk sprake van de diagnose diabetes. Het bloedonderzoek wordt op een andere dag nogmaals herhaald. Zijn de glucosewaarden dan opnieuw verhoogd, dan kan de diagnose diabetes gesteld worden. (www.diabetesfederatie.nl) 7. Therapie. Wanneer de diagnose diabetes is vastgesteld, krijgen de patiënten meteen insulinetherapie voorgeschreven. De toediening van insuline, in combinatie met een dieet, is de enige mogelijke behandeling bij diabetes. Door middel van regelmatige toediening van insuline, wordt de insulineproductie van het lichaam zoveel mogelijk nagebootst. Iemand met diabetes heeft kennis en vaardigheden nodig voor de noodzakelijke zelfzorg bij het behandelen en handhaven van de diabetes. Goede diabetesvoorlichting is hierbij erg belangrijk, zodat de patiënten leren omgaan met hun ziekte. Zo is bijvoorbeeld de zelfcontrole (met behulp van teststrookjes of een bloedglucosemeter) onmisbaar bij de behandeling van diabetes. Daarnaast moet iemand de effecten van sporten, voedsel en stress kunnen inschatten op de bloedglucosewaarden. Op basis van deze inschattingen en de zelfcontrole kan de hoeveelheid insuline worden bepaald die ingespoten dient te worden. Ook is het belangrijk dat iemand de lichamelijke en psychische verschijnselen van een hypoglykemie, of een hyperglykemie bij zichzelf kan herkennen en weet wat er in deze gevallen dient te gebeuren. (diabetesfederatie.nl) 8. Prognose/ Beloop. De prognose van het verder verloop van de diabetes mellitus hangt sterk af van de ernst van de diabetes mellitus. Type 1 diabetes treft vaak personen op jonge leeftijd. Dat houdt in dat deze personen nog een groot deel van hun leven voor zich hebben en dus al op vroege leeftijd zullen moeten leren omgaan met hun ziekte. Zo moeten ze bijvoorbeeld rekening houden met het nemen van belangrijke beslissingen. Dit kan een aanzienlijke belasting in zowel mentaal (school, gezin, beroep) als fysiek opzicht (sport, vakantie) betekenen. Tevens is diabetes voor de jeugdige patiënt, vaak een belasting in zijn sociale contacten, dankzij onbegrip vanuit de omgeving (Verstappen, 2009). Voor mensen met diabetes type 2 is dit veel minder aan de orde. Diabetes type 2 wordt vaak pas op latere leeftijd ontdekt, wanneer het meest productieve deel van het leven al achter de rug is (Verstappen, 2009). 9. Complicaties. Hypoglykemie. Van hypoglykemie is sprake wanneer er een verlaagde concentratie aan glucose aanwezig is in het bloed. Dit treedt op bij insulineafhankelijke diabetes (type I), wanneer er teveel insuline is toegediend dan nodig is om de voedselinname en het energieverbruik in evenwicht te houden (Ross&Wilson, 2007). Er is dan teveel aan insuline ingespoten door de diabetes patiënt waardoor er teveel glucose in de vorm van glycogeen is opgeslagen in de lever en skeletspieren. Hierdoor kan het lichaam zichzelf niet voldoende van energie voorzien. Neuronen zijn voor hun energiebehoefte meer dan andere lichaamscellen afhankelijk van glucose. Wanneer het glucosegehalte in het bloed verlaagd is, kan dit leiden tot een verstoring in neurologische functies. Dit kan uiteindelijk leiden tot een coma als dit tekort of te lang duurt. Wanneer neuronen namelijk niet voldoende van energie worden voorzien, functioneren uiteindelijk de hersenen ook minder goed. Men kan dan verward, of geïrriteerd reageren en uiteindelijk, zoals al eerder genoemd, zelfs bewusteloos of in coma raken (Ross&Wilson, 2007). Veel symptomen die het gevolg zijn van hypoglykemie worden veroorzaakt door de hormonen die het lichaam aanmaakt om de bloedglucosespiegel te laten stijgen. Deze hormonen zijn vooral adrenaline en cortisol. Wanneer er een teveel van deze hormonen wordt afgegeven aan het bloed veroorzaakt dit een snelle en krachtige hartslag, trillen, transpireren en een slap gevoel. Dit zijn allemaal signalen van het lichaam dat deze probeert de bloedglucosespiegel te laten stijgen (Wikipedia). Ook bestaat er bij diabeten vaak angst voor een hypoglykemie. Deze angst voor een hypoglykemie kan een zwaar stempel drukken op het leven van de jonge of oude diabeet (Verstappen, 2009). Deze angst kan ernstige vormen aannemen en uiteindelijk het risico op een depressie bij de diabeet vergroten (Verstappen, 2009).